Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Zuiderzeeland

Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Zuiderzeeland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingWaterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland
CiteertitelWaterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpWaterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland
Externe bijlagenBijlage 4 Begroeibaar oppervlak maaiplan Bijlage 5 Overgangsrecht werkingsgebieden

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

25-10-2022

wsb-2023-2176

BOVS 01249

Tekst van de regeling

Intitulé

Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland

[Een deel van de tekst van deze bekendmaking is overeenkomstig artikel 7 lid 2 Bekendmakingswet bekendgemaakt en hier beschikbaar: https://zzl.maps.arcgis.com/home/webmap/viewer.html?webmap=717b2d98f98a46c790d4055d90955236.]

 

de Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;

 

gelezen het voorstel van 4 oktober 2022, nummer BOVS-01249;

 

B E S L U I T :

 

de Waterschapsverordening en bijbehorende toelichting vast te stellen.

 

Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland

 

REGELS

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Algemeen

Artikel 1.1
  • 1.

    Bijlage 1 bij deze waterschapsverordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening.

  • 2.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze waterschapsverordening.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.

Artikel 1.3 Doelen

De regels in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 1.4 Normadressaat

  • 1.

    Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en de eigenaar van gronden. Zij dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

  • 2.

    Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge deze verordening ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

  • 3.

    Het geheel van de verplichtingen ingevolge deze verordening berust op een ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde gerechtigden.

     

Afdeling 1.2 Informatieobjecten

Artikel 1.5 Aanwijzing en begrenzing werkingsgebieden

  • 1.

    De werkingsgebieden zijn voor de toepassing van deze verordening genoemd, aangewezen en geometrisch begrensd in Bijlage 2 bij deze verordening.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze verordening gelden de noemers van de werkingsgebieden in Bijlage 2 als begripsbepalingen voor de daarbij aangewezen en geometrisch begrensde werkingsgebieden.

Artikel 1.6 Nadere uitwerking beperkingengebied waterstaatswerken

  • 1.

    Het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering bestaat uit de volgende werkingsgebieden:

    • a.

      met betrekking tot primaire waterkeringen:

      • 1.

        'primaire waterkering – kernzone';

      • 2.

        'primaire waterkering – binnenbeschermingszone';

      • 3.

        'primaire waterkering – tussenbeschermingszone'; en

      • 4.

        'primaire waterkering – buitenbeschermingszone';

    • b.

      met betrekking tot regionale waterkeringen:

      • 1.

        'regionale waterkering – kernzone';

      • 2.

        'regionale waterkering buitendijks - kernzone'; en

      • 3.

        'regionale waterkering – beschermingszone'; en

    • c.

      met betrekking tot overige waterkeringen:

      • 1.

        'overige waterkering – kernzone'; en

      • 2.

        'overige waterkering – beschermingszone'.

  • 2.

    Het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam bestaat uit de volgende werkingsgebieden:

    • a.

      'oppervlaktewaterlichaam – kernzone';

    • b.

      'oppervlaktewaterlichaam – binnenbeschermingszone'; en

    • c.

      'oppervlaktewaterlichaam – buitenbeschermingszone'.

  • 3.

    Het beperkingengebied met betrekking tot een bergingsgebied bestaat uit het werkingsgebied 'bergingsgebied'.

Artikel 1.7 Nadere uitwerking werkingsgebieden waterkeringen

  • 1.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de kernzone van een primaire waterkering verstaan:

    • a.

      de kernzone van een primaire waterkering;

    • b.

      de kernzone van regionale waterkering Kadoelersluis – Blokzijl; en

    • c.

      de kernzone van overige waterkering Kadoelersluis – Blokzijl.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de binnenbeschermingszone van een primaire waterkering verstaan:

    • a.

      de binnenbeschermingszone van een primaire waterkering;

    • b.

      de beschermingszone van regionale waterkering Kadoelersluis – Blokzijl; en

    • c.

      de beschermingszone van overige waterkering Kadoelersluis – Blokzijl.

  • 3.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de kernzone van een regionale waterkering verstaan:

    • a.

      de kernzone van regionale waterkering Lemmer; en

    • b.

      de beschermingszone van regionale waterkeringen buitendijks.

  • 4.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de beschermingszone van een regionale waterkering verstaan:

    • a.

      de beschermingszone van regionale waterkering Lemmer; en

    • b.

      het beschermd buitendijks gebied van regionale waterkeringen buitendijks.

  • 5.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt onder een overige waterkering verstaan, de overige waterkering Knardijk.

     

Afdeling 1.3 Zorgplicht, maatwerkvoorschriften en ongewoon voorval

Artikel 1.8 Zorgplicht

  • 1.

    Degene die handelingen verricht, laat verrichten of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat het verrichten, laten verrichten of nalaten van die handelingen nadelige gevolgen kan hebben op het door het waterschap beheerde watersysteem, het beschermd buitendijks gebied, primaire, regionale en overige waterkeringen, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

  • 2.

    Onder het voorkomen van nadelige gevolgen voor het watersysteem als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:

    • a.

      water- of grondwaterschaarste, water- of grondwateroverlast, overstromingen en inundaties;

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van een waterkering;

    • c.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater;

    • d.

      belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem;

    • e.

      verslechtering van de chemische of ecologische waterkwaliteit;

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit;

    • g.

      verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen; en

    • h.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

  • 3.

    Degene die handelingen, als bedoeld in het eerste lid, verricht, laat verrichten of nalaat en daarbij kennisneemt van nadelige gevolgen die daardoor worden veroorzaakt, informeert het dagelijks bestuur onverwijld over die nadelige gevolgen en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen.

Artikel 1.9 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften

  • 1.

    In aanvulling op of afwijking van Artikel 1.8, Artikel 1.10 en algemene regels in Hoofdstuk 2, Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2.

    In aanvulling op of afwijking van Artikel 1.8, Artikel 1.10 en algemene regels in Hoofdstuk 4 kan een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze verordening worden verbonden.

  • 3.

    Bij de maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de verplichting worden opgelegd metingen uit te voeren en gegevens te registreren en deze ter beschikking te stellen aan het dagelijks bestuur.

  • 4.

    Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de vergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.

Artikel 1.10 Ongewoon voorval

  • 1.

    De veroorzaker van een ongewoon voorval, bedoeld in artikel 19.1, tweede lid, van de Omgevingswet, neemt de maatregelen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen van dat voorval te voorkomen, als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    De veroorzaker van een ongewoon voorval informeert het dagelijks bestuur onverwijld over dat voorval.

  • 3.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeftvoorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 1.4 Vrijstellingen en absolute verboden

Artikel 1.11 Bevoegdheid tot verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk ,dan wel als zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur, zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen ;

    • b.

      water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen ; of

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Zodra het dagelijks bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 1.12 Bevoegdheid tot absoluut verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen

In afwijking van het in deze verordening bepaalde, kan het dagelijks bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen een absoluut verbod instellen om water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te onttrekken aan kwetsbare oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 1.13 Bevoegdheid tot absoluut verbod verrichten handelingen waterstaatswerken, beschermingszones of beschermd buitendijks gebied

In afwijking van het in deze verordening bepaalde, kan het dagelijks bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen een absoluut verbod opleggen voor het verrichten van handelingen en activiteiten, zoals bedoeld in Hoofdstuk 3 .

Artikel 1.14 Vrijstellingen

  • 1.

    De vergunningplichten, meldplichten en informatieplichten in deze verordening zijn niet van toepassing op activiteiten die het waterschap verricht in de uitoefening van beheer en onderhoud.

  • 2.

    Geen omgevingsvergunning krachtens deze verordening is vereist:

    • a.

      voor alle onderhoudsplichtigen tot het uitvoeren van het gewoon onderhoud; en

    • b.

      voor recreatief medegebruik van een oppervlaktewaterlichaam voor locaties vanaf 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten die het waterschap verricht voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken.

     

Afdeling 1.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning voor wateractiviteiten

Artikel 1.15 Beoordelingsregel omgevingsvergunning voor wateractiviteiten

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma's, regionale waterprogramma's, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Hoofdstuk 2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Afdeling 2.1 Algemeen

Paragraaf 2.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap, met uitzondering van het lozen van grondwater bij saneringen, bronbemaling en proefbemaling en heeft betrekking op beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland

Artikel 2.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 2.3 Uitwerking zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in Artikel 1.8, bij een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • b.

    de best beschikbare technieken worden toegepast;

  • c.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • d.

    geen visuele verontreiniging optreedt als gevolg van het lozen;

  • e.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • f.

    lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • g.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

  • h.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 2.4 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646 , NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1 ;

    • b.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682 ;

    • c.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872 ;

    • d.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1 of NEN-EN-ISO 5815-2 ;

    • e.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN 6633 of NEN-ISO 15705 ;

    • f.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2 ;

    • g.

      voor arseen, chroom, ijzer, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885 , waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2 ;

    • h.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993 ;

    • i.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1 ;

    • j.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646 ; en

    • k.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1 , NEN-EN-ISO 15681-2 , NEN-EN-ISO 6878 , NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2 .

  • 4.

    Op het meten van stof is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

     

Paragraaf 2.1.2 Algemene bepalingen informatieplicht en meldingsplicht

Artikel 2.5 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

  • 1.

    Een melding of de verstrekking van gegevens bij een informatieplicht wordt ondertekenden bevat in ieder geval:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het e-mailadres en het telefoonnummer van de indiener;

    • d.

      het adres dan wel de locatie waar de activiteit wordt verricht;

    • e.

      de dagtekening; en

    • f.

      een situatietekening met, indien van toepassing:

      • 1.

        de ligging van de riolering;

      • 2.

        de stroomrichting van de riolering;

      • 3.

        de ligging van gebouwen;

      • 4.

        de ligging van het oppervlaktewaterlichaam ;

      • 5.

        de locatie van de zuiveringsvoorziening;

      • 6.

        de locatie van de controlevoorziening;

      • 7.

        de locatie van lozingspunt;

      • 8.

        de schaal; en

      • 9.

        een noordpijl.

  • 2.

    De melding of de verstrekking van gegevens bij een informatieplicht wordt digitaal gedaan met een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.

Artikel 2.6 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in Artikel 2.5, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Artikel 2.7 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur

  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem en de ontwikkelingen met betrekking tot die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

     

Paragraaf 2.1.3 Algemene bepalingen omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 2.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk wordt ondertekend en bevat in ieder geval:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevings vergunning wordt aangevraagd;

  • b.

    de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

  • c.

    als een ander dan de aanvrager de activiteit verricht: de gegevens, bedoeld onder b, van degene die de activiteit verricht;

  • d.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

  • e.

    de dagtekening;

  • f.

    de aanduiding van de locatie waar de activiteit wordt verricht en de begrenzing van die locatie;

  • g.

    als een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de Omgevingswet wordt getroffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;

  • h.

    het debiet in kubieke meters per uur, per etmaal en per jaar van het te lozen afvalwater;

  • i.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • j.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • k.

    een situatietekening met in ieder geval:

    • 1.

      de ligging van de riolering;

    • 2.

      de stroomrichting van de riolering;

    • 3.

      de ligging van gebouwen;

    • 4.

      de ligging van het oppervlaktewaterlichaam ;

    • 5.

      de locatie van de zuiveringsvoorziening;

    • 6.

      de locatie van de controlevoorziening;

    • 7.

      de locatie van lozingspunt;

    • 8.

      schaal; en

    • 9.

      noordpijl;

  • l.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • m.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • n.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • o.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • p.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene Beoordelings Methodiek,bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • q.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • r.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 2.9 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

In aanvulling op Artikel 1.15 van deze verordening, is op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.10 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

 

Afdeling 2.2 Activiteiten

Paragraaf 2.2.1 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 2.11 Lozen van afvloeiend hemelwater

  • 1.

    Afvloeiend hemelwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, met uitzondering van het bepaalde in Artikel 2.51 en Artikel 2.52;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 2.12 Lozen van afvloeiend hemelwater van parkeerplaatsen en wegen

  • 1.

    Afvloeiend hemelwater van een parkeerterrein met meer dan 50 parkeerplaatsen of een weg met meer dan 1.000 vervoersbewegingen per etmaal, kan worden geloosd in een oppervlaktewaterlichaam .

  • 2.

    Voor het te lozen hemelwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Koper

    100 µg/l

    Lood

    100 µg/l

    Zink

    300 µg/l

    Minerale olie

    5 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

    1 µg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    Ammonium en organisch gebonden stikstof

    10 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid zijn die emissiegrenswaarden niet van toepassing als het hemelwater geloosd wordt in een bodempassage naast de weg, als die bodempassage voldoet aan de Leidraad rioleringen.

Artikel 2.13 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Ten minste vier weken voor de aanleg van een parkeerterrein met meer dan 50 parkeerplaatsen worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Ten minste vier weken voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van dat parkeerterrein, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

     

Paragraaf 2.2.2 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.14 Lozen van huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Huishoudelijk afvalwater wordt alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als:

    • a.

      het lozen plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam niet zijnde een wateraanvoersloot ;

    • b.

      het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten; en

    • c.

      de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

      • 1.

        40 meter bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

      • 2.

        100 meter bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

      • 3.

        600 meter bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

      • 4.

        1.500 meter bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

      • 5.

        3.000 meter bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt tijdens de aanvang van de lozing; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan, indien sprake is van voortschrijdende riolering buiten de bebouwde kom en het belang van de bescherming van een oppervlaktewaterlichaam zich daar niet tegen verzet, op een daartoe strekkende aanvraag bij maatwerkvoorschrift het lozen in een oppervlaktewaterlichaam worden toegestaan, mits het afvalwater minder dan 10 inwonerequivalenten bevat, waarbij kan worden aangetoond dat het afvalwater door een zuiveringsvoorziening wordt geleid die voldoet aan het bepaalde in Artikel 2.15, zesde lid.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      in Oosterwold fase 1a , mits voldaan wordt aan Artikel 2.15 , eerste tot en met derde lid;

    • b.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • c.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 2.15 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , wordt geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Representatief etmaalmonster

    Emissiegrenswaarden

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.

    Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden Representatief etmaalmonster

    Emissiegrenswaarden Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Totaal fosfor

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan 1 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwater door een septic tank wordt geleid die is geplaatst voor 1 maart 1997 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    De lozingseisen voor totaal stikstof en totaal fosfor zoals genoemd in het derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan 10 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwater door een zuiveringsvoorziening wordt geleid.

  • 6.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan 6 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1 , en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 gram, volgens annex B van NEN-EN 12566-1 ;

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of

    • c.

      die is geplaatst voor 1 maart 1997 met een kleinere nominale inhoud van 6 m3 en waarvoor het waterschap ontheffing heeft verleend.

  • 7.

    In afwijking van het tweede lid kunnen bij lozingen van meer dan 10 inwonerequivalenten en minder dan 200 inwonerequivalenten op een daartoe strekkende aanvraag bij maatwerkvoorschrift hogere emissiegrenswaarden worden vastgesteld of achterwege worden gelaten, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, en de lozing plaatsvindt in niet-kwetsbaar water .

  • 8.

    Het eerste tot en met zevende lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoor- wegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

  • 9.

    Het vijfde en zevende lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam in Oosterwold fase 1a .

Artikel 2.16 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.14, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Paragraaf 2.2.3 Lozen van koelwater

Artikel 2.17 Koelwater

  • 1.

    Koelwater, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.18 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.17, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

     

Paragraaf 2.2.4 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 2.19 Bij reinigen of conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 2.20 Werkinstructie bij reinigen of conserveren

  • 1.

    Bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel of het talud ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke wijze afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 2.21 Werkinstructie bij bouwen, renoveren of slopen

Bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terecht komen.

Artikel 2.22 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 2.23 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.19 tot en met Artikel 2.22, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 2.20; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 2.21.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

     

Paragraaf 2.2.5 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 2.24 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze paragraaf worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 2.25 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Te lozen afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.26 Lozen bij overslaan van inerte goederen

  • 1.

    Bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam komen.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

     

Paragraaf 2.2.6 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 2.27 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 meter bedraagt, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.4, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

    50 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 2.28 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

  • 1.

    Afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam komen.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 2.29 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de Artikel 2.27 en Artikel 2.28 , worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Paragraaf 2.2.7 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 2.30 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Afvalwater, afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 2.31 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Huishoudelijk afvalwater, afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

 

Paragraaf 2.2.8 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.32 Lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden

Stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.33 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, is een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek; en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 2.34 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in Artikel 2.32 in een oppervlaktewaterlichaam en die worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, kunnen worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.35 Lozen van algen en bacteriën

Algen en bacteriën kunnen uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.36 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.32, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      gegevens over de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 2.33; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de waterbeheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

     

Paragraaf 2.2.9 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 2.37 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

  • 1.

    Afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

     

Paragraaf 2.2.10 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 2.38 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 2.39 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.38, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Paragraaf 2.2.11 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 2.40 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.41 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.42 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 2.43 Lozen van condenswater afkomstig van de opslag van gewassen

Condenswater afkomstig van de opslag van gewassen kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, tenzij dit afkomstig is van gewassen waar voorafgaand aan de opslag gewasbeschermingsmiddelen op zijn toegepast of dit afkomstig is uit een ruimte waarin gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.

Artikel 2.44 Gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen bij het telen van gewassen in de open lucht

  • 1.

    In afwijking van artikel 4.723d, eerste lid en artikel 4.723i, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving kan een smallere teeltvrije zone aangehouden worden, als het talud van een oppervlaktewaterlichaam ten minste 300 centimeter breed is en dat oppervlaktewaterlichaam niet-kwetsbaar water is.

  • 2.

    Een versmalling van de teeltvrije zone naar ten minste 50 centimeter is mogelijk voor de volgende gewassen: aardappelen, uien, bloembollen en bloemknollen, aardbeien, asperges, prei, schorseneren, sla, wortelen, vaste planten en neerwaarts te bespuiten boomkwekerijgewassen.

Artikel 2.45 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.40 tot en met Artikel 2.43, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor het begin van de teelt van gewassen, bedoeld in Artikel 2.44 worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kadastrale gegevens van de locatie waar een smallere teeltvrije zone wordt aangehouden; en

    • b.

      de naam van het oppervlaktewaterlichaam waar de teeltvrije zone aan grenst.

  • 3.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

     

Paragraaf 2.2.12 Lozen bij het zuiveren van grondwater voor agrarische activiteiten

Artikel 2.46 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

  • 1.

    Afvalwater, afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 2.47 Lozen bij ontijzeren grondwater

  • 1.

    Afvalwater, afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.48 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de Artikel 2.46 en Artikel 2.47 worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

     

Paragraaf 2.2.13 Lozen van afvalwater afkomstig van het wassen van paarden

Artikel 2.49 Lozen van paardenwaswater

  • 1.

    Afvalwater afkomstig van het wassen van paarden kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden in tabel 2.8, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.8 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

Artikel 2.50 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.49, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

     

Paragraaf 2.2.14 Lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van voertuigen en werktuigen voor agrarische activiteiten

Artikel 2.51 Lozen van afvalwater van voertuigen en werktuigen zonder gewasbeschermingsmiddelen

  • 1.

    In afwijking van artikel 4.891 en in aanvulling op artikel 4.894, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving kan het afvalwater, afkomstig van het reinigen van voertuigen en werktuigen die niet voor gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt, en hemelwater, afkomstig van de wasplaats voor die voertuigen en werktuigen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , tenzij kan worden geloosd op onverharde bodem of in een vuilwaterriool.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater en hemelwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden in tabel 2.9, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.9 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    Minerale olie

    5 mg/l

Artikel 2.52 Lozen van hemelwater van een voorziening voor het reinigen en ontsmetten van veewagens

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.813, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving kan het hemelwater, afkomstig van een wasplaats voor het reinigen en ontsmetten van veewagens, indien deze niet in gebruik is voor deze activiteit, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , tenzij het gelijkmatig kan worden verspreid over landbouwgronden.

  • 2.

    Na het reinigen en ontsmetten van veewagens wordt de bodembeschermende voorziening nagespoeld met schoon water en het afvalwater wordt opgevangen.

  • 3.

    Voor het te lozen hemelwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden in tabel 2.10, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.10 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

Artikel 2.53 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.51 en Artikel 2.52, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

     

Paragraaf 2.2.15 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 2.54 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteit en leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

 

Paragraaf 2.2.16 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 2.55 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze paragraaf is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waar de activiteit wordt verricht.

Artikel 2.56 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

  • 1.

    Afvalwater, afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 2.57 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.56, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2.2.17 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 2.58 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Spuiwater uit recreatieve visvijvers kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.59 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken dagelijks bestuur voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.58 , worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

     

Paragraaf 2.2.18 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 2.60 Lozen van spoelwater

De volgende afvalwaterstromen, afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Paragraaf 2.2.19 Asverstrooiing

Artikel 2.61 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

 

Paragraaf 2.2.20 Andere lozingen

Artikel 2.62 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in Paragraaf 2.2.1 tot en met Paragraaf 2.2.19 en Afdeling 4.3 ;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 2.63 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 3 Activiteiten met betrekking tot waterstaatswerken

Afdeling 3.1 Algemeen

Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten op beperkingengebiedactiviteiten en overige activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor waterstaatswerken.

 

Paragraaf 3.1.2 Algemene bepalingen informatieplicht en meldingsplicht

Artikel 3.2 Algemene gegevens bij een informatieplicht

  • 1.

    De verstrekking van gegevens wordt ondertekend en bevat in ieder geval:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het e-mailadres en het telefoonnummer van de indiener;

    • d.

      het adres dan wel de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • e.

      de dagtekening.

  • 2.

    De verstrekking van gegevens wordt digitaal gedaan met een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.

Artikel 3.3 Algemene gegevens bij een meldingsplicht

  • 1.

    Een melding wordt ondertekend en bevat in ieder geval:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het e-mailadres en het telefoonnummer van de indiener;

    • d.

      het adres dan wel de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • e.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • f.

      de dagtekening; en

    • g.

      een situatietekening met in ieder geval:

      • 1.

        een noordgericht bovenaanzicht;

      • 2.

        een noordpijl;

      • 3.

        de schaal; en

      • 4.

        een legenda.

  • 2.

    De melding wordt digitaal gedaan met een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.

Artikel 3.4 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in Artikel 3.2 en Artikel 3.3, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Artikel 3.5 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur

  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 3.6 Algemene bepaling bij een melding

  • 1.

    De activiteiten worden uitgevoerd binnen één jaar na melding.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor het veranderen van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur, tenzij anders is bepaald.

