Organisatie | Beuningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening afvoer hemel- en grondwater 2023 |
Citeertitel | Verordening afvoer hemel- en grondwater 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Verordening afvoer hemel- en grondwater |
Geen
artikel 10.32a van de Wet milieubeheer
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-02-2023 | 31-12-2022 | Verordening afvoer hemel- en grondwater 2023 | 20-12-2022 | bb22.00656 |
ARTIKEL 1: Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
PARAGRAAF 2 LOZEN VAN GRONDWATER
ARTIKEL 2: Verbod op lozen grondwater
PARAGRAAF 3 LOZEN VAN HEMELWATER
ARTIKEL 3: Verbod op lozen hemelwater
ARTIKEL 4: Verplichting tot waterberging bij nieuwbouw
ARTIKEL 5: Verplichting tot waterberging bij bestaande bouw
Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater wordt in het hemelwaterbergingsgebied geen hemelwater vanaf andere gebouwen dan nieuwe gebouwen in een openbaar riool geloosd, tenzij een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden.
ARTIKEL 6: Maatwerkvoorschriften
De beheerder kan een ontheffing verlenen en kan maatwerkvoorschriften stellen over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging, bedoeld in de artikelen 4 en 5.
PARAGRAAF 4 OVERIGE BEPALINGEN
Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.
Deze verordening treedt in werking op de 31-12-2022 en vervangt de Verordening afvoer hemel- en grondwater Beuningen 2010.
Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening afvoer hemel- en grondwater 2023"
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 december 2022.
Geometrische begrenzing afkoppelgebied
Geometrische begrenzing hemelwaterbergingsgebied
Voor de definities van bouwwerk is aangesloten bij de definitie die in de Omgevingswet is opgenomen. De definitie van gebouw is ontleend aan de Woningwet. Een nieuw gebouw is ieder gebouw dat na inwerkingtreding van deze verordening wordt opgericht. De verplichting om waterberging aan te leggen bij nieuwbouw geldt dus oak voor gebouwen waarvoor al voor inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, maar waarbij nag niet is gestart met de daadwerkelijke bouw.
ARTIKEL 2: Lozingsverbod grondwater
Lid 1. Het eerste lid bevat het verbod om in de hele gemeente grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Dit verbod geldt dus voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om het grondwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. Het lozingsverbod dwingt perceeleigenaren om dat water ofwel in het oppervlaktewater ofwel in een hemelwaterstelsel te lozen.
Lid 2. Artikel 10.32a van de Wet milieubeheer (Wm) geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het grondwater moet zijn beeindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in dit lid voldaan. De termijn biedt voldoende ruimte voor de perceeleigenaar om de benodigde werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.
Lid 3. Het college kan een omgevingsvergunning voor afwijken van het lozingsverbod verlenen. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod niet billijk is. Dit is het geval wanneer het lozingsverbod tot onevenredig grote nadelen voor de perceeleigenaar leidt. Het college kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen. Zo kan de vergunning bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op een bepaalde overgangsperiode. Verder kan de gemeente voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening. Het is gewenst dat het college een beleidsregel vaststelt voor het verlenen van de omgevingsvergunning, zodat voor perceeleigenaren bij voorbaat duidelijk is of het aanvragen van die vergunning wel of niet kans van slagen heeft.
ARTIKEL 3: Lozingsverbod hemelwater
Lid 1. Het eerste lid bevat het verbod om in het afkoppelgebied hemelwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Het afkoppelgebied is aangewezen in bijlage 1 bij deze verordening. Dit betreft bijvoorbeeld gebieden waar de gemeente een gemengd rioolstelsel heeft vervangen door een gescheiden stelsel. In deze gebieden is het gewenst dat bestaande lozingen van hemelwater op het vuilwaterriool worden beeindigd.
Het verbod geldt voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. Het lozingsverbod dwingt perceeleigenaren om dat water op te vangen en zelf te gebruiken of te infiltreren, dan wel in het oppervlaktewater of in een hemelwaterstelsel te lozen.
