Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemert-Bakel

Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGemert-Bakel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel
CiteertitelVerordening Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling treedt tegelijk met de Wet, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

Deze regeling vervangt de regels met betrekking tot de welstandscommissie in hoofdstuk 9, artikel 9.1 tot en met 9.9 en bijlage 9 van de Bouwverordening Gemert-Bakel.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

25-01-2023

gmb-2023-58165

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel

De raad van de gemeente Gemert-Bakel;

 

gelet op artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 15 november 2022;

 

besluit:

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

college: het college van burgemeester en wethouders;

commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel;

goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

wet: de Omgevingswet.

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

  • 1.

    De commissie heeft als taak de gemeenteraad en het college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en dat wat daarmee verband houdt of daaraan kan bijdragen. Daaronder wordt in elk geval begrepen het geven van voorlichting over het doel van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie.

  • 2.

    Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over een aanvraag om of een ontwerpbesluit met betrekking tot een omgevingsvergunning voor:

      • i.

        een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;

      • ii.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijke monument, beschermd gemeentelijk monument of;

      • iii.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijke dorpsgezicht of beschermd gemeentelijk dorpsgezicht of beschermde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

      • iv.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op voorbeschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement of een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement;

      • v.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op voorbeschermd gemeentelijke cultuurgoed of een beschermd gemeentelijke cultuurgoed;

      • vi.

        een overige omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

      • vii.

        een andere activiteit in geval het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • b.

      adviseert de commissie op verzoek van het college of uit eigen beweging over het door de minister aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge art. 3.1, tweede lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functieaanduiding gemeentelijk (archeologisch) monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;

    • c.

      adviseert de commissie op verzoek van het college of uit eigen beweging over het aan een locatie geven van de functieaanduiding cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, beeldbepalend pand, cultuurhistorisch waardvolle landschap, beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement en/of beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

    • d.

      adviseert de commissie op verzoek van het college of uit eigen beweging over het ontwikkelen van beleid;

    • e.

      adviseert de commissie op verzoek van het college in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin het college een advies nodig vindt bij een verkenning van een mogelijk bestaande toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;

    • f.

      adviseert de commissie op verzoek van het college planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van het college tijdens het vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • h.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.6 van de wet in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg van cultureel erfgoed en andere zaken die gaan over de omgevingskwaliteit;

    • i.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de Omgevingskwaliteit bevatten.

Artikel 3. Verplichte advisering

Het college wint advies van de commissie in voor een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen i tot en met vi en onder b en c.

Artikel 4. Samenstelling

  • 1.

    De commissie bestaat uit minimaal 3 en maximaal 5 leden, de voorzitter daaronder begrepen. De gemeenteraad kan daarnaast maximaal twee plaatsvervangers benoemen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.

  • 2.

    De leden en de plaatsvervangers worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering, als mede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 3.

    De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn, cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw.

Artikel 5. Benoeming, schorsing en ontslag

  • 1.

    De leden en de plaatsvervangers worden voor een termijn van ten hoogste vier jaar benoemd.

  • 2.

    Herbenoeming van leden en de plaatsvervangers kan eenmaal voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 3.

    Afgetreden leden zijn twee jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 4.

    De voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden in functie benoemd.

  • 5.

    De leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen daarnaast door het college worden geschorst en door de gemeenteraad worden ontslagen wegen ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

  • 6.

    Het college is bevoegd tot het benoemen, schorsen en ontslaan van commissieleden.

Artikel 6. Ondersteuning van de commissie

  • 1.

    De commissie heeft een ambtelijk secretaris.

  • 2.

    De secretaris is voor de werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.

  • 3.

    De secretaris kan worden ondersteund door andere ambtelijke medewerkers, die voor hun werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig zijn aan de (plaatsvervangend) secretaris.

  • 4.

    De secretaris noch de medewerkers zijn lid van de commissie.

Artikel 7. Adviestermijn

  • 1.

    Het college kan aangeven binnen welk termijn een advies wordt verwacht.

  • 2.

    In geval het college geen termijn heeft gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van maximaal vier weken.

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1.

    Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste drie leden. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een monumentenactiviteit of een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of gemeentelijk monument, cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, een voorbeschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement of een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste drie leden met deskundigheid op het gebied van monumentenzorg.

  • 2.

    Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 3.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt voor de commissie en de daarvoor werkzame personen.

  • 4.

    De aanvrager van de omgevingsvergunning of zijn gemachtigde heeft de mogelijkheid de aanvraag ten overstaan van de commissie toe te lichten. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.

Artikel 9. Adviseurs

  • 1.

    De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

  • 2.

    De commissie kan zich doen bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Artikel 10. Verwerken van het advies

  • 1.

    Het college kan eenmaal per activiteit een second opinion inwinnen bij een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente. Zij stellen de commissie van het voornemen tot het plaatsen van die opdracht op de hoogte.

