Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemert-Bakel

Erfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGemert-Bakel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel
CiteertitelErfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Monumentenverordening 2011 Gemeente Gemert-Bakel, Verordening tot 1e wijziging van de monumentenverordening 2011 en de Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  2. artikel 9.1 van de Erfgoedwet
  3. artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  4. artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  5. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-02-2023nieuwe regeling

25-01-2023

gmb-2023-57912

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel

De raad van de gemeente Gemert-Bakel;

 

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 15 november 2022;

 

 

besluit:

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Erfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel

 

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepa¬ald, verstaan onder:

 

adviescommissie: een commissie zoals bedoeld in de ‘Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel’. Zolang een dergelijke commissie ontbreekt wordt hiermee bedoeld de op basis van artikel 15 van de Monumentenwet ingestelde monumentencommissie;

 

archeologisch erfgoed: archeologische monumenten en gebieden waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht;

 

archeologische waarden: de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of menselijke activiteit in het verleden;

 

beeldbepalend pand: gebouw of object, geen monument zijnde, dat kenmerkend is voor het beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de (historische) verschijningsvorm, de ruimtelijke samenhang en/of betekenis. Alleen de hoofdvorm en de gevels inclusief indeling en detaillering die zichtbaar zijn vanaf de straat zijn van belang;

 

beschermd beeldbepalend pand: een pand dat als zodanig staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

 

beschermde cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen: een cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement dat als zodanig staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

 

beschermd gemeentelijk cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid en dat als zodanig staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

 

beschermd gemeentelijk dorpsgezicht: een stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1.1 van de Monumentenwet en dat als zodanig staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

 

beschermde gemeentelijke verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 6.1, eerste lid en dat als zodanig staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

 

bouwhistorisch onderzoek: onderzoek dat voldoet aan de vigerende ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’ uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

 

college: het college van burgemeester en wethouders;

 

cultuurhistorische beleidskaart: kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke cultuurhistorische waarden en het te voeren beleid, vastgesteld door de bevoegde overheid;

 

cultuurhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, dat zich richt op de aanwezigheid, aard, betekenis en waarde van archeologie, aardkundige waarden, architectuurgeschiedenis, historische bouwkunde, bouw- en tuinhistorie, stedenbouwkunde en historische geografie;

 

cultuurhistorisch waardevolle bebouwing: boerderijen, die op basis van de vigerende Handleiding boerderijsplitsing gemeente Gemert-Bakel, als zodanig zijn aangewezen en staan ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

 

cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen: het door menselijk denken en handelen bepaalde en gevormde deel van het cultuurlandschap;

 

erfgoedmeetlat: het toetsingskader ten behoeve van de beoordeling van de redengevende omschrijving met waardestelling conform de vigerende Handleiding boerderijsplitsing gemeente Gemert-Bakel;

 

erfgoedvereniging: een vereniging gevestigd binnen de gemeente Gemert-Bakel, bestaande uit meerdere leden, welke zich volgens de statuten inzet voor het bevorderen of het behoud van erfgoed;

 

gemeentelijk beperkingenregister: een register zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Kadasterwet;

 

gemeentelijk cultuurgoed: erfgoed dat ‘verplaatsbaar’ en 'tastbaar' is en dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit.

 

gemeentelijk dorpsgezicht: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarden en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

 

gemeentelijk erfgoedregister: een register zoals bedoeld in artikel 3.16 lid 3 van de Erfgoedwet;

 

gemeentelijk monument onroerende zaak als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

 

monumententeam: een team van ambtelijke deskundigen op het gebied van erfgoed;

 

museum: een permanente instelling binnen de gemeente Gemert-Bakel, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat van de samenleving en diens erfgoed;

 

omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

plan van aanpak: plan waarin inzichtelijk is gemaakt hoe de archeologische werken gaan voldoen aan de vereisten van de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

 

programma van eisen: een document opgesteld conform de eisen van de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat is goedgekeurd door het college.

 

redengevende omschrijving: een waardestellende beschrijving waarmee een zaak is aangewezen als beschermd erfgoed;

 

waarderingscriteria: de door de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed ontwikkelde standaard voor het waarderen van erfgoed;

 

zakelijk gerechtigden: als bedoeld in de openbare registers van de Kadasterwet, artikel 8, eerste lid.

Artikel 1:2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over de door het college van gedeputeerde staten ontvangen afschriften van inschrijving van een monument die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

Artikel 1:3. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister en cultuurhistorische beleidskaart

  • 1.

    Het college kan wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister en aan de cultuurhistorische beleidskaart.

  • 2.

    Indien de wijziging ziet op het schrappen uit het gemeentelijk erfgoedregister of van de cultuurhistorische beleidskaart zijn de artikelen 2:8, 3:8, 4:6, 5:6 en 6:5 van overeenkomstige toepassing, tenzij dat de onroerende of roerende zaak is tenietgegaan.

HOOFDSTUK 2: ARCHEOLOGISCH ERFGOED

PARAGRAAF 2.1 AANWIJZING GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE MONUMENTEN

Artikel 2:1. Aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monumenten

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een onroerende zaak, dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat, ten behoeve van de aanwijzing van een roerende zaak als gemeentelijk archeologisch monument een cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

  • 3.

    Het college stelt alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak schriftelijk in kennis van:

    • a.

      de aanvraag tot aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monument, of;

    • b.

      het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monument.

  • 4.

    Het college stelt alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en;

    • b.

      archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 2:2. Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 2.3 is van overeenkomstige toepassing op een onroerende zaak ten aanzien waarvan een aanvraag of een voornemen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of wanneer het verzoek of voornemen niet heeft geleid tot aanwijzing.

Artikel 2:3. Advies adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 2:1, eerste lid, advies aan de adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie en het monumententeam brengen binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk een advies uit.

  • 3.

    Indien de adviescommissie op het moment dat het college een besluit neemt nog geen advies heeft uitgebracht en de in artikel 2:3, tweede lid, genoemde termijn is verstreken, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam te hebben overgenomen.

Artikel 2:4. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 2:5. Inhoud aanwijzingsbesluit

De aanwijzing bevat in ieder geval:

  • a.

    gegevens over de inschrijving ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk archeologisch monument;

  • b.

    een beschrijving van de archeologische waarden.

Artikel 2:6. Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak.

  • 2.

    Het college verwerkt de aanwijzing direct in het

    • a.

      gemeentelijk erfgoedregister;

    • b.

      gemeentelijk beperkingenregister.

Artikel 2:7. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk archeologisch monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een onroerende zaak aanwijzen als voorlopig archeologisch monument. In afwijking op artikel 2:3 wordt in dat geval aan de adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk archeologisch monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 2:1, eerste lid.

  • 3.

    Artikel 2:2 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 2:8. Wijzigen of intrekking aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke archeologische monumenten of voorlopige gemeentelijke archeologische monumenten al dan niet op aanvraag van een belanghebbende wijzigen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Bij toepassing van lid 1 zijn de artikelen 2:3 tot en met 2:6 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen wijzigingsbesluit of intrekking van de aanwijzing.

  • 3.

    Indien de wijziging naar oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2 achterwege.

  • 4.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing.

  • 5.

    De wijziging of intrekking wordt schriftelijk medegedeeld aan alle zakelijk gerechtigden.

  • 6.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag dat het gemeentelijk archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

PARAGRAAF 2.2 BESCHERMING GEMEENTELIJK ARCHEOLOGISCH ERFGOED

Artikel 2:9. Instandhoudingsplicht

Het is verboden om een gemeentelijk archeologisch monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 2:10. Omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de bodem te verstoren, in een gemeentelijk archeologisch monument of in een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht, zoals opgenomen op de op de vigerende gemeentelijke archeologische beleidskaart. Hiervoor geldt:

    • a.

      in gebieden van archeologische waarde (categorie 2/ waarde archeologie 2) onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en met een omvang van meer dan 100m2;

    • b.

      in gebieden met een hoge archeologische verwachting, historische kern (categorie 3/ waarde archeologie 3) onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en met een omvang van meer dan 250m2;

    • c.

      in gebieden met een hoge archeologische verwachting (categorie 4/ waarde archeologie 4) onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en met een omvang van meer dan 500m2;

    • d.

      in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 5/ waarde archeologie 5) onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en met een omvang van meer dan 2500m2;

    • e.

      in gebieden met een lage archeologische verwachting (categorie 6/ waarde archeologie 6) of geen archeologische verwachting (categorie 7/ waarde archeologie 7) als het project Mer of tracéwet plichtig is.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      als het de verstoring betreft van een gebied van archeologische waarde of gebied met een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting dat is aangegeven op de vigerende gemeentelijke archeologische beleidskaart en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door de gemeenteraad vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring, zoals vermeldt onder artikel 2:10 lid 1.

    • b.

      als de activiteit plaatsvindt op basis van een door het college goedgekeurde beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologisch erfgoed rekening wordt gehouden en onevenredige schade aan archeologische waarden wordt voorkomen, of;

    • c.

      als met een onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 2:11. Advies adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over een omgevingsvergunning met betrekking tot gemeentelijke archeologische monumenten advies aan de adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie en het monumententeam brengen binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk een advies uit.

  • 3.

    In het geval de adviescommissie op het moment dat het college een besluit neemt nog geen advies heeft uitgebracht én de in artikel 2:11, tweede lid, bedoelde termijn is verstreken, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam te hebben overgenomen.

Artikel 2:12. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag omgevingsvergunning.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 2:13. Weigeringsgronden

  • 1.

    Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2:10, lid 1, kan slechts worden verleend als:

    • a.

      naar oordeel van het college in voldoende mate blijkt dat:

      • i.

        het behoud van de archeologische waarden is geborgd; of

      • ii.

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • iii.

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

    • b.

      Het belang van de archeologische monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor terreinen/ gebieden die in overeenstemming met paragraaf 3.1 van de Erfgoedwet zijn aangewezen als beschermd archeologisch rijksmonument.

Artikel 2:14. Archeologisch onderzoek

Als binnen het grondgebied van de gemeente archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd in de zin van de Erfgoedwet, paragraaf 5.1, dienen onverminderd de bepalingen van deze wet. In aanvulling daarop geldt dat:

  • a.

    het college bij gravend onderzoek een programma van eisen vaststelt als bedoeld in artikel 1:1 van deze erfgoedverordening, waarbij nadere eisen worden gesteld aan het onderzoek;

  • b.

    de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1:1 van deze erfgoedverordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

Artikel 2:15. Wijzigen van kwalificatie van een locatie

Het college is bevoegd om de aanduiding van een archeologisch monument of een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de vigerende archeologische beleidskaart te wijzigen indien en voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek of op basis van voortschrijdend inzicht, daartoe aanleiding geeft.

HOOFDSTUK 3: GEBOUWDE MONUMENTEN EN MONUMENTALE OBJECTEN

PARAGRAAF 3.1 AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 3:1. Aanwijzing als gemeentelijke monumenten

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een onroerende zaak, dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende omschrijving die opgebouwd is aan de hand van waarderingscriteria:

    • a.

      conform bijlage 1, lid A voor gebouwde monumenten en monumentale objecten;

    • b.

      conform bijlage 1, lid B voor funerair erfgoed.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een onroerende zaak als gemeentelijk monument een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

  • 4.

    Het college stelt alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak schriftelijk in kennis van:

    • a.

      de aanvraag tot aanwijzing als gemeentelijk monument, of;

    • b.

      het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument.

  • 5.

    Het college stelt alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 6.

    Voordat het college een kerkelijk monument, dat uitsluitend of waarvan een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert het college overleg met de eigenaar.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en;

    • b.

      monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 3:2. Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 3.2 is van overeenkomstige toepassing op een onroerende zaak ten aanzien waarvan een aanvraag of voornemen als bedoeld in artikel 3:1, vierde lid, is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of wanneer het verzoek of voornemen niet heeft geleid tot een aanwijzing.

Artikel 3:3. Advies adviescommissie

  • 1.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de aan de adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie en het monumententeam brengen binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk een advies uit.

Artikel 3:4. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

  • 3.

    In het geval de adviescommissie op het moment dat het college een besluit neemt nog geen advies heeft uitgebracht en de in artikel 3:3, tweede lid, bedoelde termijn is verstreken, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam te hebben overgenomen.

Artikel 3:5. Inhoud aanwijzingsbesluit

De aanwijzing bevat in ieder geval:

  • a.

    gegevens over de inschrijving ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk monumenten;

  • b.

    redengevende omschrijving.

Artikel 3:6. Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak.

  • 2.

    Het college verwerkt de aanwijzing direct in het:

    • a.

      gemeentelijk erfgoedregister;

    • b.

      gemeentelijk beperkingenregister.

Artikel 3:7. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een roerende zaak aanwijzing als voorlopig monument. In afwijking op artikel 3:3 wordt in dat geval aan de adviescommissie adviesgevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monumenten vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid.

  • 3.

    Artikel 3:2 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 3:8. Wijziging of intrekking aanwijzing gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten al dan niet op aanvraag van een belanghebbende wijzigen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Bij toepassing van lid 1 zijn artikel 3:3 tot en met artikel 3:6 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen wijzigingsbesluit of intrekking van de aanwijzing.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2 achterwege.

  • 4.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing.

  • 5.

    De wijziging of intrekking wordt schriftelijk medegedeeld aan alle zakelijk gerechtigden.

  • 6.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag dat het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

PARAGRAAF 3.2 BESCHERMING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 3:9. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 3:10. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te restaureren, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of;

    • b.

      inpandige veranderingen van het gemeentelijk monument voor zover op voorhand middels een bouwhistorisch onderzoek is aangetoond het een onderdeel betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg een indifferente of storende waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument als begraafplaats in gebruik is met in achtneming van de monumentale waarden:

      • i.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • ii.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of;

      • iii.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden wanneer en onder welke voorwaarden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid, kan worden opgelegd.

  • 4.

    Het college kan nadere gegevens eisen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning.

Artikel 3:11. Advies adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over de omgevingsvergunning advies aan de adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie en het monumententeam brengen binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk een advies uit.

  • 3.

    In het geval de adviescommissie op het moment dat het college een besluit neemt nog geen advies heeft uitgebracht en de in artikel 3:11, tweede, lid bedoelde termijn is verstreken, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam te hebben overgenomen.

Artikel 3:12. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag omgevingsvergunning.

  • 2.

    Het college kan het in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 3:13. Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

HOOFDSTUK 4: BESCHERMDE GEMEENTELIJKE DORPSGEZICHTEN, BEELDBEPALENDE PANDEN EN CULTUURHISTORISCH WAARDEVOLLE BEBOUWING

PARAGRAAF 4.1 AANWIJZING GEMEENTELIJKE DORPSGEZICHTEN EN BEELDBEPALENDE PANDEN

Artikel 4:1. Aanwijzing beschermde gemeentelijke dorpsgezichten en beeldbepalende panden

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college,:

    • a.

      een gemeentelijk dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht;

    • b.

      een beeldbepalende pand aanwijzen als beschermd beeldbepalend pand.

  • 2.

    De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende omschrijving die opgebouwd is aan de hand van waarderingscriteria:

    • a.

      conform bijlage 1 lid C voor gemeentelijk dorpsgezichten;

    • b.

      conform bijlage 1 lid D voor beeldbepalende panden.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht en/of beschermd beeldbepalend pand een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

  • 4.

    Het college stelt alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak schriftelijk in kennis van:

    • a.

      de aanvraag tot aanwijzing als beschermd beeldbepalend pand, of;

    • b.

      het voornemen tot aanwijzing als beschermd beeldbepalend pand.

  • 5.

    Het college stelt alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 6.

    Voordat de gemeenteraad een kerkelijk monument, dat uitsluitend of waarvan een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als beschermd beeldbepalend pand aanwijst, voert het college overleg met de eigenaar.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4:2. Advies adviescommissie

  • 1.

    Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de aan de adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie en het monumententeam brengen binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk een advies uit.

Artikel 4:3. Beslistermijn

  • 1.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na ontvangst van een aanvraag.

  • 2.

    In het geval de adviescommissie op het moment dat de gemeenteraad een besluit neemt nog geen advies heeft uitgebracht en de in artikel 4:2, tweede lid, bedoelde termijn is verstreken, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam te hebben overgenomen.

Artikel 4:4. Inhoud aanwijzingsbesluit

De aanwijzing bevat in ieder geval:

  • a.

    gegevens over de inschrijving ter identificatie van het aangewezen beschermd gemeentelijk dorpsgezicht of beschermd beeldbepalend pand;

  • b.

    een kaart met begrenzingen van het beschermd gemeentelijk dorpsgezicht;

  • c.

    redengevende omschrijving.

Artikel 4:5. Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak.

  • 2.

    Een aangewezen beschermd gemeentelijk dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van artikel 4:1, eerste lid aangewezen beschermd gemeentelijk dorpsgezicht en/of beschermd beeldbepalend pand een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht of beschermd beeldbepalend pand kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 4.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht of beschermd beeldbepalend pand wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt.

Artikel 4:6. Wijziging of intrekking aanwijzing beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, beschermd beeldbepalend pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, of als bedoeld conform de Handleiding Boerderijsplitsing gemeente Gemert-Bakel wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Bij toepassing van lid 1 zijn artikel 4:2 en 4:3 hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, het beschermd beeldbepalend pand of de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgedaan.

  • 3.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing.

  • 4.

    De wijziging of intrekking wordt schriftelijk medegedeeld aan alle zakelijk gerechtigden.

  • 5.

    Een aanwijzing beschermd gemeentelijk dorpsgezicht vervalt met ingang van de dag waarop het beschermd gemeentelijk dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van de artikel 35 van de Monumentenwet of op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid van de Omgevingswet.

  • 6.

    Een aanwijzing als beschermd beeldbepalend pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing vervalt met ingang van de dag waarop het beschermd beeldbepalend pand of de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt aangewezen als gemeentelijke monument op grond van artikel 3:1 van deze verordening.

 

PARAGRAAF 4.2 BESCHERMING BESCHERMDE GEMEENTELIJKE DORPSGEZICHTEN, BESCHERMDE BEELDBEPALENDE PANDEN EN CULTUURHISTORISCH WAARDEVOLLE BEBOUWING

Artikel 4:7. Instandhoudingsplicht beschermd beeldbepalend pand en cultuurhistorisch waardvolle bebouwing

Het is verboden een beschermd beeldbepalend pand of cultuurhistorische waardevolle bebouwing te beschadigen of te vernielen of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 4:8. Omgevingsvergunning beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolgde een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 4:9. Omgevingsvergunning beschermd beeldbepalend pand en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een beschermd beeldbepalend pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te restaureren, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het beschermd beeldbepalende pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of;

    • b.

      inpandige veranderingen van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zover op voorhand middels een bouwhistorisch onderzoek is aangetoond het een onderdeel betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg een indifferente of storende waarde heeft;

    • c.

      het binnen een beschermd beeldbepalend pand als begraafplaats in gebruik is met in achtneming van de cultuurhistorische waarden:

      • i.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • ii.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of;

      • iii.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een beschermd beeldbepalend pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Deze regels kunnen mede inhouden wanneer en onder welke voorwaarden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid, kan worden opgelegd.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen aan het verlenen van een omgevingsvergunning.

Artikel 4:10. Advies adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over de omgevingsvergunning advies aan de adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie en het monumententeam brengen binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk een advies uit.

  • 3.

    Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing voor beschermde beeldbepalende panden. Daarvoor geldt dat het monumententeam binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk advies uitbrengt aan het college.

  • 4.

    In het geval de adviescommissie op het moment dat het college een besluit neemt nog geen advies heeft uitgebracht en de in artikel 4:10, tweede lid, bedoelde termijn is verstreken, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam te hebben overgenomen.

Artikel 4:11. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag omgevingsvergunning.

  • 2.

    Het college kan het in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 4:12. Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college het niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk beeldbepalend pand als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

HOOFDSTUK 5: CULTUURHISTORISCH WAARDEVOLLE LANDSCHAPPEN EN LANDSCHAPSELEMENTEN

PARAGRAAF 5.1 AANWIJZING BESCHERMDE CULTUURHISTORISCH WAARDEVOLLE LANDSCHAPPEN EN LANDSCHAPSELEMENTEN

Artikel 5:1 Aanwijzing beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college,:

    • a.

      een cultuurhistorisch waardevol landschap aanwijzen als beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap;

    • b.

      een cultuurhistorisch waardevol landschapselement aanwijzen als beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement.

  • 2.

    De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende omschrijving die opgebouwd is aan de hand van waarderingscriteria conform bijlage 1, lid E. voor cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement een cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

  • 4.

    Het college stelt alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak of zaken in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op erfgoed dat is aangewezen op grond van de gemeentelijke Groene Kaart Gemert-Bakel.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en;

    • b.

      monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 5:2. Advies adviescommissie

  • 1.

    Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de aan de adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie en het monumententeam brengen binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk een advies uit.

Artikel 5:3. Beslistermijn

  • 1.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na ontvangst van een aanvraag.

  • 2.

    Indien de adviescommissie op het moment dat de gemeenteraad een besluit neemt nog geen advies heeft uitgebracht en de in artikel 5:2, tweede lid, bedoelde termijn is verstreken, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam te hebben overgenomen.

Artikel 5:4. Inhoud aanwijzingsbesluit

De aanwijzing bevat in ieder geval:

  • a.

    gegevens over de inschrijving ter identificatie van het aangewezen beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement;

  • b.

    een kaart met begrenzingen van het beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement.

  • c.

    redengevende omschrijving.

Artikel 5:5. Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en alle zakelijk gerechtigden tot de onroerende zaak.

  • 2.

    Een aangewezen beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van artikel 5:1, eerste lid, aangewezen beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 4.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt.

Artikel 5:6. Wijziging of intrekking aanwijzing beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Bij toepassing van lid 1 zijn artikel 5:2 en 5:3 hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het beschermd cultuurhistorisch landschap of beschermd cultuurhistorisch landschapselement waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgedaan.

  • 3.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing.

  • 4.

    De wijziging of intrekking wordt schriftelijk medegedeeld aan alle zakelijk gerechtigden.

 

PARAGRAAF 5.2 BESCHERMING CULTUURHISTORISCH WAARDEVOLLE LANDSCHAPPEN EN LANDSCHAPSELEMENTEN

Artikel 5:7. Instandhoudingsplicht beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement

Het is verboden om een cultuurhistorisch waardevol landschap of een cultuurhistorisch waardevol landschapselement te beschadigen of te vernielen.

Artikel 5:8. Omgevingsvergunning beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking op een omgevingsvergunning van het college een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te restaureren, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal beheer, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of;

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen aan het verlenen van een omgevingsvergunning.

Artikel 5:9. Advies adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over de omgevingsvergunning advies aan de adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie en het monumententeam brengen binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk een advies uit.

  • 3.

    In het geval de adviescommissie op het moment dat het college een besluit neemt nog geen advies heeft uitgebracht en de in artikel 5:9, tweede lid, bedoelde termijn is verstreken, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam te hebben overgenomen.

Artikel 5:10. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag omgevingsvergunning.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 5:11. Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.

HOOFDSTUK 6: BESCHERMDE GEMEENTELIJKE CULTUURGOEDEREN

PARAGRAAF 6.1 AANWIJZING GEMEENTELIJK BESCHERMD CULTUURGOED EN GEMEENTELIJK BESCHERMDE VERZAMELING

Artikel 6:1. Aanwijzing van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed en een beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Het college kan besluiten om, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een:

    • a.

      gemeentelijk cultuurgoed aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed;

    • b.

      verzameling van gemeentelijke cultuurgoederen aan te wijzen als beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 2.

    Een aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling kan enkel van toepassing zijn op zaken die in eigendom zijn van, of waarvan de zorg is toevertrouwd aan:

    • a.

      de gemeente Gemert-Bakel

    • b.

      een museum

    • c.

      erfgoedverenigingen

  • 3.

    De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende omschrijving die opgebouwd is aan de hand van de waarderingscriteria conform bijlage 1, lid F cultuurgoederen.

  • 4.

    Het college stelt alle zakelijke gerechtigden tot de roerende zaak schriftelijk in kennis van:

    • a.

      de aanvraag tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed, of;

    • b.

      het voornemen tot aanwijzing als beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 5.

    Voor de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen van cultuurgoederen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en;

    • b.

      cultuurgoederen aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6:2 Advies adviescommissie

  • 1.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de aan de adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie en het monumententeam brengen binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk een advies uit.

  • 3.

    In het geval de adviescommissie op het moment dat het college een besluit neemt nog geen advies heeft uitgebracht en de in artikel 6:2, tweede lid, bedoelde termijn is verstreken, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam te hebben overgenomen.

Artikel 6:3 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 6:4 Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en de eigenaar van het aangewezen beschermd gemeentelijk cultuurgoed of de beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 2.

    Het college verwerkt de aanwijzing direct in het:

    • a.

      gemeentelijk erfgoedregister;

    • b.

      gemeentelijk beperkingenregister.

Artikel 6:5. Wijziging of intrekking aanwijzing beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, wijzigen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Bij toepassing van lid 1 zijn artikel 6:2 tot en met artikel 6:4 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen wijzigingsbesluit of intrekking van de aanwijzing.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2 achterwege.

  • 4.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing.

  • 5.

    De wijziging of intrekking wordt schriftelijk medegedeeld aan de eigenaar.

  • 6.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag dat het beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 3.11 van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

  •  

PARAGRAAF 6.2 BESCHERMING BESCHERMD GEMEENTELIJK BESCHERMD CULTUURGOED EN BESCHERMDE GEMEENTELIJKE VERZAMELING

Artikel 6:6 Instandhoudingsplicht beschermd gemeentelijk cultuurgoed en beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Het is verboden om een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Indien een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling op een locatie bewaard wordt anders dan gespecificeerd in het erfgoedregister dient het college hier onverwijld van op de hoogte te worden gesteld.

HOOFDSTUK 7: TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 7:1. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikelen 2:9, 3:9, 4:7, 5:7 of 6:6 of met het bepaalde krachtens artikelen 2:10, 3:10, 4:8, 4:9 of 5:8 wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 7:2. Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaald bij of krachtens deze verordening zijn belaste bij besluit van het college aangewezen personen.

  • 2.

    Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

HOOFDSTUK 8: SLOTBEPALINGEN

Artikel 8:1. Intrekken oude verordening

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • a.

    Monumentenverordening 2011 Gemeente Gemert-Bakel;

  • b.

    Verordening tot 1e wijziging van de monumentenverordening 2011;

  • c.

    Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel 2010.

Artikel 8:2. Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens Monumentenverordening 2011 Gemeente Gemert-Bakel, Verordening tot 1e wijziging van de monumentenverordening 2011 of Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel 2010 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk archeologisch monument, gemeentelijk monument of beeldbepalend pand, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Monumentenverordening 2011 Gemeente Gemert-Bakel, Verordening tot 1e wijziging van de monumentenverordening 2011 en Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel 2010.

Artikel 8:3. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking conform de Bekendmakingswet.

Artikel 8:4. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 25 januari 2023.

de raad van de gemeente Gemert-Bakel,

de griffier,

MCP Laurenssen

de voorzitter,

ing. M.S. van Veen

BIJLAGE 1: WAARDERINGSCRITERIA TEN BEHOEVE VAN REDENGEVENDE OMSCHRIJVING

 

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft een standaard ontwikkeld voor de waardering van erfgoed. Daarmee kunnen de cultuurhistorische waarden van het erfgoed helder en eenduidig worden vastgesteld. De waardering speelt een leidende rol bij de aanwijzing én bij het wijzigen van het beschermde erfgoed.

 

 

A. Gebouwde monumenten en monumentale objecten

  • I.

    Cultuurhistorische waarde:

    • 1.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaal-economische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

    • 2.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historisch-ruimtelijke ontwikkeling;

    • 3.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en);

    • 4.

      belang van het object/complex wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

    • 5.

      belang van het object/complex wegens bijzondere herinneringswaarde.

  • II.

    Architectuur- en kunsthistorische waarde:

    • 1.

      bijzonder belang van het object/complex voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek;

    • 2.

      bijzonder belang van het object/complex voor het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar;

    • 3.

      belang van het object/complex wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp;

    • 4.

      belang van het object/complex wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst;

    • 5.

      belang van het object/complex wegens de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen).

  • III.

    Situationele en ensemblewaarde:

    • 1.

      betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex;

    • 2.
      • a.

        bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving;

      • b.

        bijzondere betekenis van het complex voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad of streek;

    • 3.
      • a.

        bijzondere betekenis van het complex wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de onderlinge historisch-ruimtelijke context en in relatie tot de daarbij behorende groenvoorzieningen, wegen, wateren, bodemgesteldheid en/of archeologie;

      • b.

        bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/ inrichting/ voorzieningen.

  • IV.

    Gaafheid en herkenbaarheid:

    • 1.

      belang van het object/complex wegens de architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid van ex- en/of interieur;

    • 2.

      belang van het object/complex wegens de materiële, technische en/of constructieve gaafheid;

    • 3.

      belang van het object/complex als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie;

    • 4.

      belang van het complex wegens de waardevolle accumulatie van belangwekkende historische bouw- en/of gebruiksfasen;

    • 5.

      belang van het complex wegens de gaafheid en herkenbaarheid van het gehele ensemble van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken, tuinaanleg e.d.);

    • 6.

      belang van het object/complex in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

  • V.

    Zeldzaamheid:

    • 1.

      belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht;

    • 2.

      uitzonderlijk belang van het object/complex wegens relatieve zeldzaamheid in relatie tot één of meer van de onder I t/m III genoemde kwaliteiten.

B. Funerair erfgoed

  • I.

    Ouderdom grafmonument:

    • 1.

      Het betreft een grafmonument dat ouder is dan vijftig jaar.

      Toelichting: De ouderdom van het grafmonument is met name bedoeld om te bewaken dat het oorspronkelijke grafmonument wordt gewaardeerd wordt. Het komt regelmatig voor dat historische grafmonumenten door hergebruik zijn aangepast, waardoor de cultuurhistorische waarden als geheel verloren zijn gegaan. Nieuwe of vernieuwde monumenten worden niet gewaardeerd, tenzij deze op een graf van een persoon staan die historische betekenis heeft.

  • II.

    Biografische gegevens:

    • 1.

      Een aanduiding of verwijzing naar een historische persoon of familie.

      Toelichting: Om op grond van dit criterium op de lijst te kunnen worden geplaatst, dienen onder meer de volgende richtlijnen:

      • -

        De overledene moet publicaties van enig belang op zijn naam hebben of er is over hem/haar gepubliceerd, of;

      • -

        Het moet gaan om een overledene die bij leven openbare functies bekleedde die van betekenis waren voor de gemeenschap van de gemeente of de regio. Maatgevend is bijvoorbeeld duur van de functie, vernoeming van de persoon in straatnaam of naam van openbaar gebouw, of;

      • -

        De persoon moet over een zekere (lokale) status beschikken, bijvoorbeeld door het uitgeoefende beroep of de bekendheid die de persoon bij leven genoot en die nu nog als zodanig wordt herinnerd.

    • Voor het maken van keuzes op basis van de bovengenoemde criteria, zijn de personen in categorieën ingedeeld. De aanduiding van de categorie is, indien van toepassing, ook opgenomen in de lijst.

      De categorieën voor de deze begraafplaats zijn als volgt vastgesteld:

      • -

        v1 Bijzondere gevallen (verbonden met bijzondere gebeurtenissen);

      • -

        v2 Notabelen en bestuurders: ambtenaren en ambten zoals burgemeesters, wethouders, artsen, bestuurders en dergelijke;

      • -

        v3 Sport, cultuur en onderwijs: onderwijzers, schrijvers, sportlieden, kunstenaars;

      • -

        v4 Kerkelijke functionarissen: pastoors, dekens, broeders, bestuursleden en dergelijk;

      • -

        v5 Industrie, landbouw en arbeid: fabrikanten, ondernemers, boeren, ambachtslieden.

    • Bij de categorie v1 wordt vooral gelet op de verhalende omstandigheden, terwijl bij de andere categorieën meer gekeken wordt naar het belang van de overledene zelf. De mate van belang die aan de verdiensten van een persoon gehecht kan worden, wordt met behulp van een cijfer tot uitdrukking gebracht. De cijfers lopen van 1 tot en met 5, waarbij het hoogste cijfer staat voor het meeste belang. Daarbij gaat het vooral om het belang voor de historie van het dorp Gemert:

      • -

        1: minst: wel enige bekendheid, maar geen invloed op de historie;

      • -

        2: matig: wel bekend, maar weinig invloed op de historie;

      • -

        3: gemiddeld: bekend en heeft enige invloed gehad op de historie;

      • -

        4: belangrijk: heeft de nodige invloed gehad op de historie;

      • -

        5: zeer belangrijk: heeft veel invloed gehad op de historie.

      • -

        v5 Industrie, landbouw en arbeid: fabrikanten, ondernemers, boeren, ambachtslieden.

  • III.

    Materiaalgebruik en hantering:

    • 1.

      Een grafmonument waarin sprake is van bijzonder materiaalgebruik en -hantering. Toelichting: Bijzondere materialen zijn met name materialen die in het algemeen niet vaak gebruikt zijn voor grafmonumenten, zoals zandsteen, marmer of graniet maar ook bijvoorbeeld kunststeen. Ook metaal (hekwerken, gietijzeren monumenten of ornamenten) en houten grafmonumenten kunnen van belang zijn. De hantering gaat over de wijze waarop bijvoorbeeld het grafmonument technisch bewerkt is. Dus het gebruik van een bijzonder materiaal met een slechte afwerking zal minder snel in aanmerking komen dan een goed verwerkt materiaal. Als een grafmonument van een uitzonderlijk materiaal is gemaakt of een bijzondere bewerkingswijze dan wordt aan het monument een punt toegekend.

  • IV.

    Vormgeving van het monument:

    • 1.

      Een grafmonument met een vormgeving met cultuurhistorische betekenis. Toelichting: De vormgeving van een individueel grafmonument kan van doorslaggevende betekenis zijn om dit te selecteren. Dat kan bijvoorbeeld vanwege het feit dat het zeldzaam is of omdat het binnen de stijl een goed voorbeeld vormt. Om die reden is bijvoorbeeld gekeken naar een grafmonumenten die te maken hebben met de zogenaamde ‘armere’ grafcultuur waarbij geen natuursteen wordt toegepast. Voor dit criterium wordt ook gekeken naar de plaats van het grafmonument binnen het algehele karakter van de begraafplaats. Indien sprake is van een bijzonder vormgegeven grafmonument dan wordt aan het monument een punt toegekend.

  • V.

    Bijzondere symboliek:

    • 1.

      Een grafmonument dat voorzien is van bijzondere symboliek of bijzondere teksten. Toelichting: Symbolen op grafmonumenten zijn er in veel varianten. Op Nederlandse begraafplaatsen zijn de palmtak en het kruis de meest voorkomende symbolen, beide verwijzend naar het christelijke geloof. Alleen wanneer sprake is van een uitzonderlijke vormgeving zou zo’n symbool opgenomen kunnen worden in de lijst. Persoonlijke symboliek of een samenvoeging van verschillende betekenissen kan een dusdanig symbool opleveren dat er sprake is van een bijzonder symbool. Voor dit criterium wordt gekeken naar de algemene deler, maar ook naar de uitzonderlijke symbolen. Wanneer een grafmonument voorzien is van een bijzonder symbool dan wordt aan het monument een punt toegekend.

  • VI.

    Passend in karakter van het grafveld:

    • 1.

      Een grafmonument dat een impact heeft op de totale aanblik van de begraafplaats of van belang is voor de karakteristiek van het betreffende grafveld.

      Toelichting: Hierbij wordt feitelijk niet gekeken naar de intrinsieke waarde van het grafmonument, maar naar de collectieve waarde. Dat betekent dat het grafmonument bijvoorbeeld goed aansluit bij het karakter van de begraafplaats of het grafveld. Dat betekent dat groepen van grafmonumenten in aanmerking kunnen komen, zoals een verzameling zerken met een gave vormgeving of monumenten die sterk opvallen in het beeld en ankerpunten vormen in de beleving. Grote en hoge grafmonumenten kunnen om die reden gescoord worden. Voor de onderhavige begraafplaats geldt dat de karakteristiek grotendeels gevormd wordt door volumineuze grafmonumenten (tomben of anderzijds samengestelde grafmonumenten) samen met kruizen op hoge sokkels. Het verdwijnen van dergelijke grafmonumenten van de begraafplaats zou een zeer grote impact hebben voor de karakteristiek. Het kan ook zijn dat er door de verscheidenheid aan grafmonumenten op een vak geen sprake (meer) is van een echte karakteristiek. In dat geval is dat ook meegenomen door dan niet of nauwelijks aandacht te geven aan dit onderdeel.

  • VII.

    Technische staat:

    • 1.

      Waarvan het grafmonument in een dusdanige technische staat verkeert (onderscheiden in Goed, Redelijk, Matig, Slecht) dat geen grote ingreep nodig is. Toelichting: Wanneer bijvoorbeeld het monument onherstelbaar beschadigd is, kan dat een andere waardering inhouden dan wanneer het monument gaaf is. Dit criterium speelt met name een rol wanneer de technische staat van onderhoud goed is. Dat betekent dat te slechte grafmonumenten niet opgenomen zullen worden omdat die niet genoeg punten krijgen. Verder is dit onderdeel van belang bij de uitwerking van het toekomstig beleid. De aanduidingen die hier gebruikt worden:

      • -

        Goed: het grafmonument is constructief in orde en vertoont uiterlijk geen gebreken.

      • -

        Redelijk: het grafmonument is constructief in orde maar vertoont gebreken als scheurvorming, sterke vervuiling of slijtage.

      • -

        Matig: het grafmonument vertoont constructieve gebreken zoals afgebroken, verschoven of missende onderdelen.

      • -

        Slecht: het grafmonument is constructief afgeschreven. Alleen compleet herstel kan het oude voorkomen herstellen.

C. Gemeentelijke dorpsgezichten

  • I.

    Cultuurhistorische waarde:

    • 1.

      belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van een culturele, sociaal-economische of geestelijke ontwikkeling.

    • 2.

      belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke of bestuurlijke ontwikkeling.

    • 3.

      belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van een technische, structurele of functionele ontwikkeling.

    • 4.

      belang van het gebied wegens innovatieve waarde of pionierskarakter.

  • II.

    Historisch- ruimtelijke of stedenbouwkundige waarde:

    • 1.

      belang van het gebied voor de geschiedenis van de ruimtelijke ordening of stedenbouw.

    • 2.

      belang van het gebied wegens de bijzondere samenhang tussen functies, schaal en verschijningsvorm van bebouwing, wegen, wateren, groenvoorziening en open ruimten in relatie tot de regionale of lokale ontwikkelingsgeschiedenis.

    • 3.

      belang van het gebied wegens hoogwaardige ruimtelijke, esthetische of functionele kwaliteiten, op basis van een herkenbaar stedenbouwkundig concept.

    • 4.

      belang van het gebied wegens bijzondere verkaveling, inrichting van de openbare ruimte of specifieke functies.

  • III.

    Situationele waarde:

    • 1.

      belang van het gebied wegens de bijzondere samenhang van historisch-ruimtelijke, structurele, esthetische of functionele kwaliteiten van bebouwde en onbebouwde ruimten in relatie tot hun stedelijke of landschappelijke omgeving.

    • 2.

      belang van het gebied wegens de hoogwaardige kwaliteiten van de bebouwing en hun groepering in relatie met groenvoorziening, wegen, wateren of terreingesteldheid.

  • IV.

    Gaafheid en herkenbaarheid:

    • 1.

      belang van het gebied wegens de herkenbaarheid of gaafheid van de oorspronkelijke historisch-ruimtelijke structuur, bebouwing en functionele opzet als geheel.

    • 2.

      belang van het gebied wegens de architectonische gaafheid van de oorspronkelijke bebouwing.

    • 3.

      belang van het gebied wegens de structurele of visuele gaafheid van de stedelijke of landschappelijke omgeving.

  • V.

    Zeldzaamheid:

    • 1.

      belang van het gebied wegens de unieke verschijningsvorm vanuit historisch-ruimtelijk, stedenbouwkundig, functioneel of landschappelijk oogpunt.

    • 2.

      uitzonderlijk belang van het gebied wegens een of meer onder I t/m IV genoemde kwaliteiten.

D. Beeldbepalende panden

  • I.

    Cultuurhistorische waarde:

    • 1.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaal-economische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

    • 2.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historisch-ruimtelijke ontwikkeling;

    • 3.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en);

    • 4.

      belang van het object/complex wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

    • 5.

      belang van het object/complex wegens bijzondere herinneringswaarde.

  • II.

    Architectuur- en kunsthistorische waarde:

    • 1.

      bijzonder belang van het object/complex voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek;

    • 2.

      bijzonder belang van het object/complex voor het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar;

    • 3.

      belang van het object/complex wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp;

    • 4.

      belang van het object/complex wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst;

    • 5.

      belang van het object/complex wegens de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen).

  • III.

    Situationele en ensemblewaarde:

    • 1.

      betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex;

    • 2.
      • a.

        bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving;

      • b.

        bijzondere betekenis van het complex voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad of streek;

    • 3.
      • a.

        bijzondere betekenis van het complex wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de onderlinge historisch-ruimtelijke context en in relatie tot de daarbij behorende groenvoorzieningen, wegen, wateren, bodemgesteldheid en/of archeologie;

      • b.

        bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/ inrichting/ voorzieningen.

  • IV.

    Gaafheid en herkenbaarheid:

    • 1.

      belang van het object/complex wegens de architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid van ex- en/of interieur;

    • 2.

      belang van het object/complex wegens de materiële, technische en/of constructieve gaafheid;

    • 3.

      belang van het object/complex als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie;

    • 4.

      belang van het complex wegens de waardevolle accumulatie van belangwekkende historische bouw- en/of gebruiksfasen;

    • 5.

      belang van het complex wegens de gaafheid en herkenbaarheid van het gehele ensemble van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken, tuinaanleg e.d.);

    • 6.

      belang van het object/complex in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

  • V.

    Zeldzaamheid:

    • 1.

      belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht;

    • 2.

      uitzonderlijk belang van het object/complex wegens relatieve zeldzaamheid in relatie tot één of meer van de onder I t/m III genoemde kwaliteiten.

E. cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen

  • I.

    Zeldzaamheid

  • II.

    Gaafheid

  • III.

    Kenmerkendheid

  • IV.

    Ouderdom

  • V.

    Diversiteit

  • VI.

    Samenhang

F. cultuurgoederen

  • I.

    Kenmerken:

    • 1.

      toestand;

    • 2.

      ensemble;

    • 3.

      herkomst;

    • 4.

      zeldzaamheid en representatie.

  • II.

    Cultuurhistorische waarden:

    • 1.

      historisch;

    • 2.

      artistiek;

    • 3.

      informatief.

  • III.

    Sociaal-maatschappelijke waarden:

    • 1.

      maatschappelijk;

    • 2.

      beleving.

  • IV.

    Gebruikswaarden:

    • 1.

      museaal;

    • 2.

      economisch.

TOELICHTING ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE GEMERT-BAKEL

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

 

De gemeente Gemert-Bakel is rijk aan cultureel erfgoed. Cultureel erfgoed is overal in de samenleving aanwezig, in de historische dorpskernen, op het platteland, in de bodem, in de musea en – als immaterieel erfgoed – in de tradities, rituelen en verhalen. Cultureel erfgoed is belangrijk voor onze sociale en fysieke leefomgeving. Het is de bron van het verhaal over de geschiedenis van Nederland: het maakt het verleden zichtbaar en versterkt zo ons cultureel en historisch besef. We voelen ons door ons cultureel erfgoed verbonden met elkaar en met het verleden en daardoor ontlenen we er ook in belangrijke mate onze identiteit aan. Cultureel erfgoed biedt ankerpunten om het heden te begrijpen en om over de toekomst na te denken. Het genereert herinneringen, vertelt verhalen en maakt deze tastbaar.

 

Cultureel erfgoed is ook een belangrijke inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen. Zo is in het debat over de kwaliteit van de leefomgeving cultureel erfgoed niet meer weg te denken. En dat is niet alles. Cultureel erfgoed heeft ook belangrijke economische waarden. De musea, historische dorpskernen en monumenten trekken jaarlijks talrijke toeristen en vormen daarmee een bron van inkomsten voor de lokale economie.

In brede kring is het besef gegroeid dat ons cultureel erfgoed een belangrijk maatschappelijke waarde vertegenwoordigt waaraan aandacht moet worden geschonken. Niet alleen om het te behouden, maar ook om het toekomstbestendig te maken. 1

 

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de beoogde invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de verordening van vóór 1 juli 2016 zowel breder – het betreft nu archeologie, monumenten én cultuurgoederen – als smaller. In brede zin omvat de Erfgoedverordening nu:

  • -

    archeologisch erfgoed;

  • -

    gebouwde monumenten en monumentale objecten;

  • -

    beschermde gemeentelijke dorpsgezichten, beeldbepalende panden en cultuurhistorisch waardvolle bebouwing;

  • -

    cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen;

  • -

    beschermde gemeentelijke cultuurgoederen.

In smallere zin worden belangrijke fysieke onderwerpen, zoals de aanwijzing of bescherming van dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen, steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan.

 

De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

 

In de Omgevingswet wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde gemeentelijke dorpsgezichten en overig gemeentelijk cultureel erfgoed en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplan) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.

 

Deze verordening omvat een aantal zaken. Ten eerste is het een technische vertaling van het huidige vastgestelde archeologiebeleid uit 2009 en de huidige Monumentenverordening uit 2011. Op deze vlakken is er geen sprake van verandering van beleid. Er is gekozen om op een aantal punten het oude beleid aan te vullen aan de hand van de vastgestelde cultuurhistorische beleidskaart en met zaken die binnen de gemeente Gemert-Bakel moeten worden beschermd. Daarom is in aansluiting op de Erfgoedwet, en vooruitlopend op de Omgevingswet, gekozen voor een brede Erfgoedverordening die zowel is gebaseerd op de cultuurhistoriekaarten2 die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ toe ziet op onroerend cultureel erfgoed (archeologie en monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen). De nieuwe erfgoedverordening is thematisch opgebouwd door middel van hoofdstukken. Vervolgens heeft ieder hoofdstuk dezelfde opbouw. Het start met de aanwijzing van het betreffende thema. Aansluitend hoe een aanwijzing kan worden gewijzigd of kan worden ingetrokken. En als laatste de bepalingen die toe zien op de instandhouding van het erfgoed.

 

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert sinds juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat overgaat naar de Omgevingswet.

In aansluiting op de Erfgoedwet 2016 is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ toe ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (o.a. monumenten en dorpsgezichten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

 

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening zijn de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet en artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal deze verordening worden opgenomen in het tijdelijke omgevingsplan. In de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid) is opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot 2030.

