Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rheden

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRheden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2023
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 6, zesde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2023
  2. artikel 3, tweede lid, artikel 4, tweede lid, artikel 5, vijfde lid, artikel 8,vierde lid, artikel 10, vijfde lid, artikel 11, vijfde lid, en artikel 13, vierde lid, van de Verordening jeugdhulp gemeente Rheden 2019
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-04-2024wijziging regeling

26-03-2024

gmb-2024-142918

06-06-202303-04-2024wijziging regeling

16-05-2023

gmb-2023-240032

17-02-202306-06-2023nieuwe regeling

31-01-2023

gmb-2023-69620

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden;

gelet op:

artikel 6 lid 6 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2023 en artikel 3 lid 2, artikel 4 lid 2, artikel 5 lid 5, artikel 8 lid 4, artikel 10 lid 5, artikel 11 lid 5 en artikel 13 lid 4 Verordening jeugdhulp gemeente Rheden 2019;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2023

HOOFDSTUK 1 Begrippen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Onderstaand zijn enkele begrippen toegelicht. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2023, Jeugdwet, Verordening jeugdhulp gemeente Rheden 2019, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015, de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, het Besluit Jeugdwet, de Regeling Jeugdwet, Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2023 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Waar In deze beleidsregels worden verstaan onder:

  • a.

    Casemanager/casusregisseur: een medewerker van de gemeente die zowel de casusregie als de procesregie voert.

  • b.

    Casusregie: regie voeren op de inhoud van de casus.

  • c.

    Cliëntondersteuning: een cliëntondersteuner is onafhankelijk van de gemeente en zorgaanbieders en denkt mee over zorg en ondersteuning. De cliëntondersteuner moet onafhankelijk zijn van de organisaties die indicaties stellen en de zorg leveren. De cliëntondersteuner kent het zorgaanbod in de buurt, kan aanwezig zijn bij een gesprek over ondersteuning, betrekt zo nodig het sociale netwerk en ondersteunt bij Wmo-ondersteuning, jeugd en gezin, Zvw (WLZ), wonen en onderwijs.

  • d.

    Consulent: een adviseur van de gemeente met specialistische kennis van de Wmo en/of Jeugdwet en kennis van de integrale mogelijkheden binnen de gemeente. Deze stelt de kennis in dienst van de inwoners, verricht onderzoek naar passende ondersteuning en adviseert inwoners.

  • e.

    Gesprek: het gesprek is een onderdeel van het onderzoek zoals bedoeld in de verordening maatschappelijke ondersteuning artikel 6 en jeugdhulp 2019 artikel 8.

  • f.

    Gebruikelijke hulp: hulp die verwacht wordt van inwonende gezinsleden en andere huisgenoten en die ‘normaal’ wordt geacht in de relatie.

  • g.

    Gezamenlijke huishouding: twee personen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • h.

    Inwoner: een cliënt conform de Wet maatschappelijke ondersteuning. Of een jeugdige of ouder conform de Jeugdwet.

  • i.

    Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarmee de inwoner een gezamenlijke huishouding voert.

  • j.

    Maatwerkvoorziening: een aanbod van diensten, activiteiten of producten dat, na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de inwoner(s), door middel van een beschikking toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Verordening jeugdhulp van de gemeente Rheden wordt deze individuele voorziening genoemd.

  • k.

    Nadere regels: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2023.

  • l.

    Procesregie: regie voeren op het proces van de casus. Dit betekent:

    • i.

      helicopterview, overzicht bewaken;

    • ii.

      organiseren en coördineren;

    • iii.

      delegeren van acties en taken;

    • iv.

      doelen monitoren en evalueren;

    • v.

      ondersteunen waar nodig, loslaten waar kan;

    • vi.

      overdragen/beleggen van het regie voeren voor de toekomst.

  • m.

    Procesregisseur: een medewerker van de gemeente die de procesregie voert, maar geen casusregie.

  • n.

    Respijtzorg: zorg die wordt geleverd aan de inwoner met het doel de (overbelaste) mantelzorger tijdelijk, bijvoorbeeld een avond, een dag of een weekend, te ontlasten van zijn taken.

  • o.

    Sociale Basis: alle informele en formele netwerken en maatschappelijke initiatieven ter ondersteuning van inwoners op het gebied van zelfregie en samenredzaamheid. Binnen de Sociale Basis van de gemeente Rheden zijn zowel vrijwilligers als professionele hulpverleners actief en samen vormen zij het cement van de samenleving waarop mensen met elkaar een gemeenschap vormen en waarbinnen met name lichtere vormen van hulp en ondersteuning geboden worden.

  • p.

    Verordening: de geldende Verordening jeugdhulp en Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Rheden.

HOOFDSTUK 2 Definitie van de eigen kracht, mogelijkheden en andere voorzieningen

Artikel 2 Algemeen afwegingskader

  • 1.

    Als een inwoner een verzoek doet voor ondersteuning op grond van de Wmo of Jeugdwet, wordt dit verzoek gewogen. Het gaat daarbij om maatwerk. De uitkomst kan daarom per situatie verschillen. De weging is altijd individueel, maar moet tegelijkertijd objectief zijn. Daarom worden altijd de onderstaande onderwerpen betrokken bij de weging.

  • 2.

    Er wordt altijd gekeken naar wat de inwoner zelf nog kan en welke inspanning de inwoner zelf heeft verricht om de situatie of het probleem op te lossen. Pas wanneer de gebruikelijke hulp, de eigen kracht, mantelzorg, hulp van andere personen uit het sociale netwerk, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en andere voorzieningen niet toereikend zijn, wordt onderzocht in welke mate een maatwerkvoorziening een oplossing biedt.

Artikel 3 Aanvaardbaar niveau

  • 1.

    Het streven is om bij de inwoner de zelfredzaamheid en participatie te vergroten en de veiligheid te waarborgen. Dit passend bij de inwoner, de leeftijd en situatie. Daarbij is van belang hoe de situatie was, voordat er tegen een probleem of beperking aangelopen werd. Daarnaast wordt er gekeken naar situaties en omstandigheden bij inwoners in vergelijkbare omstandigheden en leeftijdscategorie zonder een probleem of beperking.

  • 2.

    Aanvaardbaar geeft aan dat er soms belemmeringen of beperkingen blijven die niet verholpen kunnen worden. De ondersteuning richt zich tot wat noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid, participatie en veiligheid. De ondersteuning breidt zich niet uit tot wat de inwoner noodzakelijk vindt in het kader van gewoonte of smaak. Het betekent niet per definitie dat alle activiteiten zoals hobby’s kunnen worden uitgeoefend zoals voorheen.

Artikel 4 Gebruikelijke hulp

Of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt beoordeeld aan de richtlijn die is opgenomen in Bijlage 1.

Artikel 5 Ondersteuning door mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorg is een vorm van ondersteuning die niet afdwingbaar is door de overheid. Mantelzorg is meestal langdurig en/of intensief. De hulp bestaat uit verzorging, maar kan ook hulp bij noodzakelijke dagelijkse activiteiten zijn. Zoals een huishouden voeren. Door deze hulp kan de ander zich redden, thuis blijven wonen en meedoen aan de samenleving. De hulp gaat verder dan de gebruikelijke hulp die huisgenoten aan elkaar geven. Mantelzorg is de hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt.

  • 2.

    Ontlasten van een mantelzorger dient zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving plaats te vinden.

  • 3.

    De consulent kan in het kader van zijn onderzoek een test voor overbelasting bij een mantelzorger afnemen, namelijk de Caregiver Strain Index. De CSI is een wetenschappelijk gevalideerd instrument en één van de meest gebruikte. De test bestaat uit dertien vragen die met ja of nee kunnen worden beantwoord. Als iemand zeven keer of meer een vraag met ‘ja’ beantwoordt, dan is er sprake van overbelasting.

Artikel 6 Eigen kracht en eigen mogelijkheden

  • 1.

    Met eigen kracht en eigen mogelijkheden worden bedoeld:

    • a.

      de krachten van een inwoner zelf;

    • b.

      oplossingen binnen het sociale netwerk. Zoals familie, partner, huisgenoot en vrienden;

    • c.

      het netwerk verbreden.

  • 2.

    Eigen oplossingen staan dicht bij de inwoner en sluiten daardoor goed bij de inwoner en/of de situatie aan. Daarbij wordt gekeken naar de balans in draagkracht/draaglast van de inwoner. Hierdoor is er sprake van een draagkrachtige en duurzame oplossing. Het uitgangspunt is dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij/zij zelf, of samen met zijn directe omgeving, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het is normaal dat een persoon zich inspant om de eigen situatie te verbeteren of dat er iets gedaan wordt voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Er wordt altijd nagevraagd bij de inwoner of de inwoner het netwerk al betrokken heeft bij zijn situatie of probleem en het oplossen hiervan.

  • 3.

    Er wordt onderzocht of er op eigen kracht of met hulp van het netwerk het gewenste resultaat kan worden bereikt. Wanneer er voldoende eigen mogelijkheden zijn die passend zijn bij een probleem of situatie, kan hiervoor geen aanspraak worden gemaakt op een voorziening vanuit de Wmo of Jeugdwet.

  • 4.

    Er mag van een inwoner verwacht worden dat er actief meegedacht wordt over mogelijkheden binnen het netwerk en hoe het netwerk verbreed kan worden. Een consulent kan een afspraak met het netwerk organiseren om een probleem of situatie te bespreken om naar een passende oplossing te zoeken.

  • 5.

    Mogelijkheden vanuit de eigen kracht zijn bijvoorbeeld de focus leggen op waar een persoon goed in is en deze krachten in te zetten waardoor de balans terugkeert. Het gaat hier om het aanboren, vergroten en benutten van eigen sterke kanten en van het sociale netwerk, om te zorgen dat er weer grip komt op hun leven. Hierdoor kan de inwoner (lichte) problemen oplossen en waar mogelijk voorkomen. Ook wanneer iemand aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet, hoeft de gemeente in het kader van de eigen kracht die voorziening niet te verstrekken. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de inwoner op eigen kracht het probleem kan oplossen, namelijk door aanspraak op grond van de andere wet tot gelding te brengen. Hetzelfde geldt als de inwoner beschikt over een aanvullende verzekering. Beschikt de inwoner echter niet over een aanvullende verzekering of is deze niet toereikend om het probleem op te lossen, dan is de gemeente aan zet om de noodzakelijke ondersteuning in te zetten. De inwoner kan namelijk niet verplicht worden om een aanvullende verzekering af te sluiten.

  • 6.

    De inzet van het inkomen of vermogen van de inwoner is geen eigen kracht. Een maatwerkvoorziening moet voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht de hoogte van het inkomen en/of vermogen. Het inkomen en vermogen mag geen rol spelen bij de toekenning van een maatwerkvoorziening. Wel kan er in het gesprek met financieel draagkrachtige inwoners gewezen worden op de mogelijkheid om de voorziening zelf te financieren. Als de inwoner dat wil en ook in staat is om dat zelf te organiseren, kan dat de juiste aanpak zijn.

  • 7.

    Mogelijkheden om ondersteuning vanuit het netwerk te verbreden zijn bijvoorbeeld een situatie of probleem bespreekbaar maken tijdens een netwerkberaad, lotgenoten contact zoeken of contact zoeken met ervaringsdeskundigen.

  • 8.

    Onder de eigen mogelijkheden valt ook bovengebruikelijke hulp van een ouder/ouders aan hun minderjarige kinderen, voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen overbelasting oplevert, de ouder(s) de hulp ook zonder vergoeding blijven bieden en zij hierdoor niet in de problemen komen. Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt, zijn er voldoende eigen mogelijkheden. Er wordt dan geen maatwerkvoorzienig ingezet voor de hulp die de ouder(s) kunnen bieden.

Artikel 7 Algemene en andere voorzieningen

  • 1.

    Wanneer een inwoner recht heeft op een algemene of andere voorziening, of wanneer een algemene of andere voorziening passend is, wordt de inwoner verwezen naar die passende voorziening. Er is dan geen maatwerkvoorziening noodzakelijk.

  • 2.

    Algemene voorzieningen zijn laagdrempelig toegankelijk. Er kan hiervoor een bijdrage in de kosten voor gevraagd worden. Algemene voorzieningen vanuit de Jeugdwet zijn eigen bijdrage vrij. Dit staat opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Verordening jeugdhulp. Er is een uitgebreid aanbod van algemene voorzieningen beschikbaar binnen de gemeente Rheden. De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      begeleiding vanuit de Sociale Basis;

    • b.

      activiteiten in een raad/buurt/inloophuis;

    • c.

      jongerenwerk;

    • d.

      jongerencoach;

    • e.

      jongerennetwerk;

    • f.

      toekomstcoach;

    • g.

      Vervangend vervoer door de plusbus;

    • h.

      administratieve ondersteuning door formulierenhulp;

    • i.

      financiële ondersteuning door sociale raadslieden;

    • j.

      ondersteuning voor mantelzorgers en vrijwillige thuishulp;

    • k.

      vrijwillige senioren ondersteuning;

    • l.

      schuldhulpmaatje;

    • m.

      schoolmaatschappelijk werk;

    • n.

      algemeen maatschappelijk werk;

    • o.

      hulp bij scheiden (diverse vrij toegankelijke interventies);

    • p.

      hulp bij het huishouden;

    • q.

      versterken van de fysieke kracht met als doel zo lang mogelijk de huishoudelijke taken zelfstandig te blijven uitvoeren;

    • r.

      Uniek Sporten;

    • s.

      Jeugdfonds sport & cultuur;

    • t.

      Sjors Sportief.

  • 3.

    Een inwoner kan recht hebben op andere wettelijke voorzieningen dan Wmo en de Jeugdwet. Voorbeelden hiervan zijn:

    • a.

      Zorgverzekeringswet (Zvw);

    • b.

      Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV);

    • c.

      Wet passend onderwijs;

    • d.

      arbeidsvoorzieningen zoals de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Wajong en Participatiewet;

    • e.

      Wet langdurige zorg (Wlz).

  • 4.

    Daarnaast zijn er andere voorzieningen en mogelijkheden vanuit de samenleving beschikbaar die niet verstrekt worden vanuit de Wmo of Jeugdwet. Voorbeelden hiervan zijn:

    • a.

      Mijn Huis Mijn Toekomst;

    • b.

      Collectieve aanvullende verzekering vanuit de gemeente (CAV);

    • c.

      openbaar vervoer;

    • d.

      onderwijs;

    • e.

      kinderopvang, buitenschoolse opvang, voor- en vroegschoolse voorzieningen;

    • f.

      jeugdgezondheidszorg (o.a. consultatiebureau);

    • g.

      voorzieningen voor ontspanning, sport/bewegen, kunst en cultuur;

    • h.

      boodschappenservicedienst;

    • i.

      blijverslening;

    • j.

      uitleenwinkel;

    • k.

      glazenwasser;

    • l.

      tuinman;

    • m.

      ergonomische zelf aan te schaffen hulpmiddelen (bijv. rollator, wandelstok, aangepast bestek).

  • 5.

    Inwoners met een vraag voor (groeps)begeleiding vanuit de Wmo of Jeugdwet, kunnen zich direct wenden tot één van de dorpsmeldpunten in de Sociale Basis (een uitvoerende derde partij). Het dorpsmeldpunt van de Sociale Basis bekijkt of de inwoner voldoende geholpen is met een algemene voorziening. Als dat niet zo is, kan de inwoner zich melden bij het sociaal meldpunt van de gemeente Rheden. De inwoner kan het dorpsmeldpunt van de Sociale Basis vragen hierbij te helpen door een advies mee te sturen.

Artikel 8 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als het probleem van de cliënt kan worden opgelost met een algemeen gebruikelijke voorziening. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan aannemelijk is dat cliënt, ook als hij of zij geen beperkingen had, hierover zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning.

Eén van de criteria is dat een voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Het is hierbij niet van belang wat het inkomen van de cliënt zelf is. Het draait om de vraag of iemand met een minimuminkomen de voorziening zou kunnen betalen. Om deze vraag te beantwoorden hanteert de gemeente het criterium dat de voorziening binnen een termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit is gebaseerd op de aflossingscapaciteit voor leenbijstand. Voor de kostprijs van de voorziening, kijkt de gemeente waar mogelijk ook naar beschikbare tweedehands voorzieningen.

Er zijn verschillende diensten die aan de hand van de jurisprudentie als algemeen gebruikelijk kunnen worden gezien. Voorbeelden hiervan zijn de bezorgservice van supermarkten en een glazenwasser.

Bepaalde producten worden ook als algemeen gebruikelijk gezien. Een fiets met elektrische trapondersteuning is een voorbeeld: een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen). Een dergelijke fiets is gewoon bij de fietsenwinkel te koop en over het algemeen wel betaalbaar. Zeker als er rekening wordt gehouden met het ruime aanbod aan tweedehandsfietsen. Bij andere producten zal het afhangen van de kosten of deze algemeen gebruikelijk zijn. Neem bijvoorbeeld een spoel-föhn installatie. Deze voorziening is niet (meer) specifiek bedoeld voor mensen met een beperking en vrij verkrijgbaar. Het hangt daarom in het concrete geval af van de kosten van de voorziening plus installatie of deze financieel draagbaar met een minimuminkomen en dus algemeen gebruikelijk zijn.

HOOFDSTUK 3 Procedure toegang tot maatschappelijke ondersteuning en/of jeugdhulp

Artikel 9 De consulent van de gemeente

  • 1.

    De consulent is een adviseur van de gemeente met specialistische kennis op het gebied van de Wmo en/of Jeugdwet en kennis van de (integrale) mogelijkheden voor inwoners. De consulent stelt deze kennis in dienst van de inwoners, verricht onderzoek naar passende ondersteuning en adviseert inwoners objectief.

  • 2.

    De consulent is in staat de situatie van een inwoner te onderzoeken en een onafhankelijke afweging te maken van de situatie en de eventueel benodigde ondersteuning. Er wordt in samenwerking met de inwoner een integraal plan/onderzoeksverslag opgesteld en specifieke, meetbare, haalbare, realistische en tijdgebonden doelen geformuleerd.

  • 3.

    Indien noodzakelijk, maakt de consulent gebruik van een externe adviseur, bij vragen waarbij specialistische kennis noodzakelijk is. Voorbeelden van een externe adviseurs zijn een GZ-psycholoog of een medisch adviseur. Voorbeelden van situaties waarbij dit ingezet wordt, zijn:

    • a.

      fysieke aandoeningen waarvan de prognose of gevolgen onduidelijk zijn;

    • b.

      onduidelijkheid over wat er verwacht mag worden in het kader van de gebruikelijke zorg versus de beperking;

    • c.

      onduidelijkheid over beperkingen, ontwikkelingsmogelijkheden en ondersteuningsbehoeften bij jeugdige inwoners.

  • 4.

    Een passend en objectief advies betekent niet automatisch dat dit gelijk staat aan de wens van de inwoner en belangrijke betrokkenen. De consulent is in staat om als onafhankelijke adviseur door middel van ‘helicopterview’ te zien wat daadwerkelijk passend en noodzakelijk is bij een situatie of probleem. Dit betekent dat de consulent onafhankelijk is, brede kennis heeft en overstijgend denkt. Tegelijkertijd maakt de consulent hierin een afweging waarbij deze de wet, verordening, nadere regels en beleidsregels betrekt.

  • 5.

    Wanneer een inwoner niet in staat is zelf regie te voeren over de ondersteuning en/of zijn leven, worden er verschillende mogelijkheden onderzocht. Er wordt allereerst gekeken of iemand uit het netwerk de inwoner kan ondersteunen in het voeren van de regie of tijdelijk en/of gedeeltelijk de regie kan overnemen. Als dit niet mogelijk is, kan een zorgaanbieder tijdelijk deze rol krijgen vanuit de opdracht van de gemeente. Indien nodig, bijvoorbeeld als sprake is van een complexe situatie en daarbij problematiek op meerdere levensgebieden, kan de consulent van de gemeente tijdelijk de rol van procesregisseur op zich nemen.

  • 6.

    Ook als er een casemanager/casusregisseur of procesregisseur van de gemeente is, blijft de daadwerkelijke uitvoering van de ondersteuning bij inwoner en zorgaanbieders. Ook blijft bijvoorbeeld bij volwassenen de GGZ verantwoordelijk voor de psychiatrische zorg en de reclassering verantwoordelijk voor de justitiële zorg. En bij jeugdige inwoners bepaalt de Gecertificeerde Instelling (GI) bijvoorbeeld welke jeugdhulp wordt ingezet tijdens een kinderbeschermingsmaatregel.

  • 7.

    Een consulent blijft betrokken bij de inwoner wanneer het onderzoek nog niet afgerond is of wanneer de consulent procesregie voert omdat dit volgens wettelijke kaders of onderliggende afspraken in het kader van zorg en veiligheid noodzakelijk is. Bij veiligheid casuïstiek is dit nodig totdat er voor het gezin sprake is van een acceptabel niveau van veiligheid op basis van het veiligheidsplan.

Artikel 10 Onvoldoende informatie bij het onderzoek

De inwoner heeft de belangrijke verantwoordelijkheid om mee te werken aan het onderzoek en de nodige informatie ter beschikking te stellen van de consulent. Wanneer er onvoldoende informatie wordt verstrekt door de inwoner om tot een passend besluit te komen, kan het zijn dat een inwoner hierdoor minder of geen ondersteuning ontvangt dan in zijn/haar ogen passend of wenselijk is.

