Organisatie | Valkenswaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoerings- en handhavingsbeleid 2023-2026 |
Citeertitel | Uitvoerings- en handhavingsbeleid 2023-2026 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-02-2023 | nieuwe regeling | 31-01-2023 |
Vergunningen, Toezicht & Handhaving Omgevingsrecht
Dit beleid is opgesteld en vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op het moment dat de Omgevingswet daadwerkelijk in werking treedt , dan zal dit beleid worden aangepast, vastgesteld en bekend gemaakt. Tot die tijd is dit het geldend beleid. Waar in dit beleid na het in werking treden van de Omgevingswet verwijzingen staan naar ‘oude wetten en regelingen’ die zijn komen te vervallen, dienen deze te worden gelezen zoals ze op dat moment zijn opgenomen in de Omgevingswet.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat gemeenten beleid vaststellen voor de (uitvoering van) vergunning, toezicht- en handhavingstaken (VTH-taken in vervolg) voor de in deze wet genoemde regelgeving (o.a. Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, Woningwet, etc.). Het gaat hier om zogenaamd Uitvoerings- en Handhavingsbeleid. Met dit document geven wij uitvoering aan deze verplichting.
Dit integrale uitvoerings- en handhavingsbeleid beschrijft de keuzes die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard maakt over de uitvoering van de vergunningverlening, toezicht en handhaving van de regels voor de fysieke (leef)omgeving. Het gaat dan om de (bestuursrechtelijke) vergunning-, toezicht- en handhavingstaken die wij op basis van art. 5.1. van de Wabo hebben en de daaraan aangehaakte omgevingsvergunningen uit lokale verordeningen.
De Wabo maakt bij het vaststellen van uitvoerings- en handhavingsbeleid onderscheid in beleid voor basistaken en niet-basistaken. Een groot deel van de milieutaken die een omgevingsdienst onder verantwoordelijkheid van de gemeente moet uitvoeren zijn verplichte basistaken.
Figuur 1: Overzicht reikwijdte beleid
Voor de verplichte basistaken heeft de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) uniform regionaal beleid opgesteld en dat is door de regio gemeenten vastgesteld1. Vanuit het oogpunt van effectiviteit, efficiency en het creëren van een gelijk speelveld is in onze gemeente dit uniforme regionale beleid daarnaast ook van toepassing op de overige (niet wettelijk verplicht door de omgevingsdienst uit te voeren) milieutaken. Die overige milieutaken noemen we verzoektaken.
Vanuit de gedachte om een uniform beleid te voeren is ook door de veiligheidsregio Brabant Zuidoost (VRBZO) ten aanzien van de taken voor brandveiligheid een uniform regionaal uitvoerings- en handhavingsbeleid vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Valkenswaard2.
Voor alle andere overige taken die uit de Wabo voortvloeien, stellen wij dit beleid vast. Deze taken zullen in de volgende hoofdstukken verder inzichtelijk worden.
Invoering Omgevingswet en Wet kwaliteitsborging
Naar verwachting zal de Omgevingswet samen met de Wet kwaliteitsborging (Wkb) de komende jaren in werking treden. Met de komst van beide wetten zal er voor Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH) veel veranderen. De Omgevingswet bundelt en moderniseert 26 bestaande wetten voor de leefomgeving. Hierbij gaat het onder meer om wet- en regelgeving op het gebied van bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur. Bij de Wkb wordt de kwaliteit van het ontwerp en uitvoering van bouwwerken niet meer door de gemeenten maar door marktpartijen bewaakt zodat het eindresultaat van die bouwwerken aan de voorschriften van het Bouwbesluit voldoet. Daarbij blijft de gemeente verantwoordelijk voor het toezicht op de bestaande bouw en bouw- en sloopveiligheid en blijft het bevoegd gezag voor het bouwdomein.
Om tijdig te kunnen voldoen aan de verplichtingen van deze nieuwe wetten is gemeente Valkenswaard begonnen met het onderzoeken van de consequenties van de nieuwe wetten voor o.a. de uitvoering van de taken van VTH. Dit onderzoek en de daadwerkelijke invoering van de wetten zal de komende jaren de nodige inspanningen vergen en veranderingen teweeg brengen en daarvoor heeft de gemeente Valkenswaard een programmateam in het leven geroepen.
In 2018 is het eerste deelproject van het programma Omgevingswet gestart, met de aftrap voor het project Omgevingsvisie, een belangrijk ambitie-instrument van de Omgevingswet.
Om de samenleving te betrekken bij het opstellen van de Omgevingsvisie wordt eerst een communicatie roadmap opgesteld. Met deze roadmap willen we laten zien hoe we verschillende stakeholders; bewoners, ondernemers, belangengroeperingen, ketenpartners, etc. gaan betrekken bij het opstellen van de omgevingsvisie. Daarnaast is tijdens een in een interactieve themabijeenkomst met de Raad gesproken over de onderwerpen die horen bij de belangrijke thema's die uit de Toekomstvisie naar voren komen; Sociale cohesie, Innovatie en Leisure.
In 2019 is parallel gestart met het samenvoegen van alle verordeningen met een ruimtelijke component tot één omgevingsverordening. Hierbij is o.a. bekeken op welke regels we wel/niet handhaven en welke mogelijk kunnen vervallen. De omgevingsverordening is een tussenstap naar het opstellen van het omgevingsplan voor Valkenswaard. Dit is, zeg maar, het nieuwe overkoepelende plan waarin bestemmingsplannen, regelgeving en beleid samen zijn opgenomen.
Deze omgevingsverordening en de omgevingsplannen die daarop volgen zullen grote consequenties hebben voor de vergunningverlening en de handhaving. De komende jaren zullen we stapsgewijs gaan ontdekken wat het ‘verruimen van regels’ voor Valkenswaard gaat betekenen en waar we als gemeente gaan loslaten en waar we juist gaan handhaven om zo bepaalde ambities te behalen.
Begin 2022 vond de aftrap ‘Minimale Eisen Lijst’ VNG plaats en zijn naar aanleiding hiervan in december 2022 door de raad op de volgende aspecten in het fysieke domein besluiten genomen.
Daarnaast is er eind 2022 gestart met het opstellen van werkprocessen voor het Omgevingsoverleg, Omgevingsvergunning en de bouwmelding in het kader van de Wkb. Ten slotte is er begin 2023 gestart met het opstellen van sjablonen voor het Omgevingsoverleg, de Omgevingsvergunning en de bouwmelding.
1.3 Kwaliteitscriteria en competentieprofielen
De hoofddoelstelling op het terrein van het omgevingsrecht is het waarborgen van een veilige fysieke humane leefomgeving. Om deze doelstelling te realiseren zijn in wet- en regelgeving -al dan niet via een vergunningstelsel- diverse voorschriften gesteld en hebben o.a. gemeenten diverse VTH-taken toegewezen gekregen. Hierbij is het belangrijk dat de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken goed is geregeld. Om dit te bereiken heeft de wetgever met de vaststelling van de Wet VTH zogenaamde kwaliteitscriteria in het leven geroepen. De kwaliteitscriteria zijn bedoeld om de uitvoering van de VTH-taken te professionaliseren en de gewenste kwaliteit en kwantiteit in de organisatie te borgen.
Onze gemeente heeft de kwaliteitscriteria in de Verordening “kwaliteit VTH omgevingsrecht Valkenswaard” geborgd3.
De kwaliteitscriteria stellen eisen aan:
In vervolg op de aanbeveling van Berenschot (2019) zijn aan de kwaliteitscriteria competentieprofielen toegevoegd. De systematiek van de competentieprofielen is anders dan van de inhoudelijke kwaliteitscriteria. Competenties zijn moeilijker objectief en kwantitatief meetbaar te maken dan de inhoudelijke kwaliteitscriteria. Ook de ontwikkeling van competenties is complexer dan die van inhoudelijke kennis en vaardigheden. Om tot een adequate invoering van de nieuwe competentieprofielen te komen is het noodzakelijk om een stappenplan te volgen, waarbij invoering van de Omgevingswet het startpunt is.
De competentieprofielen en het stappenplan hebben oog voor de organisatie, het werk en de mensen. Het zegt iets over de visie, processen en afspraken, maar ook iets over uitvoering van de VTH-taken binnen teams en functioneren van individuen daarbij. Om recht te doen aan de lokale autonomie is gekozen om de focus niet op medewerkersniveau, maar op organisatieniveau te leggen. Op dat niveau is dan sprake van een soort ‘bundeling’ van de in de organisatie (bij de individuele medewerkers) aanwezige competenties. De beoordeling van de medewerkers blijft daarmee de verantwoordelijkheid van de eigen organisatie.
De procescriteria zien toe op een programmatische en cyclische benadering van uitvoering en handhaving volgens de zogenaamde ‘Big 8’ (zie figuur 2). Het alleen op papier zetten is uiteraard niet voldoende. In de dagelijkse praktijk moet aan het vastgestelde beleid uitvoering gegeven worden. In onderstaande figuur, genaamd de ‘Big 8’ is het cyclische proces schematisch weergegeven.
Het bovenste gedeelte van de ‘Big 8’ richt zich op de strategische cyclus en het onderste gedeelte op de operationele cyclus. De stappen uit dit model lichten wij hieronder kort toe, waarbij wij tevens aangeven hoe wij hier invulling aan geven.
De strategische cyclus, bestaande uit een strategische en een operationeel beleidskader, begint met het analyseren van relevante elementen dan wel veranderingen voor de vergunningverlening en toezicht- en handhavings-organisatie. Hiertoe worden in ieder geval gerekend:
Strategisch beleidskader: Op basis van een evaluatie van het eerdere beleid, de jaarlijkse verantwoordingsrapportages en de vierjaarlijks analyse van inzichten/probleemanalyse formuleren wij het strategische beleidskader voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit kader omvat voornamelijk de uitgangspunten van onze visie, de doelen die wij de komende vier jaar willen realiseren, de activiteiten om deze doelen te behalen en de prioritering daarvan. Voor de te verrichten werkzaamheden ligt de geplande personele en financiële capaciteit vast in de begroting. In hoofdstuk 2 van dit document is het strategische beleidskader opgenomen.
Operationeel beleidskader: Het operationele beleidskader bevat de strategie om de doelen te realiseren en vormt de basis voor de operationele cyclus. Het gaat om uitvoeringsbeleid waarin wij vastleggen op welke manier en op welk niveau wij zaken toetsen, toezichthouden of handhaven. In de hoofdstukken 3 en 4 van dit document is het operationele beleidskader opgenomen.
Het strategische en operationele beleidskader stemmen wij af met andere betrokken bestuursorganen en partners, zoals de ODZOB en VRBZO, die belast zijn met de uitvoering en/of (strafrechtelijke) handhaving.
De operationele cyclus bestaat uit het:
De jaarlijkse en/of periodieke evaluatie kan betekenen dat wij het beleid tussentijds moeten bijstellen of tussentijdse aanpassingen doorvoeren en opnemen als beleid.
Planning & control: Jaarlijks stellen wij in een afzonderlijk document een uitvoeringsprogramma voor vergunningverlening, toezicht en handhaving vast, daarin nemen wij de in dat programmajaar ter realisatie van de gestelde strategische doelen uit te voeren activiteiten op. Hierbij geven wij ook aan met welke inzet van mensen en middelen dat gebeurt. Het uitvoeringsprogramma leggen wij vóór vaststelling door het college ter afstemming voor aan de bij het uitvoeringsprogramma betrokken uitvoeringsorganisaties en de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving.
Uitvoeringsprogramma: In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma nemen wij de voorgenomen activiteiten voor dat programmajaar op. Dit plan wordt elk jaar voor 1 februari van dat jaar vastgesteld. Voor de specifieke wijze waarop wij de activiteiten en bijbehorende informatiestromen uitvoeren hanteren wij een handboek met protocollen, werkinstructies, checklists en geautomatiseerde werkprocessen. Op deze wijze borgen wij de uniformiteit en kwaliteit.
Uitvoering: De in het uitvoeringsprogramma opgenomen activiteiten voeren wij uit volgens de daarvoor opgestelde strategieën in het operationele beleidskader en de specifieke protocollen, werkinstructies, checklists en werkprocessen. Wij zorgen dat daarvoor voldoende hulpmiddelen beschikbaar zijn.
Monitoring: Het laatste onderdeel van de beleidscyclus is de monitoring. De voortgang van de jaarlijks voorgenomen activiteiten worden lopende het uitvoeringsjaar tussentijds binnen de afdeling geëvalueerd. Eventuele afwijkingen worden besproken met de betreffende clusters en de teammanager, daar waar nodig zal het beleid worden aangepast en ter vaststelling worden voorgelegd aan het bestuur. Na afloop van het uitvoeringsjaar volgt er een evaluatie welke wordt vastgelegd in het op te stellen jaarverslag.
Het uitvoeringsprogramma én het jaarverslag worden jaarlijks ter kennisneming aan de gemeenteraad gezonden.
Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze beleidsregels, vooral wanneer deze voor één of meerdere belanghebbende(n) gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen of als sprake is van urgentie en/ of zwaarwegende planologische of maatschappelijke belangen. Het gaat dus om uitzonderingsgevallen, waarbij na afweging van de betrokken belangen gemotiveerd kan worden afgeweken.
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten, doelen en activiteiten
We hebben als gemeente Valkenswaard een toekomstvisie 2040 vastgesteld. Binnen die toekomstvisie staan twee pijlers centraal. Pijler 1: Kwaliteit van leven in Valkenswaard en Pijler 2 Ff offline in Valkenswaard. Vanuit vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) hebben wij eveneens een visie, met bijbehorende doelen gesteld, deze dragen bij aan de pijlers van de toekomstvisie 2040.
2.2 Onze visie op Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving
De afdeling Klant Contact Omgeving (KCO) draagt zorg voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Wij streven in alles wat wij doen naar een veilige en gezonde plek om te wonen, te werken en te recreëren voor iedereen binnen gemeente Valkenswaard, nu en voor de generaties die volgen. Dit doen we door met daadkracht en verantwoordelijkheidsgevoel duidelijke verwachtingen te communiceren. We zijn oplossingsgericht, creëren mogelijkheden, zijn flexibel waar dit kan en stellen grenzen waar nodig, vanuit de bedoeling van de wet. Wij zoeken de samenwerking op met alle betrokkenen, we zijn toegankelijk, integer, rechtvaardig en we leveren kwaliteit. De afdeling Klant Contact Omgeving (KCO) draagt zorg voor vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Bij het uitvoeren van onze werkzaamheden hanteren wij de volgende uitgangspunten:
Rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bij uitvoering.
Consequente en gelijke uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhavingstaken volgens het rechtsgelijkheidsprincipe en rechtszekerheidsprincipe. Handhaving wordt uitgevoerd volgens de uniforme Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO);
VTH-taken geen doelen op zich.
Vergunningen verlenen en handhaven zijn geen doelen op zich, maar leveren een bijdrage aan de bij wet- en regelgeving beoogde doelen. Het wordt ingezet ter voorkoming of beëindiging van gevaar, hinder en/of overlast. Vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn daarmee instrumenten om bij te dragen aan een veilige, leefbare en duurzame gemeente waar het prettig is om te wonen, te werken en te recreëren.
Eigen verantwoordelijkheid burgers en bedrijven.
In het licht van de toekomstige Omgevingswet ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de naleving van regels en vergunningsvoorwaarden bij burgers en bedrijven dan wel de partijen die namens hen optreden. Zij moeten hierin nadrukkelijk hun eigen verantwoordelijkheid nemen.
Doelmatige invulling gemeentelijke VTH-taken.
De gemeente ziet ten aanzien van de vangnetfunctie op een doelmatige wijze toe of de verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen. Hierbij is een proactieve en oplossingsgerichte houding, met een gerichte aanpak bestaande uit een doordachte mix van instrumenten, van belang. Preventieve instrumenten zoals actieve communicatie en (burger)participatie hebben een duidelijke voorkeur boven repressieve instrumenten, met als insteek om repressieve handhaving te voorkomen en (spontane) naleving van de regels te bevorderen. Hierbij verliezen wij echter niet uit het oog dat repressief bestuursrechtelijk handhaven in bepaalde gevallen noodzakelijk zal blijken, maar dat ook dit uiteindelijk leidt tot een betrouwbare gemeente, gelijkwaardigheid en een beter naleefgedrag van de wet- en regelgeving.
We kunnen niet overal en altijd op de naleving van alle regels toezien. De gemeentelijke inspanning voor de VTH-taken concentreert zich daarom op een aantal prioriteiten, die zijn gebaseerd op de in bijlage 2 en 3 opgenomen risicomatrices. Het toegekende risicotype bepaalt het niveau van toetsing en toezicht.
Om te komen tot een daadwerkelijke uitvoering van de door ons verwoorde visie, stellen wij onszelf doelen. In dit verdere beleid beschrijven we hoe we dat gaan doen, ook wel genoemd: ‘Het operationeel beleidskader’.
De doelen die wij als gemeente bij VTH stellen zijn enerzijds gebaseerd op de uitgangspunten die wij hanteren bij de uitvoering van onze werkzaamheden en anderzijds zijn ze gebaseerd op de per taakveld specifieke analyse van inzichten en probleemanalyses met daarin opgenomen risicomatrices (zie bijlage 1, 2 en 3). De hoofddoelstelling op het terrein van het omgevingsrecht is het waarborgen van een veilige fysieke humane leefomgeving. De accenten voor vergunningverlening, toezicht en handhaving liggen primair dan ook op het waarborgen en waar mogelijk verbeteren van enerzijds een (fysiek) veilige leefomgeving en anderzijds een leefbare leefomgeving.
In de Verordening “kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Valkenswaard” heeft de gemeenteraad bepaald dat het waarborgen van de gemeentelijke dienstverlening, de uitvoeringskwaliteit van diensten & producten en de financiën centraal dient te staan, waarbij we volgende invulling aan deze begrippen geven:
In dit uitvoeringsbeleidsplan staan daarom de thema’s veiligheid en ondermijning, leefbaarheid, dienstverlening, uitvoeringskwaliteit en financiën centraal. Binnen deze thema’s haken wij zoveel mogelijk in op de landelijke, regionale en plaatselijke focus voor milieu- en brandveiligheidstaken (duurzaamheid, veiligheid en gezondheid), en op de door de gemeente vastgestelde Integrale Veiligheidsnota voor wat betreft de aandachtspunten met betrekking tot ondermijning en woonoverlast.
Voor de komende vier jaar stellen wij bij de VTH-taken per thema de onderstaande doelstellingen (zie kolom: Wat willen we bereiken?). Per doelstelling geven wij de activiteiten aan om deze doelen te realiseren (zie kolom: Wat gaan we er voor doen?). De activiteiten werken wij verder uit in de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s. Uiteraard is de ambitie om gedurende deze beleidsperiode alle activiteiten te realiseren.
2.4.1 Thema Veiligheid en Ondermijning
Het thema veiligheid heeft betrekking op het (brand)veilig gebruik en de (fysieke) veiligheid van bouwwerken, open erven en terreinen om zodoende een fysiek veilige leefomgeving te waarborgen en bevorderen. Het thema Ondermijning heeft tot doel om ondermijnende activiteiten zoveel mogelijk te voorkomen, tegen te gaan, te verstoren en te stoppen.
Het thema leefbaarheid heeft betrekking op het waarborgen en bevorderen van de kwaliteit van de leefomgeving alsmede het behoud van natuur- en cultuurhistorische waarden.
Het thema Dienstverlening heeft betrekking op het waarborgen en bevorderen van de manier waarop (in communicatie, snelheid) de organisatie met belanghebbenden (aanvragers, klagers, etc.) omgaat. Het dienstverleningsconcept van de gemeente Valkenswaard speelt hier ook een grote rol in.
2.4.4 Thema Uitvoeringskwaliteit diensten & producten
Het thema Uitvoeringskwaliteit van diensten & producten heeft betrekking op het waarborgen en bevorderen van de mate waarin een product voldoet aan juridische doelen (zoals geformuleerd in de relevante wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur) en bijdraagt aan de omgevingsdoelen.
Het thema Financiën heeft betrekking op de inzet van middelen in relatie tot de kwaliteit van de geleverde diensten en/of producten.
De gemeente Valkenswaard beschikt niet over voldoende personeel en financiële middelen om het behandelen van omgevingsvergunningen, het afhandelen van meldingen en alle handhavingstaken volledig zelf uit te voeren of uit te laten voeren. Daarom is het noodzakelijk om een verantwoorde prioritering aan te brengen in de VTH-taken en -doelen: welke taken krijgen voorrang boven anderen.
Voor iedere bestuursperiode van vier jaar bepalen wij prioriteiten aan de hand van het coalitie- programma, een analyse van inzichten (vergunningverlening) en probleemanalyse (handhaving). Onderdeel van deze analyses is een risicoanalyse, waarbij wij de negatieve effecten en kans op overtreding van de regelgeving in beeld brengen. Vervolgens prioriteren wij op grond van de beschermde belangen en de overtredingskans.
Jaarlijks vertalen wij de prioritering door in het uitvoeringsprogramma en bepalen wij hoe de aanwezige capaciteit binnen de gemeente in te zetten. Bij de jaarlijkse evaluatie van het beleid en de uitvoering checken wij of de prioritering bijgesteld moet worden. Bijvoorbeeld omdat overtredingen vaker voorkomen en/ of een groter effect hebben dan verwacht. Uiteraard spelen ook de politieke context en maatschappelijke ontwikkelingen hierbij een rol.
2.5.1 Analyse van inzichten Vergunningverlening
De gemeente Valkenswaard beschikt niet over voldoende personeel en financiële middelen om het verlenen van omgevingsvergunningen en het afhandelen van meldingen volledig zelf uit te voeren of te laten uitvoeren. Het voeren van beleid is noodzaak. Beleid voeren betekent dus kiezen welke inspanningen wij op dit gebied verrichten. Het maken van een goede keuze begint bij een inventarisatie van welke concrete taken wij op het gebied van vergunningverlening en afhandeling van meldingen hebben. Daarna vindt –binnen de wettelijke c.q. juridische mogelijkheden– prioritering plaats.
Stap 1: Inventarisatie concrete taken op gebied van vergunningverlening en meldingen
De Wabo bepaalt in artikel 5.1 voor welke wetgeving (o.a. Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, Woningwet, Wet Natuurbescherming, etc.) de Wabo van toepassing is en welke overheidsinstantie het bevoegd gezag is. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij het bevoegd gezag. De wetgeving bepaalt ook dat de Omgevingsdienst een aantal milieutaken, de basistaken, voor ons moet uitvoeren. Wij voeren dus geen basistaken uit maar zijn wel verantwoordelijk voor de besluitvorming. Ook de niet verplichte milieu gerelateerde taken voert de Omgevingsdienst voor ons, als verzoektaak, uit. Voor de uitvoering van de basis- en verzoektaken geldt specifiek beleid, namelijk uniform regionaal uitvoeringsbeleid4. Voor de volgende concrete taken, die wij zelf uitvoeren, zijn wij het bevoegd gezag:
Figuur 3: Tabel 1 Wabo gerelateerde uitvoeringstaken
Niet alle voorschriften in het Omgevingsrecht zijn rechtstreeks van toepassing op initiatiefnemers, bewoners en/of gebruikers van een bouwwerk, open erf of terrein, maar vormen toetsingsgronden waaraan het college een ingediende aanvraag om omgevingsvergunning toetst.
Op deze manier vindt de waarborging plaats dat in overeenstemming met de geldende regelgeving wordt gehandeld. Dit brengt met zich mee dat het college de verantwoordelijkheid heeft alleen omgevingsvergunningen te verlenen in overeenstemming met het wettelijke toetsingskader. Wij toetsen de aanvragen om omgevingsvergunning dan ook integraal, zoals de aard van het vergunningenstelsel dit ook verplicht. Het is daarom niet mogelijk om invulling aan deze taak te geven door middel van bijvoorbeeld een selectieve of steekproefsgewijze toetsing of het naar eigen inzicht bepaalde onderdelen van de regelgeving wel en andere niet te controleren. Ook prioritering binnen de diverse (deel)activiteiten omgevingsvergunning achten wij daarom niet aan de orde c.q. relevant.
Wel biedt het wettelijke kader gemeenten de ruimte om –op basis van een risicoanalyse– te variëren in intensiteit van toetsing van (verschillende typen bouwwerken) aan het Bouwbesluit. Variëren in de intensiteit van toetsing is noodzakelijk om de beschikbare capaciteit effectief in te zetten.
Om te bepalen met welke intensiteit een bepaald onderdeel binnen het Bouwbesluit wordt getoetst, hebben wij -conform de procescriteria in het Bor en Mor en de “Kwaliteitscriteria”- aansluiting gezocht bij de Landelijke Toetsmatrix Bouwbesluit (LTB 2012). Prioriteiten bij de lokaal meest voorkomende typen bouwwerken zijn daarbij bepaald aan de hand van het -door het Expertisecentrum Rechtshandhaving van het Ministerie van Justitie ontwikkelde- instrument van de “risicomatrix”. Gemeenten kunnen met dit instrument op een snelle maar verantwoorde wijze prioriteiten stellen. De ingevulde risicomatrix is hierna opgenomen.
Toelichting ingevulde risicomatrix
Voor een toelichting op de ingevulde risicomatrix (uitleg effecten, schalen, en dergelijke) verwijzen wij naar bijlage 1.
Voor vergunningverlening hebben wij aan de hand van de risicomatrix behorend bij de analyse van inzichten (zie in bijlage 2) bepaald welke bouwwerken prioriteit hoog, midden en laag hebben:
Figuur 4: Prioriteiten vergunningverlening
Bouwwerken met een hoge prioriteit krijgen bij de vergunningverlening de meeste aandacht en worden voor veiligheid getoetst op het hoogste niveau. De midden en lage prioriteit bouwwerken krijgen minder aandacht en toetsen wij op een lager niveau. Echt geen prioriteit geven aan een vergunningaanvraag is wettelijk gezien niet mogelijk aangezien er te allen tijde een vergunning of besluit genomen dient te worden. Bij de vergunningenstrategie in hoofdstuk 3 gaan we hier verder op in
2.5.2 Probleemanalyse Toezicht en Handhaving
De gemeente Valkenswaard beschikt niet over voldoende personeel en financiële middelen om alle toezicht- en handhavingstaken volledig zelf uit te voeren of te laten uitvoeren. Het voeren van beleid is noodzaak. Beleid voeren betekent dus kiezen welke inspanningen wij op dit gebied verrichten. Het maken van een goede keuze begint bij een inventarisatie van welke concrete toezicht- en handhavingstaken er zijn en/of welke concrete gedragingen om handhaving vragen. Daarna vindt prioritering plaats.
Stap 1: Inventarisatie concrete toezicht- en handhavingstaken / concrete gedragingen
De Wabo bepaalt in artikel 5.1 voor welke wetgeving (o.a. Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, Woningwet, Wet Natuurbescherming etc.) de Wabo van toepassing is en welke overheidsinstantie het bevoegd gezag is. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij het bevoegd gezag. De wetgeving bepaalt ook dat de Omgevingsdienst (het toezicht op en de handhaving van) een aantal milieutaken, de basistaken, voor ons moet uitvoeren. Wij voeren dus geen basistaken uit maar zijn wel verantwoordelijk voor de besluitvorming. Ook de niet verplichte milieu gerelateerde toezicht- en handhavingstaken voert de Omgevingsdienst voor ons, als verzoektaak, uit. Voor de uitvoering van de basis- en verzoektaken geldt specifiek beleid, namelijk de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht. Voor de volgende concrete toezicht- en handhavingstaken, die wij zelf uitvoeren, zijn wij het bevoegd gezag:
Figuur 5: Tabel Wabo gerelateerde toezicht- en handhavingstaken
Op basis van klachten en ambtshalve constateringen c.q. constateringen door derden zijn er daarnaast specifiek voor onze gemeente concrete gedragingen te benoemen die om handhaving vragen. Dit wordt per melding of klacht afgewogen binnen de prioritering.
Handhavingsverzoeken pakken wij te allen tijde op, maar kijken daarbij ook naar de gestelde prioriteiten. Zo kan het zijn dat bij een handhavingsverzoek met een lagere prioriteit er een nadere termijn wordt gesteld waarbinnen het handhavingsverzoek zal worden afgehandeld. In de overige gevallen worden de verzoeken binnen de gestelde tijd afgehandeld.
Om vervolgens op een snelle maar verantwoorde wijze prioriteiten te stellen ten aanzien van de gemeentelijke taken op het gebied van toezicht en handhaving, hanteren wij het (door het Expertisecentrum Rechtshandhaving van het Ministerie van Justitie ontwikkelde) instrument van de “risicomatrix”. De risicomatrix past in het beleidsconcept programmatisch handhaven en sluit daarmee aan op de wettelijk gestelde procescriteria. Vooraf wordt opgemerkt, dat de uitkomst van de risicomatrix subjectief is. De uitkomst wordt immers beïnvloed door politieke keuzes en gebeurtenissen in de maatschappij. De ingevulde risicomatrix voor onze lokale toezicht- en handhavingstaken is hierna opgenomen.
Toelichting ingevulde risicomatrix
Voor een toelichting op de ingevulde risicomatrix (uitleg effecten, schalen, en dergelijke) verwijzen wij naar bijlage 1. Voor toezicht en handhaving hebben wij de prioriteiten aan de hand van de risicomatrix behorend bij de probleemanalyse in bijlage 3 bepaald welke bouwwerken en activiteiten prioriteit hoog, midden en laag hebben:
Toezicht en Handhaving (OV = Omgevingsvergunning)
Figuur 6: Prioriteiten toezicht en handhaving
De geselecteerde hoge handhavingsprioriteiten pakken wij met voorrang op. In de volledige risicomatrix (zie bijlage 3) staan ook activiteiten met prioriteit geen opgenomen, hieraan zal vanuit toezicht en handhaving geen prioriteit aan worden gegeven. Dit betekent echter niet dat dergelijke zaken nooit worden opgepakt, maar dat zal per zaak bekeken worden en is afhankelijk van het geval.
Bij het stellen van doelen is ook zoveel mogelijk aangehaakt bij deze prioriteiten. Deze prioritering betekent ook dat andere zaken minder aandacht krijgen of niet meer danwel niet direct worden aangepakt. Bij de nalevingsstrategie in hoofdstuk 4 gaan we hier verder op in.
Dat er speerpunten zijn betekent niet dat tegen andere geconstateerde overtredingen niet wordt opgetreden. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van activiteiten die worden uitgevoerd zonder een daarvoor benodigde vergunning wordt de activiteit direct stilgelegd. Met het direct stilleggen van de activiteiten wordt, naast het bevriezen van de situatie, geprobeerd om de betrokkene ertoe te bewegen om een vergunning aan te vragen. Achteraf is er vaak meer vertraging en er worden meer kosten gemaakt doordat werkzaamheden maar gedeeltelijk af zijn. Indien het onaannemelijk is dat er een vergunning verleend kan worden wordt de betrokkene daar ook op gewezen. Wij verwachten dat van deze werkwijze een preventieve werking uit gaat.
Zoals aangegeven in de landelijke handhavingsstrategie omgevingsrecht zullen wij ook direct optreden tegen ernstige overtredingen, calculerend gedrag en malafide overtreders, verder wordt er voor de overige werkzaamheden gekeken naar de prioritering van bepaalde taken.
Daarnaast kunnen we tegenwoordig ook gebruik maken van de Wet Aanpak Woonoverlast (WAW). Deze wet is een bevoegdheid die voortkomt uit de Gemeentewet, maar heeft ook directe koppeling met de WABO-gerelateerde regelgeving zoals de Woningwet en het Bouwbesluit. De beleidsregel die voort komt uit de WAW vraagt om integraal te kijken naar vraagstukken die betrekking hebben op woonoverlast.
2.5.4. (Thema)gerichte toezichtstaken
Door voorvallen en calamiteiten worden er door de landelijke en provinciale overheid extra taken opgelegd zoals bv het onderzoek naar breedplaatvloeren, of brandwerendheid gevels. Deze van bovenaf opgelegde taken zullen te allen tijde prevaleren boven de vastgestelde prioritering en als gevolg daarvan zal er bijgestuurd moeten worden op de uitvoering van de vastgestelde prioriteiten aan de hand van een afweging van de risico’s.
Ondermijnende criminaliteit is geen specifieke Wabo-taak. Toch bieden de WABO en APV wel al handvatten om zowel preventief als repressief hiertegen te kunnen handhaven. Hierbij valt te denken aan toepassing van wet Bibob bij aanvragen voor omgevings- of APV-gerelateerde vergunningen, maar bijvoorbeeld ook door gewoonweg periodieke controles uit te voeren op strijdig gebruik, bouw- en milieucontroles.
Ondermijnende criminaliteit kan met een brede scope aan handvatten uit de Wabo en andere wetgeving, zoals de Wet BRP, worden aangepakt, echter dient dit nog voldoende in de uitvoering van de VTH-taken te worden geactiveerd. Hierin speelt het kennisniveau en de bewustwording van de medewerkers van de VTH-taken een grote rol.
2.6 Methodiek evalueren en monitoring
Door monitoring van de resultaten en voortgang van de uitvoering van het beleid houden we zicht op de mate van doelrealisatie (effectiviteit). Door op een goede manier te registreren en periodiek te evalueren, is het mogelijk om waar nodig tussentijds bij te sturen op uitvoering en/of beleid. De monitoringsresultaten geven wij weer in het jaarverslag en gebruiken wij voor bijsturing van de operationele cyclus en voor input op de beleidsevaluatie. Dit is dus van belang voor eventuele bijsturing en de verantwoording aan onze raad en burgers.
In bijlage 4 is per doelstelling aangegeven welke indicator wij hanteren en de daarvoor benodigde gegevens om de voortgang van de doelrealisatie te meten.
Als richtlijnen bij de monitoring wordt aangehouden:
2.6.2 Verantwoording en verslaglegging (artikel 7.6 Bor)
Monitoring van bovenstaande indicatoren vindt jaarlijks plaats.
Daarnaast monitoren wij, conform het bepaalde in artikel 7.6 van het Besluit Omgevingsrecht en artikel 10.6 Regeling Omgevingsrecht, periodiek de uitvoering van het uitvoeringsprogramma. Dit doen wij door in ieder geval gegevens betreffende het aantal verleende omgevingsvergunningen, het aantal uitgevoerde controles, geconstateerde overtredingen, opgelegde bestuurlijke sancties, en ontvangen klachten bij te houden. De (eind)resultaten worden in het jaarverslag opgenomen. Dit jaarverslag wordt door ons college vastgesteld en ter kennisname aan de raad voorgelegd.
Indien uit de monitoring van de indicator blijkt dat de doelstelling niet gerealiseerd wordt, nemen wij hiervoor een verklaring op in het jaarverslag. Indien nodig worden verbetermaatregelen voorgesteld die ertoe dienen te leiden dat in de komende periode de doelstelling wel gerealiseerd wordt. In het verslag over die komende periode wordt dan weer ingegaan op het effect van de verbetermaatregelen.
Hoofdstuk 3 Vergunningenstrategie
In dit hoofdstuk beschrijven wij het operationele beleidskader voor Vergunningverlening:
de werkwijze(n) die wij op basis van artikel 2.1 van de Wabo toepassen voor het verlenen, weigeren en/of intrekken van een omgevingsvergunning, het afhandelen van meldingen, het verlenen van ontheffingen en het opstellen en vaststellen van een verklaring van geen bedenkingen.
De hiervoor ontwikkelde vergunningenstrategie bestaat uit drie instrumenten:
De preventiestrategie richt zich enerzijds op het vergroten van kennis en bewustwording bij burgers, bedrijven en instanties over welke regelgeving van toepassing is en voor welke activiteiten een melding of vergunning nodig is. Om (spontaan) aan deze regels te kunnen voldoen, moet immers bekend zijn welke regels van toepassing zijn. Anderzijds richt de preventiestrategie zich op het stimuleren van betrokkenen om aan de geldende regels te voldoen.
Inzet van de preventiestrategie heeft doorlopend plaats en gaat veelal vooraf aan potentiële aanvragen of meldingen. Door inzet in het voortraject willen wij zoveel mogelijk voorkomen dat wij achteraf tot actie moeten overgegaan. Bij de preventiestrategie onderscheiden wij een aantal trajecten:
Uit ervaring blijkt dat onvolledige en/ of onjuiste aanvragen danwel overtredingen bij burgers en bedrijven regelmatig voortkomen uit het gebrek aan kennis over de geldende wetten en regels. Door dit gebrek aan kennis is er vaak niet het besef dat niet volgens de regels wordt gehandeld. De gemeente stimuleert potentiële aanvragers actief na te gaan of aanvragen of meldingen nodig zijn en ten behoeve van de afhandeling te komen tot goed uitgewerkte aanvragen. Hiertoe passen wij de preventiestrategie op de onderstaande manieren toe.
Voorlichting en informatievoorziening: potentiële aanvragers kunnen informatie opvragen via mail of telefonisch contact. Daarnaast bieden wij initiatiefnemers een vooroverleg aan in de vorm van een concept aanvraag: toetsing van een concreet plan aan het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Het doel van vooroverleg is om na te gaan of een voorgenomen activiteit wenselijk is. Ook maken wij gebruik van (publicaties in) de (lokale) media en de gemeentelijke website. Op de gemeentelijke website en bij het Omgevingsloket (in de vorm van brochures) bieden wij (doorlopend) informatie aan over vergunningverlening en onderwerpen die wij een hoge prioriteit toekennen (zie paragraaf 2.5).
Voor een aanvraag omgevingsoverleg of omgevingsvergunning is vaak advies nodig van interne vakspecialisten en/of externe vakspecialisten van onze ketenpartners. Ketenpartners zijn de ODZOB, VRBZO, waterschap, provincie, GGD en Rijkswaterstaat. Daarnaast hebben we nog de commissies Welstand en A2-Erfgoed die adviezen verstrekken. Om van alle benodigde vakspecialisten één integraal advies te ontvangen, zonder dat dit advies tegenstrijdige beschrijvingen bevat, is het nodig om het advies in overleg met de vakspecialisten op te stellen of vooraf te bespreken. Om die reden is er vooruitlopend op de ingang van de Omgevingswet nu al een Intake- en Omgevingstafel ingesteld waarbij alle benodigde vakspecialisten, initiatiefbegeleider, voorzitter en secretaris aanwezig zijn. Bij deze tafels worden respectievelijk de wenselijkheid en haalbaarheid beoordeeld en vastgelegd in één adviesformulier.
Voor zowel een aanvraag omgevingsoverleg als omgevingsvergunning is in 2022/2023 een proces opgesteld en uitgewerkt, waarin de Intake -en Omgevingstafel zijn opgenomen. Hierdoor is het voor één ieder duidelijk welke stappen, werkwijze en rollen in het proces zijn vastgelegd.
Zodra een formele aanvraag wordt ingediend, zetten wij de toets-strategie in. Deze strategie geeft op hoofdlijnen aan op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de toets van verschillende soorten aanvragen voor een omgevingsvergunning. Op hoofdlijnen omdat een omgevingsvergunning (of weigering) veelal een ‘gebonden beschikking’ is: een besluit dat niet van algemene strekking is, waarvan het verlenen of weigeren strikt gereguleerd is door de wettelijke regeling. De wijze van indiening van de aanvraag, de voorbereidingsprocedures, de wijze van beschikken en de termijnen zijn wettelijk vastgelegd en geven dus een beperkte vrijheid in de wijze van uitvoering.
De toets-strategie heeft een directe relatie en doorwerking in het operationele beleidskader voor Toezicht & Handhaving en dan de toezichtstrategie (hoofdstuk 4.3.2) in het bijzonder. De accenten die wij bij het toetsen van aanvragen hanteren, geven namelijk ook richting aan die wij bij het toezicht “buiten” belangrijk vinden. Bij deze strategie onderscheiden wij een aantal trajecten, zijnde de verschillende soorten aanvragen die wij hanteren:
Figuur 7: Trajecten toets-strategie
Voor ieder traject geldt dat het hoofdproces bij de beoordeling van aanvragen steeds de wettelijke reguliere of uitgebreide procedure volgt, zoals m.n. vastgelegd in de Awb en de Wabo. Voor meldingen volgt dit de wettelijke procedure in het betreffende besluit. De basiswerkwijzen zijn verder vastgelegd in een geautomatiseerd systeem: de backofficeapplicatie Power Browser, waarbij de processtappen worden doorlopen. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen.
Bij de vergunningverlening werken wij met een casemanager (de bouwplantoetser of medewerker ruimtelijke ordening). De casemanager is verantwoordelijk voor het afhandelen van aanvragen en meldingen van een initiatief/ locatie, wat tevens het bewaken van overzicht over lopende procedures omvat, de voortgang/termijnbewaking en het uitzetten van adviesverzoeken bij interne en externe adviseurs. De casemanager is ook het aanspreekpunt voor de aanvrager/melder en is verantwoordelijk voor het informeren van de aanvrager/melder. Kortom de casemanager vervult een centrale rol in het vergunningenproces.
Diverse vergunningstelsels zijn de afgelopen jaren vervangen door een systeem van meldingen, zoals de melding Activiteitenbesluit of de meldingen brandveilig gebruik en slopen uit het Bouwbesluit. Bij meldingen gaat de wetgever er vanuit dat voor bepaalde activiteiten volstaan kan worden met een mededeling aan het bevoegd gezag. Aan het bevoegd gezag is het de taak te beoordelen of de activiteit inderdaad meldingsplichtig is en of de melding volledig is ingediend. Een inhoudelijke beoordeling van de melding is vastgelegd door de wetgever. Het accent van de taken van de gemeente met betrekking tot meldingen verplaatst zich daarom naar het uitvoeren van toezicht.
Wij hanteren de volgende algemene werkwijze voor de behandeling van een melding, waarvoor wij een afzonderlijk handboek hanteren:
De criteria voor de volledigheid en eventuele inhoudelijke toets van een melding staan in de betreffende wettelijke voorschriften of lokale verordening(en). In deze paragraaf staan wij stil bij de beoordeling van enkele ‘bijzondere’ meldingen.
Voor veel inrichtingen is geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu meer nodig, maar kan worden volstaan met een melding. Op basis van het Bor worden deze meldingen voor zover zij betrekking hebben op inrichtingen die vallen onder de wettelijke basistaken, als basistaak aangemerkt en door de omgevingsdiensten afgehandeld. Bij een melding activiteitenbesluit wordt door de casemanager de melding als adviesverzoek doorgezet naar de ODZOB en toetst de casemanager de gemelde activiteiten aan het geldende bestemmingsplan en stuurt de uitkomst hiervan mee naar de ODZOB. In de gemeente Valkenswaard worden alle meldingen Activiteitenbesluit door de ODZOB overeenkomstig het kader “uniforme operationele uitvoeringsbeleid” afgehandeld.
Met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 is voor het verwijderen van asbesthoudende materialen of meer dan 10 m3 sloopafval geen omgevingsvergunning voor de activiteit slopen meer nodig. Wel geldt er een meldingsplicht, die niet valt onder de Wabo. In het Bouwbesluit zijn de procedurele voorschriften voor het indienen van een sloopmelding opgenomen, alsmede de gegevens en bescheiden die bij de melding verstrekt moeten worden (indieningsvereisten). De specifieke werkwijze voor het afhandelen van sloopmeldingen met betrekking bedrijfsmatige sloopactiviteiten met asbest is opgenomen in het Regionaal Uitvoeringsbeleid Asbest Taken van de ODZOB. Aan de hand van de risicomatrix uit dit beleid wordt tevens bepaald of naar aanleiding van de melding (aanvullend) toezicht nodig is.
Naast een sloopmelding is er voor het verwijderen van asbest en/of sloopafval uit een beschermd monument ook een omgevingsvergunning nodig.
Melding brandveilig gebruik c.q. gebruiksmelding
In het Bouwbesluit zijn de procedurele voorschriften voor het indienen van een gebruiksmelding opgenomen, alsmede de gegevens en bescheiden die bij de melding verstrekt moeten worden (indieningsvereisten).
Bij een melding brandveilig gebruik wordt door de casemanager de melding als adviesverzoek doorgezet naar de VRBZO. In afwijking van de algemene werkwijze toetst de VRBZO (i.p.v. de casemanager) of de melding volledig is. Vervolgens toetst de VRBZO op basis van de geldende wet- en regelgeving het adviesverzoek inhoudelijk, in die zin dat er beoordeeld wordt of er sprake is van onveilige situaties. Dit gebeurt aan de hand van een vastgestelde checklist. Het regionaal vastgestelde toetsprotocol van de brandweer bepaalt het niveau van diepgang in de advisering5. De VRBZO adviseert in de regel binnen 10 werkdagen na het adviesverzoek melding brandveilig gebruik.
Wij nemen het advies van de VRBZO over, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering. Indien het op basis van de melding niet aannemelijk is dat het voorgenomen gebruik voldoende brandveilig is, stellen wij nadere voorwaarden (zie paragraaf 3.3.3).
3.3.1.3 Nadere voorwaarden bij meldingen
Op basis van een ontvangen melding kan het nodig zijn dat wij nadere voorwaarden moeten stellen. Het gaat dan om een besluit in de zin van de Awb. Het stellen van nadere voorwaarden is aan de orde bij sloopmeldingen en meldingen brandveilig gebruik.
Nadere voorwaarden sloopmelding
Wij kunnen na ontvangst van een sloopmelding nadere voorwaarden aan het slopen opleggen. In principe zijn de procedurele en inhoudelijke voorschriften van het Bouwbesluit toereikend om de uitvoering van sloopwerkzaamheden verantwoord te laten plaatsvinden. In het algemeen zullen wij dan ook geen noodzaak zien om na een sloopmelding nadere voorwaarden te stellen. Voor het incidentele geval dat dit toch nodig blijkt te zijn, is maatwerk aan de orde en beoordelen wij het specifieke geval op zich.
Nadere voorwaarden brandveilig gebruik
Ook wanneer een gebruiksmelding nodig is, moet het gebruik van het bouwwerk voldoen aan de geldende wet en regelgeving (Bouwbesluit). Wanneer het voorgenomen gebruik beoordeeld naar de uitgangspunten van het Bouwbesluit niet voldoende brandveilig wordt geacht, kunnen wij na een gebruiksmelding nadere voorwaarden aan het brandveilig gebruik van dat bouwwerk stellen. Omdat de algemene eisen uit het Bouwbesluit 2012 in het algemeen voldoende zijn om het brandveilig gebruik te waarborgen, zullen wij in de meeste gevallen geen noodzaak zien om nadere voorwaarden op te leggen. In die specifieke gevallen waarin deze noodzaak wel aan de orde is, is maatwerk aan de orde. Dit zal vooral aan de orde zijn bij bijeenkomstgebouwen met een hoge personenbezetting zoals cafés, discotheken, zalencentra en restaurants. De nadere voorwaarde zal dan vaak betrekking hebben op het maximaal aantal personen dat tegelijk in (een deel van) het gebouw aanwezig mag zijn, veelal een gebruiksbeperking genoemd. Net zoals bij de inhoudelijke advisering over brandveilig gebruik volgen wij in deze in beginsel het advies van de VRBZO.
Op verzoek van de melder of indien een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten het bouwwerk die bij de beoordeling van de melding een rol hebben gespeeld dit noodzakelijk maakt, kunnen wij de nadere voorwaarden wijzigen. Hierbij wordt de wettelijke procedure gevolgd. Ook hier geldt dat wij in beginsel beslissen op basis van het advies van de VRBZO.
3.3.2 Reguliere en Uitgebreide procedure
De meeste procedures hebben betrekking op het verlenen van omgevingsvergunningen met de in de Wabo vastgelegde reguliere of uitgebreide procedure. Welke (voorbereidings)procedure moet worden gevolgd hangt af van wat er precies wordt aangevraagd. In de Wabo is aangegeven welke procedure in welke gevallen van toepassing is.
3.3.2.1 Werkwijze aanvragen om omgevingsvergunning
Bij de reguliere en uitgebreide procedure bestaat de algemene werkwijze samengevat uit de onderstaande stappen. Opgemerkt wordt dat stap 4 (ontwerpbesluit) enkel betrekking heeft op de uitgebreide procedure. Deze stap is daarom cursief gedrukt.
|
3.3.2.2 Toetsing: ontvankelijkheid
Alle vergunningaanvragen moeten aan een aantal wettelijke indieningsvereisten voldoen. Het gaat o.a. om algemene eisen die op iedere aanvraag van toepassing zijn, zoals informatie over de aanvrager, de locatie van het project en de inhoud van het project. Daarnaast kent elk soort vergunningaanvraag zijn eigen specifieke eisen die terug zijn te vinden in de bijbehorende wet- en regelgeving, zoals de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor), het Activiteitenbesluit, Bouwbesluit en Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Wij nemen de indieningsvereisten in de vorm van checklists op in de backoffice applicatie. Voor alle activiteiten controleren wij de indieningsvereisten volledig.
Aan de hand van de checklists bekijken wij of alle benodigde informatie aanwezig is, om zo een oordeel te kunnen geven over de vergunningaanvraag. Dit gebeurt in de hoofdregel door de casemanager. Een uitzondering hierop vormt de activiteit “Brandveilig gebruik” waarbij de VRBZO binnen 5 dagen de ontvankelijkheidstoets uitvoert. Als wij oordelen dat de vergunningaanvraag ontvankelijk is, nemen wij deze in behandeling. Als de aanvraag niet-ontvankelijk blijkt te zijn, kunnen wij de indiener om aanvullende informatie vragen om de aanvraag compleet te maken.
De Awb kent geen termijn waarbinnen de gemeente aanvullende gegevens op mag vragen. Tot op de laatste dag van de beslistermijn mogen wij dus nog aanvullende stukken opvragen. Wel gaat direct na ontvangst van de gegevens (of deze nu juist zijn of niet) de beslistermijn weer ‘lopen’. Vanuit het oogpunt van m.n. dienstverlening streeft de gemeente Valkenswaard er echter naar om zo spoedig mogelijk (binnen 5 tot 10 werkdagen) na ontvangst van de aanvraag eventuele aanvullende stukken op te vragen.
3.3.2.3 Toetsing: inhoudelijke criteria
De criteria die bepalen of wij een omgevingsvergunning voor een bepaalde activiteit moeten verlenen of weigeren staan genoemd in de betreffende wettelijke voorschriften of lokale verordening(en). Bij enkele criteria is sprake van (enige) beoordelingsruimte en/of beleidsvrijheid. Hieronder gaan wij per activiteit nader in op de toetsingscriteria en het niveau van toetsing.
Activiteit “bouwen van een bouwwerk” - artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder a Wabo
Op deze activiteit is de reguliere procedure van toepassing. De beoordeling bestaat uit een toets aan het bestemmingsplan, redelijke eisen van welstand, de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit. In bepaalde gevallen is een (aanvullende) Bibob-toets aan de orde.
De planologische regeling voor het grondgebied van de gemeente Valkenswaard ligt vast in bestemmingsplannen, waarbij eventuele voorbereidingsbesluiten (tijdelijk) van kracht kunnen zijn. In de bestemmingsplannen staan de criteria vermeld waaraan bouwwerken en gebruik moeten voldoen. Beoordeling van aanvragen vindt integraal plaats op basis van de eisen zoals opgenomen in het bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit. Indien blijkt dat de activiteit niet voldoet aan de regels moet van rechtswege beoordeeld worden of hiervan afgeweken kan worden met de activiteit “gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan” zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder c van de Wabo. Voor de invulling van dat onderdeel verwijzen wij dan ook naar die betreffende activiteit.
Op basis van het bestemmingsplan kan een archeologisch onderzoeksrapport vereist zijn. De toets archeologie lichten wij nader toe bij de activiteit “beschermde monumenten/objecten of gebieden”- artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder f Wabo, artikel 2.2, lid 1 aanhef en onder b & artikel 2.2, lid 2 Wabo.
✓ Redelijke eisen van welstand
Bouwplannen die voldoen aan de regels van het bestemmingsplan of waarvoor mogelijk kan worden afgeweken van die regels toetsen wij aan redelijke eisen van welstand. Voor deze toets maken wij gebruik van de gemeentelijke welstandsnota. In deze nota staan de welstandscriteria.
De gemeente is ingedeeld in een aantal deelgebieden. De welstandsnota beschrijft de deelgebieden met bijbehorende toetsingsniveaus. Bepaalde gedeelten van de gemeente kunnen welstandsvrij zijn. In die gevallen geldt alleen een excessenregeling: criteria die aangeven wanneer een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. In de welstandsnota zijn ook sneltoetscriteria opgenomen voor veelvoorkomende bouwwerken. Als het plan niet voldoet aan deze criteria leggen wij het plan voor aan de welstandscommissie. In de hoofdregel nemen wij het advies van de welstandscommissie over, tenzij wij concrete aanknopingspunten hebben voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering.
In het welstandsbeleid is aangegeven in welke gevallen wij van het welstandsadvies kunnen afwijken en/of wij een vergunning in strijd met redelijke eisen van welstand niettemin kunnen verlenen.
De gemeentelijke bouwverordening bevat een afwijkingsmogelijkheid op het verbod tot bouwen op verontreinigde grond, in die zin dat wij voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen verbinden. Dit in het geval dat wij op grond van de in de bouwverordening genoemde onderzoeksresultaten of saneringsplan(nen) van oordeel zijn dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt. In de regel zal dit zich niet veelvuldig voordoen. Voor het incidentele geval dat dit toch nodig blijkt te zijn, is maatwerk aan de orde en beoordelen wij het specifieke geval op zich.
De toets aan het Bouwbesluit betreft een aannemelijkheidstoets en vindt plaats aan de hand van lokale toetsmatrix. Hierin maken wij inzichtelijk wat het gehanteerde minimale toetsniveau is én wat wij in welke mate toetsen. In de gemeente Valkenswaard hanteren wij een toetsmatrix waarin per type bouwwerk is opgenomen welke prioriteit (toetsniveau) wordt toegekend aan de toetsingsonderdelen van het Bouwbesluit.
De gemeentelijke uitgangspunten hiervoor komen in grote lijnen overeen met de normen voor de praktische toepassing van bouwplantoetsing die zijn vastgelegd in de Landelijke Toetsmatrix Bouwbesluit 201210 (LTB). Zo stemt het toetsingsniveau voor type bouwwerken met een hoge prioriteit, met uitzondering van afdeling 6.2 Bouwbesluit waaraan wij i.v.m. duurzaamheid voor alle type bouwwerken op een hoger niveau dan de landelijke norm toetsen, overeen met het toetsniveau in de LTB. Bouwwerken met een heel hoge prioriteit toetsen wij op meerdere onderdelen op een hoger niveau dan de LTB. Het gaat hier vooral om de constructieve- en brandveiligheid. De type bouwwerken die een gemiddelde of lage prioriteit hebben, toetsen wij op een aantal onderdelen lager dan de LTB. Hierdoor hoeft een aanvrager minder gegevens in te dienen en kunnen wij de Bouwbesluittoets sneller uitvoeren. Het gaat dan om aspecten waarvan wij vinden dat een hogere toetsing onevenredig veel tijd kost en in verhouding maar een geringe kwaliteitswinst oplevert.
In bijlage 5 is de toetsmatrix met de minimale niveaus van toetsing opgenomen. De opbouw van de matrix is als volgt: Langs de y-as (de rijen) van de matrix staan de hoofdstukken en de daarbij behorende afdelingen, oftewel de aspecten waarop de toetsing plaatsvindt. Deze corresponderen met de opbouw van het Bouwbesluit. Langs de x-as (kolommen) staan de gebruiksfuncties. Op deze wijze ontstaat een tabel waarop per afdeling en functie het toetsniveau kan worden ingevuld. De toetsniveaus kennen een schaalverdeling van 1 tot en met 4, waarbij niveau 1 staat voor een minimale toets en 4 voor het maximale niveau.
Soms zijn er redenen om uitzonderingen te maken op de voorschriften van het Bouwbesluit. In die gevallen verlenen wij een ontheffing of is er sprake van gelijkwaardigheid. Op deze bijzondere gevallen gaan wij hieronder in.
Op basis van het Bouwbesluit kan het college ontheffing verlenen van de dagwaarden en de daarbij behorende maximale blootstellingsduur waarbinnen bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Wij hebben hier geen specifiek beleid voor opgesteld. Wij zien in beginsel geen noodzaak om van het bepaalde in het Bouwbesluit af te wijken. Voor het incidentele geval dat dit toch nodig blijkt te zijn is maatwerk aan de orde en beoordelen wij het specifieke geval op zich.
✓ Beoordeling gelijkwaardigheid
Kenmerkend voor het Bouwbesluit is dat het de voorschriften voor de bouw koppelt aan prestatie-eisen voor het desbetreffende onderdeel. Het komt voor dat onderdelen van een bouwplan niet voldoen aan die prestatie-eis, maar wel aan wat met een voorschrift wordt beoogd. Er is dan sprake van gelijkwaardigheid van de voorgestelde oplossing. Wij kunnen in die gevallen afwijken van een voorschrift, mits de gelijkwaardigheid naar onze beoordeling voldoende wordt aangetoond. Er moet dan wel echte gelijkwaardigheid zijn, dat wil zeggen dat de oplossing ‘tenminste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met de (…) gestelde voorschriften’ (Bouwbesluit 2012, artikel 1.3). Anders gezegd moet de aanvrager aantonen dat op een andere wijze aan het voorschrift wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld door:
Bij gelijkwaardigheidsvraagstukken kan de lokale situatie een belangrijke rol spelen. Bij brandveilig-heidsvraagstukken is onder meer de ligging en bereikbaarheid van het gebouw en ook de capaciteit van de lokale brandweer relevant voor de beoordeling van een voorgestelde gelijkwaardige oplossing. Dit is maatwerk waarbij een net zo veilige situatie moet worden gerealiseerd als met de geldende regelgeving is bedoeld. Daarom kan het zo zijn dat een gelijkwaardige oplossing in verschillende situaties anders moet worden benaderd. De gemeente heeft, vooral ook als het gaat over veiligheid, wettelijk een belangrijke rol en moet een zorgvuldige overweging maken om al dan niet akkoord te gaan met een gelijkwaardige oplossing.
Bij complexe materie vragen wij advies aan de deskundigen. Voor brandveiligheidsvraagstukken heeft de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost een grote rol. In de hoofdregel nemen wij het advies van de deskundige over, tenzij wij concrete aanknopingspunten hebben voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering.
De “Wet bevordering integriteit beoordelingen door het openbaar bestuur” (Wet Bibob) geeft het gemeentebestuur een instrument om zich te beschermen tegen het risico dat zij onbewust criminele activiteiten, personen of samenwerkingsverbanden faciliteert. Denk hierbij aan het witwassen van zwart geld en het gebruik van crimineel geld in reguliere ondernemingen. De Wet Bibob geeft een aantal mogelijkheden om deze risico-inschatting op een juiste wijze te kunnen maken en biedt een weigering- en/of intrekkingsgrond, waarop onder andere vergunningen en ontheffingen kunnen worden geweigerd. Binnen het toepassingsbereik van de Wet Bibob vallen onder andere Drank- en Horecavergunningen, APV-exploitatievergunningen en Wabo-vergunningen (bouwen en milieu).
Voor de in het Bibob-beleid aangewezen gevallen voert de gemeentelijke veiligheidscoördinator aan de hand van het daarvoor bestemde formulier en conform het beleid de Bibob-toets uit.
Activiteit “uitvoeren werk of werkzaamheden”/ (wijzigen) aanleg weg - artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder b & artikel 2.2, lid 1 aanhef en onder d Wabo
In het bestemmingsplan is aangegeven in welke gevallen een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken- geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden, danwel het (wijzigen) van de aanleg van een weg vereist is en welke toetscriteria daarvoor gelden. Een dergelijk ‘aanlegvergunningenstelsel’ in een bestemmingsplan is er op gericht een bestemming te beschermen tegen de uitvoering van werken en werkzaamheden die daarin mogelijk niet passen. Op deze activiteiten is de reguliere procedure van toepassing. De beoordeling vindt integraal plaats op basis van de eisen zoals opgenomen in het bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit en waar aan de orde de APV. Indien de aanvraag niet voldoet aan deze eisen stellen wij waar mogelijk voorwaarden aan de vergunning om alsnog te kunnen voldoen aan de eisen. Is dit niet mogelijk dan weigeren wij de aanvraag.
Op basis van het bestemmingsplan kan een archeologisch onderzoeksrapport vereist zijn. De toets archeologie lichten wij nader toe bij de activiteit “beschermde monumenten/objecten of gebieden”- artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder f Wabo, artikel 2.2, lid 1 aanhef en onder b & artikel 2.2, lid 2 Wabo.
Activiteit “gebruik in strijd met bestemmingsplan” - artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder c Wabo
De planologische regeling voor het grondgebied van de gemeente Valkenswaard ligt vast in bestemmingsplannen, waarbij eventuele voorbereidingsbesluiten (tijdelijk) van kracht kunnen zijn. In de bestemmingsplannen staan de criteria vermeld waaraan bouwwerken en gebruik moet voldoen. Ook wordt in het bestemmingsplan aangegeven in welke gevallen een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken- geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden vereist is en welke toetscriteria daarvoor gelden. Wij toetsen een activiteit volledig aan het bestemmingsplan.
Als een aanvraag niet voldoet aan de regels in het bestemmingsplan kan voor de in de Wabo genoemde gevallen en voorwaarden hiervan worden afgeweken. Hierbij geldt dat voor het voormalige projectbesluit (art. 2.1 lid 1, onder c, in samenhang met art. 2.12 lid 1, onder a, onder 3°) de uitgebreide (voorbereidings)procedure moet worden gevolgd. In de overige gevallen is op deze activiteit de reguliere procedure van toepassing. Voor het afwijken van het bestemmingsplan hanteert de gemeente Valkenswaard de volgende werkwijze:
Voor de overige gevallen beoordelen wij per geval of van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Omdat vaak maatwerk aan de orde is kiezen wij ervoor geen specifieke regeling op te stellen. Criteria die bij de beoordeling tot afwijken een rol kunnen spelen zijn aspecten als omvang en aard van de activiteit, de ruimtelijke impact van de activiteit op de omgeving, de ruimtelijke inpassing, de lokale situatie, archeologische-, cultuurhistorische-, landschappelijke- en natuurlijke waarden, milieuaspecten, waterhuishouding, parkeren en externe veiligheid.
Verklaring van geen bedenkingen
In de uitgebreide procedure is in bepaalde gevallen een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen. Deze gevallen zijn benoemd in het Besluit Omgevingsrecht (Bor). De gemeenteraad van Valkenswaard hanteert voor het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen geen specifiek beleid of criteria, maar beoordeelt ieder geval op zich. Het gaat hier om maatwerk.
Activiteit “brandveilig gebruik” - artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder d Wabo
Op aanvragen voor de activiteit “brandveilig gebruik” is de uitgebreide procedure van toepassing. De casemanager zet de aanvraag conform de werkwijzer11 van de VRBZO als adviesverzoek door naar de VRBZO, die de aanvraag toets aan de geldende wet- en regelgeving. De VRBZO adviseert over de volledigheid van de aanvraag, de inhoudelijke beoordeling en het opnemen van eventuele voorwaarden en/of voorschriften. De diepgang van de advisering is bepaald in het toetsprotocol van de brandweer12. De VRBZO adviseert in de regel binnen 20 werkdagen op vergunningaanvragen “brandveilig gebruik”.
Wij nemen het advies van de VRBZO in beginsel over, tenzij wij concrete aanknopingspunten hebben voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering.
Activiteit “milieu” - artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo
De vergunningplichtige (milieu) inrichtingen of mijnbouwwerken behoren tot de basistaken van de omgevingsdienst en vallen daarmee buiten de reikwijdte van dit beleid. Wij verwijzen daarvoor naar het regionale uniforme uitvoeringsbeleid voor de basistaken.
Activiteit “beschermde monumenten/objecten of gebieden”- artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder f Wabo, artikel 2.2, lid 1 aanhef en onder b & artikel 2.2, lid 2 Wabo
Voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van (rijks)monumenten of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van (rijks)monumenten is vaak een omgevingsvergunning nodig. Er zijn twee categorieën monumenten:
Gemeentelijke monumenten/objecten of gebieden (artikel 2.2 Wabo), welke worden beschermd door de gemeentelijke Erfgoedverordening. Het kan dan o.a. gaan om bouwwerken aangewezen als monument, beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologische verwachtingswaarden, groenmonumenten en/of cultuurhistorische waarden.
Voor handelingen die een wijziging inhouden van een rijksmonument is de uitgebreide procedure van toepassing. In de overige gevallen geldt de reguliere procedure.
Inhoudelijke toetsing vindt plaats door advisering van respectievelijk de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de A2 Erfgoedcommissie. De beslissing op de aanvraag voor deze activiteiten baseren wij op deze advisering. In de hoofdregel geldt dat wij het advies overnemen, tenzij wij concrete aanknopingspunten hebben voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering.
Bij de uitvoering van projecten moet soms een archeologisch onderzoeksrapport worden ingediend. Archeologische onderzoeksrapporten worden altijd getoetst. De toetsing wordt uitgevoerd door een deskundige op gebied van archeologie, welke taak wij als verzoektaak bij de omgevingsdienst belegd hebben.
Activiteit “Slopen” - artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder g en h & artikel 2.2, lid 1 aanhef en onder c Wabo
Op grond van de Wabo is het verboden om een bouwwerk te slopen zonder omgevingsvergunning met de activiteit “slopen op grond van ruimtelijke regels”. Hiermee wordt bedoeld slopen in geval het bestemmingsplan dit verbiedt en slopen in een door het Rijk (artikel 2.1 Wabo), provincie of gemeente (artikel 2.2 Wabo) aangewezen beschermd stads- en dorpsgezicht. Doel is het voorkomen dat waardevolle bouwwerken worden gesloopt. De reguliere procedure is in deze van toepassing.
Vaak is voor deze activiteit van belang dat aannemelijk moet worden gemaakt dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Dit geldt tevens voor slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Voor zover van toepassing op grond van de Erfgoedwet verlangen wij een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk is vastgesteld. De toetsingskaders voor aanvragen om sloopvergunning zijn dus vooral gelegen in de vorm van indieningvereisten (Mor) en wat is bepaald in bestemmingplannen of voorbereidingsbesluiten. Deze toetsen wij volledig.
Volledigheidshalve merken wij op dat de regels voor het slopen van gebouwen en bouwwerken, inclusief de verwijdering van asbesthoudende materialen, niet vallen onder het stelsel van de Wabo. Hiervoor is een systeem van meldingen opgenomen in het Bouwbesluit 2012 (zie paragraaf 3.3.1).
Activiteit “(doen) vellen van een houtopstand” - artikel 2.2, lid 1 aanhef en onder g
Het toetsingskader voor deze zogenaamde kapvergunning is opgenomen in de APV. Het betreft een reguliere procedure. De inhoudelijke toets wordt uitgevoerd door een deskundige aan de hand van geldende (lokale) wet- en regelgeving, waaronder de (waardevolle) bomenlijst en bomenverordening. Het gaat om een volledige toetsing.
Hoofdstuk 4 Nalevingsstrategie
In dit hoofdstuk beschrijven wij het operationele beleidskader voor Toezicht & Handhaving: de werkwijze(n) die wij toepassen bij toezicht en handhaving om de in het strategische beleidskader gestelde doelen te realiseren. De hiervoor ontwikkelde nalevingsstrategie bestaat uit vijf instrumenten:
4.2 Preventieve handhavingsstrategie
Net als de preventiestrategie bij Vergunningverlening richt de preventieve handhavingsstrategie zich op het vergroten van bewustwording bij burgers, bedrijven en instanties. Het doel is om de betrokkenheid en het draagvlak voor spontane naleving van wet- en regelgeving te vergroten. Vanuit de gedachte dat burgers en bedrijven zelf primair verantwoordelijk zijn voor het naleven van wet- en regelgeving en dat de gemeente onmogelijk op alle wet- en regelgeving kan toezien, speelt de preventieve strategie een belangrijke rol. De gemeente hanteert daar waar mogelijk een klantvriendelijke en positieve benadering. Dat betekent dat de benadering zich richt op de voordelen van naleven, benadrukken van het nut van de regels, voorbeeldgedrag en sociale norm en voorkomen van overtredingen.
Inzet van de preventieve handhavingsstrategie vindt doorlopend plaats. Door inzet in het voortraject, willen wij zoveel mogelijk voorkomen dat wij achteraf tot (formeel) handhavend optreden moeten over gaan. Bij de preventiestrategie onderscheiden wij een aantal trajecten:
Door inzet van communicatie en voorlichting streven wij een meer effectieve en efficiënte handhaving na. Wij informeren burgers en bedrijven zo veel mogelijk over geldende wet- en regelgeving, waarbij wij ook uitleg geven over de achtergronden van de regels. Dit doen wij door enerzijds gebruik te maken van (publicaties in) de (lokale) media en de gemeentelijke website. Op de gemeentelijke website en bij het Omgevingsloket (in de vorm van brochures), bieden wij (doorlopend) informatie aan over onderwerpen m.b.t. vergunningverlening, toezicht en handhaving en onderwerpen die wij een hoge prioriteit toekennen (zie paragraaf 2.5).
Anderzijds informeren wij burgers en bedrijven via de toezichthouders en boa’s, die “buiten” veelal het eerste aanspreekpunt zijn.
Door inzet van communicatie en voorlichting vestigen wij meer aandacht op de verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. De ervaring leert dat bij juist gebruik van een communicatievorm (professioneel, tijdig, herkenbaar etc.) een aanzienlijk deel van de potentiële overtreders zich alsnog en blijvend houdt aan geldende regelgeving.
Voor de gemeente Valkenswaard staat (integrale) samenwerking centraal bij het uitvoeren van haar doelstellingen en beleidskeuzes. Gelet op de ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving is het belangrijk te investeren in een goede coördinatie tussen verschillende taakvelden. Op deze manier worden de transparantie en uniformiteit van de dienstverlening naar burgers en bedrijven bevorderd, wat leidt tot een grotere mate van efficiency in de uitvoering van de verschillende gemeentelijke taken. Voorwaarde voor de succesvolle uitvoering van beleid is het creëren van draagvlak binnen een organisatie. Op deze manier worden werkprocessen beter afgestemd en wordt de uitvoering op zodanige wijze gecoördineerd dat de uitgangspunten van de onderlinge beleidsvelden integraal kunnen worden gerealiseerd. Hierdoor overstijgt de som de delen, resulterend in betere dienstverlening. Als gevolg breidt het draagvlak voor het beleid zich uit, buiten de organisatie naar andere overheidsdiensten, maar ook naar burgers en bedrijven. Op deze manier wordt zowel een hoge mate van kwalitatief hoogstaande dienstverlening geboden aan burgers en bedrijven, als het effectief uitvoeren van omgevingstaken gerealiseerd.
Interne en externe afstemming & samenwerking
Om eensluidend en uniform naar buiten toe op te treden, is een goede (interne) afstemming tussen de vergunningverlener en de toezichthouder/ handhaver van wezenlijk belang maar ook de afstemming met andere organisatieonderdelen en externen. Samenwerking is noodzakelijk om te komen tot een optimaal en integraal resultaat, waarbij de specifieke deskundigheid, ondersteuning, aanvulling en informatie van verschillende partijen over en weer worden benut. Op de samenwerking met externen gaan wij in hoofdstuk 5 nader in.
De toezichthouder is tijdens de realisatiefase van een bouwwerk of bij een handhavingszaak het eerste aanspreekpunt voor de vergunninghouder, melder of overtreder en is verantwoordelijk voor het informeren van de vergunninghouder, melder of overtreder na ontvangst van in- en externe adviezen. Kortom de toezichthouder vervult een centrale rol in het toezicht- en handhavingsproces.
Vaak komen handhavingsdossiers voort uit intermenselijke problemen, waarbij de onderlinge verhoudingen zijn verstoord en ruzies veelal worden uitgevochten via wettelijke procedures. In die gevallen kunnen wij overwegen om het instrument van mediation in te zetten. Via bemiddeling door de gemeente zelf of door een externe mediator proberen wij dan het geschil tussen partijen bij te leggen. Inzet van mediation is maatwerk en afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Handhaafbaarheid van regelgeving is een kritische succesfactor voor een adequate handhaving. Binnen dit traject valt ook de deregulering. Als wij constateren dat een regel uit een verordening of beleidsregel niet meer voldoet of nodig is, bekijken wij of deze kan worden afgeschaft of bijgesteld. Het team Klantcontact Omgeving vervult hierbij een signaleringsrol.
Het bevorderen van naleving van de regelgeving betekent ook dat er toezicht uitgevoerd dient te worden. Onder toezicht verstaan wij het controleren of en in hoeverre wettelijke bepalingen worden nageleefd. Doel hiervan is de (vrijwillige) naleving van wet- en regelgeving. Met toezicht kunnen overtredingen worden voorkomen (preventieve werking) of makkelijker worden hersteld. Toezicht kan er echter ook toe leiden dat wij uiteindelijk formeel handhavend (sanctionerend) moeten optreden. In paragraaf 4.5 gaan wij in op de sanctiestrategie en volgen wij daarbij de landelijk handhavingsstrategie omgevingsrecht (LHSO), die geldt voor alle handhavende instanties.
De manier waarop wij toezicht houden en de toezichtprioriteiten bepalen wij lokaal. In de toezichtstrategie leggen wij vast welke verschillende vormen van toezicht wij onderscheiden en wat de algemene werkwijze daarbij is. Bij de toezichtstrategie onderscheiden wij een aantal trajecten, zijnde de verschillende vormen van toezicht die wij hanteren:
4.3.1 Algemene werkwijze toezicht
De wijze waarop wij toezicht voorbereiden en uitvoeren verschilt per casus en is afhankelijk van de fase van het toezicht (zie ook paragraaf 4.3.2 en 4.3.3). Wel is hierbij de onderstaande algemene werkwijze als rode draad te herkennen.
4.3.2 Toezicht tijdens de realisatiefase
In de realisatiefase controleren wij de realisatie van een verleende omgevingsvergunning. De mate waarin wij toezicht houden en de manier waarop wij dit doen is afhankelijk van de toegekende prioriteit en complexiteit van de vergunde activiteit.
Tijdens de realisatiefase kan sprake zijn van de volgende type controles:
Figuur 12: Type controles realisatiefase
In paragraaf 3.3.2 van de toets-strategie geven wij per te vergunnen activiteit aan welke toetsniveau wordt toegepast. De toezichtstrategie sluit hierop aan in die zin dat wij de accenten die wij bij de vergunning toets “binnen” belangrijk vinden en/of volledig toetsen ook de accenten zijn waarop wij “buiten” specifiek en/of volledig toezicht houden. Hieronder gaan wij in op de omgevingsvergunning activiteiten waarop wij op specifieke aspecten toezicht houden en/of geen volledig toezicht houden.
Figuur 13: Toezichtmomenten tijdens de bouwfase
Activiteit “Bouwen van een bouwwerk”
Het is praktisch onmogelijk en bovendien niet efficiënt om elk bouwwerk op elk moment in de bouw te controleren. Daartoe ontbreken kortweg de mogelijkheden. Wij richten ons toezicht dan ook op de cruciale momenten in het bouwproces. Hiervoor onderscheiden wij tijdens de bouw de onderstaande toezichtmomenten. Per bouwfase kunnen meerdere controles gehouden worden.
De controle(s) of gebouwd wordt volgens de verleende vergunning vinden –net zoals bij de toetsing van deze activiteit– plaats op basis van aannemelijkheid en aan de hand van lokale toezichtmatrix. In de matrix maken wij inzichtelijk welk toezichtsniveau per gebouwtype wordt gehanteerd. De diepgang van de controle heeft daarbij een directe relatie met de diepgang van de toets van de aanvraag. In de gemeente Valkenswaard hanteren wij één toezichtmatrix waarin rekening wordt gehouden met de aan een type bouwwerk toegekende prioriteit uit de probleemanalyse. In totaal kennen wij vier prioriteiten: bouwwerken met geen, lage, midden en hoge prioriteit.
De toepassing van de toezichtmatrix is naast de prioriteit van het type bouwwerk ook afhankelijk van de omvang (oppervlakte, aantal bouwlagen, etc.) en aard van de vergunde activiteit. Zo zullen wij bij nieuwbouw van een woning op meerdere momenten en andere onderwerpen toezicht houden dan bijvoorbeeld bij een ondergeschikte gevelwijziging bij bestaande bouw. In de praktijk zal de mate van toezicht per gebouwtype dus niet altijd hetzelfde zijn.
Het uitgangspunt bij het uitvoeren van het toezicht in de realisatiefase is evenwel dat alle verleende (BAG-relevante) omgevingsvergunningen minimaal via een (administratieve) eindcontrole worden gecontroleerd. Deze eindcontrole is ook een juridisch belangrijk moment omdat daarmee de werking van de vergunning eindigt en het bouwwerk een bestaand bouwwerk is geworden en als zodanig geregistreerd kan worden in de Basisadministratie Gebouwen (BAG) .
In de praktijk zal er verder vaak op basis van het principe van ‘opbouwen van vertrouwen’ worden gewerkt. Dit betekent dat tijdens de uitvoering, afhankelijk van de geconstateerde kwaliteit, de frequentie en diepgang van het toezicht naar boven of beneden kan worden bijgesteld. De toezichtmatrix vormt daarom een leidraad. Het is uiteindelijk aan de toezichthouder zelf om op basis van de waargenomen situatie te bepalen wanneer en met welke intensiteit er tijdens de uitvoering van een project moet worden gecontroleerd om naleving van de vergunning en regels te bewerkstelligen.
De uitgangspunten van de lokale toezichtmatrix zijn qua referentieniveau afgestemd op de matrix bij het landelijk geaccepteerde Integraal Toezicht Protocol13. Er is echter gekozen voor een andere vormgeving van de matrix: waar de landelijke matrix het niveau in beginsel koppelt aan de bouwfase, koppelen wij het niveau in beginsel aan de afdelingen in het Bouwbesluit. Hiermee is de lokale toezichtmatrix afgestemd op de lokale toetsmatrix. Op deze wijze menen wij ook dat de toezichtmatrix meer volledig en overzichtelijk is. In bijlage 5 is de toezichtmatrix met de niveaus van toezicht opgenomen. De toezichtniveaus kennen een schaalverdeling van 1 tot en met 4, waarbij niveau 1 staat voor minimaal toezicht en 4 voor het maximaal toezicht. In zijn algemeenheid geldt: hoe hoger de prioriteit van het bouwwerk, hoe intensiever het toezicht.
Controle van aanvullingen op grond van vergunningsvoorwaarden
In een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen van een bouwwerk” kunnen voorschriften zijn opgenomen. Veel voorkomende voorschriften hebben betrekking op het op een later tijdstip indienen van tekeningen en berekeningen. Het betreft dan vooral constructieve tekeningen en berekeningen en installatietechnische tekeningen en berekeningen. In de Mor is het op een later tijdstip indienen van dergelijke zaken wettelijk geregeld.
De vergunninghouder is zelf verantwoordelijk voor het tijdig aanleveren van de stukken De gemeentelijk toezichthouder bewaakt de tijdige indiening van de stukken en gaat na of onderdelen niet worden gerealiseerd vóórdat wij de stukken hebben beoordeeld en geaccordeerd. Wanneer deze vergunningvoorschriften niet worden nageleefd, volgen wij de sanctiestrategie in paragraaf 4.4 met doorgaans tot gevolg dat wij de werkzaamheden stilleggen. De in te dienen stukken worden op basis van de toets-strategie in paragraaf 3.3.2 door de casemanager vergunningverlening of daarvoor aangewezen andere deskundige(n) beoordeeld.
Integrale risicogerichte controle met brandweer tijdens realisatiefase
Bij omgevingsvergunningen waarbij de VRBZO (op basis van het wettelijke basistakenpakket) een advies heeft gegeven, houdt de toezichthouder van de gemeente tijdens de realisatiefase samen met de toezichthouder van de VRBZO een integrale controle. Deze controle is afhankelijk van de prioritering van het bouwwerk uit de vastgestelde risicomatrix van de VRBZO14.
Activiteit “brandveilig gebruik” en/of “milieu”
Het toezicht op omgevingsvergunningen voor de activiteit “brandveilig gebruik” en meldingen brandveilig gebruik maakt onderdeel uit van het wettelijke takenpakket voor de VRBZO en is vanuit (provinciale) regelgeving opgedragen aan de (toezichthouders van de) VRBZO.
Het lokale controlebestand wordt geactualiseerd met de verleende vergunningen en meldingen. De VRBZO of ODZOB voert een opleveringscontrole uit na instemming of verlening en controleert of een bouwwerk voldoet aan de omgevingsvergunning of melding. De diepgang van het toezicht is bepaald in het regionaal vastgestelde toezichtprotocol van beide diensten en hangt af van de risicoclassificatie, de geschiedenis van het bouwwerk en het soort gebruik. Waar mogelijk worden controles zoveel mogelijk integraal gehouden c.q. afgestemd op met de controles van de gemeentelijke toezichthouders.
4.3.3 Toezicht tijdens de beheer- of gebruiksfase
De beheer- of gebruiksfase is veelal aan de orde nadat een omgevingsvergunning is gerealiseerd of bij bestaande bouwwerken, bouwen en/of gebruiken zonder omgevingsvergunning. Wij zien er op toe of het bouwwerk en/of gebruik daarvan (nog steeds) voldoet aan de in de vergunning of andere wettelijke kaders omschreven bouw- en gebruiksvoorschriften.
Bij het toezicht in de beheer- of gebruiksfase kunnen wij onderstaande typen controles houden:
Figuur 14: type controles tijdens de beheer- of gebruiksfase
De routinematige/ periodieke controles, objectgerichte controles, projectmatige/ thematische controles, inventariserende controles en administratieve controles betreffen zogenaamde “programmatische” controles. Dit betekent dat deze controles vooraf jaarlijkse uitvoeringsprogramma worden aangegeven. De overige controles vinden ad hoc plaats. Het gaat hier om controles die vooraf niet in het uitvoeringsprogramma te plannen zijn. In paragraaf 4.7 gaan wij nader in op de strategie voor klachten en verzoeken om handhaving.
Voor de omvang of diepgang van de controles verwijzen wij naar wat bij de realisatiefase in paragraaf 4.3.1 is aangegeven en dat van overeenkomstige toepassing is.
Alleen routinematige/periodieke controles kondigen wij in beginsel altijd aan, tenzij er een belangrijke reden is om af te zien van aankondiging. Indien een controle aanleiding geeft om een hercontrole te houden kondigen wij de nieuwe controle in beginsel niet aan, tenzij er een belangrijke reden is om de her controle wel aan te kondigen. Dit is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
De overige controles kondigen wij in beginsel niet aan.
Als uitgangspunt hanteren wij samenwerking bij controles en voeren wij deze waar mogelijk en van toegevoegde waarde multidisciplinair of integraal uit. Hiervoor zoeken wij de samenwerking met gemeentelijke toezichthouders (o.a. BRP, BAG) en/of toezichthouders van andere handhavingsorganisaties (Politie, VRBZO, ODZOB, Belastingdienst, andere gemeenten of andere instanties). Het kan dan o.a. gaan om op zichzelf staande gezamenlijke controles of bijvoorbeeld een gezamenlijke actiedag. Op deze manier kunnen wij efficiënter en effectiever toezicht houden en is de toezichtlast voor burgers en ondernemers lager. Waar multidisciplinaire of integrale controles niet mogelijk zijn werken wij zoveel mogelijk met signaal toezicht. Daarnaast wisselen wij onderling informatie uit. Samenwerking en/of afstemming vindt in ieder geval plaats met de ODZOB, VRBZO, politie, OM, belastingdienst en Waterschap. De externe samenwerkingsverbanden lichten wij in hoofdstuk 5 toe.
Wij houden systematisch toezicht in de vorm van routinematige/periodieke controles. In de gemeente Valkenswaard is dit type controle alleen van toepassing bij het door de omgevingsdienst uitgevoerde milieutoezicht en het door de VRBZO uitgevoerde toezicht op brandveilig gebruik van bouwwerken. Het gaat hier in beide gevallen om wettelijke takenpakketten die verplicht of opgedragen zijn aan de eerder genoemde uitvoeringsinstanties.
Op de controlefrequentie van het toezicht op brandveilig gebruik, gaan wij hieronder nader in.
De controlefrequentie wordt bepaald op basis van de regionale risicomatrix die de VRBZO samen met de ODZOB, Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en andere afdelingen van de VRBZO heeft opgesteld. Hiertoe heeft de VRBZO in de gemeente Valkenswaard risicovolle bouwwerken geclassificeerd en met een risicoklasse A (laag risico), B (midden risico) en C (hoog risico)15 opgenomen in een controlebestand. De hieraan toegewezen controlefrequentie is op dit moment als volgt:
Figuur 15: Controlefrequenties routinematige controles VRBZO
Jaarlijks werken wij een controleprogramma uit in overleg met de VRBZO, en dit wordt dan opgenomen in het uitvoeringsprogramma. Hiermee houden wij in beginsel de regie op de daadwerkelijke uitvoering.
Jaarlijks stelt ook de ODZOB een controleprogramma op en dit wordt vooraf ook afgestemd met de gemeentelijke toezichthouders om desgewenst gezamenlijke controles in te kunnen plannen. De regie op het daadwerkelijk uitvoeren van de controleprogramma ligt bij de ODZOB zelf en wordt aan de hand van budgetbeheer periodiek opgevolgd door de gemeente. Is het noodzakelijk om tussentijds een (gezamenlijke) controle uit te voeren, dan gaat dit ten koste van het controleprogramma.
4.3.4 Strategie toezicht klachten en meldingen
De toegekende prioriteiten uit de risicomatrix toezicht en handhaving uit bijlage 3 zijn bepalend voor de mate waarin wij toezichtactiviteiten in beginsel uitvoeren.
Bij een hoge prioriteit voeren wij actief toezicht uit en krijgt de afhandeling van signalen voorrang op andere werkzaamheden. Bij een gemiddelde prioriteit handelen wij signalen af afhankelijk van de aard en omvang en kunnen wij planmatig toezicht uitvoeren. Bij een lage prioriteit voeren wij passief toezicht uit. Mocht dat niet het geval zijn informeren wij betrokkenen daarover.
Signalen en meldingen kunnen worden gebruikt om de informatiepositie over de problematiek op te bouwen. Deze informatie kan (op termijn) alsnog aanleiding zijn om handhavend op te treden. Signalen met een lage prioriteit kunnen ook worden gebundeld en tijdens specifiek gepland thema-, doelgroep- of gebiedsgericht toezicht worden opgepakt. Conform de geldende wet- en regelgeving pakken wij handhavingsverzoeken altijd op. Jaarlijks werken wij de toezichtprioriteiten uit in het uitvoeringsprogramma.
4.4 Strategie intrekken omgevingsvergunningen / ontheffingen
In de Wabo zijn regels opgenomen voor het (gedeeltelijk) intrekken van vergunningen en ontheffingen. Aanleiding voor de intrekking kan o.a. handhaving zijn, waarbij het intrekken van een vergunning als sanctie wordt gezien of intrekken op verzoek van de vergunninghouder of belanghebbende. Ook kunnen wij ambtshalve de procedure tot het intrekken van vergunningen of ontheffingen starten.
In deze paragraaf gaan wij enkel in op intrekking van een omgevingsvergunning doordat er niet is gestart met de activiteit of deze te lang stilligt (geen handelingen ter gebruikmaking van de vergunning zijn verricht). In paragraaf 4.4.2 gaan wij in op intrekking als (handhavings)sanctie. Dit beleid laat de besluitvorming ten aanzien van de overige in artikel 2.33 en/ of 5.19 van de Wabo of andere wetgeving opgenomen intrekkingsgronden dan ook onverlet.
4.4.1 Intrekking van een omgevingsvergunning bij geen gebruik ervan maken
Het komt voor dat na het verlenen van de vergunning geen of pas na lange tijd van de vergunning gebruik wordt gemaakt. Wanneer ongebruikte vergunningen jaren geleden zijn verleend en niet zijn ingetrokken, blijft vaak het recht bestaan om hiervan gebruik te maken.
Het is ongewenst om verleende vergunningen in stand te laten zonder dat daar binnen een bepaalde termijn gebruik van wordt gemaakt om te voorkomen dat er een stuwmeer ontstaat van latente (ongebruikte) vergunningen. Daarmee voorkomen wij ook dat (nieuwe) planologische, stedenbouwkundige of andere inzichten over de fysieke leefomgeving doorkruist worden door vergunde, nog te realiseren of te slopen bouwwerken en het gebruik ervan16. Door oude vergunningen in stand te houden kunnen projecten worden gerealiseerd en in gebruik worden genomen conform verouderde (bouw)technische inzichten, milieutechnische aspecten of zelfs in strijd met nieuwe (planologische) regels. Dit vinden wij ongewenst. Ook voor de rechtszekerheid van omwonenden en belanghebbenden is het ongewenst oude vergunningen in stand te houden. Doordat de bekendmaking van deze besluiten lang geleden kan hebben plaatsgevonden, kunnen zij alsnog verrast worden door de activiteiten. Daarnaast is het vanuit administratief oogpunt gewenst dat het gemeentelijke (bouw)archief zoveel mogelijk overeenstemt met de feitelijke situatie. Ook voor het beheer van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) is een actuele administratie nodig. Wij willen daarom na verloop van een bepaalde periode omgevingsvergunningen geheel of gedeeltelijk intrekken.
De gronden voor het (gedeeltelijk) intrekken van omgevingsvergunningen zijn opgenomen in de Wabo, en er zijn twee verschillende termijnen.
Zo kan een omgevingsvergunning worden ingetrokken wanneer gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Deze termijn van 3 jaar wordt gehanteerd. Voor omgevingsvergunningen met de activiteiten bouwen, slopen of aanleggen is in de Wabo een termijn van 26 weken opgenomen. Wij kiezen ervoor om met het (ongebruikt) verstrijken van deze termijn standaard 26 weken te wachten voordat wij actief de intrekkingsprocedure opstarten.
Voor bouw- en aanlegactiviteiten geldt dat als met de uitvoering van de werkzaamheden is gestart en deze tussentijds zijn gestaakt, wij de wettelijke termijn van 26 weken (na constatering van gestaakte werkzaamheden) hanteren. Het intrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan (planologisch strijdig gebruik)’ wordt vooraf intern met de medewerkers Ruimtelijk Beleid afgestemd vanwege de mogelijkheid van planschade voor het intrekken van deze besluiten.
De procedure tot intrekking van een omgevingsvergunning vindt vanzelfsprekend plaats op grond van de geldende wettelijke voorschriften, waarbij in hoofdregel dezelfde procedure geldt als wanneer deze activiteit zou worden aangevraagd en vergund.
Voornemen intrekking / zienswijze
Bij de reguliere procedure zenden wij de vergunninghouder allereerst een voornemen tot intrekking. Bij de uitgebreide procedure is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Awb (afdeling 3.4) van toepassing en leggen wij een ontwerp-beschikking ter inzage. In beide procedures, zij het op andere gronden, stellen wij de vergunninghouder in de gelegenheid zijn zienswijzen op de voorgenomen intrekking naar voren te brengen. Als de vergunninghouder daarop niet reageert, trekken wij de vergunning in beginsel in. Bij zienswijzen beoordelen wij of voldoende gronden aanwezig zijn om niet tot intrekking van de vergunning over te gaan. Hiertoe inventariseren wij alle in aanmerking te nemen belangen17 en wegen deze tegen elkaar af.
Het ontbreken van financiële middelen of conflicten met uitvoerende partijen (architect of aannemer) leiden niet tot het afzien van intrekking van de omgevingsvergunning. In familiaire kwesties (scheiding, ziekte, overlijden) kan, indien door de vergunninghouder de reden goed wordt gemotiveerd, intrekking van de vergunning worden uitgesteld. Ook hierbij moet voldoende aannemelijk c.q. concreet worden gemaakt dat op korte termijn wel van de vergunning gebruik wordt gemaakt. Enkel een offerte van een aannemer is daartoe onvoldoende.
Indien redelijke gronden aanwezig zijn om niet direct tot intrekking van de vergunning over te gaan, stellen wij een concrete nadere termijn (met einddatum) waarbinnen de vergunninghouder alsnog gebruik moet maken van de vergunning. Dit betekent feitelijk aanvangen van of hervatten van de uitvoering van de werkzaamheden en/of ingebruikname. De nadere termijn leggen wij schriftelijk vast en bedraagt maximaal 1 jaar.
Als na de nader gestelde termijn geen aanvang is gemaakt met de uitvoering of hervatting van de werkzaamheden of in gebruik name van het project trekken wij de vergunning alsnog in. Hiertoe zetten wij in beginsel de oude procedure voort.
Bij het uitoefenen van toezicht kunnen overtredingen van regels worden geconstateerd, waardoor handhaving aan de orde is. Onder handhaving verstaan wij het ongedaan maken of opheffen van een situatie, die in strijd is met wettelijke voorschriften. Als algemene handhavingsstrategie maken wij gebruik van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Dit is een landelijk geldend afwegingsinstrument om handhavende instanties, zoals overheden, omgevingsdiensten, het OM en de Politie op eenzelfde manier te laten optreden bij iedere tijdens het toezicht gedane bevinding. De LHSO is voornamelijk een sanctiestrategie die raakt aan de toezichtstrategie (paragraaf 4.3) en gedoogstrategie (paragraaf 4.5).
Om passend te kunnen optreden bij iedere tijdens het toezicht gedane overtreding, hanteren wij dan ook het landelijke stappenplan met interventiematrix uit de LHSO. Het startpunt van het stappenplan is een tijdens het toezicht gedane bevinding die strijdig is met wet- en regelgeving. Samengevat is de algemene werkwijze hierbij:
4.5.2 Toepassing handhavingsinstrumenten
Op basis van de interventiematrix zetten wij afhankelijk van onze bevindingen en eventuele verzachtende of verzwarende factoren een (combinatie van) interventie(s) in. Bij toepassing van de bestuursrechtelijke instrumenten hebben wij op een aantal punten (enige) beleidsvrijheid. Hieronder gaan wij daar nader op in.
Een bestuursorgaan komt bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De hoogte van de dwangsom kan en moet op de ernst van de overtreding worden afgestemd (evenredigheid) en tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen (effectiviteit).
Voor het bepalen van de hoogte van bestuursrechtelijke sancties maken wij gebruik van de “Handreiking Bestuursrechtelijke Sanctiemiddelen. Deze handreiking is afgestemd op de LHSO en passen wij toe als algemene richtlijn. Het vaststellen van de hoogte en de maximaal te verbeuren dwangsom is altijd afhankelijk van de overtredingssituatie. In voorkomende gevallen kan het noodzakelijk zijn om, gezien de omstandigheden van een geval, een dwangsom vast te stellen in afwijking van de in de handreiking genoemde bedragen.
Een begunstigingstermijn is de tijd die de overtreder krijgt om de overtreding te beëindigen. Enerzijds moet deze termijn voldoende lang zijn om als overtreder de opgelegde verplichtingen uit te kunnen voeren en moet deze gezien de omstandigheden van de situatie redelijk zijn. Anderzijds mag de begunstigingstermijn niet langer zijn dan noodzakelijk. Hiermee wordt een open einde van het handhavingstraject voorkomen of dat de lengte van de begunstigingstermijn zodanig lang is dat sprake is van het gedogen van de overtreding.
Op basis van de LHSO geldt voor termijnen in algemene zin het volgende:
De “Handreiking Bestuursrechtelijke Sanctiemiddelen sluit aan op de LHSO en is een praktisch hulpmiddel hierbij. Bij het bepalen van de duur van begunstigingstermijnen maken wij hier dan ook gebruik van.
✓ Verlengen begunstigingstermijn
Op verzoek worden alle begunstigingstermijnen verlengd tot na de beslissing op bezwaar en de uitspraak op het beroep. Slechts indien er sprake is van zeer dringende gevallen (bijvoorbeeld een brandgevaarlijke situatie), wordt niet gewacht tot na de beslissing op bezwaar of tot de rechtbank een uitspraak heeft gedaan over een handhavingsbeschikking.
Het verlengen van de begunstigingstermijn tot na de uitspraak op het beroep wordt redelijk geacht, omdat een rechterlijk oordeel de juistheid van de beschikking bevestigt.
Wanneer de begunstigingstermijn wordt verlengd, is dit een nieuw besluit waartegen voor alle belanghebbenden bezwaar en beroep open staat.
Het indienen van bezwaar of instellen van beroep schort de werking van de handhavingsbeschikking niet op. Dit betekent dat de bezwaarmaker bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening moet indienen om bijvoorbeeld te voorkomen dat dwangsommen verbeuren. Dat er enkel een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, is in de regel geen reden om de begunstigingstermijn op te schorten. De voorlopige voorzieningenrechter kan beslissen de begunstigingstermijn te schorsen tijdens bezwaar/ beroepsprocedures.
(Tijdelijk) stilleggen activiteiten
Zodra onze toezichthouder niet-toegestane activiteiten constateert, en in overleg geen oplossing te vinden is, kan hij ter plaatse in overeenstemming met de interventiematrix mondeling de activiteiten stilleggen. Wij bevestigen de stillegging zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen vijf werkdagen schriftelijk aan degene tot wie het bevel tot stilleggen is gericht. Met de stillegging ‘bevriest’ de gemeente de situatie (tijdelijk) en voorkomt zo dat de situatie in ernst en omvang toeneemt. De stillegging voorkomt daarnaast dat de ‘overtreder’ extra kosten moet maken om bijvoorbeeld het bouwwerk aan te passen aan de geldende regels of om het af te breken.
Tijdens de controle geeft de toezichthouder precies aan over welke activiteiten het gaat. Indien de omstandigheden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven kan de toezichthouder toestaan sommige activiteiten af te maken. Ook mogen soms tijdelijke maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat er schade of gevaarlijke situaties ontstaan. Hier worden ter plaatse duidelijke afspraken over gemaakt.
Door de stillegging van de activiteiten is een op dat moment plaatsvindende overtreding met onmiddellijke ingang beëindigd. Met de stillegging leggen wij gelijktijdig een (preventieve) last onder dwangsom op om te voorkomen dat er verder wordt gegaan met de activiteit c.q. de overtreding opnieuw plaatsvindt.
Geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning na of tijdens realisatie
Van het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning kan alleen sprake zijn als aan een begunstigde beschikking is verleend met onjuiste of valse gegevens in de aanvraag en bij realisatie- of in gebruiksfase een relatie heeft met de overtreding. Het intrekken van de vergunning maakt geen einde aan de strijdigheid maar vergroot deze meestal. Zaken die ook onder de betreffende beschikking vallen en legitiem zijn verliezen hierdoor hun legitimiteit. Het intrekken van een vergunning is een zwaar middel dat wij alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen en zullen toepassen.
Kosten bestuursdwang/ Invorderingsbeschikking
De kosten die de gemeente moet maken voor het voorbereiden en het daadwerkelijk uitvoeren van een last onder bestuursdwang verhalen wij op de overtreder door het nemen van een kostenverhaalsbeschikking.
Na het verbeuren van dwangsommen nemen wij conform de wettelijke bepalingen een invorderingsbeschikking.
4.5.3 Optreden tegen eigen organisatie of andere overheden
Overheden, zoals de provincie of de gemeente Valkenswaard zelf, behandelen wij niet anders dan andere overtreders. Bij overtredingen door de overheid geldt nog meer dan in andere gevallen het algemeen normbesef en de geloofwaardigheid. De gemeente heeft namelijk een voorbeeldfunctie. Bovendien gelden voor de gemeente dezelfde rechten en plichten als voor anderen.
Bij handhavend optreden passen wij de LHSO toe, met oog op het voorkomen van onnodige wederzijdse publieke kosten als naleving ook op een andere wijze bereikt kan worden. Bij handhaven tegen de eigen gemeenten of andere overheden betrekken wij de portefeuillehouder.
Gedogen is het bewust, passief dan wel actief (schriftelijk en onder voorwaarden), niet handhavend optreden door het bevoegde bestuursorgaan tegen overtredingen van wetten en/of regels. In principe is het gedogen van een overtreding ongewenst. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties vinden wij gedogen van een overtreding een alternatief voor handhavend optreden en dan alleen in situaties van overmacht of indien van een overgangsperiode gesproken kan worden waarbij concreet (uit)zicht op legalisatie is. Denk bijvoorbeeld aan het overbruggen van een periode tot het moment waarop een vergunning kan worden verleend. Het gaat bij gedogen vaak om maatwerk en de specifieke omstandigheden van het geval.
Mochten wij in uitzonderingsgevallen toch overgaan tot gedogen dan hanteren wij in ieder geval de volgende voorwaarden:
Wij nemen een gedoogbesluit expliciet en na een zorgvuldige (in het besluit) kenbare belangenafweging. Alleen dan weten alle betrokkenen waar zij aan toe zijn en kunnen eventuele derde belanghebbenden in staat worden gesteld om hun rechtsmiddelen aan te wenden. Een gedoogbeschikking is immers een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat. In een situatie waarin een gedoogbeschikking is afgegeven kan het nog steeds voorkomen dat een derde belanghebbende, met succes, een verzoek tot handhaving doet.
4.7 Strategie bij handhavingsverzoeken en klachten
Overtredingen of mogelijke overtredingen kunnen ook door derden onder de aandacht van de gemeente worden gebracht. Dit kan door middel van het indienen van een mondelinge of schriftelijke klacht of door middel van het indienen van een schriftelijk verzoek om handhaving. Het omgaan met deze klachten en verzoeken om handhaving vraagt een specifieke aanpak. Bij klachten en verzoeken om handhaving hanteren wij de leidraad van de Nationale Ombudsman als uitgangspunt18. De algemene werkwijze is als volgt.
Bij een klacht bepalen wij aan de hand van de in dit beleid opgenomen prioritering of en zo ja, wanneer de klacht in behandeling wordt genomen. Heeft de handhavingstaak waarop de klacht ziet een lage prioriteit, dan delen wij de klager in beginsel mede dat de klacht voorlopig niet in behandeling wordt genomen en dat behandeling volgt zodra daarvoor de ruimte is. Is sprake van een hoge prioriteit, dan nemen wij de klacht direct in behandeling. Onze externe partners hebben eenzelfde werkwijze. Een toezichthouder beoordeelt de situatie op locatie, waarna wij de klager desgewenst informeren over de verdere afhandeling van de klacht. In geval van een klacht is de gemeente niet aan een beslistermijn gebonden, doch streven wij ernaar om de klager zo spoedig mogelijkheid duidelijkheid te geven. Door ons en onze samenwerkingspartners worden de ingekomen klachten geregistreerd. Door zaken te registeren kunnen we monitoren of er meerdere klachten zijn (al dan niet van eenzelfde soort) in een bepaald gebied. Mocht dat het geval zijn dan wordt onderzocht of het noodzakelijk is daar een nadere actie op te ondernemen en waar nodig wordt dat daadwerkelijk gedaan. Door het registeren van de klachten hebben we de mogelijkheid om te bewaken of klachten op een juiste manier zijn afgehandeld en genereren we input voor het evalueren van dit product en proces.
Anonieme klachten, waarbij geen klager bekend is, worden niet in behandeling genomen, tenzij het een klacht is waarbij de (omgevings)veiligheid of gezondheid in het geding is. Wil een klager anoniem blijven dan wordt hier in beginsel rekening mee gehouden en wordt een klacht behandeld zoals hierboven beschreven.
Bij een schriftelijk verzoek om handhaving nemen wij zo snel mogelijk (mondeling of schriftelijk) contact op met de verzoeker om handhaving of diens gemachtigde. In dit contact bespreken wij wat het belang en doel van het verzoek is en wat verzoeker van de gemeente kan verwachten een en ander ook op grond van gestelde prioriteiten. Vervolgens beoordeelt de toezichthouder de situatie op locatie en informeren wij alle belanghebbenden (dus ook de mogelijke overtreder) over de afhandeling en de verdere procedure. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. In samenspraak met de verzoeker zoeken wij naar een snelle en informele oplossing van het probleem (zo nodig met behulp van buurtbemiddeling of bemiddeling (mediation)). Wordt hiermee geen oplossing bereikt dan zal bij een geconstateerde overtreding verder worden afgewogen hoe hiermee wordt omgegaan. Zie hiervoor de sanctie- en de gedoogstrategie paragraaf 4.5 en 4.6. Bij een verzoek om handhaving geldt normaliter een beslistermijn van 8 weken.
Bij anonieme verzoeken om handhaving wordt de aanpak gevolgd zoals bij een klacht, met het verschil dat de verzoeker vanwege zijn anonimiteit niet op de hoogte kan worden gesteld van de werkwijze van de gemeente. Indien een verzoeker anoniem wil blijven wordt hij hierop gewezen.
Op basis van het Besluit Omgevingsrecht moet de organisatie van toezicht en handhaving zodanig zijn ingericht dat een adequate en behoorlijke uitvoering van het handhavingsbeleid en het uitvoeringsprogramma gewaarborgd is. In deze paragraaf geven wij inzicht in de wijze waarop wij dit organisatorisch hebben ingevuld.
Dit beleid en de daarvoor uit te voeren activiteiten werken wij jaarlijks uit in een uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma leggen wij de benodigde en beschikbare capaciteit ten behoeve van de uitvoering en de handhaving (uitgedrukt in fte’s) vast. Om tijdens de uitvoering de objectiviteit van werkzaamheden te borgen en belangenverstrengeling te voorkomen, hanteren wij een strikte functiescheiding tussen vergunningverlening en toezicht & handhaving.
De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten behoeve van de toezicht en handhaving liggen vast in functieomschrijvingen. In de functieomschrijving is rekening gehouden met de vereiste deskundigheid van het personeel. Daarnaast is er opleidingsbudget beschikbaar waardoor het mogelijk is om een gewenst deskundigheidsniveau te behouden en eventueel te bereiken.
De kwaliteitseisen die wij aan medewerkers stellen, liggen vast in de functieomschrijvingen HR21 en de Verordening kwaliteit VTH omgevingsrecht Valkenswaard. In deze verordening bepaalt de gemeenteraad dat de kwaliteit voor uitvoering en handhaving minimaal gelijk is aan het bodemniveau voor de kwaliteit van uitvoering en handhaving. Met de term ‘bodemniveau’ doelt de gemeenteraad op de versoepelde spelregels die voor Brabantse gemeenten gelden in aanvulling op de door alle Brabantse gemeenten als leidraad genomen ‘basisniveau’ in de zogenaamde Kwaliteitscriteria van het landelijke Programma Uitvoering met Ambitie (PUMA).
Vanwege de omvang van de gemeente Valkenswaard voldoen wij op een beperkt aantal genoemde deskundigheidsgebieden uit de kwaliteitscriteria. De werkvoorraad is niet groot genoeg om op ieder deskundigheidsgebied de verplichte twee medewerkers in dienst te hebben die voldoen aan het genoemde frequentiecriterium of tijdsbesteding van de betreffende taken. Om te kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria beleggen wij een aantal taken bij de ODZOB en de VRBZO. Verder beleggen wij een aantal taken bij marktpartijen. Daarnaast werken wij samen met de A2 gemeenten Heeze- Leende en Cranendonck. Het gaat hier om een ‘low profile’ samenwerking die niet is ingebracht in de gemeenschappelijke regeling. Overeenkomstig de uitgangspunten van de kwaliteitscriteria is de samenwerking gericht op:
De deskundigheidsgebieden waarop wij in A2 verband samenwerken zijn:
5.1.3 Borging personele en financiële middelen
Binnen de gemeente zijn de personele en financiële middelen die nodig zijn voor een adequate uitvoering van het uitvoerings- en handhavingsbeleid vastgelegd. Financiële middelen borgen wij in de begroting. Personele capaciteit vertaalt zich in een team met vaste medewerkers en een eventuele flexibele schil. In het uitvoeringsprogramma geven wij jaarlijks aan hoe wij de middelen inzetten. Dit nemen wij vervolgens over in het afdelingsplan. Daarnaast zijn er structureel middelen beschikbaar voor de VRBZO en de ODZOB.
Technische, juridische en administratieve voorzieningen
Om een adequate en objectieve uitvoering van de wettelijke taken mogelijk te maken stellen wij ondersteunende technische, juridische en administratieve middelen beschikbaar. Het gaat hierbij onder andere om bedrijfsauto’s, meetapparatuur, fototoestellen, mobiele telefoons, laptops, tablets, software, informatiebeheersystemen (o.a. Powerbrowser), vakliteratuur, aansluiting op (juridische) databanken enzovoorts. Waar aan de orde dragen wij er zorg voor dat betreffende instrumenten en apparaten in een goede staat van onderhoud verkeren, voldoen aan de wettelijke (controle)eisen en zo nodig worden gekalibreerd.
Bereikbaarheid buiten kantooruren
De gemeentelijke organisatie moet op basis van de wettelijke regeling ook buiten de gebruikelijke kantooruren bereikbaar en beschikbaar zijn. Deze 24-uurs bereikbaarheid regelen wij via de milieuklachtencentrale die bij calamiteiten worden ingeschakeld. Daarnaast is het centrale nummer van de gemeente ook 24 uur per dag bereikbaar, waarbij de telefoon buiten kantoortijden alleen bij (uiterst) dringende klachten wordt doorgeschakeld naar de piketdienst van de gemeente of naar de milieuklachtencentrale van de ODZOB. Dringende zaken worden dan direct opgepakt. Niet urgente meldingen worden opgepakt via de reguliere werkafspraken.
5.2 Samenwerking met andere organisaties
Binnen het omgevingsrecht werken wij op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving samen overeenkomstig de daarover binnen de samenwerkingsverbanden gemaakte afspraken. In deze paragraaf benoemen wij de belangrijke partners waar wij mee samenwerken.
5.2.1 Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB)
De ODZOB voert taken uit voor de regio Zuidoost- Brabant op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Er is onderscheid tussen basistaken, verzoektaken en collectieve taken:
Verzoektaken kunnen vergelijkbaar zijn met de basistaken, maar vallen niet in het wettelijke basistakenpakket. Het kunnen ook taken zijn op gebied van de fysieke leefomgeving zoals onderzoeken en adviezen. In Valkenswaard beleggen wij de taken met betrekking tot archeologie en alle milieu gerelateerde taken bij de ODZOB.
Collectieve taken zijn taken die op verzoek van (en in samenspraak met) de deelnemers voor het collectief worden uitgevoerd. Het zijn taken waarbij er voordeel ligt in of een noodzaak is voor een gezamenlijke aanpak. Bijvoorbeeld in verband met schaalvoordelen, gemeentegrens overschrijdende impact en/of bundeling van expertise. Het gaat hier onder andere om de regionale Milieu Klachten Centrale met 24-uursbereikbaarheid/ consignatieregeling, en ketenhandhaving zoals Samen Sterk in Brabant (SSIB) voor toezicht in het buitengebied.
Jaarlijks stemmen wij met de ODZOB het werkprogramma voor het komende jaar aan de hand van het bestuurlijk vastgestelde regionaal beleid af en periodiek evalueren wij de samenwerking. Voor het opstellen van het werkprogramma overleggen wij een of enkele malen met de accountmanager van de ODZOB. Wij ontvangen iedere maand een overzicht van de voortgang van (de uitvoering van) het werkprogramma. Daar is 4 of 5 keer per jaar overleg over met de accountmanager van de ODZOB. In deze overleggen worden eventuele knelpunten, de onderlinge samenwerking en dergelijke ook besproken. Indien nodig of gewenst hebben wij uiteraard vaker overleg.
Over individuele aanvragen en werkzaamheden is er naar behoefte ad hoc overleg tussen de betreffende uitvoerende ODZOB medewerker(s) en de inhoudelijk betrokken medewerker(s) van de gemeente Valkenswaard. Wij hebben de ODZOB gemandateerd om de taken namens ons uit te voeren, informatie uit te wisselen en af te stemmen met andere met (strafrechtelijke) handhaving belaste organen.
5.2.2 Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost (VRBZO)
De VRBZO voert taken uit voor de regio Brabant-Zuidoost op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het gaat hier om wettelijk verplichte taken en gemeentelijke taken die collectief aan de VRBZO zijn opgedragen en die qua prioritering en uitvoering zijn vastgelegd in het bestuurlijk vastgesteld beleidsplan. Bij de collectieve taken gaat het om taken waarvan het voor de Veiligheidsregio efficiënter is om deze regionaal op te pakken in plaats van in elke gemeente afzonderlijk. In het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn de taken van de VRBZO onder andere:
Jaarlijks stemmen wij met de VRBZO in twee overleggen het werkprogramma voor het komende jaar af en evalueren wij het voorgaande werkprogramma en de onderlinge samenwerking. Daarnaast overleggen wij gemiddeld 3 keer per jaar samen over eventuele knelpunten en de vordering van het werkprogramma. Daar waar het om lopende zaken gaat vindt, indien nodig, direct overleg plaats. Waar mogelijk controleren wij integraal met de VRBZO.
Op veel gebieden werken wij nauw samen met de politie. Zo vragen wij bijvoorbeeld de politie om input bij het opstellen van bepaalde beleidsstukken of verordeningen, maar wordt er ook wederzijdse informatie verstrekt over bepaalde zaken die ons beiden aangaan. Tevens verstrekken wij onze bestuurlijke besluiten aan de politie indien het gaat om voor de politie relevante onderwerpen. Denk aan o.a. het toepassen van het Damoclesbeleid of BIBOB beleid. Ook indien wij problemen verwachten bij toezicht controles of bijvoorbeeld bij evenementen speelt de politie een ondersteunende rol door bijvoorbeeld aanwezig te zijn.
Er is ieder kwartaal een zogenaamd driehoeks- overleg én driehoeks-plus-overleg. Hieraan nemen wij met de gemeenten basisteam Dommelstroom, de politie basisteam Dommelstroom en het OM deel. Bij het “plus” overleg sluit daar de belastingdienst nog extra bij aan.
Bijlage 1 Toelichting uitgangspunten risicomatrix
Uitgangspunt bij de risicomatrix is dat het verschijnsel “risico” bestaat uit de kans dat een overtreding (van de gestelde gedragsregels zonder handhaving) zich voordoet maal de kans dat een negatief effect zich voordoet: RISICO = KANS x EFFECT
Daarbij geldt: hoe groter de mogelijke consequenties van overtreding en hoe hoger de kans op overtreding, hoe groter het risico is.
De score “negatief effect” (verticale kolom) betreft het gemiddelde van de door ons verwachte ernst van de gevolgen van de overtreding van gedragsregels die voor het desbetreffende handhavingsthema (zonder preventief of repressief overheidsingrijpen) gelden. Wij onderscheiden zes soorten negatief effect c.q. negatieve gevolgen van overtreding van wet- en regelgeving die de overheid met gedragsvoorschriften tracht te voorkomen:
Voor het invullen van het negatief effect maken wij gebruik van en een vijfpuntenschaal:
1 = geen of nauwelijks effect: het negatieve effect doet zich niet of nauwelijks voor;
2 = klein effect: het negatieve effect doet zich in kleine mate voor;
3 = gemiddeld effect: het negatieve effect doet zich gemiddeld voor;
4 = groot effect: het negatieve effect doet in grote mate voor;
5 = zeer groot effect: het negatieve effect doet zich in zeer grote mate voor.
Het gemiddelde van de scores van de bovengenoemde vijf soorten negatief effect resulteert in de effectscore.
De score “overtredingskans” (verticale kolom) wordt gescoord op grond van de verwachte overtredingskans van die regels bij de huidige handhavingsinspanning. Op deze manier wegen we onze opvatting over het belang dat de regel beschermt tegen de mate waarin wij verwachten dat mensen die regel overtreden.
Hierbij is van belang dat behalve door handhaving, mensen ook spontaan regels kunnen naleven. Wij gaan uit van vijf categorieën van spontane naleving, welke zijn ontleend aan de Tafel van Elf19. Bij beoordeling van deze aspecten gaat het om de mate waarin de doelgroep deze waarneemt c.q. deze daarvoor aan de orde is:
Figuur 2: Vijf categorieën van spontane naleving
Door middel van het toekennen van een cijfer op een schaal van 1 t/m 5 geven wij de risicokans op een overtreding aan en daarmee ook de mate van het naleefgedrag. De schaalverdeling is hierbij als volgt:
1 = zeer kleine kans op overtreding (= zeer goed naleefgedrag)
2 = kleine kans op overtreding / af en toe (= goed naleefgedrag)
3 = gemiddelde kans op overtreding (= middelmatig naleefgedrag)
4 = grote kans op overtreding (= slecht naleefgedrag)
5 = zeer grote kans op overtreding (= zeer slecht naleefgedrag)
De omvang van het risico in cijfers is niet alleen bepalend voor de prioriteit. Het kan namelijk zijn dat het belang/ negatieve effect van bepaalde onderwerpen groot is terwijl de overtredingskans klein is. Deze onderwerpen scoren in de uitkomst van de risicoanalyse daardoor gemiddeld of zelfs laag, maar kunnen voor de handhaving toch hoge prioriteit hebben. Om die reden prioriteren wij de onderwerpen op grond van de beschermde belangen en de overtredingskans. Hierbij onderscheiden wij vier verschillende prioriteiten, die in figuur 3 schematisch zijn weergegeven:
groot belang/grote overtredingskans
groot belang/kleine overtredingskans
klein belang/ grote overtredingskans
klein belang/ kleine overtredingskans
Voor scores die op een lijn vallen (score 3-3), hanteren wij in beginsel de hoogste kwadrant.
Bijlage 2 Risicomatrix Analyse van inzichten Vergunningverlening
Toelichting ingevulde risicomatrix
Voor een toelichting op de ingevulde risicomatrix (uitleg effecten, schalen, en dergelijke) verwijzen wij naar bijlage 1.
Bijlage 3 Risicomatrix probleemanalyse Toezicht en Handhaving
Toelichting ingevulde risicomatrix
Voor een toelichting op de ingevulde risicomatrix (uitleg effecten, schalen, en dergelijke) verwijzen wij naar bijlage 1.
Bijlage 4 Overzicht indicatoren
Hieronder is per doel uit paragraaf 2.4. aangegeven welke indicator wij hanteren en de daarvoor benodigde gegevens om de voortgang van de doelrealisatie te meten.
In de kwaliteitscriteria 2.1 wordt verwezen naar het Toetsprotocol CKB online, met de zogenaamde CKB matrix als onderlegger. De CKB matrix is begin 2011 opgevolgd door de BRIStoets en met de LTB 2012 aangepast aan het Bouwbesluit 2012. De matrix fungeert als samenvatting van gemeentelijk toetsbeleid en als praktische hulpmiddel bij de uitvoering van de bouwplantoetsing.