Lid 2. Artikel 10.32a van de Wet milieubeheer (Wm) geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het hemelwater moet zijn beeindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in dit lid voldaan. De termijn biedt voldoende ruimte voor de perceeleigenaar om de benodigde werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.
Lid 3. Het college kan een omgevingsvergunning voor afwijken van het lozingsverbod verlenen. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod niet billijk is. Dit is het geval wanneer het lozingsverbod tot onevenredig grote nadelen voor de perceeleigenaar leidt. Het college kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen. Zo kan de vergunning bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op een bepaalde overgangsperiode, of alleen op de achterzijde van het gebouw. Verder kan de gemeente voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening. Het is gewenst dat het college een beleidsregel vaststelt voor het verlenen van de omgevingsvergunning, zodat voor perceeleigenaren bij voorbaat duidelijk is of het aanvragen van die vergunning wel of niet kans van slagen heeft.
ARTIKEL 4: Verplichting tot waterberging bij nieuwbouw
Lid 1. In dit artikel is geregeld dat lozen van hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in de hele gemeente alleen is toegestaan als er een waterberging wordt aangebracht. Nieuwe gebouwen zijn alle gebouwen die worden opgericht na inwerkingtreding van deze verordening (zie ook de toelichting bij artikel 1) Vanwege de klimaatontwikkelingen, waardoor steeds vaker steeds heftigere buien vallen, is het nodig dat ook particulieren een bijdrage leveren aan het vasthouden van dit regenwater op het eigen terrein. Daarom kiest de gemeente er voor om bij nieuwbouw in alle gevallen een waterberging verplicht te stellen. Deze verplichting geldt dus ook bij sloop/herbouw. Dit is een logisch moment om van particuliere eigenaren een bijdrage aan de beperking van wateroverlast te vragen. Tijdens de bouw zijn waterbergingsvoorzieningen immers makkelijk in te passen.
Een hemelwaterberging kan in verschillende vormen worden aangelegd. Voorbeelden zijn de aanleg van een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruiksysteem, het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Het schone hemelwater wordt vanuit de waterberging bij voorkeur hergebruikt of geloosd in de bodem (geinfiltreerd) of in oppervlaktewater.
Via de regel om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit per m2 verhard oppervlak, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering door de (extra) verharding gecompenseerd.
Lid 2. De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is gerelateerd aan de totale omvang van het verharde oppervlak op het perceel. Dat is de optelsom van alle bebouwing (het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) plus alle terreinverharding, zoals terrassen. Als de totale omvang van het verhard oppervlak op het perceel niet meer is dan 500 m2, moet de capaciteit van de hemelwaterberging 10 I per m2 verhard oppervlak zijn (oftewel 10 mm). Een capaciteit van 10 I per m2 betekent dat voor een perceel met een totaal bebouwd oppervlak van 200 m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van 10 maal 200 = 2.000 liter.
Bij grotere projecten is de minimale capaciteit 43,6 I per m2 verhard oppervlak. Deze laatste eis is in lijn met het beleid van het waterschap.
Lid 3. Voor nieuwbouw boven 500 m2 is op grond van de keur van het waterschap vaak al compenserende waterberging verplicht. Deze waterberging wordt vaak in de vorm van nieuw oppervlaktewater gerealiseerd. Als dat zo is, geldt op grond van deze verordening nog steeds de verplichting om 10 I per m2 verhard oppervlak op eigen terrein te bergen. De gemeente stelt deze eis om particuliere eigenaren meer te betrekken bij de klimaatopgave en een grotere bewustwording over deze problematiek te creeren.
De eis van het waterschap geldt niet bij sloop/herbouw. De eis van het waterschap is immers alleen van toepassing op de toename van verharding. Maar juist sloop/herbouw is een uitgelezen kans om berging te realiseren. Daarom stelt de gemeente wel de eis dat bij de grotere sloop/herbouw projecten 43,6 mm waterberging wordt gerealiseerd.