Artikel 11 Integraal plan of onderzoeksverslag

  • 1.

    De consulent draagt zorg voor schriftelijke vastlegging van de uitkomsten van het onderzoek, in een integraal plan of onderzoeksverslag. Bij een evaluatie draagt de consulent zorg voor het ontvangen van een evaluatieplan en legt de conclusie en doelen schriftelijk vast.

  • 2.

    In het integraal plan of onderzoeksverslag staat de hulpvraag van de inwoner, de weging van de feiten, de krachten en zwakten, de doelen en de oplossingsrichting van de inwoner en het sociale netwerk. Daarbij volgt de consulent de door de CRvB geformuleerde stappen waar het onderzoek aan moet voldoen:

    • 1.

      Vaststellen van de hulpvraag van de inwoner.

    • 2.

      Alleen bij Jeugd: vaststellen of de gemeente verantwoordelijk is (woonplaatsbeginsel).

    • 3.

      In kaart brengen van de beperkingen/problematiek van de inwoner. Voor Wmo gaat het dan om beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie. Bij Jeugd gaat het om opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

    • 4.

      Bepalen welke hulp naar aard en omvang nodig is.

    • 5.

      Bepalen in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk, algemene voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

      Daarna kan de consulent concluderen of er wat overblijft om te compenseren via een maatwerkvoorziening. De consulent schrijft een motivatie met het advies voor passende ondersteuning. Daarnaast zijn er specifieke, meetbare, haalbare, realistische en tijdgebonden doelen geformuleerd. Wanneer er meerdere hulpvragers in een gezin/huishouden zijn, wordt dit, indien mogelijk, in één plan geschreven. Hiermee wordt invulling gegeven aan 1 gezin, 1 plan, 1 regie. Kanttekening hierbij is dat de privacyregels niet zijn aangepast op het uitgangspunt van 1 gezin, 1 plan, 1 regie. Iedereen die zelf zijn/haar privacyrechten uitoefent, moet toestemming geven voor het inzien van gegevens door een ander lid van het gezin en het domeinoverstijgend verwerken van gegevens (bijvoorbeeld Wmo en Jeugdwet). Bij de toegang tot jeugdhulp geldt dat voor jeugdigen tot 12 jaar de ouder(s) met gezag of voogd(en) de privacyrechten uitvoeren. Vanaf 12 jaar kan de jeugdige zelf toestemming geven, tenzij de jeugdige (nog) ‘niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen’. Dan oefenen de ouder(s) met gezag of voogd(en) het privacyrecht uit, totdat de jeugdige 18 jaar is. Er wordt dus altijd bekeken of een integraal plan mogelijk is, rekening houdend met de privacyregels.

      Als de inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en deze in de vorm van een pgb wenst te ontvangen, toetst de consulent aan de hand van artikel 2 van de nadere regels of de inwoner voldoet aan de voorwaarden voor een pgb.

  • 3.

    Er wordt binnen maximaal 6 weken na het afronden van het gesprek, een integraal plan of onderzoeksverslag verstrekt aan de inwoner met de uitkomsten van het onderzoek.

  • 4.

    Indien een zorgaanbieder een evaluatieplan opstuurt, blijft de consulent eindverantwoordelijk voor een weging van dit plan. De consulent toetst het plan van de zorgaanbieder. Benodigde aanvullende informatie haalt de consulent op bij de inwoner of zorgaanbieder.

  • 5.

    Als er langer dan 6 weken nodig is voor het onderzoek en het gaat om de Wmo, dan wordt hierover overlegd met cliënt. Het staat de cliënt op basis van de Wmo vrij om na 6 weken vast een aanvraag in te dienen. Maar en zorgvuldig onderzoek is het uitgangspunt. Het zal daarom meestal niet in het nadeel van de cliënt zijn om in te stemmen met een langere duur van het onderzoek.

Artikel 12 Afwijkende routes bij aanvraag

  • 1.

    In spoedeisende gevallen, wordt er zo snel als mogelijk een passende tijdelijke maatwerkvoorziening ingezet. Onder spoed wordt een onverwachte situatie verstaan, waarbij ernstigere problemen voorkomen dienen te worden. Voorbeelden hiervan zijn:

    • a.

      acute ernstige onveiligheid als gevolg van huiselijk geweld, mishandeling en/of verwaarlozing;

    • b.

      acute en levensbedreigende situaties;

    • c.

      huisuitzetting of uithuisplaatsing van een jeugdige inwoner;

    • d.

      eerwraak.

  • Er hoeft dan niet gewacht te worden op een ondertekende aanvraag. Het besluit (de beschikking) wordt binnen 6 weken verstrekt.

  • 2.

    Wanneer een inwoner zorg vermijdt en er bemoeizorg noodzakelijk is volgens de consulent, kan er gekozen worden om zonder een aanvraag een maatwerkvoorziening in te zetten. Bemoeizorg staat op gespannen voet met het zelfbeschikkingsrecht van inwoners en hun privacy. Bemoeizorg wordt daarom alleen ingezet als het geen optie is om af te wachten tot de cliënt zelf om die hulp vraagt en/of om verdere verwaarlozing te voorkomen. In de volgende gevallen kan daar sprake van zijn:

    • a.

      Uit onderzoek blijkt dat vanwege onveiligheid of overlast de inzet van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. De inwoner is bereid een gesprek aan te gaan, mee te werken aan ondersteuning, maar weigert een plan of verslag te ondertekenen.

    • b.

      Uit onderzoek blijkt dat vanwege onveiligheid of overlast de inzet van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. De inwoner weigert tot nu toe mee te werken. Er wordt gekozen voor een motivatietraject.

Artikel 13 Het besluit, de beschikking

  • 1.

    De toekenning of afwijzing voor een maatwerkvoorziening wordt vastgelegd in een besluit (een beschikking).

  • 2.

    De beschikking voldoet aan de eisen zoals opgenomen in de verordening. Daarbij moet uit de beschikking voldoende blijken wat de reden voor het verstrekken of afwijzen van de voorziening is (motivatie). Hiervoor kan in de beschikking ook worden verwezen naar het integraal plan of onderzoeksverslag.

  • 3.

    Er wordt door de inwoner of zorgaanbieder binnen 3 maanden gebruikgemaakt van het besluit, anders kan het besluit worden ingetrokken. Het recht op de ondersteuning blijkt dan niet noodzakelijk te zijn. Dit geldt zowel bij ondersteuning in natura als bij een pgb.

  • 4.

    Opschorting van de beslistermijn van 2 weken (Wmo) of 8 weken (Jeugdwet) wordt gecommuniceerd aan de inwoner. De inwoner ontvangt hiervoor een schriftelijke bevestiging. Hierin staan de datum van de aanvraag, de aangevraagde ondersteuning, de reden van uitstel, wat nog nodig is voor het besluit en de nieuwe beslistermijn.

  • 5.

    Verlengen van de beslistermijn van 2 weken (Wmo) of 8 weken (Jeugdwet) wordt gecommuniceerd aan de inwoner. De inwoner ontvangt hiervoor een schriftelijke bevestiging. Hierin staan de datum van de aanvraag, de aangevraagde ondersteuning, de reden van uitstel, wat nog nodig is voor het besluit en de nieuwe beslistermijn (zo kort mogelijk).

Artikel 14 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

  • 1.

    Als een inwoner dit wenst, kan hij zich bij de melding en/of aanvraag laten ondersteunen door een derde. De inwoner mag zich laten ondersteunen door iemand uit het netwerk, maar kan ook een beroep doen op onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2.

    De consulent wijst inwoners op de mogelijkheid dat zij zich kosteloos kunnen laten bijstaan door een (onafhankelijke) cliëntondersteuner dan wel vertrouwenspersoon. De gemeente zorgt ervoor dat alle inwoners hierop desgewenst een beroep kunnen doen.

  • 3.

    De (onafhankelijke) cliëntondersteuner zal ook het netwerk proberen te versterken en samen met de inwoner op zoek gaan naar een duurzame oplossing binnen het netwerk.

  • 4.

    Een vertrouwenspersoon voor bij jeugdhulp, is landelijk georganiseerd via het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg (www.AKJ.nl). Als er zaken in de hulpverlening niet goed lopen, kan de vertrouwenspersoon daarbij helpen. Er wordt samen met de jeugdige, de ouder, verzorgende of gezaghebbende naar een oplossing gezocht.

HOOFDSTUK 4 Maatwerkvoorzieningen Jeugdwet

Artikel 15 Overzicht maatwerkvoorzieningen

Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen vanuit de Jeugdwet zijn:

  • a.

    Begeleiding individueel.

  • b.

    Groepsbegeleiding.

  • c.

    Behandeling individueel, zoals basis, specialistisch en hoog-specialistisch.

  • d.

    Groepsbehandeling.

  • e.

    Pleegzorg.

  • f.

    Gezinshuiszorg.

  • g.

    Residentiële jeugdhulp.

  • h.

    Gesloten jeugdhulp.

  • i.

    Preventieve jeugdbescherming en beschermingsmaatregelen instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering.

  • j.

    Crisisjeugdhulp.

Artikel 16 Groepsbegeleiding en dagbehandeling

  • 1.

    De kerndoelen van groepsbegeleiding (dagbesteding en dagactiviteiten) vanuit de Sociale Basis voor jeugdigen zijn:

    • a.

      het stabiel houden van fysieke en/of cognitieve zelfstandigheid van de jeugdige;

    • b.

      het aangaan van sociale contacten en/of het sociale netwerk uitbreiden;

    • c.

      het ontlasten van de mantelzorger en/of ouder;

    • d.

      het structuur bieden in de dag/week.

  • 2.

    De kerndoelen van groepsbegeleiding (dagbesteding en dagactiviteiten) vanuit een maatwerkvoorziening voor jeugdigen zijn:

    • a.

      het aanleren, uitbreiden en oefenen van sociale vaardigheden;

    • b.

      het aangaan van sociale contacten en/of het sociale netwerk uitbreiden;

    • c.

      het ontlasten van de ouders/verzorgers en/of mantelzorger;

    • d.

      het structuur bieden in de dag/week.

  • 3.

    Leren binnen groepsverband is voorliggend op individuele ondersteuning.

Artikel 17 Begeleiding

  • 1.

    De nadruk bij begeleiding vanuit de Sociale Basis voor jeugdige inwoners is gericht op:

    • a.

      de jeugdige activeren en aanbrengen van (dag)structuur;

    • b.

      stabiliseren (op orde brengen) of handhaven van de situatie;

    • c.

      oefenen en inslijpen/toepassen van vaardigheden samen met de Jeugdige;

    • d.

      ondersteunen bij het regelen/overnemen van dagelijks/praktische bezigheden (dagstructuur, participatie, sociale contacten, gezondheid en dergelijke);

    • e.

      ondersteuning van mantelzorg, ouders, verzorgers en voogd.

  • 2.

    Specialistische begeleiding vanuit een maatwerkvoorziening Jeugdhulp is gericht op:

    • a.

      het aanleren van nieuwe vaardigheden en gedrag waardoor bij de jeugdige toekomstige verergering van de beperking en mogelijke uithuisplaatsing kan worden voorkomen. Door interventie verbeteren van de opvoedingssituatie zodat het gezin in staat is om de opvoeding en ontwikkeling van de cliënt te waarborgen. Verbetering van de uitvoering van opvoedingstaken, zodat de ouders op een positieve manier de ouderrol op zich kunnen nemen;

    • b.

      en/of het zelfstandig functioneren en participatie behouden of vergroten, of het voorkomen/vertragen van achteruitgang met behulp van het eigen netwerk (vergroting samenredzaamheid), bijvoorbeeld aan de hand van concrete doelen op één of meer leefgebieden;

    • c.

      overbrugging tot de behandeling of ter motivatie tot behandeling;

    • d.

      het methodisch trainen van vaardigheden volgend op behandeling.

Artikel 18 Verblijf

  • 1.

    Uitgangspunt bij verblijf is dat er slechts aanspraak op gemaakt kan worden indien de inwoner meer dan drie etmalen per week daarop is aangewezen. Uitzondering hierop zijn kortdurend verblijf, logeerhuis en weekend/deeltijdpleegzorg.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van blijvend intensieve zorgbehoefte en wanneer er 24 uur per dag zorg dichtbij of permanent toezicht nodig is, komt de inwoner hoogstwaarschijnlijk in aanmerking voor verblijf vanuit de WLZ. Van de inwoner wordt verwacht dat deze aantoonbaar actief inspanningen verricht om een aanvraag voor een overige voorziening in te dienen.

Artikel 19 Vervoer

  • 1.

    Het vervoeren van jeugdige inwoners naar school, dagbesteding, vrijetijdsactiviteiten en jeugdhulp valt onder de gebruikelijke zorg van ouders.

  • 2.

    Vanuit de Jeugdwet is alleen vervoer mogelijk voor een jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp gegeven wordt en de jeugdige in verband met een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven. Op voorwaarde dat er geen sprake is van gebruikelijke hulp en er geen verdere mogelijkheden zijn vanuit de eigen kracht, en/of andere voorliggende voorzieningen. Dit vervoer kan binnen of buiten de gemeentegrenzen zijn.

  • 3.

    Er kan een maatwerkvoorziening vervoer worden ingezet wanneer de jeugdhulpondersteuning aan de jeugdige inwoner stagneert, als deze vervoersvoorziening niet wordt ingezet.

  • 4.

    Er kan een maatwerkvoorziening vervoer worden ingezet wanneer het (bovengebruikelijke) vervoer door ouders aantoonbaar leidt tot overbelasting van ouders en er geen andere voorliggende mogelijkheden/voorzieningen zijn.

  • 5.

    Vormen van vervoer in het kader van de jeugdwet zijn:

    • Aangepast vervoer.

    • Kilometervergoeding aan ouders.

    • OV-vergoeding met begeleiding.

  • 6.

    De frequentie van de jeugdhulp is niet bepalend voor het toekennen van een vervoersvoorziening.

Artikel 20 Persoonlijke verzorging

Persoonlijke verzorging is een vorm van begeleiding die de inwoner ondersteunt bij bijvoorbeeld het wassen, aan- en uitkleden, in of uit bed komen, toiletteren, drinken, eten, verzorging van haren, tanden, huid en nagels. Meestal gaat het om aansturing en worden er geen handelingen overgenomen. Als overname noodzakelijk is, kan hiervoor meestal namelijk aanspraak gemaakt worden op de Zvw. Vanuit de Zvw kan er aanspraak gemaakt worden op persoonlijke verzorging, als er behoefte is aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. De kinderverpleegkundige beoordeelt dit. Als het onduidelijk is of de verzorging vanuit de Jeugdwet of Zvw moet worden ingezet, is het daarom van belang om af te stemmen met de kinderverpleegkundige.

HOOFDSTUK 5 Maatwerkvoorzieningen Wmo

Artikel 21 Overzicht maatwerkvoorzieningen

Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo zijn:

  • a.

    Ambulante begeleiding.

  • b.

    Groepsbegeleiding.

  • c.

    Huishoudelijke ondersteuning.

  • d.

    Woningaanpassingen (voor normale gebruik van de woning).

  • e.

    Hulpmiddelen (bijvoorbeeld rolstoelen).

  • f.

    Vervoersvoorziening (bijvoorbeeld regiotaxi, doelgroepenvervoer, scootmobiel).

Artikel 22 Groepsbegeleiding

  • 1.

    De kerndoelen van groepsbegeleiding (dagbesteding en dagactiviteiten) vanuit de Sociale Basis zijn:

    • a.

      het stabiel houden van fysieke en/of cognitieve zelfstandigheid van de inwoner;

    • b.

      het aangaan van sociale contacten en/of het sociale netwerk uitbreiden;

    • c.

      het ontlasten van de mantelzorger en/of partner;

    • d.

      het structuur bieden in de dag/week.

  • 2.

    Waarbij de volgende uitgangspunten gehanteerd worden:

    • a.

      zo passend mogelijk: de talenten, mogelijkheden en ondersteuning behoefte van de inwoner staan centraal (niet de problematiek);

    • b.

      zo inclusief mogelijk: elke groepsbegeleidingsplek voorziet in een inclusief aanbod (niet gericht op specifieke problematiek);

    • c.

      zo lokaal mogelijk: groepsbegeleiding vindt plaats in het dorp waar inwoner woont. Als de benodigde groepsbegeleiding niet aanwezig is in hetzelfde dorp wordt naar het dichtstbijzijnde alternatief gekeken binnen de gemeente;

    • d.

      gericht op zelfredzaamheid: er is bij groepsbegeleiding zoveel mogelijk aandacht voor de zelfredzaamheid van de inwoner.

  • 3.

    De kerndoelen van groepsbegeleiding (dagbesteding en dagactiviteiten) vanuit een Wmo maatwerkvoorziening zijn:

    • a.

      het aanleren, uitbreiden en oefenen van sociale vaardigheden;

    • b.

      het leren aangaan van sociale contacten en/of het sociale netwerk uitbreiden;

    • c.

      het aanbrengen van structuur in de dag/week waarbij toegewerkt wordt naar een weer stabiele situatie en welke weer vanuit de Sociale basis in de nabije toekomst ondersteund kan worden.

  • 4.

    Groepsbegeleiding vanuit een Wmo maatwerkvoorziening betreft in principe tijdelijke ondersteuning waarbij toegewerkt wordt naar een situatie waarin de ondersteuning weer geboden kan worden vanuit de Sociale Basis.

  • 5.

    Van zorgaanbieders die zorg en ondersteuning bieden vanuit een Wmo maatwerkvoorziening wordt verwacht dat zij periodiek de vorderingen op de in de indicatie van de inwoner afgesproken doelen door middel van een schriftelijk evaluatieverslag deelt met de consulent van de gemeente.

  • 6.

    Leren binnen groepsverband is voorliggend op individuele ondersteuning.

Artikel 23 Begeleiding

  • 1.

    De nadruk bij begeleiding vanuit de Sociale Basis voor volwassenen is gericht op:

    • a.

      het creëren en/of behouden van een stabiele situatie;

    • b.

      de inwoner activeren en het aanbrengen van structuur in het dagelijks leven;

    • c.

      het oefenen en (door herhaling) toepassen van praktische vaardigheden samen met de inwoner om achteruitgang te voorkomen;

    • d.

      ondersteunen bij het regelen/overnemen van dagelijks/praktische bezigheden (financiën, dagstructuur, zelfstandig wonen, participatie, sociale contacten, gezondheid/persoonlijke verzorging, e.d.);

    • e.

      en betreft voornamelijk planbare ondersteuning.

  • 2.

    Specialistische begeleiding vanuit een maatwerkvoorziening Wmo is gericht op:

    • a.

      de inwoner in staat te stellen om te kunnen blijven meedoen in de maatschappij bij ernstig regieverlies;

    • b.

      en/of het overbruggen tot een behandelingstraject;

    • c.

      en/of het methodisch trainen van vaardigheden volgend op behandeling;

    • d.

      en/of ontwikkelingsgericht trainen van vaardigheden met behulp van methodische interventies;

    • e.

      er is aantoonbaar sprake van een noodzaak om naast geplande ondersteuningsmomenten ook op ongeplande momenten ondersteuning te moeten bieden in verband met een te groot (gezondheid)risico bij de inwoner;

    • f.

      de ondersteuning is gericht op het verbeteren of stabiliseren van de situatie en het toeleiden van de hulpvraag naar een vorm van ondersteuning vanuit de Sociale Basis.

  • 3.

    Specialistische begeleiding Wmo vanuit een maatwerkvoorziening betreft in principe tijdelijke ondersteuning waarna er afgeschaald wordt. Bijvoorbeeld naar lichtere vormen van begeleiding geboden vanuit de ‘Sociale Basis’ Daarom zal in eerste instantie begeleiding ingezet worden vanuit de ‘Sociale Basis’ en is begeleiding vanuit een maatwerkvoorziening slechts aanvullend mogelijk op de begeleiding vanuit de ‘Sociale Basis’.

  • 4.

    Indien blijkt dat er aanvullend een vorm van specialistische begeleiding vanuit een Wmo maatwerkvoorziening nodig is dan zal dit altijd tijdelijk van aard zijn en in de meeste gevallen in combinatie en in samenwerking met een ondersteuningsvorm zijn vanuit de Sociale Basis.

  • 5.

    Van zorgaanbieders die zorg en ondersteuning bieden vanuit een Wmo maatwerkvoorziening wordt verwacht dat zij periodiek de vorderingen op de in de indicatie van de inwoner afgesproken doelen door middel van een schriftelijk evaluatieverslag deelt met de consulent van de gemeente.

Artikel 24 Verblijf

Wanneer er sprake is van blijvend intensieve zorgbehoefte en wanneer er 24 uur per dag zorg dichtbij of permanent toezicht nodig is, komt de inwoner hoogstwaarschijnlijk in aanmerking voor verblijf vanuit de WLZ. Van de inwoner wordt verwacht dat deze aantoonbaar actief inspanningen verricht om een aanvraag voor een overige voorziening in te dienen.

Artikel 25 Vervoer

  • 1.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor vervoer, indien een inwoner vanwege zijn beperkingen:

    • a.

      geen gebruik kan maken van het Openbaar Vervoer;

    • b.

      geen gebruik kan maken van eigen vervoer;

    • c.

      onvoldoende of geen mogelijkheden heeft in de omgeving om in de behoefte te voorzien.

  • 2.

    Wanneer een inwoner aanspraak wil maken op de maatwerkvoorziening vervoer, wordt er altijd eerst gekeken naar de leerbaarheid van de inwoner. Mogelijk kan een inwoner geactiveerd worden om zelfstandig reizen aan te leren.

  • 3.

    Aanvullende criteria voor vervoer:

    • a.

      De maatwerkvoorziening collectief vraag afhankelijk vervoer heeft voorrang boven individuele vervoersvoorzieningen. Dat wil zeggen dat een cliënt alleen in aanmerking komt voor een individuele vervoersvoorziening als het collectief vervoer voor cliënt geen adequate compensatie vormt.

    • b.

      Wanneer een inwoner niet in staat is om 500 meter of meer te lopen, kan de inwoner in aanmerking komen voor collectief vervoer op grond van de Wmo. Voor vervoer tot 500 meter kan de inwoner zelf algemeen gebruikelijke hulpmiddelen aanschaffen zoals een wandelstok of rollator. Hiervoor wordt er in principe geen collectief vervoer op grond van de Wmo ingezet.

    • c.

      Wanneer een inwoner beschikt over een scootmobiel of aangepaste fiets, wordt er in principe geen andere maatwerkvoorziening voor vervoer ingezet tot en met 4 kilometer. Dit is immers de afstand die een inwoner kan afleggen met de scootmobiel of fiets.

    • d.

      Bij de te verstrekken vervoersvoorziening(en) wordt bij de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Daarbij gaat het om een gebied van 25 kilometer rondom het adres waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Met de verstrekte vervoervoorziening(en) en eventuele eigen vervoersmogelijkheden moet de inwoner in totaal 1.500 kilometer op jaarbasis kunnen reizen. Als de inwoner een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan hem/haar om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen dat dit zo is.

      Een vervoersvoorziening voor verplaatsingen op loop- en fietsafstand in de directe omgeving, bijvoorbeeld een scootmobiel, stelt de inwoner in staat een afstand van 750 km per jaar af te leggen. Beschikt cliënt over een dergelijke voorziening, dan wordt de reisafstand voor een vervoersvoorziening voor de middellange afstanden, bijvoorbeeld collectief vervoer, op maximaal 750 km gesteld.

    • e.

      Wanneer het noodzakelijk is dat er een medisch begeleider meereist met de maatwerkvoorziening, kan een inwoner niet alleen reizen. Dit zou voor onveilige situaties kunnen zorgen.

    • f.

      Individueel vervoer wordt alleen bij uitzonderingssituaties ingezet. Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat collectief vervoer of (kleinschalig) instellingsvervoer voor de betreffende inwoner niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen), kan de vervoerder gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. Een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto wordt verder alleen verstrekt als dat in het concrete geval niet algemeen gebruikelijk is. Het uitgangspunt is dat het gebruik van de eigen auto algemeen gebruikelijk is. Ook iemand met een inkomen op minimumniveau wordt geacht de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Alleen in bijzondere omstandigheden is daarom een vergoeding mogelijk. Bijvoorbeeld als de kosten veel hoger dan gemiddeld zijn, doordat iemand door zijn beperkingen ook voor alle verplaatsingen op de korte afstand de auto moet gebruiken of afhankelijk is van een auto met veel hogere gebruikskosten.

    • g.

      Een vervoersvoorziening wordt niet ingezet om het inkomen te compenseren.

    • h.

      Een vervoersvoorziening wordt niet ingezet wanneer een inwoner niet gemotiveerd is om gebruik te maken van de eigen mogelijkheden en mogelijkheden binnen de gemeente, tenzij deze niet toereikend zijn.

Artikel 26 De eigen en andere mogelijkheden voor hulp bij het huishouden

  • 1.

    Er wordt alleen een maatwerkvoorziening geboden, wanneer er geen andere oplossingen zijn.

  • 2.

    Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.

  • 3.

    Een inwoner kiest voor een type en grootte van de woning. Dit is een keuze waarop de inwoner zelf invloed kan uitoefenen. Daarom is dit niet van invloed op de hoeveelheid ondersteuning. Het onderhoud van de tuin wordt hierdoor ook niet tot het huishouden gerekend.

  • 4.

    Hetzelfde geldt voor het verzorgen van huisdieren. De gevolgen hiervan op de schoonmaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Tenzij een inwoner gebruik maakt van een gecertificeerde en opgeleide hulphond op basis van de zorgverzekeringswet er aantoonbaar sprake is van extra vervuiling van de woning door deze hulphond.

  • 5.

    Het beschikken over en aanschaffen van een wasmachine is de verantwoordelijkheid van de inwoner.

  • 6.

    Een andere vorm van eigen mogelijkheden is, het meewerken aan zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat de inwoner rekening houdt of veranderingen aanbrengt bij de inrichting van de woning (ergonomisch verantwoord) en planning voor de uitvoering van de huishoudelijke werkzaamheden. Voorbeelden hiervan zijn:

    • a.

      Voorbereiden van de was.

    • b.

      Aanschaffen van strijkloze kleding.

    • c.

      Aanschaffen van een droger.

    • d.

      De wasmachine en droger op hoogte plaatsen zodat bukken en reiken wordt vermeden.

    • e.

      Voorwerpen voor de sier of verzameling zo veel als mogelijk beperken.

    • f.

      Beperken van de was door het gebruiken van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.

  • 7.

    Bij verwaarlozing van het huishouden wordt altijd gekeken of behandeling eerst noodzakelijk is.

Artikel 27 Normtijden hulp bij het huishouden

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening hanteren wij het meest recente Huishoudelijke Hulp Maatwerk Normenkader (HHM), van bureau HHM te vinden op https://www.hhm.nl/.

Artikel 28 Regie voeren en aanleren van huishoudelijke taken

  • 1.

    Ondersteuning bij regie voeren, het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer de inwoner niet zelf tot regie en planning van de werkzaamheden in staat is.

  • 2.

    Daarnaast wordt er altijd gekeken naar de leerbaarheid en activeringsmogelijkheden van een inwoner. Voordat het duidelijk is dat huishoudelijke taken structureel moeten worden overgenomen, onderzoekt de zorgverlener of het mogelijk is de inwoner in de eigen kracht te zetten door taken aan te leren en de inwoner te activeren. Dit betekent zowel het oefenen van huishoudelijke taken als het inzetten van algemeen gebruikelijk huishoudelijke hulpmiddelen uitproberen. Wanneer er binnen 3 tot 6 maanden onvoldoende leerbaarheid en activeringsmogelijkheden blijken te zijn, wordt er overgegaan op structurele overname van handelingen. Dit staat los van de motivatie en de wil van de inwoner hieraan mee te werken. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner mee te werken aan het onderzoek, de in samenwerking opgestelde doelen en het zoeken naar de best passende oplossing.

  • 3.

    Er wordt bij de volgende situaties altijd eerst gekeken naar de leerbaarheid en activeringsmogelijkheden:

    • a.

      Wegvallen van partner door bijvoorbeeld overlijden, opname, verhuizing of einde relatie.

    • b.

      Onduidelijkheid over de beperking of mogelijkheden.

    • c.

      Om leren gaan met een ziekte of beperking.

    • d.

      Verstandelijke of psychische beperking.

    • e.

      Zelfstandig of thuis wonen na opname of verblijf in een instelling.

    • f.

      Het aanleren van huishoudelijk taken bij kinderen wanneer van hen verwacht mag worden dat zij deze gebruikelijke zorg op zich kunnen nemen.

Artikel 29 Zware vervuiling huishouden

Bij uitzonderingsituaties is er sprake van een zware vervuiling van het huishouden waardoor er gezondheidsrisico’s ontstaan. Hiervoor is in principe geen maatwerkvoorziening beschikbaar. De inwoner is zelf verantwoordelijk voor de kosten. De gemeenten ondersteunt wel in het aanvragen van een huis schoonmaak.

Artikel 30 Langdurige noodzakelijkheid maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Bij het bepalen van de meest passende goedkoopst adequate Wmo voorziening, wordt rekening gehouden met de (te verwachten) gebruiksduur en intensiteit van het gebruik. Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding. Is hulp bij het huishouden of begeleiding kortdurend of incidenteel mogelijk, dan wordt een groter beroep op eigen mogelijkheden of de inzet van algemene of andere voorzieningen gedaan. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de feitelijke aanwezigheid hiervan.

  • 2.

    Onder langdurig noodzakelijk wordt een periode langer dan 6 maanden bedoeld.

Artikel 31 Wonen in een geschikt huis

  • 1.

    Het zoeken, vinden en beschikken over een woning behoort tot de eigen verantwoordelijkheid. Dit geldt in beginsel ook voor het beschikken over een zo geschikt mogelijke woning. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid om passende maatregelen te nemen behorend bij de levensfase en te verwachten beperkingen. Kleine aanpassingen die voor iedereen algemeen toegankelijk zijn, worden niet vanuit de Wmo verstrekt.

  • 2.

    Een woningaanpassing of ondersteuning bij het vinden van een geschikte woning wordt in het kader van de Wmo alleen verleend, indien het ontstaan van beperkingen, verminderde zelfredzaamheid en/of participatieproblemen het gevolg is/zijn van onvoorziene en onverwachte omstandigheden, gelegen buiten eigen toedoen. Er kan alleen gebruik worden gemaakt van een woningaanpassing vanuit de Wmo, indien de algemene en andere voorzieningen, niet passend zijn gebleken bij de situatie.

  • 3.

    De inwoner kan bij verhuizen alleen rekening houden met de (medische) situatie, als op dat moment duidelijk is dat er beperkingen zijn of ontstaan bij het normale gebruik van de nieuwe woning. Indien een inwoner alsnog besluit te verhuizen naar een woning waarbij bekend is dat deze niet passend is in gebruik of qua onderhoud bij de (medische) situatie van de inwoner, is de inwoner zelf verantwoordelijk om ondersteuning en aanpassingen te organiseren en te betalen. De inwoner had immers de mogelijkheid om te zoeken naar een woning passend bij de situatie.

Artikel 32 Aard en omvang van de woningaanpassing

Bij het bepalen van de aard en omvang van de te verstrekken woningaanpassing gelden de volgende uitgangspunten:

Het op de woning van toepassing zijnde bouwbesluit wordt als uitgangspunt genomen voor wat betreft wat er bij de woning aanwezig hoort te zijn.

De woningaanpassing is functioneel, passend en langdurig adequaat. Langdurig adequaat betekent langer dan 6 maanden. Hierdoor hoeft de woningaanpassing in de toekomst niet nogmaals aangepast te worden.

Artikel 33 Vervangende woningaanpassing of hulpmiddel, reparatie en onderhoud

  • 1.