  • 2.

    In geval het college een beschikking geeft in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.

Artikel 11. Reglement van orde

  • 1.

    De commissie stelt haar werkwijze binnen de kaders van deze verordening nader vast in een reglement van orde.

  • 2.

    In het reglement van orde komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de werkwijze bij de advisering zoals genoemd in artikel 2, tweede lid, onder b tot en met e;

    • b.

      de inrichting van het vooroverleg zoals genoemd in artikel 2, tweede lid, onder g;

    • c.

      de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbende worden uitgenodigd.

    • d.

      de notulering en dossiervorming;

    • e.

      de wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt;

    • f.

      de instelling van subcommissies;

    • g.

      de werkwijze bij afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie als bedoeld in artikel 9;

    • h.

      de selectie en voordracht van kandidaat-leden.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor bekendmaking van het door de commissie vastgestelde regelement van orde in het Gemeenteblad.

Artikel 12. Relatie met andere adviseurs

  • 1.

    Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of adviseur van de commissie draagt het college zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie.

  • 2.

    Een supervisor adviseert niet over erfgoedontwikkelingen, de advisering hierover vindt plaats door de commissie.

Artikel 13. Jaarverslag

  • 1.

    De commissie brengt jaarlijks voor 1 maart verslag uit, als bedoeld in artikel 17.9, zevende lid, van de wet uit haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;

    • b.

      de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.

Artikel 14. Overgangsrecht

Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijf het oude recht, met betrekking tot de commissie op het gebied van monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel 15. Intrekken oude regels

De regels met betrekking tot de welstandscommissie in hoofdstuk 9, artikel 9.1 tot en met 9.9 en bijlage 9 van de Bouwverordening Gemert-Bakel worden ingetrokken.

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt tegelijk met de Wet, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

  • 2.

    De verordening wordt aangehaald als Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 25 januari 2023.

de raad van de gemeente Gemert-Bakel,

de griffier,

MCP Laurenssen

de voorzitter,

ing. M.S. van Veen

TOELICHTING VERORDENING ADVIESCOMMISSIE OMGEVINGSKWALITEIT GEMEENTE GEMERT-BAKEL

ALGEMEEN DEEL

 

Inleiding

Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 juli 2023 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. ‘Decentraal, tenzij’ is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels. Eén van de drie doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Reikwijdte

Voor een zo gemakkelijk mogelijke overgang én met het oog op continuïteit van advisering adviseert de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG) om het huidige adviesstelsel bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zoveel mogelijk te behouden. Het adviesstelsel onder de Omgevingswet kan hierna tot 2030 worden uitgebreid als daar in een later stadium behoefte aan is.

 

De commissie adviseert zowel beoordelingsgericht als beleidsgericht. Ze toetst initiatieven en aanvragen omgevingsvergunning aan regelgeving op het gebied van erfgoed en redelijke eisen van welstand bij monumenten. Ze adviseren daarnaast over de aanwijzing van (archeologische) monumenten en over diverse beleidsmatige zaken. De gemeenteraad heeft er in het verleden voor gekozen om de weging en toetsing van de welstand ten aanzien van beeldbepalende panden en welstandsplichtige onroerende zaken (niet betreffende monumenten) aan de eigen gemeentelijke ambtenaren over te laten. Om deze reden is welstand geen onderdeel van de commissie, maar richt het zich op erfgoed, waarbij de beeldbepalende panden worden uitgesloten.

 

Wettelijk grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet.

 

ARTIKELSGEWIJS

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

 

Artikel 1. Definities

In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt die in de verordening worden gehanteerd. De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening.

 

Onderstaand de in deze verordening toegepaste definities die een nadere toelichting behoeven:

 

commissie: dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet.

 

goede omgevingskwaliteit: ‘een goede omgevingskwaliteit’ is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden. De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.

 

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

 

Eerste lid

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De commissie geeft ook voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie zelf. De commissie baseert de voorlichting (net als haar concrete adviezen) op de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, bedoeld in artikel 4.19 van de wet).

 

Tweede lid

Onderdeel a:

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

 

Lid i:

Een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument:

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt: ‘een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht’. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • -

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

  • -

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;

  • -

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

  • -

    het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.

 

Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

 

De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.

 

Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.

 

Lid ii, iii, iv en v

De bescherming van in dit lid genoemde beschermde cultuurhistorisch erfgoed gebeurt door aan het de roerende zaak in het omgevingsplan een functie-aanduiding zoals bijvoorbeeld gemeentelijk monument of beschermd dorpsgezicht te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze een functie-aanduiding te geven.

 

In dit artikel is geregeld dat de commissie adviseert over omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot het in dit lid genoemde erfgoed.

 

Overgangsrecht

Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten, voorbeschermd gemeentelijke dorpsgezicht en beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voorbeschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement en beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement die nog op grond van de Erfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de Erfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

 

Lid vi

Een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen.

De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.

 

Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).

 

Lid vii

Een andere activiteit in geval het college een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit.

 

Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde ‘kan-bepaling’ over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie.

 

De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie.

 

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.

 

De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot ‘binnenplanse’ afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel b en c:

De Minister vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een onroerende of roerende zaak te beschermen als gemeentelijk cultureel (door bijvoorbeeld de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk dorpsgezicht te geven).

 

Onderdeel d:

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel e:

Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.

In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:

  • -

    de aard van de opgave;

  • -

    de relevante ontwikkelingen voor de fysieke leefomgeving, en;

  • -

    de mogelijke oplossingen voor die opgave. Hieronder vallen ook de oplossingen die anderen aandragen en waarvan het bevoegd gezag na beoordeling ervan besluit deze mee te nemen in de verkenning.

Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.

De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.

 

Onderdeel f:

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.

 

Onderdeel g:

Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

 

Onderdeel h:

In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).

 

De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.

 

Onderdeel i:

De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om regels over reclame en terrassen in de openbare ruimte, voorwerpen op of aan de weg, standplaatsvergunning, exploitatievergunning horecabedrijven en ligplaatsvergunning.

 

De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.

Derde lid

Dit lid ziet toe op de werkzaamheden die ambtelijk worden uitgevoerd.

 

Artikel 3. Verplichte advisering

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Erfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel verplichte advies bij de gemeentelijke (archeologische) monumenten, cultuurhistorisch waardevolle panden, beschermde gemeentelijke dorpsgezichten, beschermde cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen en beschermde gemeentelijke cultuurgoederen.

 

Artikel 4. Samenstelling

Eerste lid

Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad het aantal leden vaststelt. Er worden ook plaatsvervangers benoemd, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer vaste leden zijn verhinderd.

 

Tweede lid

Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

 

Derde en vierde lid

Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

 

Artikel 5. Benoeming schorsing en ontslag

Eerste tot en met derde lid

Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. De regels voor de herbenoeming zijn logischerwijs alleen van toepassing op de leden, niet op hun plaatsvervangers. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om leden twee jaar na hun aftreden opnieuw te benoemen.

 

Vierde lid

Dit lid voorziet in de mogelijkheid dat de voorzitter en de plaatsvervanger, in functie worden benoemd.

 

Vijfde lid

Dit lid regelt schorsing en ontslag. De wet bepaalt dat de raad de leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

 

Zesde lid

Dit lid regelt dat het college wordt bevoegd op basis van artikel tot het benoemen, schorsen en ontslaan van commissieleden, conform de voormalige monumentencommissie. Dit betreft een uitvoerende taak.

 

Artikel 6. Ondersteuning van de commissie

De commissie wordt in ieder geval bijgestaan door een ambtelijk secretaris die voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig is aan de commissie. De secretaris wordt dus niet door bestuurlijke belangen geleid. Datzelfde geldt voor de medewerkers die eventueel aan de secretaris worden toegevoegd en die door de secretaris worden aangestuurd.

 

Artikel 7. Adviestermijn

In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van vier weken. Die is gelijk aan de termijn die in de Bouwverordening Gemert-Bakel voor een advies op een aanvraag voor een omgevingsvergunning was opgenomen.

 

Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

Eerste lid

Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

 

Tweede lid

Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.

 

Derde lid

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

 

Vierde lid

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.

 

Artikel 9. Adviseurs

Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

 

Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk, waarbij de commissies afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).

 

Artikel 10. Verwerken van het advies

Eerste lid

Dit lid ziet toe op het vragen van een second opinion aan een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente in geval het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie. Om oneindig ‘shoppen’ te voorkomen is dit slechts één keer per activiteit toegestaan.

 

Een advies van de commissie dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist in geval een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2952).

 

Tweede lid

Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

 

Artikel 11. Reglement van orde

Eerste lid

De commissie stelt een reglement van orde vast.

 

Tweede lid

Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.

 

Derde lid

Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan als bijlage bij deze verordening, of als aparte bekendmaking met een goede verwijzing naar deze verordening. Juridisch gezien behoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen.

 

Artikel 12. Relatie met andere adviseurs

Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.

 

Artikel 13. Jaarverslag

Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.

 

De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn. Daarnaast wordt de werking van deze verordening ten minste éénmaal in de vier jaar samen met de commissie geëvalueerd.

 

Artikel 14. Overgangsrecht

Eerste lid

Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de monumentencommissies of adviescommissies ruimtelijke kwaliteit zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.

 

Tweede lid

Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.

 

Artikel 15. Intrekken oude regels

Alleen de regels met betrekking tot de commissies in de Bouwverordening Gemert-Bakel 2011 vervallen op grond van dit lid.

 

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening.