Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijmegen

Nota Bodembeheer 2021 Toepassen van grond

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijmegen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota Bodembeheer 2021 Toepassen van grond
CiteertitelNota Bodembeheer Toepassen van grond
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp
Externe bijlagenHomogene deelgebieden Grondwaterbeschermingsgebieden Ecologische hoofdstructuur

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit
  2. artikel 47 van het Besluit bodemkwaliteit
  3. artikel 4.3.5 van de Regeling bodemkwaliteit
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-02-202326-02-2022Nieuwe regeling

22-12-2021

gmb-2023-69999

Raadsbesluit d.d. 22 december 2021, nr 115/2021

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota Bodembeheer 2021 Toepassen van grond

 

De raad van de gemeente Nijmegen, bijeen in zijn vergadering van 22 december 2021;

 

Gelet op de artikelen 44 en 47 van het Besluit bodemkwaliteit, artikel 4.3.5 van de Regeling bodemkwaliteit

 

Besluit vast te stellen de volgende verordening: Nota Bodembeheer 2021, Toepassen van grond

Voorwoord

 

De grond waarop we leven is vrijwel nergens in Nijmegen brandschoon. Het toepassen van overtollige grond is daarom gebonden aan de ingewikkelde regels uit de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. Dit werkt soms belemmerend voor hergebruik van deze grond.

Maar die wetgeving biedt ook de mogelijkheid om lokaal beleid te maken om het toepassen van grond in en tussen projecten makkelijker te maken.

Nijmegen heeft sinds 1998 zulk hergebruiksbeleid. Daar hebben veel grote projecten als de Waalsprong en Waalfront van geprofiteerd. Maar ook in kleinere projecten is veel grond hergebruikt. Dat is mooi, want elke ton grond die hergebruikt wordt hoeft niet afgevoerd te worden en voor de aanvulling hoeft geen beroep te worden gedaan op onze kleiner wordende voorraad primaire grondstoffen. Dat is een mooie circulariteitsgedachte.

Voor de duidelijkheid: het gaat nooit om sterk verontreinigde grond.

Ook de komende jaren zal bij ruimtelijke ontwikkelingen gebruik worden gemaakt van het hergebruiksbeleid, want Nijmegen blijft in beweging, zoals ook de Omgevingsvisie aangeeft. Mede daarom hebben we de nota uit 2012 geactualiseerd.

 

Inhoudsopgave

 

  • 1.

    1 Inleiding

  • 1.1 Doelstelling

  • 1.1.1 Hergebruik

  • 1.1.2 Bodemsanering

  • 1.2 Actualisatie

  • 1.3 Bodemkwaliteit onder de Omgevingswet

    1.4 Leeswijzer

  • 2.

    2 Beleidsmatig en juridisch kader\

  • 2.1 Wet- en regelgeving

  • 2.1.1 Lood

  • 2.1.2 Tijdelijk Handelingskader voor PFAS houdende grond en baggerspecie

  • 2.2 Bevoegde gezagen bij toepassen van grond (Besluit Bodemkwaliteit)

  • 2.3 Bevoegd gezag bodemsanering (Wet Bodembescherming)

  • 2.4 Vaststelling en geldigheidsduur

  • 2.5 Overgangsrecht

  • 2.6 Aansprakelijkheidsclausule

  • 2.7 Zorgplichtbeginsel

  • 3 Afbakening: wanneer deze nota te gebruiken

  • 4 Toepassen van grond (Besluit Bodemkwaliteit)

  • 4.1 Uitgangspunt

  • 4.2 Lokale maximale Waarden

  • 4.2.1 Deelgebieden

  • 4.2.2 LMW

  • 4.2.3 Lood

  • 4.2.4 PFAS

  • 4.3 Toepassen van schone grond

  • 4.4 Toepassen van grond met een bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs

  • 4.5 Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel bij grootschalige bodem toepassing

  • 4.6 Toepassen van grond met een partijkeuring als kwaliteitsbewijs

  • 4.6.1 Grond afkomstig uit het beheergebied Nijmegen

  • 4.6.2 Grond afkomstig van buiten het beheergebied Nijmegen

  • 4.7 Percentage bodemvreemd materiaal

  • 4.8 Samenloop toepassen van grond met andere beleidsterreinen

  • 4.8.1 Archeologisch rijksmonument

  • 4.8.2 Invasieve soorten

  • 4.8.3 Ecologische kwaliteit bovengrond

  • 4.9 Meldingsprocedure

  • 5 Bodemsanering (Wet bodembescherming)

  • 5.1 Toelichting op de vindplaats van hoofdstuk 5

  • 6 Bodemkwaliteitskaarten

  • 6.1 Horizontale indeling (homogene deelgebieden)

  • 6.2 Inventariseren en voorbewerken van de gegevens

  • 6.3 Stoffen waarvoor statistische kentallen zijn berekend

  • 6.4 De bodemkwaliteit uitgedrukt in statistische kentallen

  • 6.5 Evaluatie van de statistische kentallen

  • 6.6 Evaluatie gebiedsindeling

  • 7 Afweging generiek en gebiedsspecifiek kader

  • 7.1 Hoe werkt het generieke kader in Nijmegen

  • 7.1.1 Indeling in bodemfunctieklassen

  • 7.1.2 Indeling in bodemkwaliteitsklassen

  • 7.1.3 Toepassingseis: de stengste van twee klassenindelingen

  • 7.2 Nijmegen kiest voor gebiedsspecifiek kader: argumentatie

  • 7.2.1 Argument 1: grote kans op afkeur van partij bij generiek beleid

  • 7.2.2 Argument 2: afstemming met saneringsbeleid

  • 7.2.3 Argument 3: drins problematiek in de kassen

  • 7.2.4 Argument 4: DDT en DDE problematiek in de boomgaarden

  • 7.2.5 Argument 5: PFAS

  • 8 Lokale maximale waarde (voorafgaande aan toetsing risico’s)

  • 8.1 De 95-percentiel waarde (P95)

  • 8.2 Aanpassingen van de lokale maximale waarden

  • 8.2.1 Deelgebied “Waalsprong ophoging”

  • 8.2.2 Bodemtraject 1

  • 8.2.3 Bodemtraject 2

  • 9 Toetsing gevolgen lokale maximale waarden: humane en ecologische risico’s

  • 9.1 Korte inleiding over bodemfuncties en risico’s

  • 9.2 Inventarisatie bodemfuncties per homogeen deelgebied

  • 9.3 Berekening humane en ecologische risico’s

  • 9.4 Beleidsmatige afwegingen risico’s

  • 9.4.1 Humane risico’s

  • 9.4.2 Ecologische risico’s

  • 9.5 De lokale maximale waarden na afwegingen risico’s

  • 10 Handhaving

    11 Literatuur

     

Bijlagen

Bijlage 1 Homogene deelgebieden

Bijlage 2 Grondwaterbeschermingsgebied (zie ook website provincie Gelderland)

Bijlage 3 Ecologische hoofdstructuur (zie ook website provincie Gelderland)

Bijlage 4 Dynamiekkaart Nijmegen

Bijlage 5 Bouwstenenkaart Nijmegen

Bijlage 6 Rapport Diffuus lood in de Nijmeegse bodem

Bijlage 7 Rapport Vaststelling kentallen PFAS

Bijlage 8 Beheer waterkwaliteit en droge oevergebieden

Bijlage 9 Samenvatting beleidsmatige keuze

Bijlage 10 Evaluatie bodemkwaliteitskaart gemeente Nijmegen en wijzigingen lokale maximale waarden traject 1

Bijlage 11 Statistische kentallen in traject 1 en 2 voor standaard bodem

Bijlage 12 Stroomschema voor hergebruik grond in het kader van het besluit bodemkwaliteit ter ondersteuning van hoofdstuk 4

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

1.1.1 Hergebruik

Voornaamste doel van het bodembeheerbeleid is om zoveel mogelijk hergebruik van grond toe te staan, zodat niet altijd primaire grondstoffen hoeven worden gebruikt en overtollige grond niet hoeft te worden afgevoerd. Bijkomend voordeel is dat dit leidt tot lagere kosten. Uiteraard mogen geen risico’s voor mens en ecologie ontstaan en mag de kwaliteit van de al aanwezige grond niet verslechteren. Getalsmatig betekent dit dat ongeveer 95 procent van de grond in Nijmegen weer kan worden hergebruikt (mits er hergebruikslocaties beschikbaar zijn).

Er zijn ook gebieden of locaties waarvan we, vanwege hun functie, vinden dat de kwaliteit van de bodem (op den duur) moet verbeteren.

Dat zijn het grondwaterbeschermingsgebied Heumensoord, de Ecologische Hoofdstructuur, volkstuinen en speelplaatsen. Daar mag dus alleen schone grond worden toegepast.

Bij het hergebruik van grond heeft het de voorkeur eerst grond binnen de locatie her te gebruiken. Als extra grond nodig is, dan verdient het de voorkeur deze eerst van binnen Nijmegen en vervolgens pas van buiten Nijmegen te gebruiken. Voor grond die afkomstig is van buiten Nijmegen gelden strengere eisen voor toepassing in Nijmegen. Dit om geen extra verontreiniging van buiten te introduceren (standstill principe).

In deze nota is beschreven onder welke randvoorwaarden en eisen grond mag worden toegepast. Ook wordt onderbouwd waar die eisen op zijn gebaseerd. Onderdeel van de nota zijn de bodemkwaliteitskaarten. Die geven de milieuhygiënische basiskwaliteit van de grond in verschillende deelgebieden in Nijmegen weer. Het gaat om de kwaliteit van verder onverdachte gebieden. Echte bodemverontreinigingen zijn hierin niet meegenomen.

In voorliggende nota zijn alleen de regels voor het toepassen van grond vastgelegd en niet voor het toepassen van baggerspecie.

 

1.1.2 Bodemsanering

Omdat de grond in Nijmegen nergens schoon is, kunnen de landelijke achtergrondwaarden, waaronder grond als schoon wordt bestempeld, niet dienen als de begrenzing van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Die normen moeten ook worden afgestemd op de basiskwaliteit van de grond in een gebied. Hoofstuk 5 van de nota beschrijft daarom ook hoe de saneringsgrenzen worden vastgesteld en welke kwaliteit een leeflaag moet hebben.

1.2 Actualisatie

Nijmegen heeft sinds 1998 bodembeheerbeleid. Sindsdien is dat beleid regelmatig geactualiseerd. De nota die voor u ligt is een actualisatie van het beleid uit 2012. Er is gekeken of de meetgegevens van de afgelopen jaren moeten leiden tot wijziging van de vastgestelde normen. Ook zijn de nieuwe inzichten met betrekking tot lood erin verwerkt en is er een lokaal handelingskader voor grond met PFAS geformuleerd. De achtergronden hiervan zijn toegelicht in paragraaf 2.1.

Daarnaast zijn enkele kleine aanpassingen doorgevoerd op basis van wijzigingen in wet- en regelgeving.

 

1.3 Bodemkwaliteit onder de Omgevingswet

Per 1 januari 2022 valt het bodemkwaliteitsbeheer onder de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet verdwijnt de term “geval van ernstige bodemverontreiniging” en kennen we ook geen gevalsgrenzen meer. Hoofdstuk 5 van deze nota zal dan nog wel gebruikt worden voor het bepalen van de kwaliteit van een leeflaag.

Wat betreft het toepassen van grond worden de regels uit het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit beleidsneutraal overgezet naar de Omgevingswet. De Bodembeheernota blijft na vaststelling 5 jaar geldig. Daarna moet dit beleid worden opgenomen met regels in het Omgevingsplan.

1.4 Leeswijzer

Gebruikt u de nota om grond toe te passen of bij bodemsaneringen, dan kunt u volstaan met het lezen van het uitvoeringsgedeelte van de nota: de hoofdstukken 2 t/m 5. Wilt u meer achtergrondinformatie over de totstandkoming van de nota en de beleidsmatige keuzes dan kunt u dat allemaal in het technische gedeelte lezen. De beleidsmatige keuzes zijn in de kantlijn herkenbaar gemaakt en in bijlage 9 samengevat.

 

Uitvoeringsdeel

 

Hoofdstuk 2 Beleidsmatig en juridisch kader

2.1 Wet- en regelgeving

Besluit en Regeling Bodemkwaliteit bij hergebruik grond

De regels rondom het (her)gebruik van grond zijn vastgelegd in het Besluit Bodemkwaliteit en de Regeling Bodemkwaliteit (zie ook artikel 12a van de Wet Bodembescherming).

Wet Bodembescherming bij gevalsgrenzen en bodemsaneringen

De regels rondom het vaststellen van de gevalsgrenzen en de kwaliteit van de leeflaag bij bodemsaneringen zijn vastgelegd in de Wet Bodembescherming. Dit beleid heeft Nijmegen samen met de gemeente Arnhem en de provincie Gelderland uitgewerkt in de Beleidsnota bodem 2012. Volgens de Beleidsnota bodem kunnen lokale maximale waarden worden gebruikt om de gevalsgrens af te bakenen. Deze lokale maximale waarden worden vastgesteld in deze nota Bodembeheer. Deze normen zijn beleidsregels.

Beide wettelijke kaders hebben veel raakvlakken met elkaar en dienen, waar mogelijk, op elkaar aan te sluiten. De gemeente Nijmegen heeft dit daarom in voorliggende nota op elkaar afgestemd.

2.1.1 lood

Het RIVM heeft vastgesteld dat risico’s van bodemlood in diffuus verontreinigd gebied voor jonge kinderen (ongeveer 0-7 jaar) hoger is dan tot nu toe werd gedacht. Als jonge kinderen gronddeeltjes met lood inslikken kunnen er al bij lagere gehalten nadelige effecten optreden op de ontwikkeling van het leervermogen. Dit kan leiden tot een lagere intelligentie. In gebieden waar lood diffuus in de bodem voorkomt, leidt lood eerder tot dergelijke risico’s omdat kinderen er in de hele wijk aan blootgesteld kunnen worden; in de eigen tuin, op het kinderdagverblijf, in de volkstuin, op de speelplaats etc. Dit zijn voor lood dan ook de gevoelige locaties.

2.1.2 Tijdelijk handelingskader voor PFAS houdende grond en baggerspecie

PFAS is een groep verbindingen die zijn aangemerkt als zeer zorgwekkende stoffen. Vóór 8 juli 2019 golden op grond van de wettelijke zorgplicht strenge regels en dus grote beperkingen voor het toepassen en verspreiden van grond waarin PFAS voorkomt. De laatste jaren is bekend geworden dat PFAS meer in de Nederlandse bodem voorkwam dan was verwacht. Hierdoor trad stagnatie op bij grond-, weg-, en waterbouw. Daarom is in afwachting van definitieve normering en regels, een tijdelijk landelijk handelingskader opgesteld voor PFAS, met ruimere (tijdelijke) normen. Een definitief kader voor het omgaan met PFAS-houdende grond en baggerspecie kan nu nog niet worden opgesteld omdat er nog een aantal belangrijke onderzoeken in uitvoering is over PFAS in grondwater, bio-accumulatie, mobiliteit en uitloogkarakteristieken van PFAS.

Het handelingskader zal in 2021 juridisch worden verankerd via een wijziging van de Regeling bodemkwaliteit. Omdat sprake is van een invulling van de zorgplicht, kan dit handelingskader, vooruitlopend op de aanpassing van de regelgeving, nu al worden gebruikt. Het kader geeft aan bevoegde overheden de mogelijkheid om in hun eigen bodembeleid beargumenteerd af te wijken van de landelijke normen.

2.2 Bevoegde gezagen bij toepassen van grond (Besluit Bodemkwaliteit)

In tabel 1 is de bevoegdheidsverdeling vanuit het besluit Bodemkwaliteit samengevat.

Tabel 1: Overzicht bevoegdheidsverdeling Besluit Bodemkwaliteit.

Bevoegd gezag

Bevoegd voor gebied

Bevoegd voor het opstellen van bodembeleid

Gemeente

De gemeente is bevoegd gezag bij het toepassen van grond binnen haar gehele grondgebied m.u.v. oppervlaktewateren en provinciale Wm-inrichtingen.

In bijlage 1 is het beheergebied gepresenteerd. Hierbij zijn de sloten, meren en vijvers niet apart weergegeven. De gemeente Nijmegen is op basis van ouderdom van de bebouwing, bodemopbouw en bodemgebruik opgedeeld in 6 deelgebieden waarbinnen een milieuhygiënisch vergelijkbare bodemkwaliteit bestaat: “tot 1900”, “1900-1945”, 1945-1965”, 1965-heden”, “Waalsprong”, en “Waalsprong kassen”.

Daarnaast is en “Waalsprong ophoging” als apart deelgebied gedefinieerd.

Ja

Provincie

De provincie Gelderland is bevoegd gezag bij het toepassen van grond binnen provinciale Wm-inrichtingen.

Nee, maar past wel het door de gemeenteraad vastgestelde beleid toe.

Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat is bevoegd gezag bij het toepassen van grond (en baggerspecie) in rijkswateren. In Nijmegen betreft het in ieder geval het gebied van de rivier de Waal inclusief de uiterwaarden en het Maas-Waalkanaal en de havens. In bijlage 8 zijn de grenzen opgenomen van het gebied waarvoor Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is. Voor de gebieden die zijn aangewezen als droge oevergebieden is binnen de gemeentegrenzen van Nijmegen de gemeente Nijmegen bevoegd gezag voor het toepassen van grond.

Ja

Waterschap

Het Waterschap Rivierenland is bevoegd gezag bij het toepassen van grond (en baggerspecie) ín oppervlaktewater (geen rijkswater). Het betreft de kleinere watergangen en vijverpartijen en soms ook delen van dijken (niet apart in bijlage 1 weergegeven).

Ja

2.3 Bevoegd gezag bodemsanering (Wet Bodembescherming)

De gemeente Nijmegen is sinds 1 oktober 2002 bevoegd gezag Wet Bodembescherming (Wbb). Nijmegen kan daarom besluiten de vastgestelde lokale maximale waarden (LMW) ook in het kader van de omvang van een verontreiniging en bij saneringen te gebruiken. De LMW bepalen dan de zogenaamde gevalsgrens en worden dan ook gebruikt bij het uitkeuren van een saneringsput/-wand bij saneringen waarbij de verontreiniging volledig wordt verwijderd. De LMW gelden ook als kwaliteitseis van de leeflaag bij een functiegerichte sanering.

