Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Neder-Betuwe

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Neder-Betuwe 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNeder-Betuwe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bijzondere bijstand gemeente Neder-Betuwe 2023
CiteertitelBeleidsregels bijzondere bijstand gemeente Neder-Betuwe 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels bijzondere bijstand Neder-Betuwe 2022.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 35 van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2023nieuwe regeling

14-02-2023

gmb-2023-82528

Z/21/078685/RAAD/22/03184

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Neder-Betuwe 2023

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1. Bijzondere bijstand is maatwerk

Het verstrekken van bijzondere bijstand is maatwerk. Het college houdt rekening met de individuele omstandigheden van de aanvrager bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de bijzondere bijstand. Voor het verlenen van bijzondere bijstand zijn deze beleidsregels opgesteld.

 

Beleidsregels geven aan hoe in zijn algemeenheid met de bevoegdheid omgegaan wordt. Een beleidsregel is dan ook sterk richtinggevend maar niet alles bepalend. In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van de beleidsregels. Als door bijzondere omstandigheden de gevolgen voor de aanvrager onevenredig zwaar zijn, moet in afwijking van het geldende beleid besloten worden (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht). Bovendien is bijzondere bijstand per definitie maatwerk.

 

De bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35, eerste lid, Participatiewet (PW). De alleenstaande of het gezin heeft recht op bijzondere bijstand:

 

  • Voor zover de alleenstaande of gezin niet beschikt over middelen om te voorzien in de

  • Uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende

  • Noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet voldaan kan worden uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer is dan de bijstandsnorm.

1.2 Beoordeling van het recht op bijzondere bijstand

De beoordeling van het recht op bijzondere bijstand gaat stapsgewijs langs de volgende criteria:

 

  • 1.

    Is sprake van een Nederlander of hieraan krachtens de PW gelijkgestelde en zijn de kosten in Nederland opgekomen (artikel 11 PW)?

  • 2.

    Geen recht op bijstand heeft degene (artikel 13 PW):

    • a.

      aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

    • b.

      die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;

    • c.

      die zijn militaire of vervangende dienstplicht vervult

    • d.

      die wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan arbeid, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is

    • e.

      die per kalenderjaar langer dan vier weken buiten Nederland verblijft dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken buiten Nederland verblijft;

    • f.

      die jonger is dan 18 jaar;

    • g.

      die bijstand vraagt voor het aflossen van een schuld;

    • h.

      die een uitreiziger is.

  • 3.

    De volgende kosten zijn in ieder geval geen noodzakelijke kosten (artikel 14 PW):

    • a.

      het betalen van alimentatie;

    • b.

      het betalen van een boete;

    • c.

      geleden of toegebrachte schade;

    • d.

      vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;

    • e.

      kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de Wet op bijzondere medische verrichtingen, of wanneer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Nederland plaatsvinden.

  • 4.

    Is er sprake van een voorliggende voorziening (artikel 15 PW).

  • 5.

    Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep moeten bij de beoordeling of er recht bestaat op bijzondere bijstand de volgende vragen doorlopen worden (in volgorde van de vragen):

    • doen de kosten zich voor?

    • zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

    • vloeien de kosten voort uit bijzondere omstandigheden?

    • kunnen de kosten voldaan worden uit de bijstandsnorm, individuele inkomenstoeslag, studietoeslag, vermogen of het inkomen boven de bijstandsnorm?

Artikel 1.3 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe;

    • b.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;

    • c.

      jongmeerderjarigen: personen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar;

    • d.

      woning: een zelfstandige woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Onder een woning wordt ook een woonwagen of woonschip op een erkende standplaats dan wel ligplaats aangemerkt;

    • e.

      woonkosten: kosten verbonden aan een (eigen) woning die meer bedragen dan de geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (Wht);

    • f.

      wet: de Participatiewet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en/of de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1.4 Advisering

  • 1.

    Het college kan om deskundigenadvies vragen indien dat voor het vaststellen van het recht en/of de hoogte van de bijzondere bijstand noodzakelijk is.

  • 2.

    De belanghebbende verleent desgevraagd zijn medewerking aan het onderzoek dat nodig is voor het advies als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college vraagt in ieder geval advies bij een (eerste) aanvraag om bijzondere bijstand voor:

    • a.

      dieetkosten;

    • b.

      meerkosten stoken;

    • c.

      bewassingskosten en kledingslijtage.