     

Paragraaf 3.1.3 Algemene bepalingen omgevingsvergunning waterstaatswerken

Artikel 3.7 Algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunning waterstaatswerken

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van dit hoofdstuk wordt ondertekend en bevat in ieder geval:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

  • b.

    de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

  • c.

    als een ander dan de aanvrager de activiteit verricht: de gegevens, bedoeld onder b, van degene die de activiteit verricht;

  • d.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

  • e.

    de aanduiding van het adres dan wel de locatie waar de activiteit wordt verricht en de begrenzing van die locatie;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • g.

    de dagtekening;

  • h.

    een situatietekening met in ieder geval:

    • 1.

      een noordgericht bovenaanzicht;

    • 2.

      een noordpijl;

    • 3.

      de schaal; en

    • 4.

      een legenda;

  • i.

    als een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 eerste lid, van de Omgevingswet wordt getroffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;

  • j.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt:

    • 1.

      een berekening waaruit blijkt dat de constructieve veiligheid en bruikbaarheid van de kade of waterkering blijft gewaarborgd;

    • 2.

      een analyse die aantoont dat er door de aangevraagde activiteit geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding, het onderhoud en de versterking van de kade of waterkering; en

    • 3.

      indien van toepassing, een tekening van het uitvoeringsontwerp; en

  • k.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek.

Artikel 3.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op Artikel 3.7 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal; en

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in m2.

Artikel 3.9 Beoordelingsregel omgevingsvergunning waterstaatswerken

Een omgevingsvergunning voor een activiteit in de kernzone van een primaire, regionale of overige waterkering, met uitzondering van de overige waterkering Knardijk, waarbij werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 maart, wordt niet verleend, tenzij:

  • a.

    de werkzaamheden die worden verricht aantoonbaar redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn buiten de genoemde periode; en

  • b.

    wordt gewerkt volgens een namens het dagelijks bestuur vooraf goedgekeurd risicobeheersplan, waarin omschreven is welke maatregelen genomen worden om de waterveiligheid te waarborgen.

Afdeling 3.2 Activiteiten

Paragraaf 3.2.1 Ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Artikel 3.10 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van ontgrondingen, afgravingen en seismisch onderzoek in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.11 Melding ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Het is verboden ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, als de activiteit plaatsvindt in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.12 Uitvoeringsregels ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in artikel 3.11 :

    • a.

      houdt een onderhoudsstrook van minimaal 5 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam vrij;

    • b.

      verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;

    • c.

      stort geen vrijkomende grond in het oppervlaktewater;

    • d.

      gebruikt geen materialen die het oppervlaktewater kunnen vervuilen;

    • e.

      sluit gaten en sleuven, indien nodig met gebruik van kleikorrels, na gereedkomen van het werk ;

    • f.

      belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;

    • g.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3; en

    • h.

      houdt aanwezige drainage in stand.

  • 2.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.13 Omgevingsvergunning ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek te verrichten:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone, primaire waterkering - binnenbeschermingszone, primaire waterkering - tussenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone;

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone; of

  • d.

    bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.

Artikel 3.14 Absoluut verbod ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Het is verboden ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek te verrichten binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

 

Paragraaf 3.2.2 Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichting hebben

Artikel 3.15 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het hebben van explosiegevaarlijk materiaal en een explosiegevaarlijke inrichting in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.16 Melding explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

Het is verboden explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.17 Uitvoeringsregels explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.16 :

    • a.

      houdt een onderhoudsstrook van minimaal 5 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam vrij;

    • b.

      verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;

    • c.

      zorgt ervoor dat materiaal niet in aanraking met het oppervlaktewater kan komen;

    • d.

      belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet; en

    • e.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3.

  • 2.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.18 Omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

Het is verboden zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben in:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone, primaire waterkering - binnenbeschermingszone, primaire waterkering - tussenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone;

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone; of

  • d.

    bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.

Artikel 3.19 Absoluut verbod explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

Het is verboden explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

 

Paragraaf 3.2.3 Heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Artikel 3.20 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van heiwerkzaamheden en het plaatsen, wijzigen of verwijderen van werken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op werken waar regels voor zijn gesteld in de overige paragrafen van Afdeling 3.2.

Artikel 3.21 Heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Heiwerkzaamheden kunnen worden verricht of werken kunnen worden geplaatst, gewijzigd of verwijderd in:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - buitenbeschermingszone; of

  • b.

    bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.22 Omgevingsvergunning heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning heiwerkzaamheden te verrichten of werken te plaatsen, wijzigen of verwijderen in:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone, primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - tussenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone;

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone; of

  • d.

    bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.

Artikel 3.23 Absoluut verbod heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Het is verboden heiwerkzaamheden te verrichten of werken te plaatsen, wijzigen of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

 

Paragraaf 3.2.4 Kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Artikel 3.24 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, houden en verwijderen van kabels, drukleidingen en drukvaten in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering .

Artikel 3.25 Kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Kabels, drukleidingen of drukvaten kunnen worden geplaatst, gehouden of verwijderd:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - tussenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone; of

  • b.

    bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.26 Melding kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Het is verboden kabels, drukleidingen of drukvaten te plaatsen, houden of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, in in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.

Artikel 3.27 Uitvoeringsregels kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.26:

    • a.

      plaatst de kabels, drukleidingen of drukvaten minimaal 3 meter vanaf het oppervlaktewaterlichaam vrij;

    • b.

      plaatst de kabels en leidingen minimaal 80 centimeter onder het maaiveld;

    • c.

      verdicht de sleuf in lagen van maximaal 40 centimeter; en

    • d.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.26, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:

    • a.

      geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;

    • b.

      het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en

    • c.

      de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.

  • 3.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.28 Omgevingsvergunning kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning kabels, drukleidingen of drukvaten te plaatsen, houden of verwijderen:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone of primaire waterkering - binnenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone;

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone; of

  • d.

    bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.

Artikel 3.29 Absoluut verbod kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Het is verboden kabels, drukleidingen of drukvaten te plaatsen, houden of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

 

Paragraaf 3.2.5 Werkzaamheden verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

Artikel 3.30 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van werkzaamheden die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze paragraaf worden onder werkzaamheden in ieder geval verstaan:

    • a.

      aanleggen;

    • b.

      baggeren;

    • c.

      boren;

    • d.

      bouwen;

    • e.

      graven;

    • f.

      dempen;

    • g.

      herstellen;

    • h.

      onderhouden;

    • i.

      planten;

    • j.

      repareren;

    • k.

      reviseren;

    • l.

      slopen;

    • m.

      uitbreiden;

    • n.

      verbouwen en herbouwen; en

    • o.

      gelijksoortige werkzaamheden.

  • 3.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op de activiteiten, geregeld in Paragraaf 3.2.1 tot en met Paragraaf 3.2.4 en Paragraaf 3.2.6 tot en met Paragraaf 3.2.21.

Artikel 3.31 Werkzaamheden verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

  • 1.

    Werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, kunnen worden verricht:

    • a.

      bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - buitenbeschermingszone;

    • b.

      bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - beschermingszone; of

    • c.

      bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - beschermingszone.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, onder b, zijn in het gebied aangeduid als regionale waterkering buitendijks - kernzone de volgende werkzaamheden toegestaan:

    • a.

      handelingen ten behoeve van gewoon onderhoud; en

    • b.

      gebruikelijke handelingen in en aan tuinen, op de kruin van de waterkering met een minimale overhoogte van 50 cm ten opzichte van de minimaal benodigde kruinhoogte, toegestaan, als:

      • 1.

        bij het aanleggen of behouden van bomen de ontgrondingskuil minimaal 5 meter uit de buitenkruinlijn binnendijks ligt; of

      • 2.

        bij het plaatsen of hebben van bouwwerken en objecten, deze:

        • i.

          in zijn geheel verwijderbaar of eenvoudig demontabel zijn; en

        • ii.

          de toegankelijkheid van de waterkering als geheel niet achteruit gaat.

  • 3.

    Degene die werkzaamheden aan tuinen verricht, als bedoeld het tweede lid, maakt deze op eigen kosten ongedaan op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer of onderhoud door het waterschap of anderszins in het belang van waterstaatswerken.

Artikel 3.32 Omgevingsvergunning voor het verrichten van werkzaamheden die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

Het is verboden zonder omgevingsvergunning werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, te verrichten:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone of primaire waterkering - binnenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone, tenzij het werkzaamheden Artikel 3.31, tweede lid, betreft;

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone; of

  • d.

    bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone, oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.33 Absoluut verbod voor het verrichten van werkzaamheden die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

Het is verboden werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, te verrichten binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

 

Paragraaf 3.2.6 Dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

Artikel 3.34 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben en verwijderen van dammen en duikers in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.35 Melding dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden dammen en duikers te plaatsen, hebben of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam in landelijk gebied, tenzij het gaat om een aan- of afvoersloot, tocht, d-tocht of vaart.

Artikel 3.36 Uitvoeringsregels dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

Degene die de activiteit verricht, bedoeld in artikel 3.35 :

  • a.

    voert het werk uit overeenkomstig de ingediende tekening of tekeningen;

  • b.

    belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;

  • c.

    houdt drainuitmondingen vrij, of, indien vrijhouden niet mogelijk is, verlegt de drainuitmondingen zodanig dat vrije uitstroom en doorspuiten mogelijk blijven, waarbij de drainage wordt voorzien van een polypropyleenomhulling en een dichte eindbuis met een lengte van minimaal 0,50 meter;

  • d.

    verwerkt geen vrijkomende grond in het talud van overige oppervlaktewaterlichamen , anders dan het oppervlaktewaterlichaam waarin de dam en duiker aangelegd wordt;

  • e.

    legt de dam, indien die wordt voorzien van een verhard oppervlak , zo aan dat het verhard oppervlak op minimaal 1 meter uit de boveninsteek van het talud van de dam wordt aangebracht;

  • f.

    zorgt ervoor dat de duiker aan beide zijden minimaal 0,10 meter en maximaal 0,30 meter uit het talud steekt;

  • g.

    legt de duiker aan op een zandpakket met een dikte van minimaal 0,15 meter, tenzij zwaar verkeer over de duiker passeert, in welk geval de duiker op een zandpakket met een dikte van minimaal 0,50 meter wordt aangelegd;

  • h.

    zorgt ervoor dat de duiker een inwendige diameter van minimaal 0,40 meter heeft;

  • i.

    zorgt ervoor dat de duiker ten minste 1/3 van de diameter lucht bevat;

  • j.

    zorgt ervoor dat de duiker op de bodem van de kavel- erf of wegsloot maximaal 18 meter lang is; en

  • k.

    zorgt ervoor dat:

    • 1.

      indien een duiker van beton wordt gebruikt, de elementen minimaal 2 meter lang zijn en waterdicht op elkaar aangesloten worden door middel van een rubberring;

    • 2.

      indien een duiker van pvc wordt gebruikt die bestaat uit elementen, de elementen waterdicht op elkaar worden aangesloten door middel van een pvc-mof; of

    • 3.

      indien een stalen duiker wordt gebruikt die bestaat uit elementen, de elementen waterdicht op elkaar worden aangesloten door middel van een stalen koppelstuk.

Artikel 3.37 Omgevingsvergunning dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning dammen en duikers te plaatsen, hebben of verwijderen, in de kernzone van:

  • a.

    een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied; en

  • b.

    een aan- of afvoersloot - tocht - d-tocht of vaart.

Artikel 3.38 Absoluut verbod dammen en duikers plaatsen of verwijderen

Het is verboden een dam en duiker te plaatsen of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

 

Paragraaf 3.2.7 Oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen

Artikel 3.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben en verwijderen van oeverconstructies in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.40 Melding oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden een oeverconstructie te plaatsen, hebben of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.

Artikel 3.41 Uitvoeringsregels oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen

  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.40:

    • a.

      werkt de oeverconstructie gronddicht af, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de oeverconstructie in de natte bak kan komen;

    • b.

      sluit de oeverconstructie geheel aan op een eventueel reeds aanwezige oeverconstructie, voor zover het vorm en afmetingen betreft;

    • c.

      verwijdert bij vervanging van de oeverconstructie de oude geheel en legt de nieuwe oeverconstructie op dezelfde plaats aan;

    • d.

      zorgt bij vervanging dat er een eenvoudig te vervangen duurzame constructie wordt aangelegd;

    • e.

      voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de oeverconstructie en het talud;

    • f.

      houdt er bij de aanleg rekening mee dat met het uitvoeren van de werkzaamheden zettingen kunnen ontstaan en neemt hiervoor de nodige voorzorgsmaatregelen; en

    • g.

      verankert de oeverconstructie zo in het achterliggende perceel, dat geen vervorming of voorover wijken kan plaatsvinden.

  • 2.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.40, wijzigt of verwijdert de oeverconstructie op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur, indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

     

Paragraaf 3.2.8 Steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

Artikel 3.42 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten het plaatsen, hebben en verwijderen van steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken en vergelijkbare constructies in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.43 Melding steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies te plaatsen, hebben of verwijderen in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur.

Artikel 3.44 Uitvoeringsregels steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.43:

    • a.

      handhaaft een minimale strook van 5 meter op de breedte van het oppervlaktewaterlichaam voor varend onderhoud;

    • b.

      wijzigt de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger niet;

    • c.

      beschadigt het onderwatertalud en de aanwezige oeverconstructie niet;

    • d.

      belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;

    • e.

      maakt een zelfstandige steiger, vlonder overhangend bouwwerk, overstortbak of vergelijkbare constructie, die niet rust op een bestaande oeverconstructie;

    • f.

      voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de doorstroming en afvoer van het water;

    • g.

      gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk; en

    • h.

      voorziet in deugdelijke oeverbescherming op de plaats van de steiger, vlonder, overhangend bouwwerk, overstortbak of vergelijkbare constructie.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.43, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:

    • a.

      geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;

    • b.

      het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en

    • c.

      de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.

  • 3.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.43, wijzigt of verwijdert de steiger, vlonder, overhangend bouwwerk, overstortbak of vergelijkbare constructie op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur, indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 3.45 Absoluut verbod steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies te plaatsen, behouden of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

 

Paragraaf 3.2.9 Beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Artikel 3.46 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en verwijderen van beplanting en bomen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.47 Beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Beplanting of bomen kunnen worden geplaatst, behouden of verwijderd:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - buitenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - beschermingszone;

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - beschermingszone; of

  • d.

    bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.48 Melding beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Het is verboden beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.

Artikel 3.49 Uitvoeringsregels beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.48:

    • a.

      verwijdert dode, zieke, of beschadigde bomen en de wortelresten;

    • b.

      herstelt het maaiveld bij verwijdering van beplanting of bomen en de wortelresten;

    • c.

      laat geen vaste stoffen achter langs het oppervlaktewaterlichaam of de bijbehorende beschermingszone;

    • d.

      wijzigt de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger niet;

    • e.

      zorgt ervoor dat de berging van het oppervlaktewaterlichaam niet beperkt wordt; en

    • f.

      zorgt ervoor dat het bergingsprofiel zo veel mogelijk vrij wordt gehouden van beplanting, bladeren, takken en wortelresten.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.48, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:

    • a.

      geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;

    • b.

      het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en

    • c.

      de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.

  • 3.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.48, wijzigt of verwijdert de beplanting of bomen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem.

Artikel 3.50 Omgevingsvergunning beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone of primaire waterkering - binnenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone; of

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone.

Artikel 3.51 Absoluut verbod beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

  • 1.

    Het is verboden beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.

  • 2.

    Het is verboden beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

     

Paragraaf 3.2.10 Activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Artikel 3.52 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

  • 2.

    Deze paragraaf is van toepassing op het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen, waaronder:

    • a.

      het bevestigen of laten liggen van vaartuigen, vlotten of vistuigen;

    • b.

      het deponeren of opslaan van voorwerpen, materialen of stoffen;

    • c.

      het zich ontdoen van afval;

    • d.

      het plaatsen van tenten, caravans, campers, woonwagens en dergelijke; en

    • e.

      het houden van wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen en het plaatsen van kramen of tenten en het innemen van standplaatsen met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke.

Artikel 3.53 Activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Activiteiten kunnen op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen gehouden worden:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - beschermingszone.

Artikel 3.54 Melding activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Het is verboden activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.55 Uitvoeringsregels activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.54:

    • a.

      verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;

    • b.

      brengt geen stoffen in het oppervlaktewater;

    • c.

      belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;

    • d.

      ruimt na afloop van de werkzaamheden alle stoffen en materialen op; en

    • e.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.54, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:

    • a.

      geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;

    • b.

      het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en

    • c.

      de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.

  • 3.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.56 Omgevingsvergunning activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone;

  • b.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone; of

  • c.

    bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.

Artikel 3.57 Absoluut verbod activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Het is verboden activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

 

Paragraaf 3.2.11 Vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

Artikel 3.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen, hebben en houden van vaste stoffen of voorwerpen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.59 Vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

Vaste stoffen of voorwerpen kunnen worden gebracht of gehouden:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone.

Artikel 3.60 Melding vaste stoffen, voorwerpen of dieren brengen, hebben of houden

Het is verboden vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.61 Uitvoeringsregels vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.60:

    • a.

      verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;

    • b.

      zorgt ervoor dat het materiaal of de materialen niet in aanraking komen met het oppervlaktewater;

    • c.

      belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;

    • d.

      zorgt er voor dat de materialen niet uitlogen; en

    • e.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.60, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:

    • a.

      geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;

    • b.

      het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en

    • c.

      de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.

  • 3.

    Degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.60, verricht, wijzigt of verwijdert de vaste stoffen of voorwerpen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem.

  • 4.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.62 Omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone.

Artikel 3.63 Absoluut verbod vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

  • 1.

    Het is verboden vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.

  • 2.

    Het is verboden vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

     

Paragraaf 3.2.12 Buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven

Artikel 3.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het buiten openbare verharde wegen rijden met een rijtuig, voertuig en lastdier en vee drijven in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.65 Buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven

Buiten openbare verharde wegen kan met een rijtuig, voertuig of lastdier worden gereden of vee worden gedreven:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone.

Artikel 3.66 Omgevingsvergunning buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven

Het is verboden zonder omgevingsvergunning buiten openbare verharde wegen te rijden met een rijtuig, voertuig of lastdier of vee te drijven in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone.

 

Paragraaf 3.2.13 Anders bemesten

Artikel 3.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het op andere wijze bemesting toepassen dan door het dagelijks bestuur is bepaald in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.68 Anders bemesten

Bemesting kan op andere wijze dan door het dagelijks bestuur is bepaald worden toegepast:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone.

Artikel 3.69 Omgevingsvergunning anders bemesten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning op andere wijze bemesting toe te passen dan door het dagelijks bestuur in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone .

 

Paragraaf 3.2.14 Afwijken van het peilbesluit of het peil dat normaal wordt aangehouden

Artikel 3.70 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en het houden van de waterstand op een peil, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.71 Omgevingsvergunning waterstand op een peil brengen of houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de waterstand van een oppervlaktewaterlichaam op een peil te brengen of houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden.

 

Paragraaf 3.2.15 Windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen

Artikel 3.72 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, wijzigen en verwijderen van windmolens in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.73 Windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen

Windmolens kunnen worden geplaatst, gewijzigd of verwijderd in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone, oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.74 Omgevingsvergunning windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning windmolens te plaatsen, wijzigen of verwijderen:

  • a.

    bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone, primaire waterkering - binnenbeschermingszone, primaire waterkering - tussenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;

  • b.

    bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of

  • c.

    bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone.

Paragraaf 3.2.16 Toename verharding

Artikel 3.75 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van verhard oppervlak .

Artikel 3.76 Toename verharding

  • 1.

    Het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van nieuw verhard oppervlak in landelijk gebied is toegestaan, bij een toename tot 2.500 m2 verharding.

  • 2.

    Het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van nieuw verhard oppervlak in stedelijk gebied is toegestaan, bij een toename tot 750 m2 verharding.

Artikel 3.77 Compenseren toename verharding

Degene die neerslag versneld tot afvoer laat komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak, waarbij de toename tot 2.500 m2 in landelijk gebied of tot 750 m2 in stedelijk gebied is, is niet verplicht de versnelde afvoer te compenseren, tenzij het watersysteem al om andere redenen moet worden aangepast.

Artikel 3.78 Omgevingsvergunning toename verharding

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak in landelijk gebied, bij een toename van 2.500 m² verharding of meer.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak in stedelijk gebied, bij een toename van 750 m² verharding of meer.

  • 3.

    De toename, bedoeld in het eerste en tweede lid, betreft de totale toename sinds 1 juli 2013 binnen een perceel, of voor zover het een ontwikkeling betreft waarbij binnen meerdere percelen verharding plaatsvindt, de verharding binnen deze meerdere percelen.

     

Paragraaf 3.2.17 Lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.79 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het water lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.80 Melding lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    Het is verboden water te lozen in, te onttrekken aan, af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als:

    • a.

      meer dan 225 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ofmeer dan 125 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Het is verboden water te lozen in, te onttrekken aan, af te voeren naar of aan te voeren uit gestuwde oppervlaktewaterlichamen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als:

    • a.

      meer dan 225 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam; of

    • b.

      meer dan 30 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

  • 3.

    Het is verboden water te onttrekken aan of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen in wateraanvoergebied, die water aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen gelegen buiten het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, indien meer dan 30 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.81 Indieningsvereisten melding lozen in, onttrekken uit, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    Tenminste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in Artikel 3.80, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de situering van de activiteit;

    • b.

      de wijze waarop de activiteit zal plaatsvinden;

    • c.

      de hoeveelheid water in m3 per uur die geloosd, onttrokken, aangevoerd of afgevoerd wordt; en

    • d.

      de tijdsduur van de activiteit.

  • 2.

    Tenminste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Artikel 3.82 Omgevingsvergunning lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, dan wel af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, als op de voorgenomen wijze:

    • a.

      meer dan 540 m3 water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam; of

    • b.

      meer dan 250 m3 water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in of af te voeren naar oppervlaktewaterlichamen in wateraanvoergebied, die water aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen gelegen buiten het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen die niet in beheer zijn van Waterschap Zuiderzeeland, met uitzondering van aanvoer van water als gevolg van spuien ter plaatse van schutsluizen.

Artikel 3.83 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van Artikel 3.82 is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

Paragraaf 3.2.18 Visserij en visplan

Artikel 3.84 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het uitoefenen van visserij in een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Onder visserij wordt niet verstaan het vissen met een hengel.

Artikel 3.85 Omgevingsvergunning visserij

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning visserij uit te oefenen in een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Het eerste lid geldt voor de in het beheergebied van het waterschap opererende visrechthebbenden.

Artikel 3.86 Aanvullende aanvraagvereisten omgevingsvergunning visserij

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor visserij, bedoeld in Artikel 3.85, wordt een visplan aan het dagelijks bestuur overgelegd.

  • 2.

    In het visplan wordt verwoord hoe wordt bijdragen aan het bevorderen en handhaven van een evenwichtige visstand in de oppervlaktewaterlichamen in relatie tot de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water, die zijn weergegeven in het vigerende Waterbeheerprogramma van het waterschap.

Artikel 3.87 Aanvullende beoordelingsregel omgevingsvergunning visserij

Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 3.85 wordt alleen geweigerd als het uitvoeren van het visplan van de aanvrager leidt tot:

  • a.

    een onacceptabele achteruitgang van de visstand of de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam ten opzichte van de huidige actuele situatie in het oppervlaktewaterlichaam waarin de activiteit wordt verricht of in het oppervlaktewaterlichaam dat hiermee in directe verbinding staat;

  • b.

    het ongedaan maken van verwachte of geplande effecten van eerdere maatregelen of herstelprognoses voor herstel van een watersysteem; of

  • c.

    veronachtzaming van een andere specifieke of toegewezen functie zoals natuur, ecologische verbindingszone of zwemwater.

Paragraaf 3.2.19 Maaien in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het maaien in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.89 Maaien

In het Weerwater, het Bovenwater en de Noorderplassen kan worden gemaaid, als:

  • a.

    degene die de activiteit verricht in het voorafgaande jaar een omgevingsvergunning had;

  • b.

    in het voorafgaande jaar geen Krw-normoverschrijdingen zijn opgetreden van totaal stikstof of totaal fosfaat of van chlorofyl; en

  • c.

    het maaiplan ongewijzigd is ten opzichte van het voorafgaande jaar.

Artikel 3.90 Gegevens en bescheiden

Uiterlijk 1 maart van het betreffende jaar waarin de activiteit, bedoeld in Artikel 3.89, zal worden uitgevoerd, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het kenmerk en de datum van afgifte van de omgevingsvergunning die het voorgaande jaar is afgegeven op basis van Artikel 3.91;

  • b.

    de vermelding dat er niet wordt afgeweken van het maaiplan waarvoor de omgevingsvergunning, bedoeld onder a, was afgegeven; en

  • c.

    de jaarplanning waarop is aangegeven in welke week de maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd.

Artikel 3.91 Omgevingsvergunning maaien

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te maaien in het Weerwater, het Bovenwater en de Noorderplassen, tenzij Artikel 3.89 van toepassing is.

Artikel 3.92 Aanvullende aanvraagvereisten omgevingsvergunning maaien

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor maaien, bedoeld in Artikel 3.91,wordt een maaiplan aan het dagelijks bestuur overgelegd.

  • 2.

    Het maaiplan wordt uiterlijk 1 maart van het betreffende jaar aan het dagelijks bestuur overgelegd.

  • 3.

    Het maaiplan bevat ten minste:

    • a.

      een duidelijke kaart van het te maaien oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      de plaats waar in dit oppervlaktewaterlichaam gemaaid wordt;

    • c.

      een aanduiding van het procentuele aandeel van het maaioppervlak van het totaal begroeibaar oppervlak in dit oppervlaktewaterlichaam, zoals aangewezen in Bijlage 4;

    • d.

      een beschrijving van hoe het maaisel wordt verwijderd; en

    • e.

      een beschrijving van de methode van maaien.

Paragraaf 3.2.20 Activiteiten verrichten in een bergingsgebied

(gereserveerd)

 

Paragraaf 3.2.21 Afrasteringen, coupures, sluizen en stuwen

Artikel 3.93 Afrasteringen

  • 1.

    De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren en die zijn gelegen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering, kunnen door het dagelijks bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

  • 3.

    Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge dit artikel ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

Artikel 3.94 Coupures en sluizen

  • 1.

    De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het dagelijks bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

  • 2.

    Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge dit artikel ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

Artikel 3.95 Stuwen

De eigenaren van stuwen, of andere onderhoudsplichtigen van stuwen, zijn verplicht het door het dagelijks bestuur bepaalde stuwpeil in te stellen en in stand te houden.

 

Paragraaf 3.2.22 Andere beperkingengebiedactiviteiten

Artikel 3.96 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten, anders dan de activiteiten in paragraaf 3.2.1 tot en met paragraaf 3.2.21, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.97 Vangnetvergunning voor andere beperkingengebiedactiviteiten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning enige activiteiten te verrichten in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering, waardoor schade kan worden toegebracht aan het waterstaatswerk of waardoor de werking van het waterstaatswerk wordt belet, gehinderd of verzwakt, tenzij in deze verordening is bepaald dat die activiteit is vrijgesteld van de vergunningplicht.

Hoofdstuk 4 Activiteiten met betrekking tot grondwater

Afdeling 4.1 Algemeen

Paragraaf 4.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten met betrekking tot het onttrekken van grondwater, het infiltreren van water, het lozen van grondwater en het plaatsen van een noodvoorziening voor het onttrekken van grondwater.

Artikel 4.2 Uitwerking zorgplicht lozingsactiviteit

De zorgplicht, bedoeld in Artikel 1.8 , bij het lozen van grondwater op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • b.

    de best beschikbare technieken worden toegepast;

  • c.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • d.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • e.

    lozingen doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • f.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

  • g.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Paragraaf 4.1.2 Algemene bepalingen informatieplicht en meldingsplicht

Artikel 4.3 Gegevens en bescheiden bij informatieplicht

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur worden die ondertekend en in ieder geval voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van degene die de activiteit verricht; en

  • c.

    de dagtekening.

Artikel 4.4 Gegevens en bescheiden bij meldingsplicht voor onttrekken van grondwater

  • 1.

    Een melding voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of voor het plaatsen van een noodvoorziening voor het onttrekken van grondwater wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de indiener;

    • d.

      als de werkzaamheden door een ander dan de indiener worden uitgevoerd, de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

    • e.

      als de melding wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, elektronisch adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

    • f.

      als een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 eerste lid, van de Omgevingswet wordt getroffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;

    • g.

      het doel van de geplande grondwateronttrekking;

    • h.

      de kadastrale gegevens van het perceel waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;

    • i.

      de Rijksdriehoekscoördinaten (X,Y-coördinaten) van de locatie waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;

    • j.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten onttrekkingsputten;

    • k.

      de diameter, de lengte en de diepte van de onder- en bovenzijde van de filters van iedere onttrekkingsput ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • l.

      de totaal opgestelde pompcapaciteit en de pompcapaciteit per onttrekkingsput in m³ per uur;

    • m.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheid grondwater per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

    • n.

      bij een tijdelijke onttrekking:

      • 1.

        de periode waarin grondwater wordt onttrokken; en

      • 2.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om eventuele negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken;

    • o.

      een technisch bemalingsplan, indien het waterschap dat verzoekt, dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen, of de hiervoor in de plaats getreden regelgeving; en

    • p.

      een monitoringsplan, indien het waterschap dat verzoekt, dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen of de hiervoorin de plaats getreden regelgeving.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, bevat een melding van het onttrekken van grondwater, waarbij het grondwater wordt geretourneerd in de bodem, tevens de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • b.

      een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

    • c.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • d.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • e.

      de pompcapaciteit in m3 per uur;

    • f.

      de maximaal te retourneren hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

    • g.

      de wijze waarop water wordt geretourneerd; en

    • h.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de retournering te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.5 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

  • 1.

    Wijzigingen van de naam of het adres, bedoeld in Artikel 4.3 en Artikel 4.4, worden onverwijld doorgegeven aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Artikel 4.6 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur

  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 4.7 Algemene gegevens bij een melding

Ten minste vier weken voor het veranderen van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur, tenzij anders is bepaald.

 

Paragraaf 4.1.3 Algemene bepalingen omgevingsvergunning met betrekking tot grondwater

Artikel 4.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor onttrekken van grondwater

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater, die op grond van deze verordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

    • d.

      als de werkzaamheden door een ander dan de indiener worden uitgevoerd, de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

    • e.

      als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, elektronisch adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

    • f.

      het doel van de geplande grondwateronttrekking;

    • g.

      de kadastrale gegevens van het perceel waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;

    • h.

      de Rijksdriehoekscoördinaten (X, Y-coördinaten) van de locatie waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;

    • i.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten onttrekkingsputten;

    • j.

      de diameter, de lengte en de diepte van de onder- en bovenzijde van de filters van iedere onttrekkingsput ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • k.

      de totaal opgestelde pompcapaciteit en de pompcapaciteit per onttrekkingsput in m³ per uur;

    • l.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheid grondwater per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar; en

    • m.

      bij een tijdelijke onttrekking:

      • 1.

        de periode waarin grondwater wordt onttrokken; en

      • 2.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om eventuele negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken;

    • n.

      dient op verzoek van het waterschap een technisch bemalingsplan in dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen, of de hiervoor in de plaats getreden regelgeving; en

    • o.

      dient op verzoek van het waterschap een monitoringsplan in dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen of de hiervoorin de plaats getreden regelgeving.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, bevat een aanvraag voor het onttrekken van grondwater, waarbij het grondwater wordt geretourneerd in de bodem, tevens de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • b.

      een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

    • c.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • d.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • e.

      de pompcapaciteit in m3 per uur;

    • f.

      de maximaal te retourneren hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

    • g.

      de wijze waarop grondwater wordt geretourneerd ;

    • h.

      de herkomst en de samenstelling van het te retourneren grondwater; en

    • i.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de retournering te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.9 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor infiltreren van water

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water , die op grond van deze verordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

  • d.

    als de werkzaamheden door een ander dan de indiener worden uitgevoerd, de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

  • e.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, e-mailadres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

  • f.

    het doel van de geplande infiltratie;

  • g.

    de kadastrale gegevens van het perceel waar de infiltratie zal plaatsvinden;

  • h.

    de Rijksdriehoekscoördinaten (X, Y-coördinaten) van de locatie waar de infiltratie zal plaatsvinden;

  • i.

    het aantal bestaande en nieuw in te richten infiltratieputten;

  • j.

    de diameter, de lengte en de diepte van de onder- en bovenzijde van de filters van iedere infiltratieput ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

  • k.

    de totaal opgestelde pompcapaciteit en de pompcapaciteit per infiltratieput in m³ per uur;

  • l.

    de maximaal te infiltrerenatie hoeveelheid water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

  • m.

    de wijze waarop water wordt geïnfiltreerd;

  • n.

    de herkomst en de samenstelling van het te infiltreren water; en

  • o.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de infiltratie te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.10 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

  • 1.

    In aanvulling op Artikel 1.15 van deze verordening, is op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater, die op grond van deze verordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In aanvulling op Artikel 1.15 van deze verordening, is op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water, die op grond van deze verordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.11 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water, die op grond van deze verordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

 

Afdeling 4.2 Onttrekken van grondwater en infiltreren van water

Paragraaf 4.2.1 Onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Artikel 4.12 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden.

  • 2.

    Onder agrarische doeleinden wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      beregening;

    • b.

      gewasbescherming;

    • c.

      bevloeiing;

    • d.

      agrarische bedrijfshygiëne; en

    • e.

      veedrenking.

Artikel 4.13 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Degene die grondwater onttrekt voor agrarische doeleinden:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.14 Meetverplichting onttrekken van grondwater

  • 1.

    Degene die meer dan 10.000 m3 grondwater per kalenderjaar onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.15 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater verbieden als:

  • a.

    door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b.

    degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd; of

  • c.

    het gebruik van oppervlaktewater redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 4.16 Melding onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als ‘grondwateronttrekkingsgebied – exclusief keringen en Oosterwold’ grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, indien minimaal 1 m3 en maximaal 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Oosterwold' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, indien maximaal 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

Artikel 4.17 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als meer dan 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – keringen'.

Artikel 4.18 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op (locatie: boringsvrije zone):

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

Paragraaf 4.2.2 Onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Artikel 4.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling.

Artikel 4.20 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Degene die grondwater onttrekt voor bronbemaling of proefbemaling:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.21 Meetverplichting onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.22 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling verbieden als:

  • a.

    door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan; of

  • b.

    degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 4.23 Melding onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – exclusief keringen ' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als:

    • a.

      de activiteit maximaal zes maanden duurt; en

    • b.

      meer dan 1 m3 en maximaal 140 m3 per uur grondwater wordt onttrokken.

  • 2.

    De activiteit, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd binnen één jaar na melding.

Artikel 4.24 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als:

    • a.

      de activiteit langer dan zes maanden duurt; of

    • b.

      meer dan 140 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – keringen'.

Artikel 4.25 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

Paragraaf 4.2.3 Onttrekken van grondwater voor saneringen

Artikel 4.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering en bodemsanering.

Artikel 4.27 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor saneringen

Degene die grondwater onttrekt voor een sanering:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.28 Meetverplichting onttrekken van grondwater

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.29 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor saneringen

Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater voor een sanering verbieden als:

  • a.

    door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan; of

  • b.

    degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 4.30 Melding onttrekken van grondwater voor saneringen

  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor een sanering zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als maximaal 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    De activiteit, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd binnen één jaar na melding.

Artikel 4.31 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor saneringen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor een sanering, als meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor saneringen, in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – keringen'.

Artikel 4.32 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor saneringen

  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

Paragraaf 4.2.4 Onttrekken van grondwater voor calamiteiten

Artikel 4.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor calamiteiten.

Artikel 4.34 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor calamiteiten

Degene die een onttrekkingsvoorziening inricht voor de onttrekking van grondwater voor calamiteiten:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.35 Melding plaatsen noodvoorziening voor calamiteiten

Het is verboden in het gebied aangeduid als ‘grondwateronttrekkingsgebied – exclusief keringen’ een noodvoorziening ten behoeve van het onttrekken van grondwater voor calamiteiten te plaatsen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur.

Artikel 4.36 Omgevingsvergunning plaatsen noodvoorziening voor calamiteiten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – keringen' een noodvoorziening ten behoeve van het onttrekken van grondwater voor calamiteiten te plaatsen.

Artikel 4.37 Absoluut verbod plaatsen noodvoorziening voor calamiteiten

  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

Paragraaf 4.2.5 Onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Artikel 4.38 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden dan genoemd in paragraaf 4.2.1 tot en met paragraaf 4.2.4.

Artikel 4.39 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Degene die grondwater onttrekt voor overige doeleinden:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.40 Meetverplichting onttrekken van grondwater

  • 1.

    Degene die meer dan 10.000 m3 grondwater per kalenderjaar onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.41 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater verbieden als:

  • a.

    door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b.

    degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd; of

  • c.

    het gebruik van oppervlaktewater redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 4.42 Melding onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – exclusief keringen en Oosterwold' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als meer dan 1 m3 en maximaal 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Oosterwold' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als maximaal 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 3.

    De activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden uitgevoerd binnen één jaar na melding.

Artikel 4.43 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied – keringen'.

Artikel 4.44 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken of grondwater te infiltreren voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

Paragraaf 4.2.6 Infiltreren van water

Artikel 4.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening.

Artikel 4.46 Meetverplichting infiltreren van water

  • 1.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal geı̈nfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 4.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 4.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

    vierwekelijks

    Kleur

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

    vierwekelijks

    Adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    Polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden geı̈nfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geı̈nfiltreerde water.

  • 5.

    Het eerste tot en met vierde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.47 Omgevingsvergunning infiltreren van water

Het is verboden zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, met uitzondering van:

  • a.

    onttrekkingen en infiltraties voor industriële toepassingen, wanneer de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar is;

  • b.

    onttrekkingen en infiltraties voor de openbare drinkwatervoorziening; en

  • c.

    onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem.

Afdeling 4.3 Lozen van grondwater

Paragraaf 4.3.1 Lozen van grondwater bij saneringen, bronbemaling en proefbemaling

Artikel 4.48 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater bij saneringen, bronbemaling en proefbemaling.

Artikel 4.49 Lozen van grondwater bij saneringen

  • 1.

    Grondwater, afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.2 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    1,0 µg/l

    Benzeen tolueen ethylbenzeen xyleen

    50,0 µg/l

    Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor

    20,0 µg/l

    Aromatische organohalogeen- verbindingen

    20,0 µg/l

    Minerale olie

    500,0 µg/l

    Cadmium

    4,0 µg/l

    Kwik

    1,0 µg/l

    Koper

    11,0 µg/l

    Nikkel

    41,0 µg/l

    Lood

    53,0 µg/l

    Zink

    120,0 µg/l

    Chroom

    24,0 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50,0 mg/l

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.3, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.3 Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    1,0 µg/l

    Minerale olie

    50,0 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 µg/l

    Lood

    5,3 µg/l

    Zink

    12,0 µg/l

    Chroom

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    20,0 mg/l

    Benzeen

    2,0 µg/l

    Tolueen

    7,0 µg/l

    Ethylbenzeen

    4,0 µg/l

    Xyleen

    4,0 µg/l

    Tetrachlooretheen

    3,0 µg/l

    Trichlooretheen

    20,0 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    20,0 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20,0 µg/l

    Vinylchloride

    8,0 µg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20,0 µg/l

    Monochloorbenzeen

    7,0 µg/l

    Dichloorbenzenen

    3,0 µg/l

    Trichloorbenzenen

    1,0 µg/l

Artikel 4.50 Lozen van grondwater bij bronbemaling of proefbemaling

  • 1.

    Grondwater bij bronbemaling of proefbemaling, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater is als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Voor het te lozen grondwater is het zuurstofgehalte ten minste 5 mg/l.

  • 4.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 4.51 Meet- en rekenbepaling

  • 1.

    Op het bemonsteren van grondwater , als bedoeld in Artikel 4.49 en Artikel 4.50 , is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680 ;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993 ;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680 , waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2 ;

    • e.

      voor cadmium, ijzer, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885 , waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2 ;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852 , waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2 ;

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872 .

Artikel 4.52 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel Artikel 4.49 en Artikel 4.50, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      op welke wijze de lozing van het onttrokken grondwater zal plaatsvinden: op oppervlaktewater, riolering of anders;

    • b.

      de Rijksdriehoekscoördinaten (X, Y-coördinaten) van de locatie waar de lozing van het onttrokken grondwater zal plaatsvinden;

    • c.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • d.

      de verwachte begin- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij bronbemaling of proefbemaling, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van bronbemaling of proefbemaling verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht voor bestaande vergunningen voor onttrekkingen uit derde watervoerende pakket

  • 1.

    Vergunningen voor onttrekkingen van grondwater verleend voor 22 december 2009, die vallen onder een verbod, als bedoeld in Artikel 4.18, Artikel 4.25, Artikel 4.32, Artikel 4.37 of Artikel 4.44, blijven van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.

  • 2.

    Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 5.2 Overgangsrecht visplan

  • 1.

    Een door het dagelijks bestuur goedgekeurd visplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, op basis waarvan onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening visserij mocht worden uitgeoefend in door het waterschap verhuurde oppervlaktewaterlichamen, geldt als een omgevingsvergunning voor visserij, als bedoeld in Artikel 3.85 van deze verordening.

  • 2.

    De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, geldt maximaal voor een termijn van zes jaar vanaf het moment dat het dagelijks bestuur het visplan, bedoeld in artikel 2.1 van de Keur Waterschap 2017, heeft goedgekeurd, of tot het moment dat het visrecht opnieuw verhuurd wordt.

Artikel 5.3 Overgangsrecht maaiplan

Een door het dagelijks bestuur goedgekeurd maaiplan, als bedoeld in artikel 2.2, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, op basis waarvan in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening maaiwerkzaamheden mochten worden uitgeoefend in permanent watervoerende krw-oppervlaktewaterlichamen, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, geldt als een in het voorafgaande jaar verleende omgevingsvergunning voor de activiteit maaien in een oppervlaktewaterlichaam, als bedoeld in Artikel 3.91 van deze verordening.

Artikel 5.4 Aanwijzing beperkingengebieden

  • 1.

    Voor waterstaatswerken waarvan een beperkingengebied nog niet overeenkomstig Artikel 1.5 van deze verordening geometrisch is begrensd, gelden de in Bijlage 5 afgebeelde zones als beperkingengebied.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze verordening.

  • 3.

    Indien de insteek van een oppervlaktewaterlichaam niet duidelijk is vast te stellen, geldt als grens de waterlijn, die behoort bij het streefpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, plus 5 meter uit deze waterlijn.

 

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.5 Intrekking Keur

De Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening, wordt ingetrokken.

Artikel 5.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 5.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland.

Aldus vastgesteld door de Algemene Vergadering in zijn openbare vergadering van 25 oktober 2022.

ing. W.Sob Msc.

secretaris

ir. H.C.Klavers,

dijkgraaf

Bijlage 1 Begripsbepalingen

 

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen in bijlage II;

 

beschermd buitendijks gebied

gebieden die buitendijks zijn gelegen en begrensd worden door de daarbij behorende regionale waterkeringen;

 

beschermingszone

aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Waterschapsverordening van toepassing zijn;

 

condenswater

water dat bij afkoeling van lucht in koelinstallaties en langs koude oppervlakken in bewaarruimten ontstaat;

 

dagelijks bestuur

het dagelijks bestuur van het waterschap bestaat uit het college van dijkgraaf en heemraden;

 

grondwater

water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat;

 

infiltreren van water

in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

 

insteek

snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld;

 

natte bak

dat deel van de watergang dat permanent onder water staat;

 

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019;

 

NEN 6633

NEN 6633:2007: Water en (zuiverings)slib - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV), versie 2007;

 

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015;

 

NEN 6966

NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006;

 

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties = 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;

 

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001;

 

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;

 

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997;

 

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;

 

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;

 

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;

 

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997;

 

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;

 

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

 

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003;

 

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005;

 

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018;

 

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;

 

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;

 

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;

 

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;

 

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;

 

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

 

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;

 

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004;

 

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;

 

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;

 

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;

 

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993;

 

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam, anders dan een aangewezen oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in Bijlage 3;

 

oeverbescherming

materiaal op de grens van water en land of langs de waterkant, bedoeld om de oever tegen afkalving te beschermen;

 

oeverconstructie

constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen;

 

ontgrondingskuil

gat dat ontstaat wanneer bijvoorbeeld een boom omwaait of een drukleiding bezwijkt;

 

onttrekken

onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsvoorziening;

 

oppervlaktewaterlichaam

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna;

 

overhangend bouwwerk

bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam of het talud is geplaatst waarover gelopen kan worden;

 

overhoogte

het verschil tussen de minimaal vereiste kruinhoogte en de actuele kruinhoogte;

 

recreatief medegebruik

recreatief gebruik van het watersysteem, zoals bijvoorbeeld kanoën, varen, zwemmen en duiken;

 

retourneren

retourneren van grondwater: het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater in de bodem waaraan geen stoffen zijn toegevoegd;

 

talud

het aflopende deel van een oppervlaktewaterlichaam (oever) naar de natte bak toe;

 

verhard oppervlak

alle oppervlakten waar neerslag niet in de bodem kan indringen, maar oppervlakkig tot afstroming komt, zoals daken, wegen en parkeerterreinen;

 

visrechthebbende

de rechthebbende op het visrecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Visserijwet 1963;

 

vlonder

losse houten vloer in/grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam of op het talud waarover gelopen kan worden;

 

waterkering

kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

 

waterstaatswerk

oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

 

watersysteem

samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

 

werk

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren.

 

Bijlage 2 Overzicht informatieobjecten

 

aan- of afvoersloot - tocht - d-tocht of vaart aangewezen oppervlaktewaterlichaam beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland

beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam beperkingengebied met betrekking tot een waterkering

boringsvrije zone boringsvrije zone - 08m boringsvrije zone - 11m boringsvrije zone - 14m boringsvrije zone - 17m boringsvrije zone - 20m boringsvrije zone - 23m boringsvrije zone - 26m boringsvrije zone - 29m boringsvrije zone - 32m boringsvrije zone - 35m boringsvrije zone - 38m boringsvrije zone - 41m boringsvrije zone - 44m boringsvrije zone - 47m Bremerberg

gestuwde oppervlaktewaterlichamen grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen en Oosterwold grondwateronttrekkingsgebied keringen

het Weerwater, het Bovenwater en de Noorderplassen landelijk gebied

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam niet-kwetsbaar water

Oosterwold Oosterwold fase 1a

oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone oppervlaktewaterlichaam - kernzone oppervlaktewaterlichaam niet zijnde een wateraanvoersloot overige waterkering - beschermingszone

overige waterkering - kernzone

primaire waterkering - binnenbeschermingszone primaire waterkering - buitenbeschermingszone primaire waterkering - kernzone

primaire waterkering - tussenbeschermingszone regionale waterkering - beschermingszone regionale waterkering - kernzone

regionale waterkering buitendijks - kernzone stedelijk gebied

wateraanvoergebied

 

Bijlage 3 Aangewezen oppervlaktewaterlichamen

 

Aangewezen oppervlaktewaterlichamen

 

Aangewezen oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in deze waterschapsverordening zijn:

  • Creilervaart

  • Espelervaart

  • Hoge Dwarsvaart

  • Hoge Vaart

  • Kampersluisvaart

  • Kuindervaart

  • Lage Dwarsvaart

  • Lage Vaart

  • Larservaart

  • Leemvaart

  • Lemstervaart

  • Luttelgeestervaart

  • Marknesservaart

  • Nagelervaart

  • Oostervaart

  • Ruttensevaart

  • Sluisvaart

  • Swiftervaart

  • Urkervaart

  • Zuidervaart

  • Zwolse Vaart

 

Bijlage 4 (3 kaarten)

 

 

Bijlage 5 (6 afbeeldingen)

 

 

Toelichting Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland

Algemene Toelichting

Taken, doelen, omgevingswaarden en waterbeheerprogramma

 

Het waterschap is belast met de zorg voor het watersysteem. De zorg voor watersysteem omvat het beheer van de oppervlaktewateren, waterkeringen en bergingsgebieden, grondwater en ondersteunende waterstaatkundige kunstwerken.

 

Het beheer van het watersysteem is geregeld in de Omgevingswet, als onderdeel van het beheer van de fysieke leefomgeving. Van de fysieke leefomgeving maken voorts deel uit: bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht, natuur, landschap en cultureel erfgoed.

De Omgevingswet wil samenhangende, doelmatige en vereenvoudigde regels stellen over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving met het oog op duurzame ontwikkeling. Het maatschappelijke doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen:

  • een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit bereiken en in stand houden; en

  • het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen.

De waterschapsverordening is onderdeel van de stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt.

 

Deze waterschapsverordening bevat de regels van Waterschap Zuiderzeeland over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen en de zuiveringtechnische werken. De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de keur en de algemene regels. Bovendien bevat het regels over lozingen, die voorheen op het niveau van de centrale overheid waren geregeld.

 

Voor waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen zijn de doelstellingen van waterbeheer uitgewerkt in omgevingswaarden. Een omgevingswaarde geeft de gewenste staat of kwaliteit van het waterstaatswerk weer. Het Rijk en de provincies hebben omgevingswaarden vastgesteld voor primaire en regionale waterkeringen in respectievelijk het Besluit Kwaliteit Leefomgeving en de provinciale omgevingsverordeningen.

 

In de Omgevingsverordeningen zijn tevens omgevingswaarden vastgesteld voor wateroverlast en voor de ecologische waterkwaliteit van het regionale watersysteem zoals vereist in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Voor omgevingswaarden geldt een monitoringsplicht waarbij de staat en kwaliteit van het watersysteem systematisch wordt gemonitord.

 

Voorts is het waterschap in het kader van het waterkwantiteitsbeheer verantwoordelijk voor het vaststellen en handhaven van het oppervlaktewaterpeil en in tijden van droogte het verdelen van het beschikbare water over de verschillende maatschappelijke belangen volgens de verdringingsreeks. Tot slot is het waterschap belast met de calamiteitenzorg voor het watersysteem in zijn beheergebied.

 

Decentralisatie lozingsregels

De lozingsactiviteiten op oppervlaktewateren en rioolwaterzuiveringen werden voorheen landelijk geregeld door het Rijk. Onder de Omgevingswet kunnen de waterschappen nu zelf regels over lozingen stellen in hun waterschapsverordening, binnen de grenzen die de Omgevingswet daaraan stelt. Om de decentralisatie naar de waterschappen soepel te laten plaatsvinden heeft het Rijk de landelijke regels voor lozingsactiviteiten omgezet naar een set lokale regels voor de waterschappen, de zogenoemde ‘bruidsschat’ voor de waterschappen. De bruidsschat maakt van rechtswege deel uit van de waterschapsverordening bij het inwerkingtreden van de Omgevingswet. De waterschappen hebben daardoor tijd om zelf lozingsregels te ontwerpen die passen bij de karakteristiek van zijn beheergebied.

 

Bij de totstandkoming van de waterschapsverordening is gekeken of de regels uit de bruidsschat een op een kunnen worden opgenomen in de waterschapsverordening. Op een paar aanpassingen na is dit het geval. Onder de Omgevingswet verandert het begrip lozen. De lozingsregels gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden te lozen water.

 

Beide typen regels worden nu in overeenstemming met elkaar gebracht. In de bruidsschat wordt nog onderscheid gemaakt tussen aangewezen en niet aangewezen waterlichamen. Aangewezen waterlichamen zijn grotere wateren in het beheergebied waarvoor minder strenge normen gelden vanwege het grotere ontvangende oppervlaktewater. Bij de niet-aangewezen waterlichamen gelden iets strengere lozingsnormen, omdat sprake is van een kleiner ontvangend oppervlaktewater.

 

De aangewezen wateren zijn echter ook wateren die zijn aangewezen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast is gebleken dat in de praktijk niet of nauwelijks lozingen plaatsvinden op deze wateren. In deze waterschapsverordening is het onderscheid tussen aangewezen- en niet aangewezen wateren niet meer gemaakt.

De eisen voor de kleine wateren gelden het gehele gebied.

 

De regels voor lozen in de bruidsschat betreft een set van ca. 20 onderwerpen, variërend van de algemene zorgplicht tot lozingen van huishoudelijk afvalwater en hemelwater, van lozingen bij grondwatersaneringen tot lozingen op zuiveringtechnische werken. Er spelen dus vele verschillende typen belangen op het gebied van waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en afvalwaterzuivering. De regels per activiteit uit de bruidsschat zijn in deze waterschapsverordening overgenomen. De enkele activiteiten die niet in het beheergebied voorkomen zijn niet meer als algemene regel opgenomen.

 

Activiteitgerichte opbouw

Een tweede verandering in vergelijking met de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017 is dat het accent is verlegd naar het perspectief van inwoners en bedrijven door een activiteitgerichte opbouw. De oude objectgerichte benadering van de keur wordt daarmee verlaten. In plaats van de waterstaatswerken als aangrijpingspunt van de regels te hanteren, zijn de regels aangeknoopt bij de verschillende activiteiten die inwoners en bedrijven willen verrichten. Dat betekent dat de verschillende hoofdstukken en paragrafen zijn geordend naar alle relevante activiteiten, waarbij een clustering van activiteiten is gehanteerd die aansluit bij de terminologie van de Omgevingswet.

 

Doelgerichte en risicogestuurde regels

De regels zijn zo herzien, dat zij rechtstreeks kunnen worden herleid tot de algemene belangen die het waterschap met de regels beoogd te dienen. Deze belangen zijn in algemene zin als de doelen van de waterschapsverordening omschreven in Hoofdstuk 1 van de waterschapsverordening. In de verschillende hoofdstukken of paragrafen komen selecties of uitwerkingen van deze belangen steeds terug als de concrete oogmerken van de daarin opgenomen regels.

 

Bij het vaststellen van de doelen van regels voor activiteiten is gebruik gemaakt van een landelijke doelenboom. Per activiteit is in de doelenboom gemarkeerd op welke aspecten deze van invloed kan zijn. In de waterschapsverordening zijn deze in de artikelen over het toepassingsbereik van elke paragraaf of hoofdstuk als oogmerken opgenomen bij de regels.

 

Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie toe. De koppeling aan de diverse doelen van Waterschap Zuiderzeeland (waterveiligheid, voldoende water, waterkwaliteit) leidt tot bovendien tot een meer integrale regelgeving. Deze structuur vergroot de toegankelijkheid voor de inwoner en de toepasbaarheid door het waterschap.

 

Vanuit de doelenboom is de toelaatbaarheid van een aanzienlijk deel van de activiteiten die geregeld werden in de huidige keur en de daarop gebaseerde algemene regels, opnieuw bezien. Er is gekeken naar het risico dat elke activiteit met zich meebrengt voor de doelen van het waterschap. Dat heeft in verschillende gevallen voor deze activiteiten geleid tot een hernieuwde keuze voor het type regel dat gesteld moet worden. Deze risicogestuurde verbeteringen zijn gebaseerd op het ‘ja-mits’ principe: vooropgesteld is dat de activiteit met een informatieplicht of melding aan het waterschapsbestuur kan worden verricht als aan bepaalde vereisten is voldaan. In andere gevallen geldt de vergunningplicht. In lijn met het instrumentarium dat de Omgevingswet biedt, heeft dit geleid tot regels die variëren van een zorgplicht, een inhoudelijke regel of een informatieplicht, tot een maatwerkvoorschrift, een meldingsplicht of een omgevingsvergunningsplicht en in enkele gevallen een absoluut verbod.

 

Beoordelingsregels

De Omgevingswet introduceert het begrip beoordelingsregels. Elke regeling waarin vergunningplichtige gevallen worden aangewezen, bevat tevens de beoordelingsregels op grond waarvan de activiteit wordt beoordeeld.

Beoordelingsregels kunnen algemeen zijn gesteld of specifiek voor een bepaalde activiteit. In de waterschapsverordening is gekozen voor algemeen gestelde beoordelingsregels voor de verschillende onderdelen van het watersysteem (waterkering, oppervlaktewater, bergingsgebied en grondwater).

 

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een activiteit in het watersysteem wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingsregels. Deze bestaan uit de oogmerken en de objectgerichte specifieke zorgplichten voor de verschillende onderdelen van het watersysteem zoals aangegeven in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van de waterschapsverordening.

 

Als het verrichten van een activiteit op basis van deze waterschapsverordening is verboden zonder omgevingsvergunning, dan wordt de omgevingsvergunning alleen geweigerd wegens strijd met de oogmerken waarop het verbod is gericht, tenzij in deze waterschapsverordening anders is bepaald.

 

Maatwerkvoorschriften

In de activiteitgerichte specifieke zorgplichten in de hoofdstukken 2 tot en met 4 heeft in beginsel een integrale afweging van waterhuishoudkundige belangen plaatsgevonden voor de desbetreffende activiteit. In voorkomende gevallen kan die afweging te streng zijn of te soepel. In die gevallen kan het dagelijks bestuur een maatwerkvoorschrift stellen in afwijking of in aanvulling op de activiteitgerichte specifieke zorgplichten, al naar gelang de omstandigheden van het geval en de betrokken waterhuishoudkundige belangen.

 

Digitalisering

Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, die in Bijlage 2 van de waterschapsverordening zijn opgenomen en op een digitale kaart voor gebruikers aanklikbaar zijn. Deze digitalisering is onderdeel van het landelijke Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), waarin ook de regelgeving van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten wordt. De digitalisering van de waterschapsverordening in het DSO gaat gepaard met een verbeterde dienstverlening aan gebruikers van de digitale voorziening door middel van zogenoemde toepasbare regels en vragenbomen. Via toepasbare regels wordt de juridische tekst van de waterschapsverordening toegankelijk gemaakt aan de hand van vragen(bomen) die burgers naar de op hun activiteit en locatie toepasselijke juridische regels leiden. Zo kan een gebruiker eenvoudig nagaan of een activiteit op een bepaalde locatie is toegestaan, of een vergunning- of meldplicht geldt en aan welke algemene regels eventueel moet worden voldaan.

 

Verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet

Taken en verantwoordelijkheden

De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet. Op grond van dit artikel stelt het algemeen bestuur van het waterschap één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Anders dan de keur is de waterschapsverordening niet vastgesteld met gebruik van de autonome verordenende bevoegdheid in de zin van de Waterschapswet, maar worden de regels gesteld in medebewind op basis van de Omgevingswet. De Omgevingswet stelt daarbij uitdrukkelijke regels over de gebruikte instrumenten, zoals algemene regels, maatwerkvoorschriften of verboden om activiteiten te verrichten zonder omgevingsvergunning, zonder melding, zonder het leveren van informatie of in absolute zin. De Omgevingswet regelt ook wie het bevoegd gezag is voor deze meldingen, maatwerkvoorschriften en omgevingsvergunningen. In de regel zal dat voor deze waterschapsverordening het dagelijks bestuur van het waterschap zijn.

 

Instructieregels Besluit kwaliteit leefomgeving en Omgevingsverordening Flevoland

Bij het opstellen van de waterschapsverordening spelen instructieregels een rol. Voor zover hier van belang zijn dat enkele regels van het Rijk (vastgesteld in hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) en de Provincie Flevoland (Omgevingsverordening Provincie Flevoland) die gaan over de inhoud of de motivering van de waterschapsverordening.

 

Besluit kwaliteit leefomgeving:

  • Artikel 6.1 - instructieregel lozingen

  • Artikel 6.2 - beoordelingsregels activiteit met gevolgen voor waterlichaam

Omgevingsverordening Provincie Flevoland:

  • Artikel 4.4 - gegevens verstrekkingen en grondwaterregister;

  • Artikel 5.17 - grondwateronttrekkingen in grondwaterbeschermingsgebieden.

Werkingssfeer

Watersystemen en onderdelen daarvan in beheer bij Waterschap Zuiderzeeland

De waterschapsverordening is van toepassing in het beheergebied van het waterschap, voor zover het gaat over de watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij het waterschap. Wat onder watersysteem moet worden verstaan vloeit voort uit de Omgevingswet, zoals dat eerder op basis van de Waterwet het geval was: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Daarbij geldt dat oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk als waterstaatswerken worden aangemerkt. Welke watersystemen of onderdelen daarvan in beheer zijn bij het waterschap wordt bepaald bij provinciale verordening (de Omgevingsverordening Provincie Flevoland) die gebaseerd is op artikel 2.18, tweede lid, van de Omgevingswet.

 

Geometrisch bepaalde werkingsgebieden concrete regels

De regels over activiteiten zijn steeds gekoppeld aan werkingsgebieden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland als werkingsgebied. Zie voor de uitwerking hiervan de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen (nog in te vullen). De digitalisering van de waterschapsverordening brengt nieuwe informatiebehoeften over de beheerobjecten van het waterschap met zich mee, vooral in verband met aanwijzing en begrenzing van werkingsgebieden. In de waterschapsverordening worden de werkingsgebieden (de gebieden, waarin bepaalde regels uit de verordening van toepassing zijn, zoals beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen of oppervlaktewaterlichamen) aangewezen en geometrisch begrensd. Deze werkingsgebieden berusten op informatie over de ligging van het waterstaatswerk zelf (de kernzones) en over de beschermingszones die daarop aansluiten. Voor deze waterschapsverordening is een eenduidige naamgeving doorgevoerd, waardoor duidelijker is benoemd welk onderdeel van het watersysteem wordt bedoeld.

 

Verhouding tot andere regelingen

Delegatiesystematiek en delegatiebesluit

Artikel 2.5 van de Omgevingswet bepaalt dat het algemeen bestuur één waterschapsverordening vaststelt waarin alle regels met betrekking tot het watersysteem worden opgenomen, met uitzondering van de regels met betrekking tot het onderhoud van het watersysteem, zie artikel 2.2 lid 2 van het Omgevingsbesluit. Dit betekent dat de regels die het dagelijks bestuur mag stellen dienen te worden vastgesteld in de Waterschapsverordening.

 

Om alle regels in een waterschapsverordening te kunnen opnemen voorziet artikel 2.8 van de Omgevingswet in een delegatiebepaling waarbij het algemeen bestuur vaststelling van delen van de Waterschapsverordening kan delegeren aan het dagelijks bestuur in de waterschapsverordening zelf of in een apart Delegatiebesluit. Er is voor gekozen om een apart delegatiebesluit vast te stellen. Het Delegatiebesluit Waterschapsverordening staat toe dat het dagelijks bestuur de Waterschapsverordening kan wijzigen voor zover het concreet benoemde bestuursbevoegdheden betreft. De wettelijke bepalingen met de betrekking tot de voorbereiding en vaststelling van een wijziging van de Waterschapsverordening blijven overigens onverkort de bevoegdheid van het algemeen bestuur.

 

Verhouding tot de onderhoudslegger

De huidige keur bevat in hoofdstuk 3 algemene onderhoudsverplichtingen voor waterstaatswerken. In de onderhoudslegger zijn de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen van de waterstaatswerken genoemd. De onderhoudslegger is gebaseerd op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. Op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit mogen deze onderhoudsplichten niet in waterschapsverordening opgenomen worden. Bij invoering van de waterschapsverordening zullen deze onderdelen van de keur daarom niet vervallen, maar op basis van de Waterschapswet blijven bestaan (als “onderhoudskeur”). Bij de voorgenomen actualisatie van de onderhoudslegger, zal deze onderhoudskeur te zijner tijd worden vervangen door een vast te stellen gemoderniseerde “onderhoudsverordening” met onderhoudslegger.

 

Verhouding tot projectbesluit, vergunning eigen dienst en vrijstelling

Onder de Waterwet is voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door het waterschap een projectplan vereist. In de Omgevingswet wordt het projectplan vervangen door een projectbesluit, dat voor het waterschap verplicht is voor de aanleg en wijziging van primaire waterkeringen. Voor de andere gevallen van aanleg en wijziging van waterstaatswerken door het waterschap, waarvoor nu nog een projectplan geldt, laat de Omgevingswet de keuze aan het waterschap om deze categorie vrij te laten, een projectbesluit of een vergunning eigen dienst voor te schrijven. Het geheel vrijlaten van deze categorie sluit niet aan bij de actuele praktijk en daarmee ook niet bij de gekozen basisvariant.

 

Het voorschrijven van een projectbesluit in de waterschapsverordening voor deze categorie levert het bezwaar op, dat hiervoor dan telkens de goedkeuring van gedeputeerde staten is vereist. De introductie van de vergunning eigen dienst voor deze aanvullende categorie komt nog het dichtst bij de nu geldende situatie. Gekozen is om in de waterschapsverordening deze optie in de regels te verwerken.

 

Voor het uitvoeren van beheer en onderhoud geldt op grond van de waterschapsverordening geen vergunningvereiste voor burger en waterschap. Ook onder de huidige keur gold geen vergunningvereiste. Hier verandert dus niets.

 

Hoofdlijnen van de inhoud

Indeling

De waterschapsverordening bestaat uit vijf hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen over begrippen, toepassingsbereik en enkele algemene onderwerpen die relevant zijn voor de gehele waterschapsverordening zoals de specifieke zorgplicht. Deze zorgplicht geldt altijd, dus ook naast bijvoorbeeld een meldplicht of vergunningplicht. De hoofdstukken 2 tot en met 4 zijn gewijd aan regels over activiteiten. Daarbij is de aard van de activiteiten bepalend.

 

Hoofdstuk 2 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk, vanwege de kwaliteit van het water.

 

Hoofdstuk 3 bevat regels over activiteiten die de werking, de samenhang en de kwaliteit raken van het watersysteem als zodanig (systeemactiviteiten). Dit betreft de aanleg of wijziging van waterstaatswerken, het verbinden van oppervlaktewaterlichamen, afwijkingen van het peil, kwel en grootschalige verharding van grondoppervlak. Ook bevat dit hoofdstuk regels over grote lozingen op of onttrekkingen uit oppervlaktewaterlichamen.

 

Hoofdstuk 4 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot grondwater of oppervlaktewater en infiltreren.

 

Hoofdstuk 5 bevat overgangsbepalingen en regelt de inwerkingtreding van de waterschapsverordening.

 

De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen (Bijlage 1 ), de benoeming, aanwijzing en begrenzing van de werkingsgebieden (Bijlage 2 ), de aangewezen oppervlaktewaterlichamen (Bijlage 3 ), het begroeibaar oppervlak dat relevant is voor de activiteit maaien in een oppervlaktewaterlichaam (Bijlage 4 ) en het overgangsrecht voor de aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden bij waterstaatswerken waar een dergelijk gebied nog niet is vastgesteld (Bijlage 5 ). Bijlagen vormen een integraal onderdeel van de juridische tekst.

 

Belangrijkste wijzigingen

De inhoudelijke veranderingen komen met name voort uit de decentralisatie van regelgeving over lozingen van Rijk naar de waterschappen. Bovendien wordt ten opzichte van de huidige keur gebruik gemaakt van moderne inzichten over wetgeving. Dat houdt in dat historisch ontstane verschillen worden opgeheven, gebruik wordt gemaakt van nieuwe technieken en eenvoudigere en betere regels worden geformuleerd.

 

Een aantal lozingen die nu nog door het Rijk zijn gereguleerd, wordt opgenomen in de waterschapsverordening. Het gaat om bepaalde lozingen op het oppervlaktewater, op afvalwaterzuiveringen en op afvalwatertransportsystemen. De Rijksregels maken onderscheid tussen grotere en kleinere ontvangende oppervlaktewateren. Voor de grotere, zoals de meren en plassen, gelden iets lichtere eisen. De waterkwaliteit hiervan valt echter onder de directe werking van de Kaderrichtlijn Water. Tegelijk vinden in de praktijk weinig lozingen plaats op deze wateren. Daarom worden de wat strengere eisen voor de kleine wateren in de waterschapsverordening van toepassing voor het gehele gebied van Waterschap Zuiderzeeland.

 

Overgangsrecht

Hoofdstuk 5 regelt onder andere het overgangsrecht voor watervergunningen, die voor inwerkingtreding van deze keur zijn verleend. Ondanks dat het een beleidsneutrale omzetting betreft is er wel voor gekozen om overgangsregels op te stellen, zodat duidelijkheid en rechtszekerheid wordt geboden. Daarnaast bevat hoofdstuk 5 bepalingen over het intrekken van de Keur Zuiderzeeland 2017, de inwerkingtreding en de citeertitel van deze waterschapsverordening.

 

Het overgangsrecht is geregeld in hoofdstuk 4 van de Invoeringswet Omgevingswet. In artikelen 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.13 en 4.14 is voorzien in de overgang van lopende procedures en wat de consequenties zijn van het vervallen van vergunningenplichten of het ontstaan van nieuwe vergunningplichten. Werken die overeenkomstig de huidige regels zijn gerealiseerd mogen op grond van het overgangsrecht in de waterschapsverordening in stand blijven.

 

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

In de Keur Zuiderzeeland 2017 was het nodig om verschillende informatiesystemen te gebruiken voordat duidelijk wordt welke regels van toepassing zijn. Zo is nu informatie uit diverse leggers nodig, maar ook informatie uit peilbesluiten en uit de algemene regels. Bij de invoering van de Omgevingswet wordt het landelijk Digitaal Stelsel Omgevingswet geïntroduceerd. Dit stelsel integreert de verschillende waterschapsverordeningen van alle overheden met een digitale kaart. Ook maakt dit stelsel het aanvragen van vergunningen en het doen van meldingen mogelijk. Om het voor de gebruiker eenvoudiger te maken, worden vragen gesteld en worden de werkingsgebieden getoond, waardoor hij de juiste regels voor zijn gewenste activiteit kan vinden. Dit zorgt ervoor dat de regels gemakkelijker kenbaar zijn.

 

Strafbaarstelling

Strafbaarstelling van de overtreding van regels uit de waterschapsverordening is op centraal niveau al geregeld in de Wet op de economische delicten. Het is dus niet meer mogelijk in de waterschapsverordening strafbaarstellingen en strafmaten op te nemen voor de niet-naleving van de regels van de waterschapsverordening.

 

Artikelgewijze Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Algemeen

Artikel 1.1

In het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de begripsbepalingen in Bijlage 1.

 

In het tweede lid van dit artikel worden de begripsbepalingen uit de Omgevingswet en de algemene maatregelen van bestuur van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. De begrippen van de Omgevingswet gelden van rechtswege, maar de begrippen uit de algemene maatregelen van bestuur en de Omgevingsregeling gelden niet van rechtswege. Deze zijn van overeenkomstige toepassing verklaard, zodat de waterschapsverordening zoveel mogelijk aansluit bij het Omgevingswetstelsel.

 

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Om in het DSO de regels goed weer te kunnen geven moet aangegeven zijn op welk gebied de regels van toepassing zijn. Daarom wordt in de waterschapsverordening gewerkt met werkingsgebieden. Dit is het gebied waarop de regels van toepassing zijn.

 

Deze bepaling geeft duidelijk aan dat de waterschapsverordening bedoeld is voor het beheergebied van het waterschap. Per activiteit is bepaald welk toepassingsbereik geldt. Deze bepaling fungeert als vangnet voor alle regels waarvoor niet een specifieker toepassingsbereik is opgenomen. Er zijn waterstaatswerken in het beheergebied waarvan de beschermingszone doorloopt in het beheergebied van een ander waterschap.

 

Artikel 1.3 Doelen

De doelen uit artikel 1.3 van de Omgevingswet zijn hier herhaald. Dit zijn de doelen waarvoor de regels in de waterschapsverordening zijn opgesteld.

 

Artikel 1.4 Normadressaat

In dit artikel is de normadressaat in zijn algemeenheid voor de gehele waterschapsverordening geregeld. Daar waar de normadressaat voor een specifiek geval afwijkt is dat in de betreffende regels bepaald.

 

De normadressaat is degene tot wie de regels zijn gericht. Degene die de activiteit verricht of degene die eigenaar of overige zakelijk gerechtigde van de grond is, kan aangesproken worden op het nakomen van verplichtingen, die ingevolge de waterschapsverordening op diegene rusten. Iedereen is hierbij hoofdelijk verantwoordelijk.

 

Afdeling 1.2 Informatieobjecten

Artikel 1.5 Aanwijzing en begrenzing werkingsgebieden

Een essentieel begrip binnen het nieuwe stelsel is het begrip werkingsgebied. Een werkingsgebied is onderdeel van de regels in de waterschapsverordening. Die regels bestaan uit juridische regeltekst en werkingsgebieden. Het betreft hier een (ruimtelijk) gebied waarop een juridische regel betrekking heeft. Dit betekent dat specifieke regels alleen gelden binnen de grenzen van een bepaald gebied.

 

Deze bepaling biedt de juridische grondslag voor de digitale kaarten in het DSO met de ligging van bijvoorbeeld waterstaatswerken en bijbehorende zones (de werkingsgebieden). Hierdoor wordt het in het DSO mogelijk om te zien voor welk gebied een regel geldt en welke regels er op een bepaalde plek gelden.

 

Met dit artikel worden ook de beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen aangewezen. Een beperkingengebied is namelijk ook een werkingsgebied. Een beperkingengebied is een bij of krachtens de Omgevingswet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden voor activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. In deze gebieden gelden regels op het moment dat iemand hier een activiteit wil uitvoeren. De kaarten waarop de beperkingengebieden staan zijn als Bijlage 2 bij de waterschapsverordening gevoegd. Per activiteit is aangegeven welk beperkingengebied geldt. Voor het geheel van de waterschapsverordening geldt dat het beperkingengebied het beheergebied van het waterschap is, zoals bepaald is in Artikel 1.2.

 

Artikel 1.6 Nadere uitwerking beperkingengebied waterstaatswerken

Een beperkingengebied is een gebied dat bij of krachtens de Omgevingswet is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. Het zijn feitelijk de gebieden rondom waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Waterschappen kunnen voor alle typen waterstaatswerken beperkingengebieden aanwijzen. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings) zones. Een beperkingengebied is in feite wat het geheel aan (beschermings)zones bij een waterstaatswerk was onder de Keur Zuiderzeeland 2017.

 

Artikel 1.7 Nadere uitwerking werkingsgebieden waterkeringen

De beperkingengebieden en werkingsgebieden, genoemd in Artikel 1.6 , eerste Lid, omvatten verschillende soorten waterkeringen. Er zijn primaire, regionale en overige waterkeringen. De regionale waterkering Kadoelersluis-Blokzijl en de overige waterkering Kadoelersluis-Blokzijl vallen echter onder hetzelfde regime als primaire waterkeringen. Daarom zijn voor de toepassing van deze verordening die twee waterkeringen opgenomen in de werkingsgebieden met betrekking tot primaire waterkeringen. Dit is gedaan ter vereenvoudiging van de juridische regels in deze waterschapsverordening.

 

Afdeling 1.3 Zorgplicht, maatwerkvoorschriften en ongewoon voorval

Artikel 1.8 Zorgplicht

In dit artikel is de algemene zorgplicht met betrekking tot het waterschap opgenomen. Bij de activiteiten zelf (in de hoofdstukken 2 tot en met 4) is indien nodig een specifieke zorgplicht bij de activiteit opgenomen. De specifieke zorgplicht van de activiteit is een nadere uitwerking. Zowel de algemene als de specifieke zorgplicht is voor de desbetreffende activiteit van toepassing. De algemene zorgplicht geldt altijd, eventueel aangevuld met de specifieke zorgplicht. De zorgplicht is een basisregel die als uitgangspunt geldt, deze wordt in acht genomen bij elke activiteit die uitgevoerd wordt. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten.

 

Artikel 1.9 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften

Dit artikel geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid in aanvulling op en in afwijking van de algemene regels in de waterschapsverordening maatwerkvoorschriften (lid 1) en vergunningvoorschriften (lid 2) te stellen. Het betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de zorgplicht, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels die in deze waterschapsverordening zijn gesteld. Bij maatwerkvoorschrift kan de verplichting opgelegd worden metingen uit te voeren en gegevens te registreren en deze ter beschikking te stellen aan het dagelijks bestuur, maar een maatwerkvoorschrift kan ook uit andere verplichtingen of bevoegdheden bestaan. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het is noodzakelijk dat het waterschap kan inspelen op lokale omstandigheden of bijzondere gevallen, maar ook op technische ontwikkelingen en innovaties. Deze generieke bevoegdheid om maatwerkvoorschriften op te kunnen stellen voorziet hierin.

 

Met betrekking tot vergunningvoorschriften is de mogelijkheid tot aanvulling op en afwijking van de algemene regels beperkt tot de zorgplicht, de algemene regels over ongewone voorvallen en de algemene regels in Hoofdstuk 4. In hoofdstuk 4 komen namelijk algemene regels voor die ook gelden in geval van een vergunningplicht. De mogelijkheid om met een vergunningvoorschrift af te wijken van algemene regels moet op grond van artikel 4.5, tweede lid, van de Omgevingswet in de waterschapsverordening worden geregeld.

 

Lozingsactiviteiten

De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften voor lozingsactiviteiten is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen.

Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

 

Waterstaatswerken en grondwater

De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften voor beperkingengebiedactiviteiten, onttrekkingsactiviteiten en andere activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor het watersysteem is de opvolger van de maatwerkbevoegdheid in artikel 4.25, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, zoals die voor inwerkingtreding van deze waterschapsverordening gold. De bevoegdheid is verruimd ten opzichte van die in de Keur, zodat voorzien kan worden in maatwerk als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering dat nodig maken. In voorkomende gevallen kunnen de algemene regels te streng zijn of te soepel. In die gevallen kan het dagelijks bestuur een maatwerkvoorschrift stellen in afwijking van of in aanvulling op de algemene regels, al naar gelang de omstandigheden van het geval en de betrokken waterhuishoudkundige belangen.

 

Artikel 1.10 Ongewoon voorval

Een ongewoon voorval is een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan. Als dit gebeurt dient het waterschap hiervan direct op de hoogte gebracht te worden.

 

Lid 1: Dit artikel haakt aan bij afdeling 19.1 van de Omgevingswet. In dit lid wordt uitvoering gegeven aan het verplicht stellen van het treffen van maatregelen die redelijkerwijs van de veroorzaker kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen van dat voorval te voorkomen. Doordat onder ‘voorkomen’ onder andere verstaan wordt ‘het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken’ van de nadelige gevolgen, is de veroorzaker van het voorval verplicht om zo spoedig mogelijk de maatregelen te treffen die in dat tijdsbestek van diegene verlangd kunnen worden.

Lid 2 bepaalt dat het bevoegd gezag onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geı̈nformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geı̈nformeerd.

 

In lid 3 is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

 

Afdeling 1.4 Vrijstellingen en absolute verboden

Artikel 1.11 Bevoegdheid tot verbod bij calamiteiten

In dit artikel worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het dagelijks bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of (grond)water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels. Een dergelijke afwijking is tijdelijk, er is geen vergunning nodig en er gelden ook geen algemene regels. De Omgevingswet (afdeling 19.4) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

 

Artikel 2.24 van de Omgevingswet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de rangorde wordt vastgesteld van maatschappelijke en ecologische behoeften, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater. Deze rangorde wordt de verdringingsreeks genoemd. De rangorde bij watertekorten is geregeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

 

Artikel 1.12 Bevoegdheid tot absoluut verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen

Dit artikel is een voortzetting van artikel 4.21, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017. Het dagelijks bestuur kan voor bepaalde kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden een algeheel verbod instellen inzake waterverplaatsingen door menselijk handelen. Het absolute verbod om grondwater te onttrekken in bepaalde gebieden is opgenomen bij de activiteiten in Hoofdstuk 4.

 

Artikel 1.13 Bevoegdheid tot absoluut verbod verrichten handelingen waterstaatswerken, beschermingszones of beschermd buitendijks gebied

Dit artikel is een voortzetting van artikel 4.4 van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017. Dit artikel biedt de mogelijkheid aan het dagelijks bestuur om regels vast te stellen. Het gaat dan om de handelingen in Hoofdstuk 3 die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen.

 

Artikel 1.14 Vrijstellingen

In Lid 1 is bepaald dat gewoon beheer en onderhoud door het waterschap is uitgezonderd van de vergunningplichten en meld- en informatieplichten in de waterschapsverordening.

 

Lid 2 bepaalt dat er geen vergunningplicht geldt voor onderhoudsplichtigen tot het uitvoeren van gewoon onderhoud. Evenmin geldt een vergunningplicht voor recreatief medegebruik van een oppervlaktewater voor locaties vanaf 25 meter van de in- en uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

 

Lid 3 regelt dat er op de vrijstelling van vergunningplicht een uitzondering bestaat. Dat is bij de aanleg of wijziging van waterstaatswerken. In dat geval is een wijziging van de legger noodzakelijk en kan niet meer worden gesproken van onderhoud van het waterstaatswerk. Van onderhoud is immers alleen sprake als het waterstaatswerk in overeenstemming wordt gebracht met de normatieve afmetingen in de legger. Het bestuur kan in deze gevallen een projectbesluit vaststellen als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet of een vergunning aanvragen op grond van de waterschapsverordening. Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de waterstaatswerken biedt dan rechtsbescherming voor belanghebbenden.

 

Afdeling 1.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning voor wateractiviteiten

Artikel 1.15 Beoordelingsregel omgevingsvergunning voor wateractiviteiten

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Bal). Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.

 

In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 2 tot en met 4.

 

Hoofdstuk 2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Afdeling 2.1 Algemeen

Paragraaf 2.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

 

Artikel 2.2 Normadressaat

Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht, moet voldoen aan de regels over activiteiten van dit hoofdstuk. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van die activiteit. Voor vergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en ervoor zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van dit hoofdstuk, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteiten houden.

 

Artikel 2.3 Uitwerking zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. Het artikel bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot de zorgplicht van Artikel 1.8 behoren.

 

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in Afdeling 2.2. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van Paragraaf 2.2.20 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Besluit activiteiten leefomgeving. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van paragraaf 2.2.1 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de doelen van Artikel 1.3, de zorgplicht in Artikel 1.8 en de uitwerking daarvan die in dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

 

Deze uitwerking van de zorgplicht in combinatie met Artikel 1.8 is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.

 

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie Artikel 1.9) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Stb. 2018, 293, p. 526-527).

 

Artikel 2.4 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in dit hoofdstuk emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen.

 

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

 

Paragraaf 2.1.2 Algemene bepalingen informatieplicht en meldingsplicht

Artikel 2.5 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke lozingsactiviteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres of de locatie waarop de activiteit waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres of andere locatie is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt. Het emailadres is benodigd voor het digitaal kunnen verifiëren van de aangeleverde gegevens, om digitaal aanvullingen te kunnen vragen of voor het digitaal toezenden van een reactie op de melding.

 

Artikel 2.6 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naamswijziging of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene wil immers dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij overdracht van de activiteit naar iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

 

Artikel 2.7 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur

Bij de aanvraag van een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Artikel 2.6 regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het bevoegd gezag, als dat bevoegd gezag die gegevens en bescheiden nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het bevoegd gezag om vraagt. Degene die de activiteit verricht hoeft dus niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden op te sturen; al staat dat natuurlijk vrij. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het bevoegd gezag wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit en de ontwikkelingen van die waterkwaliteit. Bij ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit kan gedacht worden aan het beschikbaar komen van nieuwe passende preventieve maatregelen of de actualisatie van de beste beschikbare technieken. De ontwikkelingen die zien op de waterkwaliteit kunnen bijvoorbeeld aan de orde zijn als er door cumulatie van activiteiten een verslechtering van de waterkwaliteit optreedt. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in combinatie met artikel 5.38 van de Omgevingswet.

 

Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.

 

Paragraaf 2.1.3 Algemene bepalingen omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 2.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling. In aanvulling daarop wordt ter beoordeling van de aanvraag een situatietekening gevraagd met onder andere de ligging van gebouwen, de ligging van oppervlaktewaterlichamen, de locatie van de zuiveringsvoorziening en de controlevoorziening, de schaal van de tekening en een noordpijl.

 

Artikel 2.9 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

Artikel 2.10 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Ook de voorschriften die volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

 

Afdeling 2.2 Activiteiten

Paragraaf 2.2.1 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 2.11 Lozen van afvloeiend hemelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Besluit activiteiten leefomgeving of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.

 

De regeling voor het lozen van hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (Artikel 2.3) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze waterschapsverordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

 

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afstromend wegwater in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels zijn aangelegd, of slechts rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater. Het wegwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet- aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.

 

Artikel 2.12 Lozen van afvloeiend hemelwater van parkeerplaatsen en wegen

Door de afspoeling van hemelwater van het wegdek van wegen en parkeerterreinen komen verontreinigingen van het wegverkeer in de berm en het grond- en oppervlaktewater terecht. Grond- en oppervlaktewater worden onder andere belast ten gevolge van lekkage van motorolie, zink als gevolg van slijtage van banden en van corrosie van geleiderails en ander wegmeubilair en koper van bovenleidingen.

 

Artikel 2.13 Gegevens en bescheiden

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Wanneer er een rijksweg of provinciale weg wordt aangelegd of gewijzigd, of een parkeerterrein met meer dan 50 parkeerplaatsen wordt aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.

 

Paragraaf 2.2.2 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.14 Lozen van huishoudelijk afvalwater

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan als dat oppervlaktewaterlichaam geen wateraanvoersloot is. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten. Deze paragraaf geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de regels van deze paragraaf maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

 

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

 

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht in ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

 

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

 

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

 

In het vierde lid is een mogelijkheid opgenomen tot het stellen van een maatwerkvoorschrift in het geval van voortschrijdende riolering buiten de bebouwde kom. Dit lid is een uitwerking van de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften in Artikel 1.9. Deze uitwerking betekent niet dat er geen andere maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld.

 

Artikel 2.15 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren, die voor het lozen wel bijzondere bescherming behoeven. De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in Bijlage 3 bij deze waterschapsverordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag.

 

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

 

In het vierde lid is bepaald dat er in afwijking van het eerste en tweede lid geen emissiegrenswaarden gelden voor lozingen van huishoudelijk afvalwater dat minder dan 1 inwonerequivalenten bevat en dat wordt geloosd op niet- kwetsbaar water, waarbij het afvalwater voor vermenging met ander afvalwater door een septic tank wordt geleid die is geplaatst voor 1 maart 1997 en die is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater die wordt geloosd. Dit is in overeenstemming met het bij inwerkingtreding van de Waterschapsverordening geldende beleid van het waterschap.

 

In het vijfde lid is bepaald dat voor lozingen op niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen de emissiegrenswaarden voor totaal stikstof en totaal fosfor niet van toepassing zijn als het huishoudelijk afvalwater minder dan 10 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwaterdoor een zuiveringsvoorziening wordt geleid. Dit is in overeenstemming met het bij inwerkingtreding van de Waterschapsverordening geldende beleid van het waterschap.

 

In het zesde lid is bepaald dat de lozer voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van lid 2 en lid 3, voor kan kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Om de waterkwaliteit in kwetsbare wateren te beschermen kan dit alleen in niet-kwetsbaar water.

 

De voorwaarden in het zesde lid, met uitzondering van de voorwaarde omtrent lozen in niet-kwetsbaar water en de voorwaarde onder c, komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is. De voorwaarde onder c (namelijk dat de septic tank is geplaatst voor 1 maart 1997, een kleinere inhoud heeft dan 6m3 en dat daar een ontheffing van het waterschap voor is verleend) is een voortzetting van het bij inwerkingtreding van de Waterschapsverordening geldende beleid van het waterschap.

 

In het zevende lid is bepaald dat er een mogelijkheid bestaat tot maatwerkvoorschrift om op aangewezen oppervlaktewaterlichamen te mogen lozen als aan de voorwaarden in het artikel wordt voldaan. Dit lid is een uitwerking van de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften in Artikel 1.9. Deze uitwerking betekent niet dat er geen andere maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld.

 

Artikel 2.16 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.3 Lozen van koelwater

Artikel 2.17 Koelwater

Deze paragraaf is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

 

Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder het dat besluit vallen. Daarom is in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan van de gemeente.

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in de bijlage; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

 

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

 

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij L = lozingsdebiet (m3/s)

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius. W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

 

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

 

Artikel 2.18 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de maximale warmtevracht aangegeven. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.4 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 2.19 Bij reinigen of conserveren geen afvalwater lozen

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

 

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het in het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater in een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in Artikel 2.20.

 

Artikel 2.20 Werkinstructie bij reinigen of conserveren

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.

 

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In de toelichting bij het Lozingenbesluit Wvo vaste objecten (de voorloper op het Besluit lozen buiten inrichtingen, wat de voorloper is op deze bepaling) stond het volgende: “bij een windkracht van 6 of hoger op de schaal van Beaufort de werkzaamheden zijn verboden. Bepalend is de windkracht zoals gemeten bij het dichtstbijzijnde KNMI station”. Vanaf de inwerkingtreding van het Blbi zijn werkzaamheden wel toegestaan bij een windkracht van 6 of hoger (=10,8 tot 13,8 m/s wind), maar moeten vanaf windkracht 5 (= 8 tot 10,7 m/s wind) aanvullende maatregelen getroffen worden met betrekking tot de hulpconstructie. De manier van meten van de windkracht blijft onveranderd ten opzichte van het Lozingenbesluit Wvo vaste objecten.

 

Artikel 2.21 Werkinstructie bij bouwen, renoveren of slopen

Als vaste objecten worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen of afvalwater in een oppervlaktewaterlichaam terecht komen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

 

Artikel 2.22 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een eis voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

 

Artikel 2.23 Gegevens en bescheiden

Op grond van dit artikel moet het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden worden geı̈nformeerd. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op de informatieplicht. Over periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd hoeft het bevoegd gezag niet te worden geı̈nformeerd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

 

Paragraaf 2.2.5 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 2.24 Inerte goederen

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn, en die geen gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

 

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De paragraaf heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 2.25 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater dat in contact is geweest met inerte goederen kan worden geloosd op oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

 

Artikel 2.26 Lozen bij overslaan van inerte goederen

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen in een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

 

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar oever (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de oever gelegd moet worden. Aan het derde lid wordt in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en kant zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en kant ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet breder mag zijn dan 5 m. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

 

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

 

Paragraaf 2.2.6 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 2.27 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Besluit activiteiten leefomgeving. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.

 

Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze waterschapsverordening.

 

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

 

Artikel 2.28 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:

  • bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

  • overslaan van zout voor het strooien op wegen;

  • overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

  • overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen. Met werk wordt hier bedoeld: bouwwerk, weg- of waterbouwkundig werk of anderszins functionele toepassing van een bouwstof, uitgezonderd het verondiepen of het dempen van een oppervlaktewaterlichaam en het ophogen van de bodem ten behoeve van woonwijken en industrieterreinen.

 

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.

 

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen in een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

 

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar oever (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de oever gelegd moet worden. Aan het derde lid wordt in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en kant zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en kant ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet breder mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

 

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

 

Artikel 2.29 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen aangegeven. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.7 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 2.30 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22 van de Wet milieubeheer. Volgens het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte artikel 3.8 Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet biedt in artikel 3.14 de mogelijkheid dat het college van burgemeester en wethouders een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vaststelt. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

 

Artikel 2.31 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij Artikel 2.30.

 

Paragraaf 2.2.8 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.32 Lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie.

 

Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.

 

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt op hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

 

Artikel 2.33 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluitbodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkplan verplicht.

 

Artikel 2.34 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.

 

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.

 

Artikel 2.35 Lozen van algen en bacteriën

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën in een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer.

 

Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewater op een ander oppervlaktewater geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewateren in beheer zijn van dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

 

Artikel 2.36 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.9 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 2.37 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

 

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

 

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

 

Paragraaf 2.2.10 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 2.38 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

 

Om overlap met regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als genoemd in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 2.39 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij wordt aangegeven of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.11 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 2.40 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet volgens artikel 4.795 van het Besluit activiteiten leefomgeving gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

 

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

 

Artikel 2.41 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet volgens artikel 4.761 van het Besluit activiteiten leefomgeving gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

 

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

 

Artikel 2.42 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet volgens artikel 4.773 van het Besluit activiteiten leefomgeving gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

 

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

 

Artikel 2.43 Lozen van condenswater afkomstig van de opslag van gewassen

Voorafgaand aan de bewaring of in gekoelde bewaarruimten van bepaalde gewassen worden incidenteel ter bestrijding van insecten, schimmels of ter voorkoming van kieming, gewasbeschermingsmiddelen en kiemremmingsmiddelen toegepast. Het condenswater wordt met deze stoffen verontreinigd en mag daarom niet worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Het met gewasbeschermingsmiddelen of kiemremmingsmiddelen verontreinigde condenswater wordt bij voorkeur opgevangen en hergebruikt of gezuiverd. Dit verontreinigde condenswater kan ook op onverharde bodem geloosd worden.

 

Artikel 2.44 Gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen bij het telen van gewassen in de open lucht

Onder het Activiteitenbesluit milieubeheer bestond de mogelijkheid voor het bevoegd gezag tot het stellen van een maatwerkvoorschrift voor het aanhouden van een smallere teeltvrije zone, als sprake was van een talud dat breder was dan 200 centimeter. Waterschap Zuiderzeeland hanteerde voor intensief bespoten gewassen (aardappelen, uien, bloembollen en bloemknollen, aardbeien, asperges, prei, schorseneren, sla, wortelen, vaste planten en in neerwaartse richting te bespuiten boomkwekerijgewassen) het beleid om maatwerkbeschikkingen te verlenen bij een talud dat breder was dan 300 centimeter en daarnaast om geen maatwerkbeschikkingen te verlenen in geval van een oppervlaktewaterlichaam met een hogere kwaliteitsdoelstelling (kwetsbaar water). De taludbreedte wordt gemeten vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam tot aan de waterlijn.

 

Dit artikel is een maatwerkregel in de zin van artikel 2.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Met dit artikel wordt het bij de inwerkingtreding van deze Waterschapsverordening geldende beleid van Waterschap Zuiderzeeland voortgezet en wordt het mogelijk om de teeltvrije zone te versmallen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden in dit artikel.

 

Artikel 2.45 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozingen aangegeven. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.12 Lozen bij het zuiveren van grondwater voor agrarische activiteiten

Artikel 2.46 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.

 

Artikel 2.47 Lozen bij ontijzeren grondwater

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving. Volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

 

Artikel 2.48 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozingen aangegeven. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.13 Lozen van afvalwater afkomstig van het wassen van paarden

Artikel 2.49 Lozen van paardenwaswater

Binnen het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland zijn diverse bedrijven gevestigd in de buitengebieden die paarden houden. Een van de activiteiten die deze bedrijven uitvoeren is het wassen van de paarden, bijvoorbeeld nadat hiermee is gereden in een paardenbak. Veel bedrijven hebben hiervoor een zogenoemde paardenwasplaats ingericht. Het afvalwater dat daarbij vrijkomt is verontreinigd met onder andere gronddeeltjes en mogelijk urine en mest. Met dit artikel wordt beoogd om lozingen van afvalwater afkomstig van een paardenwasplaats in het oppervlaktewater te reguleren.

 

Bedrijven die paarden houden en die het in dit artikel bedoelde afvalwater zuiveren en lozen in oppervlaktewater, hebben onder het stelsel van voor inwerkingtreding van de Omgevingswet een vergunning op grond van de Waterwet. Deze activiteit was namelijk niet gereguleerd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook wordt deze activiteit niet geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving. Op grond van de artikelen 4.1 en 4.4 van de Omgevingswet kunnen in de Waterschapsverordening regels gesteld worden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Met het reguleren van deze activiteit in de Waterschapsverordening kunnen bedrijven die paarden houden, na het informeren van het dagelijks bestuur en mits wordt voldaan aan de voorwaarden van dit artikel, het betreffende afvalwater lozen op het oppervlaktewater.

 

Artikel 2.50 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozingen aangegeven. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.14 Lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van voertuigen en werktuigen voor agrarische activiteiten

Artikel 2.51 Lozen van afvalwater van voertuigen en werktuigen zonder gewasbeschermingsmiddelen

Op veel agrarische bedrijven in de buitengebieden zonder riolering worden landbouwmachines gereinigd. Steeds meer bedrijven leggen hiervoor een wasplaats met zuiveringsvoorzieningen aan. In het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer waren daarvoor voorschriften opgenomen. Deze voorschriften worden deels overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. De lozingsroute van het afvalwater, afkomstig van het reinigen van voertuigen en werktuigen die niet voor gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt, op een oppervlaktewaterlichaam komt terug in het Besluit activiteiten leefomgeving in de vorm van een mogelijkheid tot maatwerkvoorschrift.

 

Dit artikel is een maatwerkregel in de zin van artikel 2.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Met dit artikel wordt het mogelijk om, na het informeren van het dagelijks bestuur, het betreffende afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam, mits wordt voldaan aan de voorwaarden in het artikel.

 

Artikel 2.52 Lozen van hemelwater van een voorziening voor het reinigen en ontsmetten van veewagens

Op diverse veehouderijbedrijven in de buitengebieden zonder riolering is een reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens aanwezig. Deze reinigings- en ontsmettingsplaats heeft vaak een afvoersysteem voor twee (afval) waterstromen: (1) reinigingswater dat wordt afgevoerd naar de mestkelder en (2) hemelwater dat wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

 

Dit artikel is een maatwerkregel in de zin van artikel 2.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Met dit artikel wordt het mogelijk om, na het informeren van het dagelijks bestuur, het betreffende afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam, mits wordt voldaan aan de voorwaarden in het artikel.

 

Artikel 2.53 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozingen aangegeven. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.15 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 2.54 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Besluit activiteiten leefomgeving is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

 

Paragraaf 2.2.16 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 2.55 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze paragraaf is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze paragraaf is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

 

Artikel 2.56 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op oppervlaktewater worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

 

Artikel 2.57 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozingen aangegeven. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.17 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 2.58 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.

 

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

 

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

 

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

 

Artikel 2.59 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozingen aangegeven. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

Paragraaf 2.2.18 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 2.60 Lozen van spoelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

 

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

 

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.

 

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

 

Paragraaf 2.2.19 Asverstrooiing

Artikel 2.61 Asverstrooiing

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

 

Paragraaf 2.2.20 Andere lozingen

Artikel 2.62 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt.

 

De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in Paragraaf 3.2.17 van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd.

 

De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

 

Artikel 2.63 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten met betrekking tot waterstaatswerken

Afdeling 3.1 Algemeen

Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten met betrekking tot waterstaatswerken, zoals beperkingengebiedactiviteiten, maar ook activiteiten die afwijkingen van het peil veroorzaken of kwel, grootschalige verharding van grondoppervlak, maaien en vissen. Ook bevat dit hoofdstuk regels over grote lozingen op of onttrekkingen uit oppervlaktewaterlichamen.

 

Paragraaf 3.1.2 Algemene bepalingen informatieplicht en meldingsplicht

Artikel 3.2 Algemene gegevens bij een informatieplicht

Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke activiteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres of de locatie waarop de activiteit waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres of andere locatie is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt. Het emailadres is benodigd voor het digitaal kunnen verifiëren van de aangeleverde gegevens, om digitaal aanvullingen te kunnen vragen of voor het digitaal toezenden van een reactie op de melding.

 

Artikel 3.3 Algemene gegevens bij een meldingsplicht

Als op grond van dit hoofdstuk een meldingsplicht geldt, wordt die melding begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij een meldingsplicht over een activiteit om een aanduiding van welke activiteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres of de locatie waarop de activiteit waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres of andere locatie is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt. Het emailadres is benodigd voor het digitaal kunnen verifiëren van de aangeleverde gegevens, om digitaal aanvullingen te kunnen vragen of voor het digitaal toezenden van een reactie op de melding.

 

De situatietekening met een noordgericht bovenaanzicht, een noordpijl, de schaal en een legenda is nodig om te kunnen beoordelen of de activiteit voldoet aan de zorgplicht, algemene regels en andere regelgeving.

 

Artikel 3.4 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naamswijziging of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene wil immers dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij overdracht van de activiteit naar iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

 

Artikel 3.5 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur

Bij de aanvraag van een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Dit artikel regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het bevoegd gezag, als dat bevoegd gezag die gegevens en bescheiden nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het bevoegd gezag om vraagt. Degene die de activiteit verricht hoeft dus niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden op te sturen; al staat dat natuurlijk vrij. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het bevoegd gezag wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in combinatie met artikel 5.38 van de Omgevingswet.

 

Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.

 

Artikel 3.6 Algemene bepaling bij een melding

Het is van belang dat ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde handelingen en activiteiten. Voor activiteiten of handelingen waarvoor een meldplicht geldt is daarom bepaald dat binnen een jaar na de melding gestart moet worden met de activiteit.

 

Daarnaast is bepaald dat, niet alleen de start van een activiteit moet worden gemeld, maar ook de verandering van die gemelde activiteit. Onder veranderen van de activiteit wordt ook verstaan het beëindigen daarvan.

 

Paragraaf 3.1.3 Algemene bepalingen omgevingsvergunning waterstaatswerken

Artikel 3.7 Algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunning waterstaatswerken

In dit artikel zijn de aanvraagvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen berekening nodig is waaruit blijkt dat de constructieve veiligheid (sterkte en stabiliteit) en bruikbaarheid van de kade of waterkering blijft gewaarborgd, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.

 

Artikel 3.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld.

 

Artikel 3.9 Beoordelingsregel omgevingsvergunning waterstaatswerken

Tijdens het gesloten seizoen (of stormseizoen) is de kans op stormen met bijbehorend hoog water en golven het grootst. De keringen krijgen het dan soms zwaar te verduren. Het waterschap wil daarom niet dat er in deze periode aan de keringen gewerkt wordt, om zo verzwakking tijdens de meest kwetsbare periode van het jaar te voorkomen. De kering verzwakt bijvoorbeeld wanneer bij werkzaamheden de graszode op de kering beschadigd raakt. Deze zal tijdens het gesloten seizoen niet herstellen.

 

Daarom voert het waterschap zijn reguliere beheer en (groot) onderhoud ook buiten het gesloten seizoen uit. Buiten het gesloten seizoen is er ook minder kans op natte omstandigheden, wat leidt tot een betere kwaliteit van het uit te voeren werk en minder beschadigingen aan de grasmat.

 

Echter, er kunnen omstandigheden zijn waarin werkzaamheden in het gesloten seizoen noodzakelijk zijn. Het waterschap kan werkzaamheden (laten) uitvoeren aan de keringen wanneer dit leidt tot verbetering van de waterveiligheid. Dit betreft bijvoorbeeld het uitvoeren van herstelwerkzaamheden na een storm of calamiteit of werkzaamheden in het kader van een dijkversterkingsproject. Ook voor werkzaamheden door derden kan afgeweken worden. Deze moet dan met stukken onderbouwen dat er geen mogelijkheid is om het werk buiten het gesloten seizoen uit te voeren. Daarnaast moet het werk ook veilig uitgevoerd kunnen worden. Het waterschap beoordeelt of werkzaamheden door derden veilig uitgevoerd kunnen worden, met behulp van onderstaande tabel:

 

Uitganspunt hierbij is dat werkzaamheden die aan de groene kant van het spectrum zitten minder risicovol zijn en eerder toegestaan kunnen worden in het gesloten seizoen dan werkzaamheden aan de rode kant van het spectrum. Als het waterschap het risico aanvaardbaar vindt of als dit met beheersmaatregelen door derden aanvaardbaar gemaakt kan worden, kan het waterschap vergunning verlenen. Beheersmaatregelen worden vastgelegd in een vooraf door het waterschap goedgekeurd risicobeheersplan bij de vergunning. Dit betekent dat een derde die een werk wil uitvoeren in het gesloten seizoen, geconfronteerd kan worden met extra maatregelen om risico's te beheersen.

 

Afdeling 3.2 Activiteiten

Paragraaf 3.2.1 Ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Artikel 3.10 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘het verrichten van ontgrondingen, afgravingen en seismisch onderzoek’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of een waterkering.

 

 

Artikel 3.11 Melding ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het verrichten van ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek in de buitenbeschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in de buitenbeschermingszone van oppervlaktewaterlichamen niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.12 Uitvoeringsregels ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

In dit artikel zijn algemene regels gesteld voor het verrichten van ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek waarvoor een meldingsplicht geldt. De algemene regels zijn gesteld ter voorkoming en beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

 

In het tweede lid is bepaald dat degene die de activiteit verricht zelf eventuele schade aan het talud of de oever moet herstellen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur. Dit kan gezien worden als een uitwerking van de zorgplicht.

 

Artikel 3.13 Omgevingsvergunning ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het verrichten van ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem, zoals schade aan de waterkeringen, geldt er een vergunningplicht.

 

Artikel 3.14 Absoluut verbod ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in het artikel genoemde kunstwerken is het niet toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.2 Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichting hebben

Artikel 3.15 Toepassingsbereik

 

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘het hebben van explosiegevaarlijk materiaal en een explosiegevaarlijke inrichting’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of een waterkering.

 

Artikel 3.16 Melding explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het hebben van explosiegevaarlijk materiaal en een explosiegevaarlijke inrichting in de buitenbeschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in de buitenbeschermingszone van oppervlaktewaterlichamen niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.17 Uitvoeringsregels explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

In dit artikel zijn algemene regels gesteld voor het hebben van explosiegevaarlijk materiaal en een explosiegevaarlijke inrichting waarvoor een meldingsplicht geldt. De algemene regels zijn gesteld ter voorkoming en beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

 

In het tweede lid is bepaald dat degene die de activiteit verricht zelf eventuele schade aan het talud of de oever moet herstellen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur. Dit kan gezien worden als een uitwerking van de zorgplicht.

 

Artikel 3.18 Omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het verrichten van ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem, zoals schade aan de waterkeringen, geldt er een vergunningplicht.

 

Artikel 3.19 Absoluut verbod explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

Binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in het artikel genoemde kunstwerken is het niet toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.3 Heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Artikel 3.20 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘het verrichten van heiwerkzaamheden en het plaatsen, wijzigen of verwijderen van werken’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of een waterkering.

Onder de term ‘werken’ wordt verstaan: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren. Deze definitie komt voort uit de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017. Het begrip en de regels omtrent deze activiteit zijn nodig, omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan zijn toegekend.

 

In het tweede lid is bepaald dat deze paragraaf niet van toepassing is op werken waarvoor regels zijn gesteld in overige paragrafen van afdeling 3.2, bijvoorbeeld dammen en duikers.

 

Artikel 3.21 Heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het verrichten van heiwerkzaamheden en het plaatsen, wijzigen of verwijderen van werken in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel.

 

Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in de genoemde werkingsgebieden niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.22 Omgevingsvergunning heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het verrichten van heiwerkzaamheden en het plaatsen, wijzigen of verwijderen van werken in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem, zoals schade aan de waterkeringen, geldt er een vergunningplicht.

 

Artikel 3.23 Absoluut verbod heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in het artikel genoemde kunstwerken is het niet toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.4 Kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Artikel 3.24 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘het plaatsen, houden en verwijderen van kabels, drukleidingen en drukvaten’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of een waterkering.

 

Artikel 3.25 Kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Op grond van dit artikel is het plaatsen, houden en verwijderen van kabels, drukleidingen en drukvaten toegestaan in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Omdat deze activiteit in deze werkingsgebieden weinig tot geen risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste) geldt er geen meldingsplicht of vergunningplicht.

 

Artikel 3.26 Melding kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het plaatsen, houden en verwijderen van kabels, drukleidingen en drukvaten in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel.

 

Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in de genoemde werkingsgebieden niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.27 Uitvoeringsregels kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

In dit artikel zijn algemene regels gesteld voor het plaatsen, houden en verwijderen van kabels, drukleidingen en drukvaten waarvoor een meldingsplicht geldt. De algemene regels zijn gesteld ter voorkoming en beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

 

In het tweede lid staan aanvullende algemene regels voor de activiteit binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied. In het derde lid is bepaald dat degene die de activiteit verricht zelf eventuele schade aan het talud of de oever moet herstellen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 3.28 Omgevingsvergunning kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het plaatsen, houden en verwijderen van kabels, drukleidingen en drukvaten in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem, zoals schade aan de waterkeringen, geldt er een vergunningplicht.

 

Artikel 3.29 Absoluut verbod kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in het artikel genoemde kunstwerken is het niet toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.5 Werkzaamheden verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

Artikel 3.30 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘werkzaamheden verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of een waterkering.

 

In het tweede lid staat een opsomming van werkzaamheden die in ieder geval onder deze activiteit vallen.

 

In het derde lid is bepaald dat werkzaamheden die onder de andere activiteiten in dit hoofdstuk vallen, niet onder deze paragraaf vallen.

 

Artikel 3.31 Werkzaamheden verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

Op grond van dit artikel is het verrichten van de betreffende werkzaamheden toegestaan in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Omdat deze activiteit in deze werkingsgebieden weinig tot geen risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste) geldt er geen meldingsplicht of vergunningplicht.

 

In het tweede lid is verder bepaald dat in de kernzone van regionale waterkeringen buitendijks die een overhoogte hebben van minimaal 50 cm gebruikelijke handelingen aan tuinen onder bepaalde voorwaarden mogen worden verricht. Deze handelingen moeten wel op eigen kosten van degene die ze heeft verricht weer ongedaan gemaakt worden, mocht dat nodig zijn voor het uitvoeren van beheer of onderhoud door het waterschap of anderszins in het belang van waterstaatswerken.

 

Artikel 3.32 Omgevingsvergunning voor het verrichten van werkzaamheden die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het verrichten van de betreffende werkzaamheden in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem, zoals schade aan de waterkeringen, geldt er een vergunningplicht.

 

Artikel 3.33 Absoluut verbod voor het verrichten van werkzaamheden die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

Binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in het artikel genoemde kunstwerken is het niet toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.6 Dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

Artikel 3.34 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

 

Artikel 3.35 Melding dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het plaatsen, hebben en verwijderen van dammen en duikers in het werkingsgebied dat genoemd is in dit artikel.

 

Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in het genoemde werkingsgebied niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.36 Uitvoeringsregels dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

In dit artikel zijn algemene regels gesteld voor het plaatsen, houden en verwijderen van dammen en duikers waarvoor een meldingsplicht geldt. De algemene regels zijn gesteld ter voorkoming en beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

 

Artikel 3.37 Omgevingsvergunning dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het verrichten van de betreffende werkzaamheden in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Artikel 3.38 Absoluut verbod dammen en duikers plaatsen of verwijderen

 

Binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in het artikel genoemde kunstwerken is het niet toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.7 Oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen

Artikel 3.39 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

 

Artikel 3.40 Melding oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het plaatsen, hebben en verwijderen van oeverconstructies in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel.

 

Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in het genoemde werkingsgebied niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.41 Uitvoeringsregels oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen

In dit artikel zijn algemene regels gesteld voor het plaatsen, houden en verwijderen van oeverconstructies waarvoor een meldingsplicht geldt. De algemene regels zijn gesteld ter voorkoming en beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

 

In het tweede lid is bepaald dat degene die de activiteit verricht zelf eventuele schade aan het talud of de oever moet herstellen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur.

 

Paragraaf 3.2.8 Steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

Artikel 3.42 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

 

Artikel 3.43 Melding steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het plaatsen, hebben en verwijderen van steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel.

 

Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in het genoemde werkingsgebied niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.44 Uitvoeringsregels steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

In dit artikel zijn algemene regels gesteld voor het plaatsen, houden en verwijderen van steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies waarvoor een meldingsplicht geldt. De algemene regels zijn gesteld ter voorkoming en beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

 

In het tweede lid staan aanvullende algemene regels voor de activiteit binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied.

 

In het derde lid is bepaald dat degene die de activiteit verricht zelf eventuele schade aan het talud of de oever moet herstellen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 3.45 Absoluut verbod steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

Binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in het artikel genoemde kunstwerken is het niet toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.9 Beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Artikel 3.46 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of een waterkering.

 

Artikel 3.47 Beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Op grond van dit artikel is het plaatsen, houden en verwijderen van beplanting of bomen toegestaan in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Omdat deze activiteit in deze werkingsgebieden weinig tot geen risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste) geldt er geen meldingsplicht of vergunningplicht.

 

Artikel 3.48 Melding beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het plaatsen, hebben en verwijderen van beplanting of bomen in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel.

 

Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in het genoemde werkingsgebied niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.49 Uitvoeringsregels beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

In dit artikel zijn algemene regels gesteld voor het plaatsen, houden en verwijderen van beplanting of bomen waarvoor een meldingsplicht geldt. De algemene regels zijn gesteld ter voorkoming en beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

 

In het tweede lid staan aanvullende algemene regels voor de activiteit binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied.

 

In het derde lid is bepaald dat degene die de activiteit verricht zelf eventuele schade aan het talud of de oever moet herstellen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 3.50 Omgevingsvergunning beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het plaatsen, houden en verwijderen van beplanting of bomen in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Artikel 3.51 Absoluut verbod beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

In het eerste lid is bepaald dat deze activiteit niet verricht mag worden in het in dat lid genoemde werkingsgebied. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen.

 

In het tweede lid is bepaald dat het binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in dat lid genoemde kunstwerken niet is toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten.

 

Deze regels zijn gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit in de betreffende gebieden een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.10 Activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Artikel 3.52 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of waterkering.

 

In het tweede lid zijn activiteiten genoemd die in ieder geval onder dit artikel vallen.

 

Artikel 3.53 Activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Op grond van dit artikel is het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen toegestaan in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Omdat deze activiteit in deze werkingsgebieden weinig tot geen risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste) geldt er geen meldingsplicht of vergunningplicht.

 

Artikel 3.54 Melding activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel.

 

Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in het genoemde werkingsgebied niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.55 Uitvoeringsregels activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

In dit artikel zijn algemene regels gesteld voor het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen waarvoor een meldingsplicht geldt. De algemene regels zijn gesteld ter voorkoming en beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

 

In het tweede lid staan aanvullende algemene regels voor de activiteit binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied.

 

In het derde lid is bepaald dat degene die de activiteit verricht zelf eventuele schade aan het talud of de oever moet herstellen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 3.56 Omgevingsvergunning activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Artikel 3.57 Absoluut verbod activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in het artikel genoemde kunstwerken is het niet toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.11 Vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

Artikel 3.58 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of waterkering.

 

Artikel 3.59 Vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

Op grond van dit artikel is het brengen, hebben of houden van vaste stoffen of voorwerpen toegestaan in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Omdat deze activiteit in deze werkingsgebieden weinig tot geen risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste) geldt er geen meldingsplicht of vergunningplicht.

 

Artikel 3.60 Melding vaste stoffen, voorwerpen of dieren brengen, hebben of houden

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het brengen, hebben of houden van vaste stoffen of voorwerpen in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel.

 

Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in het genoemde werkingsgebied niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.61 Uitvoeringsregels vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

In dit artikel zijn algemene regels gesteld voor het brengen, hebben of houden van vaste stoffen of voorwerpen waarvoor een meldingsplicht geldt. De algemene regels zijn gesteld ter voorkoming en beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

 

In het tweede lid staan aanvullende algemene regels voor de activiteit binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied.

 

In het derde lid is bepaald dat de vaste stoffen of voorwerpen gewijzigd of verwijderd moeten worden als dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers- of onderhoudshandelingen van het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem.

 

In het vierde lid is bepaald dat degene die de activiteit verricht zelf eventuele schade aan het talud of de oever moet herstellen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 3.62 Omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het brengen, hebben of houden van vaste stoffen of voorwerpen in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Artikel 3.63 Absoluut verbod vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

In het eerste lid is bepaald dat deze activiteit niet verricht mag worden in het in dat lid genoemde werkingsgebied. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen.

 

In het tweede lid is bepaald dat het binnen 25 meter van een in- of uitstroomopening van de in dat lid genoemde kunstwerken niet is toegestaan om handelingen, bedoeld in dit artikel, te verrichten.

 

Deze regels zijn gesteld met het doel het watersysteem te beschermen. Omdat deze activiteit in de betreffende gebieden een zeer groot risico kan vormen voor het watersysteem, geldt er een absoluut verbod.

 

Paragraaf 3.2.12 Buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven

Artikel 3.64 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven’ in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

 

Artikel 3.65 Buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven

Op grond van dit artikel is het rijden of vee drijven buiten openbare verharde wegen toegestaan in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Omdat deze activiteit in deze werkingsgebieden weinig tot geen risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste) geldt er geen meldingsplicht of vergunningplicht.

 

Artikel 3.66 Omgevingsvergunning buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het rijden of vee drijven buiten openbare verharde wegen in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Paragraaf 3.2.13 Anders bemesten

Artikel 3.67 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘op andere wijze bemesting toepassen dan door het dagelijks bestuur is bepaald’ in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

 

Artikel 3.68 Anders bemesten

Op grond van dit artikel is het anders bemesten toegestaan in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Omdat deze activiteit in deze werkingsgebieden weinig tot geen risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste) geldt er geen meldingsplicht of vergunningplicht.

 

Artikel 3.69 Omgevingsvergunning anders bemesten

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het anders bemesten in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Paragraaf 3.2.14 Afwijken van het peilbesluit of het peil dat normaal wordt aangehouden

Artikel 3.70 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘afwijken van het peilbesluit of het peil dat normaal wordt aangehouden’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

 

Artikel 3.71 Omgevingsvergunning waterstand op een peil brengen of houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het afwijken van het peilbesluit of het peil dat normaal wordt aangehouden in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Paragraaf 3.2.15 Windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen

Artikel 3.72 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit ‘windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of waterkering.

 

Artikel 3.73 Windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen

Op grond van dit artikel is het plaatsen, wijzigen of verwijderen van windmolens toegestaan in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Omdat deze activiteit in deze werkingsgebieden weinig tot geen risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste) geldt er geen meldingsplicht of vergunningplicht.

 

Artikel 3.74 Omgevingsvergunning windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het plaatsen, wijzigen of verwijderen van windmolens in de werkingsgebieden die genoemd zijn in dit artikel. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Paragraaf 3.2.16 Toename verharding

Artikel 3.75 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de activiteit ‘het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van verhard oppervlak’.

 

Artikel 3.76 Toename verharding

Een kleine toename van verharding is op grond van dit artikel toegestaan, omdat de aanleg van waterberging praktisch uitvoerbaar en functioneel moet zijn. Als plannen met een kleine toename verharding vanuit andere overwegingen aanpassing in het watersysteem nodig hebben, bijvoorbeeld vanuit waterkwaliteit, wordt compensatie van de extra verharding wel gevraagd. In dat geval kan er werk met werk worden gemaakt.

 

De in dit artikel genoemde grenzen voor verplichte compensatie zijn bedoeld voor op zichzelf staande plannen. De ondergrenzen hebben betrekking op de totale toename sinds 1 juli 2013. Deze datum is gekozen, omdat het de eerste dag is van het eerste kwartaal na de inwerkingtreding van bepalingen in de Keur 2013 over toename verharding en vrijstelling van de vergunningplicht bij een beperkte toename.

 

Artikel 3.77 Compenseren toename verharding

Een kleine toename van verharding is op grond van dit artikel toegestaan, omdat de aanleg van waterberging praktisch uitvoerbaar en functioneel moet zijn. Als plannen met een kleine toename verharding vanuit andere overwegingen aanpassing in het watersysteem nodig hebben, bijvoorbeeld vanuit waterkwaliteit, wordt compensatie van de extra verharding wel gevraagd. In dat geval kan er werk met werk worden gemaakt.

 

De in dit artikel genoemde grenzen voor verplichte compensatie zijn bedoeld voor op zichzelf staande plannen. De ondergrenzen hebben betrekking op de totale toename sinds 1 juli 2013. Deze datum is gekozen, omdat het de eerste dag is van het eerste kwartaal na de inwerkingtreding van bepalingen in de Keur 2013 over toename verharding en vrijstelling van de vergunningplicht bij een beperkte toename.

 

De beleidsregel ‘Compensatie toename verharding en versnelde afvoer’ geeft aan op welke wijze een toename aan verharding of versnelde afvoer moet worden gecompenseerd.

 

Artikel 3.78 Omgevingsvergunning toename verharding

Toename van verharding leidt tot een versnelde afvoer van regenwater naar het oppervlaktewater. Het bestaande oppervlaktewatersysteem is hierop niet ontworpen. De snellere afvoer kan problemen geven in het peilgebied of het benedenstroomse peilgebied. Er kunnen sneller en grotere peilstijgingen optreden, waardoor wateroverlast kan ontstaan. De initiatiefnemer moet de nadelige gevolgen voor het watersysteem van nieuwe verharde oppervlakken compenseren in het watersysteem, dan wel door middel van alternatieven. Alleen voor een kleine toename van verharding geldt geen compensatieplicht.

 

De ondergrenzen voor verplichte compensatie zijn bedoeld voor op zichzelf staande plannen. De ondergrenzen hebben betrekking op de totale toename sinds 1 juli 2013. Deze datum is gekozen, omdat het de eerste dag is van het eerste kwartaal na de inwerkingtreding van bepalingen in de Keur 2013 over toename verharding en vrijstelling van de vergunningplicht bij een beperkte toename.

 

Paragraaf 3.2.17 Lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.79 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op de activiteit ‘lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen’ in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

 

Artikel 3.80 Melding lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

Op grond van dit artikel is er een meldingsplicht voor het lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen.

 

Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit in het genoemde werkingsgebied niet een groot risico met zich meebrengt voor de waterveiligheid, geldt er geen vergunningplicht. Wel is het van belang dat de activiteit gemeld wordt aan het waterschap, zodat het waterschap per geval kan beoordelen hoe groot het risico daadwerkelijk is en, indien dat toch nodig wordt geacht voor de bescherming van het watersysteem, nadere regels kan stellen bij maatwerkvoorschrift.

 

Artikel 3.81 Indieningsvereisten melding lozen in, onttrekken uit, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden er verstrekt moeten worden als er een meldingsplicht geldt voor de activiteit.

 

Artikel 3.82 Omgevingsvergunning lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

In dit artikel is geregeld wanneer een omgevingsvergunning nodig is voor het lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat deze activiteit een groot risico kan vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Het derde lid heeft als doel het vergunningplichtig maken van alle aanvoer van water van buiten het beheergebied van het waterschap door andere partijen dan het waterschap. Hierbij valt te denken aan aanvoer voor beregening, doorspoeling en peilhandhaving door agrariërs, natuurbeheerders en particulieren. Het is niet wenselijk om door dit lid ook het inbrengen van schutwater van buiten het beheergebied door het schutten van schepen vergunningplichtig te maken. Daarom is hiervoor een uitzondering gemaakt.

 

Artikel 3.83 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden er verstrekt moeten worden als er een vergunningplicht geldt voor de activiteit.

 

Paragraaf 3.2.18 Visserij en visplan

Artikel 3.84 Toepassingsbereik

Eigenaren van oppervlaktewaterlichamen (kortweg wateren) zijn gerechtigd onder het stellen van voorwaarden wateren te verhuren ten behoeve van de visserij. Visrechthebbenden zijn zowel de eigenaren van die wateren als de hurende beroeps- en (verenigde) sportvissers. Dit visrecht kan dus verhuurd worden, hetgeen gebeurt op basis van de bepalingen uit de Visserijwet 1963.

 

Waterschap Zuiderzeeland verhuurt wateren in zijn beheergebied aan sport- en beroepsvissers. Als gevolmachtigde mag het waterschap ook het visrecht in wateren verhuren die hij niet in eigendom heeft, zoals de door de provincie beheerde vaarwegen. Het waterschap is zonder machtiging niet gerechtigd het visrecht in wateren, die particulier eigendom zijn, te verhuren zoals weg-, erf- en kavelsloten in het buitengebied en stedelijk water dat in eigendom is van de gemeente.

 

Het verhuren van wateren (het aalvisrecht en het schubvisvisrecht) dient afgestemd te worden op de Krw- doelstellingen betreffende de ecologische kwaliteit. Deze doelstellingen worden ook nagestreefd door het beheer en onderhoud van watergangen (zoals oeverinrichting, inrichten paaiplaatsen, maaien onderwaterbegroeiing, baggeren en doorstroming).

 

Artikel 3.85 Omgevingsvergunning visserij

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn een wijziging worden opgenomen, dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met een visplan. Hieruit vloeit voort, dat na de wijziging niet alleen de door het waterschap verhuurde visrechten, maar ook alle andere binnenvisserij onder deze regeling vallen. In een visplan wordt vastgelegd welke vissoorten in welke hoeveelheden, met welke vistuigen, op welke momenten, op welke locaties, door welke visser en met inachtneming van welke bijzondere voorwaarden mogen worden bevist. De visserij (sport- en beroepsvisserij) door de individuele vissers in het betreffende VBC-gebied dient plaats te vinden conform de hiervoor vastgelegde afspraken in het visplan. Een dergelijk visplan krijgt bij Waterschap Zuiderzeeland de vorm van een omgevingsvergunning. Het behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (Krw) voor de visstand in de betreffende wateren.

 

Voor alle als viswater verhuurde wateren dient een visplan te worden opgesteld. Na de al genoemde wijziging van de Visserijwet 1963 zal dit gelden voor alle viswateren in het beheergebied. Voor een visplan zijn kaderstellend de Krw- doelen van het waterschap, de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden en de Europese aalverordening. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan het waterschap die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo’n visplan (eventueel opgebouwd uit deelplannen) opstelt, is in het beheergebied van het waterschap de Visstand Beheer Commissie (VBC) Zuiderzeeland, waarin de visrechthebbenden en het waterschapzijn verenigd.

 

Het visplan wordt mede afgestemd op de inhoud van de vigerende huurovereenkomsten voor aalvis- en schubvisvisrecht.

 

Artikel 3.86 Aanvullende aanvraagvereisten omgevingsvergunning visserij

In dit artikel staan de aanvullende aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning.

 

Artikel 3.87 Aanvullende beoordelingsregel omgevingsvergunning visserij

In dit artikel staat de aanvullende beoordelingsregel voor een omgevingsvergunning.

 

Paragraaf 3.2.19 Maaien in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het maaien van de natte bak in een oppervlaktewaterlichaam. Door maaien van de natte bak kunnen meststoffen in het water komen. Dit heeft een negatieve invloed op de waterkwaliteit. Aan Krw- oppervlaktewaterlichamen worden vanuit de kaderrichtlijn water (Krw) eisen gesteld aan de waterkwaliteit. Het is daarom wenselijk dat Waterschap Zuiderzeeland mogelijkheden heeft om een verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen vanwege het maaien van de natte bak door derden. Hiervoor wordt in de waterschapsverordening een meldplicht en vergunningplicht voor maaien opgenomen.

 

Reeds in de jaren tachtig van de vorige eeuw is vanuit literatuur en landelijke ervaringen bekend, dat het maaien van begroeiing in watergangen over het algemeen een negatief effect heeft op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Mede ook vanwege de praktijkervaringen in wateren zoals het Bovenwater, het Weerwater en de Noorderplassen was er aanleiding om in de Keur het maaien van de natte bak te reguleren met de verplichting, dat alleen gemaaid mag worden met een door het dagelijks bestuur goedgekeurd maaiplan. Het doel hiervan was dat de negatieve effecten voor de waterkwaliteit vanwege het maaien van de natte bak dusdanig worden beperkt dat een overschrijding van de Krw-normen voor totaal stikstof, totaal fosfaat en chlorofyl wordt voorkomen. Het maaiplan is overgenomen in de waterschapsverordening.

 

In eerste instantie is er in de Keur voor gekozen om het artikel van toepassing te laten zijn op de grote plassen binnen het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland die zijn aangewezen op grond van de Kaderrichtlijn Water (Krw) en waar regelmatig door derden wordt gemaaid. Dit zijn het Bovenwater, het Weerwater en de Noorderplassen. In deze waterschapsverordening vormen die drie het werkingsgebied waar deze activiteit gereguleerd wordt. Bij een volgende actualisatie van de waterschapsverordening zal op basis van de evaluatie van de werking van deze artikelen besloten kunnen worden om de reikwijdte van het artikel uit te breiden tot alle Krw-oppervlaktewaterlichamen binnen het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.

 

Artikel 3.89 Maaien

Als een initiatiefnemer in het voorgaande jaar een vergunning had om te maaien en het maaiplan wordt voor het aankomende jaar niet gewijzigd, dan kan de initiatiefnemer volstaan met het informeren van het dagelijks bestuur. Stel: een initiatiefnemer heeft in 2022 een omgevingsvergunning gekregen om te maaien. Deze initiatiefnemer wil in 2023 volgens hetzelfde maaiplan maaien. Voor het jaar 2023 kan de initiatiefnemer volstaan met het verstrekken van bepaalde gegevens en bescheiden aan het dagelijks bestuur.

 

Zie Artikel 3.90 voor de gegevens en bescheiden die nodig zijn om te voldoen aan de informatieplicht.

 

Artikel 3.90 Gegevens en bescheiden

In dit artikel staan de gegevens en bescheiden die nodig zijn om te voldoen aan de informatieplicht.

 

Artikel 3.91 Omgevingsvergunning maaien

Om te mogen maaien is een omgevingsvergunning nodig. Bij de vergunningaanvraag wordt het maaiplan opgenomen. Het waterschap zal monitoren wat de invloed is op de Krw-normen voor stikstof, fosfaat en chlorofyl en neemt dit mee bij de beoordeling van de maaiplannen. Als een initiatiefnemer in het voorgaande jaar een vergunning had om te maaien en het maaiplan wordt voor het aankomende jaar niet gewijzigd, dan kan de initiatiefnemer volstaan met het informeren van het dagelijks bestuur. Zie Artikel 3.89 en Artikel 3.90.

 

De plicht om een maaiplan op te stellen is in eerste instantie alleen van toepassing op de Noorderplassen, Weerwater en Bovenwater omdat op die plassen met regelmaat wordt gemaaid door derden.

 

Artikel 3.92 Aanvullende aanvraagvereisten omgevingsvergunning maaien

In dit artikel staan de aanvraagvereisten voor een vergunning. Het in het maaiplan weergegeven maaioppervlak zal door het waterschap getoetst worden aan het begroeibaar areaal aan waterplanten. Dit begroeibaar areaal aan waterplanten zal door het waterschap worden vastgesteld en kan worden afgeleid uit Bijlage 4 bij deze Waterschapsverordening. De maaiplannen van de oppervlaktewaterlichamen zullen jaarlijks worden geëvalueerd en gemonitord (stikstof, fosfaat en chlorofyl). Op basis van jaarlijkse evaluatie en monitoring is uitbreiding van het te maaien oppervlak mogelijk mits dit niet leidt tot overschrijding van Krw normen voor de waterkwaliteit. Goedkeuring wordt in ieder geval verkregen als:

  • het maaiareaal < 10% is van het begroeibaar areaal;

  • één maal per jaar gemaaid wordt na 1 juli;

  • niet dichter dan 60 centimeter boven de bodem gemaaid wordt, in het geval van de aanwezigheid van dichte kranswiervelden;

  • het maaisel direct wordt afgevoerd door gebruik te maken van een maai- en verzamelcombinatieboot.

Als hier niet aan wordt voldaan zal het waterschap in ieder geval beoordelen of het plan voldoende waarborgen bevat om de waterkwaliteit te kunnen borgen en zal tevens een belangenafweging plaatsvinden waarbij rekening wordt gehouden met de belevingswaarde van het watersysteem, waaronder het recreatief medegebruik zoals zwemmen, surfen en zeilen.

 

Paragraaf 3.2.21 Afrasteringen, coupures, sluizen en stuwen

Artikel 3.93 Afrasteringen

Deze bepaling geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. De bepaling geeft het dagelijks bestuur tevens de mogelijkheid regels te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

 

Artikel 3.94 Coupures en sluizen

De eigenaren, beperkt gerechtigden of gebruikers van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het dagelijks bestuur te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

 

Artikel 3.95 Stuwen

Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij derden berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt (bijvoorbeeld een ander stuwpeil), is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Het dagelijks bestuur kan hiertoe de eigenaar van stuwen verplichten door middel van het verlenen van een beschikking een bepaald stuwpeil in te stellen.

 

Paragraaf 3.2.22 Andere beperkingengebiedactiviteiten

Artikel 3.96 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf. Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten, anders dan de activiteiten die in dit hoofdstuk zijn geregeld, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

 

Artikel 3.97 Vangnetvergunning voor andere beperkingengebiedactiviteiten

In dit artikel is geregeld dat een omgevingsvergunning nodig is voor activiteiten, anders dan de activiteiten die in dit hoofdstuk zijn geregeld, als deze schade kunnen toebrengen aan het waterstaatswerk of waardoor de werking van het waterstaatswerk wordt belet, gehinderd of verzwakt. Deze vergunningplicht geldt in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering. Deze regel is gesteld met het doel het watersysteem te beschermen (het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste). Omdat sommige activiteiten een groot risico kunnen vormen voor het watersysteem geldt er een vergunningplicht.

 

Hoofdstuk 4 Activiteiten met betrekking tot grondwater

Afdeling 4.1 Algemeen

Paragraaf 4.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op onttrekkings- en lozingsactiviteiten op met betrekking tot grondwater. De artikelen met betrekking tot het lozen van grondwater in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 4.2 Uitwerking zorgplicht lozingsactiviteit

Dit artikel bevat dezelfde specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten als die geldt voor Hoofdstuk 2 van deze waterschapsverordening. Dit artikel ziet op het lozen van grondwater op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren.

 

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in Afdeling 4.3. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld.

 

De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van Afdeling 4.3 en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit.

 

Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

 

Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.

 

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie Artikel 1.9 van de waterschapsverordening), maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Stb. 2018, 293, p. 526-527).

 

Paragraaf 4.1.2 Algemene bepalingen informatieplicht en meldingsplicht

Artikel 4.3 Gegevens en bescheiden bij informatieplicht

Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke activiteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Tevens is voor eventuele communicatie van belang dat het telefoonnummer en het e-mailadres van degene die de activiteit verricht worden doorgegeven. Als het adres waarop de activiteit waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt.

 

Artikel 4.4 Gegevens en bescheiden bij meldingsplicht voor onttrekken van grondwater

Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het dagelijks bestuur worden verstrekt, worden die gegevens begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het doen van een melding om een aanduiding van welke activiteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Tevens is voor eventuele communicatie van belang dat het telefoonnummer en het e-mailadres van degene die de activiteit verricht worden doorgegeven. Als het adres waarop de activiteit waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt.

 

De overige gegevens en bescheiden dienen te worden verstrekt om de melding te kunnen beoordelen.

 

Artikel 4.5 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naamswijziging of adreswijziging wordt doorgegeven aan het dagelijks bestuur vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene wil immers dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij overdracht van de activiteit naar iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

 

Artikel 4.6 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur

Bij de aanvraag van een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Dit artikel regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het bevoegd gezag, als dat bevoegd gezag die gegevens en bescheiden nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het dagelijks bestuur om vraagt. Degene die de activiteit verricht hoeft dus niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden op te sturen; al staat dat natuurlijk vrij. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het bevoegd gezag wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit en de ontwikkelingen van die waterkwaliteit. Bij ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit kan gedacht worden aan het beschikbaar komen van nieuwe passende preventieve maatregelen of de actualisatie van de beste beschikbare technieken. De ontwikkelingen die zien op de waterkwaliteit kunnen bijvoorbeeld aan de orde zijn als er door cumulatie van activiteiten een verslechtering van de waterkwaliteit optreedt. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in combinatie met artikel 5.38 van de Omgevingswet.

 

Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.

 

Artikel 4.7 Algemene gegevens bij een melding

In dit artikel wordt bepaald dat ten minste vier weken voor het veranderen van de activiteit, de gewijzigde gegevens verstrekt worden aan het dagelijks bestuur.

 

Paragraaf 4.1.3 Algemene bepalingen omgevingsvergunning met betrekking tot grondwater

Artikel 4.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor onttrekken van grondwater

Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het dagelijks bestuur worden verstrekt, worden die gegevens begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke activiteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Tevens is voor eventuele communicatie van belang dat het telefoonnummer en het e-mailadres van degene die de activiteit verricht worden doorgegeven. Als het adres waarop de activiteit waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt.

 

De overige gegevens en bescheiden dienen te worden verstrekt om de aanvraag te kunnen beoordelen.

 

Artikel 4.9 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor infiltreren van water

In dit artikel wordt bepaald welke gegevens moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water.

 

Artikel 4.10 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

De beoordelingsregel van het Besluit kwaliteit leefomgeving voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

 

Artikel 4.11 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Ook de voorschriften die volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

 

Afdeling 4.2 Onttrekken van grondwater en infiltreren van water

Paragraaf 4.2.1 Onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Artikel 4.12 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op onttrekkingsactiviteiten voor agrarische doeleinden met betrekking tot grondwater. De artikelen in deze paragraaf zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

 

In het tweede lid wordt een opsomming gegeven van onderwerpen die in ieder geval onder ‘agrarische doeleinden’ vallen.

 

Artikel 4.13 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Uitwisseling van grondwater tussen de watervoerende pakketten is niet toegestaan. Daarom moet tijdens de aanleg van de onttrekkingsvoorziening(en), tijdens het beheer van de voorziening(en) en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. Het SIKB heeft beoordelingsrichtlijnen 2100 en 12000 en diverse onderliggende protocollen opgesteld. Werken volgens deze beoordelingsrichtlijnen betekent dat de juiste handelwijze wordt gehanteerd en correcte maatregelen en voorzieningen worden toegepast.

 

Grondwateronttrekkingen kunnen nadelige gevolgen hebben op de omgeving. Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om nadelige gevolgen te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken. Verder informeert de initiatiefnemer het waterschap zo spoedig mogelijk over eventuele opgetreden nadelige gevolgen en de getroffen maatregelen. Het waterschap kan bij opgetreden of dreigende negatieve gevolgen aan de uitvoerder van de grondwateronttrekking nadere aanwijzingen geven die moeten worden opgevolgd.

 

Artikel 4.14 Meetverplichting onttrekken van grondwater

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige gevallen als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater worden gemeten.

 

Artikel 4.15 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Het dagelijks bestuur heeft de mogelijkheid om in de in dit artikel genoemde gevallen een onttrekking te verbieden. Dit geldt voor zowel de gevallen die vallen onder een meldplicht geldt als voor de gevallen waarvoor een vergunning is verleend.

 

Artikel 4.16 Melding onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Waterschap Zuiderzeeland wil diverse functies en initiatieven van derden faciliteren, de grondwaterkwaliteit en - kwantiteit waarborgen en onomkeerbare negatieve gevolgen voor de omgeving voorkomen. Hierbij geldt onder meer dat onttrekkingen uit oppervlaktewater de voorkeur hebben boven grondwateronttrekkingen. Indien onttrekking uit een oppervlaktewater redelijkerwijs niet kan worden verlangd, kan onttrekking van grondwater onder voorwaarden worden toegestaan.

 

Het waterschap beschouwt een grondwateronttrekking die onder de meldplicht valt als een laag-risico activiteit die onder algemene regels kan worden uitgevoerd. De gevolgen van deze grondwateronttrekkingen zijn dusdanig gering dat geen nadelige effecten worden verwacht. Wel wil het waterschap toezicht uitoefenen op de gemelde onttrekkingen omdat het van belang is dat grondwateronttrekkingen goed worden uitgevoerd. Om onder de meldplicht te vallen moet aan alle criteria worden voldaan.

 

Voor het onttrekken van grondwater geldt op basis van lid 1 een meldplicht als de onttrekking 1 m3 per uur bedraagt en maximaal 60 m3. Op basis van lid 2 is dit is anders in het werkingsgebied Oosterwold, waar ook een meldplicht geldt voor onttrekkingen die kleiner zijn dan 1 m3 per uur. Deze meldingsplicht geldt éénmalig bij de aanleg van de grondwaterbron.

 

Artikel 4.17 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Op grond van dit artikel is het verboden zonder vergunning van het waterschap grondwater te onttrekken in bepaalde werkingsgebieden. In het werkingsgebied, genoemd in lid 1, is er slechts een vergunningplicht als meer dan 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

 

In het werkingsgebied, genoemd in lid 2, namelijk de kernzone of binnenbeschermingszone van primaire waterkeringen, is altijd een vergunning nodig. Een grondwateronttrekking die de grondwaterstand in de waterkering verlaagt, kan leiden tot lokale zettingen. Dit kan de stabiliteit van de waterkering negatief beïnvloeden. Bij een grondwateronttrekking in de kernzone of binnenbeschermingszones van een waterkering moet de initiatiefnemer altijd de effecten van de onttrekking op de stabiliteit van de waterkering in beeld brengen. Onttrekkingen in de nabijheid van waterkeringen zijn daarom vergunningplichtig.

 

Artikel 4.18 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

In Zuidelijk Flevoland is het derde watervoerende pakket exclusief gereserveerd voor de openbare drinkwaterwinning. Ter bescherming van dit drinkwater heeft de provincie een boringsvrije zone ingesteld. In deze zone mag beneden bepaalde dieptegrenzen vanaf 1 januari 2025 alleen nog grondwater worden onttrokken ten behoeve van openbare drinkwatervoorziening. Nieuwe boringen binnen het derde watervoerende pakket in dat gebied worden daarom niet meer toegestaan.

 

Paragraaf 4.2.2 Onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Artikel 4.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op onttrekkingsactiviteiten voor bronbemaling of proefbemaling met betrekking tot grondwater. De artikelen in deze paragraaf zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

 

Artikel 4.20 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Uitwisseling van grondwater tussen de watervoerende pakketten is niet toegestaan. Daarom moet tijdens de aanleg van de onttrekkingsvoorziening(en), tijdens het beheer van de voorziening(en) en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. Het SIKB heeft beoordelingsrichtlijnen 2100 en 12000 en diverse onderliggende protocollen opgesteld. Werken volgens deze beoordelingsrichtlijnen betekent dat de juiste handelwijze wordt gehanteerd en correcte maatregelen en voorzieningen worden toegepast.

 

Grondwateronttrekkingen kunnen nadelige gevolgen hebben op de omgeving. Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om nadelige gevolgen te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken. Verder informeert de initiatiefnemer het waterschap zo spoedig mogelijk over eventuele opgetreden nadelige gevolgen en de getroffen maatregelen. Het waterschap kan bij opgetreden of dreigende negatieve gevolgen aan de uitvoerder van de grondwateronttrekking nadere aanwijzingen geven die moeten worden opgevolgd.

 

Artikel 4.21 Meetverplichting onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige gevallen als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater worden gemeten.

 

Artikel 4.22 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Het dagelijks bestuur heeft de mogelijkheid om in de in dit artikel genoemde gevallen een onttrekking te verbieden. Dit geldt voor zowel de gevallen die vallen onder een meldplicht geldt als voor de gevallen waarvoor een vergunning is verleend.

 

Artikel 4.23 Melding onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Waterschap Zuiderzeeland wil diverse functies en initiatieven van derden faciliteren, de grondwaterkwaliteit en - kwantiteit waarborgen en onomkeerbare negatieve gevolgen voor de omgeving voorkomen. Hierbij geldt onder meer dat onttrekkingen uit oppervlaktewater de voorkeur hebben boven grondwateronttrekkingen. Indien onttrekking uit een oppervlaktewater redelijkerwijs niet kan worden verlangd, kan onttrekking van grondwater onder voorwaarden worden toegestaan.

 

Het waterschap beschouwt een grondwateronttrekking die onder de meldplicht valt als een laag-risico activiteit die onder algemene regels kan worden uitgevoerd. De gevolgen van deze grondwateronttrekkingen zijn dusdanig gering dat geen nadelige effecten worden verwacht. Wel wil het waterschap toezicht uitoefenen op de gemelde onttrekkingen omdat het van belang is dat grondwateronttrekkingen goed worden uitgevoerd. Om onder de meldplicht te vallen moet aan alle criteria worden voldaan.

 

Artikel 4.24 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Op grond van dit artikel is het verboden zonder vergunning van het waterschap grondwater te onttrekken in bepaalde werkingsgebieden. In het werkingsgebied, genoemd in lid 1, is er een vergunningplicht als meer dan 140 m3 grondwater per uur wordt onttrokken of als de onttrekking langer dan 6 maanden duurt.

 

In het werkingsgebied, genoemd in lid 2, is altijd een vergunning nodig. Een grondwateronttrekking die de grondwaterstand in de waterkering verlaagt, kan leiden tot lokale zettingen. Dit kan de stabiliteit van de waterkering negatief beïnvloeden. Bij een grondwateronttrekking in de kernzone of binnenbeschermingszones van een waterkering moet de initiatiefnemer altijd de effecten van de onttrekking op de stabiliteit van de waterkering in beeld brengen.

Onttrekkingen in de nabijheid van waterkeringen zijn daarom vergunningplichtig.

 

Artikel 4.25 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

In Zuidelijk Flevoland is het derde watervoerende pakket exclusief gereserveerd voor de openbare drinkwaterwinning. Ter bescherming van dit drinkwater heeft de provincie een boringsvrije zone ingesteld. In deze zone mag beneden bepaalde dieptegrenzen vanaf 1 januari 2025 alleen nog grondwater worden onttrokken ten behoeve van openbare drinkwatervoorziening. Nieuwe boringen binnen het derde watervoerende pakket in dat gebied worden daarom niet meer toegestaan.

 

Paragraaf 4.2.3 Onttrekken van grondwater voor saneringen

Artikel 4.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op onttrekkingsactiviteiten voor saneringen met betrekking tot grondwater. De artikelen in deze paragraaf zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

 

Artikel 4.27 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor saneringen

Uitwisseling van grondwater tussen de watervoerende pakketten is niet toegestaan. Daarom moet tijdens de aanleg van de onttrekkingsvoorziening(en), tijdens het beheer van de voorziening(en) en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. Het SIKB heeft beoordelingsrichtlijnen 2100 en 12000 en diverse onderliggende protocollen opgesteld. Werken volgens deze beoordelingsrichtlijnen betekent dat de juiste handelwijze wordt gehanteerd en correcte maatregelen en voorzieningen worden toegepast.

 

Grondwateronttrekkingen kunnen nadelige gevolgen hebben op de omgeving. Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om nadelige gevolgen te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken. Verder informeert de initiatiefnemer het waterschap zo spoedig mogelijk over eventuele opgetreden nadelige gevolgen en de getroffen maatregelen. Het waterschap kan bij opgetreden of dreigende negatieve gevolgen aan de uitvoerder van de grondwateronttrekking nadere aanwijzingen geven die moeten worden opgevolgd.

 

Artikel 4.28 Meetverplichting onttrekken van grondwater

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige gevallen als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater worden gemeten.

 

Artikel 4.29 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor saneringen

Het dagelijks bestuur heeft de mogelijkheid om in de in dit artikel genoemde gevallen een onttrekking te verbieden. Dit geldt voor zowel de gevallen die vallen onder een meldplicht geldt als voor de gevallen waarvoor een vergunning is verleend.

 

Artikel 4.30 Melding onttrekken van grondwater voor saneringen

Waterschap Zuiderzeeland wil diverse functies en initiatieven van derden faciliteren, de grondwaterkwaliteit en - kwantiteit waarborgen en onomkeerbare negatieve gevolgen voor de omgeving voorkomen. Hierbij geldt onder meer dat onttrekkingen uit oppervlaktewater de voorkeur hebben boven grondwateronttrekkingen. Indien onttrekking uit een oppervlaktewater redelijkerwijs niet kan worden verlangd, kan onttrekking van grondwater onder voorwaarden worden toegestaan.

 

Het waterschap beschouwt een grondwateronttrekking die onder de meldplicht valt als een laag-risico activiteit die onder algemene regels kan worden uitgevoerd. De gevolgen van deze grondwateronttrekkingen zijn dusdanig gering dat geen nadelige effecten worden verwacht. Wel wil het waterschap toezicht uitoefenen op de gemelde onttrekkingen omdat het van belang is dat grondwateronttrekkingen goed worden uitgevoerd. Om onder de meldplicht te vallen moet aan alle criteria worden voldaan.

 

Artikel 4.31 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor saneringen

Op grond van dit artikel is het verboden zonder vergunning van het waterschap grondwater te onttrekken in bepaalde werkingsgebieden. In het werkingsgebied, genoemd in lid 1, is er een vergunningplicht als meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

 

In het werkingsgebied, genoemd in lid 2, is altijd een vergunning nodig. Een grondwateronttrekking die de grondwaterstand in de waterkering verlaagt, kan leiden tot lokale zettingen. Dit kan de stabiliteit van de waterkering negatief beïnvloeden. Bij een grondwateronttrekking in de kernzone of binnenbeschermingszones van een waterkering moet de initiatiefnemer altijd de effecten van de onttrekking op de stabiliteit van de waterkering in beeld brengen.

Onttrekkingen in de nabijheid van waterkeringen zijn daarom vergunningplichtig.

 

Artikel 4.32 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor saneringen

In Zuidelijk Flevoland is het derde watervoerende pakket exclusief gereserveerd voor de openbare drinkwaterwinning. Ter bescherming van dit drinkwater heeft de provincie een boringsvrije zone ingesteld. In deze zone mag beneden bepaalde dieptegrenzen vanaf 1 januari 2025 alleen nog grondwater worden onttrokken ten behoeve van openbare drinkwatervoorziening. Nieuwe boringen binnen het derde watervoerende pakket in dat gebied worden daarom niet meer toegestaan.

 

Paragraaf 4.2.4 Onttrekken van grondwater voor calamiteiten

Artikel 4.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op onttrekkingsactiviteiten voor calamiteiten met betrekking tot grondwater. De artikelen in deze paragraaf zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

 

Artikel 4.34 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor calamiteiten

Uitwisseling van grondwater tussen de watervoerende pakketten is niet toegestaan. Daarom moet tijdens de aanleg van de onttrekkingsvoorziening(en), tijdens het beheer van de voorziening(en) en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. Het SIKB heeft beoordelingsrichtlijnen 2100 en 12000 en diverse onderliggende protocollen opgesteld. Werken volgens deze beoordelingsrichtlijnen betekent dat de juiste handelwijze wordt gehanteerd en correcte maatregelen en voorzieningen worden toegepast.

 

Grondwateronttrekkingen kunnen nadelige gevolgen hebben op de omgeving. Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om nadelige gevolgen te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken. Verder informeert de initiatiefnemer het waterschap zo spoedig mogelijk over eventuele opgetreden nadelige gevolgen en de getroffen maatregelen. Het waterschap kan bij opgetreden of dreigende negatieve gevolgen aan de uitvoerder van de grondwateronttrekking nadere aanwijzingen geven die moeten worden opgevolgd.

 

Artikel 4.35 Melding plaatsen noodvoorziening voor calamiteiten

Waterschap Zuiderzeeland wil diverse functies en initiatieven van derden faciliteren, de grondwaterkwaliteit en - kwantiteit waarborgen en onomkeerbare negatieve gevolgen voor de omgeving voorkomen. Hierbij geldt onder meer dat onttrekkingen uit oppervlaktewater de voorkeur hebben boven grondwateronttrekkingen. Indien onttrekking uit een oppervlaktewater redelijkerwijs niet kan worden verlangd, kan onttrekking van grondwater onder voorwaarden worden toegestaan.

 

Het waterschap beschouwt een grondwateronttrekking die onder de meldplicht valt als een laag-risico activiteit die onder algemene regels kan worden uitgevoerd. De gevolgen van deze grondwateronttrekkingen zijn dusdanig gering dat geen nadelige effecten worden verwacht. Wel wil het waterschap toezicht uitoefenen op de gemelde onttrekkingen omdat het van belang is dat grondwateronttrekkingen goed worden uitgevoerd. Om onder de meldplicht te vallen moet aan alle criteria worden voldaan.

 

Artikel 4.36 Omgevingsvergunning plaatsen noodvoorziening voor calamiteiten

Een grondwateronttrekking die de grondwaterstand in de waterkering verlaagt, kan leiden tot lokale zettingen. Dit kan de stabiliteit van de waterkering negatief beïnvloeden. Bij een grondwateronttrekking in de kernzone of binnenbeschermingszones van een waterkering moet de initiatiefnemer altijd de effecten van de onttrekking op de stabiliteit van de waterkering in beeld brengen. Onttrekkingen in de nabijheid van waterkeringen zijn daarom vergunningplichtig.

 

Artikel 4.37 Absoluut verbod plaatsen noodvoorziening voor calamiteiten

In Zuidelijk Flevoland is het derde watervoerende pakket exclusief gereserveerd voor de openbare drinkwaterwinning. Ter bescherming van dit drinkwater heeft de provincie een boringsvrije zone ingesteld. In deze zone mag beneden bepaalde dieptegrenzen vanaf 1 januari 2025 alleen nog grondwater worden onttrokken ten behoeve van openbare drinkwatervoorziening. Nieuwe boringen binnen het derde watervoerende pakket in dat gebied worden daarom niet meer toegestaan.

 

Paragraaf 4.2.5 Onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Artikel 4.38 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op onttrekkingsactiviteiten voor overige doeleinden met betrekking tot grondwater. De artikelen in deze paragraaf zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

 

Artikel 4.39 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Uitwisseling van grondwater tussen de watervoerende pakketten is niet toegestaan. Daarom moet tijdens de aanleg van de onttrekkingsvoorziening(en), tijdens het beheer van de voorziening(en) en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. Het SIKB heeft beoordelingsrichtlijnen 2100 en 12000 en diverse onderliggende protocollen opgesteld. Werken volgens deze beoordelingsrichtlijnen betekent dat de juiste handelwijze wordt gehanteerd en correcte maatregelen en voorzieningen worden toegepast.

 

Grondwateronttrekkingen kunnen nadelige gevolgen hebben op de omgeving. Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om nadelige gevolgen te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken. Verder informeert de initiatiefnemer het waterschap zo spoedig mogelijk over eventuele opgetreden nadelige gevolgen en de getroffen maatregelen. Het waterschap kan bij opgetreden of dreigende negatieve gevolgen aan de uitvoerder van de grondwateronttrekking nadere aanwijzingen geven die moeten worden opgevolgd.

 

Artikel 4.40 Meetverplichting onttrekken van grondwater

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige gevallen als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater worden gemeten.

 

Artikel 4.41 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Het dagelijks bestuur heeft de mogelijkheid om in de in dit artikel genoemde gevallen een onttrekking te verbieden. Dit geldt voor zowel de gevallen die vallen onder een meldplicht geldt als voor de gevallen waarvoor een vergunning is verleend.

 

Artikel 4.42 Melding onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Waterschap Zuiderzeeland wil diverse functies en initiatieven van derden faciliteren, de grondwaterkwaliteit en - kwantiteit waarborgen en onomkeerbare negatieve gevolgen voor de omgeving voorkomen. Hierbij geldt onder meer dat onttrekkingen uit oppervlaktewater de voorkeur hebben boven grondwateronttrekkingen. Indien onttrekking uit een oppervlaktewater redelijkerwijs niet kan worden verlangd, kan onttrekking van grondwater onder voorwaarden worden toegestaan.

 

Het waterschap beschouwt een grondwateronttrekking die onder de meldplicht valt als een laag-risico activiteit die onder algemene regels kan worden uitgevoerd. De gevolgen van deze grondwateronttrekkingen zijn dusdanig gering dat geen nadelige effecten worden verwacht. Wel wil het waterschap toezicht uitoefenen op de gemelde onttrekkingen omdat het van belang is dat grondwateronttrekkingen goed worden uitgevoerd. Om onder de meldplicht te vallen moet aan alle criteria worden voldaan.

 

Voor het onttrekken van grondwater geldt op basis van lid 1 een meldplicht als de onttrekking 1 m3 per uur bedraagt en maximaal 10 m3. Op basis van lid 2 is dit is anders in het werkingsgebied Oosterwold, waar ook een meldplicht geldt voor onttrekkingen die kleiner zijn dan 1 m3 per uur. Deze meldingsplicht geldt éénmalig bij de aanleg van de grondwaterbron.

 

Artikel 4.43 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Op grond van dit artikel is het verboden zonder vergunning van het waterschap grondwater te onttrekken in bepaalde werkingsgebieden. In het werkingsgebied, genoemd in lid 1, is er een vergunningplicht als meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

 

In het werkingsgebied, genoemd in lid 2, is altijd een vergunning nodig. Een grondwateronttrekking die de grondwaterstand in de waterkering verlaagt, kan leiden tot lokale zettingen. Dit kan de stabiliteit van de waterkering negatief beïnvloeden. Bij een grondwateronttrekking in de kernzone of binnenbeschermingszones van een waterkering moet de initiatiefnemer altijd de effecten van de onttrekking op de stabiliteit van de waterkering in beeld brengen.

Onttrekkingen in de nabijheid van waterkeringen zijn daarom vergunningplichtig.

 

Artikel 4.44 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

In Zuidelijk Flevoland is het derde watervoerende pakket exclusief gereserveerd voor de openbare drinkwaterwinning. Ter bescherming van dit drinkwater heeft de provincie een boringsvrije zone ingesteld. In deze zone mag beneden bepaalde dieptegrenzen vanaf 1 januari 2025 alleen nog grondwater worden onttrokken ten behoeve van openbare drinkwatervoorziening. Nieuwe boringen binnen het derde watervoerende pakket in dat gebied worden daarom niet meer toegestaan.

 

Paragraaf 4.2.6 Infiltreren van water

Artikel 4.45 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf.

 

Artikel 4.46 Meetverplichting infiltreren van water

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geı̈nfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geı̈nfiltreerd worden gemeten.

 

Artikel 4.47 Omgevingsvergunning infiltreren van water

Op grond van dit artikel is het verboden zonder vergunning van het waterschap grondwater te infiltreren.

 

Afdeling 4.3 Lozen van grondwater

Paragraaf 4.3.1 Lozen van grondwater bij saneringen, bronbemaling en proefbemaling

Artikel 4.48 Toepassingsbereik

Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van deze paragraaf.

 

Artikel 4.49 Lozen van grondwater bij saneringen

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de RWZI via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze paragraaf geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de regels van deze paragraaf maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

 

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

 

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in Bijlage 3 bij deze waterschapsverordening.

 

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.

 

Artikel 4.50 Lozen van grondwater bij bronbemaling of proefbemaling

Bronbemalingen en/of proefbemalingen kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.

 

De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij een bronbemaling vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden.

 

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

 

Artikel 4.51 Meet- en rekenbepaling

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen in Bijlage 1 van deze waterschapsverordening.

 

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

 

Artikel 4.52 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor kortdurende lozingen bij bijvoorbeeld bronbemalingen, of bij lozingen vanuit huishoudens.

 

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht voor bestaande vergunningen voor onttrekkingen uit derde watervoerende pakket

 

Deze bepaling stond in de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017 en kwam voort uit de instructiebepaling ter bescherming van de drinkwatervoorziening zoals vastgelegd in de Verordening op de fysieke leefomgeving van de Provincie Flevoland. De vergunningen voor onttrekken van grondwater, die op het moment van inwerkingtreding onder het verbod als bedoeld in artikel 4.20, tweede lid, van de Keur vielen, blijven van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd tot uiterlijk 1 januari 2025.

 

Artikel 5.2 Overgangsrecht visplan

Vissen wordt vergunningplichtig. Visplannen, die voor de inwerkingtreding van de waterschapsverordening door het dagelijks bestuur zijn goedgekeurd, worden op grond van de waterschapsverordening als omgevingsvergunning aangemerkt.

 

Artikel 5.3 Overgangsrecht maaiplan

Maaien wordt vergunningplichtig. Maaiplannen, die voor de inwerkingtreding van de waterschapsverordening door het dagelijks bestuur zijn goedgekeurd, worden op grond van de waterschapsverordening als omgevingsvergunning aangemerkt.

 

Artikel 5.4 Aanwijzing beperkingengebieden

Dit artikel is bedoeld voor de gevallen dat de aanleg of wijziging van waterstaatswerken is vergund of dat er een projectbesluit voor is vastgesteld maar nog in uitvoering is of is uitgevoerd, maar nog niet geometrisch is begrensd. Deze tekst is gebaseerd op afdeling 3.2 van het Omgevingsbesluit waarin dit is opgenomen voor waterstaatswerken van het Rijk.

 

Ook is dit artikel bedoeld voor het geval de status van een waterstaatswerk op grond van de Omgevingsverordening van de provincie moet worden gewijzigd en de Waterschapsverordening en de legger daarop nog niet zijn aangepast. Om te voorkomen dat bij dergelijke waterstaatswerken tot het moment van registratie in de waterschapsverordening en de legger niet de juiste regels worden toegepast, is bepaald dat voor deze waterstaatswerken de begrenzingen gelden die in Bijlage 5 staan.

 

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.5 Intrekking Keur

Dit artikel beoogt dat de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017 wordt ingetrokken.

 

Artikel 5.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.

 

Artikel 5.7 Citeertitel

Deze waterschapsverordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland.