Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wetterskip Fryslân

Nota Peilbeleid 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWetterskip Fryslân
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingNota Peilbeleid 2023
CiteertitelNota Peilbeleid 2023
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpNota Peilbeleid 2023

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-02-2023nieuwe regeling

20-02-2023

wsb-2023-2694

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota Peilbeleid 2023

1 Inleiding

1.1 Waarom een Nota Peilbeleid

Wetterskip Fryslân is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de provincie Fryslân en een gedeelte van de provincie Groningen (het Groninger Westerkwartier). Peilbeheer is één van de belangrijkste onderdelen van het waterschapswerk en bestaat uit het vastleggen van peilen in peilbesluiten en het vervolgens beheren van deze waterpeilen. Het vormt een taak uit het waterkwantiteitsbeheer. Het beheergebied van Wetterskip Fryslân ligt grotendeels onder de zeespiegel. Zonder peilbeheer zouden uitsluitend de natuurlijke omstandigheden de waterstand bepalen: laag als het (langdurig) droog is en hoog als het veel regent. Onze steden, dorpen en polders zouden onbewoonbaar zijn. Met peilbeheer van het oppervlaktewater beperkt het waterschap de van nature aanwezige fluctuatie van het oppervlaktewaterpeil binnen maatschappelijk aanvaardbare grenzen.

 

Peilbeheer is een complex samenspel van belangen. Binnen één gebied, bijvoorbeeld een polder, gebruiken mensen de grond voor verschillende functies, zoals wonen, recreatie, landbouw en industrie. De bewoners van een gebied hebben graag een droge kruipruimte onder hun huis, agrariërs in datzelfde gebied willen een ideale (grond)waterstand voor hun gewassen en natuurbeheerders willen bijvoorbeeld de unieke plasdrasvegetatie behouden waar juist relatief hoge waterstanden voor nodig zijn. Daarom legt het waterschap in een integraal peilbesluit per peilgebied een peil vast en de marges waarbinnen het waterpeil mag variëren. In het peilbesluit maken we een zorgvuldige belangenafweging.

 

Jaarlijks ontvangt het waterschap meerdere aanvragen voor het wijzigen van het waterpeil. Dit betreft een wijziging van het formeel vastgelegde peil. De aard van deze aanvragen is divers. Een gemeente die een nieuwe woonwijk wil ontwikkelen en wil laten aansluiten op de Friese boezem. Of een agrariër die een aangepast waterpeil wil, beter passend bij de productieomstandigheden. Ook het waterschap zelf dient verzoeken voor het wijzigen van het waterpeil in, bijvoorbeeld voor het realiseren van projecten. Naast de permanente peilwijzigingen komen er jaarlijks ook meerdere verzoeken binnen voor een tijdelijke afwijking van het vastgestelde waterpeil. We verwachten de komende jaren meer aanvragen voor peilwijzigingen. Dit onder invloed van de klimaatverandering, waarbij de laatste jaren ook droogte een factor van belang is. Een andere ontwikkeling is de opgave uit de Veenweidevisie om de peilen in het Friese veenweidegebied te verhogen om maaivelddaling en uitstoot van CO2 tegen te gaan.

 

Aangezien het peilbeheer één van de belangrijkste onderdelen van het waterschapwerk is, is het van belang dat er een actuele, overzichtelijke en concrete uitwerking is van het bestaande peilbeleid. Deze Nota Peilbeleid voorziet hierin door het bestaande beleid samen te vatten en de belangrijkste (beleids-)uitgangspunten op een rij te zetten. Het beleid is éénduidig neergezet en daarmee goed toepasbaar bij het opstellen van peilbesluiten. Hiermee stralen we als waterschap eenduidigheid en helderheid uit als het gaat om peilbesluiten.

 

De Nota biedt richting medewerkers die peilbesluiten opstellen handvatten om dit eenduidig te kunnen doen. Daarnaast bevat de Nota beleid of beleidsuitwerkingen waarnaar verwezen wordt in de peilbesluiten. Op deze manier bevatten de peilbesluiten alleen de benodigde inhoud. Wanneer het beleid verandert, passen we alleen de Nota aan en niet alle peilbesluiten.

 

1.2 Status Nota Peilbeleid

 

De Nota Peilbeleid vervangt de huidige Richtlijn Peilbeheer uit 2012 en de Beleidsnotitie beoordeling peilwijzigingen uit 2013. Met het vaststellen van de Nota Peilbeleid komen deze beide documenten te vervallen. Ook de notitie revisiepeilbesluiten (2018) is in de voorliggende Nota verwerkt en vervalt daarmee.

 

De Nota Peilbeleid bevat alle achtergrondinformatie die nodig is bij het opstellen van peilbesluiten en peilafwijkingen. De Nota beschrijft alle beleidskaders die van toepassing zijn en de verschillende procedures. In een peilbesluit of toelichting op een watervergunning gaan we in op de specifieke situatie en verwijzen we voor algemene uitgangspunten en beleidskaders naar de voorliggende Nota. Hiermee willen we de toelichtingen bondig en leesbaar houden. De Nota bevat daarmee een concrete uitwerking van bestaand beleid van het waterschap gericht op peilbeheer en peilbesluiten.

Het huidige beleid, kaders en uitgangspunten kunnen in de loop van de tijd wijzigen of concreter worden. Ook kan het voorkomen dat er nieuwe uitgangspunten ontstaan. De Nota is dan ook een adaptief document. Nieuw beleid of aanvullingen op bestaand beleid worden na bestuurlijke vaststelling, bekendmaking en eventueel inspraak door de coördinator peilbesluiten toegevoegd aan deze Nota. Zo blijft de Nota een actueel overzicht van alle uitgangspunten die op het peilbeheer van toepassing zijn.

De Nota Peilbeleid wordt vastgesteld door het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân. De Nota vormt het beleidskader voor de manier waarop Wetterskip Fryslân omgaat met peilwijzigingen en peilbeheer. Peilbesluiten die voor vaststelling worden aangeboden aan het bestuur passen binnen de kaders zoals die in de voorliggende Nota zijn opgenomen, bij eventuele afwijkingen wordt dit expliciet genoemd.

1.3 Ontwikkelingen

Decennialang gold het adagium “peil volgt functie”. Het waterschap zorgde voor het peil dat nodig was om een bepaalde functie te faciliteren. Of de betreffende locatie ook geschikt is voor de beoogde functie was van ondergeschikt belang.

Langzaamaan ontstaat het besef dat iets wat technisch mogelijk is niet altijd de meest duurzame oplossing is. Met de voorziene klimaatveranderingen worden de uitdagingen in het waterbeheer nog groter. In de startnotitie NPLG heeft het Rijk het beleidsprogramma Bodem en Water sturend benoemd. Dit programma moet nog verder worden uitgewerkt maar duidelijk is dat “peil volgt functie” niet langer de norm zal zijn.

We bevinden ons nu in een transitieperiode. Het is duidelijk dat de kaders en randvoorwaarden de komende jaren gaan veranderen. Maar het beleid is nog niet op alle punten voldoende concreet om te vertalen in concrete handvatten voor het peilbeleid.

Momenteel werkt Wetterskip Fryslân aan beleid voor duurzaam beheer van zoetwater. Vanwege de klimaatverandering en ervaringen met droogte en wateroverlast zoeken we naar betere balans tussen vasthouden en afvoeren van water. In het beleid voor duurzaam beheer zoetwater kijken we hoe we beter water vasthouden, welke maatregelen we voor verziltingsbestrijding kunnen nemen en hoe we negatieve effecten van grondwateronttrekkingen tegen gaan.

Door provincie, waterschap en veel andere betrokken partijen is een veenweideprogramma voor de periode 2021-2030 opgesteld. Het nieuwe programma is in mei 2021 aangenomen door Provinciale Staten Fryslân en het Algemeen Bestuur van Wetterskip Fryslân. Het veenweideprogramma is nog niet volledig uitgewerkt, zo wordt er momenteel gewerkt aan peilbeleid voor het veenweidegebied. We hebben er daarom voor gekozen om in deze Nota geen uitgangspunten specifiek voor het veenweidegebied op te nemen. Daar waar sprake is peilwijzigingen in het veenweidegebied doen we dit in de geest van het nieuwe veenweideprogramma. Dat betekent dat in deze gevallen sprake is van maatwerk. Zodra er nieuwe uitgangspunten voor peilbeleid in het veenweidegebied zijn vastgesteld vullen we deze Nota daar mee aan.

Ook wordt gewerkt aan actualisatie van het beleid voor wateroverlast. De hier genoemde en andere, nu nog onvoorziene, beleidsontwikkelingen kunnen tot aanpassing van de Nota Peilbeleid leiden, zoals ook is aangegeven in paragraaf 1.2.

 

1.4 Leeswijzer

De Nota Peilbeleid is vooral een document voor intern gebruik: gebruik door bestuur en medewerkers. Het biedt medewerkers handvatten en richting bij het opstellen van peilbesluiten. Daarnaast kunnen aanvragers van een peilwijziging aan dit document duidelijkheid ontlenen over wanneer ze toewijzing van een aanvraag kunnen verwachten en welke procedure van toepassing is. De Nota bestaat uit de volgende hoofdstukken:

 

Deel 1: Beschrijft hoe we het nieuwe waterpeil bepalen en bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2: Het watersysteem

  • Hoofdstuk 3: Afwegingen voor het bepalen van het nieuwe peil

  • Hoofdstuk 4: Beoordelen van de effecten

 

Deel 2: Gaat in op de manieren waarop een nieuw waterpeil geformaliseerd kan worden en bestaat uit het volgende hoofdstuk:

  • Hoofdstuk 5: Watervergunning, partiële herziening en revisiepeilbesluit

 

Deel 3: Bevat informatie over het instellen en beheren van de vastgestelde waterpeilen en over de schade die kan ontstaan als gevolg van het wijzigen van het waterpeil. Dit deel bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 6: Waterpeilen instellen en beheren

  • Hoofdstuk 7: Schade

 

Op het opstellen van peilbesluiten is nationale, provinciale en eigen wet- en regelgeving en beleid van toepassing. Een overzicht hiervan is opgenomen in bijlage 1.

2 Het watersysteem

 

 

Een van de kerntaken van het waterschap is het peilbeheer. Hoe we dit peilbeheer vorm geven is afhankelijk van het type watersysteem en het soort peilbeheer. Dit hoofdstuk gaat in op de typen watersystemen die we kennen in het beheergebied van Wetterskip Fryslân en de manier waarop we de waterpeilen per type watersysteem vastleggen in peilbesluiten. Daarna volgt een omschrijving van de soorten peilbeheer die we kennen in ons beheergebied. In hoofdstuk 6 beschrijven we hoe we het peilbeheer in de praktijk uitvoeren.

2.1 Watersystemen

Het waterschap kan het peilbeheer op verschillende manieren uitvoeren. Zo verschilt het peilbeheer binnen een vrij afstromend en hellend gebied behoorlijk van het peilbeheer in een bemalen polder. Ook binnen een watersysteem komen verschillende typen peilbeheer voor. Het peilbesluit is voor het waterschap het instrument om aan te geven wat van het waterschap mag worden verwacht als het gaat om peilbeheer (de te voeren waterpeilen en bandbreedte). Dit hangt onder andere af van de aard van de gebieden: is er een verbinding met de boezem, ligging boven boezempeil (met en zonder wateraanvoer) en bemaling. In totaal onderscheiden we vier typen gebieden, waarvoor we het peilbeheer in de peilbesluiten op verschillende manieren vastleggen:

  • 1.

    Boezem, beheerste boezem en zomerpolders: dit betreft de Friese boezem en de daarmee (gedurende een deel van het jaar) in open verbinding staande wateren. Voor de Friese boezem leggen we het peilbeheer vast in het peilbesluit voor de Friese boezem. In paragraaf 2.1.1beschrijven we welke gebieden vallen onder het peilbesluit voor de Friese boezem.

  • 2.

    Vrij afstromend (op de boezem) en zonder wateraanvoer: in deze gebieden is het (door het ontbreken van wateraanvoer) voor het waterschap niet mogelijk actief peilbeheer uit te voeren. Deze gebieden worden gevoed door regenwater en eventueel kwel en het water wordt vastgehouden door een afvoerend kunstwerk (stuw, betonplaat, stuwende duikers/ duikers op hoogte). In deze gebieden legt het waterschap geen waterpeilen vast, omdat we deze niet kunnen handhaven. We nemen informatie op over de hoogte van de afvoerende kunstwerken in een kaart met stuwstanden bij het revisiepeilbesluit. Dit betreft een punt op de kaart. De aangegeven stand is gebaseerd op de ingemeten stuwhoogte zoals opgenomen in de Legger van het waterschap. Uit de stuwstanden kunnen geen waterpeilen worden afgeleid. Onder omstandigheden waarin sprake is van voldoende regenwater en/of kwel zal er vlak voor de stuw water in de sloot staan door nalevering uit het grondwater. In drogere omstandigheden zakt de waterstand onder de stuwhoogte. Als er sprake is van een regelbaar kunstwerk met een zomer- en winterstand, dan staan beide standen op de kaart aangegeven. Wanneer er sprake is van een flexibel streefpeil dan staan onder- en bovengrens aangegeven.

  • 3.

    Vrij afstromend (op de boezem) en met wateraanvoer: in deze gebieden is sprake van wateraanvoer (via een opmaling of inlaat). Daarnaast is er sprake van aanvoer door regenwater en eventueel kwel. Het water wordt vastgehouden door een afvoerend kunstwerk (stuw, duiker op hoogte, enz.). Op de kaart bij het peilbesluit geven we aan welke hoofdwatergangen onder invloed staan van een aan- en afvoerend kunstwerk (lijn). In deze watergangen kunnen we, daar waar de slootbodem onder het vastgestelde peil ligt, onder normale omstandigheden een waterpeil garanderen. In andere delen van het gebied is, met toenemende afstand tot de hoofdwatergang, het waterschap niet in staat actief een peil te handhaven. Dit komt door het oplopen van de slootbodems. Het aangevoerde water weet deze haarvaten van het gebied in de meeste gevallen niet te bereiken.

  • 4.

    Bemalen gebieden (onder of boven het boezempeil): in deze gebieden vindt afvoer plaats door een gemaal (rechtstreeks bemalen peilvak) en in de niet direct bemalen peilvakken veelal door stuwen. Vaak is er ook sprake van wateraanvoer. In bemalen gebieden geldt het waterpeil voor het hele peilgebied, we leggen het peilbeheer hier vlakdekkend vast (vlak). Onder normale omstandigheden en in de meeste polders is het waterschap in staat om het waterpeil bij het gemaal ook binnen de rest van het peilgebied te handhaven. Wel is het zo dat met het toenemen van de afstand tot het gemaal sprake is van verhang. Het waterpeil kan daardoor achter in het peilgebied afwijken van het gemaalpeil. Dit is inherent aan hoe dergelijke peilgebieden functioneren.

 

  • 2.1.1.

    Friese boezem

Voor de Friese boezem hebben we een afzonderlijk peilbesluit. Hieronder geven we aan welke gebieden onder de Friese boezem vallen en daarmee onder het peilbesluit voor de Friese boezem.

Figuur 1. Onderdelen van de Friese boezem (z.w.a./z.k.w. =zonder water aanvoer, zonder kunstwerk)

  • 1.

    Gebieden met een vastgesteld peil van -0,52 m NAP: dit betreft het reguliere stelsel van meren, vaarten, kanalen en benedenlopen van de beekdalen.

  • 2.

    Beheerste boezem: een deel van het boezemwater dat onder bepaalde omstandigheden met een kunstwerk (bijv. een keersluis) kan worden afgesloten van de boezem en dat hetzelfde waterpeil heeft als de boezem. Onder normale omstandigheden staat het in open verbinding met de boezem en doet het mee voor de berging van de boezem. Een beperkt aantal dagen (gemiddeld ca. 10 per jaar) sluiten we beheerste boezems af. Aanleiding voor de afsluiting ligt vaak in (verwachte) hoge waterstanden op de Friese boezem.

  • 3.

    Zomerpolders: liggen buiten de regionale waterkering en in de boezem. De polder wordt met een lokale kering gescheiden van de boezem. In de zomerperiode wordt de zomerpolder bemalen. In (een deel van het) winterhalfjaar staat de polder in directe verbinding met de boezem, meestal d.m.v. een inlaatkunstwerk, en draagt dan bij aan de boezemberging.

  • 4.

    Vrij afstromend op de boezem zonder wateraanvoer en zonder kunstwerk: deze gebieden staan in open verbinding met de boezem. De laagste delen van deze gebieden doen mee in de berging van de boezem. In het peilbesluit voor de Friese boezem beschrijven we hoe deze watersystemen functioneren: hoe ver de invloed van de boezem reikt en in welk deel van deze vrij afstromende gebieden geen waterpeil wordt gehandhaafd en opgenomen (en waarvoor feitelijk geen peilbesluit meer wordt vastgesteld).

2.2 Typen peilbeheer

Binnen het beheergebied van Wetterskip Fryslân kennen we verschillende soorten peilbeheer. Het peilbeheer hangt af van de functie van het gebied. Om peilbesluiten en het bijbehorende peilbeheer eenduidig vast te leggen en te kunnen raadplegen, is het van belang dat iedereen hetzelfde beeld heeft bij de verschillende soorten peilbeheer. We kennen vier basisvormen van peilbeheer die we hieronder beschrijven. Hoe we het peilbeheer in de dagelijkse praktijk tot uitvoering brengen staat beschreven in hoofdstuk 6 en in de Factsheet Peilbeheer in bijlage 2. In hoofdstuk 6 gaan we ook verder in op de beheermarges die in deze paragraaf benoemd worden.

 

• Vast peil: we streven er naar het waterpeil het hele jaar constant te houden met zo min mogelijk fluctuatie. Het peilgebied wordt op peil gehouden met een vast kunstwerk. Het is daardoor niet mogelijk te anticiperen op weersomstandigheden. We leggen daarom in het peilbesluit geen beheermarge vast. In het peilgebied treden altijd fluctuaties op als gevolg van de weersomstandigheden (zie ook hoofdstuk 6).

• Vast peil met beheermarge: we streven er naar het waterpeil het hele jaar constant te houden met zo min mogelijk fluctuatie. Omdat het peil wordt gereguleerd met een beweegbaar kunstwerk, kunnen we anticiperen op weersomstandigheden. Hiervoor is een beheermarge vastgelegd. De beheermarges staan beschreven in hoofdstuk 6. Wanneer er redenen zijn om af te wijken van de standaard beheermarge dan leggen we dit vast in het peilbesluit.

• Zomer- en winterpeil: in deze peilgebieden wordt in de zomer een ander oppervlaktewaterpeil nagestreefd dan in de winter. Het waterpeil is seizoensgebonden. De oppervlaktewaterpeilen worden gedurende het seizoen gehanteerd als een vast peil met beheermarge.

• Flexibel peil: een flexibel peil betekent dat een peil binnen vastgestelde grenzen mag fluctueren. We stellen een boven- en ondergrens vast. De reden van fluctuaties binnen deze grenzen kan per geval verschillen en is ook afhankelijk van de beschikbare infrastructuur.

Hoogwatervoorzieningen betreffen geen vorm van peilbeheer maar dit onderwerp verdient wel benoeming in deze paragraaf. Dit zijn peilgebieden waarin we een hoger waterpeil hanteren dan in de omliggende peilgebieden. In peilbesluiten geven we expliciet aan wanneer er sprake is van een peilgebied met de functie hoogwatervoorziening. Het peilbeheer in een hoogwatervoorziening wordt uitgevoerd volgens een van de hierboven beschreven soorten peilbeheer.

Met uitzondering van gebieden vallend onder peilbesluit Friese boezem ronden we alle vast te stellen waterpeilen af op 5 centimeter.

In bijlage 2 - Factsheet Peilbeheer - staat beschreven op welke manier we de vastgestelde waterpeilen in stellen en wanneer de overgang van zomer- naar winterpeil plaatsvindt.

2.3 Voor welke gebieden leggen we het waterpeil vast

De provincie Fryslân heeft in de waterverordening vastgelegd voor welke gebieden een peilbesluit moet worden vastgesteld. In de waterverordening is opgenomen dat Wetterskip Fryslân geen peilbesluiten hoeft vast te stellen voor vrij afstromende gebieden zonder aanvoer. In de waterverordening wordt daarbij verwezen naar een kaart met gebieden. De provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân zijn later overeengekomen te werken met de definitie van vrij afstromende gebieden zonder aanvoer zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.

Hoewel de verplichting om een peilbesluit vast te stellen voor vrij afstromende gebieden zonder aanvoer is vervallen, kunnen er zwaarwegende redenen zijn om voor bepaalde gebieden de waterpeilen toch vast te leggen in een peilbesluit. Voorbeelden hiervan zijn het behoud van de zoetwaterbel onder de Waddeneilanden en het beschermen van bepaalde functies. Wanneer hier sprake van is en wanneer het waterschap de mogelijkheid heeft om het oppervlaktewaterpeil actief te beïnvloeden dan kunnen we er, ondanks het vervallen van de verplichting, voor kiezen om toch een peilbesluit vast te stellen.

Los daarvan zijn alle vigerende peilbesluiten van kracht tot op het moment dat ze actief worden ingetrokken dan wel worden herzien. Met het vervallen van de verplichting tot het opstellen van peilbesluiten voor vrij afstromende gebieden zonder aanvoer zijn daarmee niet alle vigerende peilbesluiten in die gebieden vervallen. Bij het actief intrekken en/of herzien van een peilbesluit is de procedure van toepassing zoals die staat beschreven in paragraaf 5.5.2.

 

3 Afwegingen voor het bepalen van het nieuwe waterpeil

 

 

Het vorige hoofdstuk beschreef de typen watersystemen en de vormen van peilbeheer. In dit hoofdstuk gaan we kort in op de afwegingen voor het instellen van een nieuw waterpeil. Het bepalen van het gewenste waterpeil gebeurt voorafgaand aan de procedure voor het wijzigen van het waterpeil, in de planvorming. In deze Nota beschrijven we daarom alleen de hoofdlijnen. Algemene uitgangspunten voor planvorming staan o.a. in de Leidraad Watertoets. De afweging voor het bepalen van het waterpeil hangt nauw samen met het beoordelen van de effecten zoals dat in hoofdstuk 4 beschreven staat. Het bepalen van het juiste waterpeil is altijd een afweging tussen de verschillende belangen en daarmee ook van de effecten op de verschillende belangen. Hoofdstuk 3 en 4 moeten daarom ook in samenhang bekeken worden.

 

Provinciale kaders uit het Regionaal Waterprogramma

In het Regionaal Waterprogramma (RWP) geeft de provincie beleidskaders en uitwerkingen voor het provinciale waterbeheer en klimaatadaptatie. In bijlage 1 is een samenvatting opgenomen van voor het peilbeleid en peilbeheer belangrijke punten uit het RWP. Eén van de ambities in het RWP is een vitaal en veerkrachtig watersysteem. De ambitie is dat Fryslân in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht.

 

De provincie geeft in het RWP aan dat we niet teveel en niet te weinig water willen voor landbouw, industrie, recreatie, natuur en drinkwatervoorziening en een goede verdeling tussen stedelijk en landelijk gebied. Wetterskip Fryslân probeert met het peilbeheer de juiste grondwatercondities te creëren voor het betreffende grondgebruik. Met het oog op de toekomst wil de provincie dat het peilbeheer klimaatbestendig is. In de tweede helft van de vorige eeuw is de waterbeheersing via ruilverkavelingen en waterbeheersingsplannen voornamelijk gericht geweest op het afvoeren van (regen)water. Het afvoeren van neerslag is belangrijk om droge voeten te houden in onze provincie. In verband met de klimaatverandering (drogere zomers) dient waterconservering echter ook deel uit te maken van het peilbeheer.

 

Bij het nemen van een peilbesluit weegt Wetterskip Fryslân de verschillende functies en belangen onderling af en toetst het watersysteem aan actuele beleidsopgaven. Wanneer in het kader van die afweging en/of toetsing aanpassingen aan het watersysteem nodig blijken, kan tot een peilaanpassing worden besloten, uitgaande van natuurlijke omstandigheden (zoals bodem- en grondwatercondities) en mogelijkheden van combinaties ruimtegebruik en functiecombinaties. Daarbij verzoekt de provincie ons om rekening met onderstaande regionale uitgangspunten (in bijlage 1 staat een uitgebreidere beschrijving).

 

• Zandgebieden: hier ligt het accent op maatregelen voor waterconservering en vasthouden van vrij afstromend water.

• Waddeneilanden: hier ligt de nadruk op maatregelen voor waterconservering en vergroten van de zoetwatervoorraad. De zoetwaterbellen op de Waddeneilanden zijn namelijk kwetsbaar door klimaatverandering.

• Noordelijk kust- en zeekleigebied: Door zeespiegelstijging en klimaatverandering (toename verdamping) nemen de problemen met verzilting in het Noordelijk Zeekleigebied toe. Ook landinwaarts zal het zoutgehalte van het grondwater toenemen en door een extra verdamping zal ook het zoet-zout grensvlak in de percelen omhoog komen. De verzilting van (grond)water kan in de toekomst een bedreiging vormen voor de hoogwaardige akkerbouw en tuinbouw in dit gebied. Het peilbeheer in dit gebied is daarom gericht op het vertragen van verzilting en het niet meer toestaan van peilverlagingen. In plaats van peilverlaging ziet de provincie andere oplossingsrichtingen, zoals aanpassingen in de ontwatering (drainage) en (on)mogelijkheden van gewaskeuze op lage percelen die door bodemdaling een te geringe drooglegging krijgen.

• Veenweidegebied: Diepe peilen in het veenweidegebied hebben tot nadeel dat de veenafbraak en daarmee de maaivelddaling wordt versneld. Maaivelddaling in veengebied heeft negatieve gevolgen voor allerhande aspecten, zoals uitstoot van het broeikasgas CO2, verdroging van de natuur, voedselrijkdom van het oppervlaktewater door uitspoeling van nutriënten, en verzakking van wegen en rioleringen en aantasting van kwetsbare funderingen. Het peilbeheer in het veengebied is daarom mede gericht op het vertragen van oxidatie van het veenpakket. Minder veenafbraak draagt bij aan het verminderen van deze negatieve effecten. Uitgangspunt voor het peilbeleid is het Veenweideprogramma.

• De randvoorwaarden uit het RWP voor natuurgebieden en zones rond natuurgebieden staan benoemd in paragraaf 4.2.2.

 

Gewenst peilbeheer

Het waterbeheer in een peilgebied stemmen we af op de functie van een gebied en het overheersende landgebruik. We houden hierbij rekening met de natuurlijke randvoorwaarden vanuit water en bodem en klimaatverandering. Het waterschap heeft het afgelopen decennium voor het beheergebied een analyse gedaan van het gewenst peilbeheer. Dit is gedaan in watergebiedsplannen. Er is daarbij gekeken of de actuele peilen goed zijn afgestemd op de eisen die landbouw en natuur stellen. Daar waar er in de watergebiedsplannen is geconcludeerd dat de actuele waterpeilen onvoldoende zijn afgestemd op de functie van het gebied is er sprake van een opgave voor gewenst peilbeheer. De opgaven voor het gewenst peilbeheer zijn met het vaststellen van de watergebiedsplannen vastgesteld door het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân.

 

Er kunnen verschillende aanleidingen zijn om het waterpeil te wijzigen. Bij een initiatief vanuit het waterschap zal het vaak gaan om het invullen van een opgave uit het gewenst peilbeheer. Ook een samenvoeging van peilgebieden kan een reden zijn om een peilbesluit vast te stellen. Bij een initiatief van een derde is het doel van de peilwijziging vaak om de omstandigheden voor de aanvrager(s) te verbeteren. Dit kunnen de landbouwkundige omstandigheden zijn, maar ook de condities ten behoeve van de ontwikkeling van natuur. Ook een functiewijziging (bijvoorbeeld landbouw wordt bebouwd gebied) kan aanleiding zijn voor een peilwijziging. Hoofdstuk 5 gaat nader in op de verschillende aanleidingen voor een peilwijziging.

 

Bij een initiatief voor een peilwijziging zonder functiewijziging volgt altijd een toetsing aan het in het watergebiedsplan vastgestelde gewenst peilbeheer. Wanneer er in het watergebiedsplan is geconstateerd dat het huidige peil de functie voldoende bedient, dan is er in principe geen aanleiding om mee te werken aan de peilwijziging (zie ook hoofdstuk 5). Wanneer er wel een opgave is, dan stemmen we in overleg met een hydroloog, beheerder en eventueel ecoloog af in hoeverre de voorgestelde peilwijziging bijdraagt aan het realiseren van de opgave. Wanneer het gebruik van een landbouwkundig perceel wordt gewijzigd (bijvoorbeeld van grasland naar akkerbouw of mais) betekent dit niet automatisch dat men recht heeft op een waterpeil dat op het gewijzigde gebruik is afgestemd.

 

Peilgebiedgrootte

Wetterskip Fryslân streeft naar zo groot mogelijke aaneengesloten peilgebieden om versnippering in waterpeilen te voorkomen. Een beperking van het aantal peilgebieden leidt in sommige gevallen tot lagere beheerlasten. Uitgangspunt bij de afweging om peilgebieden te vergoten/ samen te voegen is dat de verschillende functies nog goed kunnen worden bediend bij samenvoeging van de peilgebieden. Oftewel: kan het aantal peilgebieden worden verminderd zonder grote effecten op de doelrealisatie? Hoe we die effecten beoordelen staat beschreven in hoofdstuk 4.

 

Het gaat hierbij om maatwerk, omdat er veel aspecten meespelen bij het bepalen van wat de optimale peilgebiedsgrootte is. Denk hierbij aan peilafwijkingen in een peilgebied, functies, grondsoort, maaiveldhoogte en toekomstige ontwikkelingen. Daarnaast is ook het kostenaspect van belang: het samenvoegen van peilgebieden heeft tot doel de exploitatiekosten te laten dalen.

 

Andersom geldt ook dat een toename van het aantal peilvakken en kunstwerken een onwenselijke ontwikkeling is, die zwaarder weegt dan het individuele belang om een wat betere drooglegging te krijgen.

 

Gebiedskenmerken

Klimaatverandering en maaivelddaling maken ons er steeds meer van bewust dat ons beheergebied verschillende typen gebieden kent. Elk gebied heeft zijn eigen kenmerken. Zo kennen we de verziltingsproblematiek die vooral in het noordelijk kleigebied speelt en het oostelijk zandgebied dat voor de wateraanvoer voor een groot deel afhankelijk is van natuurlijke omstandigheden. In de watergebiedsplannen staat dit uitgebreid omschreven. Zie ook de beschrijving onder Regionaal Waterprogramma aan het begin van dit hoofdstuk.

 

4 Beoordelen van effecten

 

In het vorige hoofdstuk hebben we beschreven welke afwegingen we maken om te komen tot het juiste/ gewenste waterpeil. In dit hoofdstuk beschrijven we de verschillende aspecten waarop het waterpeil en het wijzigen daarvan invloed kan hebben. We gaan daarbij eerst in op de effecten op het watersysteem zoals waterberging en robuustheid van het systeem. Vervolgens kijken we in paragraaf 4.2 naar de effecten op primaire gebruiksfunctie zoals landbouw, natuur en bebouwing. In paragraaf 4.3 gaan we in op de effecten op overige belangen zoals archeologie en flora en fauna.

4.1 Effecten op het watersysteem

  • 4.1.1.

    Wateroverlast

In de watergebiedsplannen is het watersysteem getoetst aan de normen voor wateroverlast zoals die zijn vastgelegd in de waterverordening (provincie Fryslân) en omgevingsverordening (provincie Groningen). De normering voor wateroverlast gaat over de mate van regionale wateroverlast die de provincie accepteert bij een bepaald grondgebruik. Onderstaande tabellen 1 en 2 geven de normen weer in de provincies Fryslân en Groningen. De norm is uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt. Het maaiveldcriterium geeft aan welk percentage van het gebied een hogere kans op wateroverlast mag hebben (hoeft niet aan de norm te voldoen).

Grondgebruik

Inundatiefrequentie (1/x jaar)

Maaiveldcriterium*

Grasland

1/10

5%

Mais

1/25

5%

Overige landbouw (incl. hoogwaardige akkerbouw)

1/50

1%

Bebouwd gebied

1/100

0%

Natuur

n.v.t.

n.v.t.

Tabel 1. Normen voor inundatiefrequentie waterverordening provincie Fryslân

* Het maaiveldcriterium betreft het percentage van een gebied dat niet aan de norm hoeft te voldoen.

 

In het Regionaal Waterprogramma heeft de provincie Fryslân aangegeven dat de normen voor akkerbouw en mais aangepast gaan worden wanneer zij de omgevingsverordening gaat vaststellen (gepland in 2023). Voor akkerbouw en voor hoogwaardige land- en tuinbouw gaat de inundatiefrequentie naar 1 maal per 50 jaar. Voor mais vervalt de specifieke normering, dit valt onder de normering voor grasland. Met de voorgenomen wijzigingen sluit de provincie aan bij de landelijke normen.

 

Voor Fryslân heeft het waterschap in de watergebiedsplannen vastgelegd welk gebied aan welke norm moet voldoen. Voor de provincie Groningen is dat door de provincie gedaan (in samenspraak met de waterschappen) en vastgelegd op kaarten behorende bij de omgevingsverordening.

Grondgebruik

Inundatiefrequentie (1/x jaar)

Maaiveldcriterium

Grasland

1/10

5%

Akkerbouw

1/25

1%

Hoogwaardige land- en tuinbouw en glastuinbouw

1/50

1%

Bebouwd gebied

1/100

0%

Tabel 2. Gebiedsnormen regionale wateroverlast - provincie Groningen

Het watersysteem is ingericht op basis van deze normen en daar ook aan getoetst. Voor peilwijzigingen is het belangrijk dat het huidige beschermingsniveau niet mag verslechteren als gevolg van een peilwijziging. Verlies aan waterberging door een peilverhoging of andere ingrepen moet in alle deelsystemen gecompenseerd worden. Peilbesluiten en maatregelen om te voldoen aan de normering regionale wateroverlast mogen elkaar niet negatief beïnvloeden.

 

  • 4.1.2.

    Assets Wetterskip Fryslân

Bij dit onderwerp gaat het om de investering en afschrijving. Het kan nodig zijn om werkzaamheden uit te voeren om de peilwijziging mogelijk te maken. Bijvoorbeeld de aanleg van een nieuwe stuw of het verwijderen van een onderbemaling. Ook het omleggen van een waterkering of verdiepen van een watergang is mogelijk. Wanneer een peilwijziging een initiatief is van het waterschap zelf dan wordt er in de fase voorafgaand aan het peilbesluit (planvorming) een afweging gemaakt waarin we kijken of de kosten opwegen tegen de baten.

Wetterskip Fryslân heeft ook assets die minder zichtbaar zijn in het landschap, dit betreft de rioolwaterpersleidingen. Een peilwijziging kan tot gevolg hebben dat deze leiding minder goed bereikbaar wordt. Bijvoorbeeld wanneer een landbouwgebied wordt omgevormd naar natuur met een bijbehorend hoger oppervlaktewaterpeil. Wijzigingen in de grondwaterstand kunnen ook leiden tot zetting van de ondergrond waardoor leidingen kunnen verzakken. Bij peilwijzigingen in gronden waar een rioolwaterpersleiding ligt is altijd afstemming nodig met de leidingbeheerder over de mogelijkheden en onmogelijkheden.

 

  • 4.1.3.

    Peilbeheer en onderhoud

Hieronder verstaan we de exploitatie, dus de uren die door het waterschap worden besteed aan het beheren en onderhouden van het watersysteem. Bijvoorbeeld het bedienen van een stuw of gemaal en het onderhoud aan hoofdwatergangen. Een peilwijziging kan gevolgen hebben voor de intensiteit van het waterbeheer. Een seizoensgebonden peil dat wordt gewijzigd in een vast peil vraagt om minder beheer. Ook een flexibel peil kan positief zijn voor de beheerlast als het peil natuurlijk kan fluctueren tussen een boven- en ondergrens.

Wanneer de peilwijziging (deels) betrekking heeft op stedelijk gebied dan zijn de afspraken vanuit de Overdracht Stedelijk Water van belang. Mogelijk krijgt het waterschap door de realisatie van de peilwijziging meer wateren en/of (peilregulerende) kunstwerken in beheer en onderhoud. Dit is dan in veel gevallen meer het gevolg van een functiewijziging (uitbreiding van het stedelijk gebied) dan van een peilwijziging. Voor de laatste stand van zaken hierover nemen we contact op met de asset coördinator Stedelijk Water.

 

  • 4.1.4.

    Stabiliteit waterkeringen

Wanneer een peilwijziging plaatsvindt in een peilgebied langs een waterkering dan kan dit als gevolg hebben dat het grondwaterprofiel verandert. Dit kan effect hebben op de stabiliteit van de waterkering. Zowel vernatting als verdroging kan negatieve effecten hebben. Het effect is per locatie en situatie verschillend. Het grondwaterprofiel wordt door verschillende aspecten bepaald, waaronder grondsoort, het profiel van de kering, de drainagebasis en de neerslag en verdamping. Bij een peilwijziging en eventuele bijkomende veranderingen van het watersysteem nabij een waterkering toetsen we altijd wat het effect is op de stabiliteit van de waterkering en of dit geoorloofd is. Dit doen we in overleg met collega’s die gespecialiseerd zijn in dergelijke berekeningen.

 

  • 4.1.5.

    Maaivelddaling

Peilwijzigingen in veengebied kunnen effect hebben op de maaivelddaling. Door een hoger waterpeil komt het veen minder snel in aanraking met zuurstof. Hierdoor oxideert het veen minder snel en wordt de maaivelddaling (iets) beperkt. Ook neemt de CO2 uitstoot hierdoor (licht) af. Bij het verlagen van het waterpeil zijn de effecten omgekeerd. In het beoordelen van de effecten beschrijven we ook het effect van een peilwijziging op de maaivelddaling. Zoals beschreven in hoofdstuk 1 handelen we bij peilwijzigingen in veenweidegebied in de geest van het nieuwe veenweidebeleid. Zodra er nieuwe uitgangspunten voor het peilbeleid in het veenweidegebied zijn vastgesteld vullen we deze Nota daar mee aan.

 

  • 4.1.6.

    Waterkwaliteit en ecologie

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. Het doel is een goede ecologische en chemische toestand in alle grond- en oppervlaktewateren in de EU in 2015. Onder voorwaarden is fasering tot uiterlijk 2027 mogelijk. De KRW zorgt er voor dat lidstaten van de Europese Unie dezelfde aanpak volgen bij het streven naar schoon en ecologisch gezond water. Daarbij is het de bedoeling dat onder meer het duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater aanzienlijk wordt teruggebracht en de ecologische toestand wordt verbeterd.

 

De waterkwaliteit moet voldoen aan de KRW-normen. De chemische en ecologische kwaliteit van het water houdt het waterschap bij met een monitoringsprogramma. Voor de waterlichamen zijn de KRW-waterkwaliteitsdoelen voor verschillende parameters in getalswaarden uitgedrukt. Voor KRW-waterlichamen geldt in principe het ‘stand-still’ principe. Dat wil zeggen dat de waterkwaliteit niet mag verslechteren.

 

Het peilbeheer is ook van invloed op de waterkwaliteit en ecologie. Door het voeren van het juiste peilbeheer kunnen negatieve effecten op de waterkwaliteit en ecologie worden verminderd, dan wel de waterkwaliteit en ecologie verbeteren. Het is dan ook van belang om naast waterkwantiteit ook waterkwaliteit mee te laten wegen bij peilbesluiten. Het peilbeheer kan dan ook bijdragen aan de KRW-waterkwaliteitsdoelen. Hieronder volgen een aantal voorbeelden waarbij het peilbeheer effect heeft op de waterkwaliteit en ecologie.

  • Een natuurlijker seizoensgebonden peilbeheer (een winterpeil dat lager is dan het zomerpeil is een tegennatuurlijk waterpeil) kan bijdragen aan een hogere ecologische kwaliteit. De mogelijkheden van een natuurlijk peilbeheer buiten de boezem zijn meegenomen bij de watergebiedsplannen.

  • Veranderende waterpeilen kunnen een negatieve invloed hebben op het functioneren van aangelegde vispassages.

  • Hogere voorjaarspeilen kunnen een positief effect hebben op de paaiplekken voor vissen.

    • Peilverlaging in veengebieden leidt tot versnelde afbraak van veen wat vervolgens weer leidt tot hogere belasting van nutriënten naar het oppervlaktewater. Door de overmaat aan voedingsstoffen treedt een sterke groei en vermeerdering van bepaalde soorten op, waarbij meestal de soortenrijkheid of biodiversiteit sterk afneemt.

    • In veengebieden kan peilverhoging door het inlaten van boezemwater zorgen voor extra veenafbraak als gevolg van de aanvoer van sulfaat. Dit is afhankelijk van de hoeveelheid sulfaat die al in het systeem aanwezig is.

    • Peilverhogingen kunnen voor meer uit- en afspoeling zorgen, maar peilverlagingen indirect ook door erosie. Voor dit punt en de twee hierboven genoemde punten is kennis over de systeemkenmerken en het systeemfunctioneren erg belangrijk.

    • De zwak brakke wateren worden doorgespoeld met zoet boezemwater om het zoutgehalte op een aanvaardbaar niveau voor de landbouw te houden. Als wordt gekeken naar de natuur, dan kan het inlaten van zoet water ertoe leiden dat kenmerkende brakwatersoorten verdwijnen. Minder doorspoelen betekent echter significante schade voor de landbouw. Wetterskip Fryslân heeft daarom besloten het huidige doorspoelregime te handhaven.

Wetterskip Fryslân voert (inrichtings-)maatregelen uit voor het halen van de KRW-doelen. Het is onwenselijk dat deze inspanningen (deels) teniet worden gedaan door andere ontwikkelingen, zoals peilwijzigingen. Bij het beoordelen van een peilwijziging is het daarom belangrijk te kijken wat het effect is op de waterkwaliteit. We maken daarbij onderscheid in de fysisch-chemische kwaliteit, de ecologische kwaliteit en de kwaliteitsaspecten lozing en handhaving. We doen dit altijd in afstemming met een ecoloog.

In bijlage 6 is een volledig overzicht opgenomen van alle aspecten met betrekking tot waterkwaliteit en ecologie waar een peilwijziging op van invloed kan zijn.

4.2 Effecten op gebruiksfuncties

  • 4.2.1.

    Bebouwing en infrastructuur

Voor bebouwing en infrastructuur is voldoende drooglegging van belang. Informatie over de benodigde drooglegging staat in bijlage 3. Een peilwijziging mag niet tot gevolg hebben dat de drooglegging te klein wordt. In gebieden waar zich bebouwing met kwetsbare funderingen bevindt is het belangrijk dat een peilwijziging geen negatief effect heeft op de grondwaterstand rond deze funderingen. Zie hiervoor ook paragraaf 7.1. Naast wegen vallen ook ondergrondse leidingen (nutsvoorzieningen), hoogspanningsmasten e.d. in de categorie infrastructuur.

  • 4.2.2.

    Natuur

De Wet Natuurbescherming (2017) regelt de bescherming van dier- en plantensoorten en van habitattypen in Nederland. Het gaat daarbij om soortenbescherming (de voormalige Flora- en Faunawet) en gebiedsbescherming (voormalige Natuurbeschermingswet). De uitvoering hiervan is grotendeels bij de provincies belegd. Zo dragen de provincies zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend ecologisch netwerk, het NatuurNetwerk Nederland (NNN). De provincie wijst daartoe gebieden aan die tot dit netwerk behoren. In het NNN liggen bestaande natuurgebieden (waaronder Nationale parken), gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd, landbouwgebieden die worden beheerd volgens agrarisch natuurbeheer, ruim 6 miljoen hectare aan grote wateren (meren, rivieren en het Nederlandse deel van Noordzee en Waddenzee) en alle Natura2000-gebieden.

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000-gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Ze worden beschermd door de Wet Natuurbescherming. In de Europese Vogelrichtlijn en – Habitatrichtlijn staat beschreven welke gebieden er onder vallen. Het bevoegd gezag (vaak de provincie) stelt een Beheerplan vast voor het Natura2000-gebied.

Natuur is vaak sterk afhankelijk van de waterpeilen in een gebied en de mate waarin inlaat van gebiedsvreemd water nodig is (i.v.m. de waterkwaliteit). Waterschappen hebben als taak er voor te zorgen dat de waterhuishouding in en rond Natura 2000 gebieden is afgestemd op de instandhoudingsdoelstellingen. Het uitgangspunt in de Natura2000-gebieden is dat de waterkwaliteit niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. We toetsen peilbesluiten daarom op de Natura2000-doelstellingen. Ook in niet Natura2000 natuurgebieden is het van belang dat het waterpeil past bij de toegekende natuurfunctie. In bijlage 3 staat het gewenst peilbeheer voor natuur beschreven. In de toelichting bij het peilbesluit beschrijven we welk effect de peilwijziging heeft op de natuurwaarden.

 

In het Regionaal Waterprogramma heeft de provincie enkele kaders gesteld voor peilwijzigingen binnen en rond natuurgebieden:

  • Peilbeheer binnen de begrenzing van het Nationaal Natuurnetwerk: bij landbouwpercelen die binnen de begrenzing van natuur vallen maar nog niet aangekocht zijn wordt uitgegaan van handhaving van de bestaande drooglegging (“stand still” beleid). Peilverhogingen ten behoeve van de natuurfunctie, die tot vernatting van niet verworven landbouwgronden leiden zijn niet toegestaan, tenzij voorzien is in afdoende nadeelcompensatie. Peilverlagingen zijn eveneens niet toegestaan, ook niet ter compensatie van eventueel opgetreden maaivelddaling.

  • Zones rondom natuurgebieden: peilverlagingen en peilaanpassingen in de nabijheid van natuurgebieden, kunnen tot een toename van verdroging leiden. Waar dit het geval is zijn peilverlagingen niet toegestaan als deze leiden tot een drooglegging groter dan 60 cm. In de planperiode van het Regionaal Waterprogramma wordt een analyse uitgevoerd naar de omvang van de genoemde zones.

 

  • 4.2.3.

    Landbouw

Bij het effect van een peilwijziging op de landbouw kijken we naar veranderingen in de doelrealisatie als gevolg van de peilwijziging. Doelrealisatie voor landbouw is de mate waarin de optimale gewasopbrengst wordt bereikt. Het algemene beeld voor Fryslân is dat de doelrealisatie goed is. Er zijn wel percelen met een lagere doelrealisatie, maar dit betreffen vaak de van nature lagere delen binnen een peilgebied of hoge droogtegevoelige gronden met veel droogteschade. Deze zijn vaak van oudsher al op een bepaalde wijze ingepast in de bedrijfsvoering. De lagere doelrealisatie wordt geaccepteerd door de eigenaren. Verbetering van de doelrealisatie is alleen mogelijk wanneer uit een kostenbatenanalyse blijkt dat dit rendabel is.

Het kan ook voorkomen dat de doelrealisatie niet de aanleiding is om een peil te wijzigen, maar dat als gevolg van een peilwijziging de doelrealisatie toch (merkbaar) gaat veranderen. In bijlage 4 staat meer informatie over doelrealisatie. Een verminderde doelrealisatie kan het gevolg zijn van extra natschade (peilverhoging) of extra droogteschade (peilverlaging). Een tweede toets die mogelijk is om het effect van een peilwijziging op de landbouw te bepalen, is een droogleggingsanalyse.

4.3 Overige effecten

  • 4.3.1

    Archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden

In de ondergrond bevinden zich archeologische waarden. Het Verdrag van Malta (1992) heeft tot doel om het archeologisch erfgoed te beschermen en behouden. In Nederland is in 2016 de Erfgoedwet vastgesteld, waarmee voor het erfgoed in de fysieke leefomgeving tijdelijk overgangsrecht is vastgesteld. Uiteindelijk gaat dit onderdeel op in de nieuwe Omgevingswet.

Sommige archeologische waarden worden beschermd doordat zij permanent onder de grondwaterspiegel liggen. Een peilwijziging kan tot gevolg hebben dat de grondwaterstand daalt. Dit kan gevolgen hebben voor aanwezige archeologische waarden. Het is daarom belangrijk te inventariseren of er archeologische of cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en het eventuele effect van een peilwijziging hierop te bepalen. Uitgangspunt is daarom dat er, voorafgaand aan het uitvoeren van ruimtelijke plannen, onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden.

Water is in Fryslân een wezenlijk onderdeel van het landschap. Overal om ons heen bevindt zich water. Niet alleen in de vorm van meren en kanalen, maar ook in de vorm van sloten. Water voegt een dimensie toe aan het landschap. Een peilwijziging kan van invloed zijn op hoe we het landschap ervarene en beleven. Een peilverhoging kan er bijvoorbeeld toe leiden dat oude slotenpatronen niet meer zichtbaar zijn in het landschap. Aan de andere kant kan een peilverlaging ook invloed hebben op hoe het landschap wordt beleefd, bijvoorbeeld als water niet meer zichtbaar is vanaf een wandel- of fietspad.

In de toelichting bij een peilwijziging geven we aan hoe we in de afweging rekening hebben gehouden met de archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

 

  • 4.3.2

    Recreatie

Bij peilwijzigingen in combinatie met recreatie kan gedacht worden aan vaarwegen. Een peilwijziging kan tot gevolg hebben dat een vaarweg te weinig diepgang krijgt of de diepgang juist beter wordt. Daarnaast vallen zwemwater en visvoorzieningen hier ook onder.

 

  • 4.3.3

    Flora, fauna en biodiversiteit

De bescherming van soorten werd voorheen geregeld in de Flora- en faunawet. Per 1 januari 2017 is deze vervangen door de onder paragraaf 4.2.2 beschreven Wet natuurbescherming. De wet verbiedt het verstoren of beschadigen van beschermde soorten en hun directe leefomgeving. Het kan bijvoorbeeld gaan om soorten die alleen in natuurgebieden voorkomen, zoals de grote vuurvlinder, maar ook soorten dichter bij huis zoals huismus en vleermuis worden door de wet beschermd. Deze wetgeving is voor het waterschap met name van belang bij het uitvoeren van beheer- en onderhoudstaken, zoals bijvoorbeeld de wijze van onderhoud van watergangen. Een ecologische manier van onderhoud kan betekenen dat er (als gevolg van meer begroeiing in de watergang) meer opstuwing plaats gaat vinden. In die zin kan de manier van onderhoud van invloed zijn op het peilbeheer. Andersom kan een peilwijziging ook gevolgen hebben voor de flora en fauna in het water, omdat dit effect heeft op de waterdiepte. Dit staat ook beschreven in bijlage 6.

 

  • 4.3.4

    Milieu

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Ook bij een peilbesluit is het van belang het milieu effect te bepalen. Als bijlage bij het Besluit m.e.r. is een lijst opgenomen met activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt (D-lijst). Per activiteit zijn drempelwaarden opgenomen. Wanneer de drempelwaarde wordt overschreden dan geldt de m.e.r.-beoordelingsplicht. Het bevoegd gezag moet in dat geval beoordelen of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die deze activiteiten kunnen hebben een milieueffectrapport moet worden gemaakt. De procedurele stappen hiervoor zijn vastgelegd in Wet milieubeheer. In geval van een structurele peilverlaging van het (streef)peil van een oppervlaktewater wordt de drempelwaarde overschreden wanneer de volgende situatie van toepassing is:

  • Het betreft een peilverlaging van 16 centimeter of meer;

  • De peilverlaging vindt plaats in een gevoelig gebied of een weidevogelgebied, en

  • De peilverlaging heeft betrekking op een oppervlakte van 200 hectare of meer.

Een volledige opsomming van de gevoelige gebieden staat in de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Wanneer bovenstaande drempelwaarden worden overschreden dan is een formele m.e.r.-beoordeling nodig.

 

Voor veel activiteiten is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden, dit volgt uit artikel 2, lid 5, van het Besluit m.e.r.. Het peilbesluit is opgenomen in categorie 49.3 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. In artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r. is categorie 49.3 van onderdeel D opgenomen activiteiten uitgezonderd van de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit wil zeggen dat voor peilbesluiten geen sprake is van een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden. Kortom, een m.e.r.-beoordeling in het kader van een peilbesluit is alleen nodig wanneer de drempelwaarden worden overschreden.

 

Over het wel of niet toepassen van een m.e.r.-beoordeling raadplegen we altijd een zakenkundige collega van juridische zaken.

 

5 Watervergunning, partiële herziening en revisiepeilbesluit

 

In dit hoofdstuk beschrijven we de verschillende mogelijkheden die er zijn om het vastgestelde waterpeil te wijzigen of om tijdelijk af te wijken van het vastgestelde waterpeil.

5.1 Aanleiding wijziging: type aanvraag.

De aanleidingen om het waterpeil te wijzigen zijn divers. We kennen de volgende typen aanvragen, die in hoofdzaak in twee categorieën te verdelen zijn. Het gaat om permanente wijzigingen van het vastgestelde waterpeil (1, 2 en 3) en tijdelijke afwijkingen van het vastgestelde waterpeil (4).

  • 1.

    Peilwijziging bij functiewijziging

Aanvragen voor wijzigen van het peil in verband met verandering van de functie. Bijvoorbeeld een stads- of dorpsuitbreiding of omvorming van landbouwgrond naar natuur. In deze gevallen is het vaak ook nodig om de bestemming met een ruimtelijke ordeningsprocedure (gemeente) te wijzigen. Veranderingen van grondgebruik binnen de agrarische functie zijn in dit kader geen functiewijziging. Het gaat dan om bijvoorbeeld grasland dat gebruikt gaat worden voor akkerbouw.

  • 2.

    Peilwijziging bij ongewijzigde functie

Peilwijzigingen die worden aangevraagd terwijl de functie van het gebied gelijk blijft. Bijvoorbeeld een peilverhoging in natuurgebied om beter aan te sluiten bij het natuurdoel of een peilverlaging in landbouwgebied om betere groeiomstandigheden te realiseren.

  • 3.

    Ambtshalve peilwijzigingen

    • a.

      Ten behoeve van het realiseren van een project: peilwijzigingen om het uitvoeren van werken ter verbetering van het watersysteem mogelijk te maken. Bijvoorbeeld: om twee bemalingsgebieden te kunnen samenvoegen (en daarmee een gemaal te laten vervallen) is het nodig de waterpeilen naar elkaar toe te brengen.

    • b.

      Ten behoeve van de realisatie van gewenst peilbeheer (zie paragraaf 3.1) en het opstellen van revisiepeilbesluiten (zie paragraaf 5.5.2).

  • 4.

    Peilafwijkingen

Dit betreft het tijdelijk toestaan van een ander peil. Het peilbesluit wordt hiervoor niet aangepast. Zie paragrafen 5.2 en 5.5.1.

5.2 Uitgangspunten bij aanvragen peilwijziging

Afwijken van het peilbesluit is niet toegestaan zonder toestemming van het waterschap. Het wijzigen van oppervlaktewaterpeilen is een formele procedure waarover het Algemeen Bestuur van het waterschap een besluit neemt. Dit om de rechtszekerheid van alle betrokken belangen te waarborgen.

 

Het centrale uitgangspunt voor aanvragen van peilwijzigingen is: voor het wijzigen van oppervlaktewaterpeilen geldt in principe de peilbesluitprocedure, tenzij sprake is van één van de hieronder genoemde uitzonderingen.

 

 

Uitzonderingen

Op bovenstaand uitgangspunt zijn uitzonderingen mogelijk als het gaat om peilafwijkingen. Hieronder verstaan we het tijdelijk toestaan van een ander peil. Uitgangspunt is dat er geen werken met een permanent karakter worden uitgevoerd. We onderscheiden de volgende uitzonderingen op bovenstaande regel, waarbij we zo goed mogelijk de situatie en de termijnen die gelden beschrijven. Watervergunningen voor peilafwijkingen mogen niet strijdig zijn met het beleid van het waterschap.

 

  • 1.

    Peilafwijkingen bij uitvoering van werken of beheerwerkzaamheden

Soms is het nodig om voor bepaalde werkzaamheden het waterpeil tijdelijk te verlagen of te verhogen. Voorbeeld hiervan is het vervangen van een sluisdeur. Daarvoor kan het nodig zijn om een deel van de watergang rondom de sluisdeur droog te zetten of ter verlagen, zodat de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld bij het vervangen van een kademuur in stedelijk gebied. Voor het opmetselen van de nieuwe kademuur moet het waterpeil tijdelijk worden verlaagd, zodat de muur kan worden opgemetseld. Na afloop van de werkzaamheden wordt het oorspronkelijke peil weer ingesteld. De periode van de peilafwijking hangt samen met de aard van de werkzaamheden en wordt in onderling overleg bepaald.

 

Soms is het nodig dat het waterschap ten behoeve van het eigen werk (het beheer) een peil tijdelijk aanpast, bijvoorbeeld bij het baggeren van een watergang of bij maaionderhoud. Ook in dergelijk gevallen kan worden volstaan met een watervergunning, met dien verstande dat de beheermaatregel tijdelijk is en na afloop het oorspronkelijke peil weer wordt ingesteld.

 

  • 2.

    Peilafwijkingen voor weidevogelgebieden

Om de leefomstandigheden voor weidevogels te verbeteren is vaak een hogere grondwaterstand gewenst. Om dit te kunnen realiseren is gedurende het weidevogelseizoen een hoger waterpeil nodig. Hoewel het watersysteem hierdoor vaak (tijdelijk) minder robuust wordt wil het waterschap wel meewerken aan dit maatschappelijke doel. Voorwaarde hierbij is wel dat er geen negatief effect mag zijn op de overige belangen. Voor het afwijken van het vastgestelde waterpeil in het agrarische gebied t.b.v. weidevogels wordt een watervergunning afgegeven voor een bepaalde vooraf afgesproken periode. In de praktijk komt het er op neer dat het waterpeil gedurende het weidevogelseizoen wordt verhoogd. In de watervergunning wordt de maximale verhoging vastgelegd. Het vastgestelde waterpeil blijft het te hanteren onderpeil. Ook wordt vastgelegd dat de benodigde waterhuishoudkundige werken na het aflopen van de vergunning worden verwijderd en dat de oorspronkelijk waterhuishoudkundige situatie wordt hersteld. Als er sprake is van een permanent weidevogelgebied, dan geldt bovenstaande niet en wordt de peilbesluitprocedure gevolgd. De situatie wordt dan immers permanent.

 

  • 3.

    Peilafwijkingen bij pilots/experimenten

Soms wil het waterschap (al dan niet in samenwerking met andere partijen) ervaringen opdoen met ander peilbeheer en/of andere waterpeilen, bijvoorbeeld in de vorm van een pilot of een experiment. Een pilot of experiment heeft altijd ten doel om een onderzoeksvraag te beantwoorden. Het karakter van de pilot of het experiment is dat de peilen tijdelijk worden aangepast en na afloop van de pilot weer worden ingesteld op het peil van het peilbesluit. Eventuele werken worden weer verwijderd. Bij tijdelijk moet worden gedacht aan een periode die aansluit bij de doelstelling van de pilot of het experiment. De aanvrager onderbouwt de tijdsduur.

 

Een aanvraag voor een peilwijziging met betrekking tot een pilot of experiment dient altijd voorzien te zijn van:

  • een onderzoeksvraag;

  • een monitoringsplan, en;

  • minimaal een evaluatiemoment (het aantal momenten is afhankelijk van de duur van de pilot).

Daarnaast is er bij de toestemming tot de peilafwijking altijd sprake van een terugvaloptie. Een terugvaloptie wil zeggen dat het waterschap de toestemming voor de peilafwijking in kan trekken als blijkt dat de pilot leidt tot onvoorziene problemen. Hierbij valt te denken aan belangen van derden die negatief worden beïnvloed.

Voorbeelden van een pilot zijn het verhogen of verlagen van de waterstanden om te kijken of vismigratie tussen twee peilgebieden mogelijk is, zodat er mogelijk geen vispassage aangelegd hoeft te worden. Met de pilot kan worden bekeken of de peilafwijking het gewenste effect heeft en wat de effecten op andere belangen zijn. Ook een tijdelijke peilverlaging van het oppervlaktewaterpeil om betere groeiomstandigheden voor riet te creëren is een voorbeeld van een experiment dat met een watervergunning kan worden gerealiseerd.

 

Een ander voorbeeld van een pilot is een flexibele vorm van peilbeheer in het veenweidegebied. Het waterpeil wordt zo veel mogelijk hoog gehouden met als doel de grondwaterstanden te verhogen. Wanneer het nodig is, bijvoorbeeld om het land te kunnen bewerken of betreden in natte perioden, gaan de waterpeilen naar beneden. Het waterpeil stemmen we af op de omstandigheden. De eigenaren en het waterschap bespreken in samenwerking per pilotgebied welke peilen worden gevoerd en wanneer de waterpeilen hoger/lager worden ingesteld. We noemen dit “Hoog als het kan, lager als het moet” (HAKLAM). Ook peilverhogingen in het kader van “Valuta voor Veen” vallen onder dit principe.

 

Mocht na afloop van de pilot/ het experiment blijken dat de peilen permanent moeten worden aangepast dan is daarvoor een wijziging van het peilbesluit nodig. De resultaten van de pilot kunnen worden gebruikt als onderbouwing bij de aanvraag, waardoor de procedure mogelijk kan worden versneld.

Voor bovengenoemde uitzonderingen geldt de procedure van de watervergunning. Voor alle andere gevallen geldt de peilbesluitprocedure. Met dit uitgangspunt:

  • borgen we dat voor peilwijzigingen met een permanent karakter de peilbesluitprocedure met mogelijkheden voor rechtsbescherming in de vorm van zienswijzen in de ontwerpfase van het peilbesluit en beroep tegen het vastgestelde peilbesluit wordt doorlopen, waarbij de rechtszekerheid van de betrokken belangen wordt gewaarborgd. Bij watervergunningen geldt dat er sprake is van een bezwaarmogelijkheid en beroep nadat de vergunning is verleend.

  • voorkomen we dat we als waterschap dubbel werk hebben. Uiteindelijk moeten na een bepaalde periode alle vergunningen worden geformaliseerd met een peilbesluitprocedure. Naast een doorgaans dubbele inhoudelijke beoordeling, is er ook sprake van een dubbele procedure met kans op zienswijzen.

  • bieden we richting ingelanden, initiatiefnemers en onszelf duidelijkheid en helderheid.

Bij twijfel dient er contact te worden gezocht met de coördinator peilbesluiten om samen een afweging te maken voor de betreffende situatie. De gemaakte afwegingen en het besluit dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Als blijkt dat er nieuwe of andere uitzonderingen nodig zijn, dan worden deze toegevoegd aan deze Nota.

5.3 Mandatering vaststellen peilbesluiten

Zoals aangegeven in paragraaf 5.2 is het wijzigen van het waterpeil een formele procedure waarover het Algemeen Bestuur van het waterschap een besluit neemt. Het algemeen bestuur heeft in de mandaatregeling vastgelegd dat het vaststellen van bepaalde typen peilbesluiten gemandateerd wordt aan het dagelijks bestuur.

 

  • 5.3.1.

    Welke peilbesluiten worden gemandateerd

Het dagelijks bestuur heeft de bevoegdheid peilbesluiten vast te stellen die:

  • 1.

    weinig impact hebben, zoals beschreven in de voorliggende Nota Peilbeleid (zie paragraaf 5.3.2) en/of een partiële herziening betreffen onder voorwaarde dat:

    • het peilbesluit blijft binnen de kaders van de door het algemeen bestuur vastgestelde Nota Peilbeleid;

    • er geen zienswijzen zijn ingebracht tijdens de inzagetermijn van het ontwerp peilbesluit;

  • 2.

    technische en/of administratieve correcties betreffen als gevolg van in het veld aangetroffen situaties die niet stroken met het peilbesluit onder voorwaarden dat:

    • voor het peilbesluit geen brede strategische belangenafweging nodig is en deze blijft binnen de kaders van de Nota Peilbeleid en ander beleid zoals dat is vastgesteld door het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân;

    • het een formalisatie betreft van een bestaande situatie die al langere tijd aanwezig is en geen knelpunt vormt;

    • er geen zienswijzen zijn ingebracht tijdens de inzagetermijn van het ontwerp peilbesluit;

  • 3.

    Afwijzingen van peilwijzigingsverzoeken betreffen, mits de afwijzing past binnen de kader van de door het algemeen bestuur vastgestelde Nota Peilbeleid;

Het vaststellen van de volgende peilbesluiten is niet gemandateerd:

- Revisiepeilbesluiten;

- Peilbesluit Friese boezem;

- Peilbesluiten o.b.v. een werk/krediet van het waterschap, met uitzondering van de peilbesluiten met weinig impact zoals beschreven onder bovenstaand punt 1 en in paragraaf 5.3.2.

 

  • 5.3.2.

    Peilwijzigingen met weinig impact

Zoals aangegeven in paragraaf 5.3.1 wordt het vaststellen van peilwijzigingen met een kleine impact gemandateerd aan het dagelijks bestuur. De vraag die dan volgt is wat er verstaan wordt onder kleine impact. Het is lastig dit in objectieve criteria te vatten, omdat er altijd wel uitzonderingen te bedenken zijn die vallen binnen de criteria maar wel een grote impact hebben, of andersom. Elke peilwijziging waarbij niet op voorhand duidelijk is of er sprake is van een grote of kleine impact wordt daarom binnen Wetterskip Fryslân door een groep collega’s vanuit verschillende disciplines besproken. Onderstaand enkele voorbeelden van peilwijzigingen die in principe een kleine impact hebben. De groep die de situaties bespreekt zal dit doen in de geest van onderstaande voorbeelden.

  • Peilverhogingen ten behoeve van (particulier) natuurbeheer waarbij sprake is van één belanghebbende.

In natuurgebieden is vaak sprake van één belanghebbende. Als deze belanghebbende ten behoeve van het behalen van natuurdoelen het waterpeil wil verhogen binnen bestaande natuurgebieden.

 

  • Peilverhogingen ten behoeve van het beperken van funderingsproblematiek.

Door een (periodiek) te lage grondwaterstand kan schade ontstaan aan gebouwen. Hydrologische ingrepen op afstand, zoals peilwijzigingen, kunnen in theorie de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing beïnvloeden. Dit is afhankelijk van de grootte en de afstand van de ingreep en van de opbouw van de ondergrond (weerstanden en doorlatendheden), zowel ter plaatse van de ingreep als ter plaatse van de bebouwing. De wijze waarop een te lage grondwaterstand kan leiden tot gebouwschade is dus afhankelijk van bodemopbouw, maar ook wijze van fundering.

Bij droogstand van houten paalfunderingen treedt houtrot door schimmels op. Verandering in (verticale) grondwaterstroming kan houtrot door bacteriën bevorderen. Indien funderingsschade niet tijdig hersteld wordt door de eigenaar kan ook schade aan het gebouw ontstaan.

 

  • Peilgrenswijzigingen Friese boezem

Er zijn plannen waarbij er wel sprake is van een wijziging van de peilgrens, maar waar er geen oppervlaktewater in peil wijzigt. Een voorbeeld hiervan is een regionale waterkering die enkele meters naar achteren wordt gelegd om de realisatie van een natuurvriendelijke oever langs het boezemwater mogelijk te maken. Het waterpeil in een strook verandert in dat geval van polder- naar boezempeil. Maar omdat zich in dat gebied in de oorspronkelijke situatie geen oppervlaktewater bevond, gaat het vooral om een theoretische wijziging. In dit voorbeeld is naast een wijziging van het vastgestelde peil ook een leggerbesluit nodig om de ligging van de waterkering te kunnen wijzigen.

5.4 Afwijzing van het peilbesluit

 

Deze paragraaf bevat vier typen peilwijzigingen waarvan aanvragen ervoor in principe worden afgewezen.

 

  • 1.

    Peilwijzigingen bij ongewijzigde functies

Aanvragen voor een peilwijziging bij een ongewijzigde functie worden in principe afgewezen. We gaan ervan uit dat met het vastgestelde peilbesluit de gewenste peilen na een zorgvuldige afweging zijn vastgelegd. De aanwezige functies worden zo goed mogelijk bediend.

 

Er kunnen enkele zwaarwegende redenen zijn om een aanvraag voor een peilwijziging bij ongewijzigde functie niet direct af te wijzen, bijvoorbeeld:

  • De peilwijziging leidt tot een wezenlijke verbetering van de inrichting van het watersysteem. Er zijn bijvoorbeeld minder kunstwerken nodig. Dit leidt tot minder versnippering, een robuuster watersysteem en lagere beheerlasten voor Wetterskip Fryslân.

  • De peilwijziging draagt bij aan de realisatie van doelstellingen van algemeen maatschappelijk belang. Bijvoorbeeld een peilwijziging in Natura2000 gebied waarmee een bijdrage geleverd wordt aan de in het N2000 Beheerplan gestelde doelen.

  • Compenseren bodemdaling door delfstofwinning.

  • Water vasthouden op hoger gelegen zandgronden (afhankelijk van de uitkomsten van een kostenbatenanalyse).

  • Invullen van opgaven voor gewenst peilbeheer zoals die zijn vastgesteld in de watergebiedsplannen (afhankelijk van de uitkomsten van een kostenbatenanalyse).

Het waterschap bepaalt in dergelijke gevallen of er wordt afgeweken van het uitgangspunt dat aanvragen bij ongewijzigde functie in principe worden afgewezen.

 

  • 2.

    Peilverlagingen in veengebied en kleigebied

Peilverlaging in veengebieden zijn niet toegestaan. Van een peilverlaging is sprake is als de compensatie van de opgetreden maaivelddaling groter is dan de werkelijk opgetreden maaivelddaling.

 

Met een peilaanpassing volgen we de opgetreden maaivelddaling. Peilaanpassingen zijn onder omstandigheden wel mogelijk, dit is naar oordeel van het waterschap.

 

In het Regionaal Waterprogramma is vastgelegd dat peilverlagingen in het kleigebied niet zijn toegestaan. Door peilverlagingen neemt de verzilting toe wat een bedreiging vormt voor de hoogwaardige akkerbouw en tuinbouw in dit gebied.

 

Ook in zandgebieden gaat het waterschap terughoudend om met peilverlagingen. Dit in verband met verdrogingsproblematiek.

 

  • 3.

    Aanvragen voor een (particuliere) onderbemaling.

Door het toestaan van onderbemalingen wordt het watersysteem versnipperd. Het kan daardoor minder goed omgaan met buitengewone omstandigheden. Daarnaast zorgt een onderbemaling altijd voor een extra belasting van het peilvak waarop de onderbemaling uitmaalt. Dit kan er toe leiden dat in natte perioden het waterpeil in het peilvak van de onderbemaling prima is, terwijl het waterpeil in het peilvak waar op wordt uitgemalen dusdanig hoog is dat sprake is van inundatie. Om deze redenen staat het waterschap geen nieuwe (particuliere) onderbemalingen toe.

 

  • 4.

    Niet te voorkomen negatieve gevolgen

Bij nummer 1, 2 en 3 is het de aard van de aanvraag die leidt tot een afwijzing. In de situatie van Niet te voorkomen negatieve gevolgen gaat het om een inhoudelijke beoordeling. Er zijn situaties waarin een peilwijziging negatieve effecten tot gevolg heeft. Dit kan gaan om negatieve effecten op de waterschapsbelangen (bijvoorbeeld een extra (particulier) gemaal) of op belangen van derden, bijvoorbeeld een aanliggende eigenaar. Wanneer de negatieve effecten zwaarder wegen dan het belang van de aanvrager dan wordt de aanvraag afgewezen. Er is sprake van significante negatieve effecten die niet kunnen worden gecompenseerd of gemitigeerd.

5.5 Procedures watervergunning en peilbesluit

Zoals aangegeven zijn er voor het wijzigen van waterpeilen drie procedures mogelijk: de watervergunning voor tijdelijke peilafwijkingen en het peilbesluit vastgesteld door algemeen bestuur of door het dagelijks bestuur bij permanente peilwijzigingen. De inhoudelijke belangenafweging is gelijk voor zowel de watervergunning als het peilbesluit. Het grootste verschil zit in de procedure. Een reguliere watervergunning verlenen we binnen 8 weken nadat de aanvraag compleet is, voor ingewikkelde aanvragen met bijvoorbeeld veel belanghebbenden zijn wel mogelijkheden om de termijn te verlengen en eerst een ontwerpvergunning voor te leggen. Met een peilbesluit gaat vaak als snel een half jaar gemoeid, nadat de complete aanvraag is ingediend. Tabel 3 geeft de belangrijkste kenmerken weer van beide procedures.

 

Procedure

Aard peilwijziging

Reguliere maximum doorlooptijd[1]

Wie besluit

Inspraak

Watergunning

Tijdelijk

8 weken

Vakgroepleider Vergunningverlening tekent de watervergunning

Achteraf, 6 weken, bezwaar en beroep

Peilbesluit

Permanent

6 maanden

Algemeen Bestuur of Dagelijks Bestuur (zie paragraaf 5.3)

Tijdens procedure, 6 weken, zienswijzen. Na vaststelling ook beroep mogelijk bij rechtbank

[1] Beide procedures kennen een mogelijkheid om de termijn te verlengen. In beide gevallen kan bezwaar er toe leiden dat de ‘doorlooptijd’ veel langer wordt. Beroep bij de rechtbank kan in beide gevallen vervolgens zorgen dat het heel lang kan duren voordat het besluit onherroepelijk is.

Tabel 3 – Belangrijkste kenmerken procedures watervergunning en peilbesluit

 

De procedure voor de watervergunning dan wel het opstellen van peilbesluit wordt pas gestart zodra een aanvraag binnenkomt. Als er gegevens ontbreken dan vragen wij de ontbrekende gegevens op bij de aanvrager en geven we een redelijke termijn waarbinnen de gegevens moeten worden aangeleverd. Gedurende deze termijn staat de proceduretijd stil. De proceduretijd gaat weer lopen als de juiste gegevens binnen zijn. Om te borgen dat er een complete aanvraag wordt ingediend is een lijst opgesteld met (door de aanvrager) aan te leveren stukken. De behandelend medewerker beoordeeld (in overleg met collega’s) of er sprake is van een compleet ingediende aanvraag. Door in vooroverleg te gaan met de aanvragers kunnen we zorgen dat de ingediende aanvraag direct compleet is. We hebben dan (in principe) meteen alle informatie op basis waarvan we een besluit kunnen nemen.

 

  • 5.1.1

    Watervergunning

Bij het verkrijgen van een watervergunning krijgt de vergunninghouder het recht om tijdelijk af te wijken van het vastgestelde waterpeil. Een watervergunning is in alle gevallen voor een bepaalde periode, deze periode staat vermeld in de watervergunning. De periode kan enkele weken tot meerdere jaren bedragen. De termijn hangt af van de aard van de aanvraag. Er bestaat de mogelijkheid om de vergunning met maximaal één termijn te verlengen.

 

Procedure

De behandeltermijn van een watervergunning is maximaal 8 weken, waarbij de termijn wordt opgeschort gedurende de periode dat er aanvullende gegevens moeten worden ingediend. Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld een complexe en omvangrijke aanvraag, kan Wetterskip Fryslân gemotiveerd afwijken van de 8 weken. De aanvrager krijgt daarover dan bericht. De verleende vergunning wordt toegestuurd aan de belanghebbenden of publiceren we op www.overheid.nl. Belanghebbenden kunnen, nadat de vergunning is verleend, bezwaar maken tegen de verleende vergunning. Om bezwaren te voorkomen raden we initiatiefnemers aan om voorafgaand aan het doen van een aanvraag afstemming te zoeken met buren of andere belanghebbenden.

 

Inwerkingtreding

De watervergunning treedt in werking zodra deze is verleend (er is een bezwaartermijn van toepassing), tenzij in de watervergunning een andere periode vermeld staat. Na afloop van de vergunning brengt de aanvrager de situatie terug in de oorspronkelijke staat.

  • 5.5.2

    Partiële herziening en revisiepeilbesluit

In het geval van een peilbesluit wordt (een deel van) het vastgestelde peilbesluit herzien. Bij aanvragen van derden gaat dat vaak om een partiële herziening: alleen de waterpeilen in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft worden opnieuw vastgesteld. Met een revisiepeilbesluit herzien we het gehele peilbesluit.

Partiële herziening

Partiële herzieningen betreffen gedeeltelijke herzieningen van het peilbesluit. Aanleiding is vaak een aanvraag van derden in verband met een functiewijziging. Aanleiding kan ook liggen in het uitvoeren van werken van het waterschap zelf. Een partiële herziening van het peilbesluit blijft permanent van kracht. Er worden voor een bepaald gebied nieuwe waterpeilen vastgesteld. Een partiële herziening kan te zijner tijd worden overgenomen in een revisiepeilbesluit.

 

Revisiepeilbesluit

Wetterskip Fryslân stelt watergebiedsplannen op voor het gehele beheergebied. Na vaststelling van de watergebiedsplannen gaan we over tot het opstellen van een revisiepeilbesluit. Het revisiepeilbesluit vervangt de bestaande peilbesluiten binnen het gebied. In het revisiepeilbesluit worden:

  • de huidige, in het veld aanwezige, peilen zoveel mogelijk opgenomen.

  • de permanente peilafwijkingen waarvoor het waterschap een watervergunning heeft afgegeven opnieuw afgewogen en op basis van die afweging wel of niet geformaliseerd in het revisiepeilbesluit.

  • de eerder aangedragen en gewenste peilaanpassingen (bijv. samenvoegen peilgebieden of peilwijzigingen (partiële herzieningen) die al klaar lagen) meegenomen. Hierbij gelden twee voorwaarden:

    • 1.

      Dit kan alleen als het om eenvoudige peilwijzigingen gaat waarvoor al draagvlak bestaat en vastgelegd is bij de direct belanghebbenden

    • 2.

      Dit kan alleen als het waterschap niet hoeft te investeren.

Het revisiepeilbesluit moet daarom vooral worden gezien als een actualisatie van de bestaande peilbesluiten binnen een plangebied.

 

Het kan zijn dat gelijktijdig aan het opstellen van het revisiepeilbesluit één of meer peilwijzigingen lopen. Uitgangspunt is dat deze peilwijzigingen een eigen procedure doorlopen (partiële herziening). Dit om te voorkomen dat procedures over en weer vertraging oplopen door zienswijzen. Uitzondering hierop zijn peilwijzigingen waarvan het draagvlak op voorhand getoetst en vastgelegd is (zie bovenstaand).

 

Procedure

Het ontwerp-peilbesluit wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze 6 weken hebben belanghebbenden gelegenheid om een schriftelijke of mondelinge zienswijze in te dienen op het ontwerp-peilbesluit. Dit wordt de inspraakperiode genoemd. Deze inspraakperiode wordt bekend gemaakt via www.overheid.nl (zie voor informatie www.wetterskipfryslan.nl/bekendmakingen).

Eventueel ingediende zienswijzen worden beoordeeld en de indiener wordt in de gelegenheid gesteld om tijdens een hoorzitting de zienswijze nader toe te lichten. De beoordeling van de zienswijzen wordt vastgelegd in een antwoordnota.

Na beoordeling van de eventuele zienswijzen wordt het peilbesluit met de antwoordnota ter vaststelling voorgelegd aan het algemeen bestuur van het waterschap. Na vaststelling van het peilbesluit kan beroep tegen het peilbesluit bij de rechtbank worden aangetekend.

Wanneer er geen zienswijzen zijn op het ontwerp-peilbesluit dan kan het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur (zie paragraaf 5.3) het peilbesluit vaststellen.

Als een belanghebbende meent dat hij, ondanks de belangenafweging door het waterschap, onevenredige schade lijdt of zal lijden ten gevolge van dit peilbesluit, dan kan hij op basis van artikel 7.14 Waterwet een verzoek tot schadevergoeding indienen bij het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân. In een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit (zelfstandig schadebesluit) wordt vervolgens een beslissing genomen op het ingediende verzoek. Zie ook hoofdstuk 7.

Inwerkingtreding

De inwerkingtreding is per peilbesluit verschillend en staat in het peilbesluit beschreven. Standaard is dit acht dagen na publicatie van het vastgestelde peilbesluit of na uitvoering van de werken die nodig zijn om het vastgestelde peil in te kunnen stellen.

6 Waterpeilen instellen en beheren

 

Wanneer er een nieuw peilbesluit is vastgesteld of er een vergunning is verleend om tijdelijk af te wijken, kunnen de nieuwe waterpeilen worden ingesteld. In hoofdstuk 2 staat beschreven welke typen peilbeheer we kennen. In dit hoofdstuk gaan we in op de beheermarges en het peilbeheer onder buitengewone omstandigheden. In bijlage 2 is een Factsheet peilbeheer opgenomen. Hierin staan de uitgangspunten voor het operationeel peilbeheer beschreven.

6.1 Marges rond het vastgestelde waterpeil

Onderstaande tabel 4 geeft een overzicht van de beheermarges rond het vastgestelde waterpeil. De beheermarge geeft de beheerder de mogelijkheid om in te spelen op de (weers-)omstandigheden. De beheermarge is afhankelijk van het type kunstwerk. Het betreft een marge rond het in te stellen peil bij het peilregulerende kunstwerk. In het peilgebied wijken de peilen hiervan af als gevolg van verhang in het peilgebied. Wanneer wordt afgeweken van de hieronder vermelde beheermarges, dan staat dit vermeld in het betreffende peilbesluit.

 

Type kunstwerk

Beheermarge

Boven

Onder

Gemaal

10

10

Beweegbare stuwen

10

5

Vaste stuwen

0

0

Tabel 4. De marges rond het vastgestelde waterpeil in centimeters

6.2 Peilbeheer onder buitengewone omstandigheden

Het waterschap heeft een inspanningsverplichting om de in de peilbesluiten vastgestelde peilen in te stellen en te handhaven. Naast het peilbeheer onder normale omstandigheden kennen we ook buitengewone omstandigheden. Dit zijn situaties waarin het waterschap het peil ondanks (verschillende) inspanningen niet meer kan beheren binnen de gestelde marges. We accepteren dat er wordt afgeweken van de peilen zoals die in het peilbesluit zijn vastgesteld, met als doel economische en/of maatschappelijke schade zoveel mogelijk te beperken. We kennen met betrekking tot het peilbeheer vier soorten buitengewone omstandigheden: extreme afvoer, (dreigend) watertekort, vorst en calamiteiten.

 

  • 6.2.1.

    Extreme afvoer

Een overvloed aan oppervlaktewater kan ertoe leiden dat het waterschap het vastgestelde peil niet kan handhaven. Extreme afvoer van oppervlaktewater kan ontstaan door:

  • Extreme neerslag;

  • Plotseling intredende dooi;

  • Hoge buitenwaterstanden;

  • Beperkte lozingscapaciteit door windwerking;

  • Uitvallen van (boezem-)gemalen (machinebreuk), dit kan leiden tot een calamiteit (zie paragraaf 6.2.4);

  • Een combinatie van een of meer van bovenstaande situaties.

Deze situaties kunnen leiden tot een overschrijding van het boezempeil en van de waterpeilen in de daarop afvoerende watersystemen (polders en vrij afstromende gebieden). Dit kan leiden tot wateroverlast. Het waterschap zet zich in deze gevallen in om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. De provincies Fryslân en Groningen hebben aangegeven aan welke normen in het kader van wateroverlast moet worden voldaan. Bij het opstellen van de watergebiedsplannen zijn de watersystemen hieraan getoetst. Zie ook paragraaf 4.1.1. Wateroverlast.

Op bepaalde plekken kunnen we een overschot aan water opvangen. Hiervoor kennen we twee typen gebieden:

  • Bergingsgebied: in de Beleidsregels bij de Legger van Wetterskip Fryslân staat voor bergingsgebieden volgende definitie: een krachtens de Wet Ruimtelijke Ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen. In de praktijk betreffen dit vaak de retentiegebieden van Wetterskip Fryslân. Bij die bergingsgebieden is actief handelen door het waterschap nodig om deze gebieden in te kunnen zetten voor waterberging, bijvoorbeeld door het openzetten van een inlaat of doorgraven van een deel van een waterkering. Door een retentiegebied in te zetten wordt het watersysteem waarin het retentiegebied ligt ontzien. De meeste retentiegebieden liggen langs de Friese boezem.

  • Overloopperceel/-gebied: overlooppercelen betreffen lager gelegen percelen binnen een peilvak, bovenop de percelen die vallen binnen het maaiveldcriterium (zie paragraaf 4.1.1), die niet aan de Normering Regionale Wateroverlast voldoen en waarover afspraken zijn gemaakt met betrekking tot inundatie. In geval van extreem natte omstandigheden kan het water hier vanuit het oppervlaktewater over het perceel lopen. Er is in dit geval geen actief handelen van het waterschap nodig, de percelen lopen automatisch onder bij een bepaalde waterstand in het betreffende peilvak. Deze gebieden worden, in tegenstelling tot bergingsgebieden, niet opgenomen op de Legger van het waterschap. Het gaat hier om gebieden, waarvoor middels een kwalitatieve verplichting geregeld is dat deze percelen bijdragen aan het tijdelijk bergen van water in een peilgebied. Er is in die gevallen bewust voor gekozen om de benodigde waterberging (deels) te realiseren door percelen te laten inunderen Voor deze gebieden hoeft het waterschap niet aan de NRW (Normering regionale wateroverlast) te voldoen, waardoor het watersysteem als geheel wel aan de NRW voldoet. Niet alle lager gelegen percelen zijn overlooppercelen, dit is alleen het geval als daarover specifieke afspraken zijn gemaakt die zijn vastgelegd in de vorm van een kwalitatieve verplichting. De afspraken worden vastgelegd om bijvoorbeeld te voorkomen dat een perceel wordt opgehoogd en daardoor niet meer mee kan doen in de waterberging met als gevolg dat het watersysteem niet aan de NRW zou voldoen.

 

  • 6.2.2

    (Dreigend) watertekort en extreme droogte

Naast perioden met extreme afvoer zijn er ook perioden met een neerslagtekort. Elk jaar loopt het neerslagtekort op gedurende het groeiseizoen. In geval van droogte loopt het neerslagtekort zover op dat er problemen voor onder meer landbouw, natuur, energievoorziening, scheepvaart en recreatie kunnen ontstaan. Wanneer dit het geval is kan het waterschap gebruik maken van de Beheermaatregel (dreigend) watertekort. Deze maatregel geeft het waterschap de mogelijkheid om de waterpeilen op te zetten tot 40 cm onder het laagst gelegen perceel in een peilgebied. De maatregel is niet van toepassing op bebouwd gebied en de Friese boezem. In de Beheermaatregel staat beschreven onder welke voorwaarden/omstandigheden de maatregel kan worden toegepast. In Bijlage 5 van deze Nota is de Beheermaatregel opgenomen.

Bij extreme droogte treedt de Verdringingsreeks in werking. Dit betreft landelijk beleid en moet zorgen voor een eerlijke verdeling van het beschikbare zoetwater. De Verdringingsreeks gaat boven de Beheermaatregel (dreigend) watertekort.

 

  • 6.2.3

    Vorst

Wetterskip Fryslân is primair verantwoordelijk voor het peilbeheer van het oppervlaktewater en moet daarom bij (aanhoudende) vorst rekening houden met tussentijdse neerslag (regen, sneeuw of ijzel) en met regen bij invallende dooi. Bovendien kan de afvoer na een vorstperiode maar langzaam op gang worden gebracht om schade aan walkanten als gevolg van aangegroeid ijs te voorkomen. Indien noodzakelijk wordt bij dooi naast de spuicapaciteit, ook de bemalingscapaciteit van het Hooglandgemaal en eventueel ook het Woudagemaal ingezet.

Anticiperen op vorst en ijsaangroei bij lichte tot matige vorst wordt gedaan in het bewustzijn dat er wordt afgeweken van het reguliere peilbeheer. Nog voordat de natuurlijke toevoer door matige tot strenge vorst tot stilstand is gekomen wordt besloten om de waterafvoer eerst te versnellen en daarna gericht te onderbreken. Hiertoe is het Draaiboek waterbeheer bij aanhoudende vorst opgesteld.

 

  • 6.2.4

    Calamiteiten

Hierbij valt te denken aan diverse zaken zoals een (dreigende) doorbraak van een kering, een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen, uitval van een kunstwerk of botulisme. Wetterskip Fryslân zal al het mogelijke doen om een calamiteit zo snel en goed mogelijk te bestrijden. Om dit te kunnen doen heeft het waterschap een calamiteitenplan en een aantal bestrijdingsplannen opgesteld.

 

 

 

7 Schade

 

 

7.1 Schade door peilverlaging

Door een (periodiek) te lage grondwaterstand kan schade ontstaan aan gebouwen. Onder bepaalde omstandigheden komt die schade in aanmerking voor een vergoeding. Bij de afweging van het gewenste oppervlaktewaterpeil moet Wetterskip Fryslân inventariseren of er schade kan ontstaan door verandering van het peil en of deze kan worden voorkomen (artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). De schadevergoedingsregeling op grond van de Nadeelcompensatieverordening Wetterskip Fryslân zet in hoofdlijnen uiteen in welke gevallen schade voor vergoeding in aanmerking komt.

 

In het kader van schadevergoeding onderscheidt het waterschap peilaanpassing en peilverlaging:

  • Peilaanpassing vindt periodiek plaats bij zettingsgevoelige bodems om ervoor te zorgen dat het waterpeil gelijke tred houdt met de autonome maaivelddaling (herstel van de drooglegging);

  • Van peilverlaging wordt gesproken als de drooglegging wordt vergroot in verband met gewenst peilbeheer, bijvoorbeeld om de productieomstandigheden voor de landbouw te verbeteren. Hierdoor wordt met name in veengebieden het proces van verlaging van de grondwaterstand en van maaivelddaling versneld.

 

Schade aan gebouwen die het gevolg is van peilaanpassing is uitgesloten van vergoeding. Elke bewoner dient bij de bouw van de woning te anticiperen op het natuurlijke proces van maaivelddaling dan wel de hieruit voorkomende kosten van aanpassingen aan de fundering zelf te dragen. Wel is het waterschap ook bij peilaanpassing verplicht een goede belangenafweging te maken. Bij een minimale verbetering van de doelrealisatie met als gevolg negatieve effecten op andere functies is het niet altijd voor de hand liggend om het peil aan te passen.

 

Peilverlaging kan ertoe leiden dat een eigenaar eerder aanpassingen moet doen aan de fundering van zijn woning en dus eerder voor uitgaven komt te staan. Deze vervroegde uitgaven kunnen voor vergoeding of compensatie door het waterschap in aanmerking komen. Het waterschap is “gerechtigd” de autonome maaivelddaling te volgen, maar niet om erop te anticiperen. Een deel van de schade blijft ten laste van de benadeelde. Wonen in het veengebied brengt het risico van schade aan gebouwen met zich mee door de uitvoering van beleidsvoornemens van het waterschap in het algemeen belang.

7.2 Schade door peilverhogingen

Ook peilverhogingen kunnen leiden tot onevenredige schade. Het zal dan in de meeste gevallen gaan om peilbesluiten waarbij sprake is van vernatting van landbouwkundige percelen. In die gevallen zal het waterschap in goed overleg met de eigenaar tot een compensatie van de schade proberen te komen. Wanneer dit niet lukt of wanneer pas naderhand blijkt dat sprake is van schade dan kan de gedupeerde op grond van de Verordening nadeelcompensatie aanspraak maken op een vergoeding van de geleden schade.

7.3 Schade door onrechtmatig handelen

In bovenstaande twee situaties is sprake van rechtmatig handelen: het waterschap neemt een peilbesluit en voert vervolgens de vastgestelde peilen. Deze blijken te leiden tot schade. Daarnaast kan schade ook ontstaan door onrechtmatig handelen. Het waterschap heeft zich dan niet gehouden aan het peilbesluit. Hier kunnen goede redenen voor zijn, zie de buitengewone omstandigheden zoals die staan beschreven in paragraaf 6.2. Wanneer geen sprake is van goede redenen dan kan de gedupeerde via civielrechtelijke weg een schadevergoeding eisen. De Nadeelcompensatieverordening heeft uitsluitend betrekking op schadezaken waarbij sprake is van een rechtmatige schadeoorzaak.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur bij besluit van 20 februari 2023

L.M.B.C. Kroon,

Dijgraaf

O. Bijlsma,

Secretaris-directeur

 

Verklarende woordenlijst

 

 

AB

Algemeen bestuur van het waterschap.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Bemalingsgebied  

Gebied waarvan de afwatering door één gemaal plaatsvindt. Een bemalingsgebied kan uit meerdere peilgebieden bestaan, maar kan ook een peilvak beslaan.

Bergingsgebied

Een krachtens de Wet Ruimtelijke Ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.

Bodemdaling

Daling van het maaiveld als gevolg van delfstofwinning.

DB

Dagelijks bestuur van het waterschap.

Doelrealisatie  

Maat om te bepalen of de waterhuishouding voldoende is afgestemd op de functie-eisen. Bijvoorbeeld landbouw: de mate waarin de landbouwopbrengst zich verhoudt tot de maximale theoretische opbrengst bij een bepaalde grondsoort.

Drooglegging

De verticale afstand tussen de (gemiddelde) maaiveldhoogte en het slootpeil.

Droogleggingsnorm

Optimale situatie voor een combinatie van functie, grondsoort en grondgebruik.

Duurzaam peilbeheer

Het in stand houden van optimale oppervlaktewaterpeilen gericht op een zo goed mogelijk verloop van grondwaterstanden over het jaar voor bestaande functies en op het voorkomen van negatieve effecten voor natuurgebieden, bebouwing en landbouw. Peilbeheer dat zo goed mogelijk aansluit bij de verschillende vormen van landgebruik. Bij het peilbeheer wordt rekening gehouden met klimaatverandering met specifieke aandacht voor verzilting, maaivelddaling door veenoxidatie en aantasting van bebouwing en natuur.

Ecologie

Het geheel aan relaties tussen organismen onderling, tussen organismen en hun omgeving en de aanpassingen van organismen aan de omgeving.

Eutrofiëring  

Verrijking van het oppervlaktewater met fosfaat- en stikstofverbindingen, waardoor de groeisnelheid van algen en (ongewenste) waterplanten kan toenemen. Interne eutrofiëring treedt op als in een systeem opgeslagen voedingsstoffen afbreken onder invloed van bicarbonaatrijk of sulfaatrijk inlaatwater.

Flexibel peilbeheer

Een peilbeheer waarbij de waterstand mag variëren binnen vooraf gestelde grenzen.

Friese boezem

Het stelsel van met elkaar in open verbinding staande meren, vaarten, kanalen in Fryslân met een streefpeil van -0,52 m NAP. De totale oppervlakte van de Friese boezem is 15.060 hectare. In de boezem wordt water tijdelijk geborgen alvorens het naar het buitenwater wordt afgevoerd. De boezem heeft een belangrijke functie voor de aan- en afvoer van water en voor het vasthouden van water. Het laatste wordt verwarrend genoeg ook wel de bergingscapaciteit van de boezem genoemd. Deze capaciteit wordt bepaald door de toegestane stijging van het waterpeil op de boezem en de direct hieraan grenzende vrij voor de boezem liggende gebieden: boezemland en zomerpolders. In Fryslân wateren circa 195.000 hectare poldergebieden en 64.000 hectare hoge gebieden af op de boezem. Gezamenlijk zijn dit de deelsystemen. De boezem is niet alleen van groot belang voor het waterbeheer in Fryslân en daarmee voor de landbouw, maar ook voor natuur, recreatie en scheepvaart.

Functie  

Het gebruik van de ruimte zoals vastgelegd in ruimtelijke ordeningsplannen. Niet te verwarren met grondgebruik.

Gebiedsvreemd water

Water dat in een (peil)gebied wordt ingelaten. Dit water heeft meestal een waterkwaliteit die niet van nature voorkomt in dit (peil)gebied. Een voorbeeld is IJsselmeerwater.

Gemaal

Een kunstwerk dat ten doel heeft water door middel van één of meerdere pompen op een ander watersysteem af te voeren.

Gewenst peilbeheer

Het gewenste waterpeil en de gewenste grondwaterstanden voor bepaalde vormen van grondgebruik in een bepaald gebied zoals landbouw, natuur en bebouwing.

GHG

De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand op een punt over een jaar.

GLG

De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand op een punt over een jaar.

Grondgebruik  

Het gebruik van de grond. Niet te verwarren met de functie. Grondgebruik wordt vaak ingedeeld in een aantal categorieën, bijvoorbeeld: grasland, akkerbouw, hoogwaardige land- en tuinbouw en glastuinbouw.

Grondwater

Water dat in de poriën van de grond zit.

Grondwaterstand

Het niveau van het grondwater, vaak aangegeven t.o.v. NAP, maar ook vaak t.o.v. maaiveld zoals in de grondwatertrap aanduidingen.

Hoogwatervoorziening

Gebied rond bebouwing en/of infrastructuur waarvan in het peilbesluit en/of watergebiedsplan is aangegeven dat ten behoeve van de bescherming van de fundering het oppervlaktewaterpeil op een hoger peil wordt gehouden dan in het omringende gebied.

Inlaten  

Laten instromen van water in een gebied. De bedoeling is meestal om de waterstand in een gebied op peil te houden, de waterkwaliteit te verbeteren of de waterstand aan te passen aan de gewenste productieomstandigheden.

Kaderrichtlijn water – KRW

Europese richtlijn ter verbetering van de waterkwaliteit.

Keur  

De verordening tot bescherming van de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap.

Kunstwerk  

Een begrip in de civiele techniek waarmee vaak wordt gedoeld op een niet voor bebouwing bestemd bouwwerk. De meest voorkomende kunstwerken in het werkveld van het waterschap zijn: duikers, stuwen, gemalen, inlaten en onderleiders.

Legger  

Register waarin onderhoudsplichtigen van en/of onderhoudsverplichtingen betreffende waterkeringen met bijbehorende werken en wateren met bijbehorende werken worden vermeld. Ook is aangegeven waaraan waterkeringen en wateren moeten voldoen naar ligging, richting, vorm, afmetingen en constructie.

Maaivelddaling  

Daling van het maaiveld als gevolg van krimp, klink, zetting, oxidatie en/of verdichting. De grondsoort en mate van ontwatering spelen een rol in welk proces optreedt en in welke mate.

NAP  

Normaal Amsterdams Peil. Referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd. Voor het gemak wordt het gelijkgesteld aan het gemiddelde zeeniveau, in werkelijkheid ligt het hoger. Het NAP wordt zichtbaar gemaakt door ongeveer 35.000 peilmerken zoals boutjes in gebouwen, bruggen en viaducten.

Natura2000 gebieden

De Natura2000 gebieden vormen een netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk is ingericht met als doel: behoud en herstel van biodiversiteit. Het netwerk draagt bij aan bescherming van habitat en aan bescherming van soorten. Voor de Natura2000 gebieden in Nederland worden beheerplannen opgesteld. Voor het water in deze gebieden worden normen opgesteld. Het Rijk stelt de chemische normen op en de provincie de ecologische normen.

Omgevingswet  

De wet voor de fysieke leefomgeving. Treedt naar verwachting 1 januari 2024 in werking. Hierin worden de huidige wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water gebundeld en vereenvoudigd.

Onderbemaling  

Een onderbemaling is een gemaal dat binnen een polder (veelal lager gelegen gronden) dieper bemaalt (lager oppervlaktewaterpeil) dan de omliggende gronden.

Onderhoud

Gewoon onderhoud omvat

A: het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de afvoer, aanvoer en/of berging van water hinderen;

B: Schonen (maaien en indien nodig verwijderen van begroeiing);

C: Het in stand houden van oevers, taluds en bijbehorende verdedigingswerken.

Ontwateringsdiepte  

De verticale afstand tussen maaiveldhoogte en grondwaterstand.

Opmaling

Kunstwerk met als doel om water omhoog te pompen. Zo komt er water in gebieden die te droog zijn.

Overloopperceel/gebied 

Overlooppercelen betreffen lager gelegen percelen binnen een peilvak die niet aan de Normering Regionale Wateroverlast voldoen en waarover afspraken zijn gemaakt met betrekking tot inundatie. In geval van extreem natte omstandigheden kan het water hier vanuit het oppervlaktewater over het perceel lopen. Er is in dit geval geen actief handelen van het waterschap nodig, de percelen lopen automatisch onder bij een bepaalde waterstand in het betreffende peilvak. Deze gebieden worden, in tegenstelling tot bergingsgebieden, niet opgenomen op de Legger van het waterschap. Het gaat hier om gebieden, waarvoor middels een kwalitatieve verplichting geregeld is dat deze percelen bijdragen aan het tijdelijk bergen van water in een peilgebied. Voor deze gebieden hoeft het waterschap niet aan de NRW (Normering regionale wateroverlast) te voldoen . Niet alle lager gelegen percelen zijn overlooppercelen, dit is alleen het geval als daarover specifieke afspraken zijn gemaakt die zijn vastgelegd in de vorm van een kwalitatieve verplichting.

Partiële herziening

Een gedeeltelijke herziening van het vastgestelde peilbesluit.

Peil

Het beoogt, bereikt of normaal niveau van water.

Peilaanpassing  

Aanpassing van het waterpeil bij zettingsgevoelige bodems om ervoor te zorgen dat het waterpeil gelijke tred houdt met de autonome daling van het maaiveld.

Peilafwijking  

Een met een watervergunning toegestane afwijking van het vastgestelde peilbesluit.

Peilbeheer  

Het in stand houden en onderhouden van het oppervlaktewaterpeil.

Peilbesluit  

Juridisch document waarin het waterschap gewenste oppervlaktewaterpeilen en wijze van peilbeheer vastlegt.

Peilgebied  

Waterstaatkundige eenheid waar eenzelfde waterpeil heerst. Dit peil kan worden geregeld met een peilregulerend kunstwerk.

Peilwijziging  

Wijziging van het in het peilbesluit vastgestelde oppervlaktewaterpeil.

Robuust en duurzaam

Een watersysteem dat:

- weerstand biedt en veerkrachtig is (het watersysteem kan tegenstand bieden aan problemen en er van herstellen);

- flexibel genoeg is om zich aan te passen aan toekomstige situaties zoals klimaatverandering, en

- nu en op de lange termijn betaalbaar en beheersbaar is.

TBW

Toekomstbestendig Waterbeheer.

Vast peil

Het peilbeheer is gericht op een gedurende het jaar constant peil met zo min mogelijk fluctuatie.

Verdringingsreeks

Volgorde van functies die van water worden voorzien tijdens extreme droogte.

Verdroging

Schade aan natuurgebieden door een tekort aan kwalitatief goed water.

Verhang

Het relatieve hoogteverschil van een watergang uitgedrukt in m/km. Het verhang wordt o.a. beïnvloed door de begroeiing in een watergang.

Vernatting  

Door (kunstmatige) toevoer van water en of verhoging van beheerpeilen de (natuurlijke) omgeving nat houden.

Verzilting  

Een toename van het zoutgehalte van oppervlakte- en of grondwater.

Vigerend beleid  

Het op dit moment geldende beleid.

Waterbeheerders

De beheerders van oppervlakte- en grondwater: Rijkswaterstaat, waterschappen, hoogheemraadschappen, provincies.

Waterbeheerplan

Een plan waarin het waterschap vastlegt hoe zij in de komende planperiode vorm geeft aan het beheer van het watersysteem.

Watergebiedsplan

Integraal plan voor de inrichting van het watersysteem voor een gebied, waarbij rekening wordt gehouden met alle functies en beleidslijnen.

Waterkering

Natuurlijke of kunstmatige afscheiding tussen water en land, ter bescherming van het land tegen hoge waterstanden. Bijvoorbeeld een polderdijk, duinenrij of zeedijk.

Waterkwaliteit

Alles wat te maken heeft met de kwaliteit van het water.

Waterkwantiteit  

Alles wat te maken heeft met de hoeveelheid water.

Waterpeil

Beoogd, bereikt of normaal waterniveau.

Watersysteem

Bestaat uit het oppervlaktewater, het grondwater en de daarmee samenhangende waterbodems, oevers en kunstwerken alsmede de daarin levende organismen in een bepaald gebied. Deze aspecten hangen nauw met elkaar samen en beïnvloeden elkaar systematisch.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, tevens verbetert het de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. In de wet staat het watersysteem centraal en zijn de doelstellingen van het waterbeheer gericht op het duurzaam goed functioneren van het watersysteem. Taken en bevoegdheden zijn duidelijk vastgelegd. Rijk en provincies zorgen vooral voor het strategische beleid en de normstelling op nationaal respectievelijk regionaal niveau. Ook zorgen zij voor de noodzakelijke doorwerking van water in aanpalende gebieden zoals milieu, (natte) natuur en ruimte en stellen zij de functies van de watersystemen vast. De waterschappen zijn belast met het regionale operationele waterbeheer. Gemeenten hebben enkele watertaken in het bebouwde of te bebouwen stedelijke gebied, waaronder de zorgplichten voor riolering en overtollig grondwater- en regenwater. De Waterwet gaat te zijner tijd over in de Omgevingswet.

Winterpeil

Het gewenste waterpeil van het oppervlaktewater voor het water in de wintermaanden.

Zomerpeil

Het gewenste waterpeil van het oppervlaktewater voor het water in het groeiseizoen.

 

Bijlage 1 – Wet- en regelgeving, beleid peilbesluiten

 

Deze bijlage beschrijft het beleid en de wet- en regelgeving dat gezamenlijk het kader vormt voor het peilbeleid. Het betreft een opsomming van het generieke beleid en wet- en regelgeving zowel nationaal, provinciaal als van het waterschap. De hoofdstukken 3 en 4 gaan nader in op beleid en wet- en regelgeving met betrekking tot specifieke onderwerpen. Het gaat dan om wettelijke eisen en beleidsuitgangspunten die van belang zijn bij het beoordelen van een voorgenomen peilwijziging. Dit sectorale beleid staat in de paragraaf over het onderwerp (of in een bijlage) beschreven, zodat de informatie per onderwerp zoveel mogelijk bij elkaar staat.

In het tweede deel van deze bijlage maken we duidelijk welke beleidsdocumenten, plannen en besluiten Wetterskip Fryslân kent met betrekking tot peilbeleid en peilbeheer. Ook geven we aan wat de samenhang tussen die documenten is.

Nationaal beleid

Waterwet

De Waterwet is eind 2009 in werking getreden en regelt het beheer van watersystemen, waaronder waterkeringen, oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. De wet is gericht op het voorkomen dan wel beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van de kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

 

Artikel 5.2 van de Waterwet gaat in op het peilbesluit. De provincie wijst in haar provinciale waterverordening aan voor welke gebieden het waterschap een peilbesluit vast moet stellen. In een peilbesluit worden de waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende de daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Het betreft een inspanningsverplichting.

Provinciaal Beleid

Waterverordening provincie Fryslân

In de waterverordening wijst de provincie aan voor welke gebieden het waterschap verplicht is een peilbesluit op te stellen. Deze verplichting geldt niet voor vrij afstromende gebieden zonder aanvoer.

 

In de waterverordening geeft de provincie ook aan waar een peilbesluit tenminste aan moet voldoen:

  • Een kaart met de begrenzing van het gebied waarop het peilbesluit betrekking heeft;

  • Een toelichting waarin tenminste zijn opgenomen:

  • 1.

    De aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de verrichte onderzoeken;

  • 2.

    Een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden t.o.v. de bestaande situatie;

  • 3.

    Een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen;

  • 4.

    Een omschrijving van hoe de waterstanden zich verhouden tot het voor het betreffende gebied vastgestelde gewenste peilbeheer.

 

Voor extreme omstandigheden geeft de waterverordening de regionale verdringingsreeks (watertekort) en de normen voor wateroverlast waaraan het watersysteem moet voldoen weer.

 

Regionaal Waterprogramma 2022 – 2027 (provincie Fryslân)

Het Regionaal Waterprogramma (RWP) is een Omgevingsprogramma met beleidskaders en uitwerkingen voor het provinciale waterbeheer en klimaatadaptatie. De Omgevingswet verplicht provincies tot het opstellen van een RWP. Het is een uitwerking van de Friese Omgevingsvisie ‘De Romte Diele’, waarbij deze visie op hoofdlijnen wordt aangevuld met een detaillering van het beleid. Het RWP is kaderstellend.

 

Eén van de ambities in het RWP is een vitaal en veerkrachtig watersysteem. De ambitie is dat Fryslân in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Met ‘robuust’ wordt bedoeld dat de waterhuishoudkundige inrichting van gebieden ook zonder acuut menselijk ingrijpen bestand is tegen extreme gebeurtenissen als extreem natte omstandigheden of juist extreme droogte. ‘Klimaatbestendig’ betekent dat de waterhuishoudkundige inrichting van gebieden de waterbeheerder in staat stelt om voor, tijdens en na extreme weersomstandigheden (nat, droog, overstroming). De gewenste toestand te behouden of te herstellen. Zowel door technische als door ruimtelijke maatregelen zijn en blijven we in staat om weersextremen op te vangen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan reserveringszones of functiewijzigingen.

 

Duurzaam Peilbeheer

We willen niet teveel en niet te weinig water voor landbouw, industrie, recreatie, natuur en drinkwatervoorziening en een goede verdeling tussen stedelijk en landelijk gebied. Middels het peilbeheer probeert Wetterskip Fryslân de juiste grondwatercondities te creëren voor het betreffende grondgebruik. Met het oog op de toekomst willen we dat het peilbeheer klimaatbestendig is. In de tweede helft van de vorige eeuw is de waterbeheersing via ruilverkavelingen en waterbeheersingsplannen voornamelijk gericht geweest op het afvoeren van (regen)water. Het afvoeren van neerslag is belangrijk om droge voeten te houden in onze provincie. In verband met de klimaatverandering (drogere zomers) dient waterconservering echter ook deel uit te maken van het peilbeheer. Voor met name de Waddeneilanden en de hogere zandgronden in het oosten van de provincie Fryslân is dit van evident belang. Daarin dient een goede balans te worden gevonden tussen droogteschade en natschade. Ook dient bij de optimalisatie van het peilbeheer rekening gehouden te worden met onze doelen voor het verminderen van de veenafbraak en tegengaan van verzilting.

 

Bij het nemen van een peilbesluit weegt Wetterskip Fryslân de verschillende functies en belangen onderling af en toetst het watersysteem aan actuele beleidsopgaven. Wanneer in het kader van die afweging en/of toetsing aanpassingen aan het watersysteem nodig blijken, kan tot een peilaanpassing worden besloten, uitgaande van natuurlijke omstandigheden (zoals bodem- en grondwatercondities) en mogelijkheden van combinaties ruimtegebruik en functiecombinaties. Daarbij houdt het waterschap rekening met onderstaande regionale uitgangspunten. Grondgebruikers die geconfronteerd gaan worden met beperkingen, zullen voldoende tijd moeten hebben om zich hierop voor te bereiden door bijvoorbeeld hun bedrijfsvoering aan te passen. Hier wordt een redelijke termijn aan verbonden.

 

Voor de uitvoering van het peilbeleid geven wij voor de verschillende regio’s kaders mee :

• Zandgebieden: accent op maatregelen waterconservering en vasthouden van vrij afstromend water. Voor de zandgebieden zonder wateraanvoer dient het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) te worden vastgesteld. Hiermee

krijgt het grondwater in deze gebieden extra aandacht. Het waterschap zorgt ervoor dat het GGOR wordt vastgelegd in een Watergebiedsplan of een andere vorm van gebiedsplannen.

• Waddeneilanden: nadruk op maatregelen waterconservering en vergroten van de zoetwatervoorraad. De zoetwaterbellen op de Waddeneilanden zijn namelijk kwetsbaar door klimaatverandering. Voor de vrij afstromende delen op de Waddeneilanden wordt eveneens het GGOR vastgesteld;

• Noordelijk kust- en zeekleigebied: Door zeespiegelstijging en klimaatverandering (toename verdamping) nemen de problemen met verzilting in het Noordelijk Zeekleigebied toe. Ook landinwaarts zal het zoutgehalte van het grondwater toenemen en door een extra verdamping zal ook het zoet-zout grensvlak in de percelen omhoog komen. De verzilting van (grond)water kan in de toekomst een bedreiging vormen voor de hoogwaardige akkerbouw en tuinbouw in dit gebied. Daarom is het peilbeheer gericht op het vertragen van verzilting en het niet meer toestaan van peilverlagingen. In plaats van peilverlaging zien we andere oplossingsrichtingen, zoals aanpassingen in de ontwatering (drainage) en (on)mogelijkheden van gewaskeuze op lage percelen die door bodemdaling een te geringe drooglegging krijgen.

• Veenweidegebied: In de tweede helft van de vorige eeuw werd diepontwatering gepromoot door de Rijksoverheid. De draagkracht van de bodem werd hierdoor groter, waardoor het land kon worden bewerkt met zwaardere landbouwmachines. Door de minder natte omstandigheden in het veengebied werd ook de grasproductie groter. Diepe peilen in het veenweidegebied hebben echter tot nadeel dat de veenafbraak en daarmee de maaivelddaling wordt versneld. Maaivelddaling in veengebied heeft negatieve gevolgen voor allerhande aspecten, zoals uitstoot van het broeikasgas CO2, verdroging van de natuur, voedselrijkdom van het oppervlaktewater door uitspoeling van nutriënten, en verzakking van wegen en rioleringen en aantasting van kwetsbare funderingen. Het peilbeheer in het veengebied is daarom mede gericht op het vertragen van oxidatie van het veenpakket. Minder veenafbraak draagt bij aan het verminderen van deze negatieve effecten. Uitgangspunt voor het peilbeleid is het Veenweideprogramma 2021 – 2030.

• Peilbeheer binnen de begrenzing van het Nationaal Natuurnetwerk: bij landbouwpercelen die binnen de begrenzing van natuur vallen maar nog niet aangekocht zijn wordt uitgegaan van handhaving van de bestaande drooglegging (“stand still” beleid). Peilverhogingen ten behoeve van de natuurfunctie, die tot vernatting van niet verworven landbouwgronden leiden zijn niet toegestaan, tenzij voorzien is in afdoende nadeelcompensatie. Peilverlagingen zijn eveneens niet toegestaan, ook niet ter compensatie van eventueel opgetreden maaivelddaling.

• Zones rondom natuurgebieden: peilverlagingen en peilaanpassingen in de nabijheid van natuurgebieden, kunnen tot een toename van verdroging leiden. Waar dit het geval is zijn peilverlagingen niet toegestaan als deze leiden tot een drooglegging groter dan 60 cm. In de planperiode van het Regionaal Waterprogramma wordt een analyse uitgevoerd naar de omvang van de genoemde zones.

 

Wetterskip Fryslân voert het operationeel peilbeheer uit. Bovengenoemde kaders vormen daarbij het vertrekpunt.

 

Omgevingsverordening provincie Groningen

De waterverordening van de provincie Groningen maakt onderdeel uit van de Omgevingsverordening van de provincie Groningen. Hierin wordt gesteld dat het waterschap in ieder geval het peil vast stelt voor de onder het beheer van het waterschap staande:

  • Boezem;

  • Waterstaatkundige eenheden die geheel of gedeeltelijk de bestemming natuur hebben of waarin gronden liggen die grenzen aan een natuurgebied;

  • Andere door Gedeputeerde Staten aan te wijzen waterstaatkundige eenheden.

Wat betreft de inhoud van een peilbesluit noemt de verordening de punten 1 tot en met 3 zoals in de waterverordening van de provincie Fryslân.

 

Omgevingsvisie 2016-2020 (provincie Groningen)

De omgevingsvisie bevat de integrale langetermijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Het waterhuishoudingsplan (verplichting vanuit de Waterwet) maakt integraal onderdeel uit van de Omgevingsvisie. De omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Twee van de elf provinciale belangen in de omgevingsvisie hebben betrekking op het waterschapswerk: ‘Waterveiligheid’ en ‘Schoon en voldoende water’.

 

Voor de regionale watersystemen bepaalt de provincie de normen en helpt de provincie (o.a. door ruimte te reserveren) de waterschappen bij het behalen van de doelstellingen. De normen voor wateroverlast staan in de Omgevingsverordening.

 

De provincie wil gebieden aanwijzen waar het watersysteem meer leidend is bij het toekennen van de functie. Dit is onder meer het geval bij laaggelegen gebieden die gevoelig zijn voor wateroverlast en waar waterrobuust gebouwd moet worden. Deze liggen ook in het Westerkwartier, wat deels valt binnen het beheergebied van Wetterskip Fryslân.

 

Veenweideprogramma 2021-2030Foarút mei de FryskeFeangreiden

In mei 2021 is het Veenweideprogramma 2021-2030 aangenomen door Provinciale Staten Fryslân en het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân. In het programma staat hoe we de omgaan met de uitdagingen waar we in het veenweidegebied de komende jaren mee te maken krijgen. De ambitie voor de lange termijn (2050) is een blijvend evenwicht, waarin veenafbraak, bodemdaling en CO2-uitstoot nagenoeg zijn gestopt. De kwaliteit van landschap en natuur zijn verbeterd. Funderingen worden niet verder aangetast. Ook de leefbaarheid en vitaliteit staan op en hoog peil; de landbouw heeft zich aangepast aan de veranderende omstandigheden en recreatie en toerisme hebben zich verder ontwikkeld.

 

Om deze ambitie te kunnen halen zijn voor de periode tot 2030 de volgende veenweidedoelen geformuleerd:

  • De negatieve effecten van bodemdaling zijn verminderd (gemiddeld 0,2 cm minder per jaar, daarnaast het beperken en compenseren van negatieve effecten);

  • De uitstoot van broeikasgassen is met 0,4 ton megaton CO2 equivalenten per jaar afgenomen;

  • De landbouw heeft een duurzaam toekomstperspectief;

  • Het watersysteem is waterrobuust en klimaatbestendig ingericht.

De maatregelen en acties die nodig zijn om invulling te geven aan deze doelen koppelen we zoveel mogelijk aan andere doelen, zoals biodiversiteit, duurzame energie, vermindering stikstofdepositie en waterkwaliteit. Op die manier is meerwaarde te behalen en kunnen we zaken in een gebied in een keer aanpakken.

 

Om de ambitie te kunnen halen is een gemiddelde verhoging van het grondwaterpeil in het veenweidegebied nodig. Voor gebieden met een veenpakket van meer dan 80 cm zonder kleidek of met een kleidek van maximaal 40 cm is het streven om de grondwaterstand gemiddeld 40 cm onder het maaiveld te brengen. Er worden gebiedsprocessen opgestart om per gebied tot maatwerk te komen om deze gemiddelde gewenste grondwaterstand te behalen.

Waterschapsbeleid

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het Waterbeheerprogramma is een doorvertaling van de provinciale omgevingsvisie en het bijbehorend regionaal waterprogramma (RWP). In het waterbeheerprogramma worden drie ontwikkelingen onderkend die het werk van het waterschap in de nabije en verre toekomst raken:

  • De verandering van het klimaat;

  • De verstoring van de ecologie;

  • De veranderende relatie tussen overheid en samenleving.

Het waterbeheer van nu zal in de toekomst ontoereikend zijn om aan de doelstellingen te voldoen. Om genoemde ontwikkelingen het hoofd te kunne bieden, moeten we ons beheer en onze werkwijzen aanpassen.

 

Voldoende water

Voor de opgave voldoende water is het overkoepelende doel dat we met het oog op de toekomst willen dat het peilbeheer en de inrichting van het watersysteem klimaatbestendig zijn. Dat betekent dat:

  • We zorgen dat de peilen in het oppervlaktewater de best mogelijke grondwatercondities leveren voor de verschillende gebruiksfuncties;

  • Het watersysteem wateroverlast bij extreme regenval moet tegengaan en schade en overlast zoveel mogelijk moet beperken;

  • Het watersysteem water moet vasthouden en zo een watervoorraad moet kunnen vormen om watertekort en schade bij langere perioden met de droogte te voorkomen;

  • Het peilbeheer moet zorgen voor het verminderen van veenafbraak en het tegengaan en het tegengaan van verzilting en verdroging van natuur;

  • We met ons peilbeheer en de inrichting van ons watersysteem de grondwatervoorraden op peil houden. Er moet een balans zijn tissen het watergebruik en de watervoorraad;

  • We de waterinfrastructuur zo in stand houden dat deze geen belemmeringen heeft voor aan- en afvoer van water voor het peilbeheer, het gebruik als vaarweg en de waterkwaliteit.

 

Voldoende zoet water

Net als een groot deel van Nederland, is ons beheergebied voor de toevoer van oppervlaktewater afhankelijk van het IJsselmeer. Wetterskip Fryslân is een grote watervrager. Het grootste deel van het water is nodig voor peilhandhaving, maar ook voor doorspoeling van de Friese boezem voor verziltingsbestrijding en de ecologische waterkwaliteit. Daarnaast is de doorvoer van IJsselmeerwater naar provincie Groningen van groot belang voor de zoetwatervoorziening van waterschap Noorderzijlvest. Door klimaatverandering, morfologische veranderingen in het rivierensysteem en de verzilting van het IJsselmeer krijgen we in de toekomst vaker te maken met het korten op de inlaathoeveelheden uit het IJsselmeer. Tegelijkertijd zorgt klimaatverandering voor een toenemende behoefte aan zoetwater voor peilhandhaving in de boezem en in de polders. De behoefte aan zoetwater groeit terwijl de ‘leveringszekerheid’ vanuit het IJsselmeer afneemt. We willen in de toekomst minder afhankelijk zijn van het IJsselmeer. Die beleidsopgave maakt de urgentie groter om te zorgen voor balans in de zoetwatervoorraden binnen het systeem van oppervlaktewater en grondwater.

 

De komende planperiode gaan we op meer structurele en programmatische wijze inzetten op waterconservering op de zandgronden en de Waddeneiland. Deze zijn extra kwetsbaar voor droogte. Een groot deel van dit gebied heeft namelijk geen mogelijkheden voor wateraanvoer en is geheel afhankelijk van neerslag.

 

Goed peilbeheer

Peilbeheer

Met peilbeheer proberen we de juiste grondwatercondities te creëren voor grondgebruik. Voor het gehele beheergebied hebben we peilbesluiten vastgesteld. De peilen per gebied liggen vast en zijn door iedereen te raadplegen. Een uitzondering hierop zijn de vrij afstromende zandgebieden waar geen wateraanvoer mogelijk is. Hiervoor leggen we alleen een stuwstand vast. Zeker in een droge zomer kunnen we in deze gebieden namelijk geen vaste peilen handhaven. Voor de zandgebieden zonder wateraanvoer dient het gewenste grond- en oppervlaktewater regime (GGOR) te worden vastgesteld. Hiermee krijgt het grondwater in deze gebieden extra aandacht. In de zandgebieden en op de Waddeneilanden ligt het accent van peilbeheer op waterconservering en het vasthouden van vrij afstromend water.

 

De verzilting van (grond)water kan in de toekomst een bedreiging vormen voor de hoogwaardige akkerbouw en tuinbouw in het noordelijk zeekleigebied. Daarom geeft de provincie in haar regionaal waterprogramma het volgende kader mee voor het peilbeheer in dit gebied: het peilbeheer is gericht op het vertragen van verzilting en het niet meer toestaan van peilverlagingen. We moeten kijken naar andere oplossingsrichtingen, zoals aanpassingen in de ontwatering (drainage) en (on)mogelijkheden van gewaskeuze op lage percelen die door bodemdaling een te geringe drooglegging krijgen.

 

Het peilbeheer in het veengebied is gericht op het vertragen van oxidatie van het veenpakket. Minder veenafbraak draagt bij aan het verminderen van deze negatieve effecten. Uitgangspunt voor het peilbeleid is het Veenweideprogramma 2021 – 2030. In 2022 en 2026 vinden herijkingen van dat veenweideprogramma plaats.

 

In 2021 is het revisiepeilbesluit Friese boezem vastgesteld. Hierbij is aandacht besteed aan benutting van de bandbreedte ter ondersteuning van landbouw en natuur. De eerstvolgende revisie is gepland over 10 jaar. Tussentijds vindt op basis van dit nieuwe peilbesluit wel evaluatie plaats van het peilbeheer.

 

Voor landbouwpercelen die binnen de begrenzing van het natuurnetwerk Nederland vallen maar nog niet zijn aangekocht, is handhaving van de bestaande drooglegging uitgangspunt (‘stand still’ beleid). Peilverhogingen ten behoeve van de natuurfunctie die tot vernatting van deze landbouwgronden leiden, zijn niet toegestaan. Tenzij is voorzien in afdoende nadeelcompensatie. Peilverlagingen zijn eveneens niet toegestaan, ook niet ter compensatie van eventueel opgetreden maaivelddaling.

 

In zones rondom natuurgebieden kunnen peilverlagingen en peilaanpassingen leiden tot een toename van verdroging. In die situaties zijn peilverlagingen niet toegestaan als deze leiden tot een drooglegging groter dan 60 cm. In de planperiode van het regionaal waterprogramma voeren we een onderzoek uit naar de omvang van de genoemde zones.

 

Doelrealisaties

We willen kunnen beoordelen in hoeverre de peilen in het oppervlaktewater de juiste grondwatercondities leveren voor de verschillende gebruiksfuncties. Daarom werken we volgens de landelijke methode van ‘doelrealisaties’. Daarmee kunnen we meten of de grondwaterstanden goed zijn afgestemd op het betreffende grondgebruik. Vanaf een doelrealisatie van 70% voldoen de grondwatercondities goed aan de eisen van de betreffende functie. Boven de 90% doelrealisatie bedienen we de betreffende functie optimaal. In gebieden waar verschillende functies of autonome ontwikkelingen conflicteren met het bereiken van de goede doelrealisatie, maken we een afweging in het gewenste peilbeheer.

 

In het kader van de integrale watersysteemrapportage (IWSR) zijn deze doelrealisaties in 2012 in beeld gebracht. In onze provincie heeft 93% van het areaal landbouwgronden een goede of optimale doelrealisatie (groter dan 70%). Met de doelrealisatie voor natuur is het minder goed gesteld. In 53% van het areaal grondwaterafhankelijk natuurgebied is de doelrealisatie slecht of matig (doelrealisatie lager dan 70%). In de planperiode actualiseren we de uitgangspunten voor peilbesluiten in de richtlijn peilbeheer. Om de doelrealisatie in natuur te verbeteren heeft de provincie kaders meegegeven in het regionaal waterprogramma (zie Peilbeheer hierboven) en richten we ons op water vasthouden en het uitvoeren van de maatregelen uit de watergebiedsplannen.

 

Beheermaatregel dreigend watertekort

In droge perioden kan de grondwaterstand zakken. Door een vochttekort in de bodem kan schade aan landbouwgewassen, natuur en kwetsbare gebouwen ontstaan. Met het opzetten van waterpeilen kunnen we het zakken van grondwaterstanden zoveel mogelijk voorkomen of een bijdrage leveren aan het herstellen van de grondwaterstanden. Het hoog houden van de peilen heeft weliswaar een kleine invloed op de grondwaterpeilen, maar is het enige dat we als waterschap kunnen doen. Daarnaast kunnen we met het opzetten van de waterpeilen water bufferen. We willen daarom onder extreme omstandigheden af kunnen wijken van de peilbesluiten. Voor droogte doen we dit met de beheermaatregel (dreigend) watertekort. De beheermaatregel geeft de mogelijkheid om de oppervlaktewaterpeilen op te zetten tot 0,40 m onder het maaiveld van het laagste perceel in een peilvak. De beheermaatregel is niet van toepassing op de Friese boezem en bij bebouwing.

 

Maalbeperking

In extreme situaties kunnen boezemwaterstanden blijven oplopen. In dat geval kunnen we een maalbeperking voor poldergemalen instellen. De polders houden het water dan vast. Het gevolg is minder belasting van de boezem. De inzet van de maalbeperking is een effectieve manier om hoge waterstanden op de boezem te voorkomen. Tot nu toe is de ervaring dat het inzetten van de maalbeperking niet leidt tot grootschalige wateroverlast in de polders. Wel kunnen tijdelijke verhoogde waterstanden optreden in bemalen of gestuwde peilvakken. In toekomstige, meer extreme situaties kan er wel meer wateroverlast optreden in de polders. De inzet van maalbeperking werken we in de periode 2023 - 2024 uit. Daarbij houden we rekening met de uitkomsten van de boezemverkenning.

 

Waterschapsverordening

In de Waterschapsverordening van het waterschap staan de gebods- en verbodsbepalingen voor de waterhuishouding. Dit zijn de regels waar iedere ingeland zich aan moet houden of rekening mee moet houden. De regels zijn ter bescherming van bijvoorbeeld dijken, watergangen, kades, gemalen, sluizen en stuwen. Ook grondwater, bergingsgebieden en het waterpeil worden beschermd door de regels in de Waterschapsverordening. Het is verboden om zonder toestemming van het waterschap af te wijken van het vastgestelde waterpeil. Toestemming kan op verschillende manieren worden verleend. Daarop gaat hoofdstuk 5 van deze Nota verder in.

 

Legger waterlopen en kunstwerken

De legger geeft aan wat de vereiste situatie van waterstaatswerken is. Ook staat er wie verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken. In de beleidsregels integrale legger is vastgelegd hoe de onderhoudsplicht voor peilregulerende kunstwerken geregeld is.

 

Toekomstbestendig Waterbeheer (TBW): Bouwstenen voor een klimaatbestendig waterbeheer; een visie op de gewenste aanpak tot 2050.

Klimaatveranderingen zorgen er voor dat het huidige watersysteem steeds minder goed gaat functioneren. Hoge zandgronden worden steeds droger, het lage midden steeds natter en het noordelijk kleigebied steeds zouter. Om het huidige voorzieningenniveau te kunnen handhaven zijn steeds meer technische maatregelen nodig, waardoor het watersysteem steeds afhankelijker wordt van menselijk ingrijpen. Het watersysteem wordt minder robuust en de technische aanpassingen hebben toenemende kosten tot gevolg. Toenemende kosten om te voldoen aan de wensen van de grondgebruikers is aanleiding geweest om te starten met een verkenning om te komen tot een lange termijn visie op het gewenste waterbeheer. In tweede instantie is aan de verkenning toegevoegd dat klimaatbestendigheid leidend dient te zijn bij de afwegingen voor toekomstbestendig waterbeheer. De Visie TBW geeft voor een aantal onderdelen van het waterbeheer duidelijkheid over de weg die het waterschap in wil slaan de komende decennia om voorbereid te zijn op verwachte ontwikkelingen. Voor peilbesluiten is de vraag vanuit TBW of het peilbesluit bijdraagt aan een klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig, ecologisch verantwoord en kosteneffectief watersysteem. Onderstaande tabel geeft een uitleg van de verschillende begrippen.

 

Begrip

Toelichting

Klimaatbestendig

De waterhuishoudkundige inrichting van gebieden is geschikt om toekomstige veranderingen van het klimaat te kunnen opvangen.

Robuust

De waterhuishoudkundige inrichting van gebieden is ook zonder acuut menselijk ingrijpen bestand tegen extreme gebeurtenissen als extreem natte omstandigheden of juist extreme droogte. Ook is sprake van een lange levensduur van objecten.

Veerkrachtig

De waterhuishoudkundige inrichting van gebieden stelt de waterbeheerder in staat om na extreme weersomstandigheden (nat, droog, overstroming) de gewenste toestand zonder grote inspanningen te herstellen.

Ecologisch verantwoord

De watersystemen hebben een inrichting en waterkwaliteit met geschikte leefomstandigheden voor planten en dieren.

Kosteneffectief

Bij waterschapsobjecten: de te leveren diensten door het waterschap worden geleverd met voldoende kwaliteit en tegen zo laag mogelijke kosten.

Bij grondgebruiksfuncties (landbouw, natuur, wonen): de toename in baten voor de grondgebruiker staan in een juiste verhouding tot de extra kosten voor het waterbeheer.

Tabel 5. Overzicht begrippen toekomstbestendig waterbeheer

De in de visie geformuleerde maatregelen zijn voor een groot deel in overeenstemming met bestaand beleid en betreffen een nadere uitwerking en concretisering. Er zijn een beperkt aantal maatregelen geformuleerd die aanvullend zijn op bestaand beleid en daarom zullen worden opgenomen in het vast te stellen nieuwe Waterbeheerplan 2022-2027. Na vaststelling van de TBW-visie is niet een afzonderlijk uitvoeringsplan TBW opgesteld. Uit de TBW-visie voortvloeiende maatregelen worden geïntegreerd in de gebiedsprocessen waar Wetterskip Fryslân aan werkt. Daarbij worden maatregelen vanuit de TBW-visie en bijvoorbeeld KRW en veenweide integraal met de belanghebbenden in het gebied opgepakt om zodoende te komen tot een gedragen en klimaatbestendig gebiedsplan. De TBW-visie is één van de bouwstenen.

 

Voor peilwijzigingen zijn de onderwerpen en keuzes die te maken hebben met de inrichting van de deelsystemen van belang. Ook de wateraanvoer op de hoge zandgronden kan van belang zijn bij peilwijzigingen. Voor de verschillende onderwerpen zijn visies en/of maatregelen benoemd. Een verdere toelichting op de maatregelen is te vinden in de TBW-visie.

 

 

 

Bijlage 2 – Factsheet Peilbeheer

De uitgangspunten voor het operationeel peilbeheer.

 

Type watersysteem

Wateraanvoer

Waterafvoer

Peilbeheer

Peilbesluit

Boezem of in open verbinding (afwaterend zonder kunstwerk) met de boezem.

Er is het reguliere stelsel van meren, kanalen en vaarten. Daarnaast vallen ook zomerpolders en de beheerste boezem onder de Friese boezem. Wateraanvoer, waterafvoer en peilbeheer zijn afhankelijk van het type gebied. Dit staat verder uitgewerkt in het peilbesluit voor de Friese boezem.

Het peilbesluit voor de Friese boezem.

Vrij afstromend (op de boezem) en zonder wateraanvoer

Regenwater en kwel

Via stuw, betonplaat, stuwende duiker/duiker op hoogte

Het is niet mogelijk actief peilbeheer uit te voeren. Onder normale omstandigheden zal er vlak voor de stuw water in de sloot staan door nalevering uit het grondwater. In drogere omstandigheden zakt de waterstand onder de stuwhoogte. Er zijn ook infiltratiegebieden waar vrijwel nooit water in de sloot staat, daar is geen sprake van nalevering uit het grondwater.

Geen peilbesluit.

Stuwhoogte wordt informerend als punt opgenomen in stuwstandenkaart.

Vrij afstromend (op de boezem) en met wateraanvoer

Opmaling of inlaat en regenwater/kwel

Via stuw, betonplaat, stuwende duiker/duiker op hoogte

Waterbeheer is mogelijk in watergangen tussen het aan- en afvoerende kunstwerk waarvan de bodem onder het vastgestelde peil ligt. In andere delen van het gebied is, met toenemende afstand tot de hoofdwatergang, het waterschap niet in staat actief een peil te handhaven. Dit komt door het oplopen van maaiveld en slootbodems. Het aangevoerde water weet deze haarvaten van het gebied niet te bereiken.

Op de kaart bij het peilbesluit geven we aan welke hoofdwatergangen onder invloed staan van een aan- en afvoerend kunstwerk (lijn). Het peil geldt allen voor deze watergangen.

Bemalen gebieden (onder of boven boezempeil)

In de meeste gevallen via inlaat en regenwater/ kwel.

Gemaal

Onder normale omstandigheden is het waterschap in staat om het vastgestelde peil binnen het peilgebied te handhaven. Wel is het zo dat met het toenemen van de afstand tot het gemaal sprake is van verhang. In grote peilgebieden kan het waterpeil daardoor achter in het peilgebied afwijken van het peil in het peilbesluit. Dit is inherent aan hoe dergelijke peilgebieden functioneren.

In bemalen gebieden geldt het waterpeil voor het hele peilgebied, we leggen het peilbeheer hier vlakdekkend vast (vlak).

Tabel 6. Typen watersysteem en mogelijkheden peil te beheren

 

Afvoerkunstwerk

Beschrijving

Vast peil

Vast kunstwerk

Door het vaste kunstwerk is het niet mogelijk om te anticiperen op weersomstandigheden. We leggen daarom in het peilbesluit geen beheermarge vast.

Beweegbaar kunstwerk

We streven er naar het waterpeil het hele jaar constant te houden met zo min mogelijk fluctuatie. Omdat er een beweegbaar kunstwerk is kunnen we anticiperen op de weersomstandigheden, hiervoor wordt een beheermarge vastgelegd. Wanneer deze afwijkt van de standaard beheermarge dan leggen we dit vast in het peilbesluit.

Zomer- en winterpeil

Beweegbaar kunstwerk

In deze peilgebieden wordt in de zomer een ander oppervlaktewaterpeil nagestreefd dan in de winter. Het waterpeil is seizoensgebonden. De oppervlaktewaterpeilen worden gedurende het seizoen gehanteerd als een vast peil met beheermarge. Binnen een seizoensgebonden peil is het mogelijk om te anticiperen op de weersomstandigheden, hiervoor wordt een beheermarge vastgelegd. Wanneer deze afwijkt van de standaard beheermarge dan leggen we dit vast in het peilbesluit.

Flexibel peil

Vast of beweegbaar kunstwerk

Het waterpeil mag fluctueren binnen vastgestelde grenzen. We stellen een boven- en ondergrens vast. De reden van fluctuaties binnen de grenzen kan per geval verschillen. De beheermarge bij flexibel peil ligt tussen de vastgestelde boven- en ondergrens.

Tabel 7. Typen peilbeheer

Met uitzondering van het boezempeil ronden we alle vast te stellen waterpeilen af op 5 centimeter.

 

Instellen peil, bij afvoerpunt

Het waterschap is er verantwoordelijk voor dat de peilen uit het peilbesluit worden gehandhaafd. Voor alle vastgestelde peilen in het beheergebied heeft het waterschap een inspanningsverplichting om deze peilen onder normale omstandigheden zo goed mogelijk te handhaven.

Het beheer van het oppervlaktewaterpeil wordt uitgevoerd door (rayon)beheerders. Het peil dat is vastgelegd in een peilbesluit is het gewenste oppervlaktewaterpeil. Het gewenste oppervlaktewaterpeil meten we bij het afvoerpunt. Omdat er door verschil in afvoer, begroeiing van watergangen en dergelijke vaak een verhanglijn in de watergangen optreedt is het onmogelijk om altijd overal in het peilgebied het vastgestelde oppervlaktewaterpeil te handhaven. Voor het sturen van het oppervlaktewaterpeil hanteren we de volgende uitgangspunten:

 

Gemaal

Het inslagpeil is gelijk aan het vastgestelde oppervlaktewaterpeil. Het gemaal gaat aan wanneer het waterpeil hoger wordt dan het vastgestelde oppervlaktewaterpeil. In de praktijk wordt bepaald hoever het uitslagpeil lager ligt dan het inslagpeil. Dit is onder andere afhankelijk van de grootte van het bemalingsgebied en de hydraulische karakteristieken van het watersysteem.

Opmaling

Het inslagpeil is gelijk aan het vastgestelde oppervlaktewaterpeil. Dit komt er op neer dat het gemaal begint te draaien wanneer het waterpeil in het opmalingsgebied lager wordt dan het gewenste oppervlaktewaterpeil.

Beweegbare stuw

In principe wordt de stuw zo ingesteld dat het waterpeil direct voor de stuw gelijk is aan het vastgestelde peil. Afhankelijk van de hoeveelheid afvoer kan een stuw hoger of lager worden ingesteld om het peil zo goed mogelijk te handhaven.

Tabel 8. Instellen peil per type kunstwerk.

Beheermarges

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de standaard marges rond het vastgestelde waterpeil in de verschillende gebieden. Wanneer hier in een bepaald gebied van wordt afgeweken, dan staat dit vermeld in het betreffende peilbesluit.

 

Gebied

Beheermarge

Boven

Onder

Gemaal

10

10

Beweegbare stuw

10

5

Vaste stuw

0

0

Tabel 9. Beheermarges

 

Overgang zomer- naar winterpeil en andersom

De overgang van zomer- naar winterpeil en van winter- naar zomerpeil vindt, al naar gelang de weersomstandigheden en het verloop van de grondwaterstanden, in het algemeen en naar oordeel van het waterschap plaats in de periode:

  • zomer- naar winterpeil: 1 september tot en met 1 november

  • winter- naar zomerpeil: 1 februari tot en met 1 april

Afwijkingen van deze termijnen voor een bepaald gebied nemen we expliciet op in het peilbesluit.

Beheermaatregel (dreigend) watertekort

Wanneer een watertekort dreigt of sprake is van een watertekort kan de beheerder van dienst besluiten dat de beheermaatregel (dreigend) watertekort van kracht wordt. Dit geeft de mogelijkheid om in peilgebieden het waterpeil te verhogen tot een drooglegging van minimaal 40 centimeter op het laagste punt. In de beheermaatregel staat beschreven onder welke omstandigheden de beheermaatregel van kracht mag worden verklaard. Met het opzetten van de waterpeilen kunnen we de grondwaterstand positief beïnvloeden en een waterbuffer creëren. Wanneer het langdurig droog blijft kan de Verdringingsreeks van kracht worden. In dat geval gaat deze boven de beheermaatregel. Er wordt dan op regionaal niveau besloten welke functies wel/niet nog worden voorzien van water.

 

Eigendom, beheer en onderhoud van peilregulerende kunstwerken

Op grond van de Waterwet is het waterschap verantwoordelijk voor het peilbeheer. Met behulp van peilregulerende kunstwerken stelt het waterschap de peilen in zoals deze in het peilbesluit zijn vastgesteld. Met de peilregulerende kunstwerken kunnen we het water aanvoeren, afvoeren, vasthouden of bergen. Bij wie de peilregulerende kunstwerken in eigendom, beheer en onderhoud zijn is met name afhankelijk van het ‘belang’. In de Beleidsregels Integrale Legger zijn de uitgangspunten vastgelegd. In de Legger wordt de onderhoudsplicht voor waterstaatswerken vastgelegd.

 

Beheer peilregulerende kunstwerken

Het waterschap is te allen tijde verantwoordelijk voor het peilbeheer. Het waterschap kan afspraken maken met derden over de daadwerkelijke uitvoer van het peilbeheer. In dat geval bedienen derden de peilregulerende kunstwerken en handhaven zij de vastgestelde of vergunde waterpeilen. Omdat het waterschap verantwoordelijk en aansprakelijk blijft voor het voldoen aan de vastgestelde of vergunde waterpeilen, blijven we hierop controleren. Het peilbeheer – en daarmee de bediening van peilregulerende kunstwerken – vindt plaats onder voorwaarden van het waterschap. Afspraken over de uitvoering van het peilbeheer leggen we vast in een overeenkomst of een watervergunning. Bij bemalingen waar sprake is van een individueel belang wordt het bedienen van de kunstwerken uitgevoerd door derden.

In bestaande situaties vindt overdracht van het peilbeheer aan grondgebruikers alleen plaats op basis van vrijwilligheid. Het peilbeheer door grondgebruikers kan strijdig zijn met het streven naar robuuste systemen en minder afhankelijkheid van waterinlaat. Het waterschap moet daarom eisen kunnen stellen aan de mate van lozen en onttrekken van oppervlaktewater aan het hoofdwatersysteem. Het waterschap blijft eindverantwoordelijke voor het peilbeheer en moet daarom altijd de mogelijkheid houden om in te grijpen in het peilbeheer, bijvoorbeeld in geval van extreme omstandigheden of wanneer er sprake is van onwenselijke situaties. Zo verminderen we het risico op onbeheersbare situaties.

Bijlage 3 – Factsheet Gewenst Peilbeheer

 

In de watergebiedsplannen heeft het waterschap met gewenst peilbeheer (dit is de uitwerking van het gewenste grond- en oppervlaktewater regime (GGOR)) beoordeeld in hoeverre de actuele peilen goed zijn afgestemd op de eisen die functies stellen aan het waterpeil. Gewenst peilbeheer is gericht op het uitvoeren van het peilbeheer onder normale (weers)omstandigheden. Het gaat er bij gewenst peilbeheer om het peilbeheer zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de door provincies vastgestelde functies op de functiekaart en op het voorkomen van negatieve effecten voor natuurgebieden, bebouwing en landbouw. Daar waar knelpunten zijn gesignaleerd is sprake van een opgave voor gewenst peilbeheer. Er zijn in de watergebiedsplannen verschillende methoden gebruikt om het gewenst peilbeheer per functie te analyseren. Enkele gebruikte methoden staan hieronder beschreven.

Landbouw

Methode 1: droogleggingsanalyse

De drooglegging (zie figuur) is het verschil tussen het maaiveldniveau en het waterpeil in de aangrenzende watergang. Deze afstand zegt iets over het feit of de situatie te nat of te droog is. In de winterperiode is vooral van belang dat het peil niet te hoog komt waardoor natschade op kan treden. Voor de zomerperiode is vooral van belang dat de vochtvoorziening voldoende op peil blijft en de drooglegging niet te groot is, waardoor mogelijk droogteschade kan worden voorkomen. Inzicht in de opbolling van de grondwaterstand is nodig om te kunnen bepalen of de drooglegging representatief is. De opbolling is groter naarmate er sprake is van meer kwel, slechte doorlatendheid van de bodem (of storende lagen) en grotere onderlinge afstand van watergangen.

 

Voor de winterperiode geldt dat er een knelpunt is als de situatie te nat is. Dit doet zich voor als (Toets 1) voor het gemiddeld maaiveldniveau (50%) binnen een peilgebied de drooglegging minder is dan 0,8 m (voor zand- of veengronden) of 0,9 m (voor kleigronden) of als voor (Toets 2) de 10% laagste gronden binnen een peilgebied de drooglegging minder is dan 0,5 m (voor zand- of veengronden) of 0,7 m (voor kleigronden).

 

Voor zomerperiode geldt dat er een knelpunt is ten aanzien van gewenst peilbeheer als de drooglegging groter is dan nodig voor de landbouw en de bodem uit veen bestaat. Dit leidt tot onnodige oxidatie en daling van het veen. Voor deze situaties is het veenweideprogramma van toepassing; in het watergebiedsplan is dit niet getoetst.

 

Het verschil tussen maaiveld en slootpeil is niet altijd een maat voor de werkelijke situatie in de ondergrond. Door waterdichte lagen, kwel, aanwezigheid van drainage of verstoringen in de ondergrond kan er sprake zijn van afwijkingen. Na de droogleggingsanalyse zijn er daarom gesprekken gevoerd met de rayonbeheerders, waarbij voor elk knelpunt is nagegaan of dit werkelijk een knelpunt is. Knelpunten die in de praktijk niet worden herkend zijn daarbij verwijderd. De volgende knelpunten zijn daarom vervallen:

  • Op plaatsen waar een hoogwatercircuit aanwezig is, is de situatie niet relevant uit oogpunt van landbouw, hier is het juist de bedoeling dat een hoog waterpeil in stand wordt gehouden ter voorkoming van zettingen en paalrot met schade aan funderingen en gebouwen als gevolg;

  • Als de aanpassing van het peil minder is dan 10 cm wordt er geen maatregel voorgesteld omdat dit een te kleine aanpassing is.

Methode 2: drooglegging en beheerdersoordeel

In bemalen en vrij afstromende gebieden is het watersysteem voor de functie landbouw getoetst op drooglegging. Verschil is dat bij bemalen gebieden gekeken is naar de drooglegging van het gehele peilgebied en bij vrij afstromende, gestuwde gebieden alleen naar de laagste gebiedsdelen die onder directe invloed liggen van een stuw. Alleen hier kan het peil van oppervlaktewater direct door het waterschap worden geregeld. Het overige deel van de vrij afstromende gebieden is in het algemeen hoog gelegen en relatief droog. Er zijn veel sloten die droogvallen. Toch bevinden zich ook op deze hoge gebiedsdelen lokale laagtes, waar de drooglegging niet overal optimaal is en waar zich in natte perioden water verzamelt. De sturingsmogelijkheden van het waterschap zijn hier beperkt.

 

Voor de toetsing op de drooglegging zijn alle landbouwpercelen onderverdeeld in 3 categorieën: gras, mais en akkerbouw.

Voor deze drie vormen van grondgebruik zijn de volgende droogleggingsnormen aangehouden:

  • gras: De optimale drooglegging ligt tussen 0,5 m en 1,10 m.

  • mais: De optimale drooglegging ligt tussen 0,60 m en 1,20 m.

  • akkerbouw: De optimale drooglegging ligt tussen 0,70 m en 1,30 m.

Een locatie is als knelpunt beschouwd als meer dan 10% van een peilgebied een drooglegging heeft die buiten deze bandbreedte valt.

 

Het theoretisch verschil tussen maaiveld en slootpeil is niet altijd een maat voor de werkelijke situatie in de ondergrond. Door de aanwezigheid van onder andere waterdichte lagen, kwel, drainage of verstoringen in de ondergrond kan er sprake zijn van afwijkingen waardoor de opbolling, en daarmee de ontwateringsdiepte, groter of kleiner is dan op basis van de grondsoort mag worden verwacht. De resultaten van de droogleggingsanalyse zijn daarom besproken met de beheerders van het waterschap om te toetsen of de gesignaleerde knelpunten kloppen en in de praktijk worden herkend.

Methode 3: doelrealisatie

De toetsing heeft plaats gevonden door de landbouwdoelrealisatie te berekenen en te controleren aan de hand van drooglegging en ervaring in de praktijk (o.a. van rayonbeheerders). De doelrealisatie geeft per locatie aan wat de actuele gewasopbrengst is ten opzichte van de theoretisch haalbare gewasopbrengst in de optimale situatie. Om de doelrealisatie van landbouw te bepalen wordt van de theoretisch optimaal haalbare gewasopbrengst (100%) de som van het percentage nat- en droogteschade afgetrokken. Bij 80% of meer doelrealisatie zijn de omstandigheden voor landbouw goed. Is de doelrealisatie minder dan 70% dan is er ruimte voor verbetering. De nat- en droogteschade wordt berekend op basis van de GHG en de GLG van het gebied in combinatie met de bodemsoort.

 

Droogteschade wordt over het algemeen niet als probleem ervaren voor de functie landbouw. Daar waar het waterpeil te hoog is en de doelrealisatie minder dan 70% is, is dat opgenomen als opgave gewenst peilbeheer.

 

Meer informatie over de doelrealisatie staat in bijlage 5.

 

Natuur

Methode 1: inventarisatie en toets doelrealisatie

Knelpunten op het gebied van gewenst peilbeheer in natuur zijn in geïnventariseerd in werksessies met de natuurbeheerders. In tweede instantie is er een analyse uitgevoerd waarbij is nagegaan in hoeverre de grondwaterstanden in het gebied overeenkomen met de vereisten van de natuurdoeltypen in het gebied. Hierbij is per natuurgebied een toetsing uitgevoerd waarbij is bepaald in hoeverre de doelrealisatie wordt gerealiseerd voor de kritische doelsoorten2.

 

Methode 2: Verloop grondwaterstand en inventarisatie

Knelpunten op het gebied van het gewenste peilbeheer in gebieden met de functie natuur zijn bepaald door middel van berekeningen én op basis van het beheerdersoordeel van terreinbeheerders en beheerders van het waterschap. De provincie geeft de natuurdoelen aan voor elk natuurgebied door middel van beheertypen. Voor watergebiedsplan Linde zijn beheertypen uit het Natuurbeheerplan 2014 gebruikt. De beheertypen die in hoge mate afhankelijk zijn van het grondwaterregime zijn rekenkundig getoetst. Dat is gebeurd op basis van een karakteristiek verloop van de grondwaterstand. Aan de hand daarvan zijn de ontwikkelkansen voor natuur bepaald. Naast het verloop van de grondwaterstand zijn er andere factoren die de kansen voor natuur bepalen zoals zuurgraad en voedselrijkdom. Voor de minder kritische natuur is een dergelijke toetsing niet mogelijk. Het gaat dan om kleine natuurgebieden met grondwaterafhankelijke natuur en waardevolle landschapselementen als pingo ruïnes en poelen. Eventuele knelpunten voor die natuurgebieden zijn naar voren gekomen in de gesprekken met de natuurterreinbeheerders en de beheerders van het waterschap.

 

De resultaten van de rekenkundige toetsing zijn besproken met de beheerders van de natuurterreinen Staatsbosbeheer en Vereniging It Fryske Gea. Uit het overleg met de terreinbeheerders zijn ook knelpunten gekomen die niet uit de rekenkundige toetsing zijn gekomen.

 

Er zijn drie typen knelpunten te onderscheiden voor het gewenste peilbeheer natuur:

1. In een aantal grondwaterafhankelijke natuurgebieden is momenteel het waterbeheer niet goed genoeg afgestemd op de natuur.

2. Verspreid in het gebied liggen meerdere kleine natuurgebieden die te kampen hebben met verdroging door watergangen die door of aangrenzend aan deze natuurgebieden lopen. Deze hebben ten behoeve van landbouwkundige ontwatering een laag waterpeil of – in hellend gebied – diepe afmetingen.

3. Het plangebied van watergebiedsplan Linde is onderdeel van een regionaal grondwatersysteem: van hogere gronden vanuit Overijssel en Drenthe naar de laaglandbeek de Linde, met daartussenin de flanken. In het beekdal en – oorspronkelijk ook – op de flanken komen veel kwelsituaties voor, met specifieke kansen voor kwel minnende natuur. Het huidige watersysteem heeft vooral op de flanken tot gevolg dat kwel wordt afgevangen en versneld wordt afgevoerd. Dit is de oorzaak van de zogenaamde regionale verdroging van natuur.

 

Bebouwing en infrastructuur in landelijk gebied

Voor bebouwde percelen en infrastructuur (zoals wegen en rail) in het landelijke gebied wordt in beginsel niet onderzocht of de waterpeilen aansluiten bij de gebruiksfunctie (doelrealisatie). De actuele situatie wordt in beginsel gelijk gesteld aan de gewenste situatie (= Gewenst Peilbeheer).

 

In onderstaande situaties wordt van deze werkwijze afgeweken en moet worden onderzocht of het waterpeil rondom het bebouwde perceel kan worden verbeterd:

  • Bij bestaande knelpunten die worden aangedragen door gemeenten, ingelanden en het waterschap.

  • Als bij verspreide bebouwing en wegen sprake is van knelpunten in de wateraan- en -afvoer, dan wordt bij het bepalen van de verbeteringsmaatregel eveneens onderzocht of het waterpeil verbeterd kan worden.

  • Als in het landelijke gebied peilaanpassingen voor landbouw en natuur worden voorgesteld, dan worden de effecten voor bebouwing en wegen eveneens in beeld gebracht. Als er sprake is van negatieve effecten op bebouwing en/of wegen, dan wordt onderzocht of mitigerende maatregelen mogelijk zijn. Eveneens wordt onderzocht of het waterpeil rondom bebouwing en wegen verbeterd kan worden.

  • In veengebieden en klei- op veengebieden wordt altijd onderzocht of de waterpeilen rondom de bebouwde percelen voldoen aan het waterschapsbeleid om zo hoog mogelijke peilen te handhaven in hoogwatercircuits. Is dit niet het geval, dan wordt onderzocht of het waterpeil rondom het bebouwde perceel verbeterd kan worden.

  • Als in deze situatie blijkt dat een afweging moet plaatsvinden tussen enerzijds de functie bebouwing en anderzijds de functie landbouw of natuur, dan wordt er in eerste instantie geen gewenst peilbeheer vastgelegd voor de desbetreffende peilgebieden. Dit wordt vastgesteld direct nadat het lange termijnperspectief voor hoogwatercircuits in de veenweidegebieden is ontwikkeld.

 

 

Bebouwing en infrastructuur in stedelijk gebied

In bebouwd gebied bepalen we het gewenste peilbeheer op basis van de benodigde drooglegging voor bebouwing en infrastructuur. Het is belangrijk bij het bepalen van de drooglegging ook rekening te houden met voorzieningen zoals overstorten, zodat deze niet onder water komen te staan. Voor drooglegging hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • Verharding: 0,70 m

  • Woningen zonder kruipruimte: 0,70 m (vanaf de (te realiseren) bovenkant vloer)

  • Woningen met kruipruimte 1,10 m (vanaf de (te realiseren) bovenkant vloer)

De exacte benodigde drooglegging is maatwerk. Wetterskip Fryslân heeft hierin enkel een adviserende rol. De gemeente is formeel gezien de verantwoordelijke organisatie voor het toetsen aan bouweisen.

 

Hoogwatervoorzieningen

In hoogwatercircuits worden zo hoog mogelijke peilen gehandhaafd, tenzij er geen sprake is van kwetsbare panden in de directe omgeving. De gebruiker van de aangrenzende percelen mag in de aan de hoogwatersloten grenzende stroken geen werkzaamheden verrichten die de daling van het maaiveld ter plaatse kunnen versnellen.

 

 

 

Bijlage 4 – Factsheet Doelrealisatie

 

Landbouw

Voor landbouw is het waterpeil gericht op goede productieomstandigheden, dit is gerelateerd aan de doelrealisatie. Dit is de mate waarin de grondwaterstand overeenkomt met de eisen vanuit een bepaalde gebruiksfunctie. Daarbij gaan we er van uit dat:

  • 100% de maximale (theoretische) gewasopbrengst is, er is in dat geval geen enkele sprake van nat- en/of droogteschade.

  • 100% doelrealisatie alleen wordt bereikt onder optimale hydrologische omstandigheden. De bodemkwaliteit speelt hierbij geen rol.

  • 100% doelrealisatie op een veenbodem een andere opbrengst geeft dan 100% doelrealisatie op een kleibodem.

 

Onder veldomstandigheden wordt 100% doelrealisatie zelden gehaald. De minimale norm voor doelrealisatie is 70%. Bij de beoordeling van de doelrealisatie is een weloverwogen keuze voor het te toetsen grondgebruik/gewas van belang. Gras stelt bijvoorbeeld andere eisen aan de ideale groeiomstandigheden dan verschillende vormen van akkerbouw. Met het vaststellen van de watergebiedsplannen is ook een gebiedsnormenkaart vastgelegd. Daarop staat aangegeven van welk gebruik het waterschap uitgaat bij haar beoordeling van het watersysteem, bijvoorbeeld grasland of akkerbouw. Een agrariër kan er voor kiezen om bijvoorbeeld aardappels te telen op een perceel dat de gebiedsnorm grasland heeft gekregen. De inrichting van het watersysteem wordt echter afgestemd op de functie grasland.

 

Wanneer het gaat om het nemen van maatregelen ter verbetering van de doelrealisatie hanteren we de volgende uitgangspunten:

< 70% maatregelen ter verbetering van de doelrealisatie: wanneer dit kosteneffectief is

70-80% maatregelen ter verbetering van de doelrealisatie: wanneer een combinatie met invulling van andere opgaven mogelijk is en na een kostenafweging

> 80% geen verbeteringsmaatregelen

Er zijn ook landbouwgronden met de nevenfunctie natuur. Het betreft percelen waarvoor een beheerpakket is afgesloten. We gaan voor deze gronden terughoudend om met peilverlagingen wanneer dat strijdig is met de geldende beheerpakketten.

Natuur

Voor natuur gaat het niet om optimale productieomstandigheden maar is doelrealisatie de mate waarin voldaan wordt aan de eisen van het natuurdoel. We maken daarbij onderscheid tussen natuur- en beheersgebieden, Natura 2000 gebieden en zones rondom natuurgebieden.

 

Vanwege de Europese status van Natura 2000-gebieden met bijbehorend dwingend karakter, wordt in deze gebieden gestreefd naar een zo hoog mogelijke doelrealisatie. Tijdens het opstellen van de beheerplannen voor Natura 2000 gebieden en de watergebiedsplannen onderzoeken de provincie, de TBO’s en het waterschap in hoeverre een hoge doelrealisatie in de praktijk haalbaar en betaalbaar is. Wanneer het actuele peilbeheer leidt tot significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied dan wordt met een gebiedsgerichte aanpak en met maatwerk geprobeerd deze effecten uit te sluiten.

Voor overige natuur geldt dat verbeteringsmaatregelen worden beoordeeld op hun invloed op de doelrealisatie en op de kwalitatieve effecten. Bij natuur is het namelijk mogelijk dat maatregelen wel degelijk een positief effect hebben, zonder dat de doelrealisatie toeneemt. De grondwaterstand kan bijvoorbeeld stijgen terwijl de doelrealisatie niet toeneemt. Daarom beoordelen we een peilwijziging niet alleen modelmatig (de doelrealisatie) maar voeren deskundigen ook een kwalitatieve hydro-ecologische systeemanalyse uit. Deze beoordeling kan leiden tot 3 situaties:

  • 1.

    De doelrealisatie wordt gehaald door het inzetten van aanvaardbare maatregelen;

  • 2.

    De doelrealisatie kan niet worden gehaald met aanvaardbare maatregelen, maar er is wel uitzicht dat dit in de toekomst wel mogelijk is;

  • 3.

    Er zijn geen haalbare en betaalbare maatregelen om de doelrealisatie te bereiken. In dat geval is het aan de provincie om de betreffende functies/ natuurdoelen te wijzigen.

 

 

 

Bijlage 5 – Beheermaatregel (dreigend) watertekort

Inleiding

De hoogte van de huidige oppervlaktewaterpeilen is door het Algemeen Bestuur van Wetterskip Fryslân vastgelegd in peilbesluiten. De vastgestelde waterpeilen zijn afgestemd op de verschillende functies zoals landbouw, natuur en bebouwing. Afwijken van het peilbesluit is in principe niet toegestaan.

 

In droge perioden kan de grondwaterstand zakken. Door een vochttekort in de bodem kan schade aan landbouwgewassen, natuur en kwetsbare gebouwen ontstaan. Met het opzetten van waterpeilen kunnen we het zakken van grondwaterstanden zoveel mogelijk voorkomen of een bijdrage leveren aan het herstellen van de grondwaterstanden. Het hoog houden van de peilen heeft weliswaar een kleine invloed op de grondwaterpeilen, maar is het enige dat we als waterschap kunnen doen. Daarnaast kunnen we met het opzetten van de waterpeilen water bufferen ten behoeve van bijvoorbeeld beregening. We willen daarom onder extreme omstandigheden af kunnen wijken van de peilbesluiten. Voor droogte doen we dit met de beheermaatregel (dreigend) watertekort. De beheermaatregel geeft de mogelijkheid om de oppervlaktewaterpeilen op te zetten tot 0,40 m onder het maaiveld van het laagste perceel in een peilvak. De beheermaatregel is niet van toepassing op de Friese boezem en bij bebouwing.

 

Instellen beheermaatregel

In geval van droogte kennen we de volgende niveaus, aansluitend bij het Landelijk draaiboek

waterverdeling en droogte.

 

 

Wanneer

Wat

Wie

Niveau 0 RDO[1] – reguliere omstandigheden

Peilbesluit van toepassing

Rayonbeheerder

Laag en/of sterk dalende grondwaterstanden; zie voor overige criteria hieronder

Beheermaatregel (dreigend) watertekort

Beheerder van dienst -> vakgroepleiders -> rayonbeheerders

Niveau 2 RDO - watertekort

Beheermaatregel (dreigend) watertekort, de verdringingsreeks is leidend

Idem/ crisisorganisatie

[1] RDO staat voor Regionaal Droogte Overleg. Hierin zitten vertegenwoordigers van waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat.

 

Wanneer er sprake is van een lage en/of sterk dalende grondwaterstand kan door de beheerder van dienst in samenspraak met teamleiders en rayonbeheerders worden besloten om deze beheermaatregel in te stellen. Eventueel wordt overleg gepleegd met de betreffende gebiedshydroloog. Indien één of meer criteria uit onderstaande -overigens niet uitputtende- lijst van toepassing is/zijn, kan de beheermaatregel worden ingesteld:

  • Lage en/of sterk dalende grondwaterstanden;

  • Stabiel droog weer;

  • Niveau 1 RDO/ dreigend watertekort;

  • Meerdere signalen uit het veld dat een hoger peil gewenst is;

  • De grondwaterstanden van het online meetnet bevinden zich beneden het 50% interval van

  • het langjarige gemiddelde verloop;

  • Het neerslagtekort voor KNMI station Leeuwarden ontwikkelt zich richting of overschrijdt

  • het neerslagtekort van de 5% droogste jaren; of

  • Er zijn aanvoerproblemen op IJsselmeer / Friese Boezem / Deelsystemen.

 

Afschalen beheermaatregel

Wanneer we besluiten dat de beheermaatregel droogte niet meer van kracht hoeft te zijn, is afhankelijk van verschillende factoren. In onderstaande opsomming geven we aan onder welke omstandigheden we kunnen afschalen. Daarbij kiezen we er voor om uit te gaan van gegevens uit onze eigen beheersystemen, omdat we hiermee nauwkeuriger informatie gebruiken die meer is afgestemd op de Friese situatie. Met andere woorden, we schalen niet (per definitie) af op basis van het hierboven genoemde Landelijke Draaiboek waterverdeling en droogte.

 

Criteria voor het bepalen (van de mate van) afschalen:

  • De grondwaterstanden van het online meetnet bevinden zich weer binnen het 50% interval van het langjarige gemiddelde verloop.

  • Er komen meerdere signalen uit het veld dat ook de toplaag weer voldoende vochtig is.

  • Het neerslagtekort voor KNMI station Leeuwarden is gedurende twee weken beneden de grens van 150 mm.

  • Er zijn geen aanvoerproblemen op IJsselmeer / Friese Boezem / Deelsystemen.

 

Hoe schalen we af:

  • Gedurende deze beheermaatregel vindt er tweewekelijks afstemming plaats tussen gebiedsbeheerders en gebiedshydrologen. Op basis van bovenstaande criteria wordt bekeken of afschalen aan de orde is.

  • Het afschalen kan door de peilen geleidelijk te verlagen. Eerst naar zomerpeil, daarna tussenpeil.

  • We schalen niet gelijktijdig in het hele beheergebied af. In gebieden met kwel / de diepste polders kunnen we de tijdelijke hogere peilen als eerste weer afschalen. Daarna volgen de hogere polders en vervolgens de zandgronden.

 

Beheermaatregel (dreigend) watertekort

  • Het waterpeil mag worden opgezet tot 0,40 m minus maaiveld van het laagste perceel van het peilvak overeenkomstig het toetsingskader als vermeld in de alinea hieronder.

  • Enkel rayonbeheerders van Wetterskip Fryslân mogen het waterpeil opzetten, mits dit gebeurt overeenkomstig het toetsingskader als vermeld in de alinea hieronder.

  • Wanneer er sprake is van lage en/of sterk dalende grondwaterstanden als gevolg van oplopend neerslagtekort door stabiel droge weersomstandigheden kan van de maatregel gebruik worden gemaakt. Veelal is dan ook een RDO besluit om over te gaan naar niveau 1 aanstaande.

  • Wanneer de verdringingsreeks in werking treedt, dan gaat deze boven de beheermaatregel (dreigend) watertekort.

  • De beheermaatregel is niet van toepassing op gebieden met bebouwing en op de Friese boezem.

 

Toetsingskader

Het waterschap hanteert beheermarges rond de vastgestelde waterpeilen. Hiermee geven we duidelijk aan wat de ingelanden van het waterschap kunnen verwachten. In situaties met te veel of juist te weinig water blijken deze marges echter te krap. Wanneer er sprake is van (een dreigend) watertekort kan deze maatregel worden ingezet (zie hierboven: instellen beheermaatregel).

 

Niet voor ieder peilvak is het mogelijk dan wel noodzakelijk om het peil te verhogen. Afhankelijk van de (hoogte)ligging ten opzichte van de omgeving en de bodemopbouw is een gebied meer of minder droogtegevoelig. Ook is de infrastructuur om het peil te kunnen verhogen niet altijd aanwezig. Onze rayonbeheerders hebben het inzicht voor welke peilvakken het noodzakelijk en mogelijk is de peilen te verhogen. Desgewenst kunnen zij hierover contact opnemen met de gebiedshydroloog.

 

De beheermarge voor het peilbeheer kan met deze beheermaatregel tijdelijk worden verhoogd tot een niveau waarbij het laagste perceel nog minimaal 40 cm drooglegging heeft.

 

Indien er door een ingeland zwaarwegende redenen worden aangegeven om ergens het peil niet te verhogen, kan dit kenbaar worden gemaakt bij de rayonbeheerder en kan in overleg met de rayonbeheerder worden besloten een aangepast of het reguliere peil te handhaven. De rayonbeheerder consulteert hierbij de gebiedshydroloog. Verder monitoren we hoe vaak dergelijke verzoeken worden ingediend en bespreken we dit in het kernteam droogte.

 

Kaarten bij de beheermaatregel

Voor het beoordelen in welke mate een peilverhoging mogelijk is, zijn de indicatieve peilenkaarten “verhoogd_zomerpeil_rayon_1” t/m “verhoogd_zomerpeil_rayon_34” opgesteld. Deze kaarten zijn een bijlage bij de beheermaatregel. Op de kaarten is voor ieder peilvak de hoogte van het laagste landbouwkundige perceel aangegeven.

Mogelijk dienen een of meer van deze kaarten bij het instellen van de beheermaatregel te worden aangepast. De kaarten die van toepassing zijn op het moment van het instellen van de beheermaatregel worden gepubliceerd op de website van het waterschap.

 

Bebouwd gebied en de Friese Boezem zijn uitgesloten van deze beheermaatregel. In bebouwd gebied is veelal sprake van een maximaal peil en er zijn kwetsbare objecten aanwezig waardoor een peilverhoging tot overlast kan leiden.

 

De Friese boezem is ook uitgezonderd van deze beheermaatregel. In het peilbesluit Friese boezem is een apart beheerprotocol opgenomen voor (dreigend) watertekort.

 

Communicatie

Wanneer de beheermaatregel wordt ingesteld (dus wanneer het waterschap gebruik maakt van de beheermaatregel), communiceert Wetterskip Fryslân dit op haar website en eventueel via andere kanalen zoals twitter, facebook en persberichten.

 

 

Bijlage 6: Effecten peilwijziging op waterkwaliteit en ecologie

 

Fysisch-chemische waterkwaliteit

Fysisch-chemische kwaliteit richt zich op de aanwezigheid van bepaalde stoffen in het water. Bijvoorbeeld voedingsstoffen zoals stikstof en fosfor, waterstofcarbonaat, sulfaat, andere macro ionen en microverontreinigingen zoals bestrijdingsmiddelen. Een wijziging van het waterpeil kan effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit. Ook rond bijvoorbeeld een vuilstort kunnen peilwijzigingen leiden tot meer of minder uitspoeling van stoffen. De onderwerpen waarnaar we in dit kader kijken bij een peilbesluit staan hieronder opgenoemd.

 

Toename uit- of afspoeling van stoffen: N, P, zware metalen

Een peilwijziging kan effect hebben op de fysisch-chemische kwaliteit van het water door een toename van uit- of afspoeling van stoffen. Dit kunnen bijvoorbeeld stikstof, fosfor en zware metalen zijn. Zo zal bij een peilverhoging de uitspoeling van fosfaat van de omliggende gronden tijdelijk toenemen en de uitspoeling van stikstof, vanwege denitrificatie, tijdelijk afnemen.

 

Toe- of afname van verzilting

Een peilwijziging kan ook van invloed zijn op de verzilting. Dit omdat een peilwijziging invloed heeft op de kweldruk of infiltratie. Door een peilverlaging is het mogelijk dat er meer zout grondwater het gebied in kan stromen, waardoor het grond- en oppervlaktewater zouter worden en de zoetwaterbel in omvang afneemt. Het effect van een verandering kan lokaal heel erg verschillen, met name door verschillen in de ondergrond. Ook ingrepen in de waterhuishouding (bijvoorbeeld het verdiepen van een sloot om bij een peilverlaging voldoende capaciteit te behouden) kunnen grote invloed hebben op toename van de kwel (er is sprake van vermindering van de weerstand). In de Klimaateffectatlas en de Grondwateratlas is te zien waar verzilting speelt. Wanneer er mogelijk sprake is van een effect van de peilwijziging op verzilting raadplegen we hierover een zakenkundige collega.

 

Toe- of afname van gebiedsvreemd water

In natuurgebieden kan het zo zijn dat de terreinbeherende organisatie zo weinig mogelijk gebiedsvreemd water wil inlaten. Ook buiten natuurgebieden kan het voor de ecologische waterkwaliteit beter zijn om zo weinig mogelijk gebiedsvreemd water in te laten. Reden is dat gebiedsvreemd water in bepaalde situaties niet de gewenste waterkwaliteit heeft en kan leiden tot een hogere nutriëntenbelasting van het systeem, een veranderende samenstelling van macro-ionen en interne eutrofiëring. Een peilwijziging kan tot gevolg hebben dat er minder gebiedsvreemd water nodig is, bijvoorbeeld omdat het door de wijziging mogelijk is om water langer vast te houden in het peilgebied. Ook toename van inlaat van water kan een gevolg zijn, bijvoorbeeld ter compensatie van extra wegzijging als gevolg van een peilverlaging.

 

Mogelijke uitspoeling van bodemverontreinigingen

In de bodem kunnen zich verontreinigingen bevinden. Bijvoorbeeld op plaatsen waar vroeger bedrijfsactiviteit of afvalverwerking of storten van afval (vuilstort) heeft plaatsgevonden. Door een wijziging van het waterpeil kan de grondwaterstand wijzigen waardoor bodemverontreinigingen in het grondwater en vervolgens oppervlaktewater terecht kunnen komen. Bij het bepalen van de effecten van een peilwijziging kijken we op het bodem-loket (of een soortgelijke bron, afhankelijk van de locatie) of zich in de bodem verontreinigingen bevinden.

 

Ecologische waterkwaliteit

In de Beleidsnota ecologie & vis (Wetterskip Fryslân, 26 februari 2019) staan de uitganspunten, beleidsregels en richtlijnen ter verbetering en bescherming van de ecologische waterkwaliteit en de visstand. Een goede ecologische waterkwaliteit betekent dat planten- en diersoorten die ‘van nature’ in bepaalde wateren voorkomen daar ook daadwerkelijk in (kunnen) leven en zich voortplanten. Dit geldt voor zowel wateren die als KRW-waterlichaam zijn aangewezen, als voor alle andere wateren in het beheergebied. Ecologische waterkwaliteit wordt ook bepaald door de inrichting en het onderhoud van wateren.

Bij het beoordelen van het effect van een peilwijziging is het van belang dat de ecologische waterkwaliteit niet achteruit gaat. Dit vanwege het ‘stand-still’ principe uit de Kaderrichtlijn Water.

 

Waterdiepte en doorstroming

Bij een peilwijziging verandert de waterdiepte van de wateren in het peilgebied. De waterdiepte is van invloed op de watertemperatuur, het zuurstofgehalte en het zonlicht dat de bodem kan bereiken. Variatie in waterdiepte zorgt voor habitatdiversiteit. Daarnaast is het belangrijk dat er niet alleen maar ondiep water aanwezig is omdat dit in de zomer sterk kan opwarmen. Een sterke opwarming van het water in de zomer kan leiden tot afbraak van organisch materiaal, zuurstofloosheid en vissterfte maar ook tot sterfte van warmtegevoelige waterdieren zoals Zwanenmossels. In de winter is dieper water belangrijk voor de overwinteringsmogelijkheden van overwinterende vis en andere waterdieren.

 

Bij een peilverlaging krijgt de wind meer invloed op het slib op de bodem als er weinig of geen (onder-)waterplanten aanwezig zijn, waardoor het water troebeler wordt met als gevolg minder doorzicht en lichtinval.

 

Naast de waterdiepte is ook de doorstroom van belang. Hierdoor krijgen algen en kroos minder kans om zich op te hopen en de ecologische waterkwaliteit negatief te beïnvloeden. In geval van te weinig doorstroming zal een hoge watertemperatuur en lager zuurstofgehalte eerder tot problemen leiden dan in een groot oppervlaktewaterlichaam met veel doorstroming

 

Barrière voor vis

Het waterschap streeft naar vrije migratie van vissen van de Waddenzee en het IJsselmeer naar en binnen het beheergebied en weer terug. Peilregulerende kunstwerken kunnen een barrière voor vis zijn. Het is mogelijk om gemalen en stuwen 2-zijdig vispasseerbaar te maken door de aanleg van een vispassage. Wanneer een peilbesluit tot gevolg heeft dat het aantal peilregulerende kunstwerken afneemt, dan verdwijnen er ook barrières voor vis. Vissen kunnen daardoor vrijer bewegen door het beheergebied. Voor sommige vissen, zoals de Grote Modderkruiper, is het juist niet gunstig wanneer hun habitat makkelijk toegankelijk is voor andere vissoorten (concurrentie).

 

Het waterschap pakt de migratiebarrières aan van groot naar klein (watersystemen en gebieden) en van ecologisch waardevol naar minder waardevol. Migratiebarrières in gebieden met intensieve landbouw, glastuinbouw en bedrijventerreinen hebben een lagere prioriteit. Bij het beoordelen van de effecten zijn barrières in dergelijke gebieden daarom ook minder belangrijk dan in de ecologisch waardevolle gebieden.

 

Begroeibaar areaal natuurvriendelijke oevers

Sinds 2010 leggen we natuurvriendelijke oevers aan in de vorm van luwe ondiepwaterzones met een waterdiepte tot 0,70 meter. Hiermee vergroten we het begroeibaar areaal voor boven het water uitstekende-, drijfblad- en onderwaterplanten. In deze zones kunnen veel kleine waterdieren en vissen leven, schuilen en paaien. Ook zijn ze van belang als voedselzoekgebied voor watervogels, leefgebied voor kleine zoogdieren, insecten en riet- en moerasvogels.

 

Verdieping en sterke verlanding van luwe ondiep waterzones is ongewenst. Een peilwijziging kan tot gevolg hebben dat het begroeibaar areaal (zowel aangelegd als van nature aanwezig) afneemt, het is een indirecte vorm van verdieping (peilverhoging) of verlanding (peilverlaging). Bij het beoordelen van de effecten maken we dit inzichtelijk. Indien nodig beschrijven we welke maatregelen we nemen om de invloed op het begroeibaar areaal te compenseren.

 

Lozingen en handhaving

Lozingen op het oppervlaktewater zijn afgestemd op het huidige peilbeheer en handhaven we op basis hiervan. Een wijziging van het waterpeil kan effect hebben op bijvoorbeeld het functioneren van overstorten. Dit kan mogelijk leiden tot een negatief effect op de waterkwaliteit. Zo kan het voorkomen dat een overstortdrempel van een riooloverstort of IBA door een peilverhoging permanent onder water komt te staan. Bij een peilverlaging kan een vermindering van de waterdiepte de verhouding lozingsdebiet ten opzichte van het debiet van het ontvangende oppervlaktewater zoveel wijzigen dat dit een negatief effect heeft op de waterkwaliteit. Het is daarom bij een wijziging van het waterpeil altijd belangrijk te kijken naar effecten op lozingen. Het gaat dan om de hoogte van de overstortdrempel en de verhouding tussen lozingsdebiet en ontvangend debiet. Daarnaast kijken we bij peilwijzigingen altijd of handhavingsacties lopen in het plangebied die een mogelijke relatie hebben met de voorgenomen peilwijziging.


2

De provincie heeft in overleg met de beheerders de natuurdoelen voor elk natuurgebied bepaald. Dit is vastgelegd in het provinciaal Natuurbeheerplan. Ook het type beheer van de natuurgebieden wordt beschreven. Dit bepaalt de financiële bijdrage van de provincie.Voor het watergebiedsplan zijn de natuurdoelen getoetst die afhankelijk zijn van natte omstandigheden. Probleem daarbij is dat voor de natuurdoelen en de beheertypen niet is aangegeven wat de ideale hydrologische omstandigheden zijn. Daarom zijn de beheertypen vertaald naar natuurdoeltypen, een oudere indeling van natuur waarvoor de waterhuishoudkundige eisen wel bekend zijn.