Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Meppel

Leidraad wijzigen omgevingsplan

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMeppel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingLeidraad wijzigen omgevingsplan
CiteertitelLeidraad wijzigen omgevingsplan
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-02-2023nieuwe regeling

03-01-2023

gmb-2023-66244

Tekst van de regeling

Intitulé

Leidraad wijzigen omgevingsplan

 

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 juli 2023 treedt (naar verwachting) de Omgevingswet in werking. Vanaf dan zijn de bestemmingsplannen en beheersverordeningen automatisch onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan Meppel. De gemeente Meppel heeft nog tot en met 31 december 2029 de tijd om het tijdelijke omgevingsplan aan te passen naar het omgevingsplan Meppel dat volledig voldoet aan de Omgevingswet, de instructies vanuit het Rijk en de provincie Drenthe en de digitale standaarden. Met dit proces is de gemeente inmiddels gestart, maar dat is nog niet afgerond op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. Ondertussen staat de wereld niet stil, ontwikkelingen voor grote en kleine projecten zullen er altijd zijn. Op een ontwikkeling waarvoor geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd maar waarvoor een wijziging van het omgevingsplan nodig is, is de Omgevingswet van toepassing. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de eisen die de wet aan een omgevingsplan stelt, ook al is het maar voor een deelgebied.

 

Voor een ontwikkeling kan nog een bestemmingsplan in procedure worden gebracht als het lukt om het ontwerp ter inzage te leggen voor 1 juli 2023 (of wanneer de invoering van de Omgevingswet later is, dan per die datum). Dan is het oude recht (Wet ruimtelijke ordening) van toepassing en ook het Handboek bestemmingsplannen 2012 van de gemeente Meppel. Vanaf invoering van de Omgevingswet worden voor nieuwe ontwikkelingen geen bestemmingsplannen meer in procedure gebracht. Plannen voor ontwikkelingen die vanaf dat moment worden opgesteld of waarvoor het niet lukt voor die datum een ontwerpplan gereed te hebben, zijn wijzigingen van het omgevingsplan en moeten voldoen aan deze Leidraad.

 

Als een initiatief niet past binnen het omgevingsplan, kan dit ook via een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit mogelijk gemaakt worden. Deze Leidraad is van toepassing op een wijziging van het omgevingsplan Meppel en niet op omgevingsvergunningen.

 

1.2 Doel / Reikwijdte

Met deze Leidraad wijzigen omgevingsplan legt de gemeente Meppel vast hoe de omgevingsplansystematiek is opgebouwd voor de wijziging van het omgevingsplan Meppel. Het geeft in hoofdlijnen de inhoud van het omgevingsplan weer.

 

Het doel van deze Leidraad is:

 

het vergroten van de leesbaarheid, raadpleegbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en de vergelijkbaarheid van wijzigingen van het omgevingsplan Meppel die ten behoeve van ontwikkelingen in de gemeente worden vastgesteld.

 

Onder de nieuwe wetgeving is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen nog steeds mogelijk gemaakt kunnen worden.

 

Ontwikkelingen mogelijk maken kan op twee manieren:

 

  • 1.

    de ontwikkeling past binnen het omgevingsplan: dan kan een omgevingsvergunning worden verleend of de ontwikkeling is toegestaan op grond van het plan (vergunningvrij);

  • 2.

    de ontwikkeling past niet binnen het omgevingsplan, dan zijn er twee mogelijkheden:

    • a.

      wijzigen van het omgevingsplan (daar gaat deze Leidraad over);

    • b.

      een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) verlenen.

In overleg met de gemeente wordt bepaald welke procedure toegepast wordt. In deze Leidraad wordt beschreven op welke manier ontwikkelingen onder de Omgevingswet mogelijk gemaakt worden via een wijziging van het omgevingsplan (2a), wat wordt verwacht van initiatiefnemers en wat zij van de gemeente kunnen verwachten.

 

1.3 Status

Het is geen wettelijke verplichting om een Leidraad voor het omgevingsplan te hebben. De meerwaarde van een Leidraad bestaat uit het vastleggen van de eigen (beleids)keuzes en afspraken over de standaardisatie binnen de gemeente. De Leidraad is een aanvulling op de wettelijke verplichtingen uit de Standaard voor Officiële Publicaties (STOP) en de Toepassingsprofielen Omgevingsdocumenten (TPOD).

 

Deze Leidraad heeft de status van beleidsregel en wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Bij de vervaardiging van wijzigingen van het omgevingsplan Meppel geldt de Leidraad als uitgangspunt en als belangrijk hulpmiddel. Indien sprake is van uitbesteding of als de wijziging door de gemeente zelf wordt vervaardigd, moet worden vastgehouden aan de in de Leidraad opgenomen uitgangspunten.

 

De leidraad is een dynamisch document. Het versiebeheer van het document geeft inzicht in wijzigen en de actualiteit ervan.

 

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 staat een uitleg over het instrument omgevingsplan en worden de verschillen met betrekking tot het bestemmingsplan benoemd. Hoofdstuk 3 is bedoeld om de keuze voor een wijziging van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit inzichtelijk te maken. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de onderdelen van het wijzigingsbesluit. In hoofdstuk 5 is een stappenplan opgenomen met daarin de stappen die nodig zijn om te komen tot een wijziging van een omgevingsplan en het goed onderbouwen daarvan. In hoofdstuk 6 staat de procedure voor de wijziging van het omgevingsplan beschreven. Hoofdstuk 7 gaat in op de digitale aspecten van het omgevingsplan en de keuzes die de gemeente Meppel heeft gemaakt. In hoofdstuk 8 is uitgelegd wat toepasbare regels zijn. Hoofdstuk 9 gaat in op het beheer van het omgevingsplan Meppel.

2. Het Omgevingsplan: de Basis

2.1 Algemeen

Bestemmingsplan versus omgevingsplan

Het instrument bestemmingsplan wordt onder de Omgevingswet vervangen door het omgevingsplan. Dit brengt de volgende wijzigingen met zich mee.

 

Eén omgevingsplan per gemeente

Het omgevingsplan vervangt het geldende bestemmingsplan en de beheersverordening uit de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Momenteel hebben gemeenten meerdere bestemmingsplannen voor hun grondgebied. Onder de Omgevingswet moet iedere gemeente één omgevingsplan voor haar hele grondgebied vaststellen. Ook maken we nu ontwikkelingen mogelijk door het maken van een zogenaamd postzegelbestemmingsplan. Dit is een opzichzelfstaand plan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is er één omgevingsplan voor de hele gemeente. In eerste instantie is dat het omgevingsplan van rechtswege, het tijdelijke omgevingsplan. Ontwikkelingen kunnen worden mogelijk gemaakt door dit omgevingsplan voor de hele gemeente te wijzigen.

 

Brede reikwijdte

Het omgevingsplan heeft een bredere reikwijdte dan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan beperkt zich tot planologische aspecten en ontwikkelingen worden getoetst aan een goede ruimtelijke ordening. Een omgevingsplan heeft betrekking op de gehele fysieke leefomgeving en er wordt getoetst aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Zo komen bijvoorbeeld het ruimtelijke en het milieuspoor samen in het omgevingsplan, zijn veiligheid en gezondheid (nieuwe) thema's in het omgevingsrecht en is het beter mogelijk om te sturen op een goede omgevingskwaliteit. In artikel 2.1 van de Omgevingswet is gedefinieerd wat wordt verstaan onder 'de fysieke leefomgeving'.

 

Veel gemeentelijke verordeningen naar het omgevingsplan

In de huidige lokale verordeningen kunnen regels staan die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Het is van belang om uit te zoeken welke regels uit lokale verordeningen moeten worden opgenomen, mogen worden opgenomen of niet mogen worden opgenomen in het omgevingsplan. Voor de categorie regels die mogen worden opgenomen in het omgevingsplan, heeft een gemeente drie keuzes in hoe zij deze over wil nemen:

  • 1.

    de regels worden ongewijzigd overgenomen in het omgevingsplan;

  • 2.

    de regels worden geschrapt en dus niet overgenomen in het omgevingsplan; of

  • 3.

    de regels worden gewijzigd overgenomen in het omgevingsplan.

Behalve de keuze of en hoe gemeenten de regels over willen nemen, kunnen gemeentes ook kiezen of ze de regels gebiedsgericht of themagericht willen overnemen of een combinatie van beiden. Alleen de gemeentelijke erfgoedverordening, geurverordening en de gemeentelijke verordening afvoer regen en grondwater maken onder het nieuwe recht deel uit van het tijdelijke omgevingsplan (zie Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Alle overige lokale regels maken geen deel uit van het tijdelijke omgevingsplan, maar blijven afzonderlijk hiervan gelden.

 

Geen rijksregels meer voor een aantal activiteiten

De Omgevingswet gaat uit van ‘decentraal, tenzij’. Veel regels kunnen beter op lokaal niveau worden geregeld. Ze zijn dan concreet en toegespitst op de locatie. Onder de Omgevingswet verhuizen veel rijksregels naar de gemeente. Het gaat bijvoorbeeld om regels over horeca, recreatie en detailhandelsactiviteiten. Deze regels zijn opgenomen in de Bruidsschat. Deze regels maken bij inwerkingtreding van de Omgevingswet automatisch deel uit van het omgevingsplan van de gemeente. Als gemeente kunnen we vervolgens afwegen of we de regels van de Bruidsschat overnemen, wijzigen of schrappen in het gebiedsdekkende omgevingsplan.

 

Geen regels over uitvoerbaarheid

De bepaling over de uitvoerbaarheid uit het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) komt onder de Omgevingswet niet terug. We hoeven dus niet meer aannemelijk te maken dat een toegedeelde functie er ook zal komen. We geven in het omgevingsplan aan dat een functie op een zekere locatie 'kan' komen, het moet niet evident onuitvoerbaar zijn. Nu moeten we als gemeente veel mogelijkheden onderzoeken die feitelijk nooit gerealiseerd zullen worden. De Omgevingswet maakt het mogelijk dat dit onderzoek gefaseerd plaats kan vinden. Pas als zich een concreet, binnen de toegedeelde functie passend initiatief aandient, wordt onderzocht 'hoe' dat op een aanvaardbare wijze gerealiseerd kan worden. Dit heeft als voordeel dat de onderzoekslasten omlaag kunnen. We moeten wel onderzoeken of ontwikkeling op de betrokken locatie in beginsel mogelijk is.

 

Actualisatieplicht vervalt

De plicht om het bestemmingsplan na 10 jaar te actualiseren vervalt onder de Omgevingswet. Wij zullen het omgevingsplan wijzigen wanneer dat van belang is op basis van visie en beleid of voor het mogelijk maken van ontwikkelingen. De komende jaren wordt het nieuwe deel van het omgevingsplan gebiedsgericht gevuld, zie ook paragraaf 2.3.

 

Geen regels over overgangsrecht

Bij wijziging van het omgevingsplan vallen bestaande situaties niet standaard onder overgangsrecht. Deze standaardregels over overgangsrecht staan nu nog in het Bro. Legaal bestaand gebruik mocht bijna altijd doorgaan, ook bij een bestemmingswijziging of aanscherping van de regels. In het omgevingsplan kan het overgangsrecht meer worden afgestemd op wat gewenst is. Dat betekent dat overgangsrecht voor een bepaalde periode (niet meer standaard 10 jaar) kan worden opgenomen of helemaal niet.

 

Nieuwe digitale standaard

Het omgevingsplan moet voldoen aan de nieuwe inhoudseisen, terminologie en aan de nieuwe digitale standaarden. Dat is nodig om de regels voor burgers en bedrijven makkelijk raadpleegbaar te maken.

 

Schematische weergave van het omgevingsplan

In grote lijnen zijn bovengenoemde punten de grootste wijzigingen die voortkomen uit het vervangen van de bestemmingsplannen door één omgevingsplan. In Figuur 2.1 is het omgevingsplan schematisch weergegeven ten opzichte van een traditioneel bestemmingsplan.

 

 

Figuur 2.1: Schematische weergave omgevingsplan

 

Bij het opstellen van een omgevingsplan worden over meer thema's dan voorheen regels opgenomen. Om goed te kunnen adviseren over de (on)mogelijkheden van het gebruik van de afwegingsruimte, vraagt dit om:

  • kennis van de thema's binnen de fysieke leefomgeving;

  • een integrale benadering van ontwikkelingen; en

  • samenwerking met ketenpartners (o.a. provincie, waterschap, GGD, Veiligheidsregio).

2.2 Overgangsperiode/tijdelijk deel omgevingsplan

Op het moment van inwerkingtreden van de Omgevingswet heeft elke gemeente van rechtswege het tijdelijke omgevingsplan, bestaande uit de geldende bestemmingsplannen, beheersverordeningen, uitwerkings en wijzigingsplannen, exploitatieplannen, inpassingsplannen, bodemkwaliteitskaarten en de Bruidsschat van het Rijk. Voor een drietal gemeentelijke verordeningen geldt dat zij (deels) deel uitmaken van het tijdelijke omgevingsplan. Hierbij gaat het om de regels over archeologie uit de Erfgoedverordening, de regels over geurbelasting door veehouderijen op een geurgevoelig object in een gemeentelijke Geurverordening en de regels over afvloeiend hemelwater of grondwater in de riolering die zijn opgenomen in een gemeentelijke verordening afvoer regen en grondwater.

 

Het tijdelijke omgevingsplan voldoet nog niet aan de vereisten die gelden voor het omgevingsplan zoals bedoeld in de Ow. Gemeenten hebben tot en met 31 december 2029 de tijd om het tijdelijke omgevingsplan om te bouwen naar een volwaardig omgevingsplan voor het gehele grondgebied. De onderdelen van het tijdelijke en nieuwe deel zijn weergegeven in figuur 2.2.

 

 

Figuur 2.2: de overgangsfase bij inwerkingtreding Omgevingswet

 

Bij het maken van een nieuw (deel van het) omgevingsplan moet dit (deel) altijd voldoen aan de regels die de Ow en de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) stellen. Zo moet altijd voldaan worden aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als bedoeld in artikel 4.2 lid 1 Ow, de instructieregels van het Rijk in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en de provinciale instructieregels. Deze eisen gelden niet voor het tijdelijke deel van het omgevingsplan.

 

Tussen de verschillende onderdelen van de regels die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving in de overgangsfase bestaan overeenkomsten en verschillen. Deze zijn weergegeven in tabel 2.1.

 

Tabel 2.1: mogelijkheden bij de overgangsfase

Bruidsschat

Bestemmingsplannen etc.

Gemeentelijke verordeningen

Onderdeel van tijdelijk omgevingsplan

Ja

Ja

Nee

Inhoud bevroren

Nee

Ja

Nee

Wijze van overhevelen

Vrij

Geheel overhevelen

Vrij

Fatale termijn?

Nee

Nee

Ja

 

Inhoud bevroren

Bestemmingsplannen en beheersverordeningen: de inhoud van de voormalige ruimtelijke regels zoals de regels opgenomen in bestemmingsplannen en beheersverordeningen is bevroren, wat betekent dat deze regels niet meer aangepast kunnen worden. Bij het wijzigen van het omgevingsplan (het tijdelijke deel) kunnen de regels voor een locatie alleen allen tegelijk komen te vervallen. Dat betekent dat de bestemmingsplanregels voor een locatie of een gebied dus in één keer omgezet moeten worden naar omgevingsplanregels. Het is wel mogelijk om met een voorrangsbepaling voor een bepaalde locatie één of meerdere regels toe te voegen die dan gelden in plaats van of in aanvulling op de betreffende regels uit het tijdelijke omgevingsplan.

 

Wijze van vervallen

In tegenstelling tot de ruimtelijke regels zijn de regels uit de Bruidsschat en de gemeentelijke verordeningen niet bevroren. Als gemeente hebben we de vrijheid in de keuzes die gemaakt kunnen worden bij het ombouwen van deze regels naar regels voor het nieuwe deel van het omgevingsplan.

 

Bruidsschat

Zo kan gekozen worden om de gehele Bruidsschat, vooruitlopend op of in het kader van het eerste wijzigingsbesluit, aan te passen (behouden, schrappen, wijzigen van regels). Dit kan dan voor het gehele gemeentelijke grondgebied of uitsluitend voor de locatie waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft. Een andere optie is om alleen die artikelen uit de Bruidsschat aan te passen die moeten worden aangepast, bijvoorbeeld om te voldoen aan instructieregels uit het Bkl en de provinciale omgevingsverordening.

 

Gemeentelijke verordeningen

We hebben tot 2030 de tijd om de gemeentelijke verordeningen op te nemen in het omgevingsplan. Tot die tijd mogen de verordeningen naast het omgevingsplan blijven bestaan. Hoe we omgaan met de regels uit de Verordening fysieke leefomgeving, is beschreven in paragraaf 5.5.

 

Rekening houdend met het overgangsrecht zoals weergegeven in tabel 2.1, kan het omgevingsplan dus op verschillende manieren worden gewijzigd. Wanneer een ontwikkeling, zoals een woningbouwplan, in strijd is met het omgevingsplan, kan dat plan worden aangepast door middel van een wijzigingsbesluit. Daarmee wordt voor die ontwikkeling op die locatie een nieuw onderdeel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet gemaakt. De wijze waarop dit gebeurt is afhankelijk van de gemaakte keuzes zoals hierboven beschreven.

 

2.3 Aanpak van de gemeente Meppel om te komen tot een volledig Omgevingsplan

De komende jaren wordt het nieuwe deel van het omgevingsplan Meppel primair gebiedsgericht gevuld. Per gebied bouwen we alle regels uit de ter plaatse geldende (paraplu)bestemmingsplannen, beheersverordeningen en de Verordening fysieke leefomgeving om naar nieuwe juridische regels. Voor dat gebied wijzigen we het omgevingsplan. De ter plaatse geldende bestemmingsplannen vervallen na het wijzigingsbesluit. Behalve het herformuleren van bestaande regels moeten we ook nieuwe wet en regelgeving op doorwerking naar het omgevingsplan beoordelen (inclusief de omgevingsvisie), locaties digitaal koppelen (werkingsgebieden) en annotaties toevoegen. Al met al een complexe en grote opgave per gebied. Je kunt deze opgave dan ook zien als een actualisering (zoals de actualisatie van alle bestemmingsplannen voor 1 juli 2013) met een grote plus. Het eerste deelgebied is BinnenstadCentrumschil. Dit is ook gelijk het oefengebied waarvoor we de structuur van het omgevingsplan opzetten, de regels invullen en de huidige bestemmingsplannen en het geldende beleid verwerken.

 

Ruimtelijke initiatieven tijdens de overgangsperiode

De gemeente zal de komende jaren bezig zijn met een gebiedsgerichte aanpak en komt zo langzamerhand tot één omgevingsplan dat voldoet aan de eisen van de Omgevingswet voor de hele gemeente. Ondertussen staan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente niet stil.

 

Er zullen initiatieven zijn die niet met een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) kunnen worden vergund, maar mogelijk moeten worden gemaakt met een wijziging van het omgevingsplan. Tussentijds kunnen we locatiegerichte wijzigingen van het omgevingsplan doorvoeren om nieuwe initiatieven te faciliteren. Dit staat dus los van de “ombouw” waar de gemeente mee bezig is, maar vraagt ondertussen wel om afstemming. Er is immers sprake van één omgevingsplan. Voor initiatieven wordt deze Leidraad gehanteerd. Hiermee zorgen we ervoor dat opbouw en systematiek van deze wijzigingen overeen blijven komen met het omgevingsplan.

 

In de gebiedsgerichte “ombouw” van het tijdelijke omgevingsplan nemen we nieuwe initiatieven niet mee. Bezwaren op deze initiatieven kunnen de totstandkoming van het gemeentelijke omgevingsplan vertragen. Het vraagt wel om afstemming over regelingen in het omgevingsplan wanneer een ontwikkeling plaatsvindt in een gebied dat we op dat moment “ombouwen”, maar ook voor gebieden waar het omgevingsplan nog niet is “omgebouwd” en een initiatief plaatsvindt is afstemming nodig over de regeling, omdat deze nieuw is.

 

Stapsgewijze aanpak: welk gebied eerst?

We gaan bij de gebiedsgerichte “ombouw” van het tijdelijke deel van het omgevingsplan opeenvolgende, grote gebieden aanpakken. Elk gebied heeft zoveel mogelijk dezelfde ruimtelijke en fysieke eigenschappen. Op deze manier kunnen we een eenduidige regeling opstellen. Per deelgebied bouwen we alle regels uit de ter plaatse geldende (paraplu)bestemmingsplannen (en eventuele beheersverordeningen) samen met de regels uit de Bruidsschat en de Verordening fysieke leefomgeving om naar een regeling voor het omgevingsplan, rekening houdend met (instructie)regels vanuit het Rijk en de provincie Drenthe. De Verordening fysieke leefomgeving wordt in een aparte thematische wijziging van het omgevingsplan gedaan.

 

We hebben een globale planning gemaakt met een verdeling van de procedures over de verschillende jaren, zoals weergegeven in onderstaande tabel.

 

Jaar (opstarten)

Wijziging omgevingsplan

2021

Binnenstad en Centrumschil

2022

Verordening fysieke leefomgeving

2023

Bedrijventerreinen

2024

Buitengebied

2025

Woonwijken + Nijeveen

2026

Ziekenhuisterrein e.o.

 

De gemiddelde doorlooptijd van de procedure voor een wijziging van het omgevingsplan (inclusief voorbereiding) schatten we in op minimaal 2 jaar. Een complexe wijziging, zoals voor de bedrijventerreinen, zal meer tijd kosten. De laatste procedure zal naar schatting in 2027 worden afgerond, waarna er sprake is van één gemeentedekkend omgevingsplan dat voldoet aan de Omgevingswet.

 

Bovenstaande wijzigingen van het omgevingsplan gaan uit van het vertalen van de bestaande regelingen en mogelijkheden die ze bieden naar een regeling voor het omgevingsplan. Nieuwe (gebieds)ontwikkelingen of het creëren van nieuwe mogelijkheden die een eigen wijziging van het omgevingsplan vragen, zijn hierin niet meegenomen.

3. Welk instrument voor welk initiatief?

3.1 Inleiding

Net zoals onder het huidige recht zijn er onder de Omgevingswet twee “routes” om met het omgevingsplan strijdige activiteiten mogelijk te maken. Via een wijziging van het omgevingsplan kan een initiatief mogelijk worden gemaakt of er kan worden afgeweken van het omgevingsplan met een omgevingsvergunning voor één (of meerdere) buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. Een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is een activiteit die niet voldoet aan de regels van het omgevingsplan en niet vergunningvrij voor het bouwen is.

Er zijn twee varianten:

  • een activiteit waarvoor het omgevingsplan bepaalt dat een vergunning nodig is, maar waarbij het volgens de beoordelingsregels niet mogelijk is de vergunning te verlenen;

  • een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.

De Omgevingswet treedt als het goed is in werking op 1 juli 2023.

 

 

3.2 (On)mogelijkheden Bopa

De omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (Bopa) is voor de meeste initiatieven, waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan Meppel, een prima instrument. In een aantal gevallen is het niet wenselijk of mogelijk een initiatief met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit toe te staan. In dat geval moet worden gekozen voor een wijziging van het omgevingsplan. Wel moet de verleende Bopa uiteindelijk in het omgevingsplan worden verwerkt, een wijziging van het omgevingsplan is dus altijd nog nodig.

 

Het gaat hier om initiatieven waarbij:

  • 1.

    het niet gewenst is dat de daarmee strijdige regels uit het omgevingsplan in stand blijven;

  • 2.

    behoefte is aan een zekere mate van flexibiliteit;

  • 3.

    een (beperkt/zeer) kwetsbaar of geluidgevoelig gebouw binnen een aandachtsgebied wordt gerealiseerd;

  • 4.

    een gevoelig gebouw binnen de gebruiksruimte van een milieubelastende activiteit wordt gerealiseerd.

 

Regels over gebruiksactiviteiten tijdelijk deel moeten komen te vervallen

Stel dat met de Bopa het slopen van een aantal stallen voor agrarisch gebruik en de bouw van woningen daarvoor in de plaats wordt aangevraagd (feitelijk ‘rood voor rood’). Door het verlenen van de buitenplanse omgevingsvergunning voor deze activiteit, blijft de agrarische bestemming voor deze gronden in het tijdelijke deel van het omgevingsplan gelden. Dat betekent dat te zijner tijd zou dat interessant voor de initiatiefnemer zijn er weer een stal in plaats van de vergunde woningen zou kunnen worden teruggebouwd. Dit zou in strijd zijn met het ‘roodvoorrood'beleid. Om dit tegen te gaan zou het agrarische gebruik niet meer moeten zijn toegestaan. Dit kan alleen worden bereikt door het wijzigen van het omgevingsplan. In dergelijke gevallen is het dus niet verstandig om het gevraagde gebruik met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit mogelijk te maken.

