Organisatie | Eindhoven |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Sociaal Domein gemeente Eindhoven |
Citeertitel | Verordening Sociaal Domein Eindhoven |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | paragraaf 3.1, 3.2, artikel 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 3.7, 3.7a, 3.7b, 3.8, 3.8a, 3.9, 3.10, 3.11, 3.11a, 3.12, 3.12a, 3.12b, 3.12c, 3.12d, 3.13, 3.13a, 3.13b, 3.14, 3.15, 3.16, 3.28, 3.29 | 28-11-2023 | |||
01-01-2023 | 01-01-2024 | 11e wijziging | 29-11-2022 |
andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
b. hulpvraag: de behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;
Artikel 2.2 Vormen van jeugdhulp
Het college stelt bij nadere regeling vast welke vormen van individuele voorzieningen en overige voorzieningen beschikbaar zijn.
Artikel 2.3 Toegang jeugdhulp via de gemeente
Het college stelt bij nadere regeling de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening vast. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.
Artikel 2.4 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.
Artikel 2.4a Doorverwijzing naar gecontracteerde jeugdhulpaanbieder
i. op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
ii. met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;
iii. met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;
iv. om door middel van een voorliggende voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag.
In de overeenkomst staat de mogelijkheid c.q. bevoegdheid van het college beschreven tot een beoordeling door het college van het correct toepassen van het protocol door de jeugdhulpaanbieder en, in het verlengde daarvan, de juistheid van de door de jeugdhulpaanbieder voorgestane individuele voorziening, mede in het licht van het principe zoals genoemd in het vierde lid, waaronder begrepen de omvang en duur van de individuele voorziening.
Artikel 2.4b Doorverwijzing naar niet-gecontracteerde aanbieder
Indien ondanks het gestelde in artikel 2.4a, eerste lid verwijzing plaatsvindt naar een niet-gecontracteerde aanbieder, waaronder begrepen een aanbieder die weliswaar is gecontracteerd maar niet voor de individuele voorziening waarvoor verwijzing plaatsvindt, is deze aanbieder gehouden om onverwijld, in ieder geval voor de start van de zorginzet contact te leggen met de gemeente middels een verzoek tot toewijzing.
Artikel 2.5 Pgb bij reeds gemaakte kosten
Onverminderd artikel 8.1.1 van de Jeugdwet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouder(s) voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte individuele voorziening noodzakelijk was.
Artikel 2.6 Pgb en sociaal netwerk
Een jeugdige of zijn ouders aan wie een pgb wordt verstrekt, kan een individuele voorziening, onder de volgende voorwaarden, betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:
Artikel 2.6a Algemene verplichtingen pgb
Bij de verlening van het pgb gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:
a. het pgb wordt uitsluitend besteed voor het vooraf door het college bepaalde doel;
b. de jeugdige of zijn ouder(s) verstrekt aan het college een pgb-plan aan de hand waarvan het college kan vast stellen of de jeugdige of zijn ouder(s):
Artikel 2.6b Vaststelling hoogte pgb in het algemeen
Voor zover hiervan niet is afgeweken in dit hoofdstuk bedraagt het pgb bij het inschakelen van:
a. (een) medewerker(s) in loondienst bij een zorgaanbieder, met zes of meer medewerkers in loondienst, maximaal 100% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de individuele voorziening in natura zou zijn verstrekt.
b. een zelfstandige zonder personeel of organisatie met vijf of minder medewerkers in loondienst maximaal 85% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de individuele voorziening in natura zou zijn verstrekt.
c. een persoon uit het sociaal netwerk maximaal 50% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de individuele voorziening in natura zou zijn verstrekt, met dien verstande dat het daarbij in aanmerking te nemen uurtarief van de persoon of andere personen, die niet onder a en b vallen uit het sociaal netwerk niet hoger is dan € 20,- per uur.
Artikel 2.6d Opschorting betaling uit pgb
1. Het college kan de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.
2. Indien de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet kan het college de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname.
3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 2.7 Nieuwe feiten en omstandigheden, voorkoming en bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening in natura of pgb zijn aangewezen;
c. de individuele voorziening in natura of pgb niet meer toereikend is te achten;
d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening in natura of pgb, of
e. de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening in natura of pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
3. Een besluit tot toekenning van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt
dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de toekenning heeft plaatsgevonden.
4. Het college kan een, als gevolg van herziening danwel intrekking, bedoeld in het tweede lid onder a, d en e en derde lid ten onrechte genoten individuele voorziening in natura of pgb geheel of gedeeltelijk in geldswaarde terugvorderen van de jeugdige of zijn ouders.
5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.
6. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen in natura en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.
7. Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij de Jeugdwet, dan wel bij deze verordening, ten aanzien van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura en pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van het bepaalde bij de Jeugdwet, dan wel deze verordening.
8. Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.
Artikel 2.8 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en
uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die gehanteerd worden voor door derden te leveren diensten, rekening met:
Paragraaf 3.1 Begripsbepalingen
Artikel 3.1 '' Begripsbepalingen''
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
jobcoaching: een vorm van persoonlijke ondersteuning die wordt toegekend door UWV of gemeente om ervoor te zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking werkzaamheden kunnen uitvoeren in een werkomgeving. De ondersteuning richt zich zowel op werknemer, werkgever als collega. De begeleiding wordt geboden door een erkend deskundige;
werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst, werkleerovereenkomst of stageovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever, daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d eerste of tweede lid van de Participatiewet met wie de werkgever een dienstbetrekking is aangegaan, dan wel dit van plan is;
werkbegeleiding: interne begeleiding door een collega of externe begeleiding door een begeleider bij het verrichten van aan de belanghebbende opgedragen werkzaamheden, indien belanghebbende zonder die ondersteuning niet in staat is die werkzaamheden te verrichten. Bij interne werkbegeleiding is er sprake van meer dan de gebruikelijke begeleiding op een werkplek;
Paragraaf 3.2 Participatievoorzieningen
Artikel 3.2 Algemene bepalingen over participatievoorzieningen
Het college houdt bij het aanbieden van de in dit hoofdstuk opgenomen voorzieningen rekening met
de mogelijkheden, omstandigheden en capaciteiten van een belanghebbende. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van belanghebbende en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod, als dat nodig is, intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon. Het college houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak;
Het college kan een voorziening beëindigen als:
de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
Artikel 3.3 Specifieke bepalingen over persoonlijke ondersteuning naar en bij werk, en overige voorzieningen
Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de belanghebbende, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, zoals bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onderdeel g, onder 1° en 2° van de Participatiewet.
Artikel 3.5 Re-integratietraject
Het college kan belanghebbende bij het verkrijgen van betaald werk ondersteuning aanbieden in de vorm van een re-integratietraject.
Artikel 3.7a Participatieplaats
Het college kan op basis van artikel 10a van de Participatiewet of artikel 38 IOAW/IOAZ een participatieplaats aanbieden aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder van wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die vooralsnog niet bemiddelbaar is naar regulier werk. De uitkeringsgerechtigde verricht op arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden die bijdragen aan het versterken van de toekomstige kansen van uitkeringsgerechtigde op de arbeidsmarkt.
Het college legt de afspraken over de invulling van de participatieplaats vast in een overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever die de participatieplaats aanbiedt en de uitkeringsgerechtigde die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.
In de overeenkomst wordt ten minste het volgende vastgelegd:
De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal uren per week dat door de uitkeringsgerechtigde is gewerkt in de afgelopen zes maanden. De maximale premie wordt verstrekt voor het werken van minimaal vierentwintig uren per week. De premie wordt naar rato gekort bij een lager aantal gewerkte uren en verzuim.
Bij uitvoering van artikel 9 van de Participatiewet ziet het college er op toe dat de uitkeringsgerechtigde zich maximaal naar vermogen inspant om bijstandsonafhankelijk te worden en/of onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten.
Artikel 3.11 Loonkostensubsidie
Het college waarborgt een evenredige verdeling van de subsidie voor de kosten voor begeleiding op de werkplek, de werkplekaanpassingen en de loonkostensubsidie over de doelgroep loonkostensubsidie met verschillende loonwaarden. Bij de verdeling krijgt een belanghebbende, die gemotiveerd is voor een dienstbetrekking waarbij loonkostensubsidie wordt verleend, voorrang.
Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een belanghebbende betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Als deze aanvraag is gedaan na het begin van de dienstbetrekking voor een belanghebbende als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet, wordt de vaststelling of de belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie bepaald door middel van de Praktijkroute.
Artikel 3.11a Tijdelijke loonkostensubsidie
Het college kan op aanvraag of ambtshalve aan een werkgever een tijdelijke loonkostensubsidie toekennen als deze werkgever een belanghebbende met een tijdelijk lagere loonwaarde, en die niet in aanmerking komt voor de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 3.11, voor minimaal zes maanden in dienst neemt. De subsidie bestaat uit een vergoeding voor de extra kosten voor begeleiding door de werkgever en een tegemoetkoming voor de eventuele lagere productiviteit.
De tijdelijke loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op een financiële tegemoetkoming in verband met de indiensttreding van de werknemer of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende ook zonder tijdelijke loonkostensubsidie kan worden aangenomen voor dat werk.
Artikel 3.12c Interne werkbegeleiding
Als een belanghebbende voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding. Hierbij geldt als richtlijn dat de subsidie bestaat uit 10% van het aantal uren dienstverband, maal het uurtarief van de begeleider voor de duur van zes maanden, met een eventuele verlenging van twee keer zes maanden indien noodzakelijk.
Artikel 3.12d Externe werkbegeleiding
Als een belanghebbende voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op extra begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college extra begeleiding of nazorg na plaatsing bieden aan de werknemer en de werkgever voor de noodzakelijke ondersteuning bij het inwerken of het gaan functioneren op de werkplek.
Artikel 3.13a Intermediaire voorziening
Het college kan een voorziening toekennen in de vorm van een intermediaire activiteit die bedoeld is ter vervanging of ondersteuning van een visuele of motorische lichaamsfunctie die als gevolg van ziekte of beperking geheel of gedeeltelijk ontbreekt. De toekenning van deze intermediaire voorziening is noodzakelijk voor belanghebbende om te kunnen werken of om deel te nemen aan arbeidstoeleiding;
Met een werkbonus wil het College stimuleren dat inwoners die aan het werk gaan en niet langer een bijstandsuitkering nodig hebben aan het werk blijven. Het college kan nadere regels vaststellen over de hoogte van de werkbonus en de voorwaarden voor de werkbonus.
Het college kan in de nadere regeling vaststellen voor welke vergoedingen naar hoogte en duur een werkgever in aanmerking komt bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt, voor zover artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is.
Artikel 3.37 Verrekenen boete Wet inburgering 2021 met de algemene bijstand in de zin van de Participatiewet
Artikel 3.20 Overgangsrecht referteperiode
Voor het inkomensbegrip in de referteperiode blijft de Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Eindhoven, Gemeenteblad 2009, nr 20 en de wijziging van gemeenteblad 2010, nr. 69, van toepassing tot 1 januari 2015.
Artikel 3.21 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Maatregel: verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de Participatiewet, het verlagen van de IOAW-/IOAZ-uitkering op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ, het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;
Artikel 3.22 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
belanghebbende inmiddels geen bijstand of uitkering meer ontvangt, tenzij de belanghebbende binnen een periode van 6 maanden na de datum van de beëindigingsbeschikking opnieuw bijstand of uitkering gaat ontvangen. In dat geval wordt een besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van een maatregel op dat moment; of
Artikel 3.23 Hoogte van de maatregel
De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 3.25 Ingangsdatum en tijdvak
Indien toepassing van het eerste lid niet mogelijk is wordt de maatregelopgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.
Artikel 3.26 Samenloop van gedragingen en recidive
De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen 12 maanden, na de datum van de beschikking waarin de vorige verwijtbaar aangemerkte gedraging is vastgesteld, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 3.27 tot en met 3.37 van deze verordening.
Wanneer dezelfde gedraging, als bedoeld in artikel 3.27 tot en met 3.36 van deze verordening (niet geüniformeerde verplichtingen), binnen de gestelde periode zich meer dan twee keer voordoet vindt geen verdubbeling van de hoogte of duur meer plaats maar wordt de maatregel afgestemd op basis van individualisering.
Indien een jongere, waarvoor de vierweken zoektermijn als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de Participatiewet van toepassing is, in de vier weken na melding geen of onvoldoende inspanningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
Artikel 3.29 Algemeen geaccepteerde arbeid proberen te verkrijgen
Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen wordt een maatregel opgelegd van 40%.
Artikel 3.30 Gedragingen alleenstaande ouder
Indien op grond van artikel 9a vijfde lid van de Participatiewet een ontheffing van de arbeidsverplichting wordt ingetrokken doordat belanghebbende ondubbelzinnig in houding en gedrag laat blijken de daaraan verbonden verplichtingen niet na wenst te komen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
Artikel 3.33 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Hoofdstuk 4. Maatschappelijke Ondersteuning
Artikel 4.2 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning
Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de Wmo bij nadere regeling op welke wijze, na melding, in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Artikel 4.3 Maatwerkvoorziening
beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt,
voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk,
v. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of
b. problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of
Artikel 4.4 Weigeringgronden maatwerkvoorziening
Geen maatwerkvoorziening wordt toegekend voor zover:
die reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de technische afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte maatwerkvoorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan cliënt zijn toe te rekenen;
Artikel 4.6 Pgb bij reeds gemaakte kosten
Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wmo verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte maatwerkvoorziening noodzakelijk was.
Artikel 4.7 Pgb en sociaal netwerk
Een cliënt ten behoeve van wie een pgb wordt verstrekt, kan onder de volgende voorwaarden, een maatwerkvoorziening betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:
de cliënt of zijn vertegenwoordiger verstrekt aan het college een pgb-plan aan de hand waarvan het college kan vast stellen of
i. hij op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te
achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
ii. hij zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de
maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen;
iii. is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen
Artikel 4.7a Algemene verplichtingen pgb
Bij de verlening van het pgb gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:
a. het pgb wordt uitsluitend besteed voor het vooraf door het college bepaalde doel;
b. de cliënt of zijn vertegenwoordiger verstrekt aan het college een pgb-plan aan de hand waarvan het college kan vaststellen of
1 hij op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
2 hij zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen;
3 is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
c. de cliënt bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) van de met het pgb ingekochte geïndiceerde maatwerkvoorziening gedurende de tijd dat hij over de maatwerkvoorziening beschikt of heeft kunnen beschikken;
d. de cliënt dient een particuliere aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten voor schade die door het gebruik van de maatwerkvoorziening aan derden kan ontstaan.
2. De verlening van het te verstrekken pgb, de daaraan verbonden verplichtingen, de omvang, de looptijd ervan en, indien van toepassing, een programma van eisen, waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het pgb te verwerven maatwerkvoorziening dient te voldoen, worden bij beschikking vastgesteld
Artikel 4.7b Vaststelling hoogte pgb in het algemeen
De hoogte van een pgb wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatwerkvoorzieningen, van derden af te nemen en wordt, indien nodig, aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, keuring, reparatie, verzekering en modulaire aanpassingen.
a. (een) medewerker(s) in loondienst bij een zorgaanbieder, met zes of meer medewerkers in loondienst, maximaal 100% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de maatwerkvoorziening in natura zou zijn verstrekt;
b. een zelfstandige zonder personeel of organisatie, met vijf of minder medewerkers in loondienst, maximaal 85% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de maatwerkvoorziening in natura zou zijn verstrekt;
c. een persoon uit het sociaal netwerk maximaal 50% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de maatwerkvoorziening in natura zou zijn verstrekt, met dien verstande dat het daarbij in aanmerking te nemen uurtarief van de persoon of andere personen, die niet onder a en b vallen uit het sociaal netwerk niet hoger is dan € 20,- per uur.
6. De maxima genoemd in het vijfde lid gelden als norm. Het college kan het pgb verhogen, indien de cliënt aantoont dat het tarief ontoereikend is om een maatwerkvoorziening in te kopen.
7. De prijzen en tarieven van de maatwerkvoorzieningen in natura, die de gemeente beschikbaar heeft worden door het college vastgelegd in een bijlage behorende bij de Nadere Regeling Sociaal Domein gemeente.
Artikel 4.7c Pgb voor maatwerkvoorziening "hulpmiddelen"en "kindvoorzieningen"
Het pgb bedoeld in het vorige lid wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de gemiddelde technische levensduur die, voor zover van toepassing, algemeen gebruikelijk is voor de met het pgb in te kopen maatwerkvoorziening. De gemiddelde technische levensduur van een nieuw hulpmiddel en kindvoorziening zijn, in elk geval, respectievelijk zeven en vijf jaar.
Artikel 4.7d Pgb beschermd wonen
In afwijking van artikel 4.7b, vijfde lid bedraagt het pgb voor de verschillende maatwerkvoorzieningen in het kader van beschermd wonen bij het inschakelen van:
a. (een) medewerker(s) in loondienst bij een zorgaanbieder maximaal 81,5% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de maatwerkvoorziening in natura zou zijn verstrekt;
b. een zelfstandige zonder personeel of organisatie, met vijf of minder medewerkers in loondienst, maximaal 69,3% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de maatwerkvoorziening in natura zou zijn verstrekt;
c. een persoon uit het sociaal netwerk maximaal 40,8% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de maatwerkvoorziening in natura zou zijn verstrekt, met dien verstande dat het daarbij in aanmerking te nemen uurtarief van de persoon uit het sociaal netwerk niet hoger is dan € 20,- per uur.
Van een kleinschalig ouderinitiatief als bedoeld in het tweede en derde lid is sprake indien: a. er een door de ouders of andere familieleden van de cliënten opgerichte stichting zonder winstoogmerk of (coöperatieve) vereniging het beheer voert over het ouderinitiatief waarvan de bewoners een pgb aanvragen;
b. minimaal 3 en maximaal 26 bewoners van het ouderinitiatief een maatwerkvoorziening in het kader van beschermd wonen in de vorm van een pgb ontvangen en
c. de bewoners verblijven op één woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet basisregistratie personen, of op meerdere woonadressen binnen een straal van 100 meter, waarin ten minste één gemeenschappelijke verblijfsruimte aanwezig is die geschikt is voor het ontplooien van gezamenlijke activiteiten en
d. de bewoners kopen gezamenlijk de geïndiceerde maatwerkvoorziening(en) in door bundeling van de pgb’s.
Artikel 4.7e Hoogte pgb huishoudelijke ondersteuning
a. een zelfstandige zonder personeel of organisatie, met vijf of minder medewerkers in loondienst, 100% van het tarief, dat de gemeente zou betalen, als de maatwerkvoorziening in natura zou zijn verstrekt, met dien verstande dat het daarbij in aanmerking te nemen uurtarief van de zelfstandige zonder personeel niet hoger is dan € 19,09;
b. een persoon uit het sociaal netwerk 100% van het tarief, dat de gemeente zou betalen, als de maatwerkvoorziening in natura zou zijn verstrekt, met dien verstande dat het daarbij in aanmerking te nemen uurtarief niet hoger is dan € 15,15.
2. Het college kan nadere regels vaststellen over indexering.
Artikel 4.7f Verantwoordingsvrij bedrag
Het verantwoordingsvrij bedrag bedraagt 250 euro per jaar per budgethouders.
Artikel 4.8 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 4.9 Bijdrage in de kosten
De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van beschermd wonen en opvang, is gelijk aan het abonnementstarief, als bedoeld in artikel 2.1.4a, vierde lid Wmo tot maximaal de kostprijs (per 1 januari 2020: 19,- per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen).
Het college bepaalt bij nadere regeling, de hoogte en de duur van de bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang in de vorm van zorg in natura en pgb, met in achtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
4. In afwijking van het eerste lid is voor collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) tot 1 maart 2020 een bijdrage in de kosten per zone verschuldigd en vanaf 1 maart 2020 een bijdrage in de kosten per kilometer plus een opstaptarief. Het college bepaalt bij nadere regeling de hoogte van die bijdrage in de kosten.
In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor:
a. woningaanpassingen voor jeugdigen onder 18 jaar
f. een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte
h. pgb voor vervoerskosten voor het zich lokaal verplaatsen
i. pgb voor vervoersvoorziening voor bovenregionaal gebruik.
Artikel 4.11 Kwaliteitseisen en maatschappelijke ondersteuning
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de eisen, bedoeld in het eerste lid, door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 4.12 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Het college controleert of aan de eis is voldaan en informeert nadien de gemeenteraad.
Hoofdstuk 5. Leerlingenvervoer
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. aangepast vervoer: vervoer per besloten busvervoer, (school)busvervoer, taxi, taxibus, bustaxi of touringcar;
b. afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;
c. begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;
d. buitenschoolse opvang: Eindhovense voorziening die opvang biedt aan schoolgaande kinderen voor en-of na schooltijd;
e. deskundige: onafhankelijk medisch of pedagogisch deskundige, de school of de in het OOGO bepaalde onafhankelijk deskundige;
f. eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets;
g. leerling met een beperking: een leerling als bedoeld in dit artikel, die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken;
h. leerling: de leerling die is ingeschreven bij een school als bedoeld in dit artikel;
i. OOGO: het Op Overeenstemming Gericht Overleg tussen het samenwerkingsverband en de gemeenten binnen het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a, negende lid, van de Wet op het voorgezet onderwijs;
j. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer;
k. ouders: ouder(s), voogden of verzorgers van de leerling;
l. reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;
m. samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs, artikel 28a van de Wet op de expertisecentra en artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs;
n. school: de schoollocatie waar de leerling onderwijs volgt. Dit is:
i. het primair onderwijs: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
ii. het speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs of het speciaal onderwijs binnen een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;
iii. het voortgezet speciaal onderwijs: school voor voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs binnen een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of
iv. het voortgezet onderwijs: school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;
o. stage: praktische leertijd die onderdeel uit maakt van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids;
p. toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;
q. vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;
i. bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider;
ii. aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen; of
iii. gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider;
s. woning: plaats waar de leerling feitelijk en structureel verblijft.
Paragraaf 5.2 Aanvraag van de vervoersvoorziening
1. Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan in de gemeente waar de leerling zijn
woning heeft, door indiening bij het college van een volledig ingevuld en door de ouders of de
meerderjarige en handelingsbekwame leerling ondertekend door het college ter beschikking gesteld
format, voorzien van de op het format vermelde gegevens.
2. Als dit voor een juiste beoordeling noodzakelijk is, kan het college de ouders of de meerderjarige
en handelingsbekwame leerling verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.
3. Als een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:
a. wanneer het een bekostiging betreft, met ingang van de door de ouders of de meerderjarige en
handelingsbekwame leerling verzochte datum, met dien verstande dat de datum niet ligt vóór de
datum van ontvangst van de aanvraag;
b. wanneer het aanbieding van aangepast vervoer betreft, met ingang van de datum die zo mogelijk
aansluit bij de door de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling verzochte
4. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening voor de leerling en eventueel
een begeleider, wordt rekening gehouden met de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de
Artikel 5.3 Algemene voorwaarden voor toekenning van de vervoersvoorziening
1. Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan de ouders van de in de gemeente verblijvende leerling op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in
2. De bepalingen in dit hoofdstuk laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het
schoolbezoek van hun kinderen.
3. Als leerling een meerderjarige en handelingsbekwame leerling is, wordt de vervoersvoorziening
op aanvraag toegekend aan de leerling.
4. Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de
verstrekking dan wel de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.
5. Het college kan aan de toekenning van een vervoersvoorziening nadere voorwaarden verbinden.
6. Het college verstrekt een vervoersvoorziening voor het vervoer van de leerling van de woning
Artikel 5.4 Herziening, opschorting, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening
1. De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen, die van
invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van
wijziging, direct schriftelijk mede te delen aan het college.
2. Als sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, vervalt
de aanspraak daarop en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.
3. Als de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling niet voldoen aan het bepaalde
in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor
blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening terstond en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. Het
college deelt het besluit schriftelijk mee aan de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame
4. Het college kan een besluit als bedoeld in dit hoofdstuk herzien, opschorten dan wel intrekken,
als het college vaststelt dat:
a. niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij of krachtens
b. beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren
dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;
c. de verstrekte vervoersvoorziening niet meer de meest passende vervoersvoorziening is;
d. sprake is van onaanvaardbaar wangedrag door de leerling gedurende het verblijf in het aangepast
e. het vervoeren van de leerling leidt tot een onveilige situatie in het aangepast vervoer.
5. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van
de leerling in het aangepaste vervoer berust bij de ouders.
6. Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders of meerderjarige en handelingsbekwame
leerling worden teruggevorderd, waarna kan worden verrekend bij een eventuele nieuwe verstrekte vervoersvoorziening.
Paragraaf 5.3 Beoordelingsfase: beoordeling van de aanspraak op vervoersvoorziening
Artikel 5.5 Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling en
de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen
school voor de gemeente minder kosten met zich mee brengt en de ouders of de meerderjarige
en handelingsbekwame leerling met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, ontstaat niet eerder een aanspraak op een vervoersvoorziening dan vanaf datum van ontvangst van de aanvraag van de ouders of de meerderjarige
en handelingsbekwame leerling.
3. Met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden wordt eveneens een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning en:
a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is; of
b. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband,
als het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan
het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a.
4. Als de ouders vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling een vervoersvoorziening aanvragen naar een school op een grotere afstand, dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze slechts toegekend
als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. aan het college is door de ouders genoegzaam aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke
onderwijskundige onderwijsbehoefte van de leerling is;
b. aan het college is door de ouders genoegzaam aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de
onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen
1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde
a. basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs meer bedraagt dan zes kilometer;
b. speciaal basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs meer bedraagt dan zes
c. speciaal onderwijs meer bedraagt dan zes kilometer.
2. In afwijking van het eerste lid wordt geen afstandsgrens gehanteerd wanneer aan het college
genoegzaam is aangetoond dat het een leerling met een beperking betreft die door de beperking
niet in staat is zelfstandig dan wel met begeleiding te reizen. Zo nodig kan het college hierover
advies vragen aan een onafhankelijk medisch deskundige. De deskundige betrekt in zijn advies
de mogelijkheden van de leerling met een beperking om zelfstandig, al dan niet met begeleiding,
Artikel 5.7 Peildatum leeftijd leerling
Voor het verstrekken van een vervoersvoorziening op basis van 5.14 derde lid is de leeftijd van de
leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft bepalend.
Artikel 5.8 Andere vergoedingen
De aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten van het vervoer wordt op een vervoersvoorziening in mindering gebracht.
Artikel 5.9 Schooltijden en wachttijden
1. Bekostiging van het aangepast vervoer vindt plaats op standaard schooldagen en schooltijden,
zoals deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
2. Ingeval er binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden,
kan het college besluiten met de inzet van het aangepaste vervoer een wachttijd aan te houden
van één of meerdere lesuren, om zodoende aan te sluiten op het reguliere leerlingenvervoer.
3. Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden wordt niet bekostigd, tenzij de ouders bewijs overleggen waaruit blijkt
dat de structurele beperking van een leerplichtige leerling de aansluiting op de standaard
Artikel 5.10 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
1. Het college kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken
toekennen aan de ouders van een leerling, die als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de
gemeente verblijft, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de leerling blijft zijn eigen school bezoeken;
b. in de periode, voorafgaand aan het tijdelijke verblijf buiten de gemeente, is een vervoersvoorziening
toegekend op grond van dit hoofdstuk; en
c. de intentie bestaat dat de leerling terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente.
2. Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van tijdelijk verblijf buiten de gemeente
en herleeft weer zodra de leerling terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit
Artikel 5.11 Vervoersvoorziening naar buitenschoolse opvang
1. Als er aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer kan op
verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar een buitenschoolse
opvang. Hiervoor wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend.
2. De vervoersvoorziening naar een buitenschoolse opvang wordt slechts toegekend als er wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er is sprake van een vast patroon;
b. de vervoersaanvraag dient een buitenschoolse opvang binnen de gemeente te betreffen;
c. de vervoersaanvraag mag slechts één tweede thuisadres tegelijkertijd betreffen.
Artikel 5.12 Vervoersvoorziening naar stageadres
1. Als er al aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar een school voor voortgezet speciaal
onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs kan op verzoek een vervoersvoorziening
worden toegekend voor het vervoer naar een stageadres. Hiervoor wordt een afzonderlijke aanvraag
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2 eerste lid, kan een aanvraag voor stagevervoer bovendien door de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs
3. De vervoersvoorziening naar een stageadres wordt slechts toegekend als er wordt voldaan aan
a. de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de
school of in het stagecontract;
b. de stagetijden komen overeen met de reguliere schooltijden;
c. de stage vindt plaats op één stageadres; en
d. het stageadres is gelegen op de route van de woning naar de school.
4. Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend over de afstand tussen de woning van de
leerling en het dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke stageadres.
Paragraaf 5.4 Onderzoeksfase: verstrekking aard en omvang van de vervoersvoorziening
Artikel 5.13 Verstrekking van de vervoersvoorziening
1. Het college betrekt bij de verstrekking van de vervoersvoorziening de vervoersadviezen van deskundigen die voor de onderzoeksfase van belang zijn.
2. Als begeleiding in het vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten die verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het vervoer.
Artikel 5.14 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
1. Als voldaan is aan de afstandsgrens genoemd in artikel 5.6, eerste lid, verstrekt het college aan
de ouders van de leerling die een school voor primair onderwijs of speciaal onderwijs bezoekt
bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer.
2. Als aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel
van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets.
3. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling of de meerderjarige en handelingsbekwame
leerling, die een school bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer of
vervoer per fiets van de leerling en een begeleider van de leerling als:
a. voldaan is aan de afstandsgrens genoemd in artikel 5.6, eerste lid, de leerling jonger dan negen
jaar is en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de
leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken; of
b. het een leerling met een beperking betreft.
4. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het
vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.
5. Het college stelt bij nadere regeling de kilometervergoeding voor de fiets vast.
Artikel 5.15 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
1. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders
van de leerling of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling die een school bezoekt, als:
a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 5.14 en de leerling met gebruikmaking
van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd
met aangepast vervoer tot 50% van de reistijd per openbaar vervoer of meer dan 50% van de
reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 5.14 en openbaar vervoer ontbreekt,
tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken
c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 5.14, derde lid, en de door de ouders
of de meerderjarige handelingsbekwame leerling ten behoeve van het college genoegzaam wordt
aangetoond dat begeleiding van de leerling door de ouders of anderen onmogelijk is dan wel tot
ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
d. de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn beperking ook niet onder begeleiding
Artikel 5.16 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
1. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders vragen of op aanvraag
toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.
2. Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de
ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:
a. een bedrag op basis van de kosten van het vervoer per fiets voor de leerling zonder begeleiding,
als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets al dan niet met begeleiding. Het college stelt bij nadere regeling de kilometervergoeding voor de fiets
b. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer voor de leerling zonder begeleiding,
als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer al
c. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, als aanspraak zou bestaan op
een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
Deze vergoeding bedraagt het belastingvrije kilometerbedrag per kilometer.
3. Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de
ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op
basis van een kilometervergoeding voor de auto, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
4. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die voor het vervoer
van één of meer leerlingen bekostiging van het college ontvangen, wordt door het college geen
Artikel 5.17 Bekostiging andere passende vervoersvoorziening
Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college na overleg met de ouders of de
meerderjarige en handelingsbekwame leerling een bekostiging verstrekken voor een andere passende
voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.
Artikel 5.18 Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie
1. Met inachtneming van artikel 5.5 kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het
weekeinde en de vakantie toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling of de
meerderjarige en handelingsbekwame leerling die, met het oog op het volgen van voor hem
passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.
2. Het college kent aan de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de
ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het derde lid bedoelde
3. Het college kent aan de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie
van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft,
naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van
de school die de leerling bezoekt.
4. Artikel 5.15, eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing.
Artikel 5.19 OOGO met het samenwerkingsverband
1. Het college neemt het leerlingenvervoer op als vast agendapunt in het OOGO met het samenwerkingsverband.
2. Het college spant zich in om in het OOGO met het samenwerkingsverband afspraken te maken
3. Het college organiseert periodiek een uitvoerend overleg met het samenwerkingsverband. In dit
overleg worden onder andere de volgende onderwerpen besproken:
a. de ontwikkelingen in het onderwijs, het gemeentelijk beleid leerlingenvervoer en het samenwerkingsverband;
b. de wijze waarop situaties als genoemd in artikel 5.5, vierde lid, kunnen worden voorkomen, dan
Hoofdstuk 6. Inspraak en medezeggenschap
Artikel 6.1 Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en/of vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid beleidsvoorstellen te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende Jeugdwet, Participatiewet en Wmo en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Onverminderd bepaalde in deze verordening kan het college ten behoeve van de uitvoering van deze verordening een nadere regeling vaststellen.
Artikel 7.1a Beslistermijn Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
De beschikking bedoeld in artikel 4a eerste lid Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, inhoudende het plan van aanpak of een weigering tot schuldhulpverlening, wordt gegeven binnen een termijn van acht weken.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, met uitzondering van paragraaf 3.4, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 7.3 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.