    Om te bepalen of een voorziening technisch is afgeschreven als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning, hanteert het college de termijnen zoals opgenomen in bijlage II.

  • 2.

    Onderhoud en reparatie van een hulpmiddel of woningaanpassing worden ook gerekend als maatwerkvoorziening. Indien van toepassing, geldt hiervoor ook een eigen bijdrage.

Artikel 34 Verhuizen op indicatie van de gemeente (verhuisindicatie)

  • 1.

    Een inwoner komt in aanmerking voor een verhuisindicatie als aan alle onderstaande criteria wordt voldaan:

    • a.

      Er is sprake van langdurige, aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning, bijvoorbeeld met traplopen. Daardoor is het medisch noodzakelijk om uit de woning te verhuizen. Dit was nog niet bekend bij de inwoner, toen de inwoner de huidige woning accepteerde of heeft aangepast.

    • b.

      Verhuizen is de goedkoopst adequate oplossing binnen de Wmo, en kan plaatsvinden binnen een medisch verantwoorde termijn.

    • c.

      De inwoner woont zelfstandig en verhuist naar een zelfstandige woning waar het hele jaar gewoond wordt (geen recreatiewoning).

    • d.

      De inwoner verhuist naar een geschikte woning binnen Nederland. De woning voldoet aan de eisen die in het besluit (de beschikking) staan die de inwoner ontvangt.

    • e.

      De inwoner heeft tijdens het onderzoek en de aanvraag de huur nog niet opgezegd of het huis nog niet verkocht.

  • 2.

    Een verhuisindicatie is één keer inzetbaar. Na het accepteren van een geschikte woning vervalt de geldigheid van de indicatie.

  • 3.

    Indien een inwoner 3 keer een geschikte woning afwijst, is de inwoner hierna zelf verantwoordelijk. De inwoner wijst immers een passende oplossing af.

  • 4.

    De inwoner ontvangt een verhuisindicatie voor de periode van 1 jaar. Voor een tussentijdse oplossing kan de inwoner gebruikmaken van uitleen hulpmiddelen vanuit de Zvw.

  • 5.

    Vervallen.

  • 6.

    Het inkomen van het huishouden van de aanvrager is niet hoger dan de door de rijksoverheid vastgestelde inkomensnorm voor sociale huurwoningen.

Artikel 35 Vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1.

    Er kan alleen een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten geboden worden, wanneer er door de gemeente ook een verhuisindicatie is afgegeven. Hiervoor gelden dezelfde criteria als bij een verhuisurgentie.

  • 2.

    Hoe hoog de tegemoetkoming is, staat in de nadere regels en wordt vastgelegd in het besluit (de beschikking) die de inwoner ontvangt.

  • 3.

    Indien een inwoner voor het eerst op zichzelf gaat wonen, komt de inwoner niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Dit valt onder algemene gebruikelijk kosten zoals bij ieder ander.

  • 4.

    Indien er sprake is van een verhuizing naar een Wlz-instelling, wordt er geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.

Artikel 36 Hulpmiddelen

  • 1.

    Er zijn diverse hulpmiddelen die de inwoner behulpzaam kunnen zijn bij het zich verplaatsen in of om de woning. Deze zijn in de reguliere handel verkrijgbaar en zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen zolang deze financieel draagbaar zijn met een minimuminkomen. Voorbeelden hiervan kunnen zijn:

    • a.

      Aankoppelfietsen voor kinderen.

    • b.

      Airco-units.

    • c.

      Antisliptegels en/of antislipcoating.

    • d.

      Auto aanpassingen (automatische transmissie, stuur- en rembekrachtiging, verstelbare voorstoelen/buitenspiegels, elektrische raambediening, neerklapbare achterbank, derde/vijfde deur, interval op ruitenwissers, airconditioning, trekhaak- en aanhanger).

    • e.

      Automatische deuropeners voor garages.

    • f.

      Bad.

    • g.

      Bed (ook waterbed).

    • h.

      Bromfiets, bromscooters en brommobielen.

    • i.

      Centrale verwarming, verwarming units (niet gerelateerd aan woningaanpassing vanuit de Wmo).

    • j.

      Dakkapellen.

    • k.

      Douche; ruimte/bak verwijderen en/of plaatsen (niet gerelateerd aan woningaanpassing vanuit de Wmo).

    • l.

      Douchekop en glijstang, douchescherm.

    • m.

      Eenvoudige handgrepen/standaard muurbeugels (niet gerelateerd aan woningaanpassing vanuit de Wmo).

    • n.

      Eengreeps-mengkranen (niet gerelateerd aan woningaanpassing vanuit de Wmo).

    • o.

      Extra bel (aanschaf en plaatsen).

    • p.

      Fiets (ook: ligfiets, bakfiets, tandem).

    • q.

      Fiets met trap-/elektrische ondersteuning.

    • r.

      Kookplaten (niet gerelateerd aan woningaanpassing vanuit de Wmo).

    • s.

      Kantelbare spiegels.

    • t.

      Keukenapparatuur (niet gerelateerd aan woningaanpassing vanuit de Wmo).

    • u.

      Korfladen in de keuken (niet gerelateerd aan woningaanpassing vanuit de Wmo).

    • v.

      Kosten voor halen rijbewijs en APK.

    • w.

      Luchtbevochtigers en ontvochtigers.

    • x.

      Losse antislipvoorzieningen (zoals badmat en antislipstickers).

    • y.

      Oplaadkosten van een scootermobiel.

    • z.

      Sta-op stoel.

    • aa.

      Thermostatische mengkranen (niet gerelateerd aan woningaanpassing vanuit de Wmo).

    • bb.

      Trapleuningen, extra (niet gerelateerd aan woningaanpassing vanuit de Wmo).

    • cc.

      Toilet (tweede toilet, hangtoilet).

    • dd.

      losse douchestoel op poten

    • ee.

      inpandige drempels

    • ff.

      badplank

    • gg.

      toiletverhoger

  • 2.

    Hulpmiddelen voor revalidatie en kortdurend gebruik vallen tot 6 maanden onder de Zorgverzekeringswet. Daarnaast mag van een inwoner verwacht worden dat een gewenst hulpmiddel uitgeprobeerd wordt bij de uitleenwinkel, wanneer dit mogelijk is.

  • 3.

    Wanneer een hulpmiddel langdurig nodig is, en/of de algemeen gebruikelijke voorzieningen leiden tot onvoldoende resultaat, wordt onderzocht of de inzet van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is en zo ja, welke.

  • 4.

    Een rolstoel wordt verstrekt indien er een langdurige noodzaak is voor zittend verplaatsen.

  • 5.

    Bij de vaststelling van de specificaties van een hulpmiddel wordt binnen de mogelijkheden van de goedkoopst adequate oplossing rekening gehouden met de behoeften van de inwoner en betrokkenen. Waar nodig wordt er gebruikgemaakt van het advies van een ergotherapeut.

  • 6.

    Bij een scootmobiel is het van belang dat een scootmobiel opgeladen en veilig en droog gestald kan worden. Bij de stalling wordt er gekeken naar de brandveiligheid (bijv. vrijhouden van vluchtwegen). Mogelijk is er toestemming nodig van de woningeigenaar om de scootmobiel te mogen stallen.

Artikel 37 Sportvoorziening

  • 1.

    Uniek Sporten is een voorliggende mogelijkheid op een sportvoorziening. Uniek Sporten is een uitleenservice van sportrolstoelen en handbikes voor inwoners. Inwoners met een fysieke beperking kunnen kosteloos, voor een periode van maximaal 6 maanden, via Uniek Sporten sporthulpmiddelen en verschillende sporten uitproberen. Uniek Sporten kan hierna in samenwerking met de inwoner een melding en aanvraag indienen voor en sportvoorziening bij de gemeente.

  • 2.

    Er wordt voor maximaal één sport één sportvoorziening toegekend.

  • 3.

    Het sporten is gericht op de maatschappelijke participatie. Daarom wordt een voorziening hiervoor alleen verstrekt voor sporten in verenigd verband of aantoonbaar vergelijkbaar met een verenigd verband. Zoals een trainingsgroep onder leiding van een professional.

  • 4.

    Sportvoorzieningen voor gezamenlijk of collectief gebruik komen niet voor individuele compensatie in aanmerking.

Artikel 38 Mantelzorgwoning/unit of aanbouw

Een inwoner kan in aanmerking komen voor een mantelzorgwoning of aanbouw, wanneer alle onderstaande criteria gelden:

  • a.

    De inwoner ervaart belemmeringen in het normale gebruik van de woning en het verstrekken van een mantelzorgwoning of het ombouwen van een bestaande woning tot een mantelzorgwoning is hiervoor de goedkoopst adequate oplossing.

  • b.

    Er is dagelijkse mantelzorg noodzakelijk in de vorm van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en/of verpleging en individuele begeleiding.

  • c.

    De ondersteuning wordt thuis geboden.

  • d.

    Er wordt voor gemiddeld 2 uur per dag en minimaal 10 uur per week mantelzorg geleverd.

  • e.

    De verwachting is dat de mantelzorgrelatie minimaal een jaar in stand blijft.

  • f.

    De woningen van mantelzorggever en mantelzorgontvanger op een dusdanige reisafstand waardoor de mantelzorger niet de nodige mantelzorg kan (blijven) geven;

  • g.

    Het is aannemelijk dat door de mantelzorg er in mindere mate aanspraak gemaakt wordt op een algemene of maatwerkvoorziening vanuit de Wmo of Jeugdwet.

  • h.

    De woning of aanbouw is conform bestemmingsplan en de Bor.

  • i.

    De woning of aanbouw is functioneel, passend en langdurig adequaat, waardoor de woning of aanbouw in de toekomst niet nogmaals hoeft te worden aangepast.

  • j.

    De mantelzorgwoning/unit wordt verwijderd als het doel van mantelzorg verdwijnt.

  • k.

    De aanbouw (bijbehorende bouwwerk) mag blijven staan, maar het mag niet als aparte woning gebruikt worden. Een eventuele keuken of badkamer moet hierom worden verwijderd.

Artikel 39 Persoonlijke verzorging

Persoonlijke verzorging is een vorm van begeleiding die de inwoner ondersteunt bij bijvoorbeeld het wassen, aan- en uitkleden, in of uit bed komen, toiletteren, drinken, eten, verzorging van haren, tanden, huid en nagels. Meestal gaat het om aansturing en worden er geen handelingen overgenomen. Als overname noodzakelijk is, kan hiervoor meestal namelijk aanspraak gemaakt worden op de Zvw. Als de zorg verband houdt met de behoefte aan de geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt de persoonlijke verzorging namelijk onder de Zvw. De wijkverpleegkundige/kinderverpleegkundige beoordeelt dit. Als het onduidelijk is of de verzorging vanuit de Wmo/Jeugdwet of Zvw moet worden ingezet, is het daarom van belang om af te stemmen met de wijkverpleegkundige/kinderverpleegkundige.

Artikel 40 Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming is niet bedoeld als inkomenscompensatie.

  • 2.

    De hoogte en de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming is geregeld in de nadere regels.

HOOFDSTUK 6 Overige bepalingen

Artikel 41 Slotbepalingen

  • 1.

    De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2019 worden ingetrokken.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2023.

 

Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 31 januari 2023.

Velp, 31 januari 2023

Burgemeester en wethouders voornoemd,

burgemeester.

secretaris.

BIJLAGE I Gebruikelijke hulp

1. Inleiding

In de Wmo 2015 staat onder andere dat een inwoner pas in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening wanneer hij/zij niet met gebruikelijke hulp voldoende zelfredzaam is of in staat tot participatie. In de verordening is deze bepaling ook opgenomen.

Uit de Jeugdwet volgt dat het college geen voorziening voor jeugdhulp hoeft te verstrekken voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) toereikend zijn. In de verordening is, ter uitwerking hiervan, onder andere vastgelegd dat jeugdigen of ouders slechts in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening voor zover zij met gebruikelijke hulp geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag.

In deze bijlage staat beschreven wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp. Hierbij wordt er specifiek ingegaan op gebruikelijke hulp bij hulp bij het huishouden (alleen Wmo), persoonlijke verzorging en begeleiding. De regels voor de Wmo zijn gebaseerd op het CIZ protocol gebruikelijke zorg in combinatie met de bepalingen in de Wmo 2015, relevante jurisprudentie en gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

Bij de regels Jeugd is aangesloten bij de richtlijnen die vóór 1 januari 2015 in de AWBZ en bij jeugd-ggz werden gehanteerd: de CIZ-indicatiewijzer en het Handboek Indicatiestelling jeugd-ggz.

De regels bieden een juridische en praktische ondersteuning om onderscheid te maken tussen gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp. In elke individuele situatie wordt op basis van deze regels een zorgvuldige individuele afweging gemaakt. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de inwoner.

2. Gebruikelijke hulp in de Wmo 2015

2.1. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Volgens de regering is het in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk taken overnemen in het huishouden, wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

2.2. Van wie er gebruikelijke hulp wordt verwacht

De leden van het huishouden vormen de leefeenheid van de inwoner. De leefeenheid is verantwoordelijk voor het functioneren van de leefeenheid. Dat betekent dat bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, er gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid.

2.3. Leefeenheid

De leefeenheid waartoe inwoner behoort, bestaat, gelet op artikel 1.1.1 Wmo 2015, uit de inwonende:

  • echtgenoot;

  • ouders;

  • kinderen; of

  • andere huisgenoten waarmee inwoner een gezamenlijke huishouding voert.

Gelet op de definitie van gebruikelijke hulp in de Wmo 2015, en Memorie van Toelichting, kunnen meer dan twee volwassen personen tot de leefeenheid behoren. Volwassenen die een kamer huren, horen niet bij de leefeenheid. Zij voeren immers hun eigen huishouden.

Als de inwoner deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden), stelt de consulent vast wat in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar.

2.4.  Echtgenoot

Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld (artikel 1.1.2 Wmo 2015):

  • de geregistreerde partner;

  • de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het om een bloedverwant in de eerste graad gaat.

2.5. Gezamenlijke huishouding

De algemene wettelijke definitie bevat drie eisen waaraan moet zijn voldaan (artikel 1.1.2 lid 3 Wmo):

  • 1.

    het gaat om twee personen;

  • 2.

    men heeft het hoofdverblijf in dezelfde woning;

  • 3.

    men draagt zorg voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten of activiteiten van de huishouding, dan wel anderzins.

2.5.0. Twee personen

Het is niet mogelijk dat meer dan twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Behoren er meer dan twee personen tot de leefeenheid, dan kan er bij de andere huisgenoten wel ook sprake zijn van gebruikelijke hulp. Echter, zal dan vastgesteld moeten worden wat gebruikelijke hulp is voor deze huisgenoten ten opzichte van de inwoner.

2.5.1. Hoofdverblijf

Het gaat erom dat men feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. De enkele inschrijving in de Brp is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat een persoon in het Brp is ingeschreven op het adres van de cliënt is onvoldoende om te spreken van hoofdverblijf in dezelfde woning.

Soms kan er twijfel bestaan of het gaat om huisgenoten of dat men feitelijk in twee verschillende woningen verblijft. Denk hierbij aan de situatie waarbij iemand woont in een apart bijgebouw. In die situatie kunnen de volgende factoren onderzocht worden om te bepalen of het gaat om één leefeenheid:

  • zijn de woningen kadastraal gesplitst?

  • hebben ze een eigen huisnummer?

  • is er sprake van een huurovereenkomst?

  • is het mogelijk om huurtoeslag aan te vragen voor de woning?

  • beschikt de woning over algemeen gebruikelijke voorzieningen?

  • heeft de woning een eigen toegangsdeur?

2.5.2. Zorg dragen voor elkaar

Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt ook het verzorgingscriterium genoemd. De betrokkenen moeten voor elkaar zorg dragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten of activiteiten van de huishouding dan wel anderszins.

Een contract of bewijsstukken dat er huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet automatisch dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.

Het is niet vereist dat de geboden verzorging aan elkaar dezelfde omvang en intensiteit heeft. Wanneer er enkel door één van beide personen zorg wordt geboden, is aan het verzorgingscriterium niet voldaan.

Bij (onder)huurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als de relatie verder gaat dan alleen de betaling van de huur of het kostgeld. Bijvoorbeeld door het samen delen van maaltijden en de was. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, kan de gemeente een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.

2.6.  Gebruikelijke hulp door kinderen

Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft de taken waar het om gaat. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het kind en het feitelijke vermogen van het kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.

2.7.  Verschil met mantelzorg

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet per se een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager.

2.8.  Wanneer er geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht

2.8.0. Geobjectiveerde beperkingen/ ontbreken kennis & vaardigheden

Wanneer partner, ouders, kind en/of elke andere huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en of kennis/vaardigheden mist, hoeven zij geen gebruikelijke hulp te bieden.

2.8.1. Niet-inwonende kinderen

Niet-inwonende kinderen hoeven geen gebruikelijke hulp te bieden, want zij behoren niet tot de leefeenheid. De consulent kan wel met de inwoner bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden.

2.8.2. Dreigende overbelasting

Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.

Bij dat onderzoek moet het college aandacht besteden aan draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn/haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan inwoner te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, kan de gemeente (tijdelijk) ondersteuning verstrekken.

In eerste instantie zal die toewijzing van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp met andere activiteiten, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.

2.8.3. Korte levensverwachting

Als de zorgvrager een korte levensverwachting heeft, kan ter fysieke en psychische ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager besloten worden om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.

2.9.  Respijtzorg

Wanneer de huisgenoot, partner of ouder niet in staat is gebruikelijke hulp op zich te nemen vanwege (dreigende) overbelasting, kan er respijtzorg worden ingezet. De gemeente beoordeelt de situatie dan alsof de inwoner zonder huisgenoot voor gebruikelijke hulp woont. Wanneer er geen andere oplossingen mogelijk zijn, biedt de gemeente ondersteuning.

Er is een variëteit aan respijtvoorzieningen waarmee vervangende zorg vorm zou kunnen krijgen. Hierbij kan gedacht worden aan begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang/activiteit, een logeerhuis en kortdurend verblijf. Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een inwoner door een mantelzorger.

2.10. Afweging gebruikelijke en boven gebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten, schoonmaken en dergelijke), maar ook de zorg die deze activiteiten vervangt. Denk hierbij aan stomaverzorging in plaats van toiletgang en sondevoeding in plaats van eten.

Van boven gebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.

Voorbeeld

Het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van boven gebruikelijke hulp.

2.11. Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin iedereen gelijke aanspraken op zorg kan maken.

2.12. Opvang en verzorging van kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, in het kader van de opvoeding. Dit houdt in het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn, het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van een kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind vereisen. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende mogelijkheden van zorgverlof. Indien dit niet mogelijk is, dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals bijvoorbeeld crèche, buitenschoolse opvang, gastouderbureau. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden wordt redelijk geacht, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurende overbrugging nodig, dan kan hiervoor hulp worden ingezet.

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, en de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput, dan kan, afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind, ondersteuning tot maximaal 40 uur per week voor oppas, opvang, begeleiding en verzorging van gezonde kinderen toegewezen worden. Een dergelijke toewijzing is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), met de bedoeling binnen deze termijn een eigen oplossing te realiseren.

2.13. Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij huishoudelijke verzorging?

2.13.0. Volwassene

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Uit een uitspraak van de CRvB volgt dat wanneer de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, de gemeente geen hulp bij het huishouden hoeft te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule (ECLI:NL:CRVB:2016:3665).

2.13.1. Taken van een 18-23 jarige

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • schoonhouden van wc en badkamer;

  • schoonhouden van keuken, leefruimte en één slaapkamer;

  • wasverzorging;

  • boodschappen doen;

  • maaltijd verzorgen;

  • afwassen en opruimen.

Dit betekent dat er huishoudelijke verzorging wordt toegekend voor het schoonhouden van overige slaapkamer(s) inclusief het verschonen van bedden, het schoonmaken van de hal/bijkeuken en het zemen van ramen aan de binnenzijde. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

2.13.2. Bijdrage van kinderen aan het huishouden

Wanneer er kinderen binnen de leefeenheid aanwezig zijn, dan gaat de consulent ervan uit, dat de kinderen, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Passend bij de leeftijd en psychosociaal functioneren.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

2.14. Het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten’ leiden niet tot een toewijzing voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een toewijzing worden gesteld voor een periode van 3 tot 6 maanden voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Wanneer blijkt dat een nieuwe huishoudelijke taak niet is te trainen of aan te leren, kan er een toewijzing voor overname van huishoudelijke taken overwogen worden.

2.15. Belasting door werk, studie, maatschappelijke participatie of zorgtaken

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan ondersteuning te bieden. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een periode van minimaal 7 aansluitende dagen, wordt er tijdelijk van uitgegaan dat dit niet mogelijk is. De niet-uitstelbare taken kunnen overgenomen worden. Bij huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke hulp. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben.

Er kan niet verwacht worden van bijvoorbeeld chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, dat zij een andere functie zoeken.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een toewijzing voor hulp bij het huishouden worden gesteld op onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal getracht worden die toewijzing van korte duur te laten zijn, om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het (plotseling) overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

2.16. Persoonlijke verzorging

Van belang is onderscheid te maken tussen:

  • gebruikelijke persoonlijke verzorging van partners voor elkaar;

  • gebruikelijke persoonlijke verzorging van volwassen huisgenoten voor elkaar, inwonende volwassen kinderen (> 18 jaar) voor hun ouders.

Onder partner wordt verstaan: de volwassene met wie de zorgvrager een intieme, emotionele relatie heeft én een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.

2.16.1.Partners onderling

2.16.1.1.Kortdurende situaties

Van partners wordt verwacht dat zij elkaar persoonlijke verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner dat persoonlijke verzorging daarna niet langer is aangewezen.

De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot of partner tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.

Alleen als er gemotiveerd kan worden, dat een partner niet de persoonlijke verzorging kan bieden aan diens partner, kan er alsnog een toewijzing voor persoonlijke verzorging worden gegeven.

1.16.1.2.Langdurige situaties

Bij een zorgvraag die naar verwachting langer dan 3 maanden zal duren, is persoonlijke verzorging, ook tussen partners, geen gebruikelijke hulp. Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie langdurig is, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, voordat zorg kan worden ingezet.

2.16.2. Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Persoonlijke verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.

2.17. Begeleiding

Hieronder staat omschreven van wie er gebruikelijke hulp verwacht kan worden bij begeleiding.

2.17.1. Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

2.17.1.1. Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de inwoner door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel van de zelfredzaamheid. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

2.17.1.2. Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen inwoner gebruikelijke hulp, wanneer die begeleiding in de persoonlijke levenssfeer aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een inwoner:

  • het begeleiden van de inwoner bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort en bij maatschappelijke participatie;

  • het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte inwoner werd uitgevoerd;

  • aansturing van relatief beperkte aard, zoals het dagelijks ophangen van briefjes met taken die de inwoner die dag moet doen en het gedurende de dag regelmatig bellen om te checken of de inwoner iets gedaan heeft.

2.17.2. Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de inwoner is gebruikelijke hulp.

3. Gebruikelijke hulp in de Jeugdwet

3.1. Wat is gebruikelijke hulp?

Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen bijvoorbeeld pleegouders vallen.

Ouders behoren de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft.

De gemeente onderzoekt de zorgbehoefte van een kind mede op basis van de in tabel 1 opgenomen ‘Richtlijn gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel’.

3.2. Onderscheid kortdurende en langdurige zorgsituatie

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

  • Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

  • Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan 3 maanden nodig zal zijn.

In kortdurende zorgsituaties kan van ouders of andere verzorgers/opvoeders worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp.

Alleen in langdurige zorgsituaties kan daarom sprake zijn van boven gebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.

3.3. Beschermende woonomgeving

Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van 17 jaar gebruikelijke hulp. Van ouders of verzorgers/opvoeders wordt verwacht dat ze een woonomgeving bieden waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.

Jeugdigen vanaf 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornis en/of beperking nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, kunnen in aanmerking komen voor een beschermende woonomgeving vanuit de Jeugdwet. Met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen.

Kan een jeugdige niet bij (een van) de ouder(s) of het sociale netwerk wonen vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden, dan kan verblijf bij pleegouders, een gezinshuis of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan de orde zijn.

3.4. Afweging gebruikelijke en boven gebruikelijke hulp

Om vast te stellen welke hulp boven gebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In onderstaande tabel zijn richtlijnen opgenomen van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen.

Tabel I Richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tandenpoetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ’s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

3.5. Beoordelingsfactoren gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt de consulent de volgende factoren:

  • 1.

    leeftijd van de jeugdige;

  • 2.

    aard van de zorghandelingen;

  • 3.

    frequentie en patroon van de zorghandelingen;

  • 4.

    tijdsomvang van de zorghandelingen.

Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin.

3.5.1. Leeftijd van de jeugdige

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.

Voorbeeld

Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet. Maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Deze stimulans en hulp mag je verwachten van ouders/verzorgers en is gebruikelijke hulp.

3.5.2. Aard van de zorghandelingen

Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.

Voorbeeld

  • Het legen van een katheterzakje is een handeling die het verschonen kan vervangen. Als dat het geval is, is sprake van gebruikelijke hulp.

  • Oefenen met het gebruik van pictogrammen bij een jeugdige met een verstandelijke beperking is een handeling die oefenen met lezen of topografie kan vervangen. Dit is in dat geval gebruikelijke hulp.

3.5.3. Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, worden als gebruikelijke hulp aangemerkt. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en/of beperkingen van het kind.

Voorbeeld

  • Het aanreiken van spullen of speelgoed bij kinderen met een lichamelijke beperking na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, past in een normaal patroon van dagelijkse zorg en is dus gebruikelijke hulp.

  • Als een ouder meerdere malen per nacht zorg moet bieden aan een ouder kind, lopen die handelingen niet mee in het normale patroon van dagelijkse zorg. Dit is geen gebruikelijke hulp.

3.5.4. Tijdsomvang van de zorghandelingen

Wanneer de omvang van de tijd van een zorghandeling vele malen langer is, is er geen sprake van gebruikelijke hulp.

Voorbeeld

  • Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en aankleden. Als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.

  • Een zorghandeling die naar de aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, kan in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Hierdoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt. Ter illustratie:

    • o

      Het geven van medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon. Dan moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te beschouwen.

    • o

      Het geven van sondevoeding aan een kind van 2 jaar vervangt het geven van eten of drinken en is daarom gebruikelijke hulp. Als het voeden via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten (frequentie) kan sprake zijn van boven gebruikelijke hulp.

3.6. Overbelasting

Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp stelt de consulent vast of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om dit te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er is aandacht voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Wanneer er sprake is van (dreigende) overbelasting, kan de consulent (tijdelijk) een voorziening voor ondersteuning afgeven. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

3.7. Persoonlijke verzorging

Jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp. De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige (zie de definitie van het begrip ‘jeugdhulp’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet).

Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):

  • Wassen.

  • Aankleden en uitkleden.

  • Aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen.

  • Eten en drinken.

  • Toedienen van sondevoeding.

  • Zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel).

  • Naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentiemateriaal).

  • Wisselen van lig- of zithouding.

  • Medicijnen innemen.

  • Opmaken van het bed van een bedlegerig kind.

  • Reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging.

  • Schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen.

3.7.1. Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp

Hieronder staan enkele uitzonderingen bij en bijzondere situaties voor persoonlijke verzorging.

3.7.1.1. De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren, kan niet alle gebruikelijke hulp van hem of haar worden verwacht. De handelingen die bij een kind zonder beperkingen niet voorkomen, kan niet van deze ouder of verzorger worden verwacht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.

3.7.1.2. Beschikbaarheid ouder/verzorger vanwege werk

Voor zover gebruikelijke persoonlijke verzorging bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is en de ouder of verzorger/opvoeder niet beschikbaar is wegens werk, valt dit niet onder gebruikelijke hulp. Van de ouder kan dan niet worden verwacht dat hij die taken op zich neemt.

3.7.1.3. Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang bieden, is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg, kan de consulent een voorziening verstrekken. De niet uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

Voorbeeld

  • Een baby krijgt bij de kinderopvang 3 keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg zoals kinderopvang die biedt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meer tijd komen voort uit aan aandoening gerelateerde stoornissen en beperkingen. Voor de extra tijd die het kost om het flesje te geven, kan het college hulp inzetten: 3 keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruikmaakt van de kinderopvang. Deze extra tijd valt niet onder gebruikelijke hulp.

  • Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang boven gebruikelijke hulp en dus zorg waarvoor een voorziening kan worden verstrekt. Het geven van sondevoeding valt namelijk niet onder zorg zoals instanties voor kinderopvang die bieden.

3.7.1.4. Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs

De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt.

3.7.1.5. Intieme persoonlijke verzorging voor een jeugdige ouder dan 12 jaar

Wanneer een jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder, wordt er geen bijdrage verwacht van die ouder/verzorger verwacht. Er is dan geen sprake van gebruikelijke hulp.

3.8. Begeleiding

Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking. Om te bereiken dat jeugdigen voldoende zelfredzaam zijn en maatschappelijk kunnen participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan de consulent begeleiding inzetten.

Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijnen in tabel I. Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:

  • het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen;

  • het oefenen met aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij plannen van activiteiten en dag structureren;

  • ondersteuning bij het sociaal functioneren en maatschappelijk participeren (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis, bij winkelen of vrijetijdsbesteding;

  • het overnemen van toezicht op de jeugdige.

3.8.1. Begeleiding en gebruikelijke hulp

Hieronder staan enkele uitzonderingen bij en bijzondere situaties voor begeleiding.

3.8.1.1. De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt er gekeken naar welke bijdrage realistisch is.

3.8.1.2. Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers

Wanneer ouders of verzorgers werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor boven gebruikelijke begeleiding kan de consulent een voorziening verstrekken.

3.8.1.3. Begeleiding tijdens onderwijs

Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijs gebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.

3.8.1.4. Ouderlijk toezicht

Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie ook de richtlijnen in tabel I.

Boven gebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan boven gebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Boven gebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.

Voorbeeld

  • Bij kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel is pedagogische correctie op gedrag gebruikelijk. Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.

  • Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder of verzorger meegaat. Hiervoor hoeft het college geen voorziening toe te kennen.

  • Begeleiding naar zwemles: hiervoor hoeft het college geen voorziening toe te kennen. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.

3.9.  Vervoer

Vanuit de Jeugdwet kan alleen vervoer worden toegekend voor een jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp gegeven wordt. Voorwaarde is dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen, vanwege een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid. Is de jeugdige niet in staat om zelfstandig te reizen, dan is het uitgangspunt dat het vervoer van en naar jeugdhulp onder de gebruikelijke hulp van ouders valt. Dit kan anders zijn als er speciaal (medisch) vervoer nodig is dat ouders niet kunnen bieden. In andere situaties wordt van ouders verwacht dat ze het vervoer bieden als ze hiertoe in staat en beschikbaar zijn. Als ouders aangeven het vervoer niet te kunnen bieden, wordt altijd een afweging van alle specifieke omstandigheden gemaakt. Als ouders bijvoorbeeld door werk niet beschikbaar zijn, wordt altijd eerst gekeken of ouders dit zelf kunnen oplossen. Bijvoorbeeld door hun tijden anders in te delen of gebruik te maken van (zorg)verlof.

BIJLAGE II Afschrijftermijn voorzieningen

Voorziening

Afschrijftermijn in jaren

Scootmobiel

7

Fietsvoorziening

7

Handbike

7

Rolstoel

7

Traplift

10

Bea opsta hulp

10

Pakpaal

10

Roerende douche-toiletvoorziening

7

Badlift

7

Douchebrancard

7

Supporter

7

Toiletbeugels in alle soorten

10

Hi-loo toiletverhoger

7

Vast douchezitje

10

Speciale kranen

10

Aangepaste keuken

10

Drempelaanpassing

10

Auto-aanpassing

7

Aangepast toilet

15