 

Flexibiliteit voor verdere detaillering van het plan gewenst

De aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn opgenomen in artikel 7.207b van de Omgevingsregeling. Hierin is bepaald dat op grond van de ingediende gegevens moet kunnen worden bepaald of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de gevolgen van de activiteiten in relatie tot de instructieregels in het Bkl en de omgevingsverordening. Dit betekent dat, als de aangevraagde activiteit geen invloed heeft op de thema's en onderwerpen waarop deze instructieregels zien, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit beschreven in globale kaders kan worden verleend. Voor bijvoorbeeld een thema als bodem staan de instructieregels niet in de weg aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor een globale buitenplanse omgevingsplanactiviteit, omdat deze instructieregels kaderstellend zijn. Omdat de indieningsvereisten afdwingen dat bij de aanvraag die gegevens moeten worden aangeleverd die de beoordeling of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt geborgd en de regels uit het tijdelijke deel of het nieuwe deel met dat oogmerk zijn gesteld, moet de informatie in de aanvraag daarop zijn afgestemd.

 

Pas als de instructieregels ertoe nopen dat, om de activiteit mogelijk te maken, verdere detaillering van het plan nodig is of indien moet worden ingegrepen in de regels van het omgevingsplan, kan geen omgevingsvergunning voor het globale plan worden verleend. Hierna wordt dit uitgelegd.

 

Kwetsbare of gevoelige gebouwen in aandachtsgebieden

Het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit moet zoals gezegd voldoen aan de instructieregels zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van het Bkl (artikel 8.0b, lid 1 onder a Bkl). Dit brengt beperkingen voor het mogelijk maken van ontwikkelingen met de Bopa met zich mee als deze ontwikkeling binnen een (of meer) zogenoemde aandachtsgebieden is geprojecteerd.

 

Beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen in voorschriftengebieden

Op grond van artikel 5.12 van het Bkl geldt een brand en/of explosieaandachtsgebied rond risicobronnen als het vervoersnetwerk voor gevaarlijke stoffen, LPGtankstations voor het wegverkeer en dergelijke. Op grond van artikel 5.14 moet in het omgevingsplan worden overwogen om binnen deze aandachtsgebieden, voorschriftengebieden zoals bedoeld in §4.2.14 Brand en explosievoorschriftengebieden van het Bbl op te nemen. In het aansturingsartikel 4.90 Bbl is aangegeven dat de regels over brandwerendheid (5.91 Bbl), sterkte bij brand (5.95 Bbl) en scherfwerking (5.96 Bbl) voor de nieuwbouw van alle bouwwerken binnen een voorschriftengebied geldt. Als de gemeente deze verplichtingen alleen voor daadwerkelijk beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen wil laten gelden (en niet ook voor nutsgebouwtjes), kan dit voorschriftengebied worden beperkt tot de locaties waar deze beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. Consequentie van deze keuze is dat, als het de bedoeling is om met de Bopa buiten deze locaties een nieuw beperkt kwetsbaar, kwetsbaar en zeer kwetsbaar gebouw toe te staan, niet aan de instructieregel (artikel 5.14) van het Bkl kan worden voldaan. Met het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning kan in het omgevingsplan deze locatie niet als voorschriftengebied worden aangewezen. Overigens kunnen de bouwkundige eisen die voor kwetsbare gebouwen binnen een voorschriftengebied gelden, als verplichting met een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning worden opgenomen. Voor (beperkt) kwetsbare gebouwen kan daarmee alsnog aan de instructieregel worden voldaan.

 

Wij kiezen ervoor bij de uitwerking van artikel 5.14 in het omgevingsplan de ligging van de brand en explosievoorschriftengebieden te beperken tot die locaties waar de realisatie van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen is toegestaan. Dit houdt in dat de realisatie van een nieuw zeer kwetsbaar gebouw niet met een Bopa mogelijk kan worden gemaakt.

 

Geluidgevoelige gebouwen binnen geluidaandachtsgebieden

Op grond van §5.1.4.2a.4 Geluidgevoelige gebouwen in geluidaandachtsgebieden van het Bkl worden eisen gesteld aan het mogelijk maken van geluidgevoelige gebouwen binnen geluidaandachtsgebieden. Naast de motivering dat de akoestische kwaliteit ter hoogte van dit nieuwe geluidgevoelige gebouw aanvaardbaar is, moet ook de waarde van het gezamenlijke geluid ter hoogte van dit nieuwe geluidgevoelige gebouw in het omgevingsplan worden vastgelegd (artikel 5.78ad Bkl). Met het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning kan het omgevingsplan niet worden gewijzigd. Dit gezamenlijke geluid kan daarmee dus niet in het omgevingsplan worden vastgelegd.

 

De wetgever geeft in een toelichting op het hiervoor genoemde artikel 5.78ad hierover het volgende aan: “Het gezamenlijke geluid als bedoeld in art. 5.78ad van het Bkl kan in het besluit tot wijziging van het omgevingsplan worden vastgelegd, maar kan (moet) ook in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit worden (hierna: Bopa) vastgelegd. Als een geluidgevoelige gebouw wordt toegelaten met een omgevingsvergunning voor een Bopa, gelden voor de aanvraag de beoordelingsregels in paragraaf 8.1.1 van het Bkl. In artikel 8.0b, eerste lid, onder a, is bepaald dat bij het beoordelen van de aanvraag de (instructie)regels van hoofdstuk 5 van het Bkl van overeenkomstige toepassing zijn. Dat geldt ook voor art. 5.78ad van het Bkl. Het gezamenlijk geluid moet in dat geval in de omgevingsvergunning voor de Bopa worden vastgelegd. De verleende omgevingsvergunning zal op grond van art. 4.17 van de Omgevingswet, op enige moment in het omgevingsplan moeten worden verwerkt. Dat het gezamenlijk geluid ook in een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit kan worden vastgelegd, blijkt onder meer ook uit art. 4.103, eerste lid, van Besluit bouwwerken leefomgeving. In dat artikel wordt de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit genoemd als document waarin het gezamenlijke geluid is vastgelegd.”

 

Of de redactie van artikel 5.78ad van het Bkl, gelezen artikel 4.103 van het Bbl zo mag worden uitgelegd dat ‘omgevingsplan’ mag worden gelezen als ‘omgevingsvergunning’, zal de tijd doen laten uitwijzen.

 

Gevoelige gebouwen binnen de gebruiksruimte van een milieubelastende activiteit

Als de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is aangevraagd voor een gevoelige of kwetsbare activiteit, moet worden onderzocht of deze is geprojecteerd in de gebruiksruimte van een milieubelastende activiteit. Als dat het geval is en de omgevingsvergunning zou worden verleend, wordt deze milieubelastende activiteit – in de uitoefening van deze activiteit – beperkt. Het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning is dan in strijd met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De invloed van de milieubelastende activiteit wordt immers begrensd door de regels in het omgevingsplan. Op grond van deze regels mag deze milieubelastende activiteit immers niet meer dan een zekere mate van geluidbelasting veroorzaken ter hoogte van de nieuwe gevoelige activiteit die met de omgevingsvergunning mogelijk gemaakt is. Deze strijdigheid met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties kan worden opgeheven door de betreffende regel voor de milieubelastende activiteit in kwestie aan te passen. Dit kan alleen door het wijzigen van het omgevingsplan; een mogelijkheid die de omgevingsvergunning niet biedt. In dergelijke gevallen kan daarom ook de aangevraagde activiteit in beginsel niet met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit mogelijk worden gemaakt.

 

Als op de gebruiksruimte van de bedrijfsmatige activiteiten in kwestie de Bruidsschat van toepassing is (gebleven), dan biedt deze de mogelijkheid om de gebruiksruimte met een maatwerkvoorschrift aan te passen. Een dergelijke bevoegdheid kan ook in het omgevingsplan bij de uitwerking van de instructieregels uit hoofdstuk 5 van het Bkl zijn opgenomen. In die gevallen kan het hiervoor beschreven dilemma worden weggenomen, door met het vaststellen van een maatwerkvoorschrift de knellende beperking van de gebruiksruimte weg te nemen. Omdat dit maatwerkvoorschrift niet op het initiatief in kwestie ziet, zal dit met een afzonderlijk besluit moeten worden vastgesteld. Tegen dit afzonderlijke besluit staat ook bezwaar en beroep open. Dit betekent dat dit besluit, als daar weerstand tegen bestaat, zou kunnen worden vernietigd. Gezien de onlosmakelijke verbondenheid van het besluit tot vaststellen van het maatwerkvoorschrift, voor het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor de Bopa, vormt dit een procedureel risico.

 

3.3 Stappenplan Bopa

Voor het al dan niet kunnen toepassen van een Bopa is het volgende schema een hulpmiddel.

 

 

3.4 Wijzigen omgevingsplan TAMIMRO

De gemeente Meppel heeft de voorkeur om een wijziging van het Omgevingsplan op het moment van invoering van de Omgevingswet te verwerken op basis van de STOP/TPODstandaard. Het is op dit moment nog onzeker of dit mogelijk is. Enerzijds omdat het DSO nog niet stabiel genoeg is, anderzijds doordat het verwerken van meerdere initiatieven binnen de software nog niet goed ondersteund wordt.

 

 

Dit zou kunnen betekenen dat voor initiatieven waarvoor de BOPA niet mogelijk is en een project toch urgent gerealiseerd moet worden, gebruik gemaakt moet worden van de Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAMIMRO) voor het wijzigen van het Omgevingsplan.

 

Wat is TAMIMRO?

TAMIMRO is een Tijdelijke Alternatieve Maatregel voor het wijzigen van het Omgevingsplan. Hierbij wordt gebruikgemaakt van dezelfde techniek als onder de Wro:

 

  • Wrosoftware voor het opstellen, beheren en publiceren van de wijziging van het omgevingsplan;

  • gebruik maken van de ROStandaarden 2012 en dus van het Wro uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening);

  • gebruik maken van de landelijke voorziening van de Wro: besluit publiceren via DROP in het gemeenteblad en inhoud beschikbaar stellen via Ruimtelijkeplannen.nl.

Het TAMIMRO omgevingsplan is geen bestemmingsplan: de Wro is op dit plan niet van toepassing. Juridisch/inhoudelijk moet het volledig voldoen aan de Omgevingswet (maar niet aan de STOP/TPOD standaarden).

 

Voor het opzetten van een wijziging van het omgevingsplan met de TAM gelden de landelijke randvoorwaarden en uitgangspunten, aangevuld met de door gemeente Meppel gemaakte keuzes.

  • Technisch wordt gebruikgemaakt van het IMROplantype ‘bestemmingsplan’

  • Voor ‘motivering’ van het wijzigingsbesluit wordt gebruikgemaakt van het IMROobject ‘toelichting’

  • De naam van het wijzigingsplan wordt als volgt opgebouwd: ‘TAMomgevingsplan[spatie][plannaam]’

  • Voor het regelen en verbeelden van ‘functies’ en ‘activiteiten’ wordt gebruikgemaakt van het object ‘enkelbestemming’

  • Voor het opnemen van ‘beperkingengebieden’ en ‘waarden’ wordt gebruikgemaakt van de IMROobjecten ‘dubbelbestemming’ en ‘gebiedsaanduiding’

  • Voor het opnemen van ‘omgevingsnormen’ wordt gebruik gemaakt van het IMROobject ‘maatvoering’.

De gemeente Meppel kiest bij het opstellen van wijzigingen van het omgevingsplan met de TAM voor de zogenaamde ‘basisvariant’. Bij de basisvariant is het uitgangspunt dat, hoewel het plan inhoudelijk volledig moet voldoen aan de Omgevingswet, de vorm zo dicht mogelijk blijft bij de opzet van het Wrobestemmingsplan. Bij deze variant hanteren we de hoofdstukindeling 1 t/m 4 zoals beschreven in de SVBP2012 en wordt in een preambule beschreven op welke wijze de regels van het TAMomgevingsplan landen in het Omgevingsplan op basis van STOP/TPOD.

 

 

Meer technische en inhoudelijke informatie en randvoorwaarden voor het gebruik van TAMIMRO is beschikbaar via de website van Geonovum. Op die website vindt u de werkafspraak en de technische handreiking. Voor extra juridische en inhoudelijke informatie ten behoeven van het TAMIMRO plan verwijzen we u naar de ‘bijsluiter TAMIMRO’ van de VNG.

 

Wat betekent dit voor u?

 

Bij aanvang van het initiatief zal in overleg met de gemeente besloten worden wat de te volgen planopzet wordt voor de wijziging van het omgevingsplan (TAM/IMRO of STOP/TPOD).

 

Het opstellen en uitwisselen van een TAMomgevingsplan gebeurd conform de wijze van het Wrobestemmingsplan. Dit betekent dat een externe partij de volledige digitale planset gaat opstellen. De planset op basis van STRI2012 zal samen met het validatieformulier worden aangeleverd aan de gemeente.

 

4. Het wijzigingsbesluit

 

Voor ontwikkelingen die niet in het tijdelijke omgevingsplan passen moet het omgevingsplan gewijzigd worden. Hiervoor moet een wijzigingsbesluit genomen worden. In dit hoofdstuk wordt behandeld uit welke onderdelen het omgevingsplan bestaat, hoe de inhoud van het omgevingsplan is opgebouwd en hoe de techniek van het wijzigen werkt.

 

De onderdelen

Om een omgevingsplan te wijzigen moet een wijzigingsbesluit worden genomen. Het besluit tot wijziging van het omgevingsplan bestaat uit ten minste twee en ten hoogste drie onderdelen, namelijk:

  • Deel 1: vaststellingsdocumenten en motivering (verplicht onderdeel)

  • Deel 2: regels (verplicht onderdeel)

  • Deel 3: artikelsgewijze toelichting met optioneel algemene toelichting (niet verplicht onderdeel)

 

 

Wat betekent dit voor u?

Het wijzigingsbesluit wordt genomen door de gemeenteraad of bij delegatie door het college van B&W.

Om tot een wijzigingsbesluit te komen vragen wij initiatiefnemers het volgende aan te leveren: motivering van de wijziging ten behoeve van de ontwikkeling en de onderzoeken (en indien nodig de m.e.r.beoordeling of het MER (deel 1)

De volgende onderdelen worden door de gemeente zelf aangeleverd:

  • de wijziging van de regels van het omgevingsplan (deel 2)

  • bij specifieke regels voor de ontwikkeling: een artikelsgewijze toelichting op die regels (deel 3)

 

Deel 1: vaststellingsdocumenten en motivering

Deel 1 van het besluit bestaat uit de vaststellingsdocumenten en de motivering van het besluit tot vaststelling c.q. wijziging van het omgevingsplan. Dit deel lijkt op een combinatie van het raadsbesluit, het raadsvoorstel, de zienswijzennota en de toelichting met bijlagen bij het bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Vaststellingsdocumenten

De vaststellingsdocumenten bevatten de overwegingen van de gemeenteraad c.q. burgemeester en wethouders die leiden tot het nemen van het besluit. Onderdeel van het besluit is de wijze waarop met de ingekomen zienswijzen is omgegaan en het voorstel tot het nemen van dit besluit (vergelijkbaar met het raadsvoorstel en raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening, inclusief de zienswijzennota). In het besluit wordt expliciet aangegeven welke regels komen te vervallen en welke nieuw zijn.

 

Motivering

De motivering bevat de inhoudelijke onderbouwing van het besluit (vergelijkbaar met de toelichting op het bestemmingsplan).

De motivering moet bestaan uit:

  • een beschrijving van de ontwikkeling;

  • toetsing aan omgevingsaspecten en onderzoek;

  • aanduiding op welke onderdelen het omgevingsplan wordt aangepast en waarom;

  • verwijzing naar voor die wijzigingen relevant beleid van gemeente, provincie of Rijk;

  • toelichting op welke wijze gevolg is gegeven aan de toepasselijke instructieregels en instructies van de provincie Drenthe en het Rijk;

  • motivering om welke redenen het besluit bijdraagt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Ter ondersteuning van de motivering kunnen bijlagen met onderzoeksgegevens worden toegevoegd. De standaardopzet van de motivering die voor een wijzigingsbesluit moet worden opgesteld is opgenomen in Bijlage 1.

 

Milieueffectrapportage

De Omgevingswet vervangt alle bestaande regelgeving over de fysieke leefomgeving. De meeste regels over de milieueffectrapportage landen in het Omgevingsbesluit. De Omgevingswet brengt geen wijziging aan in de inhoudelijke eisen van een milieueffectrapport.

 

Planm.e.r.

In de Omgevingswet is gekozen voor een algemene omschrijving van plannen en programma’s die planm.e.r.plichtig zijn. Een omgevingsplan is aangewezen als een plan en programma en kan planm.e.r.plichtig zijn. Een planm.e.r. is verplicht als het plan/programma kaderstellend is voor m.e.r.(beoordelings)plichtige besluiten of als een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Wet natuurbescherming. Op de planm.e.r.plicht geldt straks een uitzondering voor plannen over kleine gebieden op lokaal niveau of voor kleine wijzigingen. Daarvoor is een planm.e.r.beoordeling nodig. Als uit de beoordeling blijkt dat het plan aanzienlijke milieueffecten kan hebben, is een planm.e.r. vereist.

 

Projectm.e.r.

De projectm.e.r.plichtige projecten en besluiten worden opgesomd in het Omgevingsbesluit.

 

Deel 2: regels

Het tweede deel van het besluit bestaat uit de regels die deel gaan uitmaken van het omgevingsplan. De regels bestaan in ieder geval uit:

  • de regeltekst en de daarbij behorende werkingsgebieden;

  • aanduiding welke regels worden toegevoegd, geschrapt, gewijzigd of vervangen door andere regels.

Ook hier kunnen bijlagen worden gevoegd (vergelijkbaar met de bijlagen bij de regels van het bestemmingsplan). Dit tweede deel van het vaststellings of wijzigingsbesluit is vergelijkbaar met de wijziging van een wet of een verordening.

 

Deel 3: artikelsgewijze toelichting met optioneel algemene toelichting

Artikelsgewijze toelichting

De artikelsgewijze toelichting heeft betrekking op de regels van het gehele omgevingsplan of op dat deel dat gewijzigd wordt. Bij elke wijziging vindt dus een actualisatie plaats (als daarvoor is gekozen) van de artikelsgewijze toelichting. In een artikelsgewijze toelichting kan aangegeven worden waarom bepaalde regels zijn gesteld. De gemeente zal ervoor zorgen dat de artikelsgewijze toelichting wordt aangeleverd door het bureau dat de wijziging van het omgevingsplan verzorgd.

 

Algemene toelichting

Aan het omgevingsplan kan ook een algemene toelichting worden toegevoegd met bijvoorbeeld gegevens over de gemeente en een beschouwing over de visie van de gemeente op het omgevingsplan (globaal, gedetailleerd, wijze waarop invulling is gegeven aan de gemeentelijke beleidsvrijheid etc.). Wanneer dat nodig is kan bij een wijziging van de regels van het omgevingsplan ook deze algemene toelichting worden geactualiseerd. Als dat gewenst is kunnen ook aan deel 3 bijlagen worden toegevoegd. De gemeente draagt zorg voor de algemene toelichting.

5. Het omgevingsplan: inhoudelijke keuzes/beleid

5.1 Algemeen

Door het stappenplan in dit hoofdstuk te doorlopen weet u welke regels worden opgenomen in het wijzigingsbesluit en welke aspecten worden behandeld in de motivering.

 

In het omgevingsplan moeten op grond van de artikelen 4.1 en 4.2 regels in het omgevingsplan worden opgenomen voor de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bevoegdheid om het omgevingsplan te wijzigen is neergelegd bij de gemeenteraad. Het merendeel van de regels die de evenwichtige toedeling van functies aan locaties borgen, zullen uit het omgevingsplan stammen. Deze regels zullen wel moeten passen binnen de kaders van het hiervoor beschreven regellandschap. Bij het opstellen van het omgevingsplan moet daarom een zogenoemde ‘regelanalyse’ worden doorlopen, waarmee de opgave voor het omgevingsplan helder wordt. Een deel van de regels die van invloed zijn op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties ligt buiten het omgevingsplan, in bijvoorbeeld de rijksregels (het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving), de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening.

 

Het stappenplan in een notendop

  • In stap 1 wordt de inventarisatie beschreven. Daarin zijn de handelingen benoemd die nodig zijn om het wijzigen van het omgevingsplan goed voor te bereiden. Hierdoor wordt zichtbaar of het initiatief past binnen de gestelde doelen en ambities die in het gebied gelden en welke activiteiten geregeld moeten worden om de ontwikkeling mogelijk te maken.

  • In stap 2 tot en met 4 wordt gekeken welke regels vanuit het Rijk en de provincie Drenthe van toepassing zijn en welke eisen die aan de wijziging van het omgevingsplan stellen.

  • In stap 5 wordt gekeken naar de regels die relevant zijn voor het initiatief op gemeentelijk niveau.

  • Stap 6 helpt om de regels voor het initiatief concreet te maken, zodat deze passen binnen de door de gemeente gewenste structuur van regelen en gekoppeld zijn aan een locatie.

Bij elke stap wordt aangegeven welke uitgangspunt de gemeente Meppel hanteert voor het wijzigen van het omgevingsplan voor ontwikkelingen in de overgangsfase (de periode totdat er een gebiedsdekkend omgevingsplan is).

 

5.2 Stap 1: Inventarisatie

Het initiatief dat gerealiseerd wordt moet passen binnen het geldende beleid en voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Deze stap is onderdeel van de motivering van het initiatief (deel 1). Om inzicht te krijgen in wat er voor uw initiatief geregeld moet worden, is het van belang om het geldende beleid en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving ter plaatse te analyseren. Daarvoor stellen we twee vragen.

 

1.Welk beleid geldt er binnen het gebied waarop het initiatief betrekking heeft?

De doelen, thema's en ambities van overheidsinstanties voor gebieden zijn vastgelegd in beleidsdocumenten. In deze stap is het belangrijk om in kaart te brengen welke beleidsdocumenten betrekking hebben op het initiatief en het gebied waarbinnen het initiatief gelegen is. Het initiatief moet passen binnen het thema en de gestelde doelen en ambities die opgenomen zijn in het geldende beleid. Als dit niet het geval is, kunnen wij in principe geen medewerking verlenen aan het initiatief.

 

Gemeentelijk beleid

Een overzicht van het gemeentelijk beleid is hieronder opgenomen. In de motivering van de wijziging van het omgevingsplan wordt alleen ingegaan op het voor die wijziging relevante beleid.

 

De Omgevingsvisie is in ontwikkeling. Wanneer deze onherroepelijk is, dan zal een deel van onderstaande beleidsdocumenten onderdeel zijn van die Omgevingsvisie en/of komen te vervallen.

 

Vastgesteld:

  • Gebiedsvisie stationsgebied 2021

  • Uitwerking Noord III en IV

  • Oevers S

  • Vertrekpunten Transformatiegebied Noordpoort 2017

  • Voorkeursvariant gebiedsvisie Stationsgebied 2020

  • Zwikkerlocatie 2020

  • Binnenstadsplan 2017

  • Stedenbouwkundige en landschappelijke verkenning Bleekerseiland 2019

  • Stedenbouwkundige en landschappelijke verkenning Bleekerseilanden 2017

  • Vaststelling infrastructuur rond N375 2020

  • RES Drenthe 1.0 2021

  • Lokale adaptatiestrategie 2022

  • Erfgoedbeleid 2021

  • Kwaliteitsmanifest Meppel 2021

  • Beleidsregel kleine windmolens 2021

  • Nota parkeernormen 2021

  • Visie op de laadinfrastructuur Drenthe 2021

  • Structuurvisie Meppel 2030 Duurzaam verbinden

  • Programmaplan Duurzaamheid 2020

  • Kadernotitie Zo doen we groen! 2017

  • Speelruimteplan 2011

  • Detailhandelsbeleid Meppel 2016

  • Beleids en actieplan Gezondheid, bewegen en sport 20202023 (2019)

  • TROP Toeristisch recreatief ontwikkelplan 20132018

  • Gemeentelijk verkeer en vervoersplan 2017

  • Beleidsplan parkeren herijking 2017

  • Woonvisie 20162020

  • Cultuurnota Panta Rhei 2016

  • Beleidsvisie externe veiligheid 2014

  • Stadsgezicht Meppel deel 1 en 2 (hoogbouwvisie) 2004

  • Archeologische beleidskaart gemeente Meppel (2010)

  • Beleid sociaal domein

Programma’s:

  • Programmaplan Duurzaamheid

  • Omgevingsprogramma Noord III/IV

  • Programmaplan Duurzaamheid 2020

In ontwikkeling:

  • Ontwerpbestemmingsplan vrijkomend ziekenhuisterrein

  • Watertakenplan/Gemeentelijke Rioleringsplan 20222025

  • Regionale adaptatiestrategie (RAS)

  • Warmtetransitievisie 2021

  • Wijkuitvoeringsplan duurzaamheid Berggierslanden

Omgevingsvisie

In de omgevingsvisie staat straks het toekomstbeeld van de leefomgeving voor de gemeente Meppel. De visie gaat naast bouwen ook in op onderwerpen als duurzaamheid, milieu, veiligheid en gezondheid.

 

Nota van uitgangspunten Omgevingsvisie 2021

In haar nota van mei 2021 concretiseert de gemeente Meppel de basis voor de Omgevingsvisie. Daarbij neemt zij als eerste uitgangspunt dat de Omgevingsvisie in elk geval moet ingaan op de onderstaande aspecten in de fysieke leefomgeving. Daarbij legt de gemeente in de Omgevingsvisie verbinding met het sociaal domein:

  • Wonen

  • Bereikbaarheid

  • Water

  • Recreatie en toerisme

  • Binnenstad/centrumgebied

  • Biodiversiteit en natuurkwaliteit

  • Openbare ruimte

  • Energie en warmtegebruik

  • Klimaatadaptie

  • Circulariteit

  • Bedrijvigheid

  • Veilige leefomgeving

  • Landbouw en voedsel

  • Welvaart en welbevinden

  • Gezonde leefomgeving

  • Bodem en ondergrond

  • Milieu: geluid, geur, luchtkwaliteit

  • Omgevingskwaliteit

  • Erfgoed en cultuur

In overleg met inwoners, ondernemers en professionals is een bepaald beeld voor de toekomst geschetst met betrekking tot de volgende thema’s:

  • 1.

    Verstedelijking

  • 2.

    Verduurzaming

  • 3.

    Toekomstbestendig buitengebied

  • 4.

    Bedrijvigheid

  • 5.

    Gezonde leefomgeving

2.Welke activiteiten moeten er geregeld worden voor het initiatief?

In het omgevingsplan worden op basis van de doelen van de Omgevingswet regels gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Het is daarom van belang voor de ontwikkeling te bepalen welke activiteiten in het gebied geregeld moeten worden. Daarbij moet gedacht worden aan gebruiksactiviteiten, bouwactiviteiten, sloopactiviteiten of milieubelastende activiteiten. Met het overzicht van activiteiten wordt in de volgende stappen bepaald wat moet, mag of geregeld kan worden voor die activiteiten.

 

5.3 Stap 2: analyseren van Bbl, Bal en Bruidsschat

Het Bbl en het Bal zijn algemene maatregelen van bestuur. Regels die opgenomen zijn in een AMvB zijn uitputtend geregeld door het Rijk. Als onderwerpen niet in de Rijksregels geregeld zijn, is het mogelijk dat gemeenten zelf regels hebben gesteld over dat onderwerp. Om een wijziging van het omgevingsplan op te kunnen stellen, is het van belang te weten wat er wel en niet geregeld moet en mag worden. In deze stap worden de AMvB’s achtereenvolgens behandeld.

 

Aan het einde van deze stap is onderzocht welke regels op Rijksniveau gesteld worden die relevant zijn voor uw initiatief. Aan de hand van deze informatie kan een overzicht gemaakt worden van de regels die toegevoegd moeten worden aan het omgevingsplan, gewijzigd moeten worden in het omgevingsplan en die eventueel geschrapt moeten worden in het omgevingsplan van onze gemeente.

 

Besluit bouwwerken leefomgeving

In het Bbl stelt het Rijk regels over de technische aspecten van een bouwwerk. Een groot deel van het Bbl werd voorheen geregeld in het Bouwbesluit. Het ruimtelijke deel van het bouwen wordt in het omgevingsplan geregeld.

 

Welke regels uit het Bbl zijn van toepassing op de activiteiten?

Indien uw initiatief betrekking heeft op bouwactiviteiten, is het aannemelijk dat er regels uit het Bbl relevant zijn voor uw initiatief. Via de link in de voetnoot vindt u altijd de laatste geconsolideerde versie van het Bbl 1 . In dit document kunt u zien met welke regels u rekening moet houden bij het realiseren van uw initiatief. Over een aantal onderwerpen kunnen gemeenten maatwerkregels stellen. Met de Omgevingswet wordt de omgevingsvergunning voor bouwen in een technisch en ruimtelijk deel gescheiden. Dit is de zogenoemde knip. Dat maakt dat de activiteit bouwen feitelijk uit twee afzonderlijke activiteiten bestaat: de technische bouwactiviteit en de omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk.

 

De technische bouwactiviteit

Deze activiteit gaat over de toets van een aanvraag aan de regels voor de technische bouwkwaliteit uit het Bbl. Denk bijvoorbeeld aan de constructieve veiligheid van een bouwwerk. Het is niet mogelijk af te wijken van de regels over de technische bouwactiviteit uit het Bbl in het omgevingsplan.

 

De omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk

Deze activiteit gaat over de toets van het bouwen van een bouwwerk voor het ruimtelijk bouwen, het in stand houden en het gebruiken van een bouwwerk aan het omgevingsplan. Deze omgevingsplanactiviteit bestaat dus uit het juridisch mogelijk maken van de feitelijke bouwactiviteit. Hierbij gaat het o.a. om regels over de beperking van de omvang van het bouwwerk (hoogte, oppervlakte en dergelijke), alsmede om het uiterlijk van een bouwwerk (welstand). Deze regels zijn niet alleen opgenomen in het Bbl, maar staan ook in de Bruidsschat. Van de regels in de Bruidsschat kan worden afgeweken in het omgevingsplan. Door de knip bepaalt de gemeente nu zelf in het omgevingsplan voor welke omgevingsplanactiviteiten een vergunningplicht geldt. Zie ook verderop in deze paragraaf de tekst over de Bruidsschat.

 

Vergunningvrij bouwen

Zowel voor de technische bouwactiviteit als voor de omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk, heeft het Rijk vergunningvrije gevallen aangewezen in het Bbl. Hier kan lokaal niet van worden afgeweken. Voor de omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk zijn ook vergunningvrije gevallen aangewezen in de Bruidsschat. De Bruidsschat werkt hierin aanvullend op het Bbl. Voor deze gevallen kan in het omgevingsplan worden bepaald welke daarvan in het (nieuwe) deel van het omgevingsplan worden opgenomen. Binnen de gemeente Meppel wordt het huidige stelsel van vergunningvrij bouwen voortgezet. De regels uit de Bruidsschat die hierop zien, zijn dus van toepassing. In wijzigingen van het omgevingsplan worden de regels voor vergunningvrij bouwen geïntegreerd met de regels voor bijbehorende bouwwerken uit de bestemmingsplannen. Hiermee ontstaat een nieuwe set regels die beide systemen bij elkaar brengt en die voldoet aan de instructieregels van het Bkl, zie ook paragraaf 4.4. De betreffende regels uit de Bruidsschat komen daarmee te vervallen per deelgebied dat wordt gewijzigd en waarin deze regels zijn opgenomen.

 

Wat betekent dit voor u?

 

Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot maatwerk uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

De regels voor vergunningvrij bouwen uit de bruidsschat zijn van toepassing, maar dienen wel in overeenstemming te worden gebracht met de instructieregels voor bodem. Voor het deelgebied BinnenstadCentrumschil is dit uitgewerkt in het omgevingsplan.

 

Besluit activiteiten leefomgeving

Het Besluit activiteiten leefomgeving (het Bal) herkennen we grotendeels als het Activiteitenbesluit milieubeheer onder het oude recht (naast onder meer het Besluit algemene regels milieu mijnbouw, het Besluit emissiearme huisvesting, het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Wet natuurbescherming en andere). Wat opvalt is dat het Activiteitenbesluit op de meeste inrichtingen van toepassing is en zo’n beetje alle relevante milieuthema’s regelt.

 

Het Bal zal daarentegen slechts van toepassing zijn op een beperkt aantal invloedrijke, milieubelastende activiteiten en regelt bovendien een beperkt aantal thema’s. Als de activiteiten die onder het Bal vallen ook van invloed zijn op andere thema’s, moeten daarvoor in het omgevingsplan regels worden opgenomen. Schematisch ziet de verhouding tussen de regels over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan ten opzichte van het aandeel regels over de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan er als volgt uit:

 

Figuur 5.1: Het regellandschap fysieke leefomgeving oude en nieuwe recht

Om de opgave voor het maken van de milieuregels in het omgevingsplan scherp op het netvlies te krijgen, is het verstandig om na te gaan wat er nog wél is geregeld door het Rijk. In de voorgaande stappen is aangegeven dat de eerste analyse die we maken bij het opstellen van een omgevingsplan bestaat uit het in kaart brengen van welke activiteiten we mogelijk willen maken. Daarmee ontstaat inzicht in de milieubelastende activiteiten die al binnen het plangebied aanwezig zijn en die we met het omgevingsplan mogelijk willen blijven maken. Daarnaast wordt met het formuleren van de ambitie die we met het omgevingsplan voor ogen hebben duidelijk welke milieubelastende activiteiten we op welke locatie mogelijk willen maken (of juist niet meer toestaan). Op die manier ontstaat een gebiedsgerichte inventarisatie van milieubelastende activiteiten, die we met de hoofdstukken 3 en 4 van het Bal kunnen vergelijken. In hoofdstuk 3 worden de milieubelastende activiteiten waarop het Bal ziet benoemd, daarvoor zijn de procedureregels opgenomen en bevoegde gezagen aangewezen. In hoofdstuk 4 zijn de gedragsregels opgenomen die voor deze activiteiten gelden.

 

Welke regels uit het Bal zijn van toepassing op het initiatief?

In Bijlage 2 is een lijst gevoegd waarin alle activiteiten te zien zijn waarover het Bal regels stelt2 . Als het initiatief waarvoor een wijziging van het omgevingsplan nodig is één of meer van deze activiteiten betreft, kan het nodig zijn om hiervoor gedragsregels in het omgevingsplan op te nemen. Dit komt omdat, zoals in het voorgaande is aangegeven, het Bal niet op alle thema’s van de fysieke leefomgeving ziet waarop het initiatief van invloed kan zijn. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat deze analyseert voor welke thema’s dat geldt en welke invloed het initiatief op deze thema’s heeft. In de volgende figuur en daar bijbehorende tekst wordt uitgelegd hoe deze analyse kan worden uitgevoerd.

 

 

Figuur 5.2: Voorbeeldanalyse van regels uit het Bal

 

De analyse van regels uit het Bal werkt als volgt: stel we staan binnen een deel van het plangebied als nieuwe activiteit de bouw en vestiging van een betonmortelfabriek toe. Het terrein waar deze nieuwe activiteit mogelijk gemaakt moet worden, moet bouwrijp worden gemaakt. Dit terrein wordt geschikt gemaakt voor het lossen en opslaan van grote hoeveelheden zand, steen en cement. Deze grondstoffen worden over het water aangevoerd en met een kraan uit het laadruim op het terrein gestort. Vanuit de opslag wordt de eveneens op het terrein van de betoncentrale gerealiseerde mengmolen met het gewenste mengsel beladen, gemengd en gestort in voor transport gereedstaande mixerwagens. Op het terrein wordt ook een afleverzuil voor dieselolie met bijbehorende dieseltank opgesteld.

 

De hoofdactiviteit uit het hiervoor beschreven voorbeeld is het maken van betonmortel zoals bedoeld in artikel 3.111 van het Bal. Naast deze hoofdactiviteit vinden op de beoogde locatie een aantal nevengeschikte en ondergeschikte activiteiten plaats, namelijk:

  • toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 3.48o van het Bal

  • kleinschalig tanken van motorbrandstoffen

  • het opslaan van diesel in een ondergrondse opslagtank

  • eventueel het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater

Op de hiervoor genoemde activiteiten zijn de rijksregels uit paragraaf 4.8 (betoncentrale), paragraaf 4.39 (tanken van motorbrandstoffen), paragraaf 4.94 (opslaan van diesel) en paragraaf 4.124 (toepassen van grond en/of baggerspecie) van het Bal van toepassing. Deze regels zien op de thema’s waterkwaliteit, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, veiligheid en gezondheid. Voor zover de hiervoor beschreven activiteiten die met het omgevingsplan zullen worden toegestaan van invloed zijn op andere thema’s van de fysieke leefomgeving, zullen regels moeten worden opgenomen in het omgevingsplan. In het navolgende wordt over milieubelastende activiteiten ingegaan op de wijze waarop deze aan het omgevingsplan moeten worden verbonden.

 

Andere activiteiten in het Bal

Het Bal bevat niet alleen regels voor milieubelastende activiteiten (mba’s) en lozingsactiviteiten. Het Bal bevat ook regels voor onder andere activiteiten:

  • rond luchthavens;

  • ten behoeve van natuur;

  • ten behoeve van cultureel erfgoed of werelderfgoed; en

  • overige (o.a. landinrichting, ontgronding, lozing van schepen).

De lozingsactiviteiten vallen niet onder de definitie van een milieubelastende activiteit en gelden als afzonderlijke activiteit. Deze moeten dus apart worden geïnventariseerd. Het Bal biedt de mogelijkheid om voor activiteiten of activiteiten die cultureel erfgoed of werelderfgoederen betreffen, maatwerkregels op te nemen in het omgevingsplan. Op deze manier kunnen specifieke zorgplichten in het omgevingsplan een belangrijke rol spelen. Door een maatwerkregel als hier bedoeld wordt de specifieke zorgplicht toegesneden op de activiteiten die lokaal worden geregeld en ingepast in de structuur van de lokale regels. Daarnaast kunnen er in het omgevingsplan regels opgenomen worden over nietbedrijfsmatige milieubelastende activiteiten, bijvoorbeeld activiteiten die voor een korte periode in de openbare ruimte plaatsvinden, of regels voor burgers, zoals over houtstook in woningen.

 

Regelen wat nog niet (voldoende) geregeld is

Door het in kaart brengen van de regels uit het Bal die van toepassing zijn op de activiteiten die we toelaten, weten we:

  • welke procedureregels er op grond van het Bal gelden;

  • welke thema’s waar door het Bal zijn gereguleerd; en

  • welk beschermingsniveau deze bieden.

De thema’s die niet door het Bal worden gereguleerd, zullen dus met het omgevingsplan – als de activiteit de leefomgeving nadelig kan beïnvloeden moeten worden gereguleerd. Daarnaast kan het zijn dat een gebiedsambitie om een hoger beschermingsniveau vraagt dan het Bal biedt. Als het Bal daarvoor de ruimte biedt kan in het omgevingsplan een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden opgenomen.

 

Wat betekent dit voor u?

 

Analyseer welke activiteiten van uw ontwikkeling onder de reikwijdte van het Bal vallen.

 

Ga na welke aspecten niet in het Bal worden geregeld en alsnog in het omgevingsplan moeten worden opgenomen. Hierbij zijn de instructieregels uit het Bkl (zie stap 3) relevant en de aspecten die al door de Bruidsschat worden gereguleerd.

 

Bruidsschat

Het inwerkingtreden van de Omgevingswet heeft tot gevolg dat onder meer het Activiteitenbesluit milieubeheer komt te vervallen. In het Activiteitenbesluit is voor inrichtingen bepaald of deze vergunningplichtig, meldingplichtig of vergunnings en meldingsvrij zijn. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit voor alle milieuthema’s gedragsregels opgenomen waar de drijver van de inrichting zich aan moet houden.

 

Het is de bedoeling van de wetgever dat de gemeente voor het merendeel van deze voormalige inrichtingen (met uitzondering van de inrichtingen en thema’s waarvoor in het Bal regels zijn opgenomen) regels in haar omgevingsplan opneemt. Met de inwerkingtreding van de Ow vervalt het Activiteitenbesluit. De dreigende ‘regelleemte’ is door de wetgever ingevuld door de Bruidsschat. De bedoeling is dat de regels uit de Bruidsschat na verloop van tijd een plek krijgen in het nieuwe omgevingsplan en uiteindelijk komen te vervallen. Veel gemeenten kiezen ervoor om in eerste instantie de Bruidsschat zo veel als mogelijk in stand te laten. Immers, de regels uit de Bruidsschat (nu: het Activiteitenbesluit) zijn al twintig jaar op het merendeel van de inrichtingen van toepassing zijn en de nadelige gevolgen van deze inrichtingen voor het milieu worden op uitstekende wijze beperkt of voorkomen. Het is dan ook niet nodig om deze goed werkende regels te vervangen om zo te voldoen aan de wettelijke vereisten die aan een omgevingsplan worden gesteld (het stellen van regels aan activiteiten ten einde de evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen).

 

Hier moet wel een belangrijke kanttekening worden gemaakt. De Bruidsschat biedt in de volgende situaties niet altijd passende regels:

  • Het Bkl kent een bredere reikwijdte wat betreft het begrip ‘milieubelastende activiteiten (MBA’s)’ dan de Bruidsschat. Dit betekent concreet dat de Bruidsschat geen regels bevat voor bepaalde MBA’s. Voor deze MBA’s dienen regels in het omgevingsplan te worden opgenomen;

  • Er zit licht tussen de Bruidsschat en de instructieregels van het Bkl. Dit omvat twee aspecten. In de eerste plaats kent het Bkl instructieregels die niet in de Bruidsschat zijn uitgewerkt. Een voorbeeld hiervan is de instructieregel om brandaandachtsgebieden aan te wijzen (artikel 5.14 Bkl). Een dergelijke regel vind je niet terug in de Bruidsschat. In de tweede plaats is het met de regels uit de Bruidsschat niet altijd mogelijk om volledig te voldoen aan de instructieregels van het Bkl. Voorbeeld: in artikel 5.89l Bkl is bepaald dat in het omgevingsplan een regel moet worden opgenomen dat het verboden is een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit te melden. Deze meldplicht (die er overigens niet is als de bouwactiviteit vergunningplichtig is) zul je niet terugvinden in de Bruidsschat. Om aan de instructieregels te voldoen, zullen bovenop de regels uit de Bruidsschat aanvullende planregels moeten worden gesteld bij het opstellen van het nieuwe deel van het omgevingsplan;

  • In bestaande situaties, die enerzijds door de regels uit het bestemmingsplan en anderzijds door de regels uit het Activiteitenbesluit worden gereguleerd, kan sprake zijn van een knelpunt.

Het volgende voorbeeld probeert dit te schetsen

In het centrum van een stad is een woonbestemming vastgesteld naast een centrumbestemming. In deze centrumbestemming is een parkeergarage toegestaan. Deze parkeergarage grenst aan de woonbestemming. Op grond van de VNGbrochure Bedrijven en milieuzonering geldt een minimale afstand van 30 meter. In de toelichting van het plan is hierover aangegeven dat met een geluidscherm alsnog aan de grenswaarden voor het equivalente geluidniveau zal kunnen worden voldaan. Omdat de richtafstanden van de VNGbrochure bij deze motivering als uitgangspunt hebben gediend, heeft men in de toelichting geen rekening gehouden met het maximale geluidniveau dat bijvoorbeeld optreedt bij het dichtslaan van de portieren. De parkeergarage heeft een onoverdekt parkeerdek en de onderste etages hebben deels open gevels. Daardoor zal de maximale geluidbelasting ter hoogte van de woonbestemming hoger zijn dan de grenswaarde van 60 dB(A) die hierop op grond van artikel 22.63 van de Bruidsschat van toepassing zal zijn.

 

Door de ontkoppeling van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer is bij het opstellen van de bestemmingsplannen nooit getoetst of bij het invullen van de bestemmingen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Deze beoordeling heeft zich beperkt tot een toets aan de richtwaarden uit de hiervoor genoemde VNGbrochure Bedrijven en milieuzonering. In het tijdelijke deel van het omgevingsplan zullen daarom meer situaties als hiervoor beschreven verborgen zitten, die tot op heden nooit aan het licht zijn gekomen. Omdat met het omgevingsplan zowel deze activiteiten worden toegestaan en bovendien de gedragsregels uit bijvoorbeeld artikel 22.63 van de Bruidsschat van toepassing worden verklaard, treedt daarmee strijdigheid op met artikel 4.2, lid 1 van de Omgevingswet.

 

Bij het wijzigen van een omgevingsplan zal met bovengenoemde situaties rekening gehouden moeten worden. Er zijn 5 scenario’s denkbaar die hierna worden uitgewerkt. Uitgangspunt is dat al is geïnventariseerd welke activiteiten je mogelijk wilt maken en een analyse heeft plaatsgevonden welke effecten deze activiteiten (mogelijk) hebben op de omgeving, maar ook welke effecten de omgeving (mogelijk) heeft op de activiteiten en in hoeverre de activiteiten al worden gereguleerd door het Bal. Dit bepaalt immers wat je moet regelen in het omgevingsplan in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

 

Situatie 1: activiteit in Bruidsschat; geen strijdigheid met Bkl

In het geval de activiteit is geregeld in de Bruidsschat en de regels van de Bruidsschat niet botsen met het Bkl, kan probleemloos worden aangesloten bij de regels uit de Bruidsschat (dat wil zeggen dat deze regels onveranderd kunnen worden overgeheveld naar het nieuwe deel van het omgevingsplan of dat deze regels onverkort van toepassing worden verklaard). Er is geen aanleiding om aanvullende regels op te nemen in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

 

Situatie 2: activiteit in Bruidsschat; wel strijdigheid met Bkl

In het geval de activiteit is geregeld in de Bruidsschat maar de regels van de Bruidsschat botsen met de instructieregels uit het Bkl, dienen aanvullende regels te worden opgenomen in het nieuwe deel van het omgevingsplan en/of dienen de regels uit de Bruidsschat te worden aangepast. Zie bijlage 3 waarin een overzicht is opgenomen van situaties (per thema) waarin de regels van de Bruidsschat botsen met de instructieregels van het Bkl.

 

Situatie 3: activiteit niet in Bruidsschat; Bkl wel van toepassing

Artikel 22.41 van de Bruidsschat houdt milieubelastende activiteiten buiten het toepassingsbereik van de Bruidsschat die wel vallen binnen het toepassingsbereik van de instructieregels van het Bkl. Het algemene toepassingsbereik van afdeling 22.3 van de Bruidsschat beoogt het begrip Wet milieubeheer–inrichting te vervangen. De instructieregels van het Bkl voor geluid, trillingen en geur, zijn (kort gezegd) van toepassing op het toelaten van activiteiten, anders dan het wonen en doorgaand verkeer, die geluid, trillingen of geur veroorzaken. Het toepassingsbereik van de instructieregels in de paragrafen m.b.t. geluid, trillingen en geur van het Bkl is daarmee ruimer dan het begrip inrichting. Dit betekent overigens niet dat er voor deze activiteiten niets is geregeld. Voor de activiteiten die geen Wet milieubeheer–inrichtingen waren, blijven gedurende de transitieperiode de regels voor hinder uit de APV en Afdeling 2.2 'Activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen' van de Bruidsschat gelden.

 

In Bijlage 4 is een overzicht opgenomen van de milieubelastende activiteiten die buiten de Bruidsschat vallen. Tevens zijn hierin aandachtspunten aangegeven waarmee rekening gehouden zal moeten worden bij wijziging van het omgevingsplan.

 

Situatie 4: knelpunt bestaande situaties vanwege botsen regels bestemmingsplan en het Activiteitenbesluit

Zoals hiervoor beschreven kunnen bestaande situaties een knelpunt vormen vanwege het botsen van regels uit het bestemmingsplan en het Activiteitenbesluit. Is dit het geval, zijn op grond van artikel 22.1 van de Bruidsschat de afdelingen 22.2 en 22.3 van de Bruidsschat niet van toepassing en kan het nodig zijn om in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvullende regels te stellen.

 

Situatie 5: instructieregels die nieuw zijn ten opzichte van de Bruidsschat

De Omgevingswet kent op een aantal thema’s nieuwigheden die we onder de huidige wet en regelgeving niet kennen en die dus ook niet in de regels van de Bruidsschat zijn te vinden. Dat wil zeggen dat de instructieregels van het Bkl bepaalde verplichtingen opleggen die niet uit de Bruidsschatregels volgen. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij het wijzigen van het omgevingsplan.

 

Per thema zijn dit de volgende aspecten:

 

Externe veiligheid

Voor locaties waar zeer kwetsbare gebouwen zijn toegelaten, moet de gemeente het brand of explosieaandachtsgebied aanwijzen in het omgevingsplan als voorschriftengebied. Dan gelden daar extra bouwkundige eisen uit het Bbl. Voor andere (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties maakt de gemeente een afweging of (delen van) de aandachtsgebieden in het omgevingsplan komen als voorschriftengebieden (5.14, tweede lid, Bkl). Tevens dient de geometrische begrenzing van deze voorschriftengebieden in het omgevingsplan te worden vastgelegd (5.14, vierde lid, Bkl).

 

Geluid

Vastleggen gezamenlijk geluid bij overschrijding standaardwaarden

Bij het toelaten van geluidgevoelige gebouwen in geluidaandachtsgebieden en voor zover standaardwaarden worden overschreden, dient het gezamenlijke geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen te worden bepaald en in het omgevingsplan vastgelegd (5.78ad Bkl).

 

Industrieterreinen met geluidproductieplafonds

Bij omgevingsplan worden in ieder geval als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vastgesteld rondom industrieterreinen waar bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten kunnen worden verricht die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken (2.11a Ow). De begrenzing van een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, wordt vastgelegd in het omgevingsplan (5.78e Bkl). Een omgevingsplan bevat regels over activiteiten gericht op het voldoen aan de geluidproductieplafonds die als omgevingswaarden zijn vastgesteld voor een industrieterrein (5.78f Bkl).

 

Trillingen

Het omgevingsplan bevat waarden voor de toelaatbare herhaald voorkomende trillingen (5.87a Bkl).

 

Geur

Indien bij het wijzigen van een omgevingsplan regels worden opgenomen m.b.t. geur door het exploiteren van zuivering technische werken, geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf of geur door andere agrarische activiteiten, worden één of meer bebouwingscontouren geur aangewezen in het omgevingsplan. In het omgevingsplan wordt tevens de geometrische begrenzing van een bebouwingscontour geur vastgelegd (5.97 Bkl).

 

Wat betekent dit voor u?

 

Ga na welk scenario van toepassing is op uw ontwikkeling. Al naar gelang de uitkomst zijn de regels van de bruidsschat (Hoofdstuk 22 van het omgevingsplan) van toepassing of moeten nieuwe regels in het omgevingsplan worden opgenomen om te kunnen voldoen aan de instructieregels.

 

De regels voor vergunningvrij bouwen uit de bruidsschat zijn van toepassing, maar dienen wel in overeenstemming te worden gebracht met de instructieregels voor bodem (artikel 5.89ka en 5.89l Bkl)

 

5.4 Stap 3: Besluit kwaliteit leefomgeving en instructieregels

In hoofdstuk 2 van het Bkl zijn rijksomgevingswaarden opgenomen voor de luchtkwaliteit en de kwaliteit van (zwem)water. Hiervoor worden in de hoofdstukken 4 en 5 van het Bkl en de hoofdstukken 6, 7, 15, 16, 17 van het Bal regels gesteld. In het hieropvolgende wordt ingegaan op de uitwerking van deze omgevingswaarden in het omgevingsplan.

 

In hoofdstuk 3 van het Bkl zijn onder meer regels opgenomen over het voorzien in vuilwaterriolen, het beheersen van de geluidbelasting door onder meer gemeentewegen en industrieterreinen en het beschermen van natuurwaarden. In deze paragraaf wordt eveneens op de uitwerking van deze onderwerpen in het omgevingsplan ingegaan.

 

In hoofdstuk 4 van het Bkl zijn verplichtingen opgenomen voor het opstellen van programma’s voor de kwaliteit van de buitenlucht, de waterkwaliteit, de geluidbelasting en natuurwaarden. Het opstellen van een geluidprogramma is verplicht voor gemeente die daarvoor zijn aangewezen. De gemeente Meppel is geen aangewezen agglomeratie.

 

Op grond van hoofdstuk 4 van het Bkl kán de gemeente een programmatische aanpak stikstof vaststellen. Dit programma kan regels bevatten over de beslissing op aanvragen voor omgevingsvergunningen voor Natura 2000activiteiten. Daarbij kan het doel van dit programma zijn de ruimte voor stikstofdepositie binnen een gemeente evenwichtig te verdelen. De gemeente Meppel heeft geen programma vastgesteld. De stikstofdepositie die met een initiatief samenhangt, zal dus ad hoc moeten worden gecompenseerd.

 

In hoofdstuk 5 van het Bkl zijn de instructieregels te vinden voor omgevingsplannen. In onderstaande tabel is de inhoudsopgave van hoofdstuk 5 globaal weergegeven zodat gericht gezocht kan worden naar welke paragraaf relevant is voor uw initiatief.

 

Tabel 5.1: Instructieregels in hoofdstuk 5 Bkl

Paragraafnr.

Inhoud

Onderwerp

§5.1.1

Algemene bepalingen

Dienstenrichtlijn

§5.1.2

Waarborgen van de veiligheid

(Externe) veiligheid

§5.1.3

Beschermen van de waterbelangen

Waterkwaliteit en veiligheid

§5.1.4

Beschermen van de gezondheid en van het milieu

Lucht, geluid, trillingen, windturbines, bodem, geur

§5.1.5

Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed

Ladder duurzame verstedelijking,

Cultureel erfgoed, werelderfgoed

§5.1.6

Behoud van ruimte voor toekomstige functies

Autowegen, buisleidingen

§5.1.7

Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten

Landsverdediging en nationale veiligheid, radar, vliegroutes, elektriciteit, vaarwegen, woningbouwcategorieën

§5.1.8

Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen

Voor personen met een functiebeperking

§5.2

De uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving

Voorkomen belemmeringen gebruik en beheer hoofdspoorwegen en rijkswegen

Lozen industrieel afvalwater in openbaar vuilwaterriool onder voorwaarden (voldoen aan gestelde eisen)

Bebouwingscontour jacht, bebouwingscontour houtkap

§5.3

Ontheffingsmogelijkheden van instructieregels omgevingsplan

 

Dienstenrichtlijn

 

Wat betekent dit voor u?

 

De Dienstenrichtlijn is van toepassing als met de wijziging van het omgevingsplan diensten mogelijk worden gemaakt. Wordt daarbij gedacht aan beperkende maatregelen? In de motivering moet dan worden onderbouwd dat de ontwikkeling voldoet aan de Dienstenrichtlijn.

 

Op grond van de Dienstenrichtlijn mogen er geen economische motieven zijn voor regels voor diensten in een omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving is hiervoor een instructieregel opgenomen, artikel 5.1a. Het begrip ‘dienst’ moet breed worden geïnterpreteerd. Ook detailhandel is een dienst. De instructieregel bepaalt dat een omgevingsplan voldoet aan artikel 14, aanhef en onder 5 van de Dienstenrichtlijn. Hierin staat dat de vestiging van een dienstenactiviteit niet afhankelijk mag zijn van economische criteria. Vestigingseisen voor diensten mogen bijvoorbeeld niet gebaseerd zijn op argumenten van concurrentiebeperking. Ieder(e) verplichting, verbod, voorwaarde of beperking die aan toegang en uitoefening van dienstenactiviteiten wordt gesteld, valt onder de Dienstenrichtlijn. De beperkingen aan het vrij verkeer, zoals het stellen van bepaalde eisen of het instellen van een vergunningsstelsel, is alleen gerechtvaardigd als die voldoen aan:

 

  • het verbod van discriminatie. De eisen mogen geen direct of indirect onderscheid maken in nationaliteit of statutaire vestigingsplaats;

  • de voorwaarde van noodzakelijkheid. De eisen moeten gerechtvaardigd zijn vanwege dwingende redenen van algemeen belang;

  • de voorwaarde van evenredigheid. De eisen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken, ze mogen niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken en het doel kan niet met minder vergaande beperkingen bereikt worden.

De instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) volgt de lijn van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het omgevingsplan staan regels over een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan heeft een bredere reikwijdte dan het bestemmingsplan. Bij de regels in het omgevingsplan spelen meer motieven dan alleen ruimtelijke. Zo kunnen ook bij de beoordeling of een brancheringsregeling voldoet aan de vereisten uit de Dienstenrichtlijn meer motieven een rol spelen. Afgezien van deze verbrede reikwijdte vormt artikel 5.1a Bkl dus een voortzetting van artikel 1.1.2 Bro. De Dienstenrichtlijn is van toepassing op diensten, hieronder valt bijvoorbeeld de vestiging van detailhandel en horeca. Voor een nadere uitleg over de werking van de Dienstenrichtlijn wordt verwezen naar de Handreiking Dienstenrichtlijn en ruimtelijke ordening, opgesteld voor de Retailagenda3 .

 

Veiligheid

 

Wat betekent dit voor u?

 

Op grond van artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving moet in het omgevingsplan rekening worden gehouden met het belang van het voorkomen, beperken, bestrijden, vluchten en geneeskundige hulpverlening van of in geval van branden, rampen en crises.

 

Binnen het plangebied van de gemeente Meppel, liggen verschillende hoge druk aardgasleidingen, vindt over de snelweg A32 vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en zijn zeven LPGtankstations voor het wegverkeer gevestigd. Op grond van het Bkl mogen binnen het gebied waarbinnen het plaatsgebonden risico hoger dan of gelijk aan 106 is, geen (beperkt, zeer) kwetsbare gebouwen of locaties worden geprojecteerd. Rond deze risicobronnen liggen op grond van het Bkl bovendien zowel brand als explosieaandachtsgebieden.

 

Bij het wijzigen van het omgevingsplan voor delen van het plangebied die binnen deze aandachtsgebieden liggen, neemt de gemeente deze aandachtsgebieden over in haar omgevingsplan. Dit om gebruikers van het plan, die zich oriënteren op mogelijkheden op die locatie, op de hoogte te stellen van het feit dat op die locatie een aandachtsgebied ligt.

 

Daarnaast moeten er in het omgevingsplan aanvullende regels worden opgenomen ter bescherming van de personen die gebruik maken van de beperkt kwetsbare, kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties. Hiervoor wordt de Handreiking Bouwstenen Fysieke Veiligheid in het Omgevingsplan uitgewerkt.

 

Te betrekken ketenpartners: RUD en Veiligheidsregio

 

In de instructieregel is voor zover de branden, rampen en crises samenhangen met de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen, vuurwerk, explosieven en windturbines een gedetailleerde uitwerking gegeven. Voor de nadelige gevolgen voor de externe veiligheid die met deze activiteiten binnen het plangebied kunnen samenhangen, wordt in de instructieregel een systeem van het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden gehanteerd. Bij het wijzigen van het omgevingsplan moet een plaatsgebonden risico van 106 in acht worden genomen. Dit houdt in dat met de regels in het omgevingsplan moet worden geborgd dat het risico op het overlijden van een onbeschermd persoon wordt beperkt tot één geval in één miljoen jaar. Daarnaast moet in het omgevingsplan rekening worden gehouden met het overlijden van een groep van tien personen of meer door een ongewenste gebeurtenis binnen een aandachtsgebied. Aandachtsgebieden zijn gebieden waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevaren die in de omgeving kunnen optreden. Voorbeelden van die gevaren zijn warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Aandachtsgebieden maken inzichtelijk in welk gebied zich bij een ongeval bij een activiteit met gevaarlijke stoffen nog levensbedreigende gevolgen voor personen in gebouwen kunnen voordoen. Binnen de aandachtsgebieden is extra aandacht nodig om aanwezigen te beschermen tegen mogelijke ongevallen bij activiteiten met gevaarlijke stoffen.

 

Aandachtsgebied bluswater

Voor hulpdiensten is het belangrijk om zo snel mogelijk ter plaatse te kunnen zijn om hulp te kunnen bieden bij incidenten, rampen en crises. Adequate bluswatervoorziening en goede bereikbaarheid van zowel de bluswatervoorziening als de incidentlocatie zijn randvoorwaarden voor een effectieve en efficiënte incidentbestrijding door de brandweer. De landelijke Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, opgesteld door Brandweer Nederland, biedt een richtinggevend raamwerk. Regionale verschillen maken regionale uitwerking gewenst; binnen het gebied van een Veiligheidsregio kunnen gemeenten binnen de landelijke Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid verschillende keuzes maken. In de planregels van de gemeente Meppel wordt de beschikbaarheid en bereikbaarheid van bluswater in geval van een ongewenste gebeurtenis geborgd.

 

Aandachtsgebieden externe veiligheid

Voor de bepaling van de aandachtsgebieden is uitgegaan van de bescherming die nieuwbouw en reguliere rampenbestrijding bieden. De gemeente beoordeelt of, en zo ja welke maatregelen nodig zijn om mensen in aandachtsgebieden voldoende te beschermen. Het beleidsdoel van het ‘aandachtsgebied’ is dat voorafgaand aan de besluitvorming wordt nagedacht over de risico’s en de mogelijke effecten van een incident bij de (vergunde) activiteit met gevaarlijke stoffen. Onderdeel daarvan is het overwegen van maatregelen die nodig zijn om de veiligheid voldoende te waarborgen en de fysieke leefomgeving en omgevingskwaliteit (milieu en gezondheid) voldoende te beschermen.

 

De aandachtsgebieden zijn onder te verdelen in:

  • Brandaandachtsgebieden (BAG)

  • Het BAG is de locatie begrensd door de afstand, waar als gevolg van een ongewoon voorval dat leidt tot een plasbrand of een fakkelbrand, de warmtestraling ten hoogste 10 kW/m2 bedraagt.

  • Explosieaandachtsgebied (EAG)

  • Een EAG is de locatie begrensd door de afstand, waar als gevolg van een ongewoon voorval dat leidt tot

    • o

      een kokende vloeistofgasexpansieexplosie (een BLEVE: Boiling Liquid Expanding Vapor Explosion), de warmtestraling ten hoogste 35 kW/m2 is, en

    • o

      een explosie, anders dan onder a, waarvan de overdruk ten hoogste 10 kPa is.

  • Gifwolkaandachtsgebied (GAG)

  • In een GAG is de locatie begrensd door de afstand, waar als gevolg van een ongewoon voorval dat leidt tot een gifwolk, personen in een gebouw overlijden door blootstelling aan ten hoogste de bij ministeriële regeling bepaalde vastgestelde concentratie van een gevaarlijke stof.

  • Als het GAG groter is dan 1,5 km wordt het GAG tot deze afstand begrensd in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. De volledige GAG is verder wel relevant voor bijvoorbeeld crisiscommunicatie en kan dus niet beschouwd worden als niet relevant.

  • Voorschriftengebieden

  • Aandachtsgebieden kunnen leiden tot voorschriftengebieden indien er sprake is van nieuwbouw, voor bestaande gebouwen gelden voorschriftengebieden niet. Indien men zeer kwetsbare gebouwen wilt toestaan in een aandachtsgebied wordt dat aandachtsgebied of het gedeelte met nieuwbouw automatisch een voorschriftengebied. Aanvullende bouweisen gelden voor de nieuwbouw zoals opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Om te beginnen moet in de motivering van het besluit tot wijzigen van het omgevingsplan worden betoogd waarom het beperkt kwetsbare, kwetsbare of zeer kwetsbare gebouw of de beperkt kwetsbare of kwetsbare locatie binnen het aandachtsgebied moet worden geprojecteerd. Het projecteren van kwetsbare gebouwen en locaties en zeer kwetsbare gebouwen binnen het gebied waar het plaatsgebonden risico groter is dan 106 per jaar is niet toegestaan.

 

Bij het toestaan van nieuwe (beperkt) kwetsbare gebouwen kan de gemeente afzien van een voorschriftengebied, mits goed gemotiveerd. Het bepalen van voorschriftengebieden, de motivatie voor de te nemen maatregelen en dergelijke is een verantwoordelijkheid van de gemeente.

 

Behalve door het werken met, opslaan van of vervoeren van gevaarlijke stoffen, kunnen ook andere activiteiten binnen of buiten het deelplangebied in kwestie aanleiding geven tot branden, rampen of crises. In de Handreiking Bouwstenen Fysieke Veiligheid in het Omgevingsplan van de Veiligheidsregio’s zijn hiervoor de volgende thema’s aangewezen:

  • bluswater en bereikbaarheid

  • natuurbranden

  • windturbines

  • overstroming en klimaatadaptatie

  • evenementen

  • het gebruik van gebouwen en

  • rookoverlast

Bij het opstellen van de wijziging van het omgevingsplan wordt aangesloten bij de uitwerking volgens de Handreiking Bouwstenen Fysieke Veiligheid in het Omgevingsplan. Bij het gebruik van gebouwen is de gebruiksmelding aangepast naar uitsluitend de zeer kwetsbare gebouwen binnen brand of explosieaandachtsgebieden.

 

Luchtkwaliteit

 

Wat betekent dit voor u?

 

In het omgevingsplan worden vooralsnog geen regels opgenomen om de invloed van het wegverkeer of majeure milieubelastende activiteiten op de luchtkwaliteit te reguleren.

 

Op grond van de artikelen 5.50 en 5.51 van het Bkl zijn de daarin opgenomen omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht van toepassing op die gevallen waarin op grond van het omgevingsplan de aanleg van een autoweg een autosnelweg of een tunnelbuis voor het wegverkeer mogelijk wordt gemaakt. Ook als de gemeente in kwestie deel uitmaakt van één van de aangewezen agglomeraties, moeten bij het vaststellen van de wijziging van het omgevingsplan de omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht in acht worden genomen. De gemeente Meppel is niet aangewezen als een agglomeratie zoals bedoeld in het Bkl. Daarnaast is het niet waarschijnlijk dat de gemeente een besluit zal nemen tot het wijzigen van het omgevingsplan om de aanleg van een tunnelbuis mogelijk te maken.

 

Geluid

 

Wat betekent dit voor u?

 

Als met het wijzigen van het omgevingsplan het bouwen en gebruiken van geluidgevoelige gebouwen mogelijk wordt gemaakt, dan moet worden nagegaan of deze binnen een aandachtsgebied komen te liggen. Als dat het geval is, dan dient nagegaan te worden of de standaardwaarde en de grenswaarde worden overschreden. Dit moet in de toelichting op het wijzigingsbesluit worden gemotiveerd. Daarnaast moet het gezamenlijke geluid als omgevingswaarde worden vastgesteld in het omgevingsplan. Tot slot moet worden nagegaan of er milieubelastende activiteiten in de omgeving van het geluidgevoelige gebouw aanwezig zijn en of dan aan de daarop van toepassing zijnde planregels kan worden voldaan. Dit geldt vice versa voor het mogelijk maken van nieuwe milieubelastende activiteiten.

 

Te betrekken ketenpartner: RUD

 

Op grond van onder meer het Besluit kwaliteit leefomgeving moet met het besluit tot wijzigen van het omgevingsplan rekening worden gehouden met het geluid dat door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen en locaties wordt afgewenteld. Bij het opstellen van het omgevingsplan moet daarom rekening worden gehouden met de geluiduitstraling door individuele milieubelastende activiteiten, milieubelastende activiteiten op een industrieterrein, de geluiduitstraling door gemeentewegen, waterschapswegen, provinciale wegen, snelwegen en spoorwegen. Onder Met de eerder genoemde individuele activiteiten worden gewaarborgd dat de geluidbelasting door milieubelastende activiteiten geen aanleiding tot geluidhinder geven.

 

In het navolgende wordt ingegaan op de wijze waarop in dit omgevingsplan, voor verschillende soorten van activiteiten die daarmee worden toegelaten, waarborgen tegen geluidhinder wordt geboden.

 

Wegverkeerslawaai

Als met de wijziging van het omgevingsplan nieuwe geluidgevoelige gebouwen mogelijk worden gemaakt, dan moet bij de voorbereiding daarvan het geluidaandachtsgebied rond omliggende wegen inzichtelijk worden gemaakt. Deze geluidaandachtsgebieden zijn opgenomen in het geluidregister dat door het Rijk wordt beheerd. In de periode na het in werking treden van de Omgevingswet, zal de gemeente nog niet in de gelegenheid zijn geweest voor de gemeentewegen en waterschapswegen in haar grondgebied dit geluidaandachtsgebied in het geluidregister te hebben verwerkt. Bij het voorbereiden van de wijziging van het omgevingsplan zal dan dit geluidaandachtsgebied uit eigen onderzoek inzichtelijk moeten worden gemaakt. De gemeente zal hiervoor voor het gemeentelijke wegennetwerk de intensiteiten op alle relevante wegen met een intensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal aan de initiatiefnemer moeten aanleveren. Deze zal dan volgens de in de omgevingsregeling beschreven methode het aandachtgebied moeten vaststellen. Als de nieuwe geluidgevoelige gebouwen inderdaad binnen dit aandachtsgebied liggen, dan moet voor deze geluidgevoelige gebouwen worden beargumenteerd of aan de standaardwaarde en/of aan de grenswaarde op grond van artikel 5.78t en 5.78u van het Bkl kan worden voldaan. Als de standaardwaarde wordt overschreden, wordt in de motivering van het besluit beargumenteerd dat er geen geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn, de overschrijding zo veel mogelijk wordt beperkt en dat wordt geborgd dat de grenswaarde niet wordt overschreden. In afdeling 2.1 of 3.1 van het omgevingsplan wordt dan de waarde van het gezamenlijke geluid als omgevingswaarde vastgesteld.

 

Industrielawaai

Binnen de gemeente Meppel bevinden zich vier industrieterreinen in de zin van het Bkl: industrieterreinen Oevers (inclusief Steenwijkerstraatweg/Oude Vaart), Scheepswerf Wout Liezen, Spijkerserve en Noord I. Op grond van hoofdstuk 3 van het Bkl wordt het geluidaandachtsgebied rond deze industrieterreinen gebaseerd op de geluidbelasting door deze industrieterreinen uitgedrukt in de dosismaat Lden. In de periode na het in werking treden van de Omgevingswet, zal de gemeente nog niet klaar zijn met het omzetten van de oude dosismaat Letmaal naar deze nieuwe dosismaat. Vooralsnog maakt de gemeente daarom gebruik van het overgangsrecht, op grond waarvan het aandachtsgebied samenvalt met de zone zoals deze was vastgesteld op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder. Als binnen dit aandachtsgebied nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden geprojecteerd, dan moet voor deze geluidgevoelige gebouwen worden beargumenteerd of aan de standaardwaarde en/of aan de grenswaarde op grond van artikel 5.78t en 5.78u van het Bkl kan worden voldaan. Als de standaardwaarde wordt overschreden, wordt in de motivering van het besluit beargumenteerd dat er geen geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn, de overschrijding zo veel mogelijk wordt beperkt en dat wordt geborgd dat de grenswaarde niet wordt overschreden. In afdeling 2.1 of 3.1 van het omgevingsplan wordt dan de waarde van het gezamenlijke geluid als omgevingswaarde vastgesteld.

 

Spoorweglawaai

Als met de wijziging van het omgevingsplan nieuwe geluidgevoelige gebouwen mogelijk worden gemaakt, dan moet bij de voorbereiding daarvan ook het geluidaandachtsgebied rond de spoorbaan inzichtelijk worden gemaakt. Dit geluidaandachtsgebied is opgenomen in het geluidregister dat door het Rijk wordt beheerd. Als de nieuwe geluidgevoelige gebouwen inderdaad binnen dit aandachtsgebied liggen, dan moet voor deze geluidgevoelige gebouwen worden beargumenteerd of aan de standaardwaarde en/of aan de grenswaarde op grond van artikel 5.78t en 5.78u van het Bkl kan worden voldaan. Als de standaardwaarde wordt overschreden, wordt in de motivering van het besluit beargumenteerd dat er geen geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn, de overschrijding zo veel mogelijk wordt beperkt en dat wordt geborgd dat de grenswaarde niet wordt overschreden. In afdeling 2.1 of 3.1 van het omgevingsplan wordt dan de waarde van het gezamenlijke geluid als omgevingswaarde vastgesteld.

 

Overige milieubelastende activiteiten

Op grond van artikel 5.59 van het Bkl moet bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening worden gehouden met de aanvaardbaarheid van het geluid door activiteiten dat ter hoogte van geluidgevoelige gebouwen op zal treden. In de instructieregel van het Bkl is aangegeven dat hiertoe regels aan het omgevingsplan moeten worden verbonden. Deze regels zijn in de basis in de vorm van de Bruidsschatregels uit paragraaf 22.3.4 aan het omgevingsplan verbonden. De gemeente Meppel laat deze regels in stand, met uitzondering van gevallen:

  • waarbij dit in conflict is met de op locaties toegelaten gebruiksactiviteiten;

  • bedrijventerreinen die volgens de staalkaart Bedrijven en milieuzonering nieuwe stijl zijn gereguleerd;

  • gezoneerde industrieterreinen.

In de hiervoor genoemde gevallen worden de locatie waarop de artikelen 22.62 tot en met 22.68 van toepassing zijn aangepast en worden er in het omgevingsplan voor deze locatie aangepaste regels aan het omgevingsplan verbonden.

 

De regels uit paragraaf 22.3.4 van het omgevingsplan zijn van toepassing op wat voor het in werking treden van de Omgevingswet onder het begrip ‘inrichting’ op grond van de Wet milieubeheer werd verstaan. De instructieregels uit hoofdstuk 5 van het Bkl schrijven voor dat de regels uit het omgevingsplan de gevolgen, die optreden door het uitoefenen van milieubelastende activiteiten, (indien nodig) moeten reguleren. Dit toepassingsbereik is groter dan het toepassingsbereik van hoofdstuk 22 van het omgevingsplan. De gemeente Meppel heeft daarom in de titels 2.3 en 3.3 van het omgevingsplan bepaald dat deze regels ook van toepassing zijn op overige milieubelastende activiteiten die met het omgevingsplan zijn toegestaan.

 

Trillingen

 

Wat betekent dit voor u?

 

De regels uit de hoofdstuk 22 zijn van toepassing als de ontwikkeling ziet op trillinggevoelige gebouwen of van invloed is op dergelijke gebouwen in de omgeving. Er moet bekeken worden of deze regels voldoen of dat andere regels nodig zijn.

 

Te betrekken ketenpartner: RUD

 

Op grond van artikel 5.83 van het Bkl moet bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening worden gehouden met de aanvaardbaarheid van het trillingen door activiteiten die binnen trillinggevoelige gebouwen zal treden. In de instructieregel van het Bkl is aangegeven dat hiertoe regels aan het omgevingsplan moeten worden verbonden. Deze regels zijn in de basis in de vorm van de Bruidsschatregels uit paragraaf 22.3.5 aan het omgevingsplan verbonden. De gemeente Meppel laat deze regels in stand, met uitzondering van gevallen waarbij dit in conflict is met de op locaties toegelaten gebruiksactiviteiten. Zoals gezegd is het toepassingsbereik van de instructieregel groter dan het toepassingsbereik van hoofdstuk 22 van het omgevingsplan. De gemeente Meppel heeft ook hiervoor in de titels 2.3 en 3.3 van het omgevingsplan bepaald dat deze regels ook van toepassing zijn op overige milieubelastende activiteiten die met het omgevingsplan zijn toegestaan.

 

Slagschaduw door windturbines

 

Wat betekent dit voor u?

 

Wordt met de wijziging van het omgevingsplan een windturbine toegestaan, dan moet de regeling die artikel 5.89f Bkl voorschrijft in het omgevingsplan worden opgenomen voor deze locatie.

 

Op grond van artikel 5.89c van het Bkl wordt bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening gehouden met de slagschaduw door windturbines in verblijfsruimten van slagschaduwgevoelige gebouwen. Als met het wijzigen van het omgevingsplan het in werking hebben van een windturbine wordt toegelaten of in de omgeving van een windturbine de vestiging van een slagschaduwgevoelig gebouw wordt toegestaan, dan moet worden geborgd dat daarbij tevens wordt voldaan aan artikel 5.98f van het Bkl. Uit dit artikel blijkt dat in het omgevingsplan wordt opgenomen dat in verblijfsruimten van een slagschaduwgevoelig gebouw dat op een afstand van minder dan twaalf maal de rotordiameter van de windturbine is gelegen ten hoogste gemiddeld zeventien dagen per jaar gedurende niet meer dan twintig minuten per dag slagschaduw door de windturbine kan optreden.

 

Bodemkwaliteit

 

Wat betekent dit voor u?

 

Als met het wijzigen van het omgevingsplan de bouw en het gebruik van een bodemgevoelig gebouw mogelijk wordt gemaakt, dan moet worden onderzocht of de bodem ter plaatse voldoet aan de grenswaarden die daaraan op grond van het omgevingsplan worden gesteld. Als dat niet het geval is, moet worden onderzocht welke sanerings of beschermende maatregelen moeten worden getroffen.

 

Te betrekken ketenpartner: RUD

 

Op grond van paragraaf 5.1.4.5.1 van het Bkl is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op grond van het omgevingsplan van de gemeente Meppel (kiezen: omgevingsvergunningplicht óf meldingplicht). In het omgevingsplan zijn tevens regels opgenomen dat als dit bodemgevoelige gebouw wordt gebouwd op een bodemgevoelige locatie waar de aan het omgevingsplan verbonden grenswaarden worden overschreden, eerst sanerende of beschermende maatregelen moeten worden getroffen. Daarvan moet bij de melding of aanvraag een beschrijving worden gegeven. In het omgevingsplan zijn hiervoor de indieningsvereisten (en (in geval van vergunningplicht) beoordelingsregels) opgenomen. Tevens zijn in het omgevingsplan regels opgenomen over het beheer en in stand houden van de hiervoor genoemde sanerende of beschermende maatregelen.

 

Voor het op of in de bodem brengen van grond en baggerspecie, is in het omgevingsplan het gemeentelijke grondgebied ingedeeld in bodemfunctieklassen. Daarbij is de bodemfunctieklassenkaart van het voormalige gemeentelijke beleid op gebied van bodembeheer overgenomen. Bij het op of in de bodem brengen van grond en baggerspecie, zijn vervolgens de regels uit het Bal van toepassing, waarmee met het omgevingsplan voldoende waarborgen voor de kwaliteit van de bodem wordt geboden.

 

Geur

 

Wat betekent dit voor u?

 

Als met het wijzigen van het omgevingsplan de bouw en het gebruik van een geurgevoelig gebouw mogelijk wordt gemaakt, moet worden onderzocht of in de omgeving geurbelastende activiteiten worden uitgeoefend en of de geurbelasting binnen de daar op grond van het omgevingsplan aan gestelde regels past. Wordt met het omgevingsplan een nieuwe geurbelastende activiteit mogelijk gemaakt, moet worden onderzocht of de daarmee samenhangende geurlast binnen deze in het omgevingsplan opgenomen geurregels past.

 

Te betrekken ketenpartner: RUD

 

Op grond van artikel 5.92 van het Bkl wordt bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening gehouden met de aanvaardbaarheid van de geurbelasting die optreedt door milieubelastende activiteiten ter hoogte van geurgevoelige gebouwen binnen het plangebied. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de geurbelasting door zuiveringstechnische werken, het houden van landbouwhuisdieren en overige geurbelastende activiteiten.

 

In hoofdstuk 22 van het omgevingsplan zijn regels opgenomen die de geurbelasting door deze geurbelastende activiteiten tot een aanvaardbaar niveau moeten terugbrengen. Deze regels bieden naar de mening van de gemeente Meppel het beschermingsniveau dat artikel 5.92 van het Bkl afdwingt. In de titels 2.3 en 3.3 van het omgevingsplan is, teneinde aan de instructieregels te voldoen, een regel opgenomen die stelt dat het begrip ‘bebouwde kom’ uit de artikelen 22.98, 22.100, 22.101, 22.103, 22.108, 22.110, 22.112, 22.114, 22.115, 22.118, 22.119 en 22.122 gelijkgesteld is aan de locatie ‘bebouwingscontour geur’.

 

Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Wat betekent dit voor u?

 

Kan de ontwikkeling worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling? Dan moet in de motivering worden onderbouwd of deze voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

Indien bij de wijziging van het omgevingsplan sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is de instructieregel in artikel 5.129g van het Bkl van toepassing. Uit dit artikel blijkt dat rekening moet worden gehouden met de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling en als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen in die behoefte te voorzien. Net als onder de Wro moet de behoefte aan stedelijke ontwikkelingen goed worden onderbouwd in de motivering. De lijn vanuit de Wro en de jurisprudentie wordt onder de Omgevingswet voortgezet.

 

Cultureel erfgoed

 

Wat betekent dit voor u?

 

Inventariseer welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn in het plangebied. De basis hiervoor is het document Cultuurhistorische Inventarisatie & Waardenstelling.

 

Gebruik voor een goede voorbeeldregeling voor cultureel erfgoed de Handreiking voorbeeldregels van de RCE en het bestemmingsplan of de beheersverordening dat onderdeel is van het tijdelijke omgevingsplan.

 

Nieuw is de omgeving van het monument (inclusief karakteristieke en beeldbepalende panden) waarbij ter bescherming van dat monument beperkingen voor de ontwikkelingen in die omgeving kunnen gelden.

 

De instructieregels van het Rijk ten aanzien van cultureel erfgoed staan in artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In artikel 5.130 wordt bepaald dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Met het oog hierop worden er in ieder geval regels gesteld ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende beginselen:

 

  • a.

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van op grond van het omgevingsplan beschermde monumenten en archeologische monumenten;

  • b.

    het voorkomen van verplaatsing van op grond van het omgevingsplan beschermde monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist voor het behoud van die monumenten;

  • c.

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden;

  • d.

    het voorkomen van aantasting van:

    • 1.

      de omgeving van rijksmonumenten, voorbeschermde rijksmonumenten en monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, voor zover die monumenten door die aantasting worden ontsierd of beschadigd; en

    • 2.

      het karakter van in het omgevingsplan beschermde stads of dorpsgezichten of beschermde cultuurlandschappen door de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen of andere belangrijke veranderingen; en

  • e.

    het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

De Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed heeft een Handreiking opgesteld met voorbeeldregels voor het omgevingsplan voor een aantal aspecten van cultureel erfgoed. Bij deze regels kan worden aangesloten, waarbij de regels moeten passen in het casco omgevingsplan Meppel. Het gaat om voorbeeldregels voor gemeentelijke monumenten, beeldbepalende of karakteristieke gebouwen, archeologische (gemeentelijke) monumenten, stads en dorpsgezichten en cultuurlandschappen.

 

In Meppel is veel cultureel erfgoed aanwezig. Het gaat om:

  • a.

    provinciale monumenten, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden;

  • b.

    de omgeving van de monumenten onder a. en rijksmonumenten;

  • c.

    het beschermde stadsgezicht Meppel;

  • d.

    archeologische monumenten (gemeentelijke archeologische monumenten en de archeologische verwachtingswaarden).

In 2013 is een onderzoek naar het cultureel erfgoed in de gemeente Meppel uitgevoerd: de Cultuurhistorische Inventarisatie & Waardenstelling (CHIW). De CHIW bestaat uit twee delen: Binnenstad & Centrumschil Meppel en Uitbreidingswijken en Buitengebied Meppel. De geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen bevatten doorgaans al regelingen voor de bescherming van cultureel erfgoed. Deze zijn een goede basis voor het omgevingsplan. Verschillende bestemmingsplannen in Meppel zijn vastgesteld voordat de CHIW is vastgesteld, een check van de in de CHIW opgenomen cultuurhistorische waarden is altijd nodig als een wijziging van het omgevingsplan wordt voorbereid. Dat geldt ook voor de Erfgoednota uit 2021.

 

Archeologie

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen in een omgevingsplan ook regels worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden en gevallen worden aangewezen waarin kan worden afgezien van onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of het opleggen van plichten met die strekking. Als in een omgevingsplan regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek, bepaalt het omgevingsplan dat die regels niet van toepassing zijn op activiteiten met een oppervlakte van minder dan 100 m2. In afwijking hiervan kan in een omgevingsplan (al dan niet voor bepaalde locaties) een andere oppervlakte worden vastgesteld. In Meppel wordt aangesloten op de verwachtingswaarden die nu zijn opgenomen in het tijdelijke omgevingsplan (de regels uit de dubbelbestemmingen die zijn opgenomen in de bestemmingsplannen en beheersverordeningen) en die aansluiten bij de archeologische verwachtingskaart van de gemeente. De oppervlaktes die daarin zijn opgenomen zijn 50, 500 en 1.000 m2.

 

Behoeden staat en werking infrastructuur en voorziening

 

Wat betekent dit voor u?

 

Inventariseer welke onderdelen van paragraaf 5.1.7 relevant zijn voor de ontwikkeling.

 

Is daarvan sprake dan moet dit worden gemotiveerd en indien dit uit de instructieregels blijkt moeten regels in het omgevingsplan worden opgenomen.

 

In paragraaf 5.1.7 van het Bkl zijn diverse onderwerpen benoemd waarvoor de staat en werking moet worden behoed. Het gaat hierom onderwerpen die zien op landsverdediging en nationale veiligheid, de elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen, apparatuur voor de burgerluchtvaart en landelijke fiets en wandelroutes. Ook kunnen woningbouwcategorieën worden aangewezen, dit is mogelijk indien de wijziging van het omgevingsplan bouwactiviteiten toelaat die kostenverhaalplichtig zijn (zie ook paragraaf 5.8 van dit Handboek, hier wordt ingegaan op het onderdeel kostenverhaal in het omgevingsplan).

 

Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen

 

Wat betekent dit voor u?

 

Is er sprake van nieuwe ontwikkelingen met gevolgen voor de inrichting van de openbare ruimte dan moet gemotiveerd worden op welke wijze rekening wordt gehouden met de toegankelijkheid.

 

Uit artikel 6.162 Bkl blijkt dat als een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen met gevolgen voor de inrichting van de openbare buitenruimte, dan wordt in het omgevingsplan rekening gehouden met het belang van het bevorderen van de toegankelijkheid van die openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.

 

Instructieregels omgevingsverordening verordening Provincie Drenthe

 

Wat betekent dit voor u?

 

Op basis van de geïnventariseerde activiteiten (stap 1) wordt bekeken welke regels uit de Omgevingsverordening Drenthe relevant zijn voor het initiatief en wat daarvoor geregeld moet worden in het omgevingsplan.

 

In deel 1 van het wijzigingsbesluit kunt u aantonen dat u voldoet aan de instructieregels uit de omgevingsverordening Drenthe (motivering). Indien noodzakelijk worden door de gemeente regels in de wijziging van het omgevingsplan opgenomen om te voldoen aan de instructieregels uit de omgevingsverordening.

 

Te betrekken ketenpartner: provincie Drenthe

 

Net als de instructieregels uit het Bkl gaan de instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening over de inhoud, toelichting of motivering van het omgevingsplan. Met de Omgevingswet wordt een aantal bestaande provinciale verordeningen (o.a. milieuverordening, landschapsverordening) vervangen door één omgevingsverordening met de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. Naast het samengaan van deze verschillende bestaande verordeningen, stuurt de Omgevingswet ook aan op decentralisatie van de bevoegdheden. Op grond van artikel 2.3 van de Omgevingswet is in beginsel de gemeente aan zet, tenzij deze de provinciale belangen onvoldoende kan behartigen of de provincie op grond van internationale verplichtingen taken en bevoegdheden heeft. De provincie gaat dus, als het goed is, terughoudend te werk bij het opnemen van regels in haar omgevingsverordening die nodig zijn om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te borgen.

 

Elke provincie moet een Omgevingsverordening vaststellen waarin zij instructieregels kan opnemen voor andere bestuursorganen. In hoofdstuk 7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de onderwerpen beschreven die ten minste in de provinciale omgevingsverordening moeten worden opgenomen. Deze onderwerpen kan de provincie in haar verordening uitwerken naar direct werkende regels. De provincie kan er ook voor kiezen om de uitwerking van haar beleid met een instructieregel aan de gemeente door te leggen naar regels in het omgevingsplan.

 

Instructieregels kunnen ingezet worden om de omgevingswaarden uit de provinciale verordening of andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken. Welke instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening zijn van toepassing op de activiteiten in het gebied en hoe worden deze verwerkt?

 

De Provincie Drenthe heeft in haar Omgevingsverordening 20224 in totaal 152 instructieregels opgenomen die van toepassing zijn op het omgevingsplan van de gemeente Meppel. In Bijlage 5 is een overzicht opgenomen van deze op Meppel van toepassing zijnde instructieregel. Deze instructieregels verschillen wat betreft aard van ‘in het omgevingsplan moet rekening gehouden worden met’ tot ‘een omgevingsplan dat betrekking heeft op de ontwikkeling van nieuwe landgoederen met een huis van allure, voldoet aan de volgende voorwaarden: …’ Afhankelijk van de aard van de instructieregel zal de uitwerking daarvan dus ofwel in de motivering van het besluit tot wijziging van het omgevingsplan, ofwel in concrete planregels plaatsvinden.

 

Waterschapsverordening Drents Overijsselse Delta

 

Wat betekent dit voor u?

 

Als er voor de ontwikkelingen waterbelangen spelen geldt de waterschapsverordening. Bepaalde onderwerpen, zoals lozingen bodem en riolering en aansluiten riolering, zijn geregeld in de bruidsschat, Hoofdstuk 22 van het omgevingsplan Meppel.

 

Uitgangspunt is dat de regels uit de bruidsschat ook gelden voor nieuwe ontwikkelingen, is aanpassing hiervan noodzakelijk dan is hiervoor toestemming van de gemeente noodzakelijk.

 

Te betrekken ketenpartner: Waterschap Drents Overijsselse Delta

 

De belangrijkste consequentie van de Omgevingswet voor het (stedelijk) waterbeheer is dat de beleidsvrijheid van gemeenten en waterschappen verder toeneemt. Als gevolg van deregulering zal een deel van de nationale regelgeving via de zogenaamde Bruidsschat Omgevingswet naar gemeenten en waterschappen gaan. Het gaat daarbij onder andere om de regels voor lozingen in de riolering, op of in de bodem en op het oppervlaktewater en het aansluiten op de riolering. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden deze regels van rechtswege onderdeel van het gemeentelijk omgevingsplan (lozingen bodem en riolering en aansluiten riolering) en de waterschapsverordening (lozingen oppervlaktewater).

 

De waterschapsverordening bevat regels specifiek gericht op het watersysteem en waterstaatswerken binnen het beheergebied van een waterschap. Samen met het omgevingsplan bevat de waterschapsverordening de regels voor de fysieke leefomgeving op lokaal niveau. Er staan regels in voor verschillende soorten activiteiten. De waterschapsverordening is te raadplegen via het DSO. Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft vanaf inwerkingtreding van de Omgevingswet twee verordeningen: de Waterschapsverordening (combinatie van de huidige Keur en Algemene regels, maar zonder bepalingen over onderhoudsplichten) en de Onderhoudsverordening (ontleend aan de Keur). In de waterschapsverordening zijn regels opgenomen over beperkingengebied activiteiten, wateronttrekkingsactiviteiten, lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuivering technisch werk.

 

Uitgangspunt is dat voor activiteiten waarvoor een wijziging van het omgevingsplan nodig is, geen regels ter bescherming van de waterbelangen hoeven (of zelfs mogen) worden opgenomen als dit al in de waterschapsverordening is geregeld. Voor bepaalde aspecten zijn wel regels nodig in het omgevingsplan. Uiteraard is een goede afstemming met het waterschap wel noodzakelijk.

 

5.5 Stap 4: Gemeentelijke verordeningen

 

Wat betekent dit voor de wijziging van het omgevingsplan?

De Verordening fysieke leefomgeving blijft eerst naast het omgevingsplan bestaan. De regels die hierin zijn opgenomen zijn ook van toepassing op de ontwikkeling.

Op het moment dat de regels al onderdeel zijn van het omgevingsplan Meppel zijn de betreffende regels ook van toepassing op de ontwikkeling.

 

Alleen indien dat nodig is voor de ontwikkeling kunnen de regels worden aangepast, maar alleen na overleg met en akkoord van de gemeente. De noodzaak tot aanpassing moet door de initiatiefnemer worden aangetoond.

 

Voor de regels uit de overige gemeentelijke verordeningen die zien op de fysieke leefomgeving, geldt dat gemeenten tot en met 31 december 2029 de tijd hebben om deze over te brengen naar het omgevingsplan. Maar hoe bepalen we welke regels een plek moeten krijgen in het omgevingsplan5 ? De regels uit de gemeentelijke verordeningen kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën.

 

Mag nietcategorie

Regels die vallen in deze categorie mogen niet worden opgenomen in het omgevingsplan. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt in drie categorieën:

  • 1.

    Regels die buiten de reikwijdte van de Omgevingswet vallen

De reikwijdte van de Omgevingswet is geregeld in artikel 1.2 en 1.3 Ow. Regels met een ander onderwerp of motief dan de fysieke leefomgeving of regels die niet gaan over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving mogen niet in het omgevingsplan worden opgenomen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een verordening die is vastgesteld op grond van artikel 8 van de Participatiewet.

  • 2.

    Regels op grond van bijzondere wetten

Artikel 1.4 Ow bepaalt dat de Omgevingswet niet van toepassing is op onderwerpen die wel zien op de fysieke leefomgeving maar die bij of krachtens een andere wet uitputtend zijn geregeld. Deze regels mogen dus niet worden opgenomen in het omgevingsplan. Dit gaat bijvoorbeeld over de verordening op basis van de Telecommunicatiewet.

  • 3.

    Regels genoemd in artikel 2.1 lid 2 Omgevingsbesluit

In dit artikel is een aantal regels expliciet genoemd die niet mogen worden meegenomen naar het omgevingsplan. Hierbij gaat het ten eerste om regels die (deels) wel betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, maar die hoofzakelijk worden gesteld met het oog op de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Ten tweede gaat deze bepaling over regels met strafbaarstellingen en over financiële regels.

 

Moetcategorie

Regels die in deze categorie vallen moeten worden opgenomen in het omgevingsplan. Hiervoor zijn verschillende grondslagen te vinden in de Omgevingswet:

  • Afdeling 2.5 Omgevingswet: wanneer regels over verplicht op te nemen onderwerpen zijn opgenomen in een gemeentelijke verordening moeten deze regels verplaatst worden naar het omgevingsplan. Hierbij gaat het om instructieregels van het Rijk en de provincie Drenthe.

  • Artikel 4.2 lid 1 Omgevingswet: op grond van dit artikel moeten regels uit de lokale verordeningen worden opgenomen in het omgevingsplan indien het gaat om een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hierbij moet onder andere gedacht worden aan regels over geur, geluid en parkeren.

  • Artikel 2.7 Omgevingswet jo. artikel 2.1 lid 1 Omgevingsbesluit: regels die de fysieke leefomgeving wijzigen moeten eveneens worden opgenomen in het omgevingsplan. Daarvan is sprake als het gaat om een directe fysieke ingreep door de mens in de tastbare leefomgeving zowel boven als ondergronds.

Magcategorie

Tot slot zijn er nog artikelen uit de lokale verordeningen die vallen in de ‘mag’categorie. Hierbij gaat het over gevolgen voor de fysieke leefomgeving die voortvloeien uit het gebruik van onderdelen van de fysieke leefomgeving, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt en het nalaten van activiteiten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om regels die gesteld zijn op grond van artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo. Bij deze categorie moeten we een keuze maken waar de desbetreffende regel wordt opgenomen. Willen we deze regels opnemen in het omgevingsplan of blijven deze regels in de verordening staan?

 

Verordening fysieke leefomgeving Meppel

In Meppel is door de raad een Verordening fysieke leefomgeving (VFL) vastgesteld voor de onderdelen uit de gemeentelijke verordeningen die moeten en mogen worden opgenomen in het omgevingsplan. De VFL blijft eerst naast het tijdelijke omgevingsplan bestaan. De regels uit de VFL worden in 2023 als wijziging van het omgevingsplan voor het gehele gemeentelijk grondgebied opgenomen in het omgevingsplan Meppel. Voor ontwikkelingen betekent dit dat de regels of nog zijn opgenomen in de VFL of al in het omgevingsplan. Alleen indien het voor een ontwikkeling nodig is om de verordeningsregels aan te passen wordt dit meegenomen bij de betreffende wijziging van het omgevingsplan. In dat geval is er sprake van maatwerk, uitgangspunt is dat de verordeningsregels in beginsel van toepassing zijn op de ontwikkeling.

 

5.6 Stap 5: Wat en hoe regelen?

In stap 5 wordt antwoord gegeven op de vraag 'Hoe regelt u wat u moet en wilt regelen in het omgevingsplan?' De structuur van het omgevingsplan is bepaald in de vorm van een casco. Dit casco is te vinden in Bijlage 6. Bij wijzigingen van het omgevingsplan voor nieuwe initiatieven moeten regels worden gemaakt binnen deze structuur. Op basis van de informatie die is opgedaan in voorgaande stappen dienen de volgende vragen beantwoord te worden.

  • Welke regels zijn nodig om het initiatief mogelijk te maken?

  • Welke regeltypen passen bij de activiteiten die nodig zijn voor het initiatief?

  • Hoe worden regels voor activiteiten die nodig zijn voor het initiatief vormgegeven binnen het casco van het omgevingsplan?

  • Zijn er regels uit de Bruidsschat die gewijzigd of geschrapt moeten worden om het initiatief mogelijk te maken?

  • Zijn er nieuwe begripsbepalingen nodig?

  • Welke werkingsgebieden zijn nodig?

Wat betekent dit voor u?

 

Van begripsbepalingen uit de Omgevingswet kan niet worden afgeweken. Van de begrippen zoals opgenomen in de AMvB's kan dit wel. De gemeente kiest er in eerste instantie voor de begripsbepalingen uit de AMvB's te hanteren. In aanvulling daarop kunnen andere begripsbepalingen in bepaalde gevallen gewenst zijn. In die gevallen voor om de begripsbepalingen uit een vergelijkbare bestemming uit onze voorheen geldende bestemmingsplannen te hanteren (nu opgenomen in het tijdelijk deel omgevingsplan). Is een begrip daarin ook niet opgenomen dan kan een eigen begripsbepaling voorgesteld worden.

 

5.7 Casco omgevingsplan

Opbouw en structuur

De gemeente Meppel kiest voor de activiteitgerichte opzet van het omgevingsplan. Net als in de Omgevingswet gaan we uit van de verschillende activiteiten, zoals gebruiken, bouwen, aanleggen, slopen etc. De regels zijn dan ook conform de activiteiten ingedeeld. De structuur van het omgevingsplan Meppel volgt op hoofdlijnen het casco omgevingsplan dat door de VNG is opgesteld. De structuur van het omgevingsplan is bepaald in de vorm van een casco. Dit casco is te vinden in Bijlage 6. Bij wijzigingen van het omgevingsplan voor nieuwe initiatieven moeten regels worden gemaakt binnen deze structuur. Het omgevingsplan wordt opgebouwd bij de eerste wijziging, namelijk voor het deelgebied BinnenstadCentrumschil. Met dit gebied hebben we voor de meeste activiteiten binnen de gemeente in de basis de regels gereed. Ook worden met deze wijziging de regels vanuit de Verordening fysieke leefomgeving opgenomen in het omgevingsplan.

 

5.8 Kostenverhaal

 

Wat betekent dit voor u?

 

Kostenverhaal is aan de orde indien de wijziging van het omgevingsplan een nieuwe (gebieds)ontwikkeling mogelijk maakt met daarin kostenverhaalplichtige activiteiten. In het wijzigingsbesluit van het omgevingsplan moet de keuze voor één van de opties voor het kostenverhaal gemotiveerd worden (in de motivering). Als er gekozen wordt voor het opnemen van regels kostenverhaal, dan dienen deze op maat te worden gemaakt voor elke ontwikkeling met kostenverhaalplichtige activiteiten. Om tot regels kostenverhaal te komen, zijn diverse ramingen benodigd en dient het nodige rekenwerk uitgevoerd te worden.

 

De volgende activiteiten zijn kostenverhaalplichtig:

  • a.

    de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie;

  • b.

    de bouw van een of meer hoofdgebouwen anders dan gebouwen met een woonfunctie;

  • c.

    de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 brutovloeroppervlakte of met een of meer gebouwen met een woonfunctie;

  • d.

    de bouw van een gebouw dat geen hoofdgebouw als bedoeld onder b is, met ten minste 1.000 m2 brutovloeroppervlakte;

  • e.

    de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een woonfunctie tot gebouwen met een woonfunctie, mits het ten minste tien woonfuncties betreft; of

  • f.

    de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een kantoorfunctie, een winkelfunctie of een bijeenkomstfunctie voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse tot gebouwen met een of meer van deze gebruiksfuncties, mits de cumulatieve brutovloeroppervlakte van de nieuwe gebruiksfuncties ten minste 1.500 m2 bedraagt.

Maakt de wijziging van het omgevingsplan nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk? Dan dient het kostenverhaal via één van onderstaande opties te worden verzekerd:

  • a.

    anderszins, via een overeenkomst, bijvoorbeeld:

    • i.

      een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van de kostenverhaalplichtige activiteit of

    • ii.

      via de gronduitgifte overeenkomst tussen gemeente en een toekomstige eigenaar, indien de gemeente het volledige kostenverhaalsgebied in eigendom heeft;

  • b.

    via regels kostenverhaal in het omgevingsplan, waarbij wordt gekozen tussen:

    • i.

      een systeem met tijdvak: vergelijkbaar met het systeem uit de Wro, waarbij plannen een duidelijk eindbeeld, een fasering en een einddatum hebben, zodat kosten en opbrengsten op voorhand goed te berekenen zijn;

    • ii.

      of zonder tijdvak: een nieuw systeem voor gebiedsontwikkelingen zonder een duidelijk eindbeeld, zonder fasering en zonder einddatum, waardoor kosten en opbrengsten op voorhand moeilijker te berekenen zijn en er gewerkt wordt met scenario’s. Dit systeem is toegepast voor Noordpoort.

Ongeacht de systeemkeuze hebben de regels kostenverhaal in ieder geval betrekking op het verhalen van kosten (gekoppeld aan een kostenverhaalsgebied). Net als in een exploitatieplan (onder de Wro) kunnen in dit verband ook regels in het omgevingsplan worden opgenomen over:

  • fasering van en koppelingen tussen werkzaamheden en/of activiteiten;

  • locatieeisen;

  • woningbouwcategorieën (artikel 5.161c Bkl).

6. Procedure wijziging omgevingsplan

6.1 Algemeen

Om het omgevingsplan te wijzigen, volgen wij als gemeente een vaste juridische procedure. 6

 

De openbare voorbereidingsprocedure staat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De procedurebepalingen staan in de Omgevingswet (Ow), het Omgevingsbesluit (Ob) en de Awb.

 

De procedure is grofweg in te delen in drie procedurestappen:

 

  • Wij maken bekend dat we het omgevingsplan gaan wijzigen en stellen eventueel een milieueffectrapport (MER) op.

  • Wij geven kennis van het ontwerpomgevingsplan en leggen deze ter inzage. Iedereen kan daarna zienswijzen inbrengen.

  • De raad (of het college bij delegatie) wijzigt het omgevingsplan.

Voordat we deze stappen doorlopen, kunnen we een voorbereidingsbesluit nemen.

 

6.2 Participatie

 

Wat betekent dit voor u?

 

Gebruik de Leidraad participatie initiatiefnemers en doorloop de stappen voor een zo goed mogelijk participatieproces.

 

Participatie is een belangrijke pijler onder de Omgevingswet. Als wij een omgevingsplan maken of een omgevingsplan wijzigen, dan moeten we een kennisgeving doen van participatie. In die kennisgeving staat hoe participatie wordt vormgegeven7 . Feit is dat de Omgevingswet overheden stimuleert om tijdig extra aandacht aan participatie te besteden bij vraagstukken over de fysieke leefomgeving. Door de zogenoemde kennisgevings en motiveringsplicht zijn wij als gemeente dan ook verplicht participatie in te richten.8

 

De gemeenteraad heeft tijdelijk participatiebeleid voor de Omgevingswet vastgesteld (2 juni 2022) om te voldoen aan de wettelijke plicht. In 2023 zullen we gemeentebreed participatiebeleid opstellen. Tot die tijd is dit tijdelijk participatiebeleid van toepassing op de participatie van ruimtelijke ontwikkelingen onder de Omgevingswet. Naast het tijdelijk participatiebeleid hebben wij een Leidraad participatie initiatiefnemers opgesteld.

 

Kennisgevingsplicht en motiveringsplicht

In het omgevingsplan moet staan hoe wij of de initiatiefnemer inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding betrokken hebben. Dit is de kennisgevingsplicht. Daarnaast moeten wij of de initiatiefnemer aangeven wat er met de resultaten is gedaan. Dit is de motiveringsplicht. Bevoegd gezag is het College.

 

A. Kennisgeving ontwerpbesluit

We geven vóór de terinzagelegging kennis van het ontwerpomgevingsplan (ontwerpbesluit) in het digitale gemeenteblad. Zie artikel 3:12 Awb voor de inhoud van de kennisgeving.

 

B. Mededeling in gemeenteblad

We plaatsen het ontwerpbesluit integraal in het digitale gemeenteblad (artikel 10.3c Ob).

 

6.3 Ontwerp ter inzage

C. Terinzagelegging ontwerpbesluit

Het college legt het ontwerpomgevingsplan en de bijbehorende stukken 6 weken ter inzage (artikel 3:11 Awb).

 

D. Zienswijzen

Binnen 6 weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerpomgevingsplan kan iedereen zienswijzen inbrengen. Dit kan schriftelijk of mondeling.

 

E. Verslag mondelinge zienswijzen

Er wordt een verslag van mondeling ingebrachte zienswijzen gemaakt (artikel 3:17 Awb).

 

F. Mededeling en kortere beslistermijn wanneer geen zienswijzen zijn ingediend

Als er tijdens de termijn van 6 weken geen zienswijzen op het ontwerpbesluit zijn gekomen, dan:

  • doen we hiervan zo spoedig mogelijk mededeling in het elektronische gemeenteblad;

  • neemt de raad (of bij delegatie: het college) het besluit binnen 4 weken nadat de termijn voor zienswijzen is verstreken (artikel 3:18, vierde lid, Awb).

6.4 Vaststelling wijziging omgevingsplan

A. Termijn vaststelling bij MER

Minimumtermijn van 2 weken tussen het aflopen van de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het vaststellen van de wijziging van het omgevingsplan.

(artikel 16.40, lid 4, Ow, en artikel 16.50, lid 2, Ow)

 

B. Vaststelling omgevingsplan

De raad (of bij delegatie: het college) stelt het omgevingsplan vast. Los van de motiveringsplicht van artikel 3:46 Awb geven we ook aan welke rol publieksparticipatie heeft gespeeld. Hierbij geven we in ieder geval aan:

  • hoe we aan publieksparticipatie hebben gedaan;

  • wat de resultaten daarvan zijn

  • hoe we invulling hebben gegeven aan het participatiebeleid.

(artikel 10.2 Ob)

 

C. Termijn tussen vaststelling en bekendmaking

Tussen de vaststelling van het omgevingsplan en de bekendmaking moeten minimaal 2 weken zitten. Behalve als:

  • Gedeputeerde Staten over het ontwerpomgevingsplan geen zienswijzen naar voren hebben gebracht;

  • We geen wijzigingen in het ontwerpomgevingsplan hebben aangebracht.

  • Gedeputeerde Staten hebben bepaald dat het omgevingsplan eerder ter inzage mag worden gelegd.

(artikel 16.77b, eerste lid, Ow)

 

D. Bekendmaking, kennisgeving, terinzagelegging

We maken het besluit bekend door het te publiceren in het elektronische gemeenteblad. Tegelijk met de bekendmaking, geven we kennis van de terinzagelegging van de bijbehorende stukken.

Daarnaast sturen we een exemplaar van het besluit aan degenen die zienswijzen over het ontwerpbesluit hebben ingediend (artikelen 3:42, 3:44 tweede lid en 3:45 Awb).

 

E. Mededeling van het besluit

Tegelijkertijd met, of zo spoedig mogelijk na, de bekendmaking, doen we in ieder geval mededeling van het besluit aan:

  • degenen die bij de voorbereiding een zienswijze hebben ingebracht;

  • een adviseur, als het bevoegd gezag van zijn advies afwijkt.

We vermelden hierbij door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan, bezwaar en beroep mogelijk zijn (artikelen 3:43 tot en met 3:45 Awb).

 

F. Inwerkingtreding

Een wijziging van een omgevingsplan treedt in werking op de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop we het besluit bekend hebben gemaakt. De raad kan een later tijdstip van inwerkingtreding in het omgevingsplan opnemen (artikel 16.78 eerste lid Ow).

 

Beschikbaar stellen van het omgevingsplan

De regels van het omgevingsplan worden tot slot zichtbaar in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). We moeten de wijziging van het omgevingsplan digitaal publiceren via de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB), het landelijke publicatieplatform. De regels van het omgevingsplan komen dan automatisch in het Omgevingsloket. Iedereen kan zo op een kaart zien welke regels waar gelden (artikel 20.26 lid 1 en 2 Ow).

 

Lees meer op de pagina Omgevingsplan in het Digitaal Stelsel Omgevingswet.

 

6.5 Overleg met gemeente

Ondanks dat we zoveel mogelijk duidelijkheid hebben trachten te bieden in deze leidraad, zal er voor sommige onderwerpen overleg met ons nodig blijven. Bijvoorbeeld over:

  • initiatieven die niet passen binnen de Bruidsschatregels;

  • het vertalen van de instructieregels binnen de gewenste kaders van de gemeente;

  • hoe om te gaan met maatwerk;

  • is het nodig een monitoringsplicht voor omgevingswaarde te stellen?

  • is het nodig een adviesplicht van de adviescommissie in te stellen?

Monitoringsplicht op omgevingswaarden

Wij en u kunnen ervoor kiezen om planregels de status omgevingswaarden te geven.

 

Omgevingswaarden 9

De Omgevingswet geeft in Afdeling 2.3 de mogelijkheid om bij het omgevingsplan omgevingswaarden vast te stellen. Een omgevingswaarde bepaalt voor de fysieke leefomgeving of een onderdeel daarvan de gewenste staat of kwaliteit, de toelaatbare belasting door activiteiten of de toelaatbare concentratie of depositie van stoffen. De omgevingswaarde kan worden geformuleerd als een resultaatsverplichting, inspanningsverplichting of andere daarbij te omschrijven verplichting. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde kan een termijn worden gesteld waarbinnen aan de VNGverplichting moet zijn voldaan. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde moet worden onderbouwd welke taken en bevoegdheden in ieder geval worden ingezet om de omgevingswaarde te verwezenlijken.

 

Als de gemeenteraad besluit een omgevingswaarde vast te stellen, dan moeten de omgevingswaarden voldoen aan de eisen van de Omgevingswet (artikel 2.9, derde lid, Ow en artikel 2.10 Ow) en hebben ze rechtsgevolgen (artikel 3.10 en 20.1 Ow). Bij omgevingsplan kunnen geen omgevingswaarden worden vastgesteld in aanvulling op of in afwijking van omgevingswaarden die bij omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld, tenzij bij de omgevingsverordening of de maatregel anders is bepaald. Net als voor alle onderdelen van het omgevingsplan geldt dat omgevingswaarden juridisch houdbaar zullen moeten zijn.

 

Monitoringsplicht

Omgevingswaarden kunnen een duidelijke bijdrage leveren aan de beleidscyclus. De monitoringsplicht van omgevingswaarden geeft namelijk gedurende de looptijd van de aan een omgevingswaarde verbonden verplichting, informatie over die waarden en daarmee over het bereiken van het doel waarover de waarde iets zegt. Deze informatie wordt dus gegeven ondanks er geen actualiseringsverplichting is voor het omgevingsplan en daarmee geen looptijd die een natuurlijk evaluatiemoment geeft voor de doelstellingen van het omgevingsplan.

 

Het vaststellen van een omgevingswaarde heeft twee rechtsgevolgen: 10

  • Er ontstaat een monitoringsplicht (artikel 20.1 Ow). Daarin is opgenomen dat de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de belasting door activiteiten of de concentratie of depositie van stoffen in de fysieke leefomgeving voor iedere vastgestelde omgevingswaarde door monitoring wordt bewaakt en dat wordt beoordeeld of aan die omgevingswaarde wordt voldaan.

  • Bij een overschrijding of een dreigende overschrijding van een omgevingswaarde is het college verplicht maatregelen te treffen. Dat is vastgelegd in artikel 3.10 Ow, daarin staat dat als aannemelijk is dat niet wordt voldaan of niet zal worden voldaan aan een omgevingswaarde, het college van burgemeester en wethouders een programma vaststelt, gericht op het voldoen aan die omgevingswaarde.

In Afdeling 2.0 van het Bkl is vastgelegd dat bij het omgevingsplan of de omgevingsverordening alleen niet verplichte omgevingswaarden worden vastgesteld als deze berusten op onderzoek dat verricht is door een onafhankelijke deskundige.

 

Een vastgestelde omgevingswaarde bindt alleen het bestuursorgaan zelf. Of het wenselijk is om een planregel de status van omgevingswaarde te geven hangt af van de bereidheid van de gemeente om zelf maatregelen te treffen bij een (dreigende) overschrijding van de vastgelegde waarde. Dit hangt onder andere ook af van de vraag bij wie de verantwoordelijkheid ligt om een doelstelling voor de kwaliteit van de leefomgeving te bereiken. Is dat bij de overheid (het collectief) of bij eigenaren? Ook hangt het af van de vraag of het wenselijk is om bij normoverschrijding te saneren. Als dat het geval is kan ervoor worden gekozen de gewenste/ acceptabele kwaliteit te verankeren in een omgevingswaarde. Dit zijn keuzes die we graag samen met de initiatiefnemer maken.

 

Adviescommissie 11

Onder de Omgevingswet is een adviescommissie alleen verplicht voor het toetsen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een Rijksmonument, maar er kunnen ook andere adviesrollen bij de commissie belegd worden of er kunnen adviseurs worden aangewezen. In Meppel is de gemeentelijke adviescommissie ingesteld voor de advisering over activiteiten betreffende rijksmonumenten, (voor beschermde) gemeentelijke monumenten, omgevingsplanactiviteiten waarvoor de commissie als adviseur is aangewezen in het omgevingsplan en andere gevallen met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. We kunnen van een initiatiefnemer eisen dat hij regels opneemt waarin verplicht wordt gesteld dat zo’n adviescommissie advies geeft over een bepaald onderwerp. Dit kan alleen aan een vergunningplicht worden gekoppeld.

 

7. Digitale aspecten wijziging omgevingsplan

7.1 Algemeen

Digitalisering speelt een belangrijke rol in de Omgevingswet. Een wijzigingsbesluit moet aan bepaalde standaarden voldoen om te passen in de digitale omgeving. Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en specifiek het DSOLV is de digitale omgeving voor het omgevingsplan. Deze techniek moet het mogelijk maken omgevingsplannen te maken, te publiceren en te raadplegen. Het is niet nodig om “de wereld achter het DSOLV” te kennen om regels voor locaties te maken die een ontwikkeling mogelijk maken. Om de regels uit het omgevingsplan op een goede manier in het DSO te doen laten landen, worden er vanuit de standaard die hierop van toepassing is wel eisen gesteld aan hoe de planregels worden opgebouwd.

 

7.2 STOP/TPOD Standaarden

Om het omgevingsplan raadpleegbaar te maken in het DSOLV zijn de standaarden STOP en TPOD van belang. STOP staat voor STandaard voor Officiële Publicaties en zorgt ervoor dat officiële overheidspublicaties digitaal gemaakt, vastgesteld, bekendgemaakt en beschikbaar gesteld kunnen worden.

 

Onder STOP hangen de ToepassingsProfielen OmgevingsDocumenten (TPOD’s). Voor het omgevingsplan geldt de TPOD omgevingsplan. De TPOD’s zorgen ervoor dat de omgevingsdocumenten op een toegankelijke manier kunnen worden ontsloten in het omgevingsloket.

 

In de TPOD omgevingsplan worden de bouwstenen (tekst, locatie en annotatie) van het omgevingsplan beschreven. De samenhang tussen deze bouwstenen is belangrijk. Ze zorgen ervoor dat het omgevingsplan technisch gezien op de juiste wijze wordt gestructureerd. Dit is noodzakelijk voor:

  • De juridisch borging van het Omgevingsplan, door de koppeling van regels aan locatie.

  • Het krijgen van de juiste informatie in het Omgevingsloket, zowel vanuit de klik op de kaart als vanuit de regels

  • Het beantwoorden van vragen m.b.t. specifieke werkzaamheden/activiteiten (vergunningcheck en het doen van aanvragen en meldingen)

In de standaarden staan afspraken m.b.t. het gebruik van deze bouwstenen. Echter, de standaarden bieden ook veel vrijheden en mogelijkheden. In dit handboek leggen we aanvullende afspraken m.b.t. tekst, locatie en annotatie vast ten behoeve van het opstellen van een wijziging van het omgevingsplan. In de volgende paragrafen worden de onderdelen tekst, locatie en annotatie nader beschreven.

 

 

7.3 Tekst

In de standaarden is vastgelegd welke tekstelementen we mogen gebruiken voor de artikelstructuur van de regels voor het omgevingsplan.

 

De tekstelementen voor de artikelstructuur van het Omgevingsplan op basis van de standaarden zijn:

  • Regeling (overkoepelende element)

  • Hoofdstuk (verplicht element)

  • Titel

  • Afdeling

  • Paragraaf

  • Subparagraaf

  • Subsubparagraaf

  • Artikel (verplicht element)

  • Lid

De daadwerkelijke inhoud ‘de regeltekst’ kan alleen voorkomen onder een artikel of een lid. Alle andere tekstelementen zijn structuurelementen.

 

Hieronder een overzicht van de basisafspraken met betrekking tot het toepassen van de tekstelementen:

  • Hoofdstuk en artikel komen altijd voor.

  • Als er behoefte is om in een hoofdstuk artikelen te groeperen, wordt ‘afdeling’ gebruikt.

  • In hoofdstukken waarin een onderverdeling in afdelingen niet volstaat wordt paragraaf gebruikt; dit tekstonderdeel komt tussen afdeling en artikel.

  • Een volgende onderverdeling ontstaat door subparagraaf te gebruiken; dit tekstelement komt tussen paragraaf en artikel.

  • Bij behoefte aan nog verder gaande onderverdeling wordt Subsubparagraaf gebruikt; dit tekstelement komt tussen subparagraaf en artikel.

  • Artikelen kunnen worden onderverdeeld in leden.

  • Leden kunnen niet worden onderverdeeld in subleden, in het model komt sublid namelijk niet voor.

  • Lid heeft geen opschrift.

  • Tekst kan alleen voorkomen onder artikel of lid: de inhoud.

  • Inhoud bestaat uit onder andere alinea, figuur, lijst en tabel; deze kunnen alleen voorkomen onder artikel of lid.

  • Lijsten kunnen in meerdere niveaus gebruikt worden, zogenaamde geneste lijsten.

  • Voet en eindnoten zijn niet toegestaan.

In paragraaf 5.7 casco omgevingsplan van dit handboek staat beschreven welke elementen gebruikt mogen worden voor de opbouw en structuur van het omgevingsplan van de gemeente Meppel.

 

7.4 Locatie

Uit het juridisch systeem volgt dat van iedere regeltekst (artikel of lid) duidelijk moet zijn waar deze geldt. Iedere regeltekst wordt daarom gekoppeld aan 1 of meer locaties die gezamenlijk het werkingsgebied van de regeltekst vormt.

 

Voorbeeld locaties en werkingsgebied regeltekst:

 

 

Het werkingsgebied van een regel kan maximaal het gehele grondgebied van de gemeente omvatten, het kunnen meerdere gebieden gezamenlijk zijn of zo klein zijn als één perceel. Een locatie heeft een naam ‘de noemer’. Vanuit de regeltekst wordt minimaal eenmaal verwezen naar de ‘noemer’ van de locatie. In verband met het beheer van de locaties is het belangrijk om in deze leidraad afspraken vast te leggen voor de wijze waarop we ‘Noemers’ aan locaties toekennen. Hiervoor onderscheiden we verschillende typen locaties.

 

  • 1.

    Locaties t.b.v. de gebiedsaanwijzing, bijvoorbeeld:

    • Verwijzing naar gebiedstypen vanuit de Omgevingsvisie

    • Aanwijzen van gebieden die voorkomen uit instructieregels van het Rijk, de provincie en het waterschap, zoals zoneringen en aandachtsgebieden

  • 2.

    Locaties t.b.v. de normwaarden, bijvoorbeeld:

    • Maximale bouwhoogte

    • Maximaal aantal kampeerplaatsen

  • 3.

    Locaties voor regels over activiteiten, bijvoorbeeld:

    • Vergunningplicht voor het aanleggen van een uitrit

    • Meldingsplicht voor het aanleggen van een uitrit

In de volgende paragrafen worden deze typen verder uitgewerkt. De noemer van de locatie heeft vaak een directe relatie met de gebruikte annotatie. Het gebruik van annotaties wordt in de volgende paragraaf beschreven.

 

Naamgeving van locaties die behoren bij een gebiedsaanwijzing

Verwijzing naar gebiedstypen

In dit geval is de noemer van de locatie een voor de gemeente herkenbare naam, bijvoorbeeld een specifieke wijk of een (deel)gebied. Vaak is hier ook een relatie met de gebieden zoals beschreven in de omgevingsvisie.

 

Voorbeelden:

  • Woonwijken

  • Bedrijventerreinen

Aanwijzen van gebieden die voortkomen uit instructieregels

Voor het aanwijzen van gebieden die voorkomen uit instructieregels van Rijk, de provincie en het waterschap, sluiten we aan bij de naamgeving vanuit de instructieregel zelf.

 

Voorbeelden:

  • Gemeentelijk monument

  • Brandaandachtsgebied

  • Explosieaandachtsgebied

  • Geluidaandachtsgebied

  • Belemmeringengebied buisleidingen

Naamgeving van locaties die behoren bij een omgevingsnorm

In het omgevingsplan kunnen we door middel van de omgevingsnorm annotatie specifieke waarden opnemen, zoals de maatvoering voor bouwen. De noemer van de locatie is in dit geval gelijk aan de naam van de annotatie van de omgevingsnorm, bijvoorbeeld:

  • Maximum bouwhoogte

  • Aantal zomerhuisjes

  • Etc.

Op basis van de standaarden is het niet toegestaan om in één regeltekst de normwaarde zowel in de regel als op de kaart te regelen.

 

Dus niet:

De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter, tenzij anders op de kaart aangegeven.

 

De gemeente Meppel hanteert het uitgangspunt om alle waarden digitaal vast te leggen.

 

Naamgeving van locaties die behoren bij activiteiten

Wanneer we specifieke locaties aanmaken voor een activiteit, moeten we ons realiseren dat deze activiteit met verschillende regelkwalificaties voor kan komen. Bijvoorbeeld bij de activiteit ‘uitrit aanleggen’, kan voor een bepaald gebied een vergunningplicht gelden, terwijl in een ander gebied alleen een meldingsplicht van toepassing is. Voor de tekstuele verwijzing naar de locatie van een activiteit zal de ‘noemer’ van de locatie dus moeten verschillen per kwalificatie (vergunningplicht, melding e.d.).

 

Voorbeeld:

Bouwen van een hoofdgebouw – vergunningplicht

Bouwen van een hoofdgebouw – toegestaan

 

Daarnaast kan er ook behoefte zijn om nog andere nadere specificaties te duiden. Bijvoorbeeld eenzelfde activiteit die soms alleen op de verdieping is toegestaan en op een ander locatie zowel op de begane grond als op de verdieping.

 

Voorbeeld:

Detailhandelsactiviteit toegestaan

Detailhandelsactiviteit verdieping toegestaan

 

Hiervoor leggen we het volgende systeem vast.

Naamgeving locatie: <activiteit> <eventuele specificatie> <regelkwalificatie>

 

Wat betekent dit voor u?

 

In de transitiefase om te komen tot een volledig Omgevingsplan voor de gemeente Meppel wil de gemeente regie houden op het toekennen van noemers aan locaties. Zo wil de gemeente de eenduidigheid van het gebruik van noemers voor locaties binnen het plan waarborgen. Dit zorgt ervoor dat we het plan ook in de toekomst werkbaar, uitbreidbaar en beheersbaar kunnen te houden. Het toekennen van ‘noemers’ aan locaties zal daarom altijd in nauw overleg met de gemeente plaatsvinden

 

7.5 Annoteren

Wat is annoteren

Het annoteren bestaat uit het per artikel of lid aanbrengen van bepaalde kenmerken.

Hierdoor kan een gebruiker, bijvoorbeeld in het omgevingsloket, deze regels op hun kenmerken bevragen via zoektermen. Ze helpen ook om regels op hun kenmerken te kunnen presenteren op een kaart. Annoteren helpt verder bij het verbinden van toepasbare regels oftewel vragenbomen aan regels met werkingsgebieden.

 

Welke annotaties moeten worden toegepast

Er zijn veel verschillende annotaties mogelijk. Vooralsnog kiest de gemeente voor het gebruik van de volgende annotaties:

 

  • Delocatie verplichte annotatie

  • Regeltype verplichte annotatie, binnen omgevingsplan in alle gevallen ‘regel voor iedereen’

  • Gebiedsaanwijzingen, alleen t.b.v. de instructieregels en de gebiedstypen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van het casco omgevingsplan.

  • Activiteit en activiteitregelkwalificatie

  • Omgevingsnormen

 

Het annoteren van activiteiten

Bij de naamgeving van de activiteiten wordt een 1op1relatie met de locaties nagestreefd. Op die manier is er ook beheerstechnisch een directe relatie tussen de annotatie van de activiteit en de daarbij behorende locatie (zie hiervoor ook paragraaf 6.4 Naamgeving van locaties die horen bij activiteiten).

 

Wat betekent dit voor u?

 

In de transitiefase om te komen tot een volledig Omgevingsplan voor de gemeente Meppel wil de gemeente regie houden op het gebruik en de naamgeving van activiteiten. Zo wil de gemeente de eenduidigheid van het gebruik van activiteiten binnen het plan waarborgen. Dit zorgt ervoor dat het plan ook in de toekomst werkbaar, uitbreidbaar en beheersbaar blijft. Het toevoegen van activiteiten en de naamgeving daarvan, zal daarom altijd in nauw overleg met de gemeente plaatsvinden. De betreffende activiteit zal dan worden vastgelegd in de activiteitenbibliotheek binnen de software, en dan beschikbaar zijn voor gebruik.

 

7.6 Samenwerken in de software

Algemeen

Onder de Omgevingswet werken we met elkaar aan één plan; ‘Het omgevingsplan van de gemeente Meppel’. We doen dit in één digitale omgeving. Hiervoor maakt de gemeente Meppel gebruik van de software van Tercera (TerceraGO). In deze software is het mogelijk om met verschillende gebruikers samen te werken aan één plan. Het samenwerken aan één omgevingsplan en het doorvoeren van wijzigingen in één omgeving (de software) vraagt om goede afspraken. Iedereen moet werken conform de regels zoals vastgelegd in de leidraad. De gemeente moet de regie houden op de eenduidigheid en het beheer van ‘het omgevingsplan gemeente Meppel’.

 

Niet alleen de inhoud van het omgevingsplan, ook de vorm is daarbij van belang en moet consequent doorgevoerd worden. Denk hierbij aan:

 

  • De opbouw en structuur van het omgevingsplan als geheel, welke regels komen waar.

  • Eenduidige regelformulering.

  • Eenduidigheid in het benoemen van locaties (geometrieën) voor gebiedsaanwijzingen, activiteiten en omgevingsnormen.

  • Wijze van annoteren.

Zeker in deze beginfase zijn er veel keuzes te maken. Uiteindelijk willen we een omgevingsplan dat zowel voor de interne als externe gebruiker een heldere opbouw en structuur heeft, goed leesbaar en bruikbaar is, eenduidige inhoudelijk keuzes heeft vastgelegd en daarnaast ook goed beheersbaar is.

 

De gemeente heeft daarom de keuze gemaakt om vooralsnog tijdens de transitiefase een beperkt aantal externe partijen toegang te geven tot de software. Deze partijen kunnen dan, binnen de randvoorwaarden in deze leidraad, een wijzigingen doorvoeren in het omgevingsplan. Uiteraard altijd in overleg met de gemeente.

 

Wat betekent dit voor u?

 

Voor initiatiefnemers (of adviseur daarvan) betekent dit, dat ze een motivering (onderbouwing van het plan en benodigde onderzoeken) aanleveren aan de gemeente en een voorstel voor de aanpassing van de regeling en de locaties (kaart). De gemeente besteedt het uitwerken en vertalen van het initiatief in het omgevingsplan in de software uit aan 1 van de een externe partijen die hiervoor toestemming hebben.

 

Werkwijze verwerken initiatief in de software

Wanneer u als externe partij een wijziging van het omgevingsplan voor de gemeente gaat voorbereiden ontvangt u van ons een gebruikersnaam en wachtwoord. Hiermee kunt u inloggen in de TerceraGO omgeving van de gemeente.

 

De gemeente zet een nieuwe regelingsversie van haar geldende omgevingsplan in TerceraGO klaar ten behoeve van het verwerken van het initiatief en geeft toestemming om hierin wijzigingen door te voeren. Uiteraard binnen de randvoorwaarden zoals beschreven in deze leidraad.

 

Voor uitleg over het gebruik van TerceraGO verwijzen we u naar de startpagina van de software. Hier wordt onder de knop ‘help’ d.m.v. korte instructiefilmpjes getoond hoe u met de software moet werken. Onder andere hoe u regels moet maken, locaties kunt koppelen en kunt annoteren.

8. Toepasbare regels

8.1 Algemeen

In de basis moet een toepasbare regel niet zozeer als (juridische) regel gezien worden, maar meer als een instrument of gereedschap voor een (nietjuridisch vaardige) initiatiefnemer. Met dat gereedschap kan een initiatiefnemer op eenvoudige wijze achterhalen welke actie van hem of haar verwacht wordt om een bepaalde activiteit te kunnen en/of mogen uitvoeren. Met behulp van begrijpelijke en toegankelijke vragen wordt de activiteit van de initiatiefnemer door het systeem achter de schermen in kaart gebracht en juridisch gekwalificeerd. Vervolgens krijgt de initiatiefnemer terug wat van hem verwacht wordt en welke gegevens hij of zij daarvoor moet aanleveren.

 

Toepasbare regels hebben een sterke dienstverlenende component. Zoals een chatbot op een website veelal gestandaardiseerde informatie tracht te ontsluiten door een bezoeker een vraag te laten beantwoorden of bepaalde zoektermen in te toetsen, wordt met toepasbare regels beoogd om door middel van het stellen van vragen in begrijpelijke taal een initiatiefnemer te informeren over eventuele vergunning of meldingsplichten.

 

Een veel gehoorde misvatting is dat iedere juridische regel een eigen bijbehorende toepasbare regel kent. Hoewel de naam toepasbare regels wellicht die suggestie oproept, wordt bij toepasbare regels door de bril van de initiatiefnemer gekeken. De activiteit van de initiatiefnemer staat centraal en het maakt niet uit of daar één of meerdere juridische regels onder hangen. De toepasselijkheid van die regels wordt bepaald aan de hand van de antwoorden op de aan de initiatiefnemer gestelde vragen.

 

De vragen worden zo opgesteld dat ze ‘trechteren’ van algemeen naar bijzonder, zodat de initiatiefnemer zo min mogelijk voor zijn of haar situatie irrelevante vragen voorgeschoteld krijgt. De wijze en volgorde van vraagstelling is daarbij van wezenlijk belang om er enerzijds voor te zorgen dat vragen zoveel mogelijk relevant zijn voor de situatie van de initiatiefnemer, maar anderzijds ook om ervoor te zorgen dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Gelijke gevallen moeten ook gelijke vragen krijgen. Op deze manier dragen toepasbare regels bij aan het toegankelijker en publieksvriendelijker maken van de digitale dienstverlening in het ruimtelijk bestuursrecht.

 

Een wijziging van (een gedeelte van) het omgevingsplan kan betekenen dat er veranderingen plaats vinden in juridische regels. Een verandering in een juridische regel kan met zich meebrengen dat de toepasbare regels mee veranderen. In deze leidraad leest u in welke gevallen u een toepasbare regel moet opstellen en/of wijzigen, waaraan een toepasbare regel moet voldoen en hoe u deze het beste kunt opstellen.

 

8.2 Relatie met vergunningverlening, wie doet wat

Opbouw toepasbare regels

Het uitwerken van toepasbare regels kan op verschillende manieren; via pseudocode, een vragenboom of een beslistabel, zie Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. De VNG gebruikt voornamelijk de beslistabel, omdat Excel zich er gemakkelijk voor leent en omdat het lijkt op de beslistabel die gebruikt wordt in de toepasbareregelsoftware.

 

Tabel 8.1: typen uitwerking toepasbare regels

 

Input

Mogelijke uitkomsten

  • Feiten

  • Vraagtypes

  • Toelichtingen

  • Bronnen

  • Beslisregels

  • toestemmingsvrij

  • informatieplicht (leidt naar informatieformulier)

  • meldingsplicht (leidt naar meldingsformulier)

  • vergunningsplicht (leidt naar formulier vergunningsaanvraag)

  • neem contact op met

  • niet van toepassing

  • verbod

 

De volgende vraagsoorten zijn mogelijk:

  • Gesloten vragen met ja of nee als antwoord;

  • Vragen met een keuzelijst met één antwoordmogelijkheid;

  • Vragen met een keuzelijst met meerdere antwoordmogelijkheden;

  • Vragen met een getal als antwoord;

  • Vragen met een datum als antwoord;

In de VNG handreiking toepasbare regels worden deze input elementen toegelicht en de mogelijke uitkomsten.

 

Maken van toepasbare regels

In stap 1 t/m 6 zijn per activiteit juridische regels opgesteld. Als deze stappen goed zijn doorlopen, dan kunnen moeiteloos toepasbare regels worden gemaakt van de regels waarbij dit wenselijk is. Het maken van toepasbare regels kan in eerste instantie zonder software plaatsvinden, u kunt Excel gebruiken om een beslistabel te maken of een vragenboom schetsen op papier. In onderstaande stappen staat uitgelegd hoe toepasbare regels met en zonder software kunnen worden gemaakt.

 

A. Hieronder staan de stappen voor het maken van toepasbare regels zonder software uitgelegd:

  • 1.

    Formuleer de vragen en antwoorden voor de vergunningscheck

  • Let op: formuleer niet twee vragen in één.

  • 2.

    Bepaal de bron. Vragen kunnen ingevuld worden:

    • a.

      door een initiatiefnemer

    • b.

      door een register (bijvoorbeeld beschermde bomen)

    • c.

      via een werkingsgebied (per werkingsgebied kunt u andere vragen voorleggen)

  • 3.

    Schets de vragenboom of beslistabel.

    • a.

      Begin met dominante vragen.

    • b.

      Een scopevraag kan eerst voorgelegd worden om te voorkomen dat iemand de vragenlijst onterecht invult.

  • 4.

    Formuleer de vragen voor het aanvraagformulier, meestal een combinatie van toepasbare regels voor de vergunningscheck met toepasbare regels voor de indieningsvereisten.

    • a.

      Een keuzelijst bij indieningsvereisten heeft de voorkeur boven open tekstvelden.

  • 5.

    Controleer de toepasbare regels en de juridische regels

    • a.

      De toepasbare regels worden gecontroleerd op juridische correctheid en begrijpelijkheid van de vragen en antwoorden.

    • b.

      De juridische regels worden gecontroleerd vanuit de toepasbare regels. Zijn de toepasbare regels een juiste vertaling van de juridische regels?

Of het maken van toepasbare regels met software:

 

Tijdens deze stap gaat u de toepasbare regels zoals u met elkaar hebt vastgesteld in de software verwerken. Er zijn verschillende leveranciers die deze software kunnen bieden. In de meeste gevallen betreft het een online tool die met een abonnement voor een aantal licenties afgenomen kan worden. Elke leverancier biedt hulp en ondersteuning bij het gebruik van de software, de één in de vorm van een handleiding of een korte opleiding. Bij de ander kunt u het maken van toepasbare regels volledig uitbesteden.

 

B. Beheren functionele structuur

De functionele structuur is de kapstok in het DSOLV waarin alle activiteiten met hun toepasbare regels aan elkaar gekoppeld zijn. Op het hoogste niveau wordt een vaste indeling aangehouden, ontleend aan activiteiten die voortkomen uit de Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), de Omgevingsverordening, de Waterschapverordening en het Omgevingsplan. Vooralsnog is het idee dat alle activiteiten vanuit het omgevingsplan onder Omgevingsplanactiviteit in de functionele structuur geplaatst dienen te worden.

 

De geüploade toepasbare regelbestanden van alle gemeenten zijn te bekijken via Registratie toepasbare regels (overheid.nl):

 

 

Figuur 8.1: registratie toepasbare regels

 

Mocht het bevoegd gezag voor een activiteit toepasbare regels willen gebruiken, dan moet het de activiteit aanvullen met metadata in RTR. Dit wordt ook wel het toepasbaar maken of het afmonteren van de activiteit genoemd. Dit betekent dat de belangrijke gegevens aan de activiteit toegevoegd worden.

 

C. Registreren werkzaamheden en trefwoorden

Aan één activiteit mogen één of meerdere werkzaamheden gekoppeld worden en één werkzaamheid mag naar meerdere activiteiten toe leiden.

 

 

Figuur 8.2: registreren werkzaamheden en trefwoorden

 

D. Uploaden toepasbare regelbestanden

Het toepasbareregelbestand dient geüpload te worden naar de daarvoor bestemde plek in de functionele structuur:

  • De verwijzing naar de functionele structuur registreert u via de toepasbareregelsoftware in de URL van het regelbeheerbestand.

  • Vervolgens klikt u op de knop uploaden en het toepasbare regelbestand wordt in het STTRformaat aangeboden aan het DSO. Indien er een positieve XSDvalidatie heeft plaatsgevonden wordt het bestand geüpload.

  • Voor altijd een proefcheck en aanvraag uit.

8.3 Proces en verantwoordelijkheden

Indien het een wijziging betreft die invloed heeft op de activiteit waarvoor een toepasbare regel geldt, moeten voor een wijziging van het omgevingsplan ook de toepasbare regels door het externe bureau worden aangeleverd.

9. Beheer omgevingsplan

9.1 Algemeen

De Omgevingswet stelt andere digitale en wettelijke eisen, werkt met andere instrumenten en verplaatst verantwoordelijkheden. Taken die de ambtelijke organisatie na inwerkingtreding van de Omgevingswet uitvoert, veranderen ten opzichte van de huidige werkzaamheden. Beheer van het omgevingsplan straks ziet er anders uit dan beheer van bestemmingsplannen nu. De gemeente heeft straks 1 omgevingsplan. Op elk willekeurig moment zijn er verschillende wijzigingen van het omgevingsplan in verschillende stadia van hun procedure. Daarmee zal op elk moment sprake zijn van verschillende versies van dat ene omgevingsplan. Het beheer wordt complexer. Naast dit beheer zal ook deze Leidraad beheert en geactualiseerd moeten worden. En zullen BOPA's één keer in de zoveel tijd verwerkt moeten worden in het omgevingsplan. Daarnaast is het belangrijk dat de gemeente regie op het proces van de wijzigingen van het omgevingsplan houdt.

 

9.2 Regie omgevingsplan

We verwachten een team nodig te hebben die regie houdt op het omgevingsplan, bestaande uit in ieder geval uit een jurist, een planoloog, een geospecialist en een functioneel beheerder.

 

Welke functie en verantwoordelijkheden heeft het regieteam en hoe is dit procesmatig ingeregeld?

  • Er is regie nodig op samenloop van verschillende plannen in verschillende stadia.

  • Er is beheer nodig van activiteiten (planologischjuridische kwaliteit).

  • Er is beheer nodig van locaties (geoinformatie, technische kwaliteit).

  • Er is regie nodig op de relatie met toepasbare regels van een wijziging van het omgevingsplan (signalering).

In het kader van de Omgevingswet zijn afspraken nodig over nieuwe rollen die nodig zijn onder de Omgevingswet.

Bijlage 1 Inhoud motivering besluit wijziging omgevingsplan

 

1.Inleiding

1.1.Aanleiding

In de inleiding wordt allereerst de concrete aanleiding voor het wijzigen van het omgevingsplan aangegeven. Tevens worden achtergronden geschetst die een rol hebben gespeeld bij de beslissing om het omgevingsplan te gaan opstellen.

 

1.2. Beschrijving van wijziging

In dit onderdeel wordt ingegaan op de begrenzing van het plangebied. Deze begrenzing wordt inzichtelijk gemaakt op een kaart die in de Motivering wordt opgenomen.

 

1.3. Regeling in (tijdelijk) omgevingsplan

Verder wordt in de inleiding een opsomming gegeven van de vigerende bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of omgevingsplan die met het omgevingsplan (deels) worden gewijzigd.

 

Tevens worden in deze paragraaf de geldende activiteiten beschreven en de strijdigheid met deze activiteiten.

 

1.4.Leeswijzer

De leeswijzer geeft de opbouw van de motviering weer en de onderwerpen die daarin aan de orde komen.

 

2.Planvoornemen

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie en de beoogde situatie met betrekking tot de ruimtelijkeen functionele structuur van het gebied waar de wijziging op ziet beschreven. Er wordt allereerst aandacht besteed aan de historie van het plangebied. Verder komen in dit hoofdstuk de volgende elementen aan de orde: Wonen, verkeer, bedrijven en voorzieningen en overige kwantitatieve en kwalitatieve aspecten, zoals gezondheid, duurzaamheid. Wat betreft de ruimtelijke inrichting wordt onder andere aandacht besteed aan de bebouwingsstructuur, cultureel erfgoed, de wegenstructuur en het groen.

 

2.1.Bestaande activiteiten (huidige situatie)

In deze paragraaf wordt de huidige situatie met betrekking tot de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven. Er dient aandacht besteed te worden aan de historie van het plangebied. Verder dient in dit hoofdstuk ook de volgende elementen behandeld te worden: wonen, verkeer, bedrijven en voorzieningen en overige kwantitatieve en kwalitatieve aspecten, mits deze van toepassing zijn op het gebied. Wat betreft de huidige ruimtelijke inrichting van het gebied wordt onder andere aandacht besteed aan de bebouwingsstructuur, monumenten, de wegenstructuur en het groen.

 

2.2.Beoogde situatie

In deze paragraaf wordt aangegeven welke ontwikkeling beoogd wordt met de wijziging van het omgevingsplan. Er dient aangegeven te worden wat er moet komen en wat men wil regelen middels een wijziging van het Omgevingsplan. De functies die aangepast of toegevoegd dienen te worden hier vermeld.

 

3.Gemeentelijk beleid

In dit hoofdstuk wordt het relevante gemeentelijke beleid en of programma’s ten aanzien van de ruimtelijkeen functionele structuur beknopt opgenomen. Uitsluitend beleid of beleidsuitspraken die voor het omgevingsplan relevant zijn dienen te worden genoemd. Daarbij dienen geen uitgebreide herhalingen van beleidsnota’s te worden opgenomen, maar kan worden volstaan met een korte, puntsgewijze samenvatting van de relevante onderdelen hiervan.

 

Bij de Motivering wordt per onderdeel aangegeven of de activiteiten waarop de wijziging van het omgevingsplan ziet passen binnen dit beleid.

 

3.1.Omgevingsvisie

In deze paragraaf wordt omschreven hoe de ontwikkeling past binnen de visie die de gemeente Meppel heeft op de fysieke leefomgeving. Dit staat beschreven in de Omgevingsvisie.

 

De Omgevingsvisie is aan verandering onderhevig daar waar nieuwe ontwikkelingen in de tijd kunnen worden ingepast binnen deze visie. Het is daarom van belang om altijd te werken met de meest actuele versie van de Omgevingsvisie van de gemeente Meppel.

 

3.2.Omgevingsprogramma's

In deze paragraaf wordt omschreven welke Omgevingsprogramma's van toepassing zijn op de ontwikkeling en hoe hier rekening mee wordt gehouden.

 

De Omgevingsvisie geeft een brede kijk op gewenste ontwikkelingen, een deel hiervan is verder uitgewerkt in Omgevingsprogramma's. Deze verdiepingsslag heeft plaatsgevonden op thema's als Wonen, Duurzaamheid en Mobiliteit.

 

3.3.Specifiek beleid gemeente Meppel

In deze paragraaf wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan specifieke beleidsthema’s die van toepassing zijn op de ontwikkeling. Een overzicht van het specifieke beleid van de gemeente Meppel is opgenomen in de Leidraad omgevingsplan.

 

4.Regelanalyse en beleid

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan de regels die het Rijk heeft opgenomen in de AmvB’s en de provincie in de omgevingsverordening. Tevens wordt beschreven welke instructieregel overgenomen en/of uitgewerkt dient te worden in het omgevingsplan.

 

4.1.Rijksbeleid en (instructie)regels

Besluit bouwwerken leefomgeving

Beschrijving en stappenplan voor het wijzigen van het omgevingsplan

Besluit activiteiten leefomgeving

Beschrijving en stappenplan voor het wijzigen van het omgevingsplan

Besluit kwaliteit leefomgeving

Beschrijving en stappenplan voor het wijzigen van het omgevingsplan

 

4.2.Provinciaal beleid en (instructie)regels

De provincie Drenthe heeft een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het plan zich verhoudt tot de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Drenthe.

 

In de motivering van het plan wordt aangegeven welke onderdelen van de Provinciale Omgevingsvisie en Provinciale Omgevingsverordening van toepassing zijn en of het plan binnen de kaders van de provincie Drenthe past. De instructieregels uit de

 

4.3.Verordening fysieke leefomgeving

In Meppel is door de raad een Verordening fysieke leefomgeving (VFL) vastgesteld voor de onderdelen uit de gemeentelijke verordeningen die moeten en mogen worden opgenomen in het omgevingsplan.

 

De regels uit de VFL worden naar verwachtingin 2023 als wijziging van het omgevingsplan voor het gehele gemeentelijk grondgebied opgenomen in het omgevingsplan Meppel.

 

Voor ontwikkelingen betekent dit dat de regels of nog zijn opgenomen in de VFL of al in het omgevingsplan. Alleen indien het voor een ontwikkeling nodig is om de verordeningsregels aan te passen wordt dit meegenomen bij de betreffende wijziging van het omgevingsplan. In dat geval is er sprake van maatwerk, uitgangspunt is dat de verordeningsregels ook van toepassing zijn op de ontwikkeling.

 

In de motivering van het omgevingsplan wordt beschreven hoe om wordt gegaan met deze regels en of de ontwikkeling hier binnen past. Indien een ontwikkeling niet past binnen de regels, kan in sommige gevallen worden afgeweken. Hierbij geldt dat is gemotiveerd en/of onderzocht en goedgekeurd door de gemeente Meppel.

 

4.4.Bruidsschat

Tot 2030 gelden de regels uit de bruidsschat (hoofdstuk 22 van het omgevingsplan Meppel). In de motivering van het omgevingsplan wordt beschreven hoe om wordt gegaan met deze regels en of de ontwikkeling hier binnen past. Indien een ontwikkeling niet past binnen de regels van de bruidsschat, kan in sommige gevallen worden afgeweken van de regels van de bruidsschat. Hierbij geldt dat dit goed wordt gemotiveerd en indien nodig onderzocht en goedgekeurd door de gemeente Meppel.

 

5.Hoe gaan we het regelen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke activiteiten. Dit is van belang in verband met de mogelijkheid om voor alle activiteiten een gerichte motivering te kunnen opvragen. De in de regels opgenomen regelingen en/of beperkingen dienen te worden gemotiveerd

 

5.1.Uitwerking in de regels

In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het plan, zoals verwoord in hoofdstuk 2.2, wordt uitgewerkt in de regels die in het Omgevingsplan Meppel worden opgenomen.

 

Ook wordt in dit hoofdstuk de verhouding met de wet en regelgeving aangegeven.

 

5.2.Welke activiteiten worden toegestaan en waar

 

5.3.Activiteiten toestaan of uitsluiten

 

6.Gevolgen voor de fysieke leefomgeving

Met de Omgevingswet komen alle aspecten van de fysieke leefomgeving samen. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving en de mogelijke gevolgen daarop door de beoogde ontwikkeling. Thema's als gezondheid, veiligheid, geluid, natuur, bouw en water maken integraal deel uit van het omgevingsplan. Het hoofdstuk bevat een omschrijving van de uitgevoerde onderzoeken en de resultaten hiervan. Uitsluitend aspecten die voor de wijziging van het omgevingsplan relevant zijn dienen te worden genoemd. Hieronder staan alle thema's voor u bij elkaar.

 

6.1.Milieueffectrapportage

 

6.2.Laddertoets

 

6.3.Dienstenrichtlijn

 

6.4.Verkeer en vervoer

  • o

    Parkeren

  • o

    Ontsluiting/ verkeersgeneratie

  • o

    Bereikbaarheid openbaar vervoer

  • o

    Bereikbaarheid gemotoriseerd verkeer

  • o

    Toegankelijkheid van de openbare ruimte (voor personen met een beperking)

6.5.Geluid

  • o

    Geluid door algemene milieubelastende activiteiten

  • o

    Geluid door specifieke milieubelastende activiteiten

    • o

      Geluid door horecaactiviteiten

    • o

      Geluid door windturbines

    • o

      Schietgeluid

  • o

    Geluid door wegen met geluidproductieplafonds

  • o

    Geluid door spoorwegen met geluidproductieplafonds

  • o

    Geluid door industrieterreinen

  • o

    Geluid door wegen en lokale spoorwegen op b

  • o

    Geluidgevoelige gebouwen in geluidaandachtsgebieden

  • o

    Indirecte akoestische effecten van veranderend verkeer

  • o

    Indirecte akoestische effecten van wijziging in de geluidoverdracht

6.6.Luchtkwaliteit

 

6.7.Geur

 

6.8.Trilling

 

6.9.Bodem

  • o

    Bodemkwaliteit

  • o

    Bodemopbouw en grondwater

  • o

    Conventionele Explosieven

6.10.Veiligheid

  • o

    Bluswater en bereikbaarheid

  • o

    Externe veiligheid

  • o

    Natuurbranden

  • o

    Windturbines

  • o

    Overstroming en klimaatadaptatie

  • o

    Evenementen

  • o

    Veilig gebruik van gebouwen

  • o

    Voorkomen van ontwrichtende rookoverlast

  • o

    Zorgcontinuïteit

  • o

    Risico communicatie

  • o

    Veilige energietransitie

  • o

    Veiligheid en milieu

6.11.Windhinder

 

6.12.Slagschaduw

 

6.13.Water

  • o

    Bodem en grondwater

  • o

    Waterkwantiteit

  • o

    Waterkwaliteit

  • o

    Waterveiligheid

  • o

    Waterketen

  • o

    Vaarwegen

  • o

    Klimaatverandering

6.14.Stedelijke en landschappelijke inpassing

  • o

    Welstand beeldkwaliteit

  • o

    Stedenbouwkundige inpassing

  • o

    Landschapswaarden

  • o

    Landschappelijke inpassing

6.15.Cultureel erfgoed

  • o

    Archeologie

  • o

    Cultuurhistorie

  • o

    Rijks/provinciale/gemeentelijke monumenten

  • o

    Karakteristieke panden

  • o

    Rijksbeschermd stadsgezicht

  • o

    Omgeving van het monument

6.16.Natuur

  • o

    Gebiedsbescherming

    • o

      Natura 2000

    • o

      NNN gebieden

    • o

      Stikstof

  • o

    Soortenbescherming

6.17.Duurzaamheid

* Biodiversiteit

  • o

    Klimaat adaptatie

  • o

    Circulariteit

6.18.Gezondheid

 

7.Uitvoering

 

8.Toezicht en handhaving

 

9.Kostenverhaal

9.1.Regels kostenverhaal

 

9.2.Anterieure overeenkomst

 

10.Evaluatie

 

11.Participatie en keten

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het participatietraject er voor de beoogde ontwikkeling uit ziet. Welke adviezen zijn gevraagd en uitgebracht, welke ketenpartners zijn geconsulteerd. Welke andere belanghebbenden zijn op de hoogte gebracht en hoe zag dit traject eruit.

 

12.Overgangsrecht en inwerkintreding

 

Bijlage 2 Activiteiten waarover het Bal regels stelt

In het Bal staan regels over een groot aantal activiteiten. Hieronder staat een opsomming van die activiteiten. De uitleg van de specifieke regels van het Bal vindt u op de pagina's over de betreffende activiteit (Iplo, 2022).

 

Milieubelastende activiteiten

  • Milieubelastende activiteiten hoofdstuk 3, Bal

  • Toelichting milieubelastende activiteiten

  • lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringstechnisch werk door een milieubelastende activiteit

Activiteiten in of bij waterstaatswerken in beheer bij het Rijk

  • Beperkingen gebiedsactiviteit bij een waterstaatswerk

  • Lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam

  • Ontgrondingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam

  • Mijnbouwlocatieactiviteit in een oppervlaktewaterlichaam

  • Wateronttrekkingsactiviteit in een oppervlaktewaterlichaam

  • Beperkingen gebiedsactiviteit bij een mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk

  • Activiteit in en bij de Noordzee

Activiteiten rond rijkswegen, spoorwegen en luchthavens

  • Beperkingen gebiedsactiviteit bij een weg in beheer bij het Rijk

  • Beperkingen gebiedsactiviteit bij een spoorweg

  • Beperkingen gebiedsactiviteit bij een luchthaven

Activiteiten die de natuur raken

  • Natura 2000activiteit

  • Activiteit die nadelig kan zijn voor Natura 2000gebied, maar niet significant

  • Flora en faunaactiviteit

  • Uitoefening van de jacht

  • Gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties, en het toepassen van methoden, om dieren te vangen of te doden

  • Verhandelen, om andere reden dan verkoop onder zich hebben en binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van dieren, planten of producten daarvan

  • Activiteit die de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg heeft of kan hebben

  • Vangen, doden en verwerken van walvissen

  • Vellen van houtopstanden en het herbeplanten van grond na het vellen

Activiteiten die cultureel erfgoed of werelderfgoed raken

  • Rijksmonumentenactiviteit

  • Andere activiteit die een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument betreft

  • Archeologische toevalsvondst in de exclusieve economische zone, buiten de aansluitende zone

  • Activiteit die het werelderfgoed betreft

Andere activiteiten

  • Landinrichtingsactiviteit

  • Gelegenheid bieden tot zwemmen en baden in een badwaterbassin

  • Wateronttrekking voor industriële toepassingen en voor de drinkwatervoorziening

  • Ontgrondingsactiviteit op land en in regionale wateren (deze regels gelden ook in het winterbed van een rivier die in beheer is bij het Rijk)

  • Lozingsactiviteit van schepen op een oppervlaktewaterlichaam dat deel uitmaakt van de binnenwateren

Bijlage 3 Discrepanties tussen Bruidsschat en Bkl (milieubelastende activiteiten)

 

Onderwerp

Artikel BS

Artikel Bkl

Aandachtspunt

Normverwijzingen

Bijlage I

-

In bijlage I bij de Bruidsschat zijn onder meer de normverwijzingen opgenomen. Deze zijn in ieder geval actueel tot en met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

Na inwerkingtreding kunnen wijzigingen optreden in normen; die zullen moeten worden verwerkt in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

Begrippen

-

-

Sommige begrippen uit de Bruidsschat wijken af van de begrippen in de Omgevingswet of onderliggende AMvB's. Het betreft de volgende begrippen in bijlage I bij de Bruidsschat.

 

  • Activiteitenbesluit–bedrijventerrein: het Bkl definieert bedrijventerrein niet meer expliciet. De Bruidsschat bevat het begrip Activiteitenbesluit–bedrijventerrein. Gemeenten zullen bij het maken van een omgevingsplan, wanneer zij een bedrijventerrein aanwijzen, concreet een hogere geluidsnorm moeten koppelen aan de locatie (zie ook thema geluid).

  • Geurgevoelig object: het Bkl bepaalt dat een omgevingsplan erin voorziet dat geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. De Bruidsschat maakt gebruik van de definitie van geurgevoelig object, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Die is substantieel breder dan het begrip geurgevoelig gebouw, bedoeld in artikel 5.91 van het Bkl. De gebouwen die in de Bruidsschat beschermd worden met het begrip geurgevoelig object, kan een gemeente wel als geurgevoelig gebouw aanwijzen op grond van artikel 5.91, vierde lid van het Bkl. Artikel 5.91, vijfde lid biedt de mogelijkheid om de instructieregels voor geur toe te passen op geurgevoelige locaties.

  • Concentratiegebied geurhinder en veehouderij: de aangewezen concentratiegebieden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij worden van rechtswege onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Artikel 5.108, tweede lid, van het Bkl verplicht tot het vastleggen van de geometrische begrenzing van het concentratiegebied in het omgevingsplan.

  • Gezoneerd industrieterrein: het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet past het Bkl aan en gezoneerde industrieterreinen komen te vervallen. Hiervoor in de plaats komen industrieterreinen met geluidsproductieplafonds. Het Aanvullingsspoor geluid zal voorzien in een overgangsperiode.

Voorrangsbepaling

22.1, tweede lid

-

Deze overgangsrechtelijke bepaling uit de Bruidsschat regelt situaties waarin sprake is van strijdigheid tussen de algemene regels van de Bruidsschat en andere regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Deze overgangsrechtelijke bepaling bepaalt dat deze andere regel voorgaat op de Bruidsschatregel. Bij de totstandkoming van het nieuwe deel van het omgevingsplan zal de gemeente regels moeten opstellen die niet onderling strijdig zijn.

 

Onderwerp

Artikel BS

Artikel Bkl

Aandachtspunt

Geluid

Waarden voor geluidsgevoelige gebouwen

22.63

5.65, tweede lid

In het Bkl wordt bedrijventerrein niet meer expliciet gedefinieerd. De Bruidsschat bevat waarden voor activiteiten gelegen op Activiteitenbesluit–bedrijventerrein. Gemeenten moeten bij het maken van een omgevingsplan, wanneer zij een bedrijventerrein aanwijzen, concreet een hogere geluidsnorm koppelen aan de locatie.

Geluid agrarische activiteiten

22.65

5.65

Het Bkl gaat in de instructieregels niet meer uit van een apart geluidsregime voor agrarische activiteiten, maar biedt in artikel 5.65, derde lid, de mogelijkheid om voor agrarische gebieden een gebiedsgericht geluidsregime te voeren. Dat regime zou dan gelden voor alle milieubelastende activiteiten in dat gebied, ook als dat geen agrarische activiteiten zijn.

 

Artikel 5.65 van het Bkl kent een andere periodeindeling van een etmaal dan de Bruidsschat. In de Bruidsschat zijn de waarden voor geluid bij agrarische activiteiten tussen 6.00 en 7.00 uur hoger dan de standaardwaarden van het Bkl in de nachtperiode. Continueren van die hogere waarden in een omgevingsplanregel in het nieuwe deel van het omgevingsplan mag als voldaan wordt aan de grenswaarden voor de binnenniveaus voor de nachtperiode zoals bedoeld in artikel 5.66 van het Bkl of bij rechtmatige bestaande situaties die niet aan die grenswaarden kunnen voldoen.

 

Artikel 5.65 van het Bkl sluit het geluid veroorzaakt door een mobiele installatieGelk niet uit voor de beoordeling van de standaardwaarden. Wel biedt artikel 5.70 Bkl de flexibiliteit om voor een deel van een activiteit geen waarden te stellen. De gemeente moet dan motiveren waarom met een uitzondering voor mobiele installaties nog sprake is van een aanvaardbare geluidssituatie.

Geluid glastuinbouwbedrijf binnen glastuinbouwgebied

22.66

5.65

Het Bkl gaat in de instructieregels niet meer uit van een apart geluidsregime voor glastuinbouwbedrijven in aangewezen gebieden, maar biedt de mogelijkheid om voor agrarische gebieden een gebiedsgericht geluidsregime te voeren. Dat regime zou dan gelden voor alle milieubelastende activiteiten in dat gebied, ook als dat geen glastuinbouwbedrijven zijn.

 

Artikel 5.65 van het Bkl kent een andere periodeindeling van een etmaal. In de Bruidsschat zijn de waarden voor geluid bij een glastuinbouwbedrijf tussen 6.00 en 7.00 uur hoger dan de standaardwaarden van het Bkl. Continueren van die hogere waarden in het nieuwe deel van het omgevingsplan mag als voldaan wordt aan de grenswaarden voor de binnenniveaus in de nacht als bedoeld in artikel 5.66 van het Bkl of bij rechtmatige bestaande situaties die niet aan die grenswaarden kunnen voldoen.

Waarden gemeentelijke verordening

22.67

5.66

Artikel 5.66, eerste lid, van het Bkl biedt de flexibiliteit om per gebied andere waarden dan de standaardwaarden op te leggen. De gemeente moet dan wel toetsen aan de grenswaarden van artikel 5.66, tweede lid van het Bkl (en bij bestaande situaties die niet aan grenswaarden kunnen voldoen aan de al toegelaten waarden) . De gemeente moet een eventuele gemeentelijke verordening voor een concentratiegebied voor horecabedrijven of een concentratiegebied voor detailhandel en ambachtsbedrijven omzetten naar het omgevingsplan.

Waarden op drijvende woonfunctie voor 1 juli 2012

22.68

5.65, vierde lid

Bij het toelaten van een woonschip op een locatie kan de gemeente voor die specifieke locatie een concrete de waarde voor geluid vaststellen. De Bruidsschat heeft het nog over een drijvende woonfunctie. Bij het toelaten van een drijvende woonfunctie op een locatie in het nieuwe deel van het omgevingsplan, voldoet de drijvende woonfunctie aan de begripsbepaling voor woonschip, namelijk: drijvende woonfunctie op een locatie die in het omgevingsplan is aangewezen als een ligplaats voor een woonschip.

 

Onderwerp

Artikel BS

Artikel Bkl

Aandachtspunt

Eerbiedigende werking

22.69

5.65/5.66

Het Bkl biedt de mogelijkheid tot het stellen van hogere geluidswaarden – zoals deze gelden op grond van dit oude overgangsrecht – als voldaan wordt aan de grenswaarden van artikel 5.66 Bkl. De waarden die voor een locatie gelden, moeten wel duidelijk bepaald zijn in het omgevingsplan. Zo nodig kan de gemeente voor een locatie de overige flexibiliteitsmogelijkheden gebruiken van subparagraaf 5.1.4.2.2 van het Bkl voor zover sprake is van een aanvaardbare geluidssituatie.

 

Ook gelden de waarden voor geluid op grond van dit overgangsrecht soms niet op of in bedrijfswoningen van derden. Onder het Bkl krijgen deze bedrijfswoningen wel bescherming tegen geluidshinder.

Activiteit op gezoneerd industrieterrein

22.71

§5.1.4.2a.2

Het gezoneerd industrieterrein gaat plaatsmaken voor een industrieterrein waarvoor geluidsproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld. De instructieregels van § 5.1.4.2a.2 van het Bkl zijn hier van toepassing.

Festiviteiten

22.73

5.68

Net als artikel 22.73 BS biedt artikel 5.68 Bkl de mogelijkheid om af te wijken van de geluidswaarden, maar de gemeente moet dit concretiseren in het nieuwe deel van het omgevingsplan en een eventuele gemeentelijke verordening (festiviteitenregeling uit de APV) omzetten naar het omgevingsplan.

Trillingen

Toepassingsbereik

22.41

5.79

De instructieregels van het Bkl zijn (kort gezegd) van toepassing op het toelaten van activiteiten, anders dan het wonen en doorgaand verkeer, die trillingen veroorzaken. De regels over trillingen uit de Bruidsschat gelden alleen voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 22.41 van de Bruidsschat. Aandachtspunt: dit kan betekenen dat voor bepaalde trillingen veroorzakende activiteiten de Bruidsschat niets regelt en het nodig kan zijn om voor dergelijke activiteiten planregels op te nemen.

22.83/

22.84

5.79

Bestaande gebouwen waar mensen tijdelijk (maximaal 10 jaar) in mogen wonen (of gebouwen met een andere gebruiksfunctie die beschermd worden tegen trillingen) vallen wel onder de Bruidsschatregels voor trillingen. Alleen voor nieuwe gevallen wordt aangesloten bij artikel 5.79, tweede lid, onder b, van het Bkl. Dat lid bepaalt dat de standaardwaarden voor trillingen en bijbehorende flexibiliteitsbepalingen niet gelden voor deze tijdelijk toegelaten trilling gevoelige gebouwen. Wel geldt de aanvaardbaarheidseis als bedoeld in artikel 5.83, tweede lid van het Bkl.

Geur

Algemeen

Bijlage I

5.91

De Bruidsschat maakt voor geur nog gebruik van de begrippen uit het oude recht, zoals geurgevoelig object en bebouwde kom terwijl de instructieregels uit het Bkl spreken over geurgevoelige gebouwen en bebouwingscontour geur. In het nieuwe deel van het omgevingsplan, dient in zoverre bij het begrip geurgevoelig gebouw uit het Bkl te worden aangesloten (artikel 5.91 Bkl). Daarnaast kunnen gemeenten in het omgevingsplan ook andere geurgevoelige gebouwen aanwijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen (5.91, tweede lid, Bkl).

 

Aandachtspunt: in het nieuwe deel van het omgevingsplan aansluiten bij het begrippenkader van het Bkl en zo nodig andere geurgevoelige gebouwen aanwijzen. Daarnaast moet in het omgevingsplan de bebouwingscontour geur worden vastgesteld (voorheen bebouwde kom).

Toepassingsbereik algemene bepalingen

22.91

5.90

De algemene geurregels in de Bruidsschat zijn van toepassing op activiteiten op een geurgevoelig object en op tijdelijke activiteiten (< 10 jaar) die zijn toegelaten in het tijdelijke deel van het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Maar deze regels zijn niet van toepassing op:

 

  • 1.

    geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar;

  • 2.

    geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:

    • a.

      het tijdelijke deel van het omgevingsplan; of

    • b.

      een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Voor beide categorieën zullen in het nieuwe deel van het omgevingsplan regels moeten worden opgenomen om te waarborgen dat de geur aanvaardbaar is (5.92, tweede lid, Bkl).

Opslaan kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen

22.116

5.122

Anders dan de instructieregel in artikel 5.122 Bkl, die alleen van toepassing is op de opslag van kuilvoer en vaste bijvoedermiddelen bij in het Bal aangewezen milieubelastende activiteiten, is de Bruidsschatregel van toepassing op alle opslag van kuilvoer en vaste bijvoedermiddelen met een totaalvolume van 3 m³ of meer. Deze grens wordt niet gehanteerd in de instructieregel van het Bkl.

 

De Bruidsschatregels hebben dus een breder werkingsgebied dan de instructieregels uit het Bkl. Deze kunnen zonder gevolgen worden overgenomen in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Let wel op: als het gaat om de opslag bij in het Bal aangewezen milieubelastende activiteiten, dient de grens van 3 m³ uit de regel te verdwijnen.

Zuiveringtechnisch werk

22.124

5.102

Bij het wijzigen van een zuiveringtechnisch werk mag de geuremissie niet toenemen tenzij aan de grenswaarden voor geur kan worden voldaan (0,5/1,0 ouE/m³). Er zijn situaties denkbaar dat door het wijzigen van een zuiveringtechnisch werk niet aan deze geurnormen kan worden voldaan. In die gevallen zal in het nieuwe deel van het omgevingsplan gebruikgemaakt moeten worden van de flexibiliteitsbepaling uit artikel 5.102 Bkl die de mogelijkheid biedt om een hogere waarde in het omgevingsplan op te nemen waarbij wel zal moeten gemotiveerd dat zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen. Overigens is het ook mogelijk om een lagere waarde in het omgevingsplan op te nemen (5.101 Bkl).

Voedingsmiddelenindustrie

22.201

5.92

Volgens de Bruidsschat is beginnen of uitbreiden in capaciteit van de industriële productie van voedingsmiddelen (of het wijzigen van deze activiteit die tot een grotere geuremissie kan leiden) alleen toegestaan als nieuwe geurhinder op een geurgevoelig gebouw wordt voorkomen. Hier is echter geen vergunnings of meldingsplicht aan gekoppeld. Artikel 5.92 Bkl bepaalt dat een omgevingsplan erin voorziet dat de geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Het ligt voor de hand om een vergunningplicht voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit of een meldingsplicht in het omgevingsplan op te nemen zodat vooraf kan worden getoetst of de activiteit niet leidt tot onaanvaardbare geurhinder.

 

Bijlage 4 MBA's buiten toepassingsbereik van de Bruidsschat

 

Afdeling 22.3 van de Bruidsschat (BS) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Maar deze afdeling is niet van toepassing op (artikel 22.41, tweede lid, BS):

 

  • wonen;

  • het feitelijk verrichten van bouw en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein;

  • een milieubelastende activiteit die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte wordt verricht;

  • doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen;

  • een evenement:

    • 1o. dat ergens anders plaatsvindt dan op een locatie voor evenementen;

    • 2o. dat geen festiviteit als bedoeld in artikel 5.68 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is; of

    • 3o. waarover geluidsregels zijn gesteld bij of krachtens een gemeentelijke verordening;

  • het verrichten van werkzaamheden met een mobiele installatie op een weiland, akker of bos die geen verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 4.1116 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

  • bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen.

Overigens geldt deze beperking van het toepassingsbereik niet voor activiteiten, bedoeld in paragraaf 22.3.7 (bodembeheer); zie artikel 22.41, vierde lid, BS.

 

Wat te regelen in het omgevingsplan i.v.m. deze uitzonderingen?

In zijn algemeenheid zijn de algemene zorgplicht (artikel 1.6 Ow) en het algemene verbod om een activiteit te verrichten of na te laten als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (dreigen te) ontstaan (artikel 1.7a Ow) vangnetbepalingen voor het ontbreken van specifieke regels in het omgevingsplan m.b.t. de uitgezonderde activiteiten. Ook zullen in plaatselijke verordeningen veelal regels opgenomen zijn die deze activiteiten reguleren. Deze regels zullen uiteindelijk, voor zover die de fysieke leefomgeving wijzigen, moeten worden opgenomen in het omgevingsplan.

 

Wonen

De omgevingsplanregels van rijkswege voor de milieubelastende activiteit zijn alleen van toepassing op milieubelastende activiteiten, anders dan wonen. Hiermee wordt aangesloten op het toepassingsbereik voor de instructieregels voor geluid, trillingen en geur in het Bkl.

 

Aandachtspunt: als een hobby een bepaalde omvang overstijgt, kan dit ertoe leiden dat het verrichten van een activiteit niet meer onder wonen valt. Denk hierbij aan het in een bepaalde omvang houden van dieren, sleutelen aan auto's, meubels maken of bereiden van voedingsmiddelen. Waar de grens ligt, is een grijs gebied. Hetzelfde geldt voor bedrijvenaanhuis. Voor het bereiken van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, kan het noodzakelijk zijn om aanvullende regels in het omgevingsplan op te nemen.

 

Bouw en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken

In het Bbl (afdeling 7.1) zijn de nodige regels gesteld met betrekking tot het voorkomen van hinder vanwege bouw en sloopactiviteiten. In afdeling 7.2 zijn regels opgenomen met betrekking tot mobiel breken van bouw en sloopafval. Indien nodig, kunnen maatwerkvoorschriften worden gesteld. Het Bbl biedt hiermee voldoende bescherming.

 

Ook bevat de APV vaak regels ter voorkoming van hinder door bouw en sloop gerelateerde activiteiten. Het algemene overgangsrecht van de Omgevingswet in artikel 22.4 van de Omgevingswet zorgt ervoor dat deze regels van de APV bij de inwerkingtreding van de wet blijven gelden.

 

Verder bevat afdeling 22.2 van de Bruidsschat enkele andere specifieke zorgplichten, namelijk:

 

  • artikel 22.6 (specifieke zorgplicht beschermen omgeving bouw en sloopwerkzaamheden); en

  • artikel 22.18 (specifieke zorgplicht gebruik bouwwerk).

Milieubelastende activiteiten die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte worden verricht

Voorbeelden van deze milieubelastende activiteiten zijn kermissen en andere evenementen, weekmarkten, mobiele installaties/activiteiten zoals draaiorgels, ophalen van vuilnis en gescheiden afvalstromen (denk bijvoorbeeld aan het legen van glasbakken) en gevelreiniging (met uitzondering van lozen).

 

Aandachtspunt: voor zover deze activiteiten niet zijn gereguleerd door plaatselijke verordeningen, kan het voor het bereiken van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties noodzakelijk zijn om regels op te nemen in het omgevingsplan.

 

Doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen

Deze uitzondering is ook gemaakt in het Bkl (artikel 5.55, tweede lid, aanhef en onder f, van het Bkl).

 

Evenementen

Voor evenementen zijn in bijvoorbeeld de APV of een evenementenverordening geluidsregels gesteld. Deze uitzondering geldt niet voor activiteiten waarvoor geen geluidsregels gelden bij of krachtens een gemeentelijke verordening, maar waarvoor geluidsregels waren opgenomen in een omgevingsvergunning voor een inrichting op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorbeelden hiervan kunnen zijn permanente evenemententerreinen of evenementenhallen.

 

Aandachtspunt: voor het bereiken van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties kan het noodzakelijk zijn om in het omgevingsplan een regeling op te nemen over (geluidshinder van) evenementen (zoals bijvoorbeeld in het huidige evenementenbeleid of de APV). Het toepassingsbereik zal dan moeten worden aangepast zodra de regeling over evenementen in het omgevingsplan is opgenomen.

 

Mobiele installaties

Deze uitzondering beoogt vooral het gebruik van landbouwvoertuigen op weilanden en akkers uit te sluiten van het algemene toepassingsbereik voor afdeling 22.3. Een installatie die verplaatsbaar is maar gedurende een langere periode achtereen op een weiland of akkers wordt gebruikt, wordt niet gezien als mobiele installatie en valt ook onder de regels voor de milieubelastende activiteiten in het tijdelijke omgevingsplan. Bij deze regels kan worden aangesloten. Let op: voor een mobiele installatie voor het breken van bouw en sloopafval gelden de regels uit afdeling 7.2 van het Bbl.

 

Bruggen, viaducten, verkeerstunnels etc.

Vaste objecten, zoals bruggen, sluizen en tunnels, kunnen door de aanwezigheid van elektromotorisch vermogen gezien worden als milieubelastende activiteiten.

 

Aandachtspunt: in artikel 5.78b, eerste lid, aanhef en onder 4°, van het Bkl zijn elektromotoren van bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen aangewezen als activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken. Deze aanwijzing geldt niet als het omgevingsplan (of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit) waarborgt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT van het geluid op een afstand van 50 meter vanaf de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht, niet meer bedraagt dan de standaardwaarden, bedoeld in tabel 5.65.1 van het Bkl. Dit vereist aanvullende regels in het omgevingsplan.

 

Indien de aanwijzing wel van toepassing is, zal in het omgevingsplan als omgevingswaarde geluidsproductieplafonds moeten worden vastgesteld.

 

Bijlage 5 Instructieregels Provinciale Omgevingsverordening

 

Bijlage 6 Casco omgevingsplan gemeente Meppel