Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Fryske Marren

NADERE REGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE DE FRYSKE MARREN 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Fryske Marren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNADERE REGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE DE FRYSKE MARREN 2023
CiteertitelNadere regels maatschappelijke ondrsteuning gemeente De Fryske Marren 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBijlage 1 Zelfredzaamheidsmatrix Bijlage 2 Bijlage 2 Pgb-vaardigheid Bijlage 3 Normenkader HHM

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Fryske Marren 2023
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-02-202301-01-2023nieuwe regeling

31-01-2023

gmb-2023-74464

Z.735488

Tekst van de regeling

Intitulé

NADERE REGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE DE FRYSKE MARREN 2023

Het college van burgemeester en wethouders van gemeente De Fryske Marren;

 

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht; gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; gelet op de Verordening Wmo van gemeente De Fryske Marren;

 

b e s l u i t

 

vast te stellen de navolgende nadere regels:

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente De Fryske Marren 2023

 

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente De Fryske Marren 2023 treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

 

Inleiding

 

Deze nadere regels zijn een uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Fryske Marren 2023. De verordening en deze nadere regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen de basis van de wijze waarop gemeente De Fryske Marren de maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uitvoert.

 

In de nadere regels wordt zoveel mogelijk de volgorde van de Wmo-verordening 2023 aangehouden en wordt verwezen naar de toepasselijke artikelen van de Wmo-verordening.

 

Doelgroep

De doelgroep van de Wmo-verordening bestaat uit inwoners uit De Fryske Marren met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Ook mantelzorgers kunnen voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen.

 

Voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen geldt landelijke toegankelijkheid. Dit betekent dat voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen ook inwoners van andere gemeenten zich kunnen melden bij de gemeente De Fryske Marren. Andersom kunnen ook inwoners van De Fryske Marren bij andere gemeenten terecht voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen.

 

1 Begripsbepalingen

1.1 Begrippen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

Wmo-verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Fryske Marren 2023.

Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

 

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de Wmo-verordening.

 

2 Sociale basis en het Sociaal Wijkteam

 

In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat we bedoelen met de ‘sociale basis’. Daarnaast geven we een korte omschrijving van de werkzaamheden van het Sociaal Wijkteam.

 

2.1 Sociale basis

De gemeente verwacht van haar inwoners dat zij in eerste instantie zelf in hun netwerk, via een inwonersinitiatief of in basisvoorzieningen, naar een oplossing zoeken voor een probleem. Eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid zijn belangrijke begrippen. De inwoner draagt verantwoordelijkheid voor zichzelf en zijn omgeving. De gemeente ondersteunt inwoners hierin door de dragende samenleving en basisvoorzieningen te ondersteunen en te versterken. Een sterke sociale basis draagt bij aan een inclusieve samenleving waarin iedereen (naar vermogen) meedoet.

 

Een dragende samenleving

Met dragende samenleving bedoelen we dat wat inwoners zelf doen of zelf zouden kunnen doen, voor zichzelf, voor elkaar en gezamenlijk. Het gaat dan om het individuele niveau (mantelzorg, onderlinge hulp, vrijwilligerswerk), maar ook het collectieve niveau (verenigingen, clubs, buurt- en inwonersinitiatieven, religieuze organisaties). De dragende samenleving zorgt ervoor dat inwoners die ondersteuning nodig hebben, langer zonder of met minder professionele hulp zelfstandig kunnen blijven wonen, veilig over straat kunnen en zelfstandig kinderen groot kunnen brengen. De gemeente ondersteunt de dragende samenleving waar mogelijk en zet zich in om de dragende samenleving te versterken.

 

Basisvoorzieningen

Basisvoorzieningen zijn algemene voorzieningen en activiteiten die in buurten en wijken nodig zijn voor het goed functioneren van de samenleving. Deze basisvoorzieningen zijn toegankelijk voor alle inwoners. Het zijn voorzieningen waar alle inwoners van gemeente De Fryske Maren (kunnen) komen en zonder verwijzing gebruik van (kunnen) maken. Een basisvoorziening heeft een regulier aanbod. Er wordt bijvoorbeeld informatie en advies geboden, maar ook voorlichting en preventie. De gemeente zet zich in voor een breed aanbod van basisvoorzieningen. Hier wordt op tijd herkend of en wordt voorkomen dat inwoners maatschappelijke ondersteuning nodig hebben.

2.2 Sociaal Wijkteam

Informatie en advies

Inwoners moeten goede informatie kunnen krijgen. Dat is belangrijk in onze dienstverlening. Daarom kunnen inwoners bij het Sociaal Wijkteam terecht met allerlei vragen. Het Sociaal Wijkteam geeft informatie en advies bij deze onderwerpen:

  • zorg en ondersteuning

  • opvoeden en opgroeien

  • onderwijs

  • welzijn

  • wonen

  • werk en inkomen

  • financiële problemen (bijvoorbeeld moeite om rond te komen)

 

Integrale dienstverlening

Als een inwoner een vraag of probleem heeft, kan hij of zij op verschillende plekken hulp krijgen. Het risico daarvan is dat hulpverleners dan niet goed van elkaar weten wat ze doen. Daarom kiezen we in onze gemeente voor integrale hulp en ondersteuning. Dit betekent bijvoorbeeld dat er 1 plan komt voor iemand met meer dan 1 probleem. In het plan kijken we dan hoe de hulp voor de verschillende problemen bij elkaar kan passen. Ons uitgangspunt is: 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur. Het is de taak van de gemeente om het overzicht te houden. Het Sociaal Wijkteam voert deze taak uit. Binnen het Sociaal Wijkteam werken verschillende medewerkers samen om de problemen aan te pakken.

Daarnaast biedt het Sociaal Wijkteam ook vrij toegankelijke zorg, dit is zorg die door het wijkteam zelf uitgevoerd en ingezet wordt. Dit is individuele en groepsgerichte hulpverlening. De inzet vanuit het SWT is:

  • verbinden (van het voorliggende veld (basisvoorziening en netwerk) met de hulpvrager);

  • coachen (van hulpvrager en netwerk in het onderzoeken en uitwerken van het persoonlijk plan);

  • regisseren (bewaken van de voortgang van het persoonlijk plan);

  • rapporteren (vastleggen en uitwerken van het persoonlijk plan, contactverslagen, het hulpverleningsproces);

  • voorlichten (in het geven van inzicht in bijvoorbeeld basisvoorzieningen, mogelijkheden werk, routes bij huiselijk geweld).

 

Ondersteuning aan inwoners met ingewikkelde problemen

Als dat nodig is, ondersteunt het Sociaal Wijkteam ook inwoners bij wie er zorgen zijn over hun welzijn. Bijvoorbeeld doordat een inwoner de openbare orde verstoort. Of doordat een inwoner zorgt voor maatschappelijke onrust of overlast. Het Sociaal Wijkteam benadert deze inwoners actief. Ook biedt het Sociaal Wijkteam hen ondersteuning op verschillende leefgebieden.

 

Toegang

Het Sociaal Wijkteam heeft naast de bovengenoemde taken een belangrijke rol in het kader van de toegang tot maatwerkvoorzieningen.

 

3 Toegang

 

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de procedure verloopt wanneer een cliënt met een ondersteuningsvraag zich meldt bij de gemeente. Op deze manier maken we inzichtelijk wat de cliënt van de gemeente kan verwachten.

 

3.1 Melding en ondersteuningsvraag

 

Melding

Wanneer iemand met een ondersteuningsvraag zich meldt bij de gemeente, dan is dit een melding en geen aanvraag. De procedure om een maatwerkvoorziening te krijgen, start namelijk met een melding die de gemeente gaat onderzoeken. Een cliënt kan pas een aanvraag doen nadat het onderzoek is uitgevoerd. Tenzij dit niet binnen de termijn van zes weken is uitgevoerd.

 

Door of namens cliënt

Een melding van behoefte aan ondersteuning kan door of namens de cliënt worden gedaan. De persoon die namens de cliënt een melding doet, hoeft niet een vertegenwoordiger van de cliënt te zijn, maar kan ook een huisgenoot, iemand uit het sociaal netwerk van de cliënt, een professionele hulpverlener, arts of een medewerker van het transferpunt van het ziekenhuis zijn.

 

Melding is vormvrij

Er kan op verschillende manieren een melding worden gedaan. Dit kan persoonlijk, telefonisch, schriftelijk of per email. De medewerker die de melding aanneemt zal in eerste instantie informatie en advies geven. Wanneer na een korte vraagverkenning duidelijk wordt dat er verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, dan zal de melding worden geregistreerd.

 

Afzien van nader onderzoek

Wanneer cliënt al bekend is vanwege een eerdere melding van behoefte aan ondersteuning of het betreft een melding via het transferpunt van het ziekenhuis voor tijdelijke ondersteuning in het huishouden of het betreft een vervanging van een hulpmiddel vanwege technische mankementen en de situatie is ongewijzigd, dan kan dit een reden zijn om af te zien van nader onderzoek. Dit dient altijd in overleg en met goedkeuring van de cliënt plaats te vinden. De medewerker die de melding aanneemt kan direct de nodige vervolgacties inzetten.

 

Schriftelijke bevestiging van de melding

Wanneer er nader onderzoek nodig is wordt er een afspraak gemaakt voor een vervolggesprek. Wanneer de situatie van de cliënt voldoende bekend is dan kan het vervolggesprek telefonisch plaatsvinden. Is de situatie nog niet bekend of vraagt de situatie om een fysiek overleg, dan zal er bij voorkeur een afspraak bij de cliënt thuis worden gemaakt. Op verzoek van de cliënt kan het gesprek ook ergens anders plaatsvinden, bijvoorbeeld op het gemeentehuis. Cliënt ontvangt van de melding en de afspraak een schriftelijke bevestiging.

 

Onafhankelijke cliëntondersteuning

Bij melding wordt de cliënt geïnformeerd om zich tijdens het gesprek te laten bijstaan door een mantelzorger of een persoon uit het sociaal netwerk. De cliënt ontvangt ook uitleg over de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning.

 

Persoonlijk plan

Bij melding krijgt cliënt uitleg over de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te leveren. In een persoonlijk plan kan de cliënt aangeven welke ondersteuning naar zijn mening het meest geschikt is. Cliënt heeft de mogelijkheid om het persoonlijk plan binnen 8 dagen na de melding te overhandigen aan de medeweker van het sociaal wijkteam. Het persoonlijk plan wordt betrokken bij het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte. Aan het persoonlijk plan kunnen geen rechten, voor de toekenning van de aanvraag, worden ontleend.

 

Spoedeisende gevallen

Wanneer het gaat om spoedeisende gevallen kan er niet worden gewacht op de uitkomst van nader onderzoek. De medewerker van het sociaal wijkteam zal direct overgaan tot het inzetten van een maatwerkvoorziening. Bijvoorbeeld in gevallen van huiselijk geweld.

 

3.2 Cliëntondersteuning

Bij cliëntondersteuning gaat het om het geven van informatie en advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van: maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. In de Wmo is de onafhankelijke cliëntondersteuning voor het hele Sociale Domein en de andere levensdomeinen geregeld. Het belang van de cliënt is het uitgangspunt.

Voor het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning plaatsvindt, wordt de cliënt en zijn mantelzorger geïnformeerd dat er gebruik kan worden gemaakt van onafhankelijke cliëntondersteuning. In De Fryske Marren kan er gebruik worden gemaakt van zowel professionele als vrijwillige cliëntondersteuning.

 

3.3 Vooronderzoek

Voorafgaand aan het gesprek onderzoekt de medewerker welke gegevens er al bekend zijn bij de gemeente over de cliënt, zodat al bekende gegevens niet opnieuw gevraagd hoeven te worden. Er wordt alleen onderzoek gedaan naar de gegevens die binnen de Wmo bekend zijn. Bij aanvang van het gesprek meldt de consulent aan de cliënt welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen. Ook wordt de bescherming van de privacy van de cliënt besproken.

 

3.4 Onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte

 

Het gesprek

Een melding van behoefte aan ondersteuning wordt nader onderzocht op basis van het eventueel aanwezige persoonlijk plan van de cliënt, één of meer gesprekken met de cliënt en mantelzorger en indien nodig aangevuld met een (medisch) advies van een deskundige.

 

Het onderzoek

Aan de hand van de Algemene criteria voor maatwerkvoorzieningen (artikel 4.1 Verordening) Voorwaarden en weigeringsgronden (artikel 4.2 Verordening) en indien van toepassing de aanvullende criteria betreffende de specifieke maatwerkwerkvoorziening (artikel 4.3 t/m 4.9 Verordening) wordt onderzocht of de cliënt ondersteuning nodig heeft en zo ja, welke vorm van ondersteuning.

 

Het is belangrijk dat de medewerker van het Sociaal Wijkteam goed motiveert hoe een genomen besluit bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie. Dit geldt zowel bij een afwijzing als bij een toekenning.

 

Om tot een besluit te komen doet de medewerker van het Sociaal Wijkteam zorgvuldig onderzoek naar alle relevante feiten en omstandigheden. In de Wet (artikel 2.3.2 lid 4) en in de Verordening (artikel 3.4) zijn de factoren weergegeven welke deel uitmaken van het onderzoek en deze vormen de basis voor het gesprek.

 

In jurisprudentie heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB 11-7-2018, ECLI:NL: CRVB:2018:2182) bepaald dat een zorgvuldig onderzoek naar de factoren in een bepaalde volgorde moet plaatsvinden. Het onderzoek moet worden uitgevoerd op basis van de volgende processtappen:

  • 1.

    Stel vast wat de precieze hulpvraag is.

  • 2.

    Breng de beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie of bij het zich handhaven in de samenleving in kaart.

  • 3.

    Stel vast welke ondersteuning in aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving.

  • 4.

    Vervolgens wordt onderzocht in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

  • 5.

    Wanneer de mogelijkheden ontoereikend zijn kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.

  • 6.

    Op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder g, van de Wmo 2015 wordt ook onderzocht welke bijdrage de cliënt daarbij verschuldigd zal zijn.

 

De uitkomst van het onderzoek kan zijn dat er oplossingen zijn voor de hulpvraag waardoor de cliënt geen maatwerkvoorziening van de gemeente voor nodig heeft. Als de cliënt zich daarin kan vinden dan stopt de procedure. Het is ook mogelijk dat de cliënt na het onderzoek een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doet.

De medewerker van het Sociaal Wijkteam bespreekt de mogelijkheid om te kiezen voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. De cliënt zal op de hoogte worden gebracht van zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure.

 

Vaststellen identiteit

De medewerker van het Sociaal Wijkteam moet bij het onderzoek naar de melding de identiteit van de cliënt vaststellen aan de hand van een geldig identiteitsbewijs (artikel 2.3.4 lid 1 Wmo). Om de identiteit vast te stellen moet de cliënt zich legitimeren met een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht. De medewerker vermeld in het ondersteuningsplan of het registratiesysteem het type document (paspoort, identiteitsbewijs, rijbewijs of Nederlands vreemdelingenbewijs) en de geldigheidsduur en de datum waarop het document is gezien.

 

Afzien van nader onderzoek

Wanneer cliënt al bekend is vanwege een eerdere melding van behoefte aan ondersteuning of het betreft een melding via het transferpunt van het ziekenhuis voor tijdelijke ondersteuning in het huishouden of het betreft een vervanging van een hulpmiddel vanwege technische mankementen en de situatie is ongewijzigd, dan kan dit een reden zijn om af te zien van nader onderzoek. Dit dient altijd in overleg en met goedkeuring van de cliënt plaats te vinden. De medewerker die de melding aanneemt kan direct de nodige vervolgacties inzetten

 

3.5 Ondersteuningsplan

Op basis van het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte wordt een verslag gemaakt en indien nodig kan dit in de vorm van een ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan wordt aangegeven:

  • a.

    Wat de ondersteuningsbehoefte van de cliënt is.

  • b.

    In verband met welke beperkingen ondersteuning nodig is.

  • c.

    Welke doelen en resultaten moeten worden behaald.

  • d.

    Door wie en op welke wijze deze ondersteuning wordt geboden.

  • e.

    Wat de bijdrage aan het te behalen resultaat is van het sociaal netwerk, andere voorzieningen, algemene voorzieningen en/of individuele maatwerkvoorzieningen.

  • f.

    Welke afspraken er zijn gemaakt met de cliënt, o.a. over de (tussentijdse) evaluatie van de doelen en resultaten.

 

In het ondersteuningsplan wordt rekening gehouden met de wensen en behoeften van de mantelzorger.

 

De cliënt krijgt de mogelijkheid om het ondersteuningsplan te lezen en een reactie hierop te geven. Naar aanleiding van de reactie van de cliënt worden eventuele feitelijke onjuistheden in het ondersteuningsplan aangepast. Cliënt kan tekenen voor akkoord of voor gezien. Wanneer cliënt tekent voor gezien dan worden de opmerkingen en aanvullingen van de cliënt aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

 

3.6 Aanvraag

Een uitkomst van het onderzoek naar aanleiding van de melding van behoefte aan ondersteuning kan een aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening zijn. De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet in beginsel schriftelijk worden ingediend. Een ondertekent ondersteuningsplan kan worden gezien als aanvraag van een individuele maatwerkvoorziening.

Op de aanvraag zal in beginsel binnen twee weken een besluit (beschikking) genomen moeten worden. Deze termijn is relatief kort omdat het voorwerk al tijdens de onderzoeksfase is gebeurd. Onder omstandigheden kan het zo zijn dat er nader onderzoek gedaan moet worden naar bijvoorbeeld de specifieke aandoening en daardoor veroorzaakte beperkingen, om de juiste maatwerkvoorziening te bepalen. In dat geval kan de beslistermijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden verlengd.

 

3.7 Advisering

Soms is het nodig om extern (medisch) advies op te vragen om een besluit te kunnen nemen. De gemeente schakelt in dit soort gevallen in principe een onafhankelijk adviesorgaan in. Zodra tijdens het onderzoek naar aanleiding van de melding blijkt dat mogelijk sprake zal zijn van een (aanvraag voor een) maatwerkvoorziening, kan ook in die fase al dit externe adviesorgaan ingeschakeld worden, zo verkorten we de afhandelingstermijn. In artikel 3.7 Verordening is aangegeven dat het mogelijk is om extern advies aan te vragen als dit nodig is voor het onderzoek. De gemeente heeft hierover afspraken gemaakt met een onafhankelijk adviesbureau.

 

3.8 Toegang en besluit

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Een maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze beschikking is gebaseerd op het onderzoek dat na de melding heeft plaatsgevonden, de door de cliënt ingediende aanvraag en de van toepassing zijnde criteria voor de maatwerkvoorzieningen.

 

Van de cliënt wordt verwacht dat binnen 3 maanden de indicatie wordt ‘verzilverd’ door zich te melden bij een aanbieder of het pgb te besteden. Dit om te voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie op termijn dusdanig gewijzigd is dat eigenlijk een nieuwe beoordeling nodig is. Voldoet de cliënt niet aan deze voorwaarde, dan kan het aanleiding zijn om de maatwerkvoorziening in te trekken. De cliënt voldoet dan niet aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de maatwerkvoorziening of het pgb (artikel 2.3.10 Wmo).

 

3.9 Inhoud beschikking

In artikel 3.9 Verordening is vastgelegd wat in de beschikking wordt opgenomen. Als een voorziening voor een bepaalde tijd wordt toegekend, wordt ook dat vermeld. In sommige gevallen wordt de omvang van het recht ook vermeld, bijvoorbeeld de hoogte van het toegekende pgb-bedrag. In de beschikking voor een maatwerkvoorziening wordt het recht van de cliënt vastgelegd, evenals daarbij horende voorwaarden en verplichtingen.

 

Het zorgplan (hulp bij het huishouden) en het afsprakenformulier (begeleiding) maken onderdeel uit van de beschikking. Daarin is concreet opgenomen welke ondersteuning wordt geboden, waaronder vorm, omvang en frequentie.

 

Als de gemeente voornemens is een negatieve of afwijkende beschikking af te geven, neemt degene die het onderzoek heeft uitgevoerd contact op met de cliënt om deze hierover te informeren en uitleg te geven. Er wordt hierbij ook de gelegenheid geboden om aanvullende informatie te geven en/of nader onderzoek in te stellen. Tegen de beschikking van de gemeente is, als de cliënt het er niet mee eens is, bezwaar bij de gemeente en beroep bij de rechtbank mogelijk.

 

4 Maatwerkvoorzieningen

 

In dit hoofdstuk worden de criteria beschreven om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorzieningen. Naast de algemene criteria (4.1) wordt ingegaan op de voorwaarden en weigeringsgronden (4.2) en vervolgens worden de aanvullende criteria omschreven waaraan cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening.

 

4.1 Algemene criteria voor maatwerkvoorzieningen

 

Stap 1: Stel vast wat de hulpvraag is.

Allereerst richt het onderzoek zich op het verduidelijken van wat de cliënt (en eventueel zijn mantelzorger) graag wil en waarom, wat goed gaat en wat niet meer lukt. Zo nodig wordt de cliënt ondersteund bij het duidelijk formuleren van zijn hulpvraag. Als duidelijk is wat de vraag is, is het van belang om samen met de cliënt vast te stellen wat het te behalen resultaat is. Dus: wanneer vindt iemand dat zijn ondersteuningsvraag voldoende is opgelost.

 

Stap 2: Breng de beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie of bij het zich handhaven in de samenleving in kaart.

 

De cliënt heeft:

  • een fysieke beperking die (medisch) geobjectiveerd is vastgesteld en heeft als gevolg daarvan verlies van zelfredzaamheid en participatiemogelijkheden of

  • problemen bij het zich handhaven in de samenleving vanwege psychische of psychosociale problemen of

  • al dan niet gedwongen de thuissituatie verlaten.

 

Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid van de cliënt kan gebruik worden gemaakt van de Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM). De ZRM (bijlage 1) is een instrument om verschillende dimensies van zelfredzaamheid overzichtelijk in beeld te brengen. De ZRM heeft elf domeinen waarop de mate van zelfredzaamheid wordt beoordeeld. De domeinen van de ZRM zijn: Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie en Justitie.

 

De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) is ontwikkeld om het functioneren van personen op alle belangrijke domeinen van het leven in kaart te brengen en drukt dit uit in een score over de mate van zelfredzaamheid van de persoon op dat moment. We gebruiken de zelfredzaamheidsmatrix voornamelijk als screeninginstrument waarmee je integraal kunt kijken naar een cliënt, doordat alle belangrijke domeinen van het functioneren aan bod komen. De ZRM bevordert het integraal werken en de samenwerking tussen verschillende disciplines rondom de cliënt door het spreken van één taal. Daarnaast draagt de ZRM bij aan het structureren van de informatie rondom de cliënt. De ZRM wordt als hulpmiddel gebruikt voor de nadere afstemming tussen de zorgaanbieder, medewerker van het Sociaal Wijkteam en de cliënt over de te behalen resultaten. De ZRM wordt niet gebruikt om een diagnose te stellen. Het stellen van een diagnose wordt altijd gedaan door een bevoegd deskundige (arts, psychiater).

 

Stap 3: Stel vast welke ondersteuning in aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving.

 

Om het aanvaardbare niveau van zelfredzaamheid en participatie of het zich handhaven in de samenleving van de cliënt te bepalen, wordt het volgende gewogen:

  • Welk niveau past bij de huidige situatie en mogelijkheden van de cliënt.

  • Welk niveau staat in redelijke verhouding met de situatie van de cliënt voordat er sprake was van een beperking of problematiek.

  • Welk niveau staat in redelijke verhouding tot dat van personen in vergelijkbare omstandigheden en dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen of problematiek hebben.

  • Welk niveau is minimaal noodzakelijk in het licht van zelfredzaamheid en participatie of het zich handhaven in de samenleving.

  • Binnen welke aanvaardbare termijn het gewenste resultaat behaald dient te zijn.

 

Stap 4: Vervolgens wordt onderzocht in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of andere voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

 

a.Eigen kracht

De mate waarin de cliënt en/of de leefeenheid van de cliënt zelf of samen met het sociaal netwerk van de cliënt op eigen kracht het aanvaardbare niveau van zelfredzaamheid en participatie of het zich handhaven in de samenleving kan bereiken of behouden.

 

De Wmo is bedoeld om de eigen kracht te versterken en alle inwoners, met of zonder beperking, te stimuleren om hun talenten en mogelijkheden te zien en in te zetten om ondersteuningsvragen op te lossen. Door hier in het gesprek ruimte en aandacht aan te geven, door bijvoorbeeld oplossingsmogelijkheden aan te reiken of samen te zoeken naar een geschikte oplossing, kunnen cliënten hun eigen kracht benutten en vergroten. Eigen kracht kan ook betekenen zelf betalen. Soms kan een ondersteuningsvraag worden opgelost met het aanschaffen van een algemeen gebruikelijke voorziening.

 

b.Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot (partner of degene waarmee een gezamenlijke huidhouding wordt gevoerd), ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Van belang is dat de genoemde personen moeten inwonen bij de cliënt, anders is er geen sprake van gebruikelijke hulp.

De aanwezigheid van gebruikelijke hulp kan een reden zijn om een maatwerkvoorziening te weigeren. De medewerker van het Sociaal Wijkteam zal altijd goed onderzoeken:

  • of gebruikelijke hulp verwacht kan worden, en zo ja;

  • in welke omvang die gebruikelijke hulp verwacht kan worden.

 

Bij gebruikelijke hulp worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1.

    Personen binnen de leefeenheid van de cliënt zijn altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden, de zelfredzaamheid en participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving van de leden van de leefeenheid.

  • 2.

    Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Het hoeft niet te betekenen dat de leefeenheid deze hulp zelf uitvoert. De gebruikelijke hulp kan door de cliënt ook aan derden uitbesteed worden of met eigen financiële middelen ingekocht worden.

  • 3.

    Bij uitval van een persoon wordt door andere personen binnen de leefeenheid, al dan niet naast fulltime (vrijwilligers)werk of opleiding, zorggedragen voor een herverdeling en overname van de (huishoudelijke) taken, zorg- en begeleidingsactiviteiten. De bijdrage die van kinderen wordt gevraagd is afhankelijk van de leeftijd.

    • Tot 18 jaar wordt verwacht dat zij hun bijdrage leveren door bijvoorbeeld hun eigen kamer schoon te houden, helpen bij de afwas of een kleine boodschap te halen.

    • Vanaf 18 jaar wordt verwacht dat ze zelfstandig een éénpersoonshuishouden kunnen voeren.

    • Vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze zelfstandig een meerpersoonshuishouden kunnen voeren.

  • 4.

    Bij de beoordeling of en in welke mate er sprake is van gebruikelijke hulp worden in ieder geval de volgende aspecten gewogen:

    • De aard van de benodigde ondersteuning.

    • De mate van planbaarheid en uitstelbaarheid van de benodigde ondersteuning.

    • De frequentie en omvang van de benodigde ondersteuning.

    • De duur van de benodigde ondersteuning. Is er sprake van een kortdurende situatie met uitzicht op herstel of een langdurende (chronische) situatie waarin extra ondersteuning nodig is.

    • Gebruikelijke hulp is niet of in mindere mate van toepassing als uit objectief onderzoek blijkt dat personen binnen de leefeenheid niet in staat zijn om (een aantal) taken over te nemen vanwege:

      • (langdurige) fysieke afwezigheid

      • een beperking of een beperkte leerbaarheid.

      • (dreigende) overbelasting, waarbij het evenwicht tussen draagkracht en draaglast onder spanning staat.

      • Cliënt een korte levensverwachting heeft.

 

c.Mantelzorg

Mantelzorg is hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

 

Mantelzorg is vrijwillige, onbetaalde zorg en kan niet verplicht worden. Wanneer niemand mantelzorg wil of kan leveren, zal het college een maatwerkvoorziening moeten verstrekken. Alleen wanneer er daadwerkelijk mantelzorg beschikbaar is, kan de medewerker van het Sociaal Wijkteam bij het bepalen van de ondersteuning hiermee rekening houden.

 

Het is belangrijk om goed te kijken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger. Er wordt uitgegaan van wat redelijkerwijs de mogelijkheden van de mantelzorger zijn. Wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een mantelzorger, verschilt van persoon tot persoon en is mede afhankelijk van de aard van de relatie, en de situatie waarin de cliënt en de mantelzorger zich op dat moment bevinden. De medewerker van het Sociaal Wijkteam zal daarbij vooral uitgaan van wat de mantelzorger zelf aangeeft.

 

Extra aandacht is er voor kinderen die mantelzorg verlenen. De inzet van kinderen voor mantelzorg moet zo mogelijk voorkomen worden door snelle inzet van hulpverlening die voor de noodzakelijke zorg een directe oplossing zoekt of biedt. Mantelzorg door kinderen gaat in de meeste gevallen ten koste van hun welbevinden en ontwikkeling, zoals het omgaan met leeftijdgenoten, vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties. Uit de praktijk van de hulpverlening blijkt dat de kinderen op de langere termijn, tot in hun volwassenheid, problemen ontwikkelen waarbij zij vooral geleerd hebben alleen voor anderen te zorgen en niet voor zichzelf.

 

d.Hulp van andere personen uit het netwerk

Tot het sociaal netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

 

Het sociale netwerk verwijst naar de sociale context waarin de cliënt leeft. Het beslaat het gezin, familie, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen (bijvoorbeeld verenigingen) waarvan de cliënt deel uitmaakt. Van belang bij het bepalen van het sociaal netwerk is dat er sprake is van een sociale relatie met de cliënt. Personen in het netwerk zijn vaak bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de cliënt te organiseren.

 

Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de cliënt om een beroep te doen op het sociaal netwerk alvorens bij de gemeente aan te kloppen voor ondersteuning.

 

Als een cliënt met hulp uit het sociale netwerk in staat is tot zelfredzaamheid en participatie, of hiermee wordt voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang, hoeft het college geen maatwerkvoorziening te verstrekken. Hulp uit het sociaal netwerk kan niet worden afgedwongen. Wanneer er geen hulp uit het sociaal netwerk beschikbaar is, of het sociaal netwerk is niet bereid om ondersteuning te verlenen, dan zal het college de ondersteuning moeten organiseren.

 

e.Algemeen gebruikelijke voorziening:

Er wordt geen voorziening verstrekt wanneer het gaat om een algemeen gebruikelijke voorziening. Het is bedoeld om te voorkomen dat de gemeente een voorziening verstrekt, waarvan de kans groot is dat de cliënt er ook over zou beschikken als hij geen beperking had. Dat betekent dat iedereen deze voorziening zelf moet betalen.

 

Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel is algemeen gebruikelijk als:

  • 1.

    deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • 2.

    daadwerkelijk beschikbaar is;

  • 3.

    een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • 4.

    financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

 

  • Financieel gedragen

  • In de Wet is ‘financieel gedragen’ niet gedefinieerd. In De Fryske Marren sluiten we aan bij een uitspraak van de rechtbank in Den Haag. Bij financieel gedragen gaan we ervan uit dat de kostprijs van de voorziening binnen 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de bijstandsnorm die voor de cliënt van toepassing is.

 

  • Inkomen op minimumniveau

  • Met een inkomen op minimumniveau gaan we uit van een inkomen op bijstandsniveau. In de Wmo wordt minimumniveau niet nader gedefinieerd. De CRvB heeft minimumniveau gebruikt voor een cliënt met een bijstandsuitkering (zie CRvB 20-11-2019, ECLI:NL:CRvB:2019:3690). We gaan er daarom vanuit dat het bij een inkomen op minimumniveau gaat om bijstandsniveau.

 

  • Ook wanneer een voorziening algemeen gebruikelijk is, moet er nog naar de individuele situatie worden gekeken. Wanneer een cliënt een algemeen gebruikelijke voorziening niet kan betalen is het in beginsel aan de cliënt om dit aan te tonen. Maar wanneer er sprake is van bij voorbeeld een schuldhulpverleningstraject, dan is de aflossingsmogelijkheid niet aanwezig en kan het zijn dat er alsnog een maatwerkvoorziening moet worden ingezet.

 

f.Algemene voorzieningen

Een algemene voorzieningen is “het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuningen” (artikel 1.1.1 lid 1 Wmo).

 

Een algemene voorziening moet geleverd worden door een aanbieder. De gemeente moet afspraken met de aanbieder hebben gemaakt. Algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor alle inwoners van de gemeente. Om van een algemene voorziening gebruik te kunnen maken, is geen uitgebreid onderzoek naar de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager noodzakelijk.

 

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • mantelzorgondersteuning;

  • sociaal (vrijwilligers) vervoer;

  • opvang voor dak- en thuislozen;

  • diensten van het Sociaal Wijkteam;

  • anonieme hulp op afstand (Sensoor);

  • activiteiten met een sociaal-recreatief of sportief karakter voor specifieke doelgroepen;

  • sociaal culturele activiteiten;

  • algemeen toegankelijke activiteiten voor mensen die anderen willen ontmoeten of een zinvolle invulling willen geven aan de dag.

 

Een algemene voorziening kan een voorliggend en volwaardig alternatief zijn voor een maatwerkvoorziening. Of dit in een individueel geval ook zo is, onderzoekt de medewerker van het Sociaal Wijkteam, waarbij de volgende aspecten worden gewogen:

  • de voorziening is daadwerkelijk beschikbaar;

  • de voorziening kan door de cliënt financieel worden gedragen;

  • de voorziening biedt adequate compensatie.

 

g.Andere voorzieningen

Bij andere voorzieningen kan worden onderzocht of de cliënt gebruik kan maken van bijvoorbeeld

vrijwilligerswerk. De cliënt kan zelf ondersteuning van vrijwilligers ontvangen of cliënt kan door het zelf verrichten van vrijwilligerswerk het aanvaarbare niveau van zelfredzaamheid en participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving bereiken of behouden.

 

Bij andere voorzieningen kan ook worden onderzocht of cliënt gebruik kan maken van voorzieningen uit andere wetgeving zoals kinderopvang, de Jeugdwet, ziektekostenverzekering, de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet werk en inkomen na arbeidsvermogen (WIA), Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) of de Participatiewet (Pwet).

 

Afbakening Wlz en Wmo

Via de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt zorg geleverd aan mensen die blijvend zijn aangewezen op permanent toezicht of 24-uurs zorg. De zorg wordt geïndiceerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De zorgkantoren voeren de Wlz uit.

 

In de Wmo 2015 is over de afbakening met de Wlz geregeld dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren als (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo ):

  • 1.

    de cliënt een Wlz-indicatie heeft;

  • 2.

    er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt in aanmerking komt voor de Wlz, maar weigert een aanvraag hiervoor te doen.

 

Ad. 1) Alsnog zorgvuldig onderzoek doen bij een Wlz indicatie

Ondanks dat het college niet verplicht is om een maatwerkvoorziening te verstrekken aan een Wlz-gerechtigde, is ze hier wel toe bevoegd. Als een cliënt met een Wlz-indicatie verzoekt om Wmo ondersteuning, moet het college dus een 'normaal' onderzoek uitvoeren. Het college zal hierbij de ondersteuningsvraag van de cliënt in kaart brengen en onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor de inzet van eigen zelfredzaamheid, het sociale netwerk, algemene voorzieningen en voorliggende voorzieningen zoals ondersteuning op grond van de Wlz. Naar verwachting is in veel gevallen de uitkomst van het onderzoek, dat de ondersteuningsvraag van de cliënt voldoende is opgelost met de zorg die vanuit de Wlz wordt geboden. Als er recht op zorg op basis van de Wlz bestaat, is de gemeente voor de onderdelen die het betreft, niet verplicht maatschappelijke ondersteuning te bieden.

 

Ad. 2) Wanneer cliënt weigert mee te werken aan indicatie Wlz

Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren als er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt in aanmerking komt voor de Wlz, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een indicatie. In die situaties moet het college zelf onderzoeken of cliënt voldoet aan de voorwaarden voor de Wlz. In de meeste gevallen zal het nodig zijn om daarvoor een medisch advies op te vragen en anoniem met het CIZ af te stemmen over de casus. Weigert cliënt mee te werken aan dit onderzoek, dan kan een maatwerkvoorziening geweigerd worden omdat niet vastgesteld kan worden of cliënt in aanmerking komt voor ondersteuning vanuit de Wmo (artikel 2.3.8 lid 3 Wmo ). Het college moet dan wel kunnen aantonen dat de cliënt, ondanks voorlichting over de mogelijke gevolgen, weigerachtig blijft en het college, binnen zijn bevoegdheden, alles heeft gedaan om de behoefte aan zorg en ondersteuning in kaart te brengen.

 

Wlz-registertoets

In een situatie waarin niet duidelijk is of een cliënt een Wlz-indicatie heeft, is het CIZ op grond van artikel 5.2.5 lid 3 Wmo, verplicht deze gegevens aan het college te verstrekken. Hiervoor hoeft het CIZ geen toestemming van de cliënt te hebben. De gemeente kan ook de Wlz-registertoets raadplegen.

Het college mag de Wlz-registertoets alleen raadplegen als:

  • een cliënt zich daadwerkelijk voor maatschappelijke ondersteuning heeft gemeld.

  • uit het onderzoek en het gesprek niet duidelijk wordt of een cliënt een Wlz-indicatie heeft of als er reden is om te twijfelen aan de uitspraken van de cliënt.

Het college mag dus niet bij elke melding en bij elke cliënt een Wlz-registertoets doen.

 

Hulpmiddelen en woningaanpassingen voor thuiswonenden Wlz-gerechtigden

Het college hoeft geen Wmo-maatwerkvoorzieningen te verstrekken aan cliënten die aanspraak maken op de Wlz (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo). Op de deze hoofdregel is een uitzondering gemaakt voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor Wlz-gerechtigden die thuis wonen. Een Wlz-gerechtigde “woont thuis” wanneer de zorg geleverd wordt in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt), een modulair pakket thuis (mpt) of een persoonsgebonden budget (pgb).

 

Onder hulpmiddel wordt in de Wmo 2015 verstaan: "een roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen". Rolstoelen, roerende woonvoorzieningen en vervoershulpmiddelen aan Wlz-gerechtigden, vallen voor thuiswonende Wlz-gerechtigden dus nog onder de Wmo 2015.

 

Mobiliteitshulpmiddelen voor Wlz-gerechtigden in een Wlz-instelling

Vanaf 1 januari 2020 hebben alle cliënten die in een Wlz-instelling wonen recht op mobiliteitshulpmiddelen op grond van de Wlz. Met 'wonen in een Wlz-instelling' wordt bedoeld dat sprake is van een Wlz-indicatie in natura.

Tot 1 januari 2020 was het zo dat mobiliteitshulpmiddelen voor Wlz-geïndiceerden onder de Wmo vielen als ze in een instelling verbleven zónder behandeling (op grond van het voormalige artikel 8.6a onderdeel b Wmo 2015). Deze uitzondering is echter vervallen per 1 januari 2020. Dat betekent het college per 1 januari 2020 een mobiliteitshulpmiddel voor een cliënt die in een Wlz-instelling verblijft kan weigeren, omdat hij aanspraak kan maken op de Wlz (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo).

 

Afbakening Jeugdwet en Wmo

Als de cliënt aanspraak kan maken op jeugdhulp waarmee in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning wordt voorzien, dan hoeft de gemeente geen Wmo maatwerkvoorziening te verstrekken. Een uitzondering zijn hulpmiddelen, vervoersvoorzieningen (gericht op participatie) en woonvoorzieningen voor jeugdigen, deze vallen onder de Wmo 2015 en niet onder de Jeugdwet.

 

Jeugdhulp na 18e levensjaar

 

Een jongere, ouder dan 18 jaar, kan over het algemeen geen aanspraak maken op jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Meestal kan de jongere dan een beroep doen op een voorziening uit een andere wet, zoals bijvoorbeeld de Wmo, Wlz of Zvw. In een paar gevallen kan jeugdhulp op grond van de Jeugdwet doorlopen tot 23 jaar. Dit omdat er geen andere wet is die de hulp na het 18e jaar biedt. Denk hierbij aan het wonen van een jeugdige in een pleeggezin. Er moet dan sprake zijn van een van de volgende 3 situaties:

  • 1.

    De jeugdige ontving voordat hij 18 jaar werd al jeugdhulp en doorgaan met deze hulp is noodzakelijk.

  • 2.

    Voor de jeugdige is voordat hij 18 jaar werd, bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 3.

    Na beëindiging jeugdhulp - die startte voordat de jeugdige 18 jaar was -, is bepaald dat hervatting van deze hulp binnen 6 maanden noodzakelijk is.

 

Jeugdstrafrecht en jeugdreclassering

 

Daarnaast kan ook jeugdhulp binnen het jeugdstrafrecht of de jeugdreclassering na de 18e verjaardag doorlopen. Hiervoor is geen eindleeftijd vastgesteld.

 

Stap 5: Wanneer de mogelijkheden ontoereikend zijn kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.

 

Een individuele maatwerkvoorziening (ZIN of pgb) is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de cliënt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp uit het sociaal netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of andere voorzieningen voldoende in staat is om het aanvaarbare niveau van zelfredzaamheid en participatie of het zich handhaven in de samenleving te bereiken of te behouden.

 

Om te bepalen of een cliënt in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening wordt achtereenvolgens gekeken naar de voorwaarden en weigeringsgronden (artikel 4.2 Verordening) en naar de aanvullende criteria die van toepassing zijn voor specifieke individuele maatwerkvoorzieningen (artikel 4.3 t/m 4.9 Verordening).

 

4.2 Voorwaarden en weigeringsgronden

 

Langdurig noodzakelijk

Er wordt alleen een maatwerkvoorziening verstrekt wanneer deze langdurig noodzakelijk is.

Een uitzondering wordt gemaakt voor huishoudelijke hulp en begeleiding.

 

Met langdurig wordt bedoeld dat de cliënt de voorziening voor langere tijd nodig moet hebben. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, niet voor een voorziening in aanmerking komt. Denk bijvoorbeeld aan iemand die door een ongeluk tijdelijk beperkt is.

 

Bij langdurig noodzakelijk gaan we in beginsel uit van een periode van 6 maanden. We sluiten aan bij de periode dat cliënt (6 maanden) een beroep kan doen op het hulpmiddelendepot vanuit de Zorgverzekeringswet. Dat wil niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk exact op zes maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat de beperking over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat acht of tien maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag ervan uit worden gegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal ziek is. Als de levensverwachting bijvoorbeeld vier maanden is, is duidelijk dat het probleem voor betrokkene blijvend is. Er wordt dan uitgegaan van langdurige noodzaak.

 

Soms is er ook een wisselend beeld, waarbij verbetering in de situatie gevolgd wordt door situaties van terugval. Wanneer het wisselende beeld permanent is, dan kan worden uitgegaan van een langdurige noodzaak.

 

Voor hulp bij het huishouden en begeleiding maken we een uitzondering. Soms is kortdurend hulp bij het huishouden nodig, gedacht kan worden aan een kortdurende inzet (6 weken) wanneer een cliënt moet herstellen van een medische ingreep. Het kan ook voorkomen dat begeleiding tijdelijk nodig is en cliënt zichzelf na een bepaalde periode weer kan redden.

 

Geen ingezetene van De Fryske Marren

We verstrekken alleen een maatwerkvoorziening wanneer de cliënt een inwoner is van De Fryske Marren, tenzij het gaat om het bezoekbaar maken van de woning of van Beschermd Wonen.

 

Bij het bezoekbaar maken van de woning heeft cliënt zijn hoofdverblijf in een (erkende) zorginstelling. Er kan worden gekozen om een woonruimte waar cliënt regelmatig verblijft eenmalig aan te passen.

 

Voor de maatwerkvoorzienig beschermd wonen geldt een landelijke toegankelijkheid.

Dit betekent dat voor beschermd wonen ook inwoners van andere gemeenten zich kunnen melden bij De Fryske Marren. Andersom kunnen ook inwoners van De Fryske Marren bij andere gemeenten terecht voor beschermd wonen. De Friese gemeenten hebben samen met Centrumgemeente Leeuwarden afspraken gemaakt. Voor deze vormen van ondersteuning wordt dan ook verwezen naar de vigerende verordening en beleidsregels van de gemeente Leeuwarden.

 

Goedkoopst compenserende voorziening

De begrippen “goedkoopst” en “compenserend” moeten in onderlinge samenhang worden bekeken. De volgorde waarin de begrippen zijn geplaatst, betekent niet dat in de beoordeling die bij het verstrekken van een voorziening wordt gemaakt, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staat en pas op de tweede plaats wordt bekeken of de voorziening compenserend is. “Goedkoopst compenserend” betekent dat een voorziening altijd compenserend moet zijn. Pas als er meerdere compenserende voorzieningen zijn, kan de goedkoopste compenserende voorziening worden gekozen.

 

Het begrip ‘goedkoop’ moet bij de beoordeling niet in absolute zin worden uitgelegd. Zo kan een in aanschaf duurdere voorziening bijvoorbeeld langer meegaan en dus uiteindelijk goedkoper zijn.

 

Anti-revaliderende werking

Het komt voor dat een cliënt een voorziening aanvraagt die voor hem anti-revaliderend zal werken. Door het verstrekken van een voorziening wordt de beperking versterkt of in stand gehouden. Een voorziening met een anti-revaliderend karakter kan niet als doeltreffend worden aangemerkt, omdat deze voorziening niet is gericht op het opheffen of verminderen van de beperkingen.

 

Voorzienbaarheid

Als een cliënt kan voorzien dat er op termijn ondersteuning nodig is, gaat de gemeente ervan uit dat hij hierop anticipeert. We verwachten dat cliënt zelf of samen met zijn netwerkoplossingen zoekt voor ervaren of te verwachten belemmeringen. Hierbij kan gedacht worden aan het tijdig zoeken van een andere woonruimte, maar ook aan het tijdig regelen van tijdelijke hulp na een operatie.

 

Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bijvoorbeeld bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houdt met zijn huidige gezondheidssituatie en dus niet naar een voor hem ongeschikte woning verhuist.

 

Vervanging van een eerder verstrekte voorziening

Een maatwerkvoorziening kan worden afgewezen als het gaat om een voorziening die al eerder is verstrekt en de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid. Dus niet als cliënt geen schuld treft. Hier speelt de eigen verantwoordelijkheid een rol.

 

Gericht op het individu

Er is altijd één individuele aanvrager die de maatwerkvoorziening aanvraagt, c.q. voor wie de maatwerkvoorziening aangevraagd wordt. De maatwerkvoorziening moet voor deze persoon noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo, de maatwerkvoorziening moet op die persoon gericht zijn.

 

In principe worden maatwerkvoorzieningen verstrekt waarvan men zelfstandig gebruik kan maken. Wanneer de persoon met beperkingen de voorziening niet zonder hulp kan gebruiken, maar deze wel de enige adequate oplossing biedt voor het probleem, kan deze bij uitzondering worden toegekend.

 

4.3 Aanvullende criteria hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden (Hbh) is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten van cliënten die dit niet of niet meer zelf kunnen (regelen). We onderscheiden vijf te bereiken resultaten:

  • 1.

    een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    beschikken over schone en draagbare kleding;

  • 3.

    beschikken over primaire levensbehoefte waaronder maaltijden;

  • 4.

    zorgen voor kinderen die tot het huishouden behoren;

  • 5.

    het voeren van regie over het doen van het huishouden.

Hulp bij het huishouden kan ook worden geboden aan de cliënt als zijn mantelzorger overbelast dreigt te raken

 

De noodzakelijke inzet van de huishoudelijke hulp wordt bepaald in overleg tussen cliënt en zorgaanbieder en betreft altijd maatwerk. Voor de resultaten van hulp bij het huishouden worden de activiteiten en frequentie benoemd in het zorgplan dat naast het ondersteuningsplan wordt opgesteld.

 

Ad. 1)Schoon en leefbaar huis

Om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te kunnen behalen kan (gedeeltelijke) overname van schoonmaakactiviteiten nodig zijn. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Aan de hand van de persoonlijke situatie wordt bepaald wat daadwerkelijk gedaan moet worden.

 

Ad. 2) Beschikken over schone en draagbare kleding

Elke cliënt moet kunnen beschikken over schone was. Hieronder wordt verstaan dat de normale, dagelijkse kleding, inclusief textiel zoals handdoeken en beddengoed, gewassen en gedroogd wordt. In beginsel wordt ervan uitgegaan dat eenieder kan beschikken over strijkvrije bovenkleding. Op grond hiervan maakt strijken alleen bij uitzondering deel uit van het resultaat schone en draagbare kleding.

 

Ad. 3) Beschikken over primaire levensbehoeften, waaronder maaltijden

Dit resultaat heeft betrekking op de boodschappen die voor elke cliënt nodig zijn voor de dagelijkse levensbehoeften. Hieronder vallen levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft uitsluitend een taak als boodschappenservices ontoereikend zijn.

 

Beschikken over maaltijden

Het klaarzetten van brood- en/of warme maaltijden valt onder hulp bij het huishouden.

Als dat nodig is, wordt de cliënt één keer per dag ondersteund bij het opwarmen van een maaltijd. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft uitsluitend een taak als maaltijdservices ontoereikend zijn. Het bereiden van warme maaltijden is gezien het aanbod van kant en klaar maaltijden in beginsel niet noodzakelijk. Kant en klaar maaltijden zijn voorliggend op het bereiden van maaltijden.

 

Ad. 4) Zorgen voor kinderen die tot het huishouden behoren

Bij het thuis zorgen voor kinderen gaat het om de dagelijkse, gebruikelijke hulp voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren als beide ouders/verzorgers niet in staat zijn deze te leveren. Het betreft activiteiten als wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, een maaltijd voorbereiden en toezicht houden. Ook problemen op het gebied van mobiliteit, zoals het begeleiden van kinderen naar school vallen eronder.

 

Het is de verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers om opvang te regelen, op tijden dat zij beiden niet in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. Om het resultaat thuis zorgen voor kinderen te behalen wordt, als het om opvang gaat, in beginsel drie maanden ondersteuning ingezet. Deze niet-structurele opvang van kinderen wordt alleen ingezet bij ontwrichting of calamiteiten, bijvoorbeeld bij het acuut wegvallen van één of beide ouders/verzorgers. Voor de verzorging van kinderen kan langer hulp worden ingezet. Hierbij wordt rekening gehouden met gebruikelijke hulp voor kinderen per levensfase. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft vooral een taak in het bijspringen, zodat voor het gezin ruimte ontstaat om zelf een al dan niet tijdelijke oplossing te vinden. Dit betekent dat er naar andere voorzieningen wordt gekeken als bijvoorbeeld, crèche, kinderopvang, Bso.

 

Ad. 5) Het voeren van regie over het doen van het huishouden

Dit gaat om de uitvoering van huishoudelijke werkzaamheden waarbij de cliënt niet (of onvoldoende) zelf de regie voert en er geen sociaal netwerk aanwezig is dat op adequate wijze regie kan voeren. Met adequaat wordt hier bedoeld dat de huishoudelijke hulp voldoende aangestuurd wordt om de noodzakelijke werkzaamheden te verrichten. De cliënt is niet in staat om aan te geven wat er moet gebeuren door bijvoorbeeld psychische klachten, psychiatrische aandoening (waaronder psycho-geriatrisch, dementie) en/of psychosociale problematiek en/of een visuele handicap of een verstandelijke beperking. Er kan dan dagelijkse organisatie van het huishouden ingezet worden. Hierbij gaat het om de organisatie van huishoudelijke activiteiten (bepalen wat wanneer moet gebeuren) en het plannen en beheren van middelen (zorgen dat schoonmaakmiddelen op voorraad zijn).

 

Aanvullende uitgangspunten hulp bij het huishouden

  • Per huishouden worden alleen de huiskamer, de als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s), sanitaire ruimten, de keuken en de hal structureel schoongemaakt. Als een trap aanwezig is hoort deze bij de hal. Overige en niet in gebruik zijnde ruimtes worden incidenteel of niet schoongemaakt. Het type woning, de grootte van de woning of het aantal inwoners van de woning heeft geen invloed op het aantal te behalen resultaten binnen het huishouden. De grootte van de woning en het aantal bewoners kan wel invloed hebben op de frequentie van ondersteuning.

 

  • Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van het huis, zoals het ramen lappen aan de buitenkant, maakt geen deel uit van hulp bij het huishouden. Ook het onderhouden van de tuin, het uitlaten van huisdieren en overige activiteiten buiten het huis, vallen buiten de reikwijdte van hulp bij het huishouden. Dit is ook van toepassing op hand- en spandiensten zoals het vervangen van een lamp of ophangen van een plank.

 

Eigen kracht/gebruikelijke hulp/algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • Van de cliënt wordt medewerking gevraagd om deze ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren. Dit betekent dat van de cliënt wordt verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Ook wordt van de cliënt gevraagd om binnen zijn mogelijkheden werkzaamheden te (blijven) uitvoeren en in ieder geval de woning op te ruimen, zodat het schoonmaken efficiënter gebeurt. Het schoonmaken van verzamelingen valt niet onder hulp bij het huishouden.

  • Ter versterking van de zelfredzaamheid van de cliënt wordt allereerst gekeken naar de mogelijkheden en vaardigheden van de cliënt zelf om het huishouden op eigen kracht te organiseren en uit te voeren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: het aanschaffen van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals een uitschuifbare ramenlapper, een wringmechanisme voor een dweil of strijkvrije kleding, een strijkservice, het anders organiseren van de boodschappen of de maaltijden of het inzetten van vormen van opvang, zoals een crèche, kinderopvang of buitenschoolse opvang.

  • Er wordt rekeningen gehouden met de leeftijd van de kinderen:

    • Tot 18 jaar wordt verwacht dat zij hun bijdrage leveren door bijvoorbeeld hun eigen kamer schoon te houden, helpen bij de afwas of een kleine boodschap te halen.

    • Vanaf 18 jaar wordt verwacht dat ze zelfstandig een éénpersoonshuishouden kunnen voeren.

    • Vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze zelfstandig een meerpersoonshuishouden kunnen voeren.

  • Een droger of afwasmachine hoeft niet verplicht aangeschaft te worden. Maar als deze aanwezig zijn, is het gebruik ervan voorliggend op de inzet van hulp bij het huishouden.

  • In situaties waarin cliënt al langere tijd op eigen kosten iemand inhuurt voor huishoudelijke taken of gebruik maakt van een wasservice, en er zijn geen wijzigingen in de situatie, gaat de medewerker van het Sociaal Wijkteam in gesprek over de noodzaak tot het indienen van een aanvraag. Wanneer cliënt alsnog in aanmerking wil komen voor hulp bij het huishouden, en cliënt voldoet aan de criteria, dan zal het college deze maatwerkvoorziening verstrekken.

 

4.4 Aanvullende criteria voor individuele begeleiding

Individuele begeleiding omvat activiteiten gericht op het bevorderen, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, opdat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen en opvang dan wel beschermd wonen kan worden voorkomen. Bij Individuele begeleiding gaat het onder meer om de volgende activiteiten:

  • Toezicht op of aansturing bij activiteiten en praktische vaardigheden (zowel thuis als buitenshuis).

  • Ondersteuning bij het aanbrengen van structuur dan wel het voeren van regie.

  • Oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag.

  • Ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, voeding, medicijnen, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken).

 

Individuele begeleiding is gericht op het verhogen van de kwaliteit van leven en op persoonlijke ontplooiing van de cliënt waarbij de zelfredzaamheid, en de maatschappelijke participatie wordt bevorderd, gestabiliseerd of ondersteuning wordt geboden bij achteruitgang. Dit wordt bereikt door het behalen van concrete resultaatafspraken. Hierbij wordt altijd rekening gehouden met individuele omstandigheden en mogelijkheden.

 

Een maatwerkvoorziening Individuele begeleiding kan indien nodig worden gecombineerd met de inzet vanuit het eigen netwerk, vrijwilligers, basisvoorzieningen en de maatwerkvoorzieningen huishoudelijke hulp, dagbesteding, kortdurend verblijf, vervoer, en/of persoonlijke verzorging.

 

Als de ondersteuningsbehoefte gericht is op het bieden van dagstructuur, dan is dagbesteding de aangewezen vorm. Betreft het echter het één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de ondersteuningsbehoefte ligt niet op gebied van dagstructuur, dan is Individuele begeleiding de aangewezen vorm. Dagbesteding kan ook worden ingezet met het doel om de mantelzorg te ontlasten.

 

4.5 Aanvullende criteria dagbesteding

Dagbesteding is gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid, het op zinvolle wijze structureren van de dag en de participatie van de cliënt. Het gaat veelal om activiteiten in groepsverband. De cliënt heeft soms een beperkt lerend vermogen, onvoldoende eigen netwerk en/of er is sprake van een sociaal isolement. Er kan ook sprake zijn van overbelasting van de mantelzorger.

 

Een cliënt kan in aanmerking komen voor dagbesteding als,

  • a.

    de cliënt onvoldoende in staat is om zelf of met behulp van zijn netwerk zinvolle tijdsinvulling met sociale contacten of deelname aan het maatschappelijk verkeer te organiseren, of

  • b.

    er sprake is van een beperking of een specifieke omstandigheid, waardoor gedurende de dagbesteding deskundigheid vereist is, of

  • c.

    overbelasting van mantelzorgers daardoor wordt voorkomen.

 

Dagbesteding kent verschillende verschijningsvormen:

  • Niet arbeidsmatige dagbesteding (recreatie, educatie, socialisatie/ontmoeting en ontspanning);

  • Vrijblijvende vormen van arbeidsmatige dagbesteding (maken van producten en leveren van diensten zonder of met beperkte productie-eisen).

 

Het gaat bij dagbesteding om vormen van onbetaald werk en dagactiviteiten. Voor cliënten jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bij elke aanvraag eerst gekeken welk perspectief er is op (begeleid) werk.

 

Arbeidsmatige dagbesteding wordt ingezet in het kader van persoonlijke ontplooiing en verkenning van individuele mogelijkheden. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning, coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur. Arbeidsmatige dagbesteding dient bij te dragen aan de mogelijkheden om uit te stromen naar beschut, begeleid of ondersteund werk, deelname aan (basis) voorzieningen in de buurt, vrijwilligerswerk of betaald werk.

 

Samen met de cliënt worden concrete resultaatafspraken gemaakt. Hierbij wordt altijd rekening gehouden met individuele omstandigheden en mogelijkheden.

 

Als een cliënt niet in staat is om zelfstandig of met hulp van een mantelzorger/vrijwilliger de locatie van de dagbesteding te bereiken, kan er ook vervoer van en naar dagbesteding geboden worden. De meeste aanbieders van dagbesteding zijn in staat om ook het vervoer te verzorgen. Bij de keuze van een locatie houden de cliënt en de professional hier rekening mee en met de te reizen afstand.

Eventueel kan deze maatwerkvoorziening ook ingezet worden voor Kortdurend verblijf, als daar een indicatie bij hoort van Dagbesteding.

 

Persoonlijke verzorging

De Zorgverzekeringswet vergoedt Verpleging en Verzorging. De zorg hangt dan samen met geneeskundige zorg (huisarts of medisch specialistische zorg). Maar soms kan er ook persoonlijke verzorging vanuit de Wmo nodig zijn. De Wmo-ondersteuning bestaat dan uit hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat meestal niet om het daadwerkelijk douchen en aankleden van cliënten, maar om de begeleiding hierbij. Wanneer er twijfel bestaat over de juiste inzet, kan de individuele casus (anoniem) worden voorgelegd aan de wijkverpleegkundige of het domein overstijgend loket.

 

Zintuiglijke beperking

Voor ondersteuning aan cliënten met een zintuiglijke beperking zijn landelijk (via de Vng) aparte afspraken gemaakt waarvan we als gemeente gebruik kunnen maken. Het gaat om de mogelijke inzet van maatwerkvoorzieningen, maar er kunnen ook producten worden ingezet om optimaal gebruik te maken van de kennis en expertise van aanbieders voorafgaand of tijdens de begeleiding. Bijvoorbeeld voor de uitvoering van of ondersteuning bij vraagverheldering.

Onderstaande producten kunnen worden ingezet:

  • Analyse ondersteuningsbehoefte, maatschappelijk werk en ambulante ondersteuning volwassenen met vroeg doofheid.

  • Dagbesteding volwassenen met vroeg doofheid.

  • Begeleidersvoorziening volwassenen met doofblindheid.

  • Analyse ondersteuningsbehoefte, maatschappelijk werk en ambulante ondersteuning volwassen burgers met doofblindheid.

  • Dagbesteding volwassenen met doofblindheid.

  • Ambulante ondersteuning aan volwassenen met een visuele beperking.

  • Dagbesteding aan volwassenen (waaronder ouderen) met een visuele beperking óf om mensen met een visuele én verstandelijke beperking en/of psychiatrische problematiek.

 

Hulphond

De kosten van training van een hulphond worden in principe niet vanuit de Wmo als maatwerkvoorziening vergoed. Een hulphond is een therapeutisch instrument en valt daarom niet onder de Wmo. Hiervoor kan een beroep worden gedaan op de Zorgverzekeringswet en/of fondsen (andere voorziening). Wanneer de kosten vanuit de Zvw niet worden vergoed en de ondersteuningsvraag niet met behandeling (vanuit de Zvw) kan worden opgelost, kan in bijzondere situaties een uitzondering worden gemaakt.

 

Uit het onderzoek moet blijken dat de inzet van de hulphond minimaal:

  • een overwegend niet therapeutisch doel heeft;

  • een essentiële bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie van de cliënt (bijv. doordat de cliënt met de hulphond weer de straat op durft);

  • een duurzame oplossing biedt voor een Wmo ondersteuningsvraag;

  • de goedkoopst passende maatwerkvoorziening is.

 

4.6 Aanvullende criteria kortdurend verblijf

 

Kortdurend verblijf kan alleen ingezet worden als:

  • 1.

    Cliënt niet in aanmerking komt voor een Wlz- of Zvw-indicatie.

  • 2.

    Ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Elke andere reden dan ontlasting van de mantelzorger is voor de Wmo niet relevant. Bij medische noodzaak is het een zaak van de huisarts en de zorgverzekeraar (eerstelijns verblijf).

  • 3.

    Andere vormen van overname van de zorgtaken van de mantelzorger niet toereikend zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om dagbesteding, thuisondersteuning of inzet van vrijwilligers in huis. Duidelijk moet zijn dat dit niet te realiseren is of onvoldoende is om overbelasting te voorkomen.

  • 4.

    Cliënt gezien de zorgbehoefte aangewezen is op zorg gepaard gaand met toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten.

  • 5.

    De gebruikelijke hulp en/of de mantelzorg onvoldoende ondersteuning kunnen bieden, Kortdurend Verblijf is aanvullend hierop.

  • 6.

    Cliënt kan geen beroep doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn/haar aanvullende zorgverzekering.

 

Kortdurend verblijf is bedoeld voor cliënten met chronische, complexe problemen die normaal gesproken dagelijks ondersteund worden door een mantelzorger. Kortdurend verblijf is gericht op het ontlasten van de mantelzorger. De cliënt heeft een (matige tot zware) beperking en/of aandoening of complexe problemen waarbij permanent toezicht en/of zorg noodzakelijk zijn. Tijdens het Kortdurend verblijf kan er sprake zijn van individuele begeleiding, dagbesteding, etc. Kortdurend verblijf biedt de cliënt een logeerplek in een instelling waarbij permanent toezicht, zorg en ondersteuning geboden kunnen worden.

 

Het verblijf is ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en is niet bedoeld als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.

 

Als de noodzaak voor kortdurend verblijf op grond van de Wmo is vastgesteld, wordt bekeken hoeveel etmalen nodig zijn om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen of te verminderen. Het uitgangspunt is dat kortdurend verblijf niet langer wordt ingezet dan nodig is. Met de cliënt worden in een ondersteuningsplan afspraken vastgelegd over de doelen die worden nagestreefd, de te bereiken resultaten, en hoe lang en frequent kortdurend verblijf wordt ingezet.

 

Vervoer kortdurend verblijf

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van collectief vervoer of een pgb krijgen voor vervoer, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Behoort dit niet tot de mogelijkheden dan kan vervoer alsnog door de gemeente worden verstrekt, via ‘vervoer dagbesteding groep’.

 

4.7 Aanvullende criteria voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang

De gemeente volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente ten aanzien van de regionale voorzieningen beschermd wonen en opvang (maatschappelijke opvang OGGZ, Verslavingszorg) zoals vastgesteld in de Verordening Wmo 2022 van de gemeente Leeuwarden, de Beleidsregels Wmo 2022 van de gemeente Leeuwarden en het Financieel Besluit Wmo 2022 van de gemeente Leeuwarden en de eventueel navolgende gewijzigde versies hiervan voor zover het veranderingen betreft die voortvloeien uit de verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling ‘Centrumregeling Samenwerking Sociaal domein Fryslân 2022’.

 

4.8 Aanvullende criteria voor vervoersvoorzieningen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1 en 4.2 Verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor collectief vervoer als de cliënt vanwege zijn beperkingen niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer en voorliggende vervoersvoorzieningen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.1 en 4.2 Verordening kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 3.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving, het gaat hierbij om 25 kilometer rondom de woning, met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

Leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

Compensatie voor langdurige beperkingen bij het lokaal verplaatsen is gericht op het sociaal vervoer, ook wel vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving genoemd. Het gaat om verplaatsingen die de gemiddelde inwoner in zijn of haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

 

Het gaat om 25 kilometer rondom de woning en daarnaast is het uitgangspunt dat cliënt 1500 kilometer op jaarbasis kan rijden. Afhankelijk van de vervoersbehoefte kan het aantal kilometers naar beneden of naar boven worden bijgesteld. Bij ritten verder dan 25 kilometer kan cliënt gebruik maken van bovenregionaal vervoer (Valys).

 

Bij het vaststellen of iemand in aanmerking komt voor een Wmo vervoersvoorziening wordt rekening gehouden met:

  • a.

    de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen van de aanvrager;

  • c.

    de mogelijkheid om op andere wijze geheel of gedeeltelijk in die vervoersbehoefte te voorzien;

  • d.

    de mogelijkheid van de aanvrager om op een verantwoorde wijze gebruik te maken van een vervoersvoorziening.

 

Ad. a) Vervoersbehoefte

Bij het vaststellen van de individuele vervoersbehoefte wordt gekeken naar vervoersdoelen, de hiervoor af te leggen afstanden en de frequentie waarin ze worden bezocht. Deze aspecten zijn van belang enerzijds om te kunnen bepalen of de vervoersbehoefte in relatie staat tot sociale participatie en op grond daarvan al dan niet onder de Wmo valt; anderzijds om te bepalen welke vervoersvoorziening de goedkoopst adequate en meest passende voorziening is.

 

Uitgangspunt is dat volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte hebben. Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen zelfstandige vervoersbehoefte, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een voorziening hoeft te worden getroffen. Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben in beginsel ook geen zelfstandige vervoersbehoefte, zij worden bij het zich verplaatsen bijna steeds begeleid door de ouders.

 

Ad. b) Beperkingen

De beperkingen moeten de aanleiding zijn voor het vervoersprobleem. De beperkingen moeten blijvend of langdurig aanwezig zijn. Wanneer er sprake is van psychische problemen, dan wordt gekeken of dit met behandeling kan worden opgelost. Wanneer vast staat dat behandeling geen oplossing zal bieden wordt een vervoersvoorziening verstrekt.

 

Ad. c) Andere oplossingen

Gekeken kan worden naar oplossingen in het eigen netwerk of sociaal vrijwilligers vervoer. Vaak zijn er ook oplossingen binnen andere wet- en regelgeving zoals UWV voor woon-werk vervoer, vervoer van en naar school (leerlingenvervoer), vervoer voor specifieke medische behandelingen (Zorgverzekeringswet), Vervoer naar dagbesteding of behandeling (Wet langdurige zorg).

 

Ad. d) Gebruik

Bij het vaststellen van de goedkoopst adequate voorziening, wordt ook gekeken naar de mogelijkheid van de cliënt om van de beoogde voorziening op een verantwoorde wijze gebruik te maken. Problemen in bijvoorbeeld de waarneming en/of de motoriek kunnen dusdanig van invloed zijn op de rijgeschiktheid, dat toekenning van een voorziening niet verantwoord is.

Op basis van de vervoersbehoefte en de aard van de beperking van de cliënt wordt bepaald welke voorziening of welke combinatie van voorzieningen het meest passend is. We kennen de volgende

vervoersvoorzieningen:

 

1. Speciale fiets

Een speciale fiets is een vervoersvoorziening die voorziet in een vervoersbehoefte in de directe omgeving van de eigen woning. Een speciale fiets is een aan de beperking van de cliënt aangepaste fiets, zoals een driewielfiets, een loopfiets (gericht op participatie) en voor rolstoelgebruikers een rolstoelfiets of een handbike. Fietsen die algemeen verkrijgbaar zijn worden als algemeen gebruikelijke voorziening beschouwd. Daarmee worden in elk geval de volgende fietsen als algemeen gebruikelijke voorziening beschouwd: fiets met lage instap, ligfiets, elektrische fiets, tandem, bakfiets, fietskar en aanhangfiets. Een loopfiets wordt verstrekt vanuit de Zvw.

 

2. Scootmobiel

De scootmobiel voorziet in de dagelijkse vervoersbehoeften op de (zeer)korte en middellange afstanden. Cliënt heeft een blijvende loopbeperking, met een maximale loopafstand van minder dan 500 meter, waardoor voor vrijwel iedere verplaatsing buitenshuis een vervoersvoorziening noodzakelijk is.

Er kan geen gebruik gemaakt worden van het openbaar vervoer, de fiets, een rolstoel, rollator, stok, en dergelijke. In de vervoersbehoefte is niet of niet volledig te voorzien met collectief vervoer. Als er een scootmobielpool is waarmee de persoon met beperkingen voldoende wordt gecompenseerd is deze voorliggend.

 

Bij een indicatie voor een individuele scootmobiel moet een geschikte stallingsmogelijkheid met aansluitpunt voor opladen aanwezig zijn, of die mogelijkheid moet gerealiseerd kunnen worden.

Met een geschikte stallingsruimte wordt een afgesloten ruimte (schuur, garage of hal van een wooncomplex, mits de scootmobiel de veiligheid in het complex niet in gevaar brengt) bedoeld. Daarnaast is stroomvoorziening vereist.

 

Wanneer aanpassingen nodig zijn zodat een schuurtje ook voor het stallen van de scootmobiel gebruikt kan worden (bijv. het ophogen van de tuin, het leggen van tegels naar het schuurtje of het verbreden van de schuurdeur), komen de uitvoering en de kosten in eerste instantie voor rekening van de cliënt. Wanneer cliënt aantoonbaar niet in staat is om adequate stalling te realiseren dan kan een maatwerkvoorziening worden getroffen.

 

Afhankelijk van de vervoersbehoefte en de beperking van de cliënt wordt beoordeeld wat de goedkoopst adequate scootmobiel is en daarmee ook welke maximumsnelheid en actieradius volstaat. Indien de cliënt een duurdere scootmobiel wenst, betaalt de cliënt het meerdere zelf.

 

Bij aflevering van de scootmobiel wordt 1 uur rijvaardigheids/gewenningtraining gegeven, wanneer dit niet voldoende is kan door de medewerker van het Sociaal Wijkteam extra lessen worden ingezet.

 

3.Collectief vervoer

Wanneer het openbaar vervoer niet voldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is, en cliënt kan geen gebruik maken van vrijwillig collectief vervoer dat in De Fryske Marren aanwezig is, dan kan cliënt in aanmerking komen voor collectief vervoer.

Collectief vervoer is een vervoersvoorziening die voorziet in een vervoersbehoefte voor korte of langere afstanden. Redenen dat een cliënt met beperkingen niet kan reizen met het openbaar vervoer zijn bijvoorbeeld dat hij:

  • een afstand van 800 meter niet zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, kan afleggen;

  • niet kan wachten bij een halte van het openbaar vervoer;

  • niet in- en/of uit kan stappen in bus of trein;

  • niet zelf de regie kan voeren voor, tijdens of na de reis, en er niet altijd iemand is die begeleiding kan bieden.

Wanneer cliënt in aanmerking komt voor collectief vervoer ontvangt hij een Wmo-taxipas waarmee tegen een lager tarief kan worden gereisd. Zonder indicatie kan een inwoner ook van het collectief vervoer gebruik van maken, maar is dan het marktconform tarief verschuldigd.

 

Kinderen tot 4 jaar mogen gratis meereizen, kinderen tussen de 4 en de 12 jaar betalen 50% van de ritbijdrage en reizen mee als meereizende. Maximaal 2 kinderen mogen mee als meereizende. Kinderen met een Wmo-indicatie worden beschouwd als een volwaardig Wmo-geïndiceerde reiziger en betalen de volledige ritbijdrage.

 

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen is het uitgangspunt in beginsel ‘collectief als het kan, en individueel als het moet’. Een uitzondering hierop is de financiële tegemoetkoming voor een eigen auto. Alleen wanneer het collectief vervoer niet (of in beperkte mate) in de vervoersbehoefte van de cliënt met beperkingen voorziet, kan de cliënt in aanmerking komen voor een aanvullende individuele vervoersvoorziening. Het collectief vervoer kan om verschillende redenen niet of niet volledig adequaat zijn bijvoorbeeld:

  • als de persoon vanwege zijn of haar beperkingen niet met het collectief vervoer kan reizen, dan is dit vervoer niet adequaat;

  • als vanwege zeer frequente vervoersbehoeftes het collectief vervoer niet adequaat is, bijvoorbeeld als een belangrijk onderdeel van het dagelijks vervoerspatroon is dat een ouder kinderen van en naar school brengt, en in dit vervoersprobleem niet op een andere wijze kan worden voorzien;

  • als het gaat om vervoer van een ouder die niet in staat is toezicht/begeleiding te bieden aan meereizende kinderen jonger dan 12 jaar, en geen reisgenoot voor begeleiding van deze kinderen beschikbaar is.

 

4. Aanpassing van de eigen auto

Cliënt heeft objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en loopfunctie en ondervindt ten gevolge hiervan problemen bij het verplaatsen buitenshuis, zowel op de korte als op de langere afstanden. Cliënt is op grond van medische beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op een auto aangewezen, zodat taxivervoer - praktisch gezien - niet als een adequate voorziening kan worden beschouwd, of een aanpassing aan de auto is de goedkoopst compenserende oplossing.

In het geval cliënt een eigen auto heeft, worden aanpassingen uitsluitend vergoed als de auto alleen maar gebruikt kan worden als deze wordt aangepast. De aanpassingen kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • bediening en besturing;

  • in en uit de auto komen;

  • zithouding;

  • meenemen van noodzakelijke hulpmiddelen;

  • verzorging van de persoon met beperkingen;

  • inrijden van een rolstoel;

  • vergrendeling van een rolstoel.

Een vergoeding van de kosten voor aanpassingen van een eigen auto is alleen mogelijk als de auto redelijk is aan te passen, in goede staat verkeert en in beginsel niet ouder dan 7 jaar is. De cliënt of ouder/verzorger van een jeugdige waar de autoaanpassing voor bestemd is, is eigenaar en/of bestuurder van de auto.

 

De kosten van het plaatsen van de aanpassing in de eigen auto worden maximaal eenmaal in een periode van 5 jaar vergoed. Binnen deze periode wordt het overplaatsen van aanpassingen in een andere auto alleen vergoed wanneer is aangetoond dat vervanging van de auto noodzakelijk was als gevolg van een gewijzigde medische of sociale situatie.

 

5.Financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto

Cliënt heeft objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en loopfunctie en ondervindt ten gevolge hiervan problemen bij het verplaatsen buitenshuis, zowel op de korte als op de langere afstanden. Wanneer cliënt voldoet aan de voorwaarden voor collectief vervoer dan kan cliënt ook kiezen voor een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto (artikel 6.1 lid 2a Verordening).

 

6.Financiële vergoeding vervoer dagbesteding

Dit is een geldbedrag als tegemoetkoming in de kosten van vervoer van en naar een locatie waar de cliënt aan dagbesteding deelneemt. De cliënt komt voor een financiële tegemoetkoming voor vervoer van en naar dagbesteding in aanmerking als voorliggende oplossingen niet toereikend zijn en/of de dagbesteding met een persoonsgebonden budget wordt ingekocht.

 

7.Verplaatsen in en om de woning (rolstoel)

Cliënt heeft als gevolg van zijn beperking belemmeringen in het zich verplaatsen in of om de woning en/of op korte afstanden. Als richtlijn hanteren we dat cliënt zich binnenshuis en buitenshuis in een straal van 100 meter om de woning zelfstandig moet kunnen voortbewegen.

Wanneer een cliënt een probleem ervaart bij het verplaatsen in en om de woning, bekijk we tijdens het onderzoek in eerste instantie welke eigen mogelijkheden de cliënt heeft om het ondervonden probleem op te lossen. Zo zijn er diverse hulpmiddelen die als algemeen gebruikelijke voorzieningen aan te merken zijn. Te denken valt aan een wandelstok, een looprek of een rollator. Ook het gebruik van een reguliere buggy bij kinderen tot 4 jaar is algemeen gebruikelijk. Daarnaast is het denkbaar dat een cliënt besluit zelf een (tweedehands) rolstoel aan te schaffen. Voor incidenteel en kortdurend gebruik wordt in principe geen rolstoel verstrekt. In geval de rolstoel slechts kortdurend nodig is (maximaal zes maanden), kan gebruik worden gemaakt van de tijdelijke uitleen via de Zvw. Woont de cliënt in een verpleeghuis op grond van de Wlz, dan is de instelling verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de rolstoel.

 

Wanneer cliënt zich wel lopend kan verplaatsen in en om de woning maar voor korte afstanden van de woning rolstoelafhankelijk is vanwege zijn beperking, is er sprake van structureel gebruik en wordt na de uitleentermijn vanuit de Zvw een rolstoel vanuit de Wmo verstrekt. Voor deze maatwerkvoorziening geldt geen eigen bijdrage.

 

Bij de selectie van een rolstoel wordt gekeken naar de volgende aspecten:

  • a.

    Het gebruik: frequentie, duur, doel.

  • b.

    Het gebruikersgebied: binnen, buiten, zowel binnen als buiten.

  • c.

    De aandrijving: via eigen lichaam, mechanisch, duwen door anderen.

  • d.

    De zithouding: actief, passief, rust/slaaphouding.

  • e.

    De meeneembaarheid: inklappen, demonteren.

  • f.

    Veiligheid: noodzakelijkheid veiligheidsnorm rolstoel voor veilig vervoer (Code VVR)

  • g.

    De antropometrische gegevens: lichaamsmaten van de gebruiker.

 

8.Sportrolstoel

Wanneer een cliënt een ondersteuningsvraag voor sportbeoefening heeft, kan een financiële tegemoetkoming van maximaal € 3.043 worden verstrekt. Met het verstrekken van een financiële tegemoetkoming wordt cliënt in staat gesteld om: te participeren, medemensen te ontmoeten en daarbij sociale contacten aan te gaan. Als de cliënt, naar het oordeel van het college, al in aanvaardbare mate participeert door bijvoorbeeld school, vrienden, werk of een vorm van dagbesteding, kan het college een maatwerkvoorziening ten behoeve van sportbeoefening weigeren.

 

Het college neemt de volgende factoren mee in haar beoordeling:

  • overige participatiemogelijkheden van de cliënt;

  • welke meerwaarde de sportactiviteit heeft voor zijn participatie;

  • de frequentie en duur van de sportactiviteit;

  • de aard van de sportactiviteit (betreft het een sport in verenigingsverband, een trainingsgroep onder leiding van een professional of individueel).

 

Een financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening wordt alleen toegekend wanneer de sport structureel beoefend wordt in verenigings- of groepsverband. Een financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening wordt toegekend voor een gebruiksduur van minimaal 3 jaar. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij het uitoefenen van de sport zoals kosten voor het lidmaatschap, kleding of vervoer, dit zijn algemeen gebruikelijke kosten.

 

Het faciliteren van topsport valt niet onder de reikwijdte van de Wmo omdat de wet zich beperkt tot zelfredzaamheid en participatie. Voor deelnemen aan het leven van alle dag (dus de participatie) is een professionele sportcarrière niet noodzakelijk. Indien de cliënt ‘topsport’ wil beoefenen, dan is hij net als alle valide topsporters aangewezen op financiële steun van sponsoren of de sportbond.

 

4.9 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

 

Normaal gebruik van de woning

Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde cliënt in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen, persoonlijke verzorging, essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, aan- en uitkleden en het wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind. Voor een kind is spelen zonder gevaar voor de eigen gezondheid ook een elementaire woonfunctie.

 

De uitraaskamer is een uitzondering, deze wordt niet verstrekt omdat er problemen zijn bij het gebruik van de woning. De uitraaskamer heeft tot doel het tot rust doen brengen van personen met specifieke beperkingen.

 

Bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar

De woonruimte moet bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar zijn en mag geen aantoonbare problemen in het normale gebruik opleveren. Met bereikbaar wordt bedoeld dat de persoon met beperkingen zonder hulp vanaf de openbare weg tot de toegangsdeur van de woonruimte kan komen. Toegankelijk betekent dat de persoon met beperkingen zonder hulp in de woonruimte kan komen. Met bruikbaar wordt bedoeld dat de persoon met beperkingen zelfstandig alle binnen de woonruimte gebruikelijke activiteiten kan verrichten, zonder problemen te ondervinden veroorzaakt door de bouwkundige aard van de woning.

 

Type woonvoorzieningen:

  • Woningaanpassingen (aard en nagelvast)

  • Onder woningaanpassingen kunnen vallen bijvoorbeeld: verbreden van deuren, aanpassing in de douche/badkamer (plaatsen van een drempelhulp, aanbrengen van een stroeve douchevloer), aanpassingen in de keuken, plaatsen van een onderrijdbare keuken, trapliften, etc. Ten behoeve van elektrische rolstoelen en/of scootmobielen tevens het aanleggen van een elektriciteitsvoorziening voor het opladen van accu’s en aanpassing van de bestrating.

  • De verhoogde toiletpot (6+) en het plaatsen van handgrepen wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.

  • Tillift (roerende woonvoorziening)

  • De tillift is een hulpmiddel voor transfers in en uit het bed, naar en van het toilet enzovoort. Het verplaatsen van een cliënt met beperkingen vanuit en naar de rolstoel kan in een aantal gevallen problemen opleveren. Een tillift kan dan een oplossing bieden.

  • Een mobiele tillift de heeft de voorkeur omdat dit doorgaans de goedkoopste oplossing biedt. Of een mobiele tillift mogelijk is hangt af van de bouwkundige situatie ter plekke, de beschikbare ruimte en de noodzakelijke lichaamsondersteuning die de voorziening moet bieden. Als er voldoende ruimte is, zal een mobiele tillift worden geïndiceerd, anders is een vaste plafondlift een optie. De tillift wordt doorgaans in bruikleen verstrekt.

  • Losse sanitaire voorzieningen (roerende woonvoorziening)

  • Losse sanitaire voorzieningen zijn hulpmiddelen bij het baden, douchen en toiletgebruik.

  • De toiletstoel, douchestoel, douchetoiletstoel, bad- of douchekruk (al dan niet in hoogte verstelbaar), toiletverhoger (6+), badzitje en badplank worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Deze voorzieningen zijn niet algemeen gebruikelijk als het noodzakelijk is dat zij verrijdbaar of kantelbaar zijn of op het individu moeten worden aangepast. De losse sanitaire voorzieningen worden in eigendom of bruikleen verstrekt.

 

Zelf zorgen voor een geschikte woning

Het uitgangspunt is dat iedere cliënt zelf moet zorgen voor een geschikte woning. Daarbij gaan we ervan uit dat de cliënt rekening houdt met de bekende beperkingen. Een woning kan zijn gekocht of worden gehuurd. Ook bij een woonboot met een vaste ligplaats of een woonwagen met een vaste standplaats spreken we in principe van een woning.

 

Bezoekbaar als uitzondering op het hoofdverblijf

De voorziening wordt aan het hoofdverblijf getroffen, tenzij het gaat om het bezoekbaar maken van de woning. Bij het bezoekbaar maken van de woning heeft cliënt zijn hoofdverblijf in een (erkende) zorginstelling. Er kan worden gekozen om een woonruimte waar cliënt regelmatig verblijft eenmalig aan te passen. Hierbij gelden onderstaande voorwaarden:

  • Het gaat om maximaal één woning.

  • Toegankelijkheid van de woning betreft de: hal, woonkamer en gebruik van het toilet.

  • Cliënt verblijft bij partner of ouder(s).

Rechtmatige en permanente bewoning

We verstrekken alleen een woonvoorziening wanneer cliënt rechtmatig een woning bewoont, geen tijdelijk huurcontract heeft en de woning geschikt is voor permanente bewoning. Dit betekent onder andere dat hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en kamerverhuur zijn uitgesloten om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening.

 

Slechte staat van woning

De gemeente is niet gehouden voorzieningen te verstrekken als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud, dan wel het gevolg zijn van het feit dat de woning niet voldoet aan de normale normen van deze tijd en aan de op dat gebied geldende wettelijke voorschriften. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen. Een uitzondering is ook mogelijk als er gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt geen zicht is op opheffing van de gebreken binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek.

 

Gemeenschappelijke ruimten

Een tegemoetkoming voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld de aanleg van een hellingbaan vanaf de openbare weg naar de toegang van het woongebouw) wordt alleen dan verstrekt als de persoon met beperkingen de toegang tot zijn eigen woonruimte uitsluitend vanuit de gemeenschappelijke ruimten kan bereiken na het realiseren van deze aanpassing. De gemeenschappelijke ruimten betreffen voornamelijk entrees, trapportalen en portieken van woongebouwen. Het aanpassen van een gemeenschappelijke recreatieruimte wordt niet gecompenseerd.

 

Woningen speciaal geschikt voor ouderen of gehandicapten komen niet in aanmerking voor woonvoorzieningen. We gaan ervan uit dat cliënten in woningen voor ouderen of gehandicapten kunnen beschikken over benodigde voorzieningen zoals toegankelijkheid van de woonruimten met rollator of rolstoel een lift en elektrische deuropeners. Van de woningeigenaar (of verhuurder) wordt verwacht deze woonvoorzieningen te bieden. Een cliënt van een woning die specifiek is aangeboden als woning voor ouderen of gehandicapten, mag verwachten dat deze is inricht om hier adequaat te kunnen wonen.

 

Verhuizen naar ongeschikte woning

Van cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizing of aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Toekomstige onzekere gebeurtenissen in de gezondheidssituatie bijvoorbeeld mogelijke beperkingen als gevolg van het ouder worden zijn niet voorzienbaar.

 

Verhuizing niet op grond van beperking zelfredzaamheid of participatie

Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is cliënt dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Cliënt gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er kan een uitzondering gemaakt worden wanneer er een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwonen of het aanvaarden van werk. Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is het van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen.

Afwegingskader woonvoorziening of verhuizen

Wanneer er een woonvoorziening noodzakelijk is moet er vervolgens worden bepaald wat de goedkoopst compenserende oplossing is, een woonvoorziening of een verhuiskostenvergoeding. De achterliggende gedachte is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.

 

Voor woonvoorzieningen vanaf € 10.000 wordt het alternatief van een verhuizing gewogen. Er moet dan een zorgvuldige belangenafweging plaatsvinden waarin verschillenden factoren een rol kunnen spelen. Het college moet uit eigen beweging onderzoek doen naar onderstaande factoren.

 

1.

De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen

2.

Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen

Bij het maken van een kostenvergelijking moeten alle kosten worden betrokken.

3.

Volkshuisvestelijke factor 

Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om ook een andere woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zullen namelijk even goed verhuurbaar zijn.

4.

Woning moet binnen medisch aanvaardbare termijn beschikbaar zijn

Als binnen de medisch aanvaardbare termijn, na onafhankelijk medisch advies, geen woning beschikbaar is, is verhuizen geen compenserende oplossing.

5.

Sociale omstandigheden

  • de binding die de cliënt heeft met de buurt (hoelang woont de cliënt al in die buurt);

  • de aanwezigheid van familie en/of vrienden

  • de mantelzorg die door verhuizing zou wegvallen

  • de gezondheidssituatie van de partner

6.

Afstemming met andere voorzieningen

de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen (winkels, ziekenhuis, etc.).

7.

Werksituatie

Werksituatie kan van invloed zijn, bijvoorbeeld wanneer het dichterbij is.

8.

Verandering in woonlasten

Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het blijven wonen in de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning.

9.

Wooncomfort

Er kan niet verwacht worden dat cliënt er qua wooncomfort op achteruitgaat.

10.

Is de cliënt huurder of eigenaar van de woning?

Als de cliënt eigenaar van de woning is, heeft een verhuizing of aanpassing van de woning andere gevolgen dan als de cliënt de woning huurt.

11.

De wil van cliënt om te verhuizen

Ook wanneer verhuizen een goede oplossing is, kan cliënt het hier niet mee eens zijn. Er kan dan toch worden besloten om geen woonvoorziening te verstrekken.

 

Verhuis- en herinrichtingskosten

Als verhuizen, in plaats van een woningaanpassing vanwege de ergonomische belemmeringen in het gebruik van de huidige woning, de meest goedkope en adequate oplossing is, wordt aan de cliënt een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten verstrekt. Dit betreft de noodzakelijke extra kosten in verband met verhuizing, zoals de kosten van de huur van een verhuiswagen of een verhuisbedrijf, vloerbedekking, raambekleding, verf en behang. De verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

 

5 Persoonsgebonden budget

 

Dit hoofdstuk gaat over de voorwaarden en bepalingen rondom een pgb. Een pgb is een geldbedrag waarmee maatwerkvoorzieningen kunnen worden aangeschaft of betaald. Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Van belang is dat cliënt zelf, of met behulp van zijn netwerk of een pgb-vertegenwoordiger, in staat is om de taken en verantwoordelijkheden bij het beheren van een pgb op verantwoorde wijze uit te voeren.

 

5.1 Regels voor een pgb

 

Geen pgb

  • a.

    Wanneer er sprake is van spoedeisende hulp is het noodzaak om direct een voorziening in te zetten, er is dan geen tijd om te toetsen of cliënt voldoet aan de eisen van een pgb.

  • b.

    Voor dagbesteding en specialistische begeleiding door een informele hulp is een pgb uitgesloten, er zijn speciale kwaliteitseisen nodig waaraan de zorgverlener moet voldoen.

  • c.

    Wanneer cliënt eerder een pgb heeft ontvangen en in deze periode niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor een pgb. Er zal dan een maatwerkvoorziening in natura worden verstrekt.

  • d.

    Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaat er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente.

 

Pgb-vaardigheidscheck

Zowel de cliënt als zijn pgb-vertegenwoordiger moet voldoen aan de vaardigheidscheck op basis van de 10 punten checklist van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (bijlage 2):

  • 1.

    Cliënt heeft duidelijk beeld van de zorgvraag

  • 2.

    Cliënt op de hoogte van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb, en weet die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden.

  • 3.

    Cliënt is in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor hij inzicht heeft in de bestedingen van het pgb.

  • 4.

    Cliënt is voldoende vaardig om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

  • 5.

    Cliënt is in staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen.

  • 6.

    Cliënt is in staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden aan verstrekkers van het pgb.

  • 7.

    Cliënt kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is.

  • 8.

    Cliënt kan de inzet van zorgverleners coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte.

  • 9.

    Cliënt is in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren.

  • 10.

    Cliënt heeft voldoende (juridische) kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.

 

Pgb vertegenwoordiger

Een pgb vertegenwoordiger moet ook voldoen aan de pgb-vaardigheden. Met de

overgang naar PGB 2.0 wordt de gemeente zelf verantwoordelijk voor het beoordelen en

registreren van de vertegenwoordigers van budgethouders. De gemeente geeft het type vertegenwoordiging door aan de SVB.

Er zijn verschillende typen vertegenwoordiger:

  • Gemachtigde/ vertegenwoordiger

  • Ouder/ Voogd (wettelijke vertegenwoordiger)

  • Bewindvoerder/mentor/curator (wettelijke vertegenwoordiger)

 

De SVB maakt hierbij geen onderscheid tussen financiële en zorginhoudelijke verantwoordelijkheid.

Wanneer de SVB een vertegenwoordiger heeft geregistreerd van het type wettelijk

vertegenwoordiger, dan kan de budgethouder zelf geen aanvragen, verzoeken of declaraties meer

doen.

 

Budgetplan

Het is aan de cliënt of vertegenwoordiger om een budgetplan te maken. Dit plan moet voldoen aan een aantal eisen.

  • a.

    hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

  • b.

    wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

  • c.

    welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

  • d.

    op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

  • e.

    de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

 

De medewerker van het Sociaal Wijkteam toetst of het budgetplan voldoet aan de bovenstaande eisen. Er moet gewaarborgd zijn dat de maatwerkvoorziening die cliënt met het pgb inkoopt, veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. De kwaliteit van de voorziening moet voldoen aan de dezelfde kwaliteitseisen die worden genoemd in artikel 9.1 van de Verordening.

 

Wanneer ondersteuning wordt ingezet vanuit het sociaal netwerk van de cliënt (informeel pgb), moet er sprake zijn van een gezonde distantie. De pgb-houder wordt immers opdrachtgever of werkgever en moet de zorgverlener gaan aansturen om het gewenste resultaat te gaan behalen.

 

Als de cliënt een professional in dienst wil nemen middels een arbeidsovereenkomst, is het aan de cliënt om te motiveren dat er sprake is van een professional. Dat kan door middel van werkervaring, diplomering in een ondersteunings- of zorg gerelateerd beroep en referenties.

 

Van de zorgverlener die met een pgb wordt ingezet moet een Verklaring Omtrent Gedrag worden overhandigd.

 

Uitgesloten kosten voor pgb

Een pgb voor dienstverlening kan in beginsel alleen worden besteed aan de daadwerkelijke ondersteuning om de gewenste doelen en resultaten te behalen, daarom worden onderstaande kosten uitgesloten:

  • a.

    kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • b.

    bijkomende zorgkosten;

  • c.

    kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

  • d.

    kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

  • e.

    kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

Dit is ook de reden waarom geen vrij-besteedbaar bedrag binnen het pgb beschikbaar is.

 

Geen vast maandbedrag

Er is sprake van een vast maandbedrag als budgethouder en zorgverlener vaste afspraken maken over de te leveren zorg en een vaste vergoeding per maand afspreken. De zorgverlener hoeft geen maandelijkse factuur op te stellen. Op deze wijze ontbreekt er een urenspecificatie aan de individuele bestedingen, daarom is een vast maandbedrag niet toegestaan.

Bij een arbeidsovereenkomst is het wel toegestaan om een maandloon af te spreken.

Uitkering bij overlijden

Een eenmalige uitkering bij het beëindigen van een pgb in geval van overlijden is mogelijk, mits

  • a.

    er de dag voor overlijden een geldige arbeidsovereenkomst of zorgovereenkomst is;

  • b.

    de betaling past binnen het budget;

  • c.

    de uitkering niet is bedoeld voor zorginstellingen of zorgverlener die voor een zorginstelling werken;

  • d.

    de hoogte van de uitkering staat maximaal gelijk aan de het gemiddelde gedeclareerde bedrag in de afgelopen 3 maanden;

  • e.

    de duur van de uitkering is maximaal 1 maand.

 

Bij het overlijden van een budgethouder worden de zorgovereenkomsten van rechtswege beëindigd. Daarmee valt plotseling het inkomen van de zorgverlener weg en is er niet voldaan aan de maand opzegtermijn. Het is aan de gemeente om de bovenstaande beleidskeuzes vast te leggen in de Verordening. Dit is nodig voor de invoering van PGB 2.0. in de loop van 2023. Op basis van de proceskeuzes wordt er door het PGB Portaal automatisch een eenmalige uitkering berekend. Dat gebeurt zes weken na de overlijdensdatum van de budgethouder, op basis van het gemiddelde van de declaraties over de laatste drie volledige kalendermaanden en het resterend budget. Alleen instellingen, of zorgverleners die voor een instelling werken, krijgen deze uitkering niet.

 

Tijdelijk opschorten pgb

Op basis van dit artikel is het mogelijk om de SVB te verzoeken om betalingen uit het pgb tijdelijk op te schorten, bijvoorbeeld in situaties waarbij de cliënt tijdelijk in het ziekenhuis is opgenomen. De voorzieningen hoeft dan niet direct te worden beëindigd, maar kan tijdelijk worden stopgezet.

 

Pgb vertegenwoordiger kan geen zorgverlener zijn

Door uit te sluiten dat een pgb vertegenwoordiger tegelijkertijd een zorgverlener kan zijn voorkomen we belangenverstrengeling.

 

5.2 Uitgangspunten voor het bepalen van de hoogte van een pgb

 

Budgetplan voor hoogte pgb

De hoogte van het pgb wordt vastgesteld op basis van het budgetplan. Het pgb moet toereikend zijn, de cliënt moet met het toegekende pgb bij een aanbieder de maatwerkvoorziening kunnen inkopen of aanschaffen. Van belang is dat de cliënt met de aanbieder tot afspraken komt over het tarief, cliënt heeft hierover de regie. De cliënt motiveert in het budgetplan waarop het tarief is gebaseerd.

 

Een cliënt hoeft voor het indienen van een verzoek tot verstrekking voor een hulpmiddel of woningaanpassing, geen budgetplan in te dienen. Deze maatwerkvoorzieningen worden als éénmalig pgb toegekend. Indien de cliënt tijdens het onderzoek aangeeft een hulpmiddel of woningaanpassing als pgb te willen ontvangen, voert het college een korte toetst uit op de pgb-vaardigheid. In de beschikking worden aanvullende voorwaarden opgenomen.

Inclusief reiskosten

Het pgb dat wordt vastgesteld is inclusief reiskosten. Er wordt geen apart budget vastgesteld voor reiskosten van de zorgverlener.

Toereikend, doeltreffend, vergoeding onderhoud en reparatie

Wanneer de cliënt naar het oordeel van het college in aanmerking komt voor de een pgb voor een hulpmiddel of woningaanpassing, wordt in de beschikking opgenomen onder welke voorwaarden het pgb wordt toegekend. Het betreft in ieder geval:

  • a.

    De hoogte van het pgb (inclusief kosten voor verzekering, onderhoud en reparatie).

  • b.

    Het Programma van Eisen (PvE). Oftewel een beschrijving van het doel en resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt toegekend en eventuele voorwaarden aan de invulling.

  • c.

    De duur van de verstrekking.

  • d.

    Eventuele verplichtingen voor het afsluiten van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (WA) of een onderhoudscontract.

  • e.

    Besteding en verantwoording.

 

Ad. a) Hoogte pgb

De hoogte van het pgb wordt gebaseerd op minimaal twee offertes van hulpmiddelenleveranciers en/of aannemers (aangeleverd door de cliënt dan/wel door het college opgevraagd) en is ten hoogste gelijk aan de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura.

 

Ad. b) Programma van Eisen (PvE)

In het PvE legt het college vast voor welk doel de maatwerkvoorziening als pgb wordt toegekend en waaraan de voorziening moet voldoen. Immers, deze wordt toegekend ten behoeve van het oplossen van een bepaalde ondersteuningsvraag. Als de cliënt een andere voorziening dan voorgesteld wil, kan hij daarvoor kiezen onder bepaalde voorwaarden, namelijk; de voorziening roept geen (andere) belemmeringen op, en de voorziening dient de beperking op hetzelfde niveau op te lossen als in het PvE wordt gesteld. Uiteraard dient de invulling ook van goede kwaliteit te zijn: veilig, doeltreffend en cliëntgericht. Dat wil zeggen dat het hulpmiddel of de woningaanpassing aansluit bij datgene wat de cliënt nodig heeft, daadwerkelijk de ondersteuningsbehoefte voldoende oplost en ook veilig gebruikt kan worden. Onder veiligheid vallen ook bepaalde (brand)veiligheidskeurmerken/ISO-normeringen. De specifieke eisen die het college stelt aan de kwaliteit worden opgenomen in het PvE.

 

Ad. c) Duur van de toekenning

De maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt tenminste toegekend voor de normale afschrijvingstermijn van de desbetreffende voorziening (tenzij anders beschreven in de beschikking). Het college verstaat onder de normale afschrijvingstermijn de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in, dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de cliënt, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken. De normale afschrijvingstermijnen zijn voor alle voorzieningen gesteld op 7 jaar. Zolang de voorziening nog goedkoopst passend is en volgens de normale afschrijvingstermijn nog niet is afgeschreven, kan de cliënt pas een nieuwe aanvraag doen wanneer de looptijd van de indicatie is verstreken. De situatie van de cliënt kan verslechteren, waardoor de voorziening niet meer als passend kan worden aangemerkt. Als wordt verwacht dat de situatie van de cliënt (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Een medisch onderzoek kan aan de orde zijn.

Als de cliënt ervoor kiest een tweedehands hulpmiddel aan te schaffen, dan is het risico dat de voorziening binnen de looptijd van de beschikking technisch wordt afgeschreven, voor de cliënt. Dit betekent dat er binnen de looptijd van de beschikking enkel om de reden dat de voorziening technisch of economisch afgeschreven is, geen nieuwe voorziening wordt toegekend.

 

Ad. d) Verzekering en onderhoud

Wanneer met het pgb een hulpmiddel wordt aangeschaft, omvat het pgb een bedrag voor verzekering, onderhoud en reparaties. In geval van elektrische voorzieningen betreft dit 6% van de hoogte van het pgb per jaar, en voor niet-elektrische voorzieningen 3%. Deze kosten worden vergoed op declaratiebasis en zijn gemaximeerd op het toegekende bedrag per jaar tot aan het aantal jaar van de toekenning. Als er garantie wordt geboden op de te kopen voorziening, wordt er het 1e jaar geen bedrag gereserveerd voor onderhoud en reparatie.

 

Ad. e) Besteding en verantwoording

In de verordening is bepaald dat een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling of binnen de termijn waarvoor het is verstrekt, niet is aangewend voor het doel waarvoor de maatwerkvoorziening is toegekend. Een omzetting van een pgb in een maatwerkvoorziening in natura is niet meer mogelijk nadat er al uitgaven zijn gedaan uit het pgb. Andersom kan ook een eenmaal verstrekte maatwerkvoorziening in natura gedurende de duur van de looptijd van de afgegeven beschikking – indien de voorziening nog goedkoopst passend is en niet is afgeschreven – niet omgezet worden in een pgb.

 

Pgb niet hoger dan voorziening in natura

Een pgb bedraagt niet meer dan goedkoopst adequate voorziening die de gemeente zou verstrekken in natura. Een aanvraag voor een pgb voor een hulpmiddel of woningaanpassing kan geweigerd worden voor dat deel van de kosten die hoger zijn dan de verstrekking in natura, maar cliënt kan ervoor kiezen om zelf het deel bij te betalen dat hoger is.

De hoogte voor formeel pgb kan worden bijgesteld wanneer resultaat niet kan worden behaald

Wanneer cliënt kan aantonen dat het pgb-bedrag voor formeel pgb in artikel 5.3. niet toereikend is, dan kan er een hoger percentage of bedrag worden vastgesteld. Er moet tenminste bij één aanbieder hulp kunnen worden ingekocht.

 

5.3 Vaststellen van de hoogte van een pgb

Het college bepaalt de hoogte van het pgb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een persoonsgebonden budget voor diensten en een persoonsgebonden budget voor de aanschaf van voor een voorziening (zaak).

 

Een zaak

De maximale hoogte van een pgb voor de aanschaf van een zaak is begrensd op de kostprijs van de, goedkoopst compenserende door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Wanneer de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft met een leverancier, wordt de hoogte van het pgb op offertebasis bepaald. Met de hulpmiddelenleverancier van de gemeente zijn aanvullende afspraken gemaakt waardoor cliënten met een pgb tegen gereduceerd tarief een voorziening met een pgb kunnen aanschaffen.

 

Formele en informele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formeel en informeel tarief. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Het tarief voor informele hulp is gebaseerd op het in de Regeling langdurige zorg, artikel 5.22, eerste lid, aanhef genoemde tarief voor informele zorg voor 2023. We passen het tarief jaarlijks aan. We volgen daarin de tarieven zoals die zijn vastgesteld in de Regeling langdurige zorg.

Van formele hulp is sprake als de hulp wordt verleend in het kader van uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandig hulpverlener (ZZP). Hierop geldt een belangrijke uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed-of aanverwant in de 1e of 2e graad is (ouders, broers, zussen, kinderen), dan is hulpverlening altijd informeel. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de eisen voor formele hulp.

 

Informele hulp is alle hulp die wordt geboden door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. In de praktijk gaat het dan meestal om personen uit het sociaal netwerk.

 

Pgb huishoudelijke hulp

De levering van hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura kent een systematiek waar de te behalen resultaten centraal staan. De omvang van de te leveren diensten worden door de zorgaanbieder in het zorgplan aangeven. Deze systematiek leent zich niet voor een pgb waarbij de uren en het tarief op voorhand moet worden vastgesteld. Voor het bepalen van de uren bij een pgb wordt door de medewerker van het Sociaal Wijkteam gebruik gemaakt van het ‘Normenkader Huishoudelijk ondersteuning 2019’ van bureau HHM. Dit Normenkader is opgenomen in bijlage 3 en maakt deel uit van de beleidsregels. In haar uitspraken van december 2018 heeft de Centrale Raad voor Beroep bevestigd dat dit normenkader voldoet aan de eisen die in mei 2016 werden gesteld aan de onderbouwing van normtijden.

 

Begeleiding en kortdurend verblijf

De hoogte van het pgb voor individuele begeleiding, groepsbegeleiding (dagbesteding) en kortdurend verblijf zijn gebaseerd op de tarieven van de zorg in natura. Vervolgens wordt hiervan het tarief afgeleid op basis van de inzet van formele of informele hulp.

 

Levering door informele hulp

Wanneer de maatwerkvoorziening wordt geleverd door een informele hulp kan het tarief niet hoger worden vastgesteld dan het tarief zoals bepaald in 5.3 Verordening. Ook moet de persoon voldoen aan de kwaliteitseisen zoals deze zijn gesteld. Van belang is tevens dat de hulpverlener niet eerder heeft aangegeven dat de ondersteuning aan cliënt te zwaar is. Wanneer dit wel het geval is, is de hulpverlener waarschijnlijk niet in staat (overbelast) om de hulp op adequate wijze te leveren.

 

Trekkingsrecht

In de Wmo is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de rekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren er zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Voor het trekkingsrecht moet de SVB over een zorgovereenkomst van de budgethouder beschikken. Het trekkingsrecht geldt niet voor woon- en vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

 

Zorgovereenkomst

De cliënt is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een pgb een schriftelijke, rechtsgeldige overeenkomst af te sluiten met de hulpverlener. De cliënt kan kiezen uit de zorgovereenkomsten die de SVB beschikbaar heeft gesteld. Andere zorgovereenkomsten worden door de gemeente niet goedgekeurd. De zorgovereenkomst moet door zowel het college als de SVB worden goedgekeurd.

 

Eenmalig pgb

De eenmalige pgb’s worden door de gemeente uitgevoerd. De gemeente is daarvoor door de SVB gemandateerd. De gemeente betaald op basis van een door het college geaccepteerde offerte aan de partij waarbij de offerte is opgevraagd.

 

6 Financiële tegemoetkoming

 

 

Dit hoofdstuk beschrijft de financiële tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat een cliënt krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren. Een financiële tegemoetkoming kan worden ingezet voor bijvoorbeeld verhuiskosten of vervoer. Bij deze voorzieningen is het lastig om vooraf de hoogte te bepalen. Een financiële tegemoetkoming is hiervoor een geschikt instrument.

 

6.1 Financiële tegemoetkoming

 

De financiële tegemoetkoming moet een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Een financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn, maar de financiële tegemoetkoming moet wel in de buurt komen van de daadwerkelijk gemaakte kosten.

 

De hoogte van de financiële tegemoetkoming

In dit artikel wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de verschillende voorzieningen vastgelegd. Jaarlijks worden deze bedragen geïndexeerd. Ook wordt per tegemoetkoming aangegeven waarop de hoogte wordt gebaseerd, dit is veelal één of meerdere offertes of contracten die de gemeente met een aannemer heeft.

 

Woningaanpassingen tot € 5.000

De financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen tot € 5.000 wordt bepaald op basis van de noodzakelijke kosten en onderstaande richtlijn waarbij de prijzen inclusief manuren, klein materiaal en BTW zijn.

 

Nr.

Noodzakelijke aanpassing

Maximale vergoeding

01

Verhoogd toilet +10

€ 287,67

02

Opklapbare toiletbeugel 600 mm

€ 135,69

03

Opklapbare toiletbeugel 700 mm

€ 136,78

04

Opklapbare toiletbeugel 800 mm

€ 136,78

05

Opklapbare toiletbeugel met poot 700 mm

€ 156,32

06

Opklapbare toiletbeugel met poot 800 mm

€ 156,32

07

Opklapbaar douchestoeltje, inclusief losse steunpoten

€ 352,80

08

Antislip vloer per 5m²

€ 379,94

09

Drempelhulp intern gebruik

€ 233,39

10

Stabagrooster extern gebruik

€ 310,47

11

Verbreden binnendeurkozijnen, per kozijn

€ 814,16

12

Verbreden buitendeurkozijnen, per kozijn

€ 1.628,31

 

7 Bijdrage in de kosten

 

 

De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen. In dit hoofdstuk zijn regels over deze bijdrage in de kosten opgenomen.

 

7.1 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

Voor algemene voorzieningen wordt geen eigen bijdrage opgelegd.

 

7.2 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

 

Bijdrage gedurende gebruik

Het college vraagt een bijdrage in de kosten aan de cliënt, zolang hij gebruik maakt van de voorziening of het pgb.

 

Hoogte van de eigen bijdrage op basis van artikel 2.1.4 a vierde lid van de wet

Voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen geldt het zogenaamde abonnementstarief. Dit is een vast bedrag per maand (€ 19). Het abonnementstarief is verder verplicht voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen, voor deze voorzieningen wordt de eigen bijdrage op een andere manier berekend.

 

In het uitvoeringsbesluit Wmo worden diverse uitzonderingen beschreven wanneer de eigen bijdrage niet van toepassing is waaronder:

  • voor een rolstoel;

  • voor de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan ten minste een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;

  • wanneer het college van oordeel is dat er voor de vast te stellen bijdrage onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt;

  • voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing voor zover bij verordening op grond van (artikel 2.1.5 Wmo) een ander de bijdrage verschuldigd is;

 

Geen eigen bijdrage wanneer deze contraproductief is

Als het college van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, dan hoeft er geen eigen bijdrage te worden betaald. Belangrijk hierbij is dat het in beginsel moet gaan om een korte periode. Elke 6 maanden dient een herbeoordeling plaats te vinden of betaling/inning van de eigen bijdrage zoals die voor iedereen geldt kan worden opgelegd.

 

Eigen bijdrage woningaanpassingen voor minderjarigen

Aan jeugdigen tot 18 jaar kan uitsluitend een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor een woningaanpassing. Voorwaarde voor het kunnen vragen van deze bijdrage in de kosten, is dat dit door de gemeenteraad als zodanig in de verordening is bepaald. De eigen bijdrage wordt opgelegd aan de ouders of degene die het ouderlijk gezag uitoefent.

 

Eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen

De gemeente moet in de verordening bepalen door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Veelal is dat de aanbieder van de voorziening. Voor opvang en beschermd wonen gelden de bepalingen van de gemeente Leeuwarden.

Ritbijdrage collectief vervoer

Het collectief vervoer wordt uitgezonderd van het abonnementstarief. Het gaat hierbij in de meeste gevallen om collectief vervoer en in enkele gevallen individueel vervoer. Reden voor deze uitzondering is dat er bij deze vorm van vervoer per rit een ritbijdrage wordt gevraagd die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.

 

Geen eigen bijdrage voor verhuiskosten en gebruik van eigen auto

Voor de financiële tegemoetkoming voor een verhuiskostenvergoeding en het gebruik van een eigen auto wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

 

Kostprijs

De kostprijs van een:

  • a.

    maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, andere wijze van contracteren, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

  • b.

    pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

 

Inning door het CAK

Het abonnementstarief wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratiekantoor.

 

8 Voorkomen en bestrijden misbruik

 

Artikel 2.1.3 van de wet verplicht de gemeente om bij verordening regels vast te stellen in verband met de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk wordt hier uitvoering aan gegeven.

 

8.1 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en misbruik of oneigenlijk gebruik

Om niet-gebruik, misbruik en oneigenlijk gebruik van een maatwerkvoorziening in natura of een pgb te voorkomen is het allereerst van belang dat de cliënt op de hoogte is van zijn rechten en plichten.

Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is om de beslissing om een maatwerkvoorziening in natura of een pgb te verstrekken te heroverwegen (artikel 2.3.9 van de wet). Als hier aanleiding toe is, kan het college op grond van artikel 2.3.10 van de wet de beslissing vervolgens herzien of intrekken. Als het college een beslissing intrekt omdat de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, dan kan het college overgaan tot het vorderen van geldswaarde van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening in natura of pgb (artikel 2.4.1 lid 1 van de wet).

 

8.2 Opschorten betaling uit pgb

 

Opschorten van betaling uit het pgb

Met deze regeling wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Door opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.

 

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • 1.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

  • 2.

    de cliënt niet voldoet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of

  • 3.

    de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

Verder kan ervoor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wlz.

 

Opschorten voor de duur van opname

Het college de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1, derde lid, onder d Verordening. Deze bepaling is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een cliënt tijdelijk geen gebruik van een maatwerkvoorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de maatwerkvoorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek.

 

Informeren cliënt

Het college informeert de cliënt over de opschorting.

 

8.3 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Op grond van artikel 2.3.9 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen. Soms bestaat er echter twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 van de wet biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is artikel 8.3 toegevoegd. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 2.3.9 van de wet ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.

 

9 Kwaliteit en Veiligheid

 

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen ligt bij de gemeente en de aanbieders. De gemeente moet in de verordening regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet). Ook is de gemeente verplicht om in de verordening regels te stellen die een goede verhouding waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening (artikel 2.6.6 van de wet). In dit hoofdstuk wordt hier invulling aan gegeven.

 

9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

 

Kwaliteitseisen overeenkomsten

Wanneer er overeenkomsten met aanbieders worden afgesloten worden de kwaliteitseisen hierin opgenomen. Er wordt rekening gehouden met de kwaliteitseisen die van toepassing zijn voor een bepaalde voorziening.

 

Aanbieders en kwaliteit

De gemeente moet in de verordening bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan de aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c Wmo).

De regering heeft benadrukt dat de kwaliteitseisen die de wet zelf stelt aan aanbieders (in de artikelen 3.1 e.v. Wmo) daarbij het uitgangspunt zijn.

 

Nadere regels stellen

De eis dat een voorziening van goede kwaliteit moet zijn, biedt veel ruimte voor gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In lid 1 zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het college kan dit verder uitwerken door nadere regels te stellen.

 

Naleving

Door periodiek overleg met aanbieders en het genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig met cliënt ter plaatse controleren van de voorziening ziet het college toe op naleving van deze eisen.

 

9.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

 

Waarborgen goede verhouding prijs en kwaliteit

Het college stelt voor het leveren van een dienst door een derde, ofwel een vaste prijs vast, ofwel een reële prijs vast die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Als het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

 

Vaststellen reële prijzen

Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht. Het college moet ook rekening houden met de continuïteit in de hulpverlening, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt als de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

 

Kostprijselementen

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs voor diensten minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.

 

Kwaliteit van voorzieningen

Hierin is een bepaling opgenomen over de prijs-kwaliteitverhouding van andere voorzieningen dan diensten, bijvoorbeeld hulpmiddelen. Artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit is hierop niet van toepassing, deze ziet alleen toe op diensten.

 

9.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

 

Regeling voor calamiteiten en geweld

Het college moet een of meerdere toezichthouders aanwijzen die toezicht houden op de naleving van de wet (artikel 6.1 van de wet). In aanvulling hierop regelt dit artikel dat het college een regeling opstelt over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Iedere calamiteit melden

De aanbieder moet bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Onder 'calamiteit' wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid. Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt en lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

 

9.4 Klachtregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

 

Klachtenregeling aanbieders

Op grond van de wet (artikel 2.1.3 lid 2 onder e) is het verplicht in de verordening te bepalen voor welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. Cliënten moeten in beginsel kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. Wanneer cliënt ontevreden is over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of een gebrek aan deskundigheid, dan is cliënt aangewezen op de klachtenprocedure van de gemeente. Is de cliënt echter niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan moet hij zich in beginsel tot die aanbieder wenden.

 

9.5 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

 

Medezeggenschap aanbieder

In de verordening moet staan voor welke voorzieningen een regeling vereist is voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat dus uitdrukkelijk om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. De aanbieder is ten aanzien van de hier in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, Wmo).

10 Waardering mantelzorgers, financiële tegemoetkoming meerkosten en beleidsparticipatie

 

 

10.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In deze bepaling staat wat de jaarlijkse waardering is die de gemeente geeft aan mantelzorgers. Het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente (zie artikel 2.1.6 Wmo). Die mantelzorgers hoeven zelf dus niet in de gemeente te wonen. Verder is het begrip ‘cliënten’ breder dan alleen personen die gebruik maken van Wmo-ondersteuning. Het kan ook gaan om personen die zich ooit gemeld hebben, maar waar geen Wmo-voorziening is uitgekomen. Wellicht mede dankzij de inzet van de mantelzorger. Ook die mantelzorgers kunnen in aanmerking komen voor een jaarlijkse blijk van waardering. Het college heeft nadere afspraken met De Kear gemaakt over de invulling van mantelzorgondersteuning.

 

10.2 Financiële tegemoetkoming meerkosten

De tegemoetkoming in de meerkosten heeft tot doel om mensen die meerkosten hebben in verband met hun beperking of chronisch probleem financieel te ondersteunen, waardoor zij zich kunnen handhaven in de samenleving. De financiële tegemoetkoming in de meerkosten betreft géén maatwerkvoorziening. De financiële tegemoetkoming kan naast en in samenhang met het al bestaande gemeentelijke instrumentarium voor ondersteuning worden verstrekt.

 

10.3 Betrekken van inwoners bij het beleid

In de verordening wordt bepaald op welke manier ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Inbreng van cliënten en hun vertegenwoordigers wordt echter extra aangestipt. Zij weten door hun ervaring immers als geen ander welke drempels er zijn en hoe deze weggenomen kunnen worden. Daarom is het van belang dat zij al vanaf het begin van de beleidsontwikkeling volledig worden betrokken. Daarbij moet onder andere gelet worden op de diversiteit van de doelgroep.

Het wordt aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven. Het college heeft met de Adviesraad Sociaal Domein De Fryske Marren hieraan invulling gegeven.

11 Slotbepalingen

 

 

11.1 Geen bepalingen

Het college krijgt de mogelijkheid om in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.

 

11.2 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening (niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken cliënt. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule betreft een uitzondering en geen regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening afgeweken wordt.

 

11.3 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd. In de overeenkomsten met de aanbieders zijn verschillende manieren van indexeren vastgelegd, deze worden door het college nageleefd.

Collectief vervoer: NEA

Trapliften: CPI

Hulpmiddelen: CPI

Woningaanpassingen: CPI

Begeleiding en HH: OVA

Bedragen in de verordening nadere regels: CPI

 

11.4 Evaluatie

 

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal in de vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe een verslag aan gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

 

11.5 Inwerkingtreding

 

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van de Verordening.

De Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente De Fryske Marren 2023 zijn op 31 januari 2023 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en treden in werking op 1 januari 2023.

 

11.6 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. Voor cliënten is bepaald dat bestaande rechten en plichten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, worden op grond van deze verordening beoordeeld. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de vorige verordening wordt beslist op basis van die verordening.

 

11.7 Citeertitel

De citeertitel legt vast hoe de verordening wordt aangehaald.