 

ARTIKELSGEWIJS

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

 

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1. Definities

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1:1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven. De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:

 

archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

 

archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

 

beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

  • a.

    als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid van de Erfgoedwet;

  • b.

    voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid van de Erfgoedwet, of;

  • c.

    in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid van de Erfgoedwet;

 

cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

 

cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

 

kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

 

monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

 

normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van de monumentale waarde;

 

onze minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

 

restauratie: werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel;

 

rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

 

rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

 

verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

 

Onderstaand de in deze verordening toegepaste definities die een nadere toelichting behoeven:

 

adviescommissie: de door het college ingestelde onafhankelijke commissie, onder andere bestaande uit leden die deskundig zijn op het gebied van erfgoed. De adviescommissie adviseert het college op verzoek of uit eigen beweging over alle aangelegenheden, die van belang (kunnen) zijn voor de behartiging van de cultuurhistorie binnen de gemeente en over de toepassing van de Erfgoedwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de gemeentelijke erfgoedverordening. Alle zaken met betrekking tot de adviescommissie omgevingskwaliteit worden geregeld in de ‘Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel’;

 

Omdat de ‘Verordening adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel’ pas met inwerkingtreding van de Omgevingswet in werking treedt is er in de definitie een bepaling opgenomen waardoor er tot de inwerkingtreding van die verordening de monumentencommissie ingesteld onder de Monumentenwet 1988 advies gevraagd wordt

 

beschermd beeldbepalend pand: een beschermd beeldbepalend pand kent een lichtere bescherming dan een monument; alleen de hoofdvorm en de gevels inclusief indeling en detaillering die zichtbaar zijn vanaf de straat worden beschermd middels het bestemmingsplan en na de inwerkingtreding van de Omgevingswet via het omgevingsplan. Globaal gelden voor beschermde beeldbepalende panden dezelfde vergunningsvrije werkzaamheden als voor reguliere panden zonder bescherming. Voor het plaatsen van een dakkapel aan de achterzijde van een beschermd beeldbepalend pand is bijvoorbeeld geen vergunning voor de activiteit bouwen vereist (mits deze voldoet aan de BOR, bijlage 2, artikel 2, lid 4), maar bij een monument wel;

 

bouwhistorisch onderzoek: een onderzoek, wat in een schriftelijke rapportage is vastgelegd, naar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van gebouwen, complexen van gebouwen, of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het onderzoek brengt, onder andere aan de hand van bouwsporen, in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht, en het beschrijft de bestaande situatie als uitkomst van die eerdere processen;

 

cultuurhistorisch onderzoek: een onderzoek wat zich richt op:

  • a.

    archeologie: in de bodem, op land en onder water, bewaarde sporen en resten van menselijke activiteit;

  • b.

    de architectuurgeschiedenis, historische bouwkunde, bouw- en tuinhistorie en de stedenbouwkunde: historische gebouwen, erven, tuinen, parken en stedenbouwkundige structuren;

  • c.

    historische geografie: landschappelijke elementen, gebieden en ruimtelijke patronen waarin de historische wisselwerking tussen mens en maatschappij enerzijds en de fysieke omgeving anderzijds tot uitdrukking komt: het historische landschap.

Het gaat zowel om aangetoonde waarden als om waarden die op basis van kennis van het verleden en de omgeving mogen worden verwacht;

 

gemeentelijk cultuurgoed: hierbij moet gedacht worden aan onder andere museumcollecties, door erfgoedverenigingen bewaarde stoffelijke aspecten van cultuur (zoals beeldende kunst en archeologische vondsten), kunstnijverheid (zoals textielbewerking) en overgeleverde patronen en schema's in de decoratieve kunst (weefkunst, keramiek of houtbewerking) en archiefcollecties met museale waarden en delen van het industrieel erfgoed (zoals werktuigen).

 

plan van aanpak ( PvA): een inhoudelijk document opgesteld door de uitvoerder van de archeologische werkzaamheden, waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze het archeologisch veldonderzoek zal worden uitgevoerd om te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld. Deze voorwaarden volgen ofwel uit de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (bij een booronderzoek) ofwel uit een door het college goedgekeurd Programma van Eisen (bij overige veldonderzoeken). Omdat de vereiste voor een goedgekeurd Programma van Eisen ook volgt uit de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie is ervoor gekozen om in de definitie alleen naar de kwaliteitsnorm te verwijzen;

 

redengevende omschrijving: vormt de grondslag van de bescherming en is een juridisch document. Een redengevende omschrijving staat niet gelijk aan de monumentale waarden, het is alleen een weergave van de objectief vastgestelde monumentale waarden. Omdat hier niet per definitie een bouwhistorisch onderzoek aan vooraf gaat is de omschrijving niet uitputtend. Niet beschreven onderdelen vallen ook onder de bescherming toepasselijk op de onroerende zaak;

 

waarderingscriteria: criteria waarmee de cultuurhistorische waarden van een zaak helder en eenduidig worden vastgesteld. De waardering speelt een leidende rol bij het aanwijzing en bij het wijzingen van beschermd erfgoed.

 

zakelijk gerechtigden: er is gekozen om de wettelijke bepaling die verwijst naar de openbare registers volgens de Kadasterwet te definiëren en niet in de regels op te nemen. Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

 

Artikel 1:2. Gemeentelijk erfgoedregister

Tweede lid, sub a

Dit lid regelt wat er in het erfgoedregister moet worden bijgehouden. Met de locatie worden onder andere onderstaande gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed wordt o.a. bedoeld:

  • 1.

    onroerende zaken:

    • a.

      de naam van het terrein of object;

    • b.

      een uitsnede uit de topografische kaart waarop de locatie is weergegeven;

    • c.

      plaatselijke aanduiding;

    • d.

      kadastrale aanduiding;

    • e.

      de datum van aanwijzing;

    • f.

      het werkingsgebied waar de beperking op wordt gelegd:

      • i.

        een pand (BAG), of;

      • ii.

        een perceel (BRK), of;

      • iii.

        een gedeeltelijk perceel (BRK), of;

      • iv.

        basisregistratie grootschalige topografie (BGT).

  • 2.

    cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen:

    • a.

      toponiem;

    • b.

      een uitsnede uit de topografische kaart waarop de locatie is weergegeven;

    • c.

      plaatselijke aanduiding;

    • d.

      kadastrale aanduiding;

    • e.

      de datum van aanwijzing;

    • f.

      methodiek: aangegeven wordt of een gebied door veldonderzoek is vastgesteld en geselecteerd of door kaartanalyse;

    • g.

      historische onderlegger: hierbij gaat het om de historisch-geografische ondergrond van het landschapsgebied zoals die rond 1850 aanwezig was: zoals bos-, grasland- of akkerpercelen of heide;

    • h.

      aard van de voorkomende landschapselementen binnen het landschapsgebied: bijvoorbeeld bos, houtwal, heg, struweel of heide;

    • i.

      historische beheervorm: hakhout, spaartelgen, middenbos, knotbomen, hegbeheer, struweel;

    • j.

      belangrijkste aanwezige boom en struiksoorten met autochtone exemplaren: zomereik, zwarte els, sporkehout, viltroos enz. In sommige rijke landschapselementen zijn de meest belangrijke of opmerkelijke soorten aangegeven, soms gevolgd door e.a. (= en andere soorten).

  • 3.

    roerend erfgoed:

    • a.

      naam van het object;

    • b.

      vervaardiger;

    • c.

      vervaardigingsdatum;

    • d.

      identificatienummer

    • e.

      soort object

    • f.

      bewaarlocatie

Tweede lid, onder b

Hier is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangt het college deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Het kan ook gaan om informatie via instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

 

Tweede lid, onder c

In onderdeel c van het tweede lid is opgenomen dat door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen afschrift van op basis van een provinciale verordening aangewezen erfgoed in het gemeentelijk erfgoedregister kan worden opgenomen. Teven kunnen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht in het gemeentelijke erfgoedregister worden opgenomen.

 

Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK-PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten en gemeentelijk beschermde dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen meer op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).

Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Omgevingswet in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2029 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Omgevingswet.

 

Artikel 1:3. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister en cultuurhistorische beleidskaart

Eerste lid

Het wijzigingsartikel voor het gemeentelijk erfgoedregister is opgenomen voor administratieve wijzigingen die niet onder een wijzigingsbesluit vallen zoals opgenomen in de erfgoedverordening. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan huisnummerwijziging of kadastrale perceelnummerwijziging.

 

Tweede lid

In het tweede lid is opgenomen dat het verwijderen van geregistreerd erfgoed uit het erfgoedregister niet plaats kan vinden zonder een besluit waarbij de aanwijzing wordt ingetrokken.

 

HOOFDSTUK 2 ARCHEOLOGISCH ERFGOED

Artikel 2:1. Aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk archeologisch monument aan een terrein.

 

De aanwijzing wordt gebaseerd op de resultaten van archeologisch onderzoek en/ of een waardering van het terrein/ de vindplaats, opgesteld conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een terrein als gemeentelijk archeologisch monument. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen archeologische waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen worden onderzocht.

 

Derde lid

Hierin is vastgelegd dat alle zakelijk gerechtigden op de hoogte worden gesteld van een aanvraag of voornemen tot aanwijzing. Onder sub a is er sprake van een verzoek dat is ingediend door een belanghebbende. Onder sub b komt het initiatief vanuit de gemeente en kan er reeds gesproken worden van een voornemen.

 

Vijfde lid

De aanwijzing van rijksmonumenten is geregeld in de Erfgoedwet 2016 onder hoofdstuk 3 en worden hier derhalve uitgesloten. Een rijksmonument kan niet óók als gemeentelijk monument worden aangewezen. Er is op dit moment geen provinciale erfgoedverordening die in het aanwijzen van provinciale monumenten voorziet, echter kunnen na de invoering van de Omgevingswet wel provinciale monumenten worden aangewezen op basis van de omgevingsverordening. Deze worden om dezelfde reden uitgesloten als rijksmonumenten.

 

Artikel 2:2. Voorbescherming

Met dit artikel wordt voorbescherming voorzien voor gemeentelijke archeologische monumenten. De voorbescherming start zodra het college de aanvraag of het voornemen tot aanwijzing heeft bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De bescherming is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet via de begripsbepalingen ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, Omgevingswet is opgenomen.

Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak, namelijk het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument.

 

Artikel 2:3. Advies adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van ‘een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.’ Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

 

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 2:3 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit.

 

Onder de Omgevingswet zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de ‘Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Gemert-Bakel’.

 

Indien de adviestermijn is overschreden wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam over te nemen. Dit advies betreft een transparant en zo objectief mogelijk advies gebaseerd op inhoudelijke gronden.

 

Artikel 2:4. Beslistermijn

Wat betreft de termijn wordt afgeweken van de termijn van zes maanden, die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

 

Artikel 2:5. Inhoud aanwijzingsbesluit

Voor een specificatie van de gegevens ter identificatie, zie toelichting artikel 1:2.

 

Artikel 2:6. Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door het college is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar.

 

Als attentiewaarde wordt bij de eerstvolgende herziening het gehele perceel in het omgevingsplan en op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart aangeduid als gemeentelijk archeologisch monument.

 

Artikel 2:7. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk archeologisch monument

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een roerende zaak als gemeentelijk archeologisch monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 2:3 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 2.2 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig worden omzeild. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

 

Artikel 2:8. Wijzigen of intrekking aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monument

Derde lid

Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan gedacht worden aan administratieve wijzigingen zoals een huisnummerwijziging, adreswijziging of perceelnummerwijziging. Een wijziging met betrekking tot de publieksrechtelijke beperking of de bescherming behoren hier niet toe.

 

Vierde lid

Indien het een intrekking betreft kan het college bepalen dat een gemeentelijk archeologisch monument moet worden gedocumenteerd. De eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het gemeentelijk archeologisch monument.

 

Zesde lid

Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het gemeentelijk archeologisch monument, waarop de aanwijzing betrekking heeft, door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd archeologisch monument.

 

Artikel 2:9. Instandhoudingsplicht

Dit artikel is voor gemeentelijke archeologische monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Artikel 2:10. Omgevingsvergunning

In verband met de implementatie van het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valetta te Malta), werd op 1 september 2007 de Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg, WAMZ) gewijzigd. Daarmee werd wettelijk verankerd dat gemeenten rekening moeten houden met archeologische waarden in de bodem (artikelen 38, 39 en 40). Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht.

 

Om invulling te geven aan deze wettelijke verplichting heeft de gemeenteraad van de gemeente Gemert-Bakel in 2010 de beleidsnota ‘Beleidsplan archeologische monumentenzorg gemeente Gemert-Bakel’3 en de bijbehorende beleidskaart archeologie vastgesteld.

 

In 2015 zijn dit beleid en de kaart geactualiseerd.4 Het archeologiebeleid en de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn sindsdien vertaald naar bestemmingsplannen.

 

De gemeentelijke archeologische beleidskaart hanteert een verdeling voor de mate waarin archeologische waarden in de bodem kunnen worden aangetroffen. Deze archeologische verwachtingswaarden zijn gekoppeld aan een bepaalde verstoringsdiepte en een bepaald aantal vierkante meters te verstoren verwachtingsgebied. Hoe lager de verwachte archeologische waarden, hoe groter het aantal vierkante meters aan verstoring van de bodem wat vrijgesteld is van archeologisch onderzoek.

Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.

 

De strekking van dit artikel is te waarborgen dat aanwezige archeologische waarden niet worden gewijzigd, verstoord of beschadigd, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

De gevraagde omgevingsvergunning kan worden geweigerd als de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het college nog niet voldoende onderzocht zijn of in situ behouden dienen te blijven

 

Artikel 2:11. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:3.

 

Dit artikel is alleen van toepassing op omgevingsvergunningaanvragen met betrekking tot archeologische monumenten. Omgevingsvergunningaanvragen met betrekking tot archeologische verwachtingszones worden ambtelijk getoetst.

Indien de adviestermijn is overschreden, wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam over te nemen. Dit advies betreft een transparant en zo objectief mogelijk advies dat is gebaseerd op de beschrijving van de archeologische waarden, zoals opgenomen in het gemeentelijke erfgoedregister aangevuld met de resultaten van archeologisch onderzoek.

 

Artikel 2:13. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het gemeentelijk archeologisch monument.

 

Artikel 2:14 Archeologisch (voor)onderzoek en opgravingen

Deze bepaling is opgenomen om te waarborgen dat een archeologisch onderzoek dient te voldoen aan voorschriften die het college van belang acht. Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan te raadplegen historische bronnen of voorschriften met betrekking tot de uitvoering van archeologisch onderzoek die opgenomen dienen te worden in een programma van eisen of een plan van aanpak.

 

Artikel 2:15 Wijzigen van kwalificatie van een locatie

Op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek of voortschrijdend inzicht, kan het nodig zijn de kwalificatie van een locatie, zoals aangeduid op de vigerende gemeentelijke archeologische beleidskaart, te wijzigen. Dat wordt in dit artikel mogelijk gemaakt.

Wijziging van een kwalificatie kan bij voorbeeld nodig zijn als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat in het gebied geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, in het gebied een archeologische vindplaats ligt of een reeds bekende vindplaats groter blijkt te zijn dan verwacht.

 

HOOFDSTUK 3: GEBOUWDE MONUMENTEN EN MONUMENTALE OBJECTEN

Artikel 3:1. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening.

 

Vierde lid

Onder lid a is er sprake van een verzoek dat is ingediend door een belanghebbende. Onder lid b komt het initiatief vanuit de gemeente en kan er reeds gesproken worden van een voornemen.

 

Zesde lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Omgevingswet en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Zevende lid

De aanwijzing van rijksmonumenten is geregeld in de Erfgoedwet 2016 onder hoofdstuk 3 en worden hier derhalve uitgesloten. Een rijksmonument kan niet óók als gemeentelijk monument worden aangewezen. Er is op dit moment geen provinciale erfgoedverordening die in het aanwijzen van provinciale monumenten voorziet, echter kunnen na de invoering van de Omgevingswet wel provinciale monumenten worden aangewezen op basis van de omgevingsverordening. Deze worden om dezelfde reden uitgesloten als rijksmonumenten.

 

Artikel 3:2. Voorbescherming

De voorbescherming start zodra het college het verzoek tot aanwijzing of het voornemen tot aanwijzing kenbaar heeft gemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Omgevingswet via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 juli 2022).

 

Artikel 3:3. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:3. Daar waar gemeentelijk archeologische monument staat dient gemeentelijk monument te worden gelezen.

 

Indien de adviestermijn is overschreden wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam over te nemen. Dit advies betreft een transparant en zo objectief mogelijk advies dat is gebaseerd op de erfgoedmeetlat.

 

Artikel 3:5. Inhoud aanwijzingsbesluit

Voor een specificatie van de gegevens ter identificatie, zie toelichting artikel 1:2.

 

Artikel 3:6. Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door het college is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar.

 

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

Na aanwijzing wordt als attentiewaarde bij de eerstvolgende herziening het gehele perceel in het omgevingsplan, de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart en de welstandsnota aangeduid als gemeentelijk monument.

 

Artikel 3:7. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een onroerende zaak als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 3:3 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 3.2 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig worden omzeild. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

 

Artikel 3:8. Wijziging of intrekking aanwijzing gemeentelijk monument

Zie toelichting artikel 2:8 met dien verstande dat gemeentelijk monument in plaats van gemeentelijk archeologisch monument gelezen dient te worden.

 

Artikel 3:9. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Omgevingswet geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

 

Artikel 3:10. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.

 

Vierde lid

Het college kan ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning nadere gegevens van de aanvrager vereisen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorische onderzoek of analyse, een werkomschrijving of bestek van de werkzaamheden. De aanvrager is desgevraagd verplicht hieraan mee te werken.

 

Artikel 3:11. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:3. Daar waar gemeentelijk archeologische monument staat dient gemeentelijk monument te worden gelezen. Indien de adviestermijn is overschreden wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam over te nemen. Dit advies betreft een transparant en zo objectief mogelijk advies.

 

Artikel 3:13. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Omgevingswet, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over ‘overleg’ en niet over ‘overeenstemming’ omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

 

HOOFDSTUK 4: BESCHERMDE GEMEENTELIJKE DORPSGEZICHTEN, BEELDBEPALENDE PANDEN EN CULTUURHISTORISCH WAARDEVOLLE BEBOUWING

Artikel 4:1. Aanwijzing beschermde gemeentelijke dorpsgezichten en beeldbepalende panden

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke dorpsgezichten en beeldbepalend panden aan te wijzen die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Het aanwijzen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gebeurt enkel in het geval van boerderijsplitsingen die plaats vinden op basis van de Handleiding Boerderijsplitsing gemeente Gemert-Bakel. Het feit dat het hier specifiek gaat om boerderijen is gebaseerd op bestaand gemeentelijk beleid. De aanwijzing gebeurt volgens het omgevingsplan en is derhalve een raadsbesluit.

 

Zevende lid

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat is aangewezen op basis van de Monumentenwet of via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet.

 

Artikel 4:2. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:3. Daar waar gemeentelijk archeologische monument staat dient beschermd gemeentelijk dorpsgezicht of beschermd beeldbepalend pand te worden gelezen. Indien de adviestermijn is overschreden wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam over te nemen. Dit advies betreft een transparant en zo objectief mogelijk advies dat is gebaseerd op de erfgoedmeetlat.

 

Artikel 4:4. Inhoud aanwijzingsbesluit

Voor een specificatie van de gegevens ter identificatie, zie toelichting artikel 1:2.

 

Artikel 4:5. Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit.

Het is mogelijk dat het tijdelijke omgevingsplan, onderdelen van het bestemmingsplan of de beheersverordening, als beschermend worden aangemerkt. Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Daarna is het aanwijzen van gemeentelijke dorpsgezichten mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Omgevingswet en van gemeentelijke monumenten artikel 13. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Na aanwijzing wordt als attentiewaarde bij de eerstvolgende herziening het gehele perceel of percelen behorende tot het beschermd dorpsgebied op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart en de welstandsnota aangeduid als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht of beschermd beeldbepalend pand.

 

Artikel 4:6. Wijziging of intrekking aanwijzing beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, beschermd beeldbepalend pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, beschermd beeldbepalend pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Derde lid

Indien het een intrekking betreft kan het college bepalen dat een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, beschermd beeldbepalende pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing moet worden gedocumenteerd. De eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, beschermd beeldbepalend pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

 

Artikel 4:7. Instandhoudingsplicht beschermd beeldbepalend pand en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Artikel 4:8. Omgevingsvergunning beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Omgevingswet regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

 

Artikel 4:9. Omgevingsvergunning beschermd beeldbepalend pand en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven.

 

Vierde lid

Het college kan ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning nadere gegevens van de aanvrager vereisen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorische onderzoek of analyse, een werkomschrijving of bestek van de werkzaamheden. De aanvrager is desgevraagd verplicht hieraan mee te werken.

 

Artikel 4:10. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:3. Daar waar gemeentelijk archeologische monument staat dient beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, beschermd beeldbepalend pand of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te worden gelezen.

 

Artikel 4:11. Beslistermijn

Indien de adviestermijn is overschreden wordt de adviescommissie geacht het advies van het monumententeam over te nemen. Dit advies betreft een transparant en zo objectief mogelijk advies dat is gebaseerd op de toetsingskaders: erfgoedverordening, welstandsnota, redengevende omschrijving en eventueel geldend beeldkwaliteitsplan.

 

Artikel 4:12. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het beschermd beeldbepalend pand of de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk beschermd beeldbepalend pand aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Omgevingswet, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over ‘overleg’ en niet over ‘overeenstemming’ omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

 

 

HOOFDSTUK 5: CULTUURHISTORISCH WAARDEVOLLE LANDSCHAPPEN EN LANDSCHAPSELEMENTEN

Artikel 5:1 Aanwijzing beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement

Dit artikel regelt de toekenning van de status van beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap aan een cultuurhistorisch waardevol landschap. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan landweren, steilranden en holle wegen. Tuinen en parken behoren hier niet toe, omdat deze onder de Erfgoedwet al onder monumenten zijn geschaard. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen cultuurhistorische waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht.

 

Tweede en derde lid

Dit betreft een uitwerking van de aanwijzingsprocedure. Om tot een gedegen besluit te komen is een redengevende omschrijving van belang. Een redengevende omschrijving wordt opgesteld aan de hand van de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde waarderingscriteria. Deze worden in bijlage 1 weergegeven en vormen de basis voor de redengevende omschrijving. In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn om een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek te laten uitvoeren om tot een besluit te komen.

 

Vierde lid

Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van de aanvraag of het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar.

 

Zesde lid

De aanwijzing van rijksmonumenten is geregeld in de Erfgoedwet 2016 onder hoofdstuk 3 en worden hier derhalve uitgesloten. Een rijksmonument kan niet óók als beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement worden aangewezen. Er is op dit moment geen provinciale erfgoedverordening die in het aanwijzen van provinciale monumenten voorziet, echter kunnen na de invoering van de Omgevingswet wel provinciale monumenten worden aangewezen op basis van de omgevingsverordening. Deze worden om dezelfde reden uitgesloten als rijksmonumenten.

 

Artikel 5:2 Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:3. Daar waar gemeentelijk archeologische monument staat dient beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of bescherm cultuurhistorisch waardevol landschapselement te worden gelezen.

 

Artikel 5:3 Beslistermijn

Indien de adviestermijn is overschreden wordt de adviescommissie geacht wordt het advies van het monumententeam over te nemen. Dit advies betreft een transparant en zo objectief mogelijk advies dat is gebaseerd op de erfgoedmeetlat.

 

Artikel 5:4. Inhoud aanwijzingsbesluit

Voor een specificatie van de gegevens ter identificatie, zie toelichting artikel 1:2.

 

Artikel 5:5 Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit.

 

Derde lid

Anders dan bij een aanwijzing van een gemeentelijk monument kan een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement niet worden ingeschreven in de BRK-pb. Om de publieksrechtelijke beperking kenbaar te maken en de bescherming rechtsgeldig te laten zijn dient er een bestemmingsplan te worden vastgesteld waar de aanduiding is opgenomen.

 

Artikel 5:6. Wijziging of intrekking aanwijzing beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan onder andere gedacht worden aan wijzigingen in verband met de verandering van bijvoorbeeld kadastrale gegevens.

 

Derde lid

Indien het een intrekking betreft kan het college bepalen dat een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement moet worden gedocumenteerd. De eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement.

 

Vijfde lid

De inhoud en datum van de wijziging of intrekking wordt in het gemeentelijk erfgoedregister verwerkt. Daarnaast wordt bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan of omgevingsplan en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart de wijziging aangetekend dan wel de status verwijderd.

 

Artikel 5:7. Instandhoudingsplicht beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement

Dit artikel is geschreven naar die van gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Artikel 5:8. Omgevingsvergunning beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven.

 

Tweede lid

 

Het college kan ten behoeve van beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning nadere gegevens van de aanvrager vereisen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorische onderzoek of analyse, een werkomschrijving of bestek van de werkzaamheden. De aanvrager is desgevraagd verplicht hier aan mee te werken voor de omgevingsvergunning wordt verleend.

 

Artikel 5:9. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:3. Daar waar gemeentelijk archeologische monument staat dient beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of bescherm cultuurhistorisch waardevol landschapselement te worden gelezen.

 

Indien de adviestermijn is overschreden wordt de adviescommissie geacht wordt het advies van het monumententeam over te nemen. Dit advies betreft een transparant en zo objectief mogelijk advies.

 

Artikel 5:11. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement.

 

HOOFDSTUK 6: BESCHERMDE GEMEENTELIJKE CULTUURGOEDEREN

Artikel 6:1. Aanwijzing van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed en een gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van een provinciale omgevingsverordening krachtens artikel 2.6 van de omgevingswet.

 

Tweede lid

De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeente, musea of een erfgoedvereniging of op zaken waarvan de zorg is toevertrouwd aan één van deze drie voorgenoemde instanties. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden.

 

Derde lid

Dit betreft een uitwerking van de aanwijzingsprocedure. Om tot een gedegen besluit te komen is een redengevende omschrijving van belang. Een redengevende omschrijving wordt opgesteld aan de hand van de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde waarderingscriteria. Deze worden in bijlage 1 weergegeven en vormen de basis voor de redengevende omschrijving.

 

Vierde lid

Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende roerende zaken is ontvangst van de aanvraag of het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar.

Onder lid a is er sprake van een verzoek dat is ingediend door een belanghebbende. Onder lid b komt het initiatief vanuit de gemeente en kan er reeds gesproken worden van een voornemen.

 

Vijfde lid

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zonder toestemming zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

 

Het college moet in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

 

Artikel 6:2. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:3. Daar waar gemeentelijk archeologische monument staat dient beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling te worden gelezen.

Indien de adviestermijn is overschreden wordt de adviescommissie geacht wordt het advies van het monumententeam over te nemen. Dit advies betreft een transparant en zo objectief mogelijk advies.

 

Artikel 6:4. Mededeling en registratie aanwijzingsbesluit

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit.

 

Artikel 6:5. Wijziging of intrekking aanwijzing beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit of wijzigen in het register van een aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. De inhoud en datum van de wijziging of intrekking wordt in het gemeentelijke erfgoedregister aangetekend dan wel verwijderd.

 

Derde lid

Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan gedacht worden aan administratieve wijzigingen zoals de bewaarlocatie. Een wijziging met betrekking tot de aanwijzing of de bescherming behoren hier niet toe.

 

Vierde lid

Indien het een intrekking betreft kan het college bepalen dat een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling moet worden gedocumenteerd. De eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling.

 

Zesde lid

Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling vervalt zodra een gemeentelijk cultuurgoed is opgenomen in het rijksmonumentenregister of indien het wordt aangewezen als beschermd erfgoed op basis van een provinciale erfgoedverordening of omgevingsverordening krachtens artikel 2.6 van de omgevingswet.

 

Artikel 6:6 Instandhoudingsplicht beschermd gemeentelijk cultuurgoed en beschermde gemeentelijke verzameling

De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt. Er wordt een verbod gelegd op het beschadigen of het vernielen van aangewezen cultuurgoederen. Er is geen verbod gelegd op het onthouden van onderhoud, zoals dat bij andere categorieën van erfgoed in deze verordening wel het geval is. Dit is een te beperkende maatregel en kan leiden tot hoge kosten. Daarnaast wordt het van belang geacht dat beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kunnen worden tentoongesteld en beschikbaar kunnen worden gemaakt voor het publiek.

 

HOOFDSTUK 7: TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 7:1. Strafbepaling

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Omgevingswet en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 14 en 20, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Omgevingswet). Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo.

 

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

 

Artikel 7:1 verwijst naar de artikelen 2:9, 3:9, 4:7, 5:7 en 6:6 en artikelen 2:10, 3:10, 4:8, 4:9, 5:8. Artikelen 2:9, 3:9, 4:7, 5:10 en 6:9 bevatten de instandhoudingsverplichting van het gemeentelijk cultureel erfgoed, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikelen 2.10, 3:10, 4:8 en 5.8 geeft het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan het gemeentelijk cultureel erfgoed. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

 

Artikel 7:2. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

 

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste wordt in artikel 18.7 van de Omgevingswet geregeld.


1

Bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed (Erfgoedwet), vergaderjaar 2014-2015, 34 109, nr. 3.

2

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de cultuurhistoriekaarten, bestaande uit de kaarten ‘historisch landschap’, ‘historische bebouwing’ en de ‘archeologische beleidskaart’ vastgesteld.

3

Berkvens, R. 2009: Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg gemeente Gemert-Bakel. (SRE Milieudienst), Eindhoven.

4

Van de Water, A.E.M: 2016: Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Gemert-Bakel (Het Archeologie Bureau), Roermond