Lid 4. Een waterberging heeft aIleen het gewenste effect als deze het opgevangen hemelwater enige tijd vasthoudt. Maar niet te lang, want de waterberging moet wel weer beschikbaar zijn als de volgende bui zich aandient. Daarom is in het vierde lid geregeld dat de waterberging zo moet warden ontworpen dat deze binnen een 1 tot 3 dagen weer voor 90% beschikbaar is. De geleidelijke lediging van de waterberging kan bijvoorbeeld geschieden door deze als infiltratievoorziening in te richten.
De eis aan de ledigingstijd is niet van toepassing op waterbergingsvoorzieningen die zijn bedoeld voor hergebruik van het opgevangen hemelwater. Voor dergelijke voorzieningen is het juist gewenst dat het water zo lang mogelijk wordt vastgehouden.
Lid 5. Bij extreme neerslag, die de verplichte waterbergingscapaciteit in het betreffende werkingsgebied te boven gaat, kan gebruik warden gemaakt van de gemeentelijke voorzieningen voor het beheer van afvalwater. Bij voorkeur wordt het overtollige regenwater dan geloosd in het openbare hemelwaterstelsel. Het vijfde lid maakt duidelijk dat de waterberging niet bedoeld is om alle mogelijke regenbuien op te vangen. De gemeente zorgt voor openbare voorzieningen als noodoverloop. Dit artikellid geeft invulling aan de wettelijke zorgplicht die de gemeente heeft voor het verwerken van hemelwater, als dat redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan warden gevergd.
Nb: in situaties waar het mogelijk is om (deels) op oppervlaktewater te lozen, moet de waterbeheerder (in de regel het waterschap, die daarover regels heeft opgenomen in de keur of waterschapsverordening) warden geraadpleegd.
Lid 6. Het is niet zo dat deze verordening situaties die niet voldoen aan de waterbergingseis uit het eerste lid zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, een omgevingsvergunning aanvragen om geen waterberging te hoeven aanleggen. Dit is in lijn met de opdracht in art. 10.32a lid 2 Wm om geen lozingsverbod in te stellen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer kan warden gevergd.
ARTIKEL 5: Verplichting tot waterberging bij bestaande bouw
Lid 1. Vanwege de klimaatontwikkelingen, waardoor steeds vaker steeds heftigere buien vallen, is het nodig dat oak particulieren een bijdrage leveren aan het vasthouden van dit regenwater op het eigen terrein. Daarom kiest de gemeente er voor om particulieren in bepaalde gebieden te verplichten om bij bestaande bebouwing een waterberging aan te leggen. Een hemelwaterberging kan in verschillende vormen warden aangelegd. Voorbeelden zijn de aanleg van een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruiksysteem, het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Het schone hemelwater wordt vanuit de waterberging bij voorkeur hergebruikt of geloosd in de bodem (geinfiltreerd) of in oppervlaktewater. Via de regel om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit per m2 verhard oppervlak, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering door nieuwbouw en bestaande bouw gecompenseerd.
Lid 2. Het eerste lid gaat gelden zodra een bepaald gebied als hemelwaterbergingsgebied is aangewezen in bijlage 2. Binnen 6 maanden nadat die aanwijzing heeft plaatsgevonden, moet de hemelwaterberging zijn gerealiseerd. Deze termijn biedt voldoende ruimte voor de perceeleigenaar om de benodigde werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.
Lid 3. De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is gerelateerd aan de totale omvang van het verharde oppervlak op het perceel. Oat is de optelsom van alle bebouwing (het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) plus alle terreinverharding, zoals terrassen. De capaciteit van de hemelwaterberging moet 10 I per m2 verhard oppervlak zijn (oftewel 10 mm). Een capaciteit van 10 I per m2 betekent dat voor een perceel met een totaal bebouwd oppervlak van 200 m2 moet warden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van 10 maal 200 = 2.000 liter.
Lid 4. Een waterberging heeft aIleen het gewenste effect als deze het opgevangen hemelwater enige tijd vasthoudt. Maar niet te lang, want de waterberging moet wel weer beschikbaar zijn als de volgende bui zich aandient. Daarom is in het vierde lid geregeld dat de waterberging zo moet warden ontworpen dat deze binnen 1 tot 3 dagen weer voor 90% beschikbaar is. De geleidelijke lediging van de waterberging kan bijvoorbeeld geschieden door deze als infiltratievoorziening in te richten. De eis aan de ledigingstijd is niet van toepassing op waterbergingsvoorzieningen die zijn bedoeld voor hergebruik van het opgevangen hemelwater. Voor dergelijke voorzieningen is het juist gewenst dat het water zo lang mogelijk wordt vastgehouden.
Lid 5. Bij extreme neerslag, die de verplichte waterbergingscapaciteit in het betreffende werkingsgebied te boven gaat, kan gebruik warden gemaakt van de gemeentelijke voorzieningen voor het beheer van afvalwater. Bij voorkeur wordt het overtollige regenwater dan geloosd in het openbare hemelwaterstelsel. Het vijfde lid maakt duidelijk dat de waterberging niet bedoeld is om alle mogelijke regenbuien op te vangen. De gemeente zorgt voor openbare voorzieningen als noodoverloop. Dit artikellid geeft invulling aan de wettelijke zorgplicht die de gemeente heeft voor het verwerken van hemelwater, als dat redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan warden gevergd.
Nb: in situaties waar het mogelijk is om (deels) op oppervlaktewater te lozen, moet de waterbeheerder (in de regel het waterschap, die daarover regels heeft opgenomen in de keur of waterschapsverordening) warden geraadpleegd.
Lid 6. Het is niet zo dat deze verordening situaties die niet voldoen aan de waterbergingseis uit het eerste lid zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, een omgevingsvergunning aanvragen om geen waterberging te hoeven aanleggen. Dit is in lijn met de opdracht in art. 10.32a lid 2 Wm om geen lozingsverbod in te stellen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer kan warden gevergd.
In dit artikel is geregeld dat het college voor een individuele situatie een maatwerkvoorschrift kan stellen over de inrichting en het beheer van een waterberging. Bij beheermaatregelen valt te denken aan bijvoorbeeld de manier van onderhouden van afvoerleidingen of infiltratiekratten, deze kunnen verstopt raken. Met een maatwerkvoorschrift kan de gemeente voor een specifiek geval specifieke voorschriften geven over de inrichting en het beheer van een waterberging in concrete situaties. Het maatwerkvoorschrift is een besluit waartegen rechtsbescherming open staat.
ARTIKEL 6: Maatwerkvoorschriften
In dit artikel is geregeld dat het college voor een individuele situatie een maatwerkvoorschrift kan stellen over de inrichting en het beheer van een waterberging. Bij beheermaatregelen valt te denken aan bijvoorbeeld de manier van onderhouden van afvoerleidingen of infiltratiekratten, deze kunnen verstopt raken. Met een maatwerkvoorschrift kan de gemeente voor een specifiek geval specifieke voorschriften geven over de inrichting en het beheer van een waterberging in concrete situaties. Het maatwerkvoorschrift is een besluit waartegen rechtsbescherming open staat.
De gemeenteraad geeft de verardenende bevoegdheid op grond van artikel 147 van de Gemeentewet. Op grand van artikel 156 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad deze bevoegdheid delegeren aan het college. Voor het wijzigen van het afkoppelgebied (in bijlage 1) en het hemelwaterbergingsgebied (in bijlage 2) maakt de gemeenteraad hier gebruik van. Het college is ook de beheerder van het gemeentelijk riool en gaat over het verlenen van de omgevingsvergunning op grand van deze verardening.
Bij het wijzigen van het hemelwaterbergingsgebied houdt het college rekening met het gemeentelijk water- en rioleringsplan (WRP). Dit plan bezit een wettelijke basis en is in elke gemeente aanwezig, omdat de Wet milieubeheer dit in artikel 4.22 verplicht stelt.
In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder, beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden.