Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zaffier

Beleidsregels giften, schadevergoedingen en vermogensvrijstelling Participatiewet Zaffier

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZaffier
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBeleidsregels giften, schadevergoedingen en vermogensvrijstelling Participatiewet Zaffier
CiteertitelBeleidsregels giften, schadevergoedingen en vermogensvrijstelling Participatiewet Zaffier
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel Giften, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet
  3. artikel 34 van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-02-202301-01-2023nieuwe regeling

16-02-2023

bgr-2023-242

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels giften, schadevergoedingen en vermogensvrijstelling Participatiewet Zaffier

Het dagelijks bestuur van Zaffier

 

overwegende dat het wenselijk is beleid over giften, schadevergoedingen en vermogensvrijstelling vast te leggen in beleidsregels;

 

gelet op

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wetbestuursrecht;

  • -

    artikel 31, lid 2 onder m Participatiewet;

  • -

    artikel 34 Participatiewet.

B E S L U I T :

 

vast te stellen de Beleidsregels giften, schadevergoedingen en vermogensvrijstelling Participatiewet Zaffier.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Participatiewet;

    • b.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • c.

      gift: een bijdrage met een onverplicht karakter;

    • d.

      vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • e.

      vermogensgrens: de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34, lid 3 van de wet;

    • f.

      vervoermiddel: een auto en een motor;

    • g.

      Zaffier: gemeenschappelijke regeling van de gemeenten Alkmaar, Dijk en Waard, Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo.

HOOFDSTUK 2 GIFTEN EN SCHADEVERGOEDING

Artikel 2. Giften in de vorm van geld en giften in natura

  • 1.

    Voor alle giften in de vorm van geld en giften in natura wordt een drempelbedrag van € 1.200 per kalenderjaar gehanteerd. Een gift of giften die het drempelbedrag overstijgen, worden tot de middelen van de belanghebbende gerekend.

Artikel 3. Schadevergoeding

  • 1.

    De schadevergoeding die de belanghebbende ontvangt voor materiële schade wordt niet als vermogen aangemerkt, tenzij de schadevergoeding niet wordt gebruikt voor het wegnemen van de schade.

  • 2.

    Schadevergoeding die is bedoeld ter compensatie van het verlies van arbeidsvermogen, wordt aangemerkt als inkomen voor de periode waarop de vergoeding betrekking heeft.

  • 3.

    De schadevergoeding die de uitkeringsgerechtigde ontvangt voor immateriële schade wordt voor 1/3e deel vrijgelaten. De resterende schadevergoeding (2/3e deel) wordt als vermogen in aanmerking genomen.

HOOFDSTUK 3 VERMOGENSVRIJSTELLING

Artikel 4. Vermogensvrijstelling algemeen

  • 1.

    Het vermogen wordt vastgesteld volgens artikel 34 van de wet.

  • 2.

    Bij aanvang van de bijstandsverlening wordt op het vastgestelde vermogen 1,5-maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering gebracht, ook als dit vermogen de vermogensgrens overschrijdt.

  • 3.

    Wanneer de uitkomst van de vermogensvaststelling negatief is, wordt het vermogen op negatief vastgesteld.

  • 4.

    De peildatum voor de vermogensvaststelling is de datum van aanvang van de bijstandsverlening of de datum van wijziging van de (financiële) situatie van de belanghebbende.

Artikel 5. Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

  • 1.

    Bij een echtscheiding en verlating wordt het vermogen bij aanvang van de bijstandsverlening vastgesteld dan wel op het moment van de normwijziging van gehuwden naar alleenstaande (ouder).

  • 2.

    Bij een (nog niet afgeronde) boedelscheiding, kan het vermogen na afronding van de boedelscheiding worden vastgesteld.

Artikel 6. Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

  • 1.

    Bij vestiging vanuit een andere gemeente wordt het vermogen opnieuw vastgesteld.

  • 2.

    Bij vestiging vanuit een deelnemende gemeente aan Zaffier wordt het vermogen niet opnieuw vastgesteld tenzij dit voor belanghebbende nadelig uitpakt.

Artikel 7. Vermogensvaststelling bij wijziging leefvorm

Bij een wijziging van de leefvorm tijdens de bijstandsverlening wordt het vermogen opnieuw vastgesteld.

Artikel 8. Vermogensvaststelling bij bezit van een vervoermiddel en dergelijke

  • 1.

    De waarde van een vervoermiddel en dergelijke wordt voor het vaststellen van het vermogen als volgt in aanmerking genomen en vastgesteld:

    • a.

      bij een waarde tot of gelijk aan € 5.000,- wordt een vervoermiddel als algemeen gebruikelijk aangemerkt en vrijgelaten bij de vermogensvaststelling;

    • b.

      indien de totale waarde van de vervoermiddelen meer bedraagt dan € 5.000,- wordt het meerdere in aanmerking genomen bij de vermogensvaststelling;

  • 2.

    Caravans, campers, vrachtwagens, tractoren, boten/jachten en dergelijke worden niet als algemeen gebruikelijk aangemerkt en volledig in aanmerking genomen bij de vermogensvaststelling.

  • 3.

    De dagwaarde van een vervoermiddel wordt bepaald aan de hand van de ANWB koerslijst dan wel een vergelijkbare koerslijst site.

Artikel 9. Vermogensvaststelling bij reservering voor uitvaart/crematie

Vermogen dat is bestemd voor begrafenis- of crematiekosten wordt niet bij de vermogens vaststelling in ogenschouw genomen als er geen of geen dekkende verzekering is afgesloten en is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het vermogen heeft uitdrukkelijk de bestemming voor de kosten van uitvaart;

  • 2.

    het vastgelegde bedrag, inclusief de waarde van de reeds afgesloten uitvaartverzekeringen is niet hoger dan het bedrag wat hiervoor is opgenomen in de Nibud Prijzengids

  • 3.

    het vermogen kan op geen enkele wijze vroegtijdig te gelde worden gemaakt, behalve bij emigratie;

  • 4.

    het betreffende vermogen is niet vastgelegd op een moment dat er een beroep op bijstand te verwachten viel.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10. Intrekking

Op de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregels worden ingetrokken

  • -

    Beleidsregel Giften, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard op 27 januari 2009

  • -

    Beleidsregel vrijgelaten vermogen, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard op 23 februari 2010, aangepast door het college van burgemeester en wethouders op 18 januari 2011

  • -

    Artikel 7.1.8 lid 4 tot en met 7 van de Beleidsregels sociaal domein gemeente Bergen 2017

  • -

    Artikel 7.1.8 lid 4 tot en met 7 van de Beleidsregels sociaal domein gemeente Uitgeest 2017

  • -

    Artikel 7.1.8 lid 4 tot en met 7 van de Beleidsregels sociaal domein gemeente Castricum 2017

  • -

    Artikel 7.1.8 lid 4 tot en met 7 van de Beleidsregels sociaal domein gemeente Heiloo 2017

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie en werken terug tot 1 januari 2023.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels giften, schadevergoedingen en vermogensvrijstelling Participatiewet Zaffier’.

Aldus vastgesteld op 16 februari 2022

Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Zaffier

J.J. Wedemeijer

Voorzitter

J. Mokveld

Secretaris

Algemene toelichting

Participatiewet in balans

Het kabinet neemt maatregelen om de Participatiewet te versoepelen en daardoor meer in balans te krijgen. Hiermee wil het kabinet er voor zorgen dat “niet regels, maar de mens” centraal komt te staan. Deze maatregelen moeten in 2024 ingaan.

Een van de maatregelen is het giftenbeleid. Mensen met een bijstandsuitkering mogen

€ 1.200,-- per jaar ontvangen zonder dat zij gekort worden op hun uitkering. Zij hoeven deze giften ook niet te melden.

 

Zaffier wil anticiperen op dit voornemen van het kabinet. In deze beleidsregels wordt aangegeven hoe er met het ontvangen van giften moet worden omgegaan.

 

Giften

De definitie van een gift kan worden omschreven als ‘een betaling uit vrijgevigheid door een natuurlijk persoon of een instelling, waarvoor niets wordt terug verlangd’. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen giften van instellingen en giften van personen. Door giften niet volledig in aanmerking te nemen, wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Het uitgangspunt hierbij is dat kerkelijke, particuliere en maatschappelijke initiatieven zoveel mogelijk worden gerespecteerd. Wanneer deze giften niet leiden tot een duidelijke besparing op de kosten van levensonderhoud, zal vrijlating in beginsel mogelijk moeten zijn. Giften tot € 1.200,-- zijn toegestaan en worden vrijgelaten. Echter het mag niet leiden tot een bestedingsniveau dat onverenigbaar is met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is. Gezien het minimumbehoeftekarakter van de bijstand kan de vrijlating daarom niet onbeperkt zijn. Daarom leggen we dit vast in deze beleidsregels.

 

Leeftijd

Bij het vaststellen van deze beleidsregels is geen onderscheid gemaakt tussen uitkeringsgerechtigden van 18 tot 21 jaar die in vergelijking met personen van 21 jaar en ouder een lagere bijstandsnorm ontvangen. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de landelijke zienswijze met betrekking tot kwetsbare jongeren (zie ook Gemeentenieuws SZW 2018-3). Kwetsbare jongeren vallen vaak tussen wal en schip wat betreft (schuld)hulpverlenende instanties. Het is wenselijk om (verdere) schuldproblematiek te voorkomen bij deze groep. Er is daarom gekozen om geen aparte

(beleids-)regel op te nemen voor jongeren van 18 tot 21 jaar.

 

criteria

Uit deze beleidsregels volgt wanneer giften in de bijstand tot de middelen moeten worden gerekend. Het omgekeerde is niet per definitie het geval. Wanneer er sprake is van giften die buiten deze beleidskaders vallen, zal ten aanzien van deze giften nog altijd een specifieke afweging moeten worden gemaakt of de gift uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is.

 

De genoemde criteria in deze beleidsregels zijn slechts handvatten om tot een redelijke afweging te komen wat wel en wat niet verantwoord is in het kader van (verdere) bijstandsverlening: in bijzondere gevallen kan het individualiseringsprincipe worden toegepast.

 

Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op uitkeringen die verstrekt worden op basis van de IOAW en IOAZ. Voor deze regelingen geldt geen vermogensvaststelling en is het vermogen derhalve niet van toepassing.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Begripsbepaling

Eerste lid

Een gift kan zowel eenmalig verstrekt zijn of een zeker periodiciteit kennen. Daarnaast kunnen giften in verschillende vormen aan de belanghebbende worden geschonken: per bankoverschrijving, contant of in natura. Voor het vaststellen van de economische waarde van giften in natura wordt gebruik gemaakt van de NIBUD prijzengids. Uitzonderingen op giften in natura zijn giften die worden verstrekt vanuit charitatieve instellingen, zoals de Voedselbank, Kledingbank, Fonds Bijzondere Noden, Stichting Leergeld etc. Dergelijke giften worden buiten beschouwing gelaten.

 

Artikel 2. Giften

Eerste lid

Bij het vaststellen van de hoogte van de vrijlating is aansluiting gezocht bij de maatregelen die het kabinet neemt om de Participatiewet te versoepelen en daardoor meer in balans te krijgen.

Voor het giftenbeleid geldt dat ontvangen giften tot € 1.200,-- per kalenderjaar worden vrijgelaten. Voor de uitvoering van deze beleidsregels gelden de vrijlatingen per uitkering, niet per persoon. Dit houdt in dat voor een alleenstaande ouder en gehuwden (en daarmee gelijkgestelden) dezelfde vrijlating van toepassing is als voor een alleenstaande.

 

Er geldt geen meldingsplicht voor het ontvangen van giften tot een bedrag van € 1.200,--.

Als het bedrag hoger is dan € 1.200,-- moet dit wel gemeld worden.

 

Het drempelbedrag ad € 1.200,00 wordt toegerekend aan een kalenderjaar (1 januari tot en met 31 december). Wanneer iemand minder dan het drempelbedrag aan giften heeft ontvangen, mag het restant niet mee worden genomen naar het volgend jaar. Voor mensen die gedurende het jaar een uitkering toegekend hebben gekregen, geldt dat de drempel van € 1.200,00 geldt voor de periode van de aanvraag van de bijstandsuitkering tot en met 31 december van dat jaar.

 

Tweede lid

Wanneer de gift het drempelbedrag van € 1.200,00 overstijgt, dient het meerdere als middel in aanmerking genomen te worden. Bij de beoordeling of een bijdrage als een gift kan worden beschouwd is het niet van belang of deze eenmalig is verstrekt of een zekere periodiciteit kent. Ook is het niet van belang of de bijdrage door een natuurlijk persoon of particuliere instelling plaatsvindt. Doorslaggevend is of de bijdrage een onverplicht karakter kent. Bijdragen die zijn gebaseerd op wederkerige overeenkomsten (zoals leningen) kunnen om die reden dan ook niet aangemerkt worden als giften.

 

Bij giften boven het vastgestelde drempelbedrag is meestal sprake van inkomen. In artikel 32 lid 1 Participatiewet is geregeld wat moet worden gezien als inkomen. Als niet voldaan wordt aan de daarin genoemde voorwaarden, dan is sprake van vermogen. Er is sprake van inkomen als het middel kan worden ingezet voor het dagelijks levensonderhoud waarbij het uitgangspunt is dat het inkomen moet worden toegerekend aan de periode waarop het betrekking heeft.

 

Een gift hoeft niet enkel verstrekt te worden in de vorm van geld. Dit kan ook in de vorm van natura zijn. Hierbij is eveneens sprake van een vrijlating ter hoogte van € 1.200,00. Bij een gift in natura is echter het ‘’ beschikkingsvereiste ‘’ van toepassing.

 

Voorbeeld

Een gift in natura kan zijn een gekregen vliegticket, welke rechtstreeks is betaald door een derde aan het reisbureau, een gekregen auto of juwelen. Het gaat hier echter niet om een geldbedrag waar beschikking over bestaat en daarom is het geen middel. De verkregen gift in natura zal omgerekend worden naar een geldelijke waarde waarvan € 1.200,00 wordt vrijgelaten en het ( eventuele ) meerdere zal worden toegerekend aan het vermogen.

 

Artikel 3. Schadevergoeding

Materiele schadevergoeding is een vergoeding voor schade die direct in geld is uit te drukken. Het gaat om een vergoeding voor schade of verlies van iets dat belanghebbende al had. Bijvoorbeeld vervanging van een kapotte auto of brandschade in huis. Het kunnen reeds gemaakt kosten zijn of kosten die nog gemaakt moeten worden. Bij immateriële schadevergoeding, ook wel smartengeld genoemd, gaat het om een vergoeding voor gederfde levensvreugde. Deze vergoeding is bedoeld voor geleden emotionele schade, waarvan de hoogte door een rechter of schadeverzekeraar is bepaald. Binnen de bijstandsuitkering moet worden gekeken naar de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Is de vergoeding exorbitant hoog, of heeft deze een loon dervend karakter, dan kan dat deel wel als middel in aanmerking worden genomen. Voor het gedeelte van de immateriële schadevergoeding dat door Zaffier wordt vrijgelaten, is het aan de belanghebbende om te bepalen waar de vrijgelaten immateriële schadevergoeding voor wordt gebruikt. Invulling geven aan het hervinden van levensvreugde is immers een persoonlijke kwestie.

 

Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om documenten aan te leveren waaruit blijkt op welke grond aan hem een schadevergoeding is toegekend. Dit kan bijvoorbeeld een besluit van een verzekeringsmaatschappij of rechtbank zijn. De bewijslast ligt bij de belanghebbende zelf; hij/zij zal zelf de schade aannemelijk moeten maken.

 

Eerste lid

Wanneer er sprake is van ontvangst van een materiele schadevergoeding door belanghebbende, zal beoordeeld moeten worden of de vergoeding is gebruikt voor het wegnemen van de schade. Indien dit niet (helemaal) het geval is, wordt het deel dat niet is aangewend om de geleden schade weg te nemen als vermogen in aanmerking genomen. Hierbij moet rekening worden gehouden met eventuele kosten die in de toekomst nog gemaakt moeten worden, zoals fysiotherapie. Indien hier sprake van is kan de vergoeding niet als vermogen worden aangemerkt.

 

Tweede lid

Door tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid kan iemand zijn baan verliezen. Het gevolg zal in veel gevallen zijn dat het inkomen van iemand voor een bepaalde periode, of zelfs helemaal, weg valt. Een vergoeding voor loonderving is bestemd voor de kosten van levensonderhoud en wordt daarom beschouwd als inkomen binnen de bijstand (zie CRvB 10-09-2012, nr. 10/679). Het proces van afhandelen van de schade kan lange tijd duren. De uiteindelijk toegekende schadevergoeding kan dan ook over een periode gaan die in het verleden ligt. Er zal daarom beoordeeld moeten worden op welke periode de vergoeding precies betrekking heeft. Het bedrag van de toegekende schadevergoeding wordt vervolgens gedeeld door het aantal maanden waarop deze vergoeding betrekking heeft en maandelijks gekort als inkomen. In de meeste gevallen gaat het om één bedrag, waarbij het bedrag per maand niet duidelijk is. De belanghebbende zal moeten aantonen om welk verlies van arbeidsvermogen het gaat. Dit kan bijvoorbeeld doormiddel van salarisspecificaties of jaaropgaven, maar ook door een overzicht van de nog te lijden schade opgemaakt door een letstelschadespecialist.

 

Derde lid

Een vrijlating van 1/3e deel van de immateriële schadevergoeding is gebaseerd op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep: CRvB 02-12-2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO1106 en CRvB 22-02-2011, nrs. 08/6919 WWB e.a. Het overige deel van de schadevergoeding zal als vermogen in aanmerking worden genomen op basis van artikel 34 lid 1 onder b Participatiewet.

Overigens: Een besluit om een verdeling van 1/3e deel - 2/3e deel te hanteren inzake een schade-uitkering is onvoldoende gemotiveerd als enkel verwezen wordt naar de jurisprudentie met betrekking tot een redelijke verdeling van het vrij te laten en het niet vrij te laten deel van een immateriële schadevergoeding, omdat ieder geval anders is en maatwerk geboden is (Rechtbank Oost-Brabant 30-11-2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:6641). Daarbij kan gedacht worden aan de situatie dat een belanghebbende in de toekomst nog voor extra hoge (zorg-)kosten komt te staan of dat een schade-uitkering ziet op iemands hele verdere leven.

 

Artikel 4.Vermogensvaststelling algemeen

Voor vrijlaten van vermogen geldt iets vergelijkbaars als voor inkomen. Er bestaat geen recht op bijstand als iemand zelf voldoende middelen van bestaan heeft.

Het eigen vermogen is het verschil tussen de in aanmerking te nemen bezittingen en de in aanmerking te nemen schulden (artikel 34 Participatiewet). Het gaat hierbij zowel om het vermogen waarover men beschikt, als om het vermogen waarover men redelijkerwijs kan beschikken. Als het vermogen boven een bepaalde grens is, bestaat geen recht op een PW-uitkering. Het maximum bedrag aan eigen vermogen wordt jaarlijks op 1 januari en op 1 juli vastgesteld.

In de beleidsregels regelen we dan wat er precies tot het vermogen wordt gerekend.

De beleidsregels vormen een weerslag van de huidige werkwijze en zijn vooral bedoeld om de uitvoering te vereenvoudigen en het voor de klant duidelijker te maken. Hierbij wordt specifiek invulling gegeven aan vermogen in auto’s, motoren, caravans en boten.

 

Schenkingen

Ook schenkingen of erfenissen kunnen invloed hebben op het totale vermogen. Een schenking is de overeenkomst om niet, die er toe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt (artikel 7:175 Burgerlijk Wetboek). Op grond van dit wetsartikel is er bij een schenking dus sprake van een overeenkomst. Overeenkomsten worden gesloten tussen meerdere partijen en komen tot stand door aanbod en aanvaarding. Bij een schenking moet de schenker dus een aanbod doen om te schenken en de begiftigde (ontvanger van de schenking) moet dit aanbod aanvaarden. De wet bepaalt dat al van aanvaarding van een schenking sprake is wanneer de begiftigde kennis heeft genomen van het aanbod en deze niet direct afwijst. De overeenkomst van schenking komt daardoor relatief makkelijk tot stand. De schenking moet ook ‘om niet’ zijn, wil er sprake zijn van een schenking. ‘Om niet’ houdt in dat er geen sprake mag zijn van een tegenprestatie. De ontvanger hoeft dus niets voor het krijgen van de schenking te doen.

 

Vermogensvaststelling gezin

Hoofdregel is dat de bijstand wordt verstrekt als gezinsbijstand. Voor de vaststelling van het vermogen betekent dit dat de vermogensbestanddelen van alle personen die tot het gezin behoren meetellen. Gezinsleden in de zin van de Participatiewet zijn de echtgenoot of partner en de ten laste komende kinderen.

Ook indien de echtgenoot of partner van de bijstandsgerechtigde geen recht heeft op bijstand telt zijn vermogen mee. De grens van de vermogensvrijlating die dan gehanteerd moet worden is die van een gezin. Het feit dat de van toepassing zijnde norm een andere is, doet hieraan niets af.

 

Co-ouders

Bij co-ouders De vermogensgrens voor de co-ouder wordt berekend door de vermogensgrens voor een alleenstaande te vermeerderen met x/7 maal het verschil tussen de vermogensgrens voor een alleenstaande ouder - de vermogensgrens voor een alleenstaande.

Eventueel inkomen en vermogen van het kind worden voor x/7 toegerekend aan betreffende ouder.

Hierbij staat x voor het gemiddelde aantal dagen per week dat de co-ouder het kind verzorgt.

 

1,5 maal bijstandsnorm

In het artikel wordt voor de vermogensvaststelling verwezen naar artikel 34 van de wet. Wat wordt wel en niet meegerekend bij de vermogensvaststelling.

Het is mogelijk dat van een positief vermogen bij aanvang van de algemene bijstand nog kosten betaald moeten worden (levensonderhoud, huur etc.). Hierdoor zou het volledig meetellen van het positiefsaldo voor belanghebbende onredelijk uitwerken. Dit geldt eens te meer in het geval het positief saldo ontstaan is doordat bijvoorbeeld net de kinderbijslag is gestort. Het is daarom redelijk een deel vaneen positief saldo niet als vermogen in aanmerking te nemen vanwege lopende kosten en het feit dat de bijstand maandelijks achteraf wordt betaald.

Bepaald is dat in alle gevallen 1,5-maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering mag worden gebracht op het positieve vermogen. Met toepassing van 1,5-maal de norm is aansluiting gezocht bij de bestaande jurisprudentie met betrekking tot het interen op vermogen. De belanghebbende is voor de bijstandsperiode vaak gewend aan een hoger uitgavenpatroon. In deze periode dienen overbodige verplichtingen te worden afgebouwd.

Ook wanneer het vermogen boven de van toepassing zijnde vermogensgrens uitkomt, kan toepassing gegeven worden aan het gestelde in lid 2. Pas wanneer na aftrek van 1,5-maal de norm het restant van het vermogen boven de vermogensgrens uitkomt, bestaat er geen recht op bijstand.

 

Berekening

  • -

    Het vermogen wordt als volgt vastgesteld;

  • -

    Saldi betaalrekeningen;

  • -

    Saldi spaarrekeningen;

  • -

    Saldi afkoop verzekeringen;

  • -

    Waarde bezittingen

  • -

    Minus schulden (aangetoond + aantoonbare aflossingen), zijnde niet WSF schulden;

  • -

    Minus 1,5-maal de van toepassing zijnde norm

Bij een negatieve uitkomst, saldo op negatief stellen. Hierbij is aansluiting gevonden bij de jurisprudentie, vergelijk. CRvB 20-2-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:792 Vanzelfsprekend dient bij bijzondere omstandigheden, zoals onverantwoord interen voorafgaand aan de aanvraag, individueel te worden beoordeeld of het in mindering brengen van 1,5-maal de van toepassing zijnde norm reëel is.

 

Artikel 5.Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

Op grond van artikel 34 van de wet moet het college het vermogen vaststellen.

Bij een aanvraag om bijstand zal bij een echtscheiding of verlating het niet altijd even gemakkelijk zijn om het vermogen direct vast te stellen, omdat op het moment van aanvang van de bijstand de boedel vaak nog niet verdeeld is. In dat geval kan gewacht worden met de vermogensvaststelling totdat de boedelscheiding een feit is. In de toekenningsbeschikking moet opgenomen worden dat het vermogen na afwikkeling van de echtscheiding wordt vastgesteld en dat bij overschrijding van de toepasselijke vermogensgrens de teveel betaalde bijstand zal worden teruggevorderd. Indien na terugvordering de vermogensgrens nog steeds wordt overschreden dan wordt de bijstand direct beëindigd. Natuurlijk geldt dat de aanvraag om bijstand moet worden afgewezen als bij de aanvraag al duidelijk is dat het vermogen ruimschoots meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens en de aanvrager daar opdat moment al over kan beschikken. Is al direct duidelijk dat er sprake is van een negatief vermogen, dan wordt het vermogen gelijk bij de aanvraag op negatief vastgesteld.

Een dergelijke situatie zou zich ook kunnen voordoen bij gehuwden met een reeds toegekende bijstandsuitkering.

 

Artikel 6. Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

Bij overname van een bijstandsuitkering van een aanvrager uit een andere gemeente dient het vermogen in opnieuw te worden vastgesteld. Artikel 40 lid 1 van de wet bepaalt namelijk dat het recht op bijstand geldt jegens het college van de gemeente waar belanghebbende woonplaats heeft. Er dient namelijk ook rekening te worden gehouden met nieuwe schulden. Dit geldt ook voor het aflossen/kwijtschelden van schulden en bijvoorbeeld waardevermeerdering/-vermindering van bezittingen.

Een zienswijze is ook dat bij een overname van een bijstandsuitkering uit een andere gemeente de bijstand in theorie ‘doorloopt’, waardoor niet opnieuw een vermogensvaststelling hoeft plaats te vinden.

Het is echter onbekend of en op welk moment het college van de vorige gemeente tussentijds een vermogensvaststelling liet plaatsvinden. Daarnaast blijkt in de praktijk dat belanghebbende bij een aanvraag vaak niet de (meest recente) vermogensvaststelling uit de voorgaande gemeente kan overleggen. Daarom maakt Zaffier van haar bevoegdheid gebruik om het vermogen opnieuw vast te stellen.

 

Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit Zaffier gemeenten

Een uitzondering wordt gemaakt als een aanvrager reeds woonachtig is in een deelnemende gemeente aan Zaffier en verhuist naar een andere gemeente die ook deelneemt aan Zaffier.

In dit geval hoeft het vermogen niet opnieuw vastgesteld te worden. Mocht echter blijken dat dit heel nadelig uitpakt voor aanvrager dan kan besloten worden het vermogen wel opnieuw vast te stellen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als aanvrager tijdens de bijstandsperiode in de vorige gemeente veel schulden heeft gemaakt waarmee nog geen rekening is gehouden.

 

Artikel 7.Vermogensvaststelling bij wijziging leefvorm

Een wijziging in de gezinssamenstelling kan invloed hebben op het vermogen. Daarom dient bij een wijziging van de leefvorm een nieuwe vermogensvaststelling plaats te vinden. De vermogensgrens van de nieuwe leefvorm is van toepassing.

Het deel van het vermogen dat is ontstaan tijdens de bijstandsperiode door ontvangen rente en besparingen dient gelet op de vrijlatingsbepalingen van respectievelijk artikel 31, lid 2 onderdeel i en artikel 34, lid 2 onderdeel c van de wet buiten beschouwing te blijven.

Bij een alleenstaande ouder die alleenstaand wordt kan een deel van het vermogen worden overgedragen aan de niet meer ten laste komende kinderen waardoor het vermogen van de alleenstaande lager wordt. Dit kan als bij de oorspronkelijke vermogensvaststelling rekening is gehouden met vermogens bestanddelen van ten laste komende kinderen.

 

Voorbeeld

Mevrouw Peters vraagt op 1 januari 2019 bijstand aan. Op die dag wordt haar zoon Kees 14 jaar oud. Mevrouw Peters heeft een spaarrekening met € 5.700,-. Het saldo van de spaarrekening van zoon Kees bedraagt € 3.300,-. Mevrouw Peters krijgt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Haar vermogen wordt vastgesteld op € 9.000,-.

Op 1 januari 2023 wordt Kees 18 jaar. Mevrouw Peters wordt vanaf die datum aangemerkt als alleenstaande. Op grond van bovenstaande regels geldt dat de toepasselijke vermogensgrens wijzigt in de actuele vermogensgrens voor een alleenstaande: € 7.605,- (bedrag per 1 januari 2023). De banksaldi zijn nog steeds aanwezig, dus de hoogte van het vermogen blijft in beginsel gelijk, namelijk € 9.000,-. Gevolg is dat er sprake zou zijn van een vermogensoverschot en dat mevrouw Peters zou moeten interen. Dit is onredelijk, daar een deel van het vermogen (aantoonbaar) zoon Kees toekomt, die niet meer in de bijstand is inbegrepen. Derhalve is het zaak het vermogen van mevrouw Peters opnieuw vast te stellen.

 

Artikel 8.Vermogensvaststelling bij bezit van een vervoermiddel en dergelijke

Zaffier heeft de bevoegdheid om de waarde van een auto of motor (gedeeltelijk) vrij te stellen bij de vermogensvaststelling. Zaffier maakt van haar bevoegdheid gebruik om bij de vermogensvaststelling een vrijlating toe te passen van maximaal € 5.000,- voor alle in het bezit zijnde auto’s en motoren tezamen. De waarde boven € 5.000,- wordt bij de vermogensvaststelling meegeteld.

Bij het vaststellen van een vrijlating is het hanteren van een leeftijdsgrens en een bedrag overbodig, want dit werkt verwarring in de hand. Het hanteren van alleen een bedrag is afdoende. Daar de ANWB een onafhankelijke vereniging is, kan de koerslijst van de ANWB worden gehanteerd.

Deze koerslijst geeft echter geen bedragen van auto’s ouder dan 15 jaar. Aangenomen mag worden dat deze geen waarde boven de € 5.000,- vertegenwoordigen. Mocht het om een exclusief model of oldtimer gaan, dan dient de aanvrager de waarde middels bijvoorbeeld een taxatierapport aan te tonen.

 

Voor vervoermiddelen waarvoor geen koerslijst is kan worden teruggevallen op bedragen die worden aangeboden op verkoopsites of informatie voor dealers.

 

Artikel 9. Vermogensvrijstelling bij reservering voor uitvaart/crematie

In de Participatiewet wordt het niet mogelijk geacht om reserveringen voor kosten van uitvaart of crematie buiten beschouwing te laten bij de vermogensvaststelling, behalve indien de reservering zodanig van vorm is, dat gesteld moet worden dat over de middelen niet beschikt kan worden.

Dit geldt bijvoorbeeld in de volgende gevallen:

  • -

    Belanghebbende heeft een uitvaartverzekering in natura

  • -

    Belanghebbende heeft een uitvaartverzekering in geld, die niet afgekocht kan worden

  • -

    Belanghebbende heeft geld op een rekening vastgezet, welk bedrag uitsluitend beschikbaar komt bij overlijden.

Alle andere vormen van reserveringen voor de kosten van een uitvaart, waar men redelijkerwijs over kan beschikken, worden niet buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van het vermogen.

Indien er sprake is van een levensverzekering voor het doel van het dekken van de kosten van een uitvaart/ crematie, welke verzekering niet in natura uitkeert, kan het zijn dat de waarde van de verzekering afgekocht kan worden.

De CRvB heeft reeds meermalen uitgesproken dat begrafeniskosten niet kunnen worden geacht te behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan van de overledene (CRvB 28-1-2003, nr. 01/4196NABW). Daaruit vloeit voort dat bij leven dus ook niet gereserveerd hoeft te worden voor uitvaartkosten.

Op grond van de Participatiewet moeten levensverzekeringen, voor het doel van het dekken van de kosten van een uitvaart / crematie, dan ook ter hoogte van de afkoopwaarde als vermogen meegenomen worden bij de vermogensvaststelling.

De bedragen voor algemene kosten en voor begrafenis- en/of crematiekostenkosten wordt jaarlijks per 1 september (is de datum van uitgave van een nieuwe Prijzengids van het Nibud) aangepast.