2.4 Vaststelling en geldigheidsduur

De nota bodembeheer met bijbehorende bodemkwaliteitskaarten treedt in werking nadat deze door het College van B&W en de Raad is vastgesteld en de beroepstermijn van de Algemene Wet Bestuursrecht is verstreken. De nota is geldig voor een periode van maximaal 5 jaar. Eerdere herziening kan nodig zijn als wijziging in wetgeving hiertoe aanleiding geeft of bij gewijzigd inzicht in de bodemkwaliteit. Na 5 jaar moeten regels over hergebruik worden opgenomen in het Omgevingsplan.

2.5 Overgangsrecht

Met het vaststellen van voorliggende nota vervalt de nota bodembeheer van 2012. Er is geen overgangsrecht.

2.6 Aansprakelijkheidsclausule

De bodemkwaliteitskaart geeft geen garanties voor de kwaliteit van een partij grond. De eindverantwoordelijkheid voor de toepassing ligt niet bij de gemeente Nijmegen als bevoegd gezag. De gemeente is niet aansprakelijk voor schade die voortkomt uit het hergebruik van grond.

2.7 Zorgplichtbeginsel

Onder alle omstandigheden moet bij het toepassen van grond de wettelijke zorgplicht in acht worden genomen. Deze zorgplicht betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat nadelige gevolgen kunnen optreden als gevolg van toepassing van grond, maatregelen moet nemen om verontreiniging te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken (artikel 7 Besluit Bodemkwaliteit en artikel 13 Wet bodembescherming).

Dus als grond wordt toegepast moet het de kwaliteit hebben die bij het betreffende gebied hoort. Als er informatie beschikbaar is, waaruit blijkt dat dat niet het geval is, mag de grond niet worden toegepast.

 

Hoofdstuk 3 Afbakening: wanneer deze nota te gebruiken

 

Wel van toepassing bij:

  • het toepassen van grond binnen Nijmegen (met uitzondering van oppervlaktewateren), in het kader van het besluit bodemkwaliteit,

  • het afperken van een geval van ernstige bodemverontreiniging en het uitkeuren van een saneringsput/-wand,

  • de kwaliteit van de leeflaag bij bodemsaneringen.

 

Niet van toepassing bij:

  • tijdelijke uitnemen van grond (niet afkomstig van een geval van ernstige bodemverontreiniging en passend binnen de beschrijving in het memo: Handvat tijdelijke uitname van grond en baggerspecie (MCA/201004004) van Agentschap Nl/Implementatieteam Bbk, werkgroep G en B) met het doel om deze vervolgens, zonder dat deze is bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing aan te brengen,

  • het toepassen van schone grond,

  • grootschalige bodem toepassingen zoals bedoeld in het Besluit Bodemkwaliteit met uitzondering dat in specifieke gevallen de bodemkwaliteitskaart hiervoor wél als milieuhygiënisch kwaliteitsbewijs kan worden gebruikt.

  • het toepassen van baggerspecie.

Toestemming ontvanger van grond

De ontvanger van de grond moet toestemming geven en kan vanuit privaatrecht eisen stellen. Deze mogen strenger, maar niet ruimer zijn dan in bodembeheernota staat. Denk hierbij aan asbest of bijmenging met bodemvreemd materiaal. Dat kan bijvoorbeeld via bestekken of contracten worden geregeld.

 

Hoofdstuk 4 Toepassen van grond (Besluit Bodemkwaliteit)

 

Dit hoofdstuk beschrijft onder welke randvoorwaarden grond in het kader van het besluit Bodemkwaliteit in Nijmegen kan worden toegepast (zie ook uitklapbaar stroomschema in bijlage 13 achter in de nota). Er zijn drie categorieën:

  • 1.

    Toepassen van schone grond

  • 2.

    Toepassen van grond met een bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs

  • 3.

    Toepassen van grond met een partijkeuring als kwaliteitsbewijs

Voor categorie 2 en 3 zijn de vastgestelde lokale maximale waarden van belang.

4.1 Uitgangspunt

Uitgangspunt voor de toepassing van grond is dat de toepassing nuttig en functioneel moet zijn en niet mag worden gezien als het storten van grond (zie artikel 35 besluit bodemkwaliteit voor een opsomming van nuttige toepassingen).

4.2 Lokale maximale Waarden

4.2.1 Deelgebieden

Nijmegen is op basis van de ontwikkelingsgeschiedenis ingedeeld in 5 homogene deelgebieden:

  • 1.

    tot 1900

  • 2.

    1900-1945

  • 3.

    1945-1965

  • 4.

    1965- heden

  • 5.

    Waalsprong

 

Elk deelgebied kent 2 verticale trajecten. We onderscheiden de visueel verontreinigde geroerde bovengrond (traject 1) en de visueel schone ongeroerde ondergrond (traject 2).

Door de agrarische activiteiten die in het verleden plaatsvonden in het deel van Nijmegen dat ten noorden van de Waal ligt (m.n. kassenteelt en boomgaarden), komen bestrijdingsmiddelen hier op grote schaal diffuus voor.

Daarbij worden in de kassen in dit gebied met name drins gebruikt, terwijl in boomgaarden vooral DDT en DDE werden gebruikt. De omvang van deze activiteiten waren dermate groot dat deze op het niveau van een bodembeheerzone bepalend zijn voor de bodemkwaliteit. Door de strenge hergebruiksnormen voor grond verontreinigd met drins wordt het hergebruik van deze grond sterk beperkt. Het is daarom logisch om het kader van het bodembeheer te gebruiken om de mogelijkheid voor het hergebruik van deze grond te verruimen. Er zijn daarom in de loop van de tijd 2 deelgebieden toegevoegd:

  • 6.

    Waalsprong ophoging

  • 7.

    Waalsprong-kassen

 

Dit is in paragraaf 6.1 uitgebreid beschreven.

 

4.2.2 LMW

De homogene deelgebieden zijn zo gekozen, dat binnen zo’n gebied een vergelijkbare bodemkwaliteit wordt verwacht. Dan nóg kunnen de gehaltes van een bepaalde stof binnen zo’n gebied behoorlijk variëren. Er is dus niet een enkel vast gehalte aanwezig, maar een bepaalde verdeling van gehaltes. De meeste gehaltes zullen rond het gemiddelde liggen, maar er zijn er natuurlijk ook bij die iets hoger of lager uitvallen. Het is deze verdeling die een homogeen deelgebied karakteriseert. Om het deelgebied toch getalsmatig te kunnen kenmerken wordt gebruikt gemaakt van statistische kentallen. In Nijmegen gebruiken we als basis de P95. Voor een toelichting zie paragraaf 6.4 en 8.1.

Om diverse redenen is het nodig op de P95 een aantal aanpassingen door te voeren. Dit is beschreven in paragraaf 8.2

Voor het deelgebied Waalsprong ophoging zijn geen aparte statistische kentallen berekend, maar zijn beleidsmatig LMW’s vastgesteld.

De LMW zijn opgenomen in tabel 5.

4.2.3 Lood

Het RIVM heeft vastgesteld dat risico’s van bodemlood in diffuus verontreinigd gebied voor jonge kinderen (ongeveer 0-7 jaar) hoger is dan tot nu toe werd gedacht. Als jonge kinderen gronddeeltjes met lood inslikken kunnen er al bij lagere gehalten nadelige effecten optreden op het leervermogen. Dit kan leiden tot een lagere intelligentie. In gebieden waar lood diffuus in de bodem voorkomt, leidt lood eerder tot dergelijke risico’s omdat kinderen er in de hele wijk aan blootgesteld kunnen worden; in de eigen tuin, op het kinderdagverblijf, in de volkstuin, op de speelplaats etc. Dit zijn voor lood dan ook de gevoelige locaties. In de deelgebieden “tot 1900”en “1900-1945” komen hogere gehalten voor. Voor deze deelgebieden is daarom een verbijzondering opgenomen voor het toepassen van grond in tuinen. Dit is uitgewerkt in par 4.6.1. In paragraaf 4.3 zijn nog enkele bodemgebruiksfuncties beschreven die zo gevoelig zijn dat daar alleen schone grond mag worden toegepast.

4.2.4 PFAS

Nijmegen heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het tijdelijk handelingskader biedt om lokaal specifiek beleid te maken. Dit is in bijlage 7 gemotiveerd. In die bijlage zijn ook de lokale maximale waarden voor PFAS in Nijmegen afgeleid. De normen zijn voor alle deelgebieden gelijk, en opgenomen in tabel 5.

4.3 Toepassen van schone grond

Grond die voldoet aan de achtergrondwaarde zoals bedoeld in artikel 4.2.2 lid 4 en 5 van de Regeling Bodemkwaliteit, wordt aangeduid met de term “schone grond”. Die kan altijd worden toegepast mits deze toepassing wordt gemeld. Het kwaliteitsbewijs van de schone grond kan bestaan uit een fabrikant eigenverklaring (vaak zand van een zandwinput) of op basis van een partijkeuring conform het besluit Bodemkwaliteit. Een bodemkwaliteitskaart geldt niet als een bewijsmiddel om aan een partij grond het predicaat “schone grond”, zoals bedoeld in de regeling, te geven.

 

Keuze 1: Schone grond bij gevoelige functie

Bij gevoelige bodemgebruiksfuncties alleen schone grond toepassen

Een aantal bodemgebruiksfuncties is zo gevoelig dat alleen schone grond (en dus geen licht verontreinigde grond) mag worden toegepast. Het zijn de volgende functies:

  • 1.

    waterwin- en grondwaterbeschermingsgebied Heumensoord (zie bijlage 2)1

  • 2.

    de ecologische hoofdstructuur (EHS) (zie bijlage 3),

  • 3.

    volkstuinen en

  • 4.

    speelplaatsen.

Omdat voor de stofgroep PFAS het normenkader nog in ontwikkeling is en men niet goed weet hoe de stoffen zich in de bodem en het grondwater verspreiden, worden er in het tijdelijk handelingskader voor PFAS conservatieve normen gehanteerd voor toepassing in grondwaterbeschermingsgebieden. De toetsingswaarde voor natuur en landbouw (vergelijkbaar met de achtergrondwaarde voor overige stoffen) voor PFOA is 1,9 µg/kg en voor de overige PFAS 1,4 µg/kg. In grondwaterbeschermingsgebieden moet volgens het tijdelijk handelingskader de kwaliteit van toe te passen grond voor alle PFAS voldoen aan 0,1 ug/kg .d.s.

Alleen voor grond afkomstig uit het grondwaterbeschermingsgebied , mag de gebiedswaarde worden gebruikt.

 

In Nijmegen is onderzoek gedaan naar het voorkomen van PFAS. In bijlage 7 zijn op basis van dat onderzoek de kentallen voor Nijmegen bepaald.

Uit het onderzoek blijkt dat de aangetroffen gehalten in heel Nijmegen vergelijkbaar zijn en Nijmegen voor wat betreft het voorkomen van PFAS als één gebied mag worden beschouwd:

  • de meeste stoffen uit die groep zijn niet meetbaar. Het gehalte ligt dus onder de 0,1 µg/kg.

  • alleen voor PFOA (perfluoroctaanzuur), PFOS (Perfluoroctaansulfonzuur) en PFBA (perfluorbutaanzuur) zijn in heel Nijmegen in traject 1 hogere gehalten gemeten. Voor deze drie stoffen is de gebiedswaarde voor traject 1 respectievelijk 1,4 ug/kg d.s., 1,2 ug/kg d.s. en 0,3 ug/kg d.s.

 

De provincie Gelderland heeft in de provinciale omgevingsverordening opgenomen dat wanneer grond wordt toegepast in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied en van buiten het waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is voor alle PFAS moet voldoen aan 0,1 ug/kg d.s. muv PFOA en PFOS. Voor deze stoffen geldt een bovengrens van 0,5 ug/kg. Deze bovengrens komt ongeveer overeen met de P80 die in Gelderland wordt aangetroffen in de bovengrond. Voor de toepassing van grond die afkomstig is van binnen het grondwaterbeschermingsgebied mogen gebiedswaarde met een maximum van 1,9 microgram per kilogram voor PFOA en 1,4 microgram per kilogram voor de overige PFAS worden vastgesteld, als de grond of baggerspecie afkomstig is van binnen het grondwaterbeschermingsgebied.

 

In onderstaande tabel zijn de normen voor PFAS opgenomen waaraan getoets moet worden bij toepassing in het grondwaterbeschermings- en grondwaterwingebied.

 

Tabel 2: Normen voor PFAS in µg/kg d.s. bij toepassing in grondwaterwin- en grondwaterbeschermingsgebied

 

 

Grond toepassen in grondwaterwingebied

Grond afkomstig van binnengrondwaterbeschermingsgebied toepasen in grondwaterbechermingsgebied

Grond afkomstig van buitengrondwaterbeschermingsgebied toepasen in grondwaterbechermingsgebied

stofnaam

Traject 1&

Traject 2&

Traject 1

Traject 2

Traject 1

Traject 2

PFOA

0,5

0,1

1,4

0,1

0,5

0,1

PFOS

0,5

0,1

1,2

0,1

0,5

0,1

PFBA

0,1

0,1

0,3

0,1

0,1

0,1

Overige PFAS@

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

 

@ Het betreft hier de overige stoffen die zijn opgenomen in de advieslijst voor PFAS, versie 12 juli 2019.

&Voor beschrijving traject 1 en 2 zie tabel 3.

 

4.4 Toepassen van grond met een bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs

De melder die grond wil toepassen of grond tijdelijk wil opslaan, kán de bodemkwaliteitskaart gebruiken als kwaliteitsbewijs voor de toe te passen grond. De gemeente geeft dus zelf geen kwaliteitsbewijs af. Het is de melder die via zijn melding verklaart dat de toe te passen grond voldoet aan de bodemkwaliteit van het herkomstgebied.

De bodemkwaliteitskaart geeft van 7 deelgebieden (zie bijlage 1) de verwachte bodemkwaliteit weer. Daarbij worden in elk deelgebied twee diepte trajecten onderscheiden: de visueel verontreinigde geroerde bovengrond en de visueel schone ongeroerde ondergrond. Vaak is op basis van visuele waarnemingen geen onderscheid te maken. Dan gelden de dieptes die zijn aangegeven In tabel 3.

 

Keuze 2: Diepte trajecten 1 en 2

Tabel 3: Diepte bodemtrajecten 1 en 2

 

Traject 1

Traject 2

 

Alle deelgebieden

 

de visueel verontreinigde geroerde bovengrond

 

de visueel schone ongeroerde ondergrond

 

Alsgeenvisueelonderscheidtussentraject 1en2kanwordengemaakt:

Deelgebied (zie kaart bijlage 1)

Traject 1 (m –mv)

traject 2 (m –mv)

tot 1900

0 - 2,0

> 2,0

1900-1945

0 - 1,0

> 1,0

1945-1965

0 - 1,0

> 1,0

1965-heden

0 - 0,5

> 0,5

Waalsprong

0 - 0,5

> 0,5

Waalsprong ophoging

0 - 0,5

> 0,5

Waalsprong-kassen

0 - 0,5

> 0,5

 

Keuze 3: Criteria bij bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs

Om de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel te kunnen gebruiken moet voldaan worden aan de volgende 3 criteria.

1.Geen partijkeuring of erkende kwaliteitsverklaring beschikbaar

Van de toe te passen grond mag geen andere geldige milieuhygiënische verklaring beschikbaar zijn.

 

2.Verplaatsing mogelijk? beantwoord met JA via onderstaande tabel 4

Het toepassen van grond waarbij de bodemkwaliteitskaart (BKK) als bewijsmiddel wordt gebruikt is alleen mogelijk indien er een JA in onderstaande tabel 4 staat. De deelgebieden zijn op de kaart in bijlage 1 en de diepte trajecten in tabel 3 weergegeven.

Voorbeeld: voor de grond afkomstig uit traject 1 van deelgebieden “tot 1900” of 1900-1945 kan de BKK niet als bewijsmiddel worden gebruikt (er staat een “nee”). In de meeste gevallen kan voor de grond uit traject 2 de BKK wel als bewijsmiddel gelden.

 

Tabel 4: Verplaatsingsmogelijkheden bij bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel

 

 

 

Deelgebied

 

 

 

traject

VA N

 

 

 

tot 1900

1900-1945

1945-1965

1965-heden

waalsprong

waalsprong-

kassen

waalsprong-

ophoging

 

 

 

1

2

1

2

1

2

1

2

1

2

1

2

1

2

 

 

 

 

 

 

 

 

NAAR

 

tot 1900

1

Nee

ja

nee

ja

ja

ja

ja

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

 

2

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

 

1900-1945

1

Nee

ja

nee

ja

ja

ja

ja

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

 

2

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

 

1945-1965

1

Nee

ja

nee

ja

ja

ja

ja

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

 

2

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

 

1965-heden

1

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

ja

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

 

2

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

 

Waalsprong

1

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

ja

ja

ja

ja

nee

ja

nee

Nee

 

 

2

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

waalsprong- kassen

1

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

ja

ja

ja

ja

ja

ja

nee

Nee

 

 

2

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

Nee

 

waalsprong- ophoging

1

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

ja

ja

ja

ja

ja

ja

ja

Nee

 

 

2

Nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

ja

nee

nee

nee

nee

nee

Nee

 

3.Op basis van vooronderzoek moet zijn vastgesteld dat sprake is van een onverdachte locatie of onderzoek moet uitwijzen dat gehalten voldoen aan LMW van het herkomstgebied

Om te bepalen of een locatie onverdacht of verdacht is moet een vooronderzoek (NEN5725) worden uitgevoerd, waarbij ook de milieuatlas en de historische kaarten atlas van de gemeente Nijmegen worden geraadpleegd.

 

Onverdachte locaties

Uit een vooronderzoek (NEN 5725) moet blijken dat de bodem waarop de verklaring betrekking heeft niet afwijkt van de kwaliteit die op de bodemkwaliteitskaart is aangegeven. Op onverdachte locaties is het niet nodig een verkennend bodemonderzoek uit te laten voeren, maar als dit bodemonderzoek aanwezig is, moeten deze gegevens wel worden meegenomen. Dit om de kans op een onterechte beslissing of de kwaliteit van de grond voldoet aan de bodemkwaliteitskaart zo klein mogelijk te houden.

 

Verdachte locaties

Op verdachte locaties moet een vooronderzoek (NEN 5725) én verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 en/ofNEN 5707 beschikbaar zijn. Bij verdachte locaties hadden of hebben namelijk bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden, waardoor een reële kans bestaat op een verontreiniging van de bodem. Denk hierbij bijvoorbeeld aan olietanks, gebruik van PFAS, de bermen van grote doorgaande wegen, spoorwegen, en aan (voormalige) boomgaarden of kassen.

 

Toetsing resultaten bodemonderzoek

Het bodemonderzoek moet een voldoende betrouwbaar beeld geven van de kwaliteit van de te onderscheiden en te ontgraven bodemtrajecten

De aangetroffen gehaltes (omgerekend naar standaardbodem) moeten onder de lokale maximale waarden van het herkomstgebied liggen.

Bij de toetsing kan worden uitgegaan van het bodemrapport dat het meest representatieve beeld over de bodemkwaliteit geeft.

 

Als uit een verkennend asbestbodemonderzoek blijkt dat de concentratienorm van 50 mg/kg d.s. (gewogen) wordt overschreden, moet aanvullend onderzoek worden uitgevoerd, totdat kan worden vastgesteld dat geen sprake is van ernstige asbestverontreiniging.

4.5 Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel bij grootschalige bodem toepassing

 

Keuze 4: BKK als kwaliteitsbewijs bij GBT uitgaande van de LMW waarden

 

De bodemkwaliteitskaart van Nijmegen mag als milieuhygiënisch kwaliteitsbewijs worden gebruikt voor toepassing van grond in een grootschalige bodem toepassing binnen het beheergebied Nijmegen. Voorwaarde is dat de LMW, zoals die in tabel 5 is opgenomen, voldoet aan de emissie toetswaarden voor de metalen en aan de norm industrie voor de overige stoffen.

Dat betekent dat van traject 1 van de deelgebieden “tot 1900”, “1900-1945”, “Waalsprong-kassen” en “Waalsprong ophoging” de bodemkwaliteitskaart niet als kwaliteitsbewijs kan worden gebruikt voor de toepassing in een grootschalige toepassing. Bij de overige deelgebieden en bodemtrajecten kan de bodemkwaliteitskaart wel als kwaliteitsbewijs gelden. Hierbij gelden ook de criteria 1 t/m 3 zoals vermeld paragraaf 4.2. Als de bodemkwaliteitskaart bewijsmiddel mag zijn voor de toepassing in een grootschalige bodemtoepassing dan hoeft er geen toets plaats te vinden voor PFAS (zie paragraaf 4.6, tenzij er een bodemonderzoek beschikbaar is waarbij gegevens beschikbaar zijn voor PFAS).

4.6 Toepassen van grond met een partijkeuring als kwaliteitsbewijs

De partijkeuring wordt uitgevoerd conform de protocollen uit het Besluit Bodemkwaliteit. De grondmonsters worden geanalyseerd op het standaardpakket landbodem en grond (variant A) aangevuld met PFAS en overige voor die partij verdachte stoffen. In het nieuwbouw gebied Waalsprong wordt het standaardpakket landbouw en grond (variant A) altijd minimaal aangevuld met een OCB-pakket (bestrijdingsmiddelen). Historische informatie is te vinden in milieuatlas en de historische kaarten atlas van de gemeente Nijmegen.

Voor de toetsing dienen de gehaltes van de partijkeuring eerst naar een standaard bodem te worden omgerekend.

 

4.6.1 Grond afkomstig uit het beheergebied Nijmegen

 

Keuze 5: Vaststelling locale maximale waarden

 

Toepassingseis bodemtraject 1

De kwaliteit van de partij grond voldoet, als voor alle stoffen geldt dat het rekenkundig gemiddelde gehalte van de monsters van die partijkeuring, omgerekend naar een standaard bodem, lager is dan de lokale maximale waarde (zie tabel 5) van het toepassingsgebied.

 

Verbijzondering toepassingseis voor lood traject 1

Een verbijzondering op de bovenstaande toepassingseis geldt voor de toetsing van de parameter lood in de deelgebieden ‘tot 1900’ en ‘1900-1945’. In deze deelgebieden zijn de loodgehaltes dusdanig hoog dat op basis van nieuwe inzichten m.b.t. tot het voorkomen van diffuus lood in de bodem en de gezondheidseffecten daarvan voor met name jonge kinderen, maatregelen nodig zijn. In bijlage 6 is dat onderbouwd. In deze deelgebieden wordt bij toepassing van grond in de tuinen van deze deelgebieden, getoetst aan de Maximale Waarde voor Wonen (in plaats van de LMW voor lood).

 

Toepassingseis bodemtraject 2

In traject 2 mag alleen grond worden toegepast die voldoet aan de achtergrondwaarde zoals bedoeld in artikel 4.2.2 lid 4 en 5 Regeling Bodemkwaliteit (zie tabel 5).

 

Tabel 5: lokale maximale waarden voor deelgebieden (zie bijlage 1) van traject 1 en 2 in mg/kg d.s. standaard bodem

Traject 1

 

Stofnaam

Aw

W

Ind

Tot 1900

1900-

1945

1945-

1965

Na 1965

Waal- sprong

Waal sprong kassen &

Waal sprong opho-

ging

Cadmium

0,6

1,2

4,3

1,2

1,2

1,2

1,2

1,2

1,2

1,2

Koper

40

54

190

88

114

64

54

54

61

61

Kwik

0,15

0,83

4,8/36Ω

0,83

0,86

0,39

0,3

0,3

0,3

0,3

Lood

50

210

530

465/210

$

405/210

$

208

100

110

115

115

Nikkel

35

nvt

100

70

70

70

70

70

70

70

Zink

140

200

720

399

576

299

212

244

244

244

Barium%

190

550

920

395

380

380

380

380

380

380

Kobalt

15

35

190

30

30

30

30

30

30

30

Molybdeen

1,5

88

190

3

3

3

3

3

3

3

PAK

1,5

6,8

40

6,8

6,8

6,8

3

3

3

3

PCB

0,02

0,04

0,5

0,04

0,04

0,04

0,04

0,04

0,04

0,04

DDT

0,2

0,2

1

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

1,7

DDE

0,1

0,13

1,3

0,13

0,13

0,13

0,13

0,33

0,41

2,3

DDD

0,02

0,84

34

0,04

0,04

0,04

0,04

0,04

0,082

0,84

Drins

0,015

0,04

0,14

0,03

0,03

0,03

0,03

0,03

2

2

PFOA±

#

#

#

1,9

1,9

1,9

1,9

1,9

1,9

1,9

PFAS

(overig)±

#

#

#

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

Overige

stoffen

@

@

@

≤2*AW

én ≤ W

≤2*AW

én ≤W

≤2*AW

én ≤W

≤2*AW

én ≤W

≤2*AW

én ≤W^

≤2*AW

én ≤W^

≤2*AW

én ≤W^

Traject 2

 

Stofnaam

 

 

 

Tot 1900

1900-

1945

1945-

1965

Na 1965

Waal- sprong

Waal sprong kassen

&

Waal sprong opho-

ging

Standaard pakket§ , DDT, DDE,

DDD en

drins

 

 

 

 

achtergrondwaarde volgens artikel 4.2.2 lid 4 en 5 Regeling Bodemkwaliteit (“schone grond”)

PFOA±

 

 

 

1,9

1,9

1,9

1,9

1,9

1,9

1,9

PFAS

(overig)±

 

 

 

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

Overige

stoffen

 

 

 

achtergrondwaarde volgens artikel 4.2.2 lid 4 en 5 Regeling Bodemkwaliteit

(“schone grond”)

AW= achtergrondwaarde

W= generieke maximale waarden wonen

Ind= generieke maximale waarden industrie

@:Zie voor de achtergrondwaarden en de generieke maximale waarden voor wonen en industrie bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Voor asbest is er geen AW, maar alleen een maximale waarde voor wonen. Deze norm is de lokale maximale waarde voor asbest.

%: Geen toetsing voor barium nodig zolang barium niet van bedrijfsmatige activiteit afkomstig is.

&: zie paragraaf 6.1 voor de opmerking over de exacte grenzen van het deelgebied Waalsprong-kassen.

$: zie de verbijzondering voor toepassingseis voor lood in traject 1 in de deelgebieden ‘tot 1900’en ‘1900-1945’ in tuinen.

^: Op basis de vele bodemonderzoeken in de Waalsprong zijn de overige bestrijdingsmiddelen nooit als probleemstof aangetroffen. Ze worden sporadisch als een bijverontreiniging bij een bodemverontreiniging met DDT, DDE en drins gemeten. Om het risico op afkeur van de grond alleen vanwege een zeer geringe bijverontreiniging met de overige bestrijdingsmiddelen te voorkomen, geldt voor de overige bestrijdingsmiddelen dat een geringe overschrijding van de achtergrondwaarde is toegestaan om toch te voldoen aan de bodemkwaliteit van het deelgebied. Daarbij mag er geen sprake zijn van een lokale verontreiniging met deze bestrijdingsmiddelen. De gemeente als bevoegd gezag beoordeelt bij de melding of deze situatie zich voordoet.

#: Voor PFOA en PFAS (overige verbindingen) zijn nog geen officiële normen afgeleid.

§: Het standaard pakket bodem betreft de metalen cadmium, koper, kwik, lood, nikkel, zink, barium, kobalt en molybdeen; en PAK en PCB en minerale olie.

±: Voor PFOA en PFAS (overig) wordt de kwaliteit weergegeven in ug/kg d.s.

Ω: Voor kwik anorganisch is de interventiewaarde 36 mg/kg d.s. voorkwik organisch is deze 4 mg/kg ds.

 

4.6.2 Grond afkomstig van buiten het beheergebied Nijmegen

Keuze 6: Strengere kwaliteit grond van buiten Nijmegen

 

De gemeente Nijmegen heeft geen bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs van grond afkomstig van buiten het beheergebied Nijmegen geaccepteerd. Grond van buiten Nijmegen dient vergezeld te gaan van een erkende kwaliteitsverklaring, anders dan een bodemkwaliteitskaart.

De partij grond kan in het beheergebied Nijmegen worden toegepast als het aan de kwaliteitseisen (omgerekend naar een standaard bodem) voldoet zoals aangegeven in tabel 6.

 

Keuze 7: Geen bodemkwaliteitskaart van andere gemeente als kwaliteitsbewijs

 

Tabel 6: Toepassingseis grond afkomstig van buiten het beheergebied Nijmegen

Traject 1

Toepassingseis, voldoen aan:

 

Traject 2

Toepassingseis, voldoen aan:

Deelgebied

 

Deelgebied

tot 1900

Maximale waarde Wonen/achtergrondwaarde PFAS

 

tot 1900

Achtergrondwaarde

1900-1945

Maximale waarde Wonen/achtergrondwaarde PFAS

 

1900-1945

Achtergrondwaarde

1945-1965

Achtergrondwaarde

 

1945-1965

Achtergrondwaarde

1965-heden

Achtergrondwaarde

 

1965-heden

Achtergrondwaarde

Waalsprong

Achtergrondwaarde

 

Waalsprong

Achtergrondwaarde

Waalsprong-kassen

Achtergrondwaarde

 

Waalsprong kassen

Achtergrondwaarde

Waalsprong-ophoging

Achtergrondwaarde

 

Waalsprong ophoging

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde: bedoeld als in artikel 4.2.2 lid 4 en 5 Regeling Bodemkwaliteit (schone grond) en toetsingswaarde natuur en landbouw voor PFAS

4.7 Percentage bodemvreemd materiaal

 

Keuze 8: Percentage bodem- vreemd materiaal

Het toepassen van grond is alleen toegestaan als ten hoogste 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal (steenachtig materiaal of hout) aanwezig is. Bodemvreemd materiaal is materiaal dat niet van nature in de bodem van Nijmegen voorkomt. Ander bodemvreemd materiaal zoals bijvoorbeeld plastic en piepschuim mag slechts sporadisch worden aangetroffen.

4.8 Samenloop toepassen van grond met andere beleidsterreinen

4.8.1 Archeologisch Rijksmonument

Het archeologisch rijksmonument van Nijmegen valt binnen de grenzen van het deelgebied Waalsprong- ophoging. In deze nota wordt vanuit het Besluit Bodemkwaliteit de mogelijkheid geboden om daar licht verontreinigde grond toe te passen. Of de ophoging daadwerkelijk mag worden aangelegd is afhankelijk van of er een monumentenvergunning wordt verleend en, zo ja, onder welke randvoorwaarden.

4.8.2 Invasieve soorten

Grond met resten van invasieve soorten als bijvoorbeeld japanse duizendknoop of berenklauw mag wettelijk gezien vrij hergebruikt worden. Wanneer echter grond met resten van invasieve soorten op een andere plek terecht komt, kunnen de aanwezige zaden, wortelstokken en stengeldelen uitgroeien tot nieuwe planten.

Hierdoor kan het aantal groeilocaties drastisch toenemen. De gemeente Nijmegen adviseert daarom om bij het toepassen van grond alert te zijn op de aanwezigheid van invasieve soorten (zie hoofdstuk 3 voor het stellen van aanvullende eisen). Zand afkomstig uit een zandwinning en thermisch gereinigde grond kunnen worden beschouwd als vrij van duizendknoop.

De gemeente Nijmegen houdt zich zelf bij het toepassen van grond aan de onderstaande inspanningsverplichting. Wanneer de grond nog niet is ontgraven wordt het brongebied van de te ontgraven grond gecontroleerd op het voorkomen van groeilocaties van Aziatische duizendknopen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het informatiesysteem van de gemeente Nijmegen (dat online beschikbaar is) als het grond betreft die vrijkomt binnen de gemeente Nijmegen, informatie van de terreineigenaar of van informatie uit een van de landelijke informatiesystemen over invasieve soorten. In het groeiseizoen (mei t/m september) wordt als dat zinvol is een inspectie uitgevoerd. Wanneer een inspectie in de winter wordt uitgevoerd, wordt er gelet op aanwezigheid van afgestorven stengels en worden er bij voorkeur steekproefsgewijs enkele gaten gegraven om te controleren of er duizendknoopwortels zitten.

Als de grond ontgraven is en in depot is geplaatst en de herkomst van de grond niet bepaald kan worden, wordt door een inspectie beoordeeld of visueel duizendknoop(resten) aanwezig zijn in de partij grond.

De partij grond wordt getoetst met behulp van een onkruidtoets dan wel RAG gecertificeerd.

 

4.8.3 Ecologische kwaliteit bovengrond

Bodemleven (biodiversiteit) is naast organische stof en voedingsstoffen een van de sleutelfactoren voor bodemvruchtbaarheid. Hoe rijker het bodemleven of de biodiversiteit, hoe beter ze zorgt voor het vrijkomen van voedingsstoffen en opbouw van bodemstructuur en humusgehalte voor voldoende bodemvocht. Daarmee levert biodiversiteit een essentiële ecosysteemdienst. Niet alleen voor de landbouw, maar ook in natuurgebieden, parken, tuinen en ander groen zijn planten en dieren afhankelijk van een vruchtbare bodem. Bij een goede natuurlijke bodemvruchtbaarheid is minder kunstmest, water en grondbewerking nodig. Een goede bodemvruchtbaarheid vermindert erosiegevoeligheid, verbetert waterregulatie, verhoogt ziekte- en plaagwering, vergroot het zuiveringsvermogen en bevordert koolstofvastlegging (klimaat) in de bodem.

Dat bodemleven, en overigens ook organisch stof zit vooral in de toplaag van de bodem.

Bij grootschalige projecten waarbij grondverzet plaatsvindt wordt de grond integraal ontgraven en hergebruikt in grootschalige toepassingen of voor verondieping van plassen. Dat, terwijl de toplaag geschikt is/kan zijn om de bodemkwaliteit elders in de stad te verbeteren.

Ook bij ophoging ten behoeve van woningbouw wordt de aanwezige toplaag niet optimaal benut. De ophooggrond wordt bovenop de voor het gebied kenmerkende vruchtbare toplaag gelegd. De fysische en biologische kwaliteiten van de grond uit de toplaag kunnen optimaal gebruikt worden door deze te ontgraven en boven op de ophooggrond aan te brengen. Waardevolle grond wordt dan niet onnodig lager hergebruikt dan nodig en de toplaag blijft als onderdeel van het natuurlijksysteem van dat gebied aanwezig.

De gemeente Nijmegen houdt rekening met deze circulariteitsgedachte bij het bepalen van hergebruiksmogelijkheden van deze grond in projecten.

4.9 Meldingsprocedure

 

Degene die grond daadwerkelijk gaat toepassen moet dit ten minste vijf werkdagen van te voren melden bij het landelijk meldpunt bodemkwaliteit (https://www.meldpuntbodemkwaliteit.nl/Voorportaal.aspx). Er hoeft niet gemeld te worden bij:

  • Hergebruik van grond door een natuurlijk persoon (een aannemer/bedrijf is geen natuurlijk persoon).

  • Het toepassen van schone grond in een hoeveelheid van minder dan 50 m3. Uiteraard moet ook in díe situaties aan de regels worden voldaan.

 

De melding wordt elektronisch of schriftelijk gedaan door middel van een landelijk vastgesteld formulier aan het ministerie van IenW. IenW stuurt de melding automatisch door naar het bevoegd gezag.

Nijmegen heeft de controle en beoordeling van de melding gemandateerd aan de Omgevingsdienst Regio Nijmegen. Die reageert binnen 5 dagen of de melding akkoord is.

 

Bij het toepassen van grond via het Besluit Uniforme Sanering (BUS) is geen melding via landelijk meldpunt nodig. De toepassing van de grond wordt gemeld via de BUS-melding. Het is dus essentieel dat de informatie over de herkomst en kwaliteit van toe te passen grond bij een BUS-sanering goed wordt geregistreerd.

 

Hoofdstuk 5 Bodemsanering (Wet bodembescherming)

 

Terugsaneerwaarden bodemsanering

5.1 Toelichting op de vindplaats van hoofdstuk 5

Zie hiervoor het document “Nota Bodembeheer 2021, Terugsaneerwaarden bodemsanering” op www.overheid.nl.

De terugsaneerwaarden voor bodemsanering uit hoofdstuk 5 zijn gebaseerd op de Wet bodembescherming en hebben de juridische status van beleidsregels.

Dit is in afwijking van de regels voor het toepassen van grond uit hoofdstuk 4, op basis van het Besluit bodemkwaliteit, met de juridische status van een verordening.

Conform de systematiek van de website www.overheid.nl worden verordeningen en beleidsregels in afzonderlijke documenten op deze website geplaatst. De overige hoofdstukken zijn een toelichting op zowel de verordening van hoofdstuk 4 en de beleidsregels van hoofdstuk 5 en staan daarom in beide documenten.

 

Technisch gedeelte

 

Hoofdstuk 6 Bodemkwaliteitskaarten

 

De bodemkwaliteitskaarten zijn opgesteld volgens de “Richtlijn bodemkwaliteitskaarten” en de eisen opgenomen in bijlage M van de Regeling Bodemkwaliteit. In dit hoofdstuk wordt de totstandkoming van deze kaarten beschreven.

6.1 Horizontale indeling (homogene deelgebieden)

 

Keuze 12: Grenzen deelgebieden

Bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaarten in 1998 is Nijmegen ingedeeld in homogene deelgebieden.

De indeling in homogene deelgebieden is gemaakt op basis van gegevens over de bewoningsgeschiedenis en ontwikkeling van het gebied. Diffuse verontreinigingen in stedelijke gebieden vertonen over het algemeen een duidelijk verband met de bewoningsgeschiedenis: hoe langer een gebied in gebruik is geweest, hoe meer diffuse verontreiniging. Verder is rekening gehouden met de bodemsoort.

De informatie over de ontwikkeling van Nijmegen is onder andere afkomstig van stadskaarten die de uitbreidingsgeschiedenis van Nijmegen nauwkeurig weergeven. Opvallend is dat de uitbreiding van Nijmegen schoksgewijs is verlopen. In bepaalde periodes zijn grote wijken als een schil aan de stad toegevoegd. Rekening houdend met deze schoksgewijze uitbreiding en de leefgewoontes in bepaalde periodes kunnen we Nijmegen in 5 deelgebieden verdelen.

Wanneer we de bodemsoort bij de indeling betrekken, blijkt dat de eerste indeling op basis van de uitbreidingsgeschiedenis niet verandert. Integendeel, de bodemsoort bekrachtigt juist de eerdere indeling op basis van ouderdom.

Bij de actualisatie van de nota in 2010 is er één deelgebied toegevoegd, namelijk deelgebied “Waalsprong-kassen” vanwege de drins-problematiek. Het deelgebied “Waalsprong ophoging” is in 2012 toegevoegd om hergebruik van met bestrijdingsmiddelen verontreinigde grond mogelijk te maken.

Deze homogene deelgebieden zijn het uitgangspunt bij de voorliggende actualisatie van de bodemkwaliteitskaart. De grenzen van de 7 homogene deelgebieden zijn in bijlage 1 gepresenteerd. Een beschrijving van deze deelgebieden volgt hieronder.

Deelgebied 1: Tot 1900

Het eerste homogene deelgebied beslaat het oude centrum van Nijmegen binnen de voormalige stadsomwalling; het deel van de stad dat al ver voor 1900 bestond. In dit oude stadscentrum hebben de bewoners sinds de Romeinse tijd op een betrekkelijk klein oppervlak geleefd. Vanwege deze eeuwenlange bewoning is in de loop der tijd de bodem diffuus verontreinigd geraakt: in de middeleeuwen zijn huizen keer op keer afgebrand of gesloopt, de kleine nijverheid en de burgers gooiden hun afval en ook hun uitwerpselen op de straat of over de omwalling. Ook door slechting van de omwalling is de grond verontreinigd geraakt door opvullingen van (droge) grachten rondom de omwalling. Meer recentelijk, in de Tweede Wereld Oorlog, zijn door verwoestingen van bebouwing uit die tijd grote hoeveelheden puin in de grond terecht gekomen.

 

De bodem in dit deelgebied bestaat voornamelijk uit fijn tot grof zand met grindbijmengingen. Het gebied ligt in de smeltwatervlakte aan de voet van de stuwwal.

 

Deelgebied 2: 1900-1945

In het einde van de 19e eeuw zijn de wallen rondom Nijmegen geslecht. Nijmegen kreeg hierdoor de hoog benodigde ruimte voor woningbouw en industrie. Ook in deze periode is de bodem diffuus verontreinigd geraakt. Voor het bouwrijp maken van de locaties is mogelijk grond van uit de omwalling gebruikt. Bij de woningen zijn kleine tuinpaadjes met slakken, sintels en kolengruis aangebracht. Aangezien in deze tijd vooral op kolen werd gestookt, is het kolenas vaak in de tuin uitgestrooid of soms als grondverbetering in de moestuin gebruikt. De industrie in de omgeving heeft in de vorm van kleinschalige bedrijfsactiviteiten en atmosferische depositie of verspreiding van afval op het land bijgedragen aan de verslechtering van de bodemkwaliteit in het gebied.

De bodem in dit deelgebied bestaat voornamelijk uit fijn tot grof zand met grindbijmengingen. Het gebied ligt gedeeltelijk in de smeltwatervlakte en gedeeltelijk op de stuwwal.

 

Deelgebied 3: 1945-1965

Na de Tweede Wereldoorlog zijn binnen 20 jaar grote uitbreidingswijken toegevoegd, waarbij het Maas- Waalkanaal als een barrière fungeerde. In deze wijken is de bodem minder diffuus verontreinigd dan in het oudere Nijmegen. Dit komt ondermeer door de minder lange bewoningsgeschiedenis en de overgang van kolen op minerale olie en aardgas voor de verwarming, waardoor er minder kolenas werd uitgestrooid. Toch is de bodem in de loop der tijd door menselijke activiteiten diffuus verontreinigd geraakt. Het gaat dan ondermeer om het grote grondverzet tijdens de bouwfase, de beperkte kolenas uitstrooiingen en de voortgaande atmosferische depositie door toenemende industrie en verkeer.

De bodem in dit deelgebied bestaat voornamelijk uit fijn tot grof zand met grindbijmengingen. Het gebied ligt gedeeltelijk in de smeltwatervlakte en gedeeltelijk op de stuwwal.

 

Deelgebied 4: 1965-heden

De 'sprong over het kanaal' is eind jaren zestig genomen waarmee het bebouwde gebied van Nijmegen met een derde is toegenomen. In dit deelgebied is niet alleen een diffuse verontreiniging aanwezig ten gevolge van menselijke activiteiten zoals grondverzet en het verkeer, maar dragen ook natuurlijke processen bij aan de diffuse verontreiniging. Eén van de natuurlijke verschijnselen is de kwel waarmee stoffen vanuit het diepe grondwater in de bovengrond zijn neergeslagen. Daarnaast is de bodem tijdens de sedimentatie van klei in dit rivierengebied van nature met bepaalde stoffen verrijkt.

De eerste meter van de bodem bestaat voornamelijk uit (zandige) klei. Hieronder bevindt zich fijn tot grof zand. Het gebied ligt in het oude en jonge rivierkleigebied.

 

Deelgebied 5: Waalsprong

Met de 'sprong over de Waal' wordt opnieuw de ruimtenood voor woningen en bedrijven verminderd. Het agrarische gebied wordt ontwikkeld tot een duurzaam woon- en natuurgebied. De diffuse verontreinigingen zijn ook in dit deelgebied ontstaan ten gevolge van zowel menselijk handelen als natuurlijke processen. Bij menselijk handelen moet worden gedacht aan het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, het uitspreiden van slib uit de sloot op de kant en het aanbrengen van kleine halfverhardingswegen. De natuurlijke processen zijn, net zoals in deelgebied 4, kwel- en sedimentatieprocessen.

Een belangrijke bron van bodemverontreiniging in dit gebied is het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de (voormalige) boomgaarden.

 

De bovenste meter van de bodem bestaat uit (zandige) klei. Hieronder bevindt zich fijn tot grof zand. Het gebied ligt in het jonge rivierkleigebied.

 

Deelgebied 6: Waalsprong kassen

Dit deelgebied is in 2010 apart genomen omdat ervaring leerde dat in de kassen andere bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt dan in de rest van de Waalsprong. Typerend is het aantreffen van hogere gehaltes aan drins (bestrijdingsmiddelen).

De ligging van de kassen is herleid uit (oude) luchtfoto’s en topografische kaarten. Ondanks de zorgvuldige inventarisatie is het mogelijk dat de exacte grenzen van de kassen niet kon worden ingetekend of dat kassen in z’n geheel niet op foto’s en kaarten te herkennen waren.

Mocht uit gedetailleerd onderzoek een kas toch aanwezig zijn of dat de grenzen van de kas iets anders liggen, dan kunnen in afstemming met de gemeente Nijmegen de exacte grenzen worden bepaald. Daarnaast is het mogelijk dat door kleinschalig grondverzet de grond in het verleden buiten de grenzen van de kas is terecht gekomen. Pas na goedkeuring van de gemeente behoort in die situatie de grond ook tot het deelgebied kassen.

 

De bovenste meter van de bodem bestaat uit (zandige) klei. Hieronder bevindt zich fijn tot grof zand. Het gebied ligt in het jonge rivierkleigebied.

 

Deelgebied 7: Waalsprong ophoging

Het deelgebied “Waalsprong ophoging” is in 2012 toegevoegd. De grenzen van het deelgebied “Waalsprong ophoging” zijn bepaald door de ligging van de voormalige stortplaats “Zwarte weg” en het archeologisch rijksmonument.

Dit deelgebied is toegevoegd om licht verontreinigde grond met bestrijdingsmiddelen uit de Waalsprong en Waalsprong-kassen toe te kunnen passen.

6.2 Inventariseren en voorbewerken van de gegevens

De totale dataset

Voor het berekenen van de statistische kentallen in de homogene deelgebieden zijn de gegevens gebruikt die aanwezig zijn in het Bodem Informatie Systeem (BIS) van de gemeente Nijmegen. Er zijn gegevens gebruikt uit rapporten conform de NVN of NEN-richtlijnen of daarmee vergelijkbare opzet. In het Bodeminformatiesysteem worden in principe alleen de verkennend bodemonderzoeken tot analyseniveau ingevoerd en worden de analyses van nader onderzoeken en saneringen niet ingevoerd. Door deze beperking is de kans klein dat onderzoeken in de dataset zijn opgenomen die omwille van hun classificatie “verdacht” nader zijn onderzocht.

 

Vermenigvuldigen van de detectielimiet met factor 0,7

Gehaltes die onder de detectielimiet liggen hebben geen getalswaarde en zijn in het BIS als negatief getal ingevoerd. Om deze metingen toch in berekeningen te kunnen meenemen is in de dataset een waarde opgenomen die gelijk is aan 0,7 *detectielimiet.

 

Gelijkwaardig behandelen van individuele monsters en mengmonsters

In de volledige dataset zijn zowel enkelvoudige als mengmonsters één maal opgenomen.

 

Keuze 13: Gebruik van gegevens ouder dan 5 jaar

Secteren van gegevens van 1995 en jonger

Volgens de Richtlijn mogen in beginsel alleen analysegegevens voor de bodemkwaliteitskaart worden gebruikt die niet ouder zijn dan 5 jaar. Door deze strenge selectie zouden veel representatieve gegevens voor de bodemkwaliteitskaart worden uitgesloten. Daarom mogen ook bodemgegevens ouder dan 5 jaar gebruikt worden, als deze bodemgegevens vergelijkbaar zijn met de recente bodemgegevens.

De oudere bodemgegevens zorgen voor een grotere dataset met analysegegevens waardoor de gemiddelde kwaliteit van een zone beter wordt onderbouwd. De oudere bodemgegevens zijn zoals in de Nota bodembeheer Nijmegen 2012 al is gemotiveerd vergelijkbaar met de bodemgegevens die de laatste 5 jaar beschikbaar zijn gekomen. Daarom zijn, net zoals bij de bodemkwaliteitskaart van 2012, de gegevens vanaf 1 januari 1995 meegenomen bij de evaluatie.

 

Opdelen gegevens in de 6 homogene deelgebieden (horizontale indeling)

De dataset is opgedeeld in 6 deelbestanden van de betreffende 6 homogene deelgebieden. Voor het deelgebied Waalsprong ophoging zijn geen statistische berekeningen uitgevoerd, omdat de hoogte van de LMW beleidsmatig zijn bepaald. De feitelijke bodemkwaliteit is vergelijkbaar met die van de Waalsprong, gezien het gelijke bodemgebruik en de historie.

 

Opdelen gegevens in de twee bodemtrajecten (verticale indeling)

De bodemvreemde bijmengingen zoals puin- en kooldeeltjes komen vanaf de bovenkant in de grond terecht. Hierdoor is bovenin meer diffuse verontreiniging aanwezig dan diep in de grond. Dit verschil is in het veld veelal met het blote oog te herkennen.

We onderscheiden dus de visueel verontreinigde geroerde bovengrond (traject 1) en de visueel schone ongeroerde ondergrond (traject 2). De gegevens die zijn gebruikt voor het vaststellen van de bodemkwaliteit van de beide lagen komen uit de in tabel 10 aangegeven bodemtrajecten. Een monster wordt opgenomen in een dataset wanneer het gemiddelde van het diepte traject binnen de grenzen van het traject valt.

 

Tabel10:Herkomstvangegevensvoorvaststellenkwaliteitperdeelgebiedenbodemtraject.

Homogeen deelgebied

traject 1 (m -mv)

traject 2 (m –mv)

tot 1900

0 - 2,0

*

1900-1945

0 - 1,0

> 1,0

1945-1965

0 - 1,0

> 1,0

1965-heden

0 - 0,5

>0,5

Waalsprong

0 - 0,5

>0,5

Waalsprong-kassen

0 - 0,5

>0,5

* Bij de meeste bodemrapporten volgens de NEN 5740 is niet dieper geboord dan 2,0 m -mv waardoor er te weinig kwaliteitsgegevens voor traject 2 zijn.

 

Omrekenen van gehaltes naar een standaard bodem

De normen uit het Besluit Bodemkwaliteit zijn uitgedrukt in gehaltes voor een standaard bodem. Als van een monster het lutum- en humuspercentage is gemeten dan worden die percentages gebruikt bij de omrekening naar een standaard bodem. Voor monsters waarbij geen lutum en humus is gemeten, is het gemiddelde percentage van het deelgebied genomen voor de omrekening. In tabel 11 zijn de gemiddelde lutum- en humuspercentages voor de deelgebieden en dieptetrajecten gegeven.

 

Tabel11:Percentagelutumenhumusingrond perdeelgebiedenperbodemtraject.

Deelgebied

Traject

Bodemtraject (m -mv)

Lutum (%)

Humus(%)

tot 1900

1

0 - 2,0

2,9

1,7

1900-1945

1

0 - 1,0

3,8

2,9

 

2

> 1,0

3,7

2,0

1945-1965

1

0 - 1,0

3,6

2,7

 

2

> 1,0

2,7

1,7

1965-heden

1

0 - 0,5

8,4

2,9

 

2

>0,5

9,2

2,0

Waalsprong

1

0 - 0,5

14,3

3,5

 

2

>0,5

17,3

2,4

Waalsprong-kassen

1

0 - 0,5

10,3

2,8

 

2

>0,5

16,2

2,1

 

Keuze 14: uitbijter- selectie

Verwijderen uitschieters/uitbijters

Uitschieters of uitbijters zijn waarnemingen in een gegevensbestand die niet voldoen aan het patroon dat door de andere waarnemingen bevestigd wordt. In de dataset zijn dat gegevens die een veel hoger gehalte hebben dan de andere gegevens in de dataset. Deze hoge gehaltes zijn bijvoorbeeld het gevolg van een inhomogeen of niet representatief monster of een analysefout en mogen dus niet worden meegenomen bij de bepaling van de statistische kentallen. De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten’ staat het automatisch verwijderen van uitbijters op basis van een statistische toets niet toe. De toets mag alleen worden gebruikt als hulpmiddel om uitbijters te identificeren en ze vervolgens individueel te beoordelen of ze terecht als uitbijter zijn geïdentificeerd. Als dat zo is mag de waarneming worden verwijderd. De gemeente Nijmegen wijkt hiervan af en wel om de volgende redenen:

  • Over het algemeen worden bij het automatisch met de statistische toets verwijderen van de uitbijters slechts enkele procenten uit de database verwijderd. Bij een grote hoeveelheid gegevens is dan het effect op de uiteindelijke statistische kentallen beperkt.

  • Als de uitbijters handmatig (met de statistische toets als indicator) worden verwijderd zullen er net als bij de automatische verwijdering slechts enkele procenten uit de database worden verwijderd. Het gaat dan met name om gehaltes die horen bij een lokale verontreiniging (ondanks dat alleen verkennende bodemonderzoeken worden ingevoerd). Het kental zal dan niet wezenlijk anders zijn dan bij de automatische toets.

  • Het gebruik van een statistische toets is eenvoudiger, eenduidiger, beter reproduceerbaar en objectiever.

Uit de dataset zijn uitschieters (uitbijters) automatisch verwijderd. Een uitschieter wordt gedefinieerd als de waarneming die boven de 75-percentielwaarde plus 3 maal de interkwartielafstand (P75-P25) ligt. In de tabellen in bijlage 10 en bijlage 11 is aangegeven wanneer een meetresultaat wordt beschouwd als een uitschieter. Bovendien is het aantal uitschieters genoteerd. De zogenoemde uitschieters zijn niet bij de berekening van de kentallen meegenomen.

6.3 Stoffen waarvoor statistische kentallen zijn berekend

 

Keuze 15: Stoffen- pakket: Standaard pakket A + OCB’s en PFAS

De bodemkwaliteit kan voor een groot scala aan stoffen worden vastgesteld. In de praktijk wordt de keuze veelal beperkt tot de stoffen die in het standaard analysepakket van een verkennend bodemonderzoek voorkomen, omdat daarvan voldoende gegevens voor handen zijn om statistische berekeningen te kunnen uitvoeren. Uit dit pakket zijn alleen de immobiele stoffen geselecteerd. Mobiele stoffen, zoals minerale olie kennen geen diffuus karakter. Ze komen meestal voor als puntverontreiniging bij bijvoorbeeld een olietank.

Dit betekent dat de bodemkwaliteit wordt vastgelegd aan de hand van 9 metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink), PAK (10, som) en PCB (7, som). Daarnaast worden de persistente bestrijdingsmiddelen DDT(som), DDE(som), DDD(som) en drins (som) meegenomen. In de Waalsprong zijn deze stoffen veelvuldig gebruikt vanwege de (voormalige) boomgaarden en kassen. Ten zuiden van de Waal zijn minder kassen en boomgaarden aanwezig geweest, maar toch worden de kentallen voor de bestrijdingsmiddelen berekend om zo te beoordelen of ook in dat gebied bestrijdingsmiddelen verhoogd voorkomen.

In 2019 zijn op basis van het tijdelijke handelingskader PFAS ook voor de stoffen die zijn opgenomen in de advieslijst voor PFAS, versie van 12-7-20192, statistische kentallen berekend. De gegevens die hiervoor zijn gebruikt zijn met bodemonderzoek verzameld. De dataset die op deze wijze is ontstaan, is vervolgens op dezelfde wijze voorbewerkt als beschreven in 6.2. De werkwijze is uitgebreid beschreven in bijlage 7.

6.4 De bodemkwaliteit uitgedrukt in statistische kentallen

De homogene deelgebieden zijn zo gekozen, dat binnen zo’n gebied een vergelijkbare bodemkwaliteit wordt verwacht. Dan nóg kunnen de gehaltes van een bepaalde stof binnen zo’n gebied behoorlijk variëren. Er is dus niet een enkel vast gehalte aanwezig, maar een bepaalde verdeling van gehaltes. De meeste gehaltes zullen rond het gemiddelde liggen, maar er zijn er natuurlijk ook bij die iets hoger of lager uitvallen. Het is deze verdeling die een homogeen deelgebied karakteriseert. Om het deelgebied toch getalsmatig te kunnen kenmerken wordt gebruikt gemaakt van statistische kentallen. Veelgebruikte kentallen zijn het rekenkundig gemiddelde en de percentielwaarde. Een rekenkundig gemiddelde is uiteraard het gemiddelde van alle gehaltes. De percentielwaarde is iets lastiger voor te stellen en kan beter aan de hand voor een voorbeeld worden uitgelegd.

Allereerst worden alle gehaltes van klein naar groot gesorteerd. Een 95 percentielwaarde (afgekort P95) is dan het gehalte waar 95 procent van alle gehaltes onder ligt en 5 procent daar boven (als er 100 waarnemingen zijn, is dit na sortering de 95e waarneming).

 

6.5 Evaluatie van de statistische kentallen

Omdat de kentallen m.u.v. PFAS al weer meer dan 5 jaar geleden bestuurlijk zijn vastgesteld, moeten deze worden geëvalueerd op basis van nieuwe gegevens. In bijlage 9 is de notitie opgenomen waarin de hiervoor uitgevoerde werkzaamheden en de resultaten zijn beschreven. Hierbij zijn de gebruikte gegevens geïnventariseerd en voorbewerkt zoals beschreven in 6.2. Hier volstaan we met vermelding van de resultaten.

De in 2012 vastgestelde gemeentelijke Lokale Maximale Waarden (de 95-percentiel waarden) en de geactualiseerde dataset zijn met elkaar vergeleken. Daarbij is vastgesteld dat:

  • De gemeentelijke Lokale Maximale Waarden (95-percentiel waarden) van de in 2012 vastgestelde bodemkwaliteitskaart en van de geactualiseerde dataset weinig verschillen.

  • Er geen noodzaak is voor een controle op het saneringscriterium in de bodemkwaliteitszone, omdat de LMW niet hoger zijn dan de interventiewaarden.

  • Voor de bodemkwaliteitszones “tot 1900”, “1900-1945” en voor het deelgebied “Waalsprong kassen”, is voor één of meerdere stoffen een sterke heterogeniteit vastgesteld. De bodemkwaliteitszones bevatten desalniettemin ruim voldoende waarnemingen om de bodemkwaliteit goed te beschrijven. De bodemkwaliteit is daarmee voldoende betrouwbaar.

De statistische kentallen van de stoffen die de geactualiseerde bodemkwaliteit in de 6 verschillende deelgebieden en de 2 verschillende bodemtrajecten beschrijven zijn te vinden in bijlage 10 en bijlage 11. Naast de belangrijke kentallen ‘het gemiddelde’ en de P95 (en de P25 en P75 voor het berekenen van de uitbijtergrens) zijn ook nog de volgende statistische kentallen berekend: P5, P50, P80, P90, aantal (exclusief uitbijters), aantal uitbijters, maximum (inclusief uitbijters), uitbijtergrens, standaarddeviatie en variatiecoëfficiënt.

Voor PFAS zijn de statistische kentallen opgenomen in bijlage 7.

6.6 Evaluatie gebiedsindeling

Vanwege het project Ruimte voor de rivier is de dijk ten noorden van de Waal verlegd. Hierdoor is een deel van het Waaslprong gebied buitendijks komen te liggen en maakt het geen onderdeel meer uit van de bodemkwaliteitskaart van Nijmegen. Het beheer van dit gebied voor wat betreft de toepassing van grond is in 2015 overgegaan naar Rijkswaterstaat.

We concluderen dat de gebiedsindeling nog steeds correct is, omdat de variatie in gehaltes binnen de deelgebieden klein is (de variatiecoëfficiënt blijft binnen de acceptabele grens van 2) en de data ruimtelijk goed verdeeld zijn over en binnen de gebieden. Bovendien hebben de kentallen een hoge mate van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid, omdat het aantal gegevens per deelgebied buitengewoon hoog is. Voor OCB’s zijn bij een aantal deelgebieden in traject 2 en in traject 1 voor het deelgebied “tot 1900” te weinig gegevens beschikbaar om de statistische kentallen nauwkeurig en betrouwbaar genoeg te kunnen vaststellen. Aangezien de stoffen niet in hoge gehaltes aanwezig zijn en de normen voor schone grond zoals bedoeld in artikel 4.2.2. niet worden overschreden, is dit minder relevant.

 

Hoofdstuk 7 Afweging generiek en gebiedsspecifiek kader

 

Het besluit Bodemkwaliteit kent twee mogelijkheden om hergebruik van grond te regelen, namelijk het generieke kader en het gebiedsspecifieke kader3. In het generieke kader wordt getoetst aan landelijk geldende normen.

Nijmegen kiest voor het gebiedsspecifieke kader waarmee we ons beleid afstemmen op de slechtere bodemkwaliteit die in de gemeente Nijmegen aanwezig is. In dit hoofdstuk is onderbouwd waarom.

7.1 Hoe werkt het generieke kader in Nijmegen

Uitgangspunt van het generieke kader is dat de kwaliteit van de toe te passen grond moet aansluiten bij de functieklasse die de bodem heeft: achtergrondwaarde, wonen of industrie. Bij ieder van de drie bodemfunctieklasses zijn maximale waarden vastgesteld waaraan de kwaliteit van de toe te passen grond moet voldoen. Voor de stoffen uit het standaardpakket A aangevuld met de bestrijdingsmiddelen DDT, DDE, DDE en drins zijn ze hieronder weergegeven (afkomstig uit bijlage B van de Regeling Bodemkwaliteit).

 

Tabel12:Achtergrondwaardeendegeneriekemaximalewaardevoordebodemfunctieswonenenindustrie(inmg/kgd.s.)geldendvooreenstandaard bodem.

Bodemfunctie-

klasse

Cad-

mium

Ko-

per

 

kwik

 

lood

Nik-

kel

 

zink

Ba-

rium

Ko-

balt

molyb-

deen

 

PAK

 

PCB

 

DDT

 

DDE

 

DDD

 

drins

Achtergrond-

waarde

0,60

40

0,15

50

35

140

190

15

1,5

1,5

0,020

0,2

0,10

0,020

0,015

Wonen

1,2

54

0,83

210

nvt

200

550

35

88

6,8

0,040

0,2

0,13

0,84

0,04

Industrie

4,3

190

4,8

530

100

720

920

190

190

40

0,5

1

1,3

34

0,14

Om te weten welke generieke maximale waarden voor een gebied gelden, moet de bodemfunctieklasse van het gebied worden bepaald: Achtergrondwaarde, wonen of industrie? In het generieke kader wordt dat vastgesteld aan de hand van een klassenindeling:

  • bodemfunctieklasse: het hoofdgebruik van het gebied wordt (door de gemeente) ingedeeld in de bodemfunctieklasse Achtergrondwaarde , wonen of industrie.

  • bodemkwaliteitsklasse: de bodemkwaliteit van het deelgebied wordt ingedeeld in de Achtergrondwaarde of de klasse wonen of industrie.

De strengste van deze twee klassen bepaalt de bodemfunctie en daarmee de generieke maximale waarden waaraan wordt getoetst. Bovenstaande klassenindeling is opnieuw voor het beheergebied van Nijmegen uitgewerkt in deze paragraaf.

7.1.1 Indeling in bodemfunctieklassen

De bodemfunctieklassen beschrijven op hoofdlijnen het gebruik van de bodem in een gebied.

Op basis van de Dynamiekkaart Nijmegen (bijlage 4) en de Bouwstenenkaart Nijmegen (bijlage 5) is voor de 6 deelgebieden van Nijmegen het hoofdgebruik bepaald. In één deelgebied kunnen wel álle vormen van gebruik voorkomen, maar één is dominant aanwezig. In alle 6 deelgebieden is wonen het dominante gebruik. Dus ze worden allemaal in de bodemfunctieklasse wonen ingedeeld.

7.1.2 Indeling in bodemkwaliteitsklassen

Ook de aanwezige bodemkwaliteit wordt ingedeeld in de kwaliteitsklasse die hoort bij Achtergrondwaarde of de klasse wonen of industrie. De bodemkwaliteitsklasse geeft zo een maat voor de kwaliteit van de bodem in het deelgebied. Voor het indelen van grond in één van de drie bodemkwaliteitsklassen is een aantal toetsregels opgesteld. Deze uitgebreide toetsing is nodig om te voorkomen dat een deelgebied te snel in een hogere bodemkwaliteitsklasse wordt ingedeeld en daardoor de kwaliteit van het deelgebied verslechtert door toepassing van grond tot het niveau van die hogere bodemkwaliteitsklasse.

 

Toetsregels bij indeling in bodemkwaliteitsklassen:

  • 1.

    als het gemiddelde gehalte in het deelgebied van maximaal 2 stoffen4 hoger is dan achtergrondwaarde maar wel lager dan 2 keer de achtergrondwaarde én de norm voor wonen niet wordt overschreden, wordt toch voldaan aan de kwaliteit die hoort bij de Achtergrondwaarde.

  • 2.

    als het gemiddelde gehalte van maximaal 2 stoffen hoger4 is dan de norm wonen maar lager dan de som van de norm voor wonen en de achtergrondwaarde, wordt voldaan aan de kwaliteit die hoort bij de functie wonen.

  • 3.

    in alle andere gevallen waarbij bovendien het gemiddelde gehalte kleiner is dan de norm voor industrie, wordt voldaan aan de kwaliteit die hoort bij de functie industrie.

Voor de 6 deelgebieden in Nijmegen is per stof het rekenkundig gemiddelde bepaald. In onderstaande tabel 13 zijn de gemiddelde gehaltes per stof, per deelgebied en per bodemtraject gepresenteerd en getoetst met de rekenregels die gelden voor de indeling van bodemkwaliteitsklassen.

 

Tabel 13: Het gemiddelde gehalte per deelgebied voor 9 metalen, PAK, PCB (som 7), DDT(som), DDE(som), DDD(som) en drins(som) voor bodemtraject 1 en 2 (in mg/kg ds) omgerekend naar een standaard bodem (10% humus en 25 % lutum) en de indeling in bodemkwaliteitsklassen

 

4 Het aantal stoffen van 2 geldt bij het analyseren van minimaal 16 stoffen. Zie verder hiervoor de Regeling Bodemkwaliteit.

7.1.3 Toepassingseis: de strengste van twee klassenindelingen

De kwaliteit van de toe te passen grond moet voldoen aan de strengste van de bodemfunctieklasse en de bodemkwaliteitsklasse. In onderstaande tabel 14 is dit samengevat voor de 6 deelgebieden en bodemtraject 1.

 

Tabel 14: Bodemfunctieklasse, Bodemkwaliteitsklasse en Toepassingseis grond voor de 6 deelgebieden

Deelgebied

bodemfunctieklasse

Bodemkwaliteitsklasse

 

Toepassingseis voor de partij toe te passen grond

tot 1900

wonen

wonen

--->

wonen

1900-1945

wonen

wonen

--->

wonen

1945-1965

wonen

wonen

--->

wonen

1965-heden

wonen

Achtergrondwaarde

--->

Achtergrondwaarde

Waalsprong

wonen

Achtergrondwaarde

--->

Achtergrondwaarde

Waalsprong-kassen

wonen

> Industrie

--->

wonen

We zien dat de bodemkwaliteitsklassen altijd vergelijkbaar of beter zijn dan de bodemfunctieklassen (met uitzondering van Waalsprong-kassen). Hierdoor zal gemiddeld genomen de kwaliteit van de uitkomende grond voldoen aan de functie die binnen het deelgebied geldt en daar kunnen wordentoegepast. Het lijkt er dan ook op dat we voor een generiek kader kunnen kiezen. Tóch wordt voor het gebiedsspecifieke kader gekozen. Dat wordt hierna beargumenteerd.

 

7.2 Nijmegen kiest voor gebiedsspecifiek kader: argumentatie

7.2.1 Argument 1: grote kans op afkeur van partij bij generiek beleid

Keuze 16: afweging generiek en gebiedsspecifiek

Binnen een deelgebied kunnen de gehaltes van plaats tot plaats variëren. Ten opzichte van het gemiddelde gehalte zijn er op sommige plaatsen hogere gehaltes en op andere plaatsen lagere gehaltes aanwezig. Dat betekent dat de kans bestaat dat, na het uitvoeren van een partijkeuring, de grond niet aan de toepassingseis voldoet. Hoe groot die kans ongeveer is, is in tabel 15 weergegeven. In de tabel staat het percentage van analyses uit de database dat de toepassingseis van het betreffende deelgebied overschrijdt.

Tabel 15: Percentage overschrijding van de Achtergrondwaarde en maximale waarde wonen

 

 

 

 

Deelgebied

 

 

 

Toepas- singseis

Cadmium

Koper

kwik

lood

Nik-kel

zink

barium

kobalt

molybdeen

PAK

PCB

DDT

DDE

DDD

drins

tot 1900

W

 

21

 

25

 

24

 

 

 

3

 

 

 

 

 

1900-1945

W

 

28

 

22

 

32

 

 

 

18

 

 

 

 

 

1945-1965

2* AW

en < W

 

 

9

 

14

 

32

 

 

16

 

 

 

 

19

 

 

 

 

 

1965-heden

2* AW

en < W

 

 

 

 

7

 

 

5

 

 

 

 

7

 

 

 

15

 

 

42

Waalsprong

2* AW

en < W

 

 

 

 

6

 

 

10

 

 

 

 

5

 

 

 

18

 

 

Waalsprong kassen

W

 

 

7

 

 

 

 

14

 

 

 

 

 

 

 

24

 

 

58

Uit de tabel blijkt dat in tientallen van procenten de grond niet voldoet aan de norm van het deelgebied. Zo ligt bijvoorbeeld 32 procent van de analyses van lood in deelgebied “1900-1945” boven de norm wonen. Of 18 procent van de analyses van DDE in deelgebied “Waalsprong” boven de norm Achtergrondwaarde. Hierdoor is de kans groot (grofweg 20 à 30 procent) dat de kwaliteit van een partij grond niet voldoet aan de maximale waarden die voor het gebied gelden, terwijl dergelijke gehaltes wel algemeen in het gebied voorkomen.

 

7.2.2 Argument 2: afstemming met saneringsbeleid

Voor bodemsanering hebben wij gehaltes gedefinieerd die de gevalsgrenzen vormen op basis van de P95. Die gehaltes zijn hoger dan de generieke waarden die gebaseerd zijn op gemiddelden. Door het kiezen voor gebiedsspecifiek beleid zijn de gevalsgrenzen en de hergebruiksnorm beter op elkaar af te stemmen.

7.2.3 Argument 3: drins problematiek in de kassen

In de (voormalige) kassen in de Waalsprong is de bodem verontreinigd met drins. Dit is een groot probleem, want 58 % van gehaltes voldoet niet aan de generieke maximale waarde wonen en overschrijdt zelfs de norm voor industrie. Ook voor dit specifieke probleem kan een oplossing worden gevonden in het gebiedsspecifieke beleid.

7.2.4 Argument 4: DDT en DDE problematiek in de boomgaarden

De bodem in de (voormalige) boomgaarden van de Waalsprong is verontreinigd met DDT en DDE. Op basis van recente bodemonderzoeken blijkt dat op een aantal percelen de aangetroffen gehaltes dermate hoog zijn dat de grond niet kan worden hergebruikt, noch onder het generieke beleid, noch in een grootschalige bodem toepassing (GBT).

Voor de meeste stoffen is de norm industrie gelijk aan de interventiewaarde waardoor licht verontreinigde nagenoeg altijd wel in een grootschalige toepassing kan worden toegepast. Dat geldt niet voor de stoffen DDT en DDE waar een “gat” bestaat tussen de norm industrie en de interventiewaarde. Zonder gebiedsspecifiek beleid kan grond met gehaltes tussen de norm industrie en interventiewaarde niet worden hergebruikt, terwijl er feitelijk sprake is van licht verontreinigde grond.

In artikel 44 lid 2 van het besluit bodemkwaliteit is geregeld dat een LMW boven de bodemfunctieklasse industrie mag worden vastgesteld als 1) er sprake is van een diffuse verontreiniging, 2) de gehaltes in het gebied daadwerkelijk voorkomen en 3) er geen actuele risico’s door de verontreiniging ontstaan. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.

7.2.5 Argument 5: PFAS

Volgens het generieke beleid moet in de deelgebieden “tot 1900”, “1900-1945” en “1945-1965” de kwaliteit van de toe te passen grond voldoen aan de maximale waarde voor Wonen. Omdat de gehalten PFAS in Nijmegen overal onder de toepassingswaarde voor natuur/landbouw liggen (zie bijlage 7 tabel 1) kan uitgaan van het generiek kader leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit in Nijmegen. Dit is niet wenselijk.

 

Hoofdstuk 8 Lokale maximale waarde (voorafgaande aan toetsing risico’s)

 

Bij de keuze voor het gebiedsspecifieke kader hoort het vaststellen van de lokale maximale waarden.

In dit hoofdstuk wordt de hoogte van de lokale maximale waarden berekend. In hoofdstuk 9 is getoetst of deze berekende waarden humane of ecologische risico’s opleveren en of de waarden daarop moeten worden aangepast.

8.1 De 95-percentiel waarde (P95)

 

Keuze 17: 95-percentiel waarde

De hoogte van de lokale maximale waarde wordt in eerste instantie gelijk gesteld aan een statistisch kental van de bodemkwaliteit, bijvoorbeeld het gemiddelde, de P80, P90 of P95.

De keuze wordt gemaakt op basis van de kosten van grondafvoer, milieuhygiënische doelmatigheid en risico’s voor mens en ecologie. Nijmegen kiest er voor om bij het toepassen van grond en bij bodemsaneringen de kwaliteit niet te laten verslechteren en wel zoveel mogelijk hergebruik toe te staan, zodat niet altijd primaire grondstoffen hoeven worden gebruikt en overtollige grond niet hoeft te worden afgevoerd. Bijkomend voordeel is dat dit leidt tot lagere kosten. Uiteraard mogen geen risico’s voor mens en ecologie ontstaan. De keuze voor het statistisch kental P95 is beleidsmatig. Dat betekent dat 5% van de waarden in het gebied hoger kunnen zijn dan deze waarden. De waarden zijn in tabel 16 gepresenteerd.

Tabel 16: 95-percentielwaarde per deelgebied voor 9 metalen, PAK, PCB (som 7) DDT(som), DDE(som),DDD(som) en drins(som) voor bodemtraject 1 en 2 (in mg/kg ds) omgerekend naar een standaard bodem (10% humus en 25 % lutum).

 

8.2 Aanpassingen van de lokale maximale waarden

Om diverse redenen is het nodig om niet overal de P95 als LMW vast te stellen, maar hierop een aantal aanpassingen door te voeren. Met kleurcoderingen in tabel 17 wordt aangegeven om welke aanpassing het gaat. Die worden hieronder besproken. In tabel 5 is het resultaat van die aanpassing weergegeven.

Keuze18: Aanpassing LMW

Tabel 17: (Voorafgaand aan de toetsing gevolgen humane en ecologische risico’s) De Lokale maximale waarden per deelgebied voor 9 metalen, PAK, PCB (som 7), DDT(som), DDE(som), DDD(som) en drins(som) voor bodemtraject 1 en 2 (in mg/kg ds) omgerekend naar een standaard bodem

 

8.2.1 Deelgebied “Waalsprong ophoging”

 

Deelgebied “Waalsprong ophoging”

 

Het gebied “Waalsprong ophoging” is als deelgebied gedefinieerd om grond die verontreinigd is met bestrijdingsmiddelen, binnen de Waalsprong te kunnen toe passen. Voor het deelgebied zijn geen aparte statistische berekeningen gemaakt. Er is een beleidsmatige keuze gemaakt om voor dit deelgebied de LMW voor DDT en DDE te verhogen naar de interventiewaarde, voor DDD naar wonen en voor drins naar de tussenwaarde. Op deze manier kan licht verontreinigde grond tóch binnen de Waalsprong worden toegepast.

Voor de overige stoffen is beleidsmatig de keuze gemaakt om per stof steeds de hoogste concentratie van de deelgebieden “waalsprong” of “waalsprong kassen” over te nemen als LMW voor deelgebied waalsprong ophoging.

Op perceelsniveau is een verslechtering van de bodemkwaliteit toegestaan als op gebiedsniveau (gemeente Nijmegen) het kwaliteitsniveau wel gelijk blijft (standstill principe op gebiedsniveau). Met het definiëren van het aparte deelgebied “Waalsprong ophoging” wordt voorkomen dat grond met relatief hogere gehaltes aan bestrijdingsmiddelen over het gehele Waalspronggebied worden verspreid, maar juist nu in een beperkt deel “Waalsprong ophoging” worden geconcentreerd. Omdat grond afkomstig van buiten Nijmegen schoon moet zijn, wordt aan het standstill principe voldaan.

8.2.2 Bodemtraject 1

 

Ondergrens voor alle individuele stoffen: 2 * AW en <W

De 95-percentielwaarden zijn soms lager dan de norm voor schone grond zoals bedoeld in het besluit Bodemkwaliteit. Maar: schone grond moet ook in het gebiedsspecifieke kader kunnen worden toegepast. Daarom wordt voor traject 1 een ondergrens gekozen. Die wordt gesteld op 2 keer de achtergrondwaarde maar kleiner dan de generieke maximale waarde voor de bodemfunctie wonen, omdat in schone grond deze gehalten incidenteel ook mogen voorkomen.

 

 

Nikkel

Volgens de Regeling Bodemkwaliteit (artikel 4.2.2 lid 8) wordt bij de toetsing of sprake is van schone grond voor nikkel niet getoetst aan de maximale waarde wonen. Dan wordt de lokale maximale waarde gelijk gesteld aan 2 keer de achtergrondwaarde.

 

 

Barium

Voor barium worden er (tijdelijk) geen normen gehanteerd. Deze tijdelijk buitenwerking stelling geldt niet voor die situaties, waar met zekerheid kan worden vastgesteld dat het om een antropogene bodemverontreiniging gaat. In Nijmegen hanteren we de aangegeven normen als barium vanwege een historische bedrijfsmatige activiteit in de bodem terecht is gekomen.

 

 

Kwik en PAK (som)

Voor de deelgebieden “tot 1900” en “1945-1965” ligt de 95-percentielwaarde dicht bij de generieke norm voor wonen. Om meer hergebruik mogelijk te maken, hebben wij de lokale maximale waarden iets verhoogd, naar het niveau van de generieke waarde wonen namelijk PAK: van 5,6 naar 6,8 mg/kg en kwik van 0,82 naar 0,83 mg/kg.

 

 

DDT, DDE en DDD

Het gebruik van deze bestrijdingsmiddelen in boomgaarden en kassen had binnen de deelgebieden “Waalsprong” en “Waalsprong-kassen” een forse omvang en is daarom bepalend voor de bodemkwaliteit in de deelgebieden.

Gezien de schaal waarop de met bestrijdingsmiddelen verontreinigde (voormalige) boomgaarden voorkomen, is er sprake van een grootschalige diffuse heterogeen verspreide verontreiniging. Een verontreiniging met DDT, DDE, DDD en drins wordt daarom niet als een lokale verontreiniging maar als een diffuse verontreiniging aangemerkt.

Daarmee valt het hergebruik van de grond onder het Besluit Bodemkwaliteit. Zo kan de gemeente Nijmegen via het gebiedsspecifieke kader beleid op stellen gericht op de bodemproblematiek in die gebieden.

Om te voorkomen dat grond verontreinigd met relatief hogere gehaltes aan bestrijdingsmiddelen in de gehele Waalsprong verspreid kunnen raken, is er een verschil in normen voor het besluit Bodemkwaliteit en voor de Wet Bodembescherming.

 

Besluit Bodemkwaliteit

De LMW vóór de “/” geldt als bodemkwaliteit voor het bodemkwaliteitsbewijs en voor het toepassen van grond in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit.

 

Wet Bodembescherming

De LMW ná de “/” wordt gebruikt om de grenzen van het geval van ernstige bodemverontreiniging te bepalen.

 

 

Drins

In 2010 is bij het Implementatieteam besluit bodemkwaliteit advies ingewonnen in welke situatie en bij welk gehalte er sprake is van een diffuse verontreiniging met drins. Het advies is om de grens te leggen bij de tussenwaarde (2 mg kg) mits er sprake is van tuinbouwkassen. Dit advies is overgenomen. Beleidsmatig wordt bij de lokale maximale waarde niet uitgegaan van de 95-percentielwaarde van 2,642 mg/kg maar van 2,0 mg/kg. Dat is het niveau waaronder in het kader van de Wet Bodembescherming en de NEN 5740 sprake is van een zodanig lichte verontreiniging, dat er geen reden bestaat om een nader onderzoek uit te voeren.

 

In bijlage 9 is de notitie opgenomen waarin de werkzaamheden en resultaten zijn beschreven voor het vaststellen van actuele kentallen. De evaluatie heeft er toe geleid dat in de rode vakken de LMW is aangepast t.o.v. 2012. In onderstaande tabel zijn deze opgenomen.

 

Tabel 18: Oude en nieuwe Lokale Maximale Waarden voor bodemtraject 1 (in mg/kg ds) omgerekend naar een standaard bodem voor de stoffen waarvoor deze zijn gewijzigd.

deelgebied

Lood

Zink

barium

kobalt

 

LMW oud

LMW

nieuw

LMW oud

LMW

nieuw

LMW oud

LMW

nieuw

LMW oud

LMW

nieuw

Tot 1900

 

 

 

 

 

 

35

30

1900-1945

420

405

 

 

423

380

46

30

Waalsprong

 

 

274

244

 

 

 

 

Waalsprong

kassen

142

115

285

244

 

 

 

 

De onderstaande criteria zijn gehanteerd om te bepalen of de LMW voor traject 1 gewijzigd moeten worden.

  • 1.

    Als in traject 1 de P95 van de geactualiseerde dataset van 2018 lager is dan 2* AW en < maximale waarde Wonen, en hetzelfde geldt voor de P95 die in 2012 is berekend, dan wordt de LMW niet aangepast (zie bijlage 9).

  • 2.

    Als het procentuele verschil tussen de P95 van de geactualiseerde dataset van 2018 en de P95 uit 2012 kleiner is dan 15%, dan wordt eveneens de oude LMW gebruikt (zie bijlage 9).

Er blijven dan per deelgebied in traject 1 enkele parameters over waarvoor nader bekeken oet worden wat de LMW moet zijn.

- Kobalt en barium

Voor Kobalt en Barium zijn er veel meer waarnemingen in de deelgebieden ‘centrum’ en ‘1900-1945’ bijgekomen. Omdat de statistische kentallen voor heterogeniteit en spreiding lager zijn dan die uit 2012 wordt de P95 van 2018 gebruikt. Deze is vervolgens verhoogd naar 30 mg/kg d.s. voor kobalt en 380 mg/kg.d.s. voor barium.

De reden hiervoor is dat voor traject 1 als ondergrens voor de LMW voor alle individuele stoffen uit wordt gegaan van de concentratie die hoort bij 2 * AW en <W.

- PAK

Voor PAK is de P95 in het deelgebied “tot 1900” van de geactualiseerde dataset in 2018 hoger dan de P95 in 2012. In 2012 is de LMW iets hoger vastgesteld, dan de P95, namelijk op de maximale waarde voor wonen. Omdat de P95 voor 2018 nog steeds net onder de maximale waarden voor wonen ligt, blijft de LMW voor PAK gelijk aan de maximale waarde voor wonen. In het deelgebied ‘1945-1965’ lag de P95 in 2012 net beneden de maximale waarde voor wonen en in 2018 ligt deze er net boven. Daarom wordt de LMW nu niet aangepast. In de deelgebieden ‘Waalsprong’ en ‘Waalsprong kassen’ is de P95 voor 2018 wel hoger dan die in 2012, maar nog steeds beneden de ondergrens die in traject voor alle individuele stoffen wordt gebruikt (2 * AW en <W). De LMW voor PAK hoeft in deze deelgebieden niet te worden aangepast.

- Zink

De P95 is voor zink in de deelgebieden ‘Waalsprong’en ‘Waalsprong kassen’ voor de geactualiseerde dataset in 2018 lager dan in 2012. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het bouw- en woonrijpmaken van de verschillende woningbouwlocaties in de Waalsprong. De verhoogde gehalten aan zink hangen waarschijnlijk samen met de bijmenging met bodemvreemd materiaal (m.n. puinbijmenging). Als gevolg van het bouw- en woonrijp maken in het woningbouwgebied de waalsprong is een deel van deze bijmenging verdwenen of homogener verdeeld geraakt. Bij nieuw onderzoek voor bouwplannen worden dan lagere concentraties zink aangetroffen. Omdat de P95 voor zink in beide deelgebieden in de Waalsprong heel dicht bij elkaar liggen (244 en 246 mg/kg ds) wordt voor zink in beide deelgebieden dezelfde LMW gebruikt, zodat dit geen struikelblok vormt voor toepassing van grond van het ene in het andere deelgebied.

- Lood

In de deelgebieden ‘1900-1945’en ‘Waalsprong kassen’ is in 2018 een lagere P95 voor lood berekend. Vanwege nieuwe inzichten met betrekking tot de risico’s van lood stellen we de LMW vast op die lagere P95.

- Bestrijdingsmiddelen

In deelgebied ‘1965-heden’ ligt de P95 voor drins en DDE op basis van de geactualiseerde dataset hoger dan de P95 in 2012. De P95 is in zowel 2012 als 2018 gebaseerd op relatief weinig waarnemingen (ongeveer 20 in 2012 en 40 in 2018), omdat ze alleen worden geanalyseerd als er verwachting is op het voorkomen van deze stoffen (dus bij boomgaard of kassen). De LMW voor deze stoffen wordt daarom niet aangepast en blijft op het niveau van tweemaal de AW2000.

In deelgebied ‘Waalsprong kassen’ is de P95 voor drins en DDD op basis van de geactualiseerde dataset in 2018 lager dan de P95 in 2012. In de periode na 2012 zijn een aantal grote ontwikkelingslocatie na het bouw- en woonrijp maken nogmaals onderzocht. Hier hebben inmiddels saneringen plaatsgevonden en is de bovengrond geroerd door het bouw- en woonrijp maken. Daardoor zijn de concentraties aan drins niet of nauwelijks meer verhoogd, en is de P95 een stuk lager. Door deze lagere P95 te hanteren wordt hergebruik van grond uit nog niet ontwikkelde gebieden lastiger. Daarom wijzigen we de LMW voor drins en DDD niet.

 

8.2.3 Bodemtraject 2

 

Besluit Bodemkwaliteit: schone grond // Wet Bodembescherming: 2*AW en <W

Besluit Bodemkwaliteit: schone grond

De grond in traject 2 is voor (nagenoeg) alle deelgebieden schoon volgens de toetsingsregels van het Besluit bodemkwaliteit, enkele uitzonderingen daargelaten. Om deze reden worden de lokale maximale waarden gelijk gesteld aan die van schone grond.

Bij het hergebruik van grond moet de grond schoon zijn waarbij het gemiddelde gehalte van maximaal 2 stoffen (bij analyse van minimaal 7 stoffen) hoger mag zijn dan achtergrondwaarde maar kleiner dan 2 keer de achtergrondwaarde én de norm voor wonen niet wordt overschreden. Daarbij maakt het niet uit om welke 2 stoffen het gaat. Bij meer dan 16 geanalyseerde stoffen mogen 3 stoffen deze waarde overschrijden.

 

Wet Bodembescherming: 2*AW en <W

Bij het uitkarteren van een geval van ernstige bodemverontreiniging is de grens voor alle te saneren stoffen op het niveau van 2 keer de achtergrondwaarde maar kleiner dan de generieke maximale waarde voor wonen gelegd. Dit maakt de toetsing bij het uitkarteren van een geval van ernstige bodemverontreiniging en het uitkeuren van de saneringsput begrijpelijk en eenvoudig. Alleen voor DDT, DDE, DDD en drins in de deelgebieden Waalsprong en Waalsprong-kassen gelden andere waarden (zie onder kopje “*”). Ook voor PFAS geldt deze regel niet. Die moeten voldoen aan de toetsingswaarde voor natuur/landbouw.

 

 

Koper, kwik, lood, kobalt, PAK, en drins verlagen naar:

Besluit Bodemkwaliteit: schone grond // Wet Bodembescherming: 2*AW en <W

De P95 van koper, lood, kwik en PAK in traject 2 in de deelgebieden “1900-1945”, kobalt in deelgebied “1965- heden” en drins voor deelgebieden “1945-1965” en “Waalsprong-kassen” liggen boven de norm voor schone grond (2 * achtergrondwaarde en kleiner dan maximale waarde wonen). In traject 2 wordt eigenlijk geen tot weinig bodemverontreiniging verwacht. Enkele oorzaken kunnen hieraan ten grondslag liggen.

Koper, kwik, kobalt, lood en PAK

De scheiding tussen traject 1 en traject 2, dat op 1 meter diepte is gelegd, kan niet zo strak worden gekozen. De scheiding kan op plaatsen sterk variëren en dus ook dieper liggen. Hierdoor komen relatief vieze monsters in de database van traject 2 terecht. Dit geldt met name voor de stoffen koper, kwik, lood en PAK in deelgebied 1900- 1945.

 

Drins

De dataset van traject 2 voor deze stoffen is niet representatief voor het totale gebied. De analyses in traject 2 zijn niet keurig verdeeld over het deelgebied. Er wordt pas een analyse in de ondergrond uitgevoerd als in de bovengrond ook een probleem aanwezig is. Van onverdachte locaties zijn er dus zeer weinig analyses van traject 2. Hierdoor is de P95 in traject 2 hoger dan daadwerkelijk aanwezig in het totale gebied.

Vanwege bovenstaande redenen worden de normen t.b.v. het besluit bodemkwaliteit en de Wet Bodembescherming als volgt vastgesteld:

Besluit Bodemkwaliteit: schone grond

De bodemkwaliteit van traject 2 ligt op het niveau van schone grond in het kader van het besluit Bodemkwaliteit maximaal 2 stoffen >2*AW.

Wet Bodembescherming: 2*AW en <W

In het kader van de Wet Bodembescherming (t.b.v. uitkarteren bodemverontreiniging/uitkeuren saneringsput/- wand) ligt de norm van alle individuele stoffen op een gehalte dat gelijk is aan 2 maal de achtergrondwaarde maar kleiner dan de generieke maximale waarde voor de bodemfunctie wonen, met uitzondering van DDT, DDE, DDD en drins in de deelgebieden Waalsprong en Waalsprong-kassen (zie onder kopje “*”).

 

*

Traject 2: DDT, DDE, DDD en drins: lokale maximale waarde bij hergebruik grond anders danvoor het bepalen van de gevalsgrenzen.

Bij een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen is een visuele afperking van traject 1 en 2 in de deelgebieden Waalsprong en Waalsprong-kassen vaak niet mogelijk. De verontreiniging is immers niet gerelateerd aan zintuiglijke verontreiniging zoals puin en kooltjes. Uit de praktijk blijkt dat verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen in de bodemlaag van tot 0,0 tot circa 0,5 á 1 m -mv aanwezig is, waarbij de gehaltes naar de diepte toe snel afnemen.

Wet Bodembescherming

Daarom gelden bij het uitkarteren van een bodemverontreiniging met DDT, DDE, DDD en drins en bij het uitkeuren van de saneringsput de waarden voor traject 1 ook voor traject 2.

Besluit Bodemkwaliteit

Bij het hergebruik van grond in het kader van deze nota bodembeheer wordt wél een scheiding gemaakt tussen traject 1 (0-0,5 m-mv) en traject 2 (0,5-2,0 m-mv). Bij het toepassen van grond in traject 2 dient de grond schoon te zijn, om te voorkomen dat een schone ondergrond verontreinigd raakt met bestrijdingsmiddelen.

Hoofdstuk 9 Toetsing gevolgen lokale maximale waarden: humane en ecologische risico’s

 

Bij het gebiedsspecifieke kader moet worden getoetst of de berekende lokale maximale waarden humane of ecologische risico’s opleveren en of de waarden daarop moeten worden aangepast.

In dit hoofdstuk wordt daar inzicht in gegeven.

 

9.1 Korte inleiding over bodemfuncties en risico’s

In het generieke kader wordt het gebied in 3 bodemfunctieklasse verdeeld namelijk: Achtergrondwaarde, wonen en industrie. Voor iedere functieklasse is een landelijke generieke waarde vastgesteld. Zolang de generieke waarde van die functieklasse niet wordt overschreden bestaan er geen risico’s.

Als in het gebiedsspecifieke kader hogere waarden worden vastgesteld dan de generieke normen is een beter inzicht nodig in de ecologische en humane risico’s. Daartoe zijn in de Regeling bodemkwaliteit 7 bodemfuncties onderscheiden, ieder met een eigen ecologisch en humaan beschermingsniveau.

 

De mate van bescherming van mensen wordt bepaald door:

  • veel of weinig bodemcontact (bij veel bodemcontact moet de concentratie lager zijn dan bij weinig bodemcontact om voldoende bescherming te bieden);

  • veel, gemiddeld, beperkt of geen gewasconsumptie (bij veel gewasconsumptie moet de concentratie lager zijn dan bij geen gewasconsumptie om voldoende bescherming te bieden).

Voor het ecologisch systeem wordt de mate van bescherming bepaald door de invloed van de bodemverontreinigingen op het ecosysteem: hoe gevoeliger/belangrijker het ecosysteem, hoe hoger het beschermingsniveau en des te lager mag de concentratie zijn. Er worden drie niveaus onderscheiden:

  • Hoog ecologisch beschermingsniveau

  • Gemiddeld ecologisch beschermingsniveau

  • Matig ecologisch beschermingsniveau

In tabel 19 is voor de 7 bodemfuncties weergegeven welke bescherming nodig is met betrekking tot humane risico’s en ecologische risico’s (bron: NOBO: normenstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling, onderbouwing en beleidsmatige keuzes voor de bodemnormen in 2005, 2006, 2007). Voor de vetgedrukte beschermingsniveaus zijn de risico’s in de verschillende deelgebieden bepaald (zie paragraaf 9.3).

 

Tabel 19: Beschermingsniveau per bodemfunctie.

 

Bodemfunctie

Humaan

Mate bodemcontact (veel of weinig)

Humaan

Mate gewasconsumptie (veel, gemiddeld, beperkt of geen)

 

Ecologie Beschermingsniveau

wonen met tuin

veel

beperkt

gemiddeld

plaatsen waar kinderen spelen

met een gemiddelde ecologisch waarde

met weinig ecologische waarde

 

veel veel

 

geen geen

 

gemiddeld

matig

moestuin en volkstuinen:

I) grote moestuinen

ii) kleine moestuinen

 

veel veel

 

veel gemiddeld

 

gemiddeld gemiddeld

landbouw

veel

beperkt

gemiddeld

natuur

weinig

geen

hoog

groen en natuurwaarden

weinig

geen

gemiddeld

ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie

nagenoeg geheel verhard

niet nagenoeg geheel verhard

 

weinig weinig

 

geen geen

 

matig matig

 

9.2 Inventarisatie bodemfuncties per homogeen deelgebied

Aan de hand van de Dynamiekkaart Nijmegen (bijlage 4) en de Bouwstenenkaart Nijmegen (bijlage 5) zijn de verschillende bodemfuncties per deelgebied geïnventariseerd en in tabel 20 weergegeven.

Tabel 20: Inventarisatie van bodemfuncties per deelgebied

 

 

Deelgebieden

Bodemfunctie

centrum

1900-1945

1945-1965

1965-heden

Waalsprong

Waalsprong kassen

 

wonen met tuin

 

X

 

X

 

X

 

X

 

X

 

X

plaatsen waar kinderen spelen

met een gemiddelde ecologisch waarde

met weinig ecologische waarde

 

X

 

X

 

X

 

X

 

X

 

X

moestuin en volkstuinen:

I) grote moestuinen

ii) kleine moestuinen

 

X

 

X

 

X

 

X

 

X

 

X

landbouw

-

-

-

-

-

-

natuur

-

-

X

X

X

-

groen en natuurwaarden

X

X

X

X

X

X

ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie

nagenoeg geheel verhard

niet nagenoeg geheel verhard.

 

X

 

X

 

X

 

X

 

X

 

X

 

9.3 Berekening humane en ecologische risico’s

De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met de “risico-toolbox” (versie 2.0, 15 april 2020). Dit programma is ontwikkeld om risico’s in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit te berekenen. In het programma kunnen de risico’s bij de 7 verschillende bodemfuncties worden berekend..

Keuze19: Geen bodemfunctiekaart

 

Het is niet noodzakelijk om de risico’s voor álle bodemfuncties te berekenen vanwege overlap in beschermingsniveaus. Het is voldoende de risico’s van alleen die bodemfuncties te berekenen waardoor inzicht in alle humane en ecologische beschermingsniveaus wordt verkregen. In tabel 19 zijn die beschermingsniveaus vet gedrukt. De risico’s worden berekend op basis van de bodemfuncties zoals in tabel 20 aangegeven. Voor de volkstuinen, speeltuinen en ecologische hoofdstructuur schrijven wij een schone bodemkwaliteit voor, zodat daarvoor geen risico’s hoeven te worden berekend. Volgens het NOBO rapport is bij wonen sprake van een beperkte gewasconsumptie.

In de risico-toolbox worden de lokale maximale waarden voor een niet gestandaardiseerde bodem ingevoerd. Daarnaast wordt het gemiddelde lutum- en humuspercentage van een deelgebied ingevoerd. Het programma rekent bij humane risico’s met de niet gestandaardiseerde gehaltes en bij ecologische risico’s wel met gestandaardiseerde gehaltes (gebruik makend van het lutum- en humuspercentage).

De berekening van de humane en ecologische risico’s van een stof zijn alleen uitgevoerd als de lokale maximale waarden uit tabel 5 de norm voor schone grond overschrijden (2 * achtergrondwaarde en kleiner dan wonen). Bij die gehaltes zou er sprake zijn van schone grond en bestaan er geen humane en ecologische risico’s. Alleen díe gehalten zijn weergegeven in tabel 21. De berekening voor PAK is alleen uitgevoerd bij een gehalte hoger dan de norm wonen (dus > 6,8 mg/kg).

 

Tabel 21: Lokale maximale waarden niet omgerekend naar een standaard bodem t.b.v. berekening humane en ecologische risico’s (in mg /kg ds)

 

Deelgebied

cad- mium

ko-

per

 

kwik

 

lood

nik-

kel

 

zink

ba- rium

ko-

balt

Molyb

-deen

 

PAK

 

PCB

 

DDT

 

DDE

 

DDD

 

drins

 

lutum

 

humus

tot 1900

 

43

0,58

299

 

175

113

 

 

6,8

 

 

 

 

 

2,9

1,7

1900-1945

 

60

0,62

270

 

271

 

 

 

16,

 

 

 

 

 

3,8

2,9

1945-1965

 

33

0,28

138

 

139

 

 

 

6,8

 

 

 

 

 

3,6

2,7

1965-heden

 

 

 

 

 

120

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8,4

2,9

Waalsprong

 

 

 

88

 

171

 

 

 

 

 

 

0,12

 

 

14,3

3,5

Waalsprong ophoging

 

44

 

92

 

171

 

 

 

 

 

0,56

0,81

0,29

0,7

14,3

3,5

Waalsprong

kassen

 

93

 

85

 

148

 

 

 

 

 

 

0,12

0,02

0,56

10,3

2,8

PAK (som) en drins (som) zijn berekend- door de individuele paramaters in te voeren. De verdeling tussen die individuele stoffen is berekend via de gegevens in de database en is als volgt:

PAK som (100%): Naftaleen (2 %), Anthraceen (3 %), Benzo(a)anthraceen (11 %), Benzo(a)pyreen (11 %), Chryseen (12 %), Fluorantheen (24 %), Fenanthreen (14 %), Benzo(ghi)peryleen (8 %), Benzo(k)fluorantheen (6 %), Indeno(123cd)pyreen (8 %)

Drins som (100%): aldrin (0 %), dieldrin (13 %), endrin (87 %)

Bij leeg vakje: lokale maximale waarde voldoet aan de 2 maal de achtergrondwaarde en kleiner dan generieke waarde wonen.

 

In tabel 22 is het resultaat van de berekeningen gepresenteerd. Als het beschermingsniveau wordt overschreden dan is dit aangeven door een risico-index groter dan 1,0. Die zijn vetgedrukt.

Leesinstructie tabel 22: vanwege de breedte van de tabel was deze in de oorspronkelijke nota afgedrukt op een liggende pagina, in afwijking van de overige pagina’s. Liggende pagina’s zijn echter niet mogelijk in het vereiste format van de onderhavige website www.overheid.nl. Daarom is de tabel hier kleiner afgedrukt op een staande pagina. Zo nodig kunt u het beeld van de tabel vergroten of een gratis pdf-versie van de Nota bodembeheer opvragen bij bodem@nijmegen.nl of met de weblink link nota bodembeheer nijmegen.

Indien niet goed leesbaar kunt u zonodig het beeld van de tabel vergroten of een gratis pdf-versie van de Nota bodembeheer opvragen bij bodem@nijmegen.nl of met de weblink link nota bodembeheer nijmegen

9.4 Beleidsmatige afwegingen risico’s

 

9.4.1 Humane risico’s

Alleen voor lood en PAK in deelgebied “tot 1900” en “1900-1945” wordt de risico index voor humane risico’s overschreden.

Keuze 20: Afweging risico's

 

Lood niet aangepast

Voor lood in het gebied ‘tot 1900’ en ’1900-1945’ (resp. 299 en 270 mg/kg) wordt de humane risico index van het Besluit Bodemkwaliteit (de norm is 270 mg/kg) net overschreden. De LMW voor lood wordt in deze deelgebieden niet aangepast.

We hebben hiervoor 2 overwegingen:

1 Bij de toepassing van grond op plaatsen met voor lood gevoelige bodemgebruiksfuncties (waaronder volkstuinen en speelplaatsen) moet altijd schone grond worden toegepast.

2 Van belang is te weten dat de berekening zijn uitgevoerd in een worstcasescenario; De berekende risico index voor lood is namelijk gebaseerd op een maximaal gehalte dat in het deelgebied kán worden toegepast (de P95). Feitelijk zal maar een klein deel van de toe te passen grond binnen het gebied aan dit hoge gehalte voldoen. Het gemiddelde gehalte ligt veel lager. In het deelgebied tot 1900 is het gemiddelde niet omgerekend naar een standaardbodem voor lood 94 mg/kg ds en de P90 236 mg/kg d.s.. Wanneer met deze gehalten de risico index wordt berekend ligt deze ruim beneden de 1.

We stellen daarnaast wél een aanvullende regel voor toepassing van grond in tuinen in de deelgebieden ‘tot 1900’en ‘1900-1945; bij de gebruiksfunctie wonen met tuin, moet het loodgehalte in toe te passen grond voldoen aan de Maximale waarde Wonen. Dit is voor een standaardbodem 210 mg/kg. In de deelgebieden ‘tot 1900’en ‘1900-1945’ is het percentage organisch stof en lutum een stuk lager dan bij de standaardbodem. 210 mg/kg. ds. voor een standaardbodem komt in deze deelgebieden overeen met een gemeten gehalte van 140 mg/kg. ds.. Dit is niet heel veel hoger dan de gemeten waarde van 90 mg/kg. ds. die de GGD vanuit gezondheidsoogpunt adviseert.

PAK aangepast

De humane risico index voor PAK (som) bedraagt voor het deelgebied “1900-1945” 3,81, bij een P95 van 16 mg/kg. Op dit moment is geen nadere studie bekend over humane risico’s van PAK in diffuus verontreinigde Nijmeegse stadsgrond op basis waarvan een hogere waarde aan PAK in het kader van het besluit Bodemkwaliteit kan worden vastgesteld.

Om deze reden wordt bij het hergebruik van grond in het kader van het besluit bodemkwaliteit de grens bij de generieke maximale waarde voor wonen gelegd namelijk 6,8 mg/kg.

Voor het afperken van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet Bodembescherming blijft de grens bij 16,0 mg/kg. Bij het verlagen van deze grens zouden de gevallen van ernstige bodemverontreiniging in dit deelgebied onterecht worden vergroot. Getoetst aan de risico-normen bij saneringen (wet Bodembescherming) bestaan bij dat gehalte geen ecologische of humane risico’s.

DDT, DDE, DDD en drins

De humane risico index voor DDT, DDE, DDD en drins wordt niet overschreden bij de beleidsmatig vastgestelde normen. Uit de berekening blijkt dat de risico index voor deze stoffen ver beneden de 1 liggen waarmee er geen sprake is van een potentieel humaan risico.

9.4.2 Ecologische risico’s

Uit de analyse van de ecologische risico’s blijkt dat voor veel stoffen (barium, koper, lood, zink, PAK, DDE en drins) de risico index bij een gemiddeld ecologisch beschermingsniveau wordt overschreden. Bij een matig beschermingsniveau wordt in geen van de gevallen de risico index overschreden behalve die voor drins.

In de rapportage “ken uw bodemkwaliteit” die hoort bij de risico-toolbox, wordt beschreven dat als de risico index voor de vast te stellen lokale maximale waarde wordt overschreden, beleidsmatig de keuze kan worden gemaakt om toch een hogere waarde vast te stellen. Van deze mogelijkheid maakt Nijmegen gebruik.

Argument 1: Bodemkwaliteit voldoet in het generieke kader dus geen risico’s

De gemiddelde bodemkwaliteit in Nijmegen past binnen of is zelf beter dan de generieke normen die horen bij de bodemfunctie wonen. Daarmee voldoet het ook aan het ecologisch beschermingsniveau dat hoort bij de bodemfunctie wonen.

Argument 2: Uitgangspunt is matig beschermingsniveau

De belangrijke ecologische gebieden, zoals die in de ecologische hoofdstructuur zijn vastgelegd, worden beschermd, omdat daar alleen schone grond mag worden toegepast. In de overige gebieden kent de ecologie een meer binnenstedelijk karakter waarbij van een matig beschermingsniveau kan worden uitgegaan.

Argument 3: Berekening met worstcasescenario; werkelijke gehaltes toegepaste grond liggen lager

Uit de risicobeoordeling blijkt dat de risico index wordt overschreden voor de bestrijdingsmiddelen in het deelgebied Waalsprong ophoging en Waalsprong kassen. De berekende risico index is gebaseerd op een maximaal gehalte dat in het deelgebied kán worden toegepast. Feitelijk zal maar een klein deel van de toe te passen grond binnen het gebied aan dit hoge gehalte voldoen. Het gemiddelde gehalte zal veel lager liggen.

Argument 4: Per saldo verbetering ecologie

Op gebiedsniveau is er geen toename van ecologische risico’s. Per saldo is zelfs sprake van een verbetering:

  • Vanwege de grote ontwikkelingsprojecten in de Waalsprong kan een grote hoeveelheid verontreinigde grond worden toegepast als ophoging van enkele meters op de voormalige stortplaats Zwarte weg onder een leeflaag van de bodemsanering. Ook op een groot deel van het archeologische rijksmonument ten oosten van het spoor komen parkeerplaatsen. Daarmee wordt de ecologische beschikbaarheid voor deze hoge gehaltes aan DDT, DDE en/of drins op gebiedsniveau sterk gereduceerd.

  • Het betreft alleen grond die binnen het gebied van Nijmegen vrijkomt. Er kunnen dus geen extra verontreinigingen van buiten Nijmegen worden toegevoegd.

Argument 5: Landelijke acceptatie ecologische risico’s voor DDT, DDE en drins

In de NOBOWA-notitie “voorgestelde beleidslijn op basis van consequenties verscherpte normstelling drins en DDT’s voor landbodem” worden de humane en ecologische risico’s voor drins uiteengezet. In de notitie is het verschil in normstelling tussen de Wet Bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit verklaard.

De generieke maximale waarden voor de bodemfunctie Industrie voor drins bedraagt 0,14 mg/kg en is gebaseerd op ecologische risico’s. Daarentegen ligt de interventiewaarde uit de Wet Bodembescherming op 4,0 mg/kg, dus boven de ecologische risico-norm. Dat betekent dat er bij bodemsanering in het kader van de Wet Bodembescherming landelijk extra ecologisch risico’s worden geaccepteerd. Als de interventiewaarde ook naar 0,14 m/kg wordt verlaagd ontstaan er te grote maatschappelijk gevolgen. Eenzelfde redenering is te maken voor DDT en DDE waar ook een “gat” zit tussen de norm industrie (respectievelijk 1,0 en 1,3 mg/kg) en de interventiewaarde (respectievelijk 1,7 en 2,3 mg/kg).

Volgens de NOBOWA-beleidslijn is het mogelijk lokale maximale waarden vast te stellen die hoger liggen dan de industrie-norm uit het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente Nijmegen maakt van deze mogelijkheid gebruikt en stelt de lokale maximale waarden voor drins vast op 2,0 mg/kg en voor DDT en DDE op de interventiewaarde (respect 1,7 en 2,3 mg/kg) (zie paragraaf 8.2.2 voor de motivatie van deze gehaltes). Hiermee wordt de hoogte van de norm en de ecologische risico’s van beide wetgevingen (BBK en WBB) op elkaar afgestemd.

9.5 De lokale maximale waarden na afwegingen risico’s

In tabel 5 staan de uiteindelijk vastgestelde lokale maximale waarden die gelden bij het hergebruik van grond. In tabel 7 staan de gehaltes die gelden bij het afperken van een geval van bodemverontreiniging en als terugsaneerwaarden bij bodemsaneringen; in tabel 8 voor de kwaliteit van een leeflaag bij een functiegerichte bodemsanering.

Hoofdstuk 10 Handhaving

 

De gemeente is bevoegd voor het toezicht op toepassing (aannemer en opdrachtgever) binnen het eigen beheergebied en kan bestuurlijk handhaven op:

  • De wijze van toepassing (overeenkomstig het gebiedsspecifieke beleid) en gemelde toepassing

  • De tijdige en correcte melding van de toepassing

  • De kwaliteitsverklaringen.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT, Ministerie van I en W) is in het kader van het Besluit bevoegd gezag voor

  • De keten van grond en bagger voorafgaande aan de aannemer, voor zover het gaat om activiteiten die onder kwalibo vallen.

  • De aannemer die grond en bagger toepast op de bodem.

 

Hoofdstuk 11Literatuur

  • Bodemkwaliteitskaart en Bodembeheerplan (actief bodembeheer) in Nijmegen, januari 2004.

  • Nota Bodembeheer gemeente Nijmegen, augustus 2010.

  • Nota Bodembeheer gemeente Nijmegen, september 2012

  • Besluit bodemkwaliteit; Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2007, nr. 469 en latere wijzigingen.

  • Regeling bodemkwaliteit; Staatscourant, 20 december 2007 en latere wijzigingen

  • Richtlijn bodemkwaliteitskaarten; Ministerie van VROM en Ministerie van Verkeer en Waterstaat; gepubliceerd via website NEN, 7 september 2007.

  • Ken uw (water)bodemkwaliteit, de risico’s inzichtelijk; Grontmij 1 september 2007.

  • NOBO: Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling. Onderbouwing en beleidsmatige keuzes voor de bodemnormen in 2005, 2006 en 2007. NOBO-2008-029. Ministerie van VROM, december 2008.

  • Wet Bodembescherming: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.

  • Circulaire bodemsanering 2013.

  • Beleidsnota bodem 2012, De Gelderse wegwijzer door bodemland, Bodem uitvoering en toetsing, 2012.

  • Provincie Gelderland Geconsolideerde Omgevingsverordening (december 2018) (t.b.v. grondwaterbeschermingsgebieden) en latere wijzigingen.

  • NEN5740, Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond; NEN 5740:2009 + A1:2016nl.

  • NEN 5725, Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, NEN 5725:2017nl

  • Lood in de bodem en gezondheid. Aanvullend advies met informatie voor GGD-adviseurs gezondheid en milieu, GGD GHOR Nederland,29-1-2016.

  • Werkgroep grond en bagger, emailbericht betreffende de drins/DDT-problematiek in Nijmegen; diffuus of niet, 16 juli 2009.

  • NOBOWA-2009-017, Voorgestelde beleidslijn op basis van consequenties verscherpte normstelling drins en DDT’s voor landbodems.

  • Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (geactualiseerde versie van 2 juli 2020)

  • Handreiking inventarisatie gebieden met diffuus bodemlood, Tauw, N008-1248710MMK-V04-nnc-Nl, 25-10- 2019

  • SIKB handreiking 8102, Onderzoeksstrategie diffuus lood in de bodem van kinderspeelplaatsen en (moes)tuinen, Versie 1.0, 13 december 2018.

  • Landelijk Protocol omgaan met Aziatische duizendknopen; Aequator groen &ruimte, Stichting Probos en Geofox; versie 14 oktober 2019

 

Deze verordening treedt in werking op 26 februari 2022.

Deze verordening wordt aangehaald als: Nota Bodembeheer, Toepassen van grond.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van: 22 december 2021.

 

De raadsgriffier,

Drs. S.J. Ruta

De voorzitter,

Drs. H.M.F. Bruls

 

 

 

 

Bijlagen 4 tot en 8

Aangezien het ondoenlijk was om alle bijlagen, die niet formeel zijn vastgesteld, over te zetten naar het format van de onderhavige website www.overheid.nl zijn deze niet op deze website geplaatst.

Een gratis pdf-versie van de Nota bodembeheer is op te vragen per e-mail bijbodem@nijmegen.nl of via de weblink link nota bodembeheer nijmegen .

 

Bijlage 9: Samenvatting beleidsmatige keuzes

Beleidsmatige keuze

Korte beschrijving

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

Een aantal bodemgebruiksfuncties zijn dermate gevoelig dat daar alleen schone grond mag worden toegepast.

Keuze 1: Schone grond bij gevoelige

Dat er naar de diepte toe meerdere bodemtrajecten worden gedefinieerd is conform het besluit. Wáár de grenzen in de diepte precies liggen is wel een specifieke keuze.

De bodemvreemde bijmengingen zoals puin- en kooldeeltjes komen vanaf de bovenkant in de grond terecht. Hierdoor is bovenin meer diffuse verontreiniging aanwezig dan diep in de grond. Dit verschil is in het veld met het blote oog duidelijk te herkennen. Er bestaan twee bodemtrajecten namelijk, de visueel verontreinigde geroerde bovengrond (traject 1) en de visueel schone ongeroerde ondergrond (traject 2). De diepte van de grens tussen traject 1 en traject 2 varieert van

plaats tot plaats. Indien de grens tussen traject 1 en 2 visueel niet is te onderscheiden zijn er voor de deelgebieden vaste dieptetrajecten voor traject 1 en 2 bepaald.

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

Om de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel te gebruiken moet worden gewaarborgd dat de grond ook zal voldoen aan de lokale maximale waarde van het herkomstgebied. Die extra waarborg is nodig omdat van de grond geen partijkeuring bekend is. De verwachting is dat de grond zal voldoen aan de lokale maximale waarden van het deelgebied. Opdat de grond ook aan die verwachting voldoet zijn extra criteria opgesteld waaraan moet worden voldaan om de

bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor een partij grond te mogen gebruiken.

Keuze 4: BKK als kwaliteitsbewijs bij GBT uitgaande van de LMW waarden

In het besluit bodemkwaliteit staat dat het gemiddelde van gemeten stoffen moet voldoen aan de normen geldend bij een grootschalige bodemtoepassing. De gemeente Nijmegen gaat in afwijking hierop uit van het 95 percentielwaarde om de volgende redenen: 1) De gehaltes van stoffen in een deelgebied kunnen van plaats tot plaats behoorlijk variëren met name in het deelgebied “tot 1900” en “1900-1945”. Het gemiddelde en de P95 liggen ver uiteen. Daarmee is er een gerede kans dat de emissie toetswaarden worden overschreden. 2) Bij een “normale” toepassing volgens de nota

bodembeheer wordt ook een partijkeuring verlangd en wordt daarmee dus afgestemd.

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

Omdat wordt gekozen voor het gebiedsspecifiek kader stelt de Raad de lokale maximale waarden voor het beheersgebied vast (artikel 44 Besluit Bodemkwaliteit).

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

De richtlijn bodemkwaliteitskaarten 2007. Ministerie van VROM en Ministerie van Verkeer en Waterstaat; gepubliceerd via website NEN, geeft een opsomming van de kaders die door het besluit bodemkwaliteit zijn aangebracht. In deze opsomming is aangegeven dat toepassingseisen die een verslechtering van de bodemkwaliteit betekenen, uitsluitend gelden voor gebiedseigen grond en bagger. Er wordt gesproken van een verslechtering indien de toepassingseis voor een of meer stoffen meer dan 20 % boven de gemiddelde kwaliteit van die stof in de zone ligt; Om te voldoen aan het standstill beginsel binnen het beheersgebied Nijmegen wordt een strengere bodemkwaliteit gesteld voor grond die afkomstig is van buiten het beheergebied Nijmegen. De

toepassingseis sluit aan bij de generieke maximale waarde zoals die in het generieke kader zou gelden.

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

De gemeente Nijmegen accepteert geen bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs van grond afkomstig van buiten het beheergebied Nijmegen. De partij grond dient vergezeld te gaan van een erkende kwaliteitsverklaring, anders dan een bodemkwaliteitskaart.

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

Binnen het gebiedsspecifieke kader kan het percentage aan bodemvreemd materiaal in de grond lager worden vastgesteld dan het maximum van 20 %. Er wordt voor gekozen geen lager percentage vast te stellen omdat:

Handhaafbaarheid: omdat in Nijmegen in de meeste situaties de grond minder dan 20 % bodemvreemd materiaal bevat is het in het veld makkelijker in te schatten of die 20 % wordt overschreden.

Schone grond: bij het toepassen van schone grond mag beleidsmatig geen lager percentage aan bodemvreemd materiaal worden vastgelegd. Wij willen voorkomen dat bij het toepassen van schone grond meer bodemvreemd materiaal aanwezig is dan voor het gebiedsspecifieke kader is vastgesteld.

Minder hergebruik: In de binnenstad is het percentage bodemvreemd materiaal relatief hoog waardoor de kans groot is dat de grond niet voldoet als een strengere norm dan 20 % bodemvreemd materiaal. Deze grond kan dan niet worden hergebruik zonder voorafgaande bewerking.

Keuze 1: Schone grond bij gevoelige

Als gevolg van vele kleinschalige activiteiten in het verleden en natuurlijke processen heeft de bodem een kwaliteit gekregen die afwijkt van de normen voor schone grond. Het gevolg is een diffuus verdeelde bodemverontreiniging zonder duidelijke bron of haard en zonder aanwijsbare veroorzaker.

In de Wet Bodembescherming is geregeld dat de grenzen van een geval van ernstige bodemverontreiniging in principe bij de achtergrondwaarden (schone grond) liggen tenzij in een gebied verhoogde gehaltes aanwezig zijn. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat deze verhoogde gehaltes inderdaad aanwezig zijn. In de nota is beschreven dat deze verhoogde gehaltes (de lokale

maximale waarden) worden gebruikt om de grenzen van een geval vast te stellen.

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

De Wet Bodembescherming maakt een onderscheid in enerzijds diffuse verontreinigingen en anderzijds gevallen van bodemverontreiniging. Een geval kenmerkt zich door een oorzakelijke, ruimtelijke en technische samenhang van een verontreiniging. Als meer dan 25 m3 sterk verontreinigd grond aanwezig is, bestaat er een saneringsnoodzaak. Bij een diffuse verontreiniging

ontbreken die kenmerken en saneringsnoodzaak.

De gemeente Nijmegen acht het niet wenselijk dat zomaar op een sterke verontreiniging wordt gebouwd of dat daarin grondverzet wordt gepleegd. Daarom wordt een sterke diffuse verontreiniging als een geval van ernstige bodemverontreiniging beschouwd waardoor de saneringsparagrafen uit de Wet Bodembescherming van kracht worden. Op die manier kan een bodemsanering worden afgedwongen bij bijvoorbeeld een bouwvergunningen,

graafwerkzaamheden of als er humane of ecologische risico’s bestaan.

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

Voor hergebruik van saneringsgrond binnen een (geval van ernstige) bodemverontreiniging (herschikken) of als grond binnen het geval niet wordt verplaatst, is het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing. Wel zijn de beleidsregels uit de Beleidsnota Bodem 2012 van kracht.

Voor Nijmegen betekent dit dat de kwaliteit van de leeflaag moet voldoen aan:

de generieke maximale waarden behorende bij die bodemfunctie van de saneringslocatie en

als de generieke maximale waarden van een stof lager is dan de lokale maximale waarden dan gelden die hogere lokale maximale waarden.

Keuze 1: Schone grond bij gevoelige

Dat er deelgebieden in het beheergebied Nijmegen worden gedefinieerd is conform het besluit bodemkwaliteit. Wáár de grenzen van die deelgebieden liggen is wel een keuze. De indeling in homogene deelgebieden is gemaakt op basis van gegevens over de bewoningsgeschiedenis en ontwikkeling van het gebied en op basis van gegevens over de bodemopbouw. Diffuse verontreinigingen in stedelijke gebieden vertonen over het algemeen een duidelijk verband met de bewoningsgeschiedenis: hoe langer een gebied in gebruik is geweest, hoe hoger de diffuse verontreiniging. Bij de indeling van de gemeente Nijmegen in homogene deelgebieden, is van deze

informatie gebruik gemaakt. Verder is rekening gehouden met de bodemsoort. Nijmegen is in 7 deelgebieden ingedeeld.

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

In principe mogen bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart de gegevens niet ouder zijn dan 5 jaar. De oudere gegevens kunnen toch nog worden gebruikt als uit een vergelijking met recentere gegevens er geen wezenlijk verschil blijkt. Deze vergelijking is voor een aantal stoffen uitgevoerd

waarmee is aangetoond dat het gebruik van de oudere gegevens een meerwaarde heeft.

Keuze 1: Schone grond bij gevoelige

Het verwijderen van uitbijters op basis van een statistische toets is vanuit de richtlijn opstellen bodemkwaliteitskaarten niet toegestaan. Deze toetst mag alleen worden gebruikt als hulpmiddel om uitbijters te identificeren. De gemeente Nijmegen wijkt hiervan af en wel om de volgende redenen:

Er worden slechts enkele procenten uit de database verwijderd. Bij een grote hoeveelheid gegevens is dan het effect op de uiteindelijke statistische kentallen beperkt.

Het gebruik van een statistische toets is eenvoudiger, eenduidiger, beter reproduceerbaar en objectiever.

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoeligeen PFAS

De bodemkwaliteit kan voor een groot scala aan stoffen worden vastgesteld. In de praktijk wordt de keuze veelal beperkt tot de stoffen die in het standaard analysepakket van een verkennend bodemonderzoek voorkomen. Daarnaast wordt de keuze bepaald door het onderscheid in mobiele en immobiele stoffen. Uit dit pakket worden alleen de immobiele stoffen geselecteerd. Mobiele stoffen, zoals minerale olie kennen geen diffuus karakter. Ze komen meestal voor als puntverontreiniging bij bijvoorbeeld een olietank.

Dit betekent dat de bodemkwaliteit wordt vastgelegd aan de hand van 9 metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink), PAK (10, som) en PCB (7, som). Daarnaast worden de persistente bestrijdingsmiddelen DDT(som), DDE(som), DDD(som), drins (som) meegenomen. In de Waalsprong zijn deze stoffen veelvuldig gebruikt in de (voormalige) boomgaarden en kassen. Ten zuiden van de Waal zijn er minder kassen en boomgaarden aanwezig geweest, maar toch worden de kentallen voor de bestrijdingsmiddelen berekend om zo te beoordelen of ook in dat gebied bestrijdingsmiddelen verhoogd voorkomen.

Tot slot wordt ook de bodemkwaliteit vastgesteld voor PFAS. Dit is nodig om er voor te zorgen dat

de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden als milieuhygiënische verklaring en aanvullend onderzoek op PFAS niet noodzakelijk is.

Keuze 1: Schone grond bij gevoeligeKeuze 1: Schone grond bij gevoelige

Binnen het generieke kader wordt de kwaliteit van de grond getoetst aan landelijk geldende normen terwijl bij het gebiedsspecifiek kader de normen worden afgestemd op de bodemkwaliteit die binnen de gemeente aanwezig is. Nijmegen kiest voor een gebiedsspecifiek kader om de volgende redenen:

20 a 30 procent kans op afkeur van partij grond bij generiek beleid

Afstemming met saneringsbeleid

Drins problematiek in de waalsprong kassen

DDT en DDE problematiek in de boomgaarden

PFAS

Kiezen voor een gebiedsspecifiek kader houdt in dat er lokale maximale waarden voor het

beheersgebied worden vastgesteld (artikel 44 Besluit Bodemkwaliteit).

Keuze 1: Schone grond bij gevoelige

De hoogte van de lokale maximale waarde wordt gelijkgesteld aan een statistische kental van de bodemkwaliteit, bijvoorbeeld het gemiddelde, de P80, P90 of P95.

De keuze wordt ingegeven door kosten van grondafvoer, milieuhygiënische doelmatigheid en risico’s voor mens en ecologie. De gemeente Nijmegen kiest ervoor om zo min mogelijk kosten te maken met een zo hoog mogelijk milieuhygiënische doelmatigheid waarbij geen risico’s voor mens

en ecologie bestaan. Het is een beleidsmatige keuze dat voor het statistisch kental P95 wordt gekozen.

Keuze 1: Schone grond bij gevoelige

De 95 percentielwaarde is het uitgangspunt voor de hoogte van de lokale maximale waarden. Om

diverse redenen is een aantal aanpassingen daarop doorgevoerd.

Keuze 1: Schone grond bij gevoelige

Het besluit stelt dat er een bodemfunctiekaart wordt opgesteld met de 7 bodemfuncties van het

gebiedsspecifieke beleid. In de situatie van Nijmegen heeft dit geen meerwaarde. Voor de gevoelige bodemfuncties wordt al gesteld dat daar alleen schone grond mag worden toegepast. Voor de resterende bodemfuncties (lees humane en ecologische beschermingsniveau’s) wordt met

berekeningen goed inzicht gekregen in alle overige humane en ecologische risico’s.

Keuze 1: Schone grond bij gevoelige

De vast te stellen lokale maximale waarden overschrijden de risico-index van het Besluit Bodemkwaliteit. Echter bij het vaststellen van de lokale maximale waarden mag volgens het besluit een beleidsmatige afweging op basis van de humane en ecologische risico’s worden gemaakt. Er wordt voor gekozen de ecologische risico-index van het Besluit Bodemkwaliteit te overschrijden. Dit is verantwoord omdat 1) de gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan het generieke kader waarmee er dus in de deelgebieden per saldo geen risico’s bestaan en 2) het matig ecologisch beschermingsniveau niet wordt overschreden.

Voor lood wordt de humane risico index van het Besluit Bodemkwaliteit in de deelgebeiden ‘tot 1900’ en ‘1900-1945’ maar net overschreden. Dit is verantwoord omdat: 1) bij de toepassing van grond op plaatsen met voor lood gevoelige bodemgebruiksfuncties (waaronder volkstuinen en speelplaatsen) altijd schone grond moet worden toegepast en 2) de berekende risico index voor lood gebaseerd is op een maximaal gehalte dat in het deelgebied kán worden toegepast (de P95). Feitelijk zal maar een klein deel van de toe te passen grond binnen het gebied aan dit hoge gehalte voldoen. Het gemiddelde gehalte ligt veel lager. Aanvullendmoet voor toepassing van grond in tuinen in de deelgebieden ‘tot 1900’en ‘1900-1945; bij de gebruiksfunctie wonen met tuin, het loodgehalte in toe te passen grond voldoen aan de Maximale waarde Wonen.

Voor PAK wordt de humane risico-index van het Besluit Bodemkwaliteit diverse maken overschreden. Dit geeft aanleiding om voor het toepassen van grond de lokale maximale waarde te

verlagen tot het niveau van de generieke maximale waarden voor de bodemfunctie wonen, namelijk 6,8 mg/kg.

 

Bijlagen 10 tot en met 12

Aangezien het ondoenlijk was om alle bijlagen, die niet formeel zijn vastgesteld, over te zetten naar het format van de onderhavige website www.overheid.nl zijn deze niet op deze website geplaatst.

Een gratis pdf-versie van de Nota bodembeheer is op te vragen per e-mail bijbodem@nijmegen.nl of via de weblink link nota bodembeheer nijmegen.


1

De actuele grenzen van het waterwin gebied en het grondwaterbeschermingsgebied zijn op de website van de provincie Gelderland gepubliceerd; (https://gldanders.planoview.nl/planoview/omgevingsplannen). De kaart in bijlage 2 geeft de situatie uit 2020 weer

2

Deze lijst is beschikbaar via de website van bodemplus, https://www.bodemplus.nl/onderwerpen/wetregelgeving/bbk/vragen/grond- baggerspecie-pfas-veldwerk-analyse-toetsing/faq/welke-pfas-verbindingen-geanalyseerd

3

Er bestaat nog een derde manier om grond her te gebruiken, namelijk via grootschalige toepassing. Daarbij is het niet mogelijk beleidsmatige keuzes te maken en moet de toepassing voldoen aan de standaard voorwaarden uit het besluit en de regeling

4

Het aantal stoffen van 2 geldt bij het analyseren van minimaal 16 stoffen. Zie verder hiervoor de Regeling