  • 4.

    Het vragen van een deskundigenadvies kan achterwege blijven als:

    • a.

      het jaarlijks terugkerende kosten betreft en het college vaststelt dat de (medische) situatie sinds het laatste deskundigenadvies niet is gewijzigd of wanneer herbeoordeling niet wordt geadviseerd;

    • b.

      het college dat overigens niet noodzakelijk acht.

Artikel 1.5 Hoogte van de bijzondere bijstand

  • 1.

    Het college kan de hoogte van de bijzondere bijstand vaststellen op basis van de Nibud-prijzengids, tenzij de beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    In gevallen waarin de Nibud-prijzengids niet voorziet, wordt uitgegaan van de feitelijke noodzakelijke kosten, waarbij het uitgangspunt van de goedkoopst adequate voorziening geldt. Daarbij kan het college richtprijzen en tweedehands prijzen hanteren.

Artikel 1.6 Vorm van de bijzondere bijstand

  • 1.

    Het college verleent de bijzondere bijstand om niet, tenzij de wet of de beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    Indien sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, verleent het college de bijzondere bijstand in de vorm van een lening.

  • 3.

    Indien het duurzame gebruiksgoederen betreft verleent het college de bijzondere bijstand:

    • a.

      onder borgtocht, als alleen onder deze voorwaarde een lening wordt verstrekt voor de kosten;

    • b.

      in de vorm van een lening, als borgtocht niet mogelijk is;

    • c.

      om niet, als de vormen onder a. en b. niet aan de orde zijn.

  • 4.

    Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijzondere bijstand, kan het college de bijzondere bijstand in natura verlenen als bedoeld in artikel 57 van de wet.

Artikel 1.7 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het college kan aan de bijzondere bijstand nadere verplichtingen verbinden op grond van artikel 55 van de wet:

    • a.

      die verband houden met de aard en het doel van de bijzondere bijstand; of

    • b.

      die gericht zijn op beëindiging of vermindering van de bijzondere bijstand.

  • 2.

    Het college kan de besteding steekproefsgewijs controleren. Daarvoor dient belanghebbende de bewijsstukken waaruit blijkt waar de bijzondere bijstand aan is besteed minimaal één jaar te bewaren.

Artikel 1.8 Voorliggende voorziening

  • 1.

    Onder een voorliggende voorziening zoals genoemd in artikel 1,2 sub 4 wordt een voorziening verstaan buiten deze wet waarop een beroep kan worden gedaan ter verwerving van middelen of bekostiging van specifieke uitgaven.

  • 2.

    Een persoonlijke lening bij de Kredietbank Nederland wordt in ieder geval aangemerkt als een voorliggende voorziening voor kosten waar belanghebbende voor wordt geacht te reserveren.

  • 3.

    Als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet wordt in ieder geval aangemerkt de:

    • a.

      Wet langdurige zorg;

    • b.

      Zorgverzekeringswet;

    • c.

      Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • d.

      Wet op de rechtsbijstand;

    • e.

      Wet op de huurtoeslag;

    • f.

      Jeugdwet;

    • g.

      Organisaties die bevoegd zijn budgetbeheer te bieden in verband met een aanvraag voor de (noodzakelijke) kosten van vrijwillig budgetbeheer.

Artikel 1.9 Aanvraag bijzondere bijstand

  • 1.

    Er kan bijzondere bijstand gevraagd worden voor kosten tot en met 6 maanden voorafgaande aan de aanvraag. De kosten ontstaan op de datum van dagtekening in de eerste nota. Bij een aanvraag van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht moet het recht vastgesteld worden zoals dat gold op het moment dat de kosten zich voordeden, rekening houdend met de feitelijke situatie op dat moment.

  • 2.

    De aanvraag wordt ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 3.

    Voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand geldt dat de kosten opkomen op de dag dat de rechtsbijstandverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand heeft ontvangen.

  • 4.

    Het college kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid indien:

    • a.

      belanghebbende de kosten nog is verschuldigd; of

    • b.

      de kosten niet meer dan 6 maanden voorafgaande aan de aanvraag zijn opgekomen; en

    • c.

      het college de noodzaak van de kosten nog kan vaststellen.

    • d.

      in afwijking van het bepaalde in lid a kan het college reiskosten zoals bedoeld in artikel 5.7. van deze beleidsregels die aantoonbaar zijn voldaan, met terugwerkende kracht vergoeden.

Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten

Artikel 2.1 Geen noodzakelijke kosten

  • 1.

    Onder meer in de volgende situaties zijn de kosten in ieder geval niet noodzakelijk:

    • De kosten zijn of worden niet gemaakt;

    • De gemeente kan niet vaststellen dat de gemaakte kosten noodzakelijk zijn;

    • Er is sprake van niet-ontvangen inkomsten

    • Aanvrager kiest een duurdere voorziening dan strikt noodzakelijk is. De hogere kosten dienen door aanvrager zelf te worden opgebracht

    • Iemand anders dan de aanvrager moet de kosten betalen.

    • De kosten beheer persoonsgebonden budget voor bewindvoerders

Artikel 2.2 Bijzondere omstandigheden: reservering

  • 1.

    De kosten die behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Deze moeten uit het inkomen betaald worden. Dit kan door te reserveren (sparen) of te lenen. Voor de volgende kosten geldt een reserveringsplicht:

    • a.

      eerste aanschaf of vervanging duurzame gebruiksgoederen,

    • b.

      verhuiskosten,

    • c.

      aanschaf of vervanging van een identiteitsbewijs,

    • d.

      legeskosten in verband met verlenging van een verblijfsvergunning.

Artikel 2.3 Bijzondere omstandigheden: overig

  • 1.

    Voor incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan beoordeelt het college of sprake is van bijzondere omstandigheden. Voor deze kosten geldt geen reserveringsplicht.

  • 2.

    Onder de kosten als bedoeld in het eerste lid vallen in ieder geval:

    • a.

      dieetkosten;

    • b.

      bewassingskosten en kledingslijtage;

    • c.

      bewindvoerderskosten;

    • d.

      woonkosten.

Artikel 2.4 Aflossing bijstand in de vorm van een renteloze geldlening

  • 1.

    Bijstand in de vorm van een renteloze geldlening dient binnen maximaal 36 maanden terugbetaald te worden.

  • 2.

    Terugbetaling dient met ingang van de eerste maand na bepaling van de aflossingscapaciteit plaats te gaan vinden.

  • 3.

    Terugbetaling dient maandelijks maximaal 5% van de relevante bijstandsnorm te bedragen.

  • 4.

    Als de terugbetaling met 5% binnen de 36 maanden niet gerealiseerd is en gedurende de 36 maanden volledige en regelmatige betalingen hebben plaatsgevonden, wordt het resterende bedrag in de vorm van een geldlening omgezet in bijstand om niet.

  • 5.

    Als bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verleend wordt als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, geldt de maximale betalingstermijn van 36 maanden niet.

  • 6.

    In de situatie zoals gesteld in lid 5, wordt het bedrag van de terugbetaling gesteld op 10% van de relevante bijstandsnorm met inachtneming van de beslagvrije voet. De volledige bijstand dient dan terugbetaald te worden.

Hoofdstuk 3 Draagkrachtregels

Artikel 3.1 Algemene beleidsuitgangspunten

  • 1.

    Het college maakt geen gebruik van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 tweede lid van de wet.

  • 2.

    De individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet en studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de wet worden niet in aanmerking genomen bij de draagkracht.

  • 3.

    Het college wijst de aanvraag om bijzondere bijstand af indien de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten naar oordeel van het college kunnen worden bekostigd uit de toepasselijke bijstandsnorm of een inkomen ter hoogte daarvan.

  • 4.

    Het college wijst de aanvraag om bijzondere bijstand af indien de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten minder bedragen dan de vastgestelde draagkracht.

  • 5.

    Indien binnen de vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, stelt het college de draagkracht (opnieuw) vast op basis van:

    • a.

      de eerder vastgestelde draagkracht; of

    • b.

      de resterende draagkracht, in die draagkrachtperiode.

  • 6.

    Bij het vaststellen van de draagkracht gaat het college uit van het beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken over het in aanmerking te nemen inkomen en/of vermogen.

  • 7.

    Een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt alleen tijdens het draagkrachtjaar gewijzigd indien een wijziging van de persoonlijke of financiële situatie daartoe aanleiding geeft.

Artikel 3.2 Draagkrachtperiode inkomen en vermogen

  • 1.

    Het college stelt de draagkrachtperiode in beginsel vast op 12 maanden. De draagkrachtperiode begint op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstand wordt toegekend.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de draagkrachtperiode voor een kortere periode vaststellen als daar in het individuele geval of op basis van de kostensoort aanleiding voor is.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen de draagkracht en de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

Artikel 3.3 Draagkracht en inkomen

  • 1.

    Het college merkt het inkomen dat niet meer bedraagt dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de wet aan als draagkrachtloos inkomen.

  • 2.

    Indien het inkomen meer bedraagt dan 120% dan wordt 50% van het meerdere in aanmerking genomen voor de draagkracht.

  • 3.

    Bij de vaststelling van het inkomen als bedoeld in het eerste lid blijven de middelen als bedoeld in artikel 31, tweede lid van de wet buiten beschouwing met uitzondering van de huurtoeslag in het geval van een aanvraag om woonkostentoeslag.

  • 4.

    Voor het vaststellen van de draagkracht wordt het draagkrachtloos inkomen van de alleenstaande ouder niet vermeerderd met de verhoging van het kindgebonden budget (alo-kop).

Artikel 3.4 Draagkracht en vermogen

  • 1.

    Het college merkt het vermogen voor zover dat meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de wet aan als 100% draagkracht.

  • 2.

    De vaststelling van het vermogen en toepasselijke vrijlatingen worden op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand.

Hoofdstuk 4 Kosten in verband met wonen

Artikel 4.1 Woonkostentoeslag huurders

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen indien de Wet op de huurtoeslag niet als voorliggende passende en toereikende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college bijzondere bijstand verlenen aan de belanghebbende met woonkosten boven de maximaal subsidiabele huurgrens voor een periode van telkens 6 maanden maar in totaal gedurende niet meer dan 12 maanden.

  • 3.

    Aan de bijstand als bedoeld in het vorige lid verbindt het college de verplichting dat belanghebbende actief een goedkopere woning zoekt en deze accepteert. In de beschikking worden concrete activiteiten over deze verhuisplicht opgenomen die in ieder geval van de belanghebbende worden verlangd.

  • 4.

    Indien de belanghebbende, als bedoeld in het tweede lid, zich in voldoende mate heeft ingespannen zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 6 maanden worden verlengd in het geval de noodzakelijke kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, als bedoeld in het tweede lid, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om een passende woning of woonruimte te verkrijgen en hem dit te verwijten valt, wijst het college de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

  • 6.

    In geval het college zeer bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het vorige lid, vaststelt kan de bijzondere bijstand eenmaal met maximaal 6 maanden worden verlengd op grond van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt.

  • 7.

    Indien en zolang het college de verhuisplicht niet oplegt is de bijzondere bijstand in principe niet aan de maximale termijn gebonden als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4.2 Woonkostentoeslag woningeigenaren

  • 1.

    Het college sluit bij de vaststelling van het recht en de hoogte van de bijzondere bijstand aan op de systematiek van de Wet op huurtoeslag.

  • 2.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen indien de woonkosten lager zijn dan de toepasselijke maximale huurgrens en deze noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen aan de belanghebbende met woonkosten boven de maximaal subsidiabele huurgrens voor een periode van telkens 12 maanden maar in totaal gedurende niet meer dan 24 maanden indien deze noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden

  • 4.

    Aan de bijzondere bijstand als bedoeld in het vorige verbindt het college de verplichting dat belanghebbende actief een goedkopere woning zoekt en deze accepteert. In de beschikking worden concrete activiteiten over deze verhuisplicht opgenomen die in ieder geval van de belanghebbende worden verlangd.

  • 5.

    Het college wijst de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af indien de belanghebbende, als bedoeld in het vorige lid, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om een goedkopere woning te verkrijgen en hem dit te verwijten valt, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

  • 6.

    Indien belanghebbende, als bedoeld in het vierde lid, zich in voldoende mate heeft ingespannen zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een andere woning, kan de woonkostentoeslag eenmaal met 12 maanden worden verlengd indien de noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 7.

    In geval het college zeer bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het vorige lid, vaststelt kan de bijzondere bijstand eenmaal met maximaal 12 maanden worden verlengd op grond van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt.

  • 8.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bestaat uit de woonkosten verminderd met:

    • a.

      de hypotheekrente, niet zijnde de aflossing of de premie van een spaarhypotheek;

    • b.

      de hypotheekrente als voorfinanciering van voor de subsidie volgens de Beschikking geldelijke steun eigen woningen 1984;

    • c.

      de onroerend zaak belasting voor zover het de aanslag betreft van het eigendom en daarvoor geen kwijtschelding is verleend;

    • d.

      de erfpachtcanon;

    • e.

      de waterschapslasten en dergelijke over het eigendom en niet-eigendom voor zover geen kwijtschelding is verleend;

    • f.

      de afvalstoffenheffing voor zover geen kwijtschelding is verleend;

    • g.

      de opstalverzekering;

    • h.

      het rioolrecht.

  • 9.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst-Toeslagen waarover belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

Artikel 4.3 Verhuiskosten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen indien er geen sprake is van een voorliggende voorziening die als passend en toereikend kan worden aangemerkt.

  • 2.

    Onder verhuiskosten in dit artikel worden aangemerkt:

    • a.

      de eerste (gebroken) maand huur en administratiekosten;

    • b.

      de waarborgsom;

    • c.

      de transportkosten.

  • 3.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen als sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Daarvoor stelt het college eerst de noodzaak van de verhuizing vast.

  • 4.

    Er is sprake van een noodzakelijke verhuizing indien de belanghebbende aan wie de verhuisplicht is opgelegd verhuist naar een woning met woonkosten lager dan de maximale huurgrens.

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor de eerste (gebroken) maand huur en administratiekosten en/of de waarborgsom wordt vastgesteld op basis van de feitelijk uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 6.

    De bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en administratiekosten worden om niet verleend en de kosten waarborgsom wordt in de vorm van een lening verstrekt.

Artikel 4.4 Duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen indien de kosten aangemerkt kunnen worden als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 2.

    Als duurzame gebruiksgoederen worden in ieder geval aangemerkt:

    • a.

      witgoed;

    • b.

      stoffering en vloerbedekking;

    • c.

      meubilair;

    • d.

      babyuitzet;

    • e.

      fiets voor volwassenen (eenmalig);

    • f.

      volledige woninginrichting.

  • 3.

    Tot een volledige woninginrichting behoort in ieder geval;

    • a.

      meubilair;

    • b.

      witgoed;

    • c.

      stoffering en vloerbekleding;

    • d.

      verlichting;

    • e.

      gebruiksartikelen zoals keukengerei;

    • f.

      tv, laptop/computer.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt in ieder geval vastgesteld op basis van tweede hands richtprijzen indien het een aanvraag betreft voor een box, ledikant, wandelwagen of buggy (babyuitzet).

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt niet op basis van de Nibudprijzengids vastgesteld in geval van:

    • a.

      bankstel;

    • b.

      wandkast;

    • c.

      bedden (incl. lattenbodem en matras);

    • d.

      eettafel en 4 stoelen;

    • e.

      stofzuiger, maar op basis van de richtprijzen die als bijlage zijn opgenomen in deze beleidsregels.

  • 6.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor een volledige woninginrichting bedraagt niet meer dan 50% van het normbedrag van de Nibudprijzengids.

  • 7.

    Het college bevordert de aanschaf van tweede hands duurzame gebruiksgoederen door de belanghebbende voorlichting te geven over:

    • a.

      de omvang van de aflossingsperiode in het geval de bijzondere bijstand als lening wordt verstrekt; en

    • b.

      op welke wijze de tweede hands goederen aangeschaft kunnen worden.

  • 8.

    De bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in beginsel als lening verstrekt.

  • 9.

    In afwijking van het vorige lid kan het college de bijzondere bijstand om niet verlenen indien de belanghebbende, die is toegelaten tot een wettelijk schuldhulpverleningstraject, voldoet aan de voorwaarden van dat traject en het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een lening het slagen van het traject in gevaar brengt.

Artikel 4.5 Personenalarmering

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van personenalarmering, mits daar een medische noodzaak voor is.

  • 2.

    Slechts de kosten van het abonnement en de eenmalige aansluitkosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 4.6 Doorbetaling vaste lasten verblijf instelling

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende, zonder partner en/of medebewoners, die tijdelijk verblijft in een instelling vanwege medische of sociale omstandigheden bijzondere bijstand verlenen voor de doorbetaling van de vaste lasten indien het aanhouden van de woning noodzakelijk is.

  • 2.

    Onder de vaste lasten als bedoeld in het eerste lid worden verstaan:

    • a.

      de huur;

    • b.

      de energiekosten (het vastrecht voor gas, water en elektra);

    • c.

      de inboedel en/of opstalverzekering.

  • 3.

    De periode waarin het college bijzondere bijstand kan verlenen bedraagt ten hoogste 6 maanden.

  • 4.

    De noodzaak van de kosten als bedoeld in het eerste lid wordt aangenomen indien en zolang belanghebbende de lage bijdrage is verschuldigd op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 5.

    De noodzaak van de kosten als bedoeld in het eerste lid kunnen worden aangenomen indien belanghebbende de hoge bijdrage is verschuldigd op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 6.

    De periode waarvoor het college bijzondere bijstand kan verlenen op grond van het vijfde lid bedraagt ten hoogste 6 maanden nadat belanghebbende de eigen bijdrage is verschuldigd.

Artikel 4.7 Jongmeerderjarigen

  • 1.

    De jongmeerderjarige kan recht hebben op bijzondere bijstand indien de noodzakelijke kosten van het bestaan meer bedragen dan de voor hem geldende norm én voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op zijn ouders, omdat:

    • a.

      de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn; of

    • b.

      de jongmeerderjarige redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2.

    De jongmeerderjarige kan zijn onderhoudsrecht in ieder geval niet te gelde maken indien hij:

    • a.

      ouderloos is of de ouders onbereikbaar in het buitenland wonen, dan wel anderszins onbereikbaar zijn;

    • b.

      buiten het gezinsverband van de ouder(s) is geplaatst in het kader van de Jeugdwet;

    • c.

      niet verantwoord nog langer bij de ouder(s) kan wonen; of

    • d.

      de zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen.

  • 3.

    De noodzakelijke kosten als bedoeld in het eerste lid hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      zelfstandige huisvesting indien de jongmeerderjarige daar op is aangewezen;

    • b.

      kosten waarin niet door de instelling wordt voorzien waar de jongmeerderjarige is opgenomen dan wel verblijft.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het vorige lid onder a. bedraagt niet meer dan het verschil tussen de toepasselijke jongerennorm en de norm voor een alleenstaande als bedoeld in artikel 21 van de wet.

  • 5.

    Het recht op bijzondere bijstand als bedoeld in dit artikel wordt in ieder geval beëindigd met ingang van de datum waarop de 21 jarige leeftijd wordt bereikt.

  • 6.

    Indien het college bijzondere bijstand verleent aan de jongmeerderjarige wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot verhaal als bedoeld in artikel 62 van de wet.

Hoofdstuk 5 Overige kostensoorten

§ 1 Kosten van medische aard

Artikel 5.1 Kosten bewassing en kledingslijtage

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van bewassing en kledingslijtage indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 2.

    Onder de kosten als bedoeld in het eerste lid worden de kosten verstaan die vanwege een medische oorzaak extra slijtage van de kleding of beddengoed met zich mee kunnen brengen.

Artikel 5.2 Meerkosten stoken

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen in de vorm van meerkosten stoken indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten vanwege een medische oorzaak.

  • 2.

    Indien en voor zover de meerkosten het gevolg zijn van een slecht geïsoleerde woning komen die kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 5.3 Dieetkosten en maaltijdvoorziening

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor dieetkosten indien belanghebbende om medische redenen is aangewezen op een bepaald dieet én de kosten van dat dieet meerkosten met zich meebrengen.

  • 2.

    Onder dieetkosten kunnen ook voedingssupplementen worden verstaan.

  • 3.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de meerkosten verbonden een de warme maaltijdvoorziening indien de aanvrager over een indicatie beschikt. De meerkosten worden vastgesteld op basis van de Nibud-prijzengids.

Artikel 5.4 Overige medische kosten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor kosten voor brillen, hoorapparaten, orthopedisch schoeisel en orthodontie voor jongeren tot 17 jaar, voor zover deze niet vergoed worden op grond van de Regeling zorgverzekering.

  • 2.

    Voor kosten genoemd onder lid 1 kan eens in de twee jaar bijzondere bijstand worden aangevraagd.

  • 3.

    Het college hanteert, na aftrek van eventuele vergoeding vanuit de zorgverzekering, de volgende maximale bedragen:

    Bril of lenzen: €100

    Hoorapparaten: €250

 

§ 2 Eigen bijdragen

Artikel 5.5 Eigen bijdragen rechtsbijstand en griffierechten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand indien aan de belanghebbende een toevoeging is verleend.

  • 2.

    De noodzakelijke kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand worden vastgesteld op basis van de verschuldigde eigen bijdrage verminderd met de verlaging, als bedoeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, die belanghebbende redelijkerwijs had kunnen krijgen.

  • 3.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor het verschuldigde griffierecht, mits de belanghebbende gebruik maakt van de mogelijke kortingsregelingen voor griffierechten.

Artikel 5.6 Eigen bijdragen overig

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor (de eigen bijdrage voor) kinderopvang die is vastgesteld op basis van een sociaal of medische indicatie.

  • 2.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de (wettelijke) eigen bijdrage:

    • a.

      op grond van de Wet langdurige zorg indien de indicatie wordt verzilverd in de vorm van een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis;

    • b.

      voor kraamzorg als bedoeld in de Regeling zorgverzekering,

    • c.

      van ziekenvervoer als bedoeld in de Regeling zorgverzekering;

    • d.

      voor brillenglazen of lenzen als bedoeld in de Regeling zorgverzekering;

    • e.

      voor bijzonder schoeisel als bedoeld in de Regeling zorgverzekering, onder aftrek van het normbedrag voor schoenen als bedoeld in de Nibudprijzengids;

    • f.

      voor uitneembare volledige prothetische voorziening dan wel een uitneembare volledige prothetische voorziening te plaatsen op tandheelkundige implantaten als bedoeld in de Regeling zorgverzekering;

    • g.

      voor een hoorapparaat;

    • h.

      voor een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- of onderkaak voor verzekerden van achttien jaar of ouder;

    • i.

      voor een pruik, als bedoeld in de Regeling zorgverzekering.

§ 3 Overige kostensoorten

Artikel 5.7 Reiskosten

  • 1.

    Onder gezinsleden of naaste familieleden als bedoeld in dit artikel worden verstaan: de partner of eerste of tweede graad bloedverwanten van de aanvrager.

  • 2.

    Onder reiskosten worden in ieder geval kosten verstaan in verband met het bezoek:

    • a.

      aan een gezinslid of naast familielid dat verblijft in een ziekenhuis, mits dat verblijf langdurig van aard is. Daarvan is sprake indien en voor zover het afleggen van de bezoeken langer dan twee weken voortduurt. Alleen kosten die ná twee weken worden gemaakt kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen;

    • b.

      aan een gezinslid of naast familielid, die verblijft in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, als bedoeld in de wet of de Wet langdurige zorg of thuis wordt verzorgd dan wel verpleegd;

    • c.

      van de ouder(s) voor het bezoek aan de instelling, niet zijnde een ziekenhuis, waar hun kind verblijft;

    • d.

      aan een gedetineerd gezinslid of naast familielid in Nederland.

  • 3.

    Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor reiskosten indien er geen sprake is van een voorliggende voorziening en deze kosten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De reiskosten van minderjarige kinderen van de belanghebbende als bedoeld in het eerste lid kunnen ook voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het tweede lid wordt in beginsel gebaseerd op een bezoekfrequentie van maximaal 2 keer per maand. Daarbij houdt het college rekening met de aard van de relatie tussen de belanghebbende en de persoon aan wie de bezoeken worden afgelegd.

  • 5.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen aan de inburgeringsplichtige voor de reiskosten in verband met het volgen van onderwijs, inclusief het afleggen van examens, voor het behalen van het inburgeringsexamen. De aanwezigheid is leidend voor de hoogte van de vergoeding.

  • 6.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor reiskosten indien:

    • a.

      belanghebbende aantoont dat het noodzakelijk is deze locatie van voortgezet (speciaal) onderwijs te bezoeken; en

    • b.

      er geen aanspraak bestaat op vervoer of een tegemoetkoming in de kosten op grond van de Verordening leerlingenvervoer of een andere regeling; en

    • c.

      de enkele reisafstand meer dan 15 kilometer bedraagt.

  • 7.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt een standaard bedrag vanaf (het centrum van) de woonplaats tot het adres van de onderwijsinstelling. De standaard bedragen en afstanden worden gebaseerd op het OV-tarief volgens de 2de klasse.

  • 8.

    Indien het college van belanghebbende niet kan vergen dat gebruik wordt gemaakt van het OV of gebruik van het OV niet mogelijk is, kan de hoogte van de bijzondere bijstand worden vastgesteld op basis van de belastingvrije kilometervergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto.

Artikel 5.8 Uitvaartkosten

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende die als erfgenaam wordt of kan worden aangemerkt bijzondere bijstand verlenen voor de uitvaartkosten indien en voor zover de nalatenschap geen of onvoldoende middelen bevat of nog niet bekend is of dat het geval is of zal zijn.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal het bedrag van de Nibudprijzengids of een bedrag naar rato in het geval van meerdere erfgenamen.

  • 3.

    Het college kan afwijken van de richtbedragen als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 5.9 Kosten bewindvoering

  • 1.

    Onder bewindvoeringskosten als bedoeld in dit artikel worden verstaan:

    • a.

      curatele;

    • b.

      beschermingsbewind;

    • c.

      mentorschap,

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 3.

    Indien en zolang de belanghebbende die is toegelaten tot het wettelijk schuldhulpverleningstraject voldoet aan de voorwaarden van dat traject, worden de bewindvoerderskosten gecorrigeerd in het vrij te laten bedrag door de afdeling schuldhulpverlening

Artikel 5.10 Zwemlessen voor volwassenen

  • 1.

    De ingezetene van 18 jaar of ouder van de gemeente Neder-Betuwe die in het kalenderjaar waar de kosten betrekking op hebben een inkomen heeft tot maximaal 120% van de toepasselijke bijstandsnorm kan op aanvraag in aanmerking komen voor deze regeling.

  • 2.

    Het betreft een vergoeding voor zwemlessen en het behalen van het zwemdiploma A al dan niet een zwemdiploma behaald volgens de Easyswim-methode of vergelijkbaar lespakket.

  • 3.

    De hoogte van de van de vergoeding als bedoeld in het vorige lid bedraagt maximaal €550,-.

  • 4.

    De besteding van de vergoeding als bedoeld in het vorige lid kan door het college gecontroleerd worden.

Artikel 5.11 Budgetcoach of budgetbeheer

  • 1.

    De ingezetene van de gemeente Neder-Betuwe die een inkomen heeft tot maximaal 120% van de toepasselijke bijstandsnorm kan op aanvraag in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van budgetbeheer of een budgetcoach.

  • 2.

    Het college verstrekt op declaratiebasis een bedrag ter hoogte van maximaal €1.383,- per jaar voor budgetbeheer voor éénpersoonshuishoudens en van maximaal €1.697,- per jaar voor meerpersoonshuishoudens.

  • 3.

    De besteding van de vergoeding als bedoeld in het vorige lid kan door het college gecontroleerd worden.

Hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand op basis van groepskenmerken

Artikel 6.1 Witgoedregeling langdurige minima

  • 1.

    De ingezetene van de gemeente Neder-Betuwe die:

    • a.

      in de 4 jaar voorafgaand aan de aanvraagdatum,

    • b.

      een periode van tenminste 3 jaar een inkomen heeft van maximaal 120% van de toepasselijke bijstandsnorm,

      maakt aanspraak op deze regeling voor de noodzakelijk kosten van witgoed.

  • 2.
    • a.

      Het college verstrekt op declaratiebasis eens per 3 jaar een forfaitair bedrag ter hoogte van maximaal € 500,-.

    • b.

      Bij eventuele kostendelers wordt ervan uitgegaan dat de vervangingskosten van eventuele witgoed kunnen worden gedeeld en wordt de vergoeding naar beneden bijgesteld.

Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 7.1 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels bijzondere bijstand Neder-Betuwe 2022

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Neder-Betuwe 2023.

Aldus besloten in de vergadering van 14 februari 2023,

Burgemeester en wethouders van gemeente Neder-Betuwe,

de secretaris,

de burgemeester,

Bijlage 1 richtprijzen duurzame gebruiksgoederen

 

  • Bankstel € 500,00

  • Wandkast € 300,00

  • Tweepersoonsledikant incl. matras en lattenbodem € 300,00

  • Eettafel en 4 stoelen € 100,00

  • Stofzuiger € 80,00

  • Fiets € 175,00

  • Computer € 200,00