Organisatie | Lansingerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Lansingerland 2022 |
Citeertitel | Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Lansingerland |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | paragraaf 7.6, artikel 4.1.1, 4.2.3, 4..2.4, 4.2.5, 4.3.2, 4.3.3, 4.3.4, 4.4.1, 4.5.3, 4.6.3, 4.6.4, 4.6.5, 4.8.6, 5.2.2, 5.6.3, 5.6.5, 6.3.4, 6.3.11, 6.3.12, 6.4.3, 7.2.3, 7.3.1, 7.3.2, 7.4.5, 7.4.7, 7.7.11, 7.8.1, 8.4.3, bijlage 1, 2, 5 | 19-12-2023 | T23.05655 | ||
30-12-2023 | 01-07-2023 | 01-01-2024 | artikel 6.3.4, 6.3.12 en 7.4.7 | 19-12-2023 | |
09-02-2023 | 01-01-2022 | 30-12-2023 | nieuwe regeling | 31-01-2023 | T22.05333 |
De in deze beleidsregels opgenomen begrippen kennen, tenzij uit deze beleidsregels het tegendeel blijkt, dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de Verordening Sociaal Domein gemeente Lansingerland 2022.
Deze beleidsregels stellen regels met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en bieden een handreiking voor de invulling van in deze wetten en in de Verordening Sociaal Domein.
Artikel 1.2.2 Beschermd wonen en maatschappelijke opvang
De in deze beleidsregels opgenomen regels zijn niet van toepassing op de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Voor deze voorzieningen gelden de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018, zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op 27 juli 2018 (gmb-2018-8261) en laatstelijk gewijzigd op 21 januari 2020 (gmb-2020-13909).
Artikel 1.2.3 Strijd met hogere wet- en regelgeving
Indien de uitvoering van een bepaling van deze beleidsregels in voorkomende gevallen in strijd is met de wet of de verordening, dan geldt de bepaling uit deze beleidsregels in dat geval niet.
Artikel 1.2.4 Klachtenreglement
Al het handelen van medewerkers van de gemeente in het kader van uitvoering van de Wet maatschappe-lijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, Wet gemeentelijke schuld-hulpverlening en de gemeentelijke regelgeving zoals omschreven in de Verordening Sociaal Domein en deze beleidsregels valt onder het geldende gemeentelijk klachtenreglement.
Een inwoner, of een derde namens hem, kan zich met een verzoek om informatie of een ondersteunings-vraag op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, werk, inkomen of schulden melden bij de gemeente of bij een voor dat gebied aangewezen toegangspartij. Een melding/ondersteuningsvraag op het gebied van inkomen vindt plaats bij de gemeente en niet bij het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen.
Artikel 2.1.2 Verzoek om informatie
Een verzoek om informatie wordt, zo mogelijk, direct afgehandeld. Dat wil zeggen dat de inwoner, of de derde namens hem, direct de juiste informatie krijgt of wordt doorverwezen naar de juiste instantie/organisatie waar de vraag kan worden beantwoord. Als de vraag niet direct beantwoord kan worden dan wordt er een afspraak gemaakt om de informatie op een later moment te verstrekken.
Om een ondersteuningsvraag goed te kunnen onderzoeken en zorgvuldig (integraal) af te kunnen handelen vindt er een gesprek plaats met de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger conform artikel 2.2.3 van de Verordening. In het gesprek, ook wel “de brede uitvraag”, komen alle levensdomeinen uit de zelfredzaamheidsmatrix aan de orde. De verzameling van gegevens vindt plaats op basis van de uitgangspunten van de Visie gegevensdeling domein samenleving (T19.10353). De toegangs-medewerker bepaalt of het uitvragen en vastleggen (verwerken) van de gegevens doelmatig is, in proportie is en of er een alternatief is. De mening en argumenten van de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger zijn onderdeel van deze afweging.
Om het gesprek goed te laten verlopen bereidt de gemeente of de toegangspartij zich voor op het gesprek door alvast informatie op te vragen. Ook maakt de gemeente waar nodig gebruik maken van de bevoegdheid om van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de inwoner en zijn situatie ten behoeve van het onderzoek te verzamelen.
Om het gesprek goed te laten verlopen wordt de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger gevraagd zich voor te bereiden op het gesprek. De gemeente of de toegangspartij informeert de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger over wat hij kan doen ter voorbereiding op het gesprek en welke gegevens en bescheiden nodig zijn om mee te brengen naar het gesprek.
Ook indien er geen reden is om de betrokkenheid van de derde te weigeren kan het in het belang van het onderzoek nodig zijn dat de gemeente of de toegangspartij het gesprek met de inwoner zelf voert, al dan niet in aanwezigheid van deze derde.
Het gaat in het onderzoek immers om de inwoner en het is belangrijk dat de gemeente of de toegangspartij een goed beeld heeft van zijn situatie. Bovendien rust de inlichtingenplicht op de inwoner zelf.
Artikel 2.2.3 Ondersteuningsplan
De gemeente of de toegangspartij zoekt op basis van de brede uitvraag, samen met de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger, naar de meest passende ondersteuning binnen de gestelde kaders van wet- en regelgeving. Hiervoor kunnen meerdere gesprekken en eventueel extern advies van een deskundige noodzakelijk zijn. De mogelijke oplossingen en te behalen resultaten worden vastgelegd in een onder-steuningsplan. In het ondersteuningsplan wordt, indien van toepassing, ook een casushouder benoemd die de uitvoering van het ondersteuningsplan zal coördineren.
De gemeente beoordeelt de aanvraag aan de hand van de resultaten van het onderzoek en op basis van de relevante wet- en regelgeving en neemt een gemotiveerd besluit.
De gemeente kan nazorg leveren als dat nodig is. Dit kan telefonisch of door een persoonlijk gesprek. In sommige gevallen zal er na een bepaalde periode onderzocht moeten worden of de gekozen oplossing nog steeds de best passende oplossing is. In samenspraak met de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger kunnen afspraken worden gemaakt over contactmomenten, die worden vastgelegd in een verslag en geregistreerd in het informatiesysteem van de gemeente. De gemaakte afspraken nemen niet weg dat de gemeente ook los van deze afspraken onderzoek kan doen naar de passendheid van een verstrekte voorziening.
4.1 Wat is een maatwerkvoorziening?
4.1.1 Soorten maatwerkvoorziening
In Lansingerland is voor de toekenning van maatwerkvoorzieningen altijd een beschikking nodig. De maatwerkvoorzieningen en hulpmiddelen zijn:
Maatwerk wil zeggen dat het hulpmiddel voor u zelf is, u hoeft het niet met anderen te delen. Dit betreft hulpmiddelen die niet algemeen gebruikelijk zijn.
4.2.1 Wat verstaan we eronder?
Inwoners krijgen hulp bij het huishouden in aanvulling op wat zij zelf kunnen doen of zelf kunnen regelen in de eigen sociale omgeving. De gemeente onderzoekt met de inwoner de mogelijkheden van de eigen inzet, ondersteuning door familie, vrienden of buren en het gebruik van algemene voorzieningen in de wijk en neemt dit op in het ondersteuningsplan. De aanbieder die de hulp bij het huishouden namens de gemeente levert maakt op basis van het ondersteuningsplan nadere afspraken over de uitvoering van de toegekende hulp bij het huishouden.
Het gaat om ondersteuning bij het schoon en leefbaar houden van de elementaire gebruiksruimtes in het huis, zoals woonkamer, slaapkamer, keuken en sanitaire voorzieningen.
Bij de beoordeling van de noodzaak van hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de inwoner, zijn situatie met huisgenoten en zijn sociale omgeving.
Het college beoordeelt of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt.
Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, doet de gemeente een moreel appèl op de financiële zelfredzaamheid van de inwoner.
Daarnaast beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt als een voorliggende voorziening beschouwd. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind of inwonende ouders.
Rekening houden met de leeftijd van de huisgenoten
Bij gebruikelijke zorg wordt er rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van huisgenoten tot 18 jaar wordt verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een substantiële bijdrage te leveren.
Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren.
Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen niet uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Voor niet-uitstelbare taken zal ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg een maat-werkvoorziening ingezet kunnen worden. Dat is niet mogelijk als de afwezigheid van een huisgenoot een gevolg is van een eigen keuze. De afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben, zoals bij opdrachten in het kader van werk of bij detentie.
Bij de beoordeling wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijk werk niet willen doen of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, wordt goed gekeken naar de persoonlijke situatie en indien mogelijk verwezen naar vrij toegankelijke voorzieningen als cursussen of trainingen voor het aanleren van huishoudelijke taken.
Algemeen gebruikelijk en/of algemene voorziening
Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en of hij in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten.
Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en/of duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie (eigen kracht).
4.2.4 Maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden
Als al het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college een maatwerk-voorziening inzetten in de vorm van hulp bij het huishouden. Er zal aan de hand van de situatie en de inzet van bovenstaande voorliggende oplossingen worden beoordeeld welk type ondersteuning het meest passend is.
Vormen van hulp bij het huishouden
Onder hulp bij huishouden vallen de huishoudelijke werkzaamheden gericht op zelfredzaamheid van de inwoner. Wanneer er een cliënt, bij uitzondering, hulp behoeft bij het organiseren van het huishouden, neemt de gemeente dit op in het ondersteuningsplan. Daar waar nodig worden hier tijdelijk extra minuten voor geïndiceerd.
Werkwijze: handreiking hulp bij het huishouden.
De consulent indiceert de hulp bij het huishouden en bepaalt het aantal uren inzet en, op hoofdlijnen, de bijbehorende taken conform de KPMG normenkader: handreiking hulp bij het huishouden, zie bijlage 7.
Voor het bepalen van de inzet van hulp bij (dreigend) overbelaste mantelzorgers die niet in hetzelfde huis wonen als degene(n) waarvoor zij mantelzorger zijn, hanteert de consulent de Caregiver Strain Index (CSI). Hulp bij het huishouden wordt in gevallen waarbij de mantelzorger en zorgvrager niet in hetzelfde huis wonen, afgegeven op de mantelzorger.
In het ondersteuningsplan en in de beschikking is beschreven wat de inwoner zelf kan, in hoeverre er gebruik gemaakt wordt van het sociale netwerk en gebruikelijke hulp en of een algemene voorziening onderdeel uitmaakt van het ondersteuningsplan.
Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot
Wanneer de inwoner overlijdt en een huisgenoot met beperkingen alleen achterblijft kan de hulp bij het huishouden gedurende 2 maanden worden voortgezet op naam van achterblijvende huisgenoot. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 2 maanden de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren. De Wmo consulent neemt zelf contact op met de achterblijvende huisgenoot.
4.2.5 Hulp bij het huishouden voor kinderen die tot het gezin behoren
Het afwegingskader voor de inzet van hulp bij het huishouden bij gezinnen met kinderen wijkt op enkele punten af van het afwegingskader zoals beschreven in artikel 4.6.3.
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Het gaat om het zorgen voor de persoonlijke hygiëne van de kinderen, het verzorgen van de maaltijden en de opvang van de kinderen. Als ouders mede door beperkingen niet of niet meer in staat zijn de zorg voor hun kinderen op zich te nemen, kan een maatwerkvoorziening een passende oplossing bieden. In een acute situatie kan een tijdelijke maatwerkvoorziening ingezet worden voor maximaal 3 maanden en in het uiterste geval tot een omvang van maximaal 40 uur per week om tot een permanente oplossing te komen.
Algemeen gebruikelijke, voorliggende of algemene voorziening en of eigen netwerk.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen in deze situatie zijn bijvoorbeeld voorschoolse, tussen schoolse en naschoolse opvang, kinderopvang en opvang door grootouders.
Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.
Maatwerkvoorziening voor kinderen die tot het gezin behoren
Na afweging van gebruikelijke en algemene voorzieningen, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden inzetten.
4.3.1 Wat verstaan we eronder?
Begeleiding is gericht op het bevorderen en/of, het behoud van zelfredzaamheid van de inwoner.
Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een intramurale instelling of zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden ingezet. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de inwoner in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
In de eerste plaats kan het gaan om het actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de inwoner, waardoor deze onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag.
In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.
Om tot de gewenste resultaten te komen en om te beoordelen of de inzet van een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding daartoe bijdraagt wordt het volgende afwegingskader gehanteerd:
Algemeen gebruikelijke en of algemene voorziening
Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en deze ook in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten.
Deze lijst is niet limitatief. Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar hulp bij dagelijkse bezigheden, dagactiviteiten en ontmoeting.
Administratieve taken door huisgenoten
Administratieve taken vallen onder gebruikelijke zorg en kunnen daarom worden overgenomen door huisgenoten die daartoe in staat worden geacht.
Als een inwoner niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak zijn op begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de inwoner hierop is aangewezen. Dit betekent echter niet dat als de inwoner wel naar school kan gaan of kan werken, er geen aanspraak kan zijn op begeleiding groep anders dan ter vervanging van arbeid of school. Dit moet afzonderlijk worden afgewogen.
Als de mantelzorger aangeeft de boven gebruikelijke zorg niet (meer) te kunnen leveren, kan een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding mantelzorger ingezet worden.
Inwoners met risico of verwaarlozing of teloorgang die zelf geen hulp zoeken of die geen hulp accepteren noemen we zorgmijders. Vanuit de Wmo kan bemoeizorg worden ingezet. De bemoeizorgmedewerker legt contact met de zorgmijder en regelt de zorgcoördinatie en de praktische ondersteuning. Bemoeizorg is een vrij toegankelijke voorziening, waar geen eigen bijdrage voor wordt gevraagd.
Voorliggende voorzieningen op grond van andere wetgeving:
Begeleiding voor kinderen en jongeren tot 18 jaar valt onder de Jeugdwet. Als een voorziening vanuit de Jeugdwet is ingezet voor het 18de jaar en daarna nog steeds noodzakelijk is, kan de voorziening tot 23 jaar worden voortgezet vanuit de Jeugdwet.
Behandeling valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) of onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en is voorliggend op begeleiding, mits de behandeling beschikbaar is voor de inwoner.
Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegings-vermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatie vermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderen-geneeskunde, arts verstandelijk beperkten, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vak therapeut (bijvoorbeeld drama-/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is. Het is mogelijk om tijdens de periode van behandeling een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding in te zetten.
Wanneer een cliënt hulp nodig heeft bij zijn persoonlijke verzorging, moet gekeken worden waarbij de cliënt precies hulp nodig heeft, het verzorgen zelf of de begeleiding hierbij. Persoonlijke verzorging valt onder de Wmo wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhangt met de behoefte aan begeleiding. Persoonlijke verzorging kan dan bestaan uit hulp bij de algemene dagelijkse levens-verrichtingen (ADL), waaronder:
Het gaat bij persoonlijke verzorging op grond van de Wmo niet om het daadwerkelijk wassen en aankleden van de cliënt, maar om de begeleiding hierbij. Het gaat dus om cliënten die zichzelf wel kunnen wassen en aankleden en dergelijke, maar daartoe aangespoord moeten worden door de begeleider omdat ze een regieprobleem hebben, bijvoorbeeld cliënten met een verstandelijke handicap of een psychiatrische aandoening. Dit betekent dat de aanspraak op persoonlijke verzorging verband houdt met de zelfredzaamheid en in het verlengde ligt van begeleiding.
Een cliënt kan op grond van de Zorgverzekeringswet aanspraak maken op persoonlijke verzorging wanneer er behoefte is aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop (artikel 2.10 Besluit zorgverzekering). Geneeskundige zorg omvat zorg zoals huisartsen, medisch-specialisten, klinisch-psychologen en verloskundigen die plegen te bieden.
4.3.4 De maatwerkvoorziening begeleiding
Begeleiding kan nodig zijn voor inwoners met hulpvraag op één of meerdere gebieden:
Met betrekking tot de begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel, begeleiding groep of een combinatie van beide. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel wanneer hetzelfde doel wordt beoogd
Individuele begeleiding is één op één hulp voor het verkrijgen van structuur orde en regelmaat in het leven. Voorbeelden van individuele begeleiding zijn:
De volgende maatwerkvoorzieningen vallen onder individuele begeleiding:
Ad. Kortdurende begeleiding bij acute probleemsituaties
Dit product wordt ingezet bij acute probleem-/ crisissituaties die direct aangepakt moeten worden. Dit product kan worden ingezet als ondersteuning bij de crisis waarvoor de inwoner behandeld wordt.
Het doel van kortdurende begeleiding bij acute probleemsituaties is het stabiliseren van de situatie en het opstellen van een zorgplan. Bij het opstellen van het zorgplan wordt de inwoner, het sociale netwerk, de maatschappelijke en zorgpartners betrokken.
Ad. Individuele begeleiding gericht op leren/ontwikkelen
Dit product wordt ingezet bij hulpvragen, waarbij gericht aan ontwikkeldoelen op één of meerdere resultaatgebieden gewerkt kan worden. Het resultaat is dat de inwoner zelfredzaam is. Hij heeft regie en structuur in het dagelijks leven en kan dagelijkse activiteiten plannen. De benodigde vaardigheden zijn hiervoor aangeleerd. Indien nodig wordt groepstraining of een bereik- en beschikbaarheidsdienst ingezet.
Ad. Individuele begeleiding gericht op behouden
Deze begeleiding is gericht op het bereiken van doelen op één of meerdere resultaatgebieden. Dit product wordt ingezet wanneer de inwoner matig of nauwelijks leerbaar is en behoud middels begeleiding de situatie stabiliseert. Er is geen uitzicht op volledige zelfredzaamheid. Het doel is om de situatiestabiel te houden en terugval voorkomen. Ook het bereiken van kleine doelen staat centraal. Waar mogelijk wordt de inwoner toe geleidt naar het voorliggend veld.
Waakvlamcontact wordt ingezet voor inwoner die eerder individuele begeleiding hebben gehad. De inwoner is zelfredzaam, maar er is nog een onzekerheid in eigen kunnen. De inwoner heeft een vangnet nodig om het zelfvertrouwen te krijgen. Door het inzetten van waakvlamcontact is er een vraagbaak/vangnet voor de inwoner waar hij op terug kan vallen indien nodig. Er wordt op afstand nazorg geboden tijdens kantooruren. Het resultaat is dat de inwoner volledig zelfredzaam is en geen verdere begeleiding meer nodig heeft.
Begeleiding mantelzorger kan worden ingezet ter ontlasting van de (dreigend) overbelaste mantelzorger. De mate van overbelasting wordt bepaald met de CSI-index. Bij begeleiding mantelzorger worden de taken van de mantelzorger deels tijdelijk overgenomen door de begeleider.
Onder begeleiding mantelzorger vallen de volgende taken:
Het resultaat van begeleiding mantelzorger is stabilisatie van de dagelijkse structuur in een situatie waarin door omstandigheden en/of persoonlijke factoren de zelfredzaamheid tijdelijk of langer belemmerd is waardoor de mantelzorger zich (dreigend) overbelast voelt. Wanneer de zorgvrager van de mantelzorger komt te overlijden, kan begeleiding mantelzorger nog één maand worden voortgezet.
Begeleiding groep wordt ook wel dagbesteding genoemd. Het gaat om creatieve, educatieve en bewegingsactiviteiten die worden aangeboden in een gestructureerd programma. Groepsbegeleiding is bedoeld voor:
De volgende maatwerkvoorzieningen vallen onder begeleiding groep:
Dagbesteding behouden wordt ingezet als een inwoner niet in staat is om zelfstandig structuur aan te brengen en de dag zinvol in te richten of als de mantelzorger ontlast dient te worden. Het doel is om langer thuis te kunnen blijven wonen. De inwoner heeft een zinvolle dagbesteding met een (dag)structuur. Tegelijkertijd onderhoudt en bouwt de inwoner aan een sociaal netwerk. Ook wordt de mantelzorger ontlast.
Ad. Dagbesteding ontwikkeling (arbeidsmatige dagbesteding)
Dagbesteding ontwikkeling wordt ingezet wanneer een inwoner onvoldoende in staat is om zelfstandig structuur aan te brengen en de dag zinvol in te richten. De stap naar (vrijwilligers)werk is nog te groot.
Het doel is dat de inwoner zicht verder ontwikkeld gericht op zelfredzaamheid, regie en terugkomen in de dagelijkse structuur om zelfstandig mee te kunnen doen in de maatschappij. Een doel is doorstroming naar (vrijwilligers)werk of begeleid werk. Het richt zich op mensen van 18 tot pensioengerechtigde leeftijd met een gering arbeidsvermogen. De dagbesteding omvat gestructureerde dagactiviteiten gericht op productie of dienstverlening en kunnen in solistisch verband of in groepsverband plaatsvinden. Voorbeelden van activiteiten zijn:
Voor begeleiding groep kan maximaal 9 dagdelen per week worden ingezet, in lijn met een 36-urige werkweek.
De duur van de begeleiding wordt bepaald door het te verwachten resultaat.
Als een inwoner met een maatwerkvoorziening begeleiding groep niet in staat is om op eigen gelegenheid naar de dagbesteding te gaan, maakt het vervoer van huis naar de dagbestedingslocatie deel uit van de maatwerk-voorziening. Op eigen gelegenheid is lopend, met eigen vervoermiddel, meereizend met iemand anders of met het openbaar vervoer. Als de aanbieder van een maatwerkvoorziening begeleiding groep niet in staat is om te voorzien in het vervoer van huis naar de dagbestedingslocatie, verstrekt de gemeente hiervoor een aanvullende voorziening vervoer naar begeleiding groep.
4.4.1 Wat verstaan we eronder?
Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als de inwoner zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een intramurale instelling.
Het doel van kortdurend verblijf is dat de mantelzorger tijdelijk ontlast wordt.
De mantelzorger is (tijdelijk) ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden. De inwoner kan langer thuis blijven wonen.
De mantelzorger kan hulp van zijn eigen netwerk inroepen, maar de mogelijkheden daarvan zijn meestal beperkt, omdat het hele netwerk vaak al is ingeschakeld.
De mantelzorger kan gebruik maken van algemene voorzieningen die geboden worden bijvoorbeeld door het Steunpunt Mantelzorg. Het gaat om diensten als: respijtzorg door een vrijwilliger, vrijwillige thuishulp of in een enkel geval om palliatieve hulp.
Ook de vrij toegankelijke dagbesteding kan ingezet worden om de mantelzorger te ontlasten.
Voorzieningen op grond van andere wetgeving
Soms biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid om gebruik te maken van logeeropvang of kortdurend verblijf. Als dat zo is, is deze hulp voorliggend op de maatwerkvoorziening.
4.4.4 De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf
Soms is het voor de mantelzorger moeilijk om de zorg langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de inwoner. Ook kan het zijn dat de mantelzorger zelf tijdelijk uitvalt. Als er sprake is van de combinatie van zorg en toezicht van de inwoner en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden ingezet.
Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die boven gebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun boven gebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de inwoner. In de indicatie voor kortdurend verblijf is drie uur begeleiding individueel opgenomen. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van WlZ moet worden gesteld.
4.5.1 Wat verstaan we eronder?
Met betrekking tot het wonen in een geschikt huis is er een grote diversiteit aan oplossingen. Van goedkoop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel en immaterieel.
Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
Een woningaanpassing heeft als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning.
Van inwoners wordt in het algemeen verwacht dat zij ervoor zorgen dat hun woonsituatie past bij hun levensfase. Ook wordt verwacht dat zij zich tijdig voorbereiden op het langer in de eigen woning blijven wonen. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Dat wil zeggen dat zij zich oriënteren op de woningmarkt om de afweging te kunnen maken tussen het blijven wonen in de huidige woning en verhuizen naar een woning die geschikt is om lang in te blijven wonen.
Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en of hij in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten. Enkele voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe:
Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en/of duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn (o.a. financiële situatie).
Algemeen gebruikelijke renovatie
Voorzieningen in een woning hebben een bepaalde economische en technische levensduur. De economische levensduur is gebaseerd op de periode waarbinnen de gemiddelde Nederlander de voorziening afschrijft en overgaat tot vervanging. De technische levensduur is afhankelijk van de kwaliteit van de voorziening en verstrijkt op het moment dat de voorziening niet meer goed functioneert.
Als de levensduur van de voorziening is verstreken dan is het algemeen gebruikelijk om deze voorziening te vervangen/te renoveren. Van inwoners wordt verwacht dat zij zelf de kosten voor een algemeen gebruike-lijke renovatie dragen. Ook als een inwoner bijvoorbeeld door een beperking is aangewezen op een inloopdouche en het bad waarvan de economische levensduur is verstreken technisch nog voldoet (Rb. Den Haag, nr. AWB 11/4293).
Hierbij onderzoekt de gemeente of er sprake is van een verandering in de lichamelijke en/of geestelijke situatie waardoor er een extra beperking is opgetreden waardoor er een hulpvraag is.
Bij de bepaling van de economische levensduur sluit het college als richtlijn aan bij de richtlijnen van de Landelijke Huurcommissie. Bekijk hiervoor het Beleidsboek ‘Huurverhoging na woningverbetering’ van de Huurcommissie.
In individuele situaties wijkt het college gemotiveerd af van deze richtlijnen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Een reden om af te wijken kan zijn dat de voorziening zeer goed of zeer slecht is onder-houden, waarbij ook de persoonskenmerken van de inwoner een rol spelen. Het college weegt hierbij ook de in artikel 2.2.3 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Lansingerland 2023 opgenomen criteria af.
Mantelzorgers kunnen soms op eigen terrein vergunningsvrij een mantelzorgwoning realiseren. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantel-zorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz., maar ook kosten voor een hypotheek. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Aan de mantelzorgwoning zijn eisen op het gebied van handhaving verbonden:
Er moet aantoonbaar sprake zijn van een intensieve mantelzorgrelatie. Hierbij gaat de gemeente Lansingerland uit van de definitie van intensieve mantelzorg: uitvoeren van lijfgebonden zorg voor meer dan 8 uur per week, verspreid over minimaal 4 dagen per week, voor een periode van langer dan 6 maanden. Hiervoor zal er onafhankelijke toetsing plaats vinden op basis van de Wmo en de vaststelling van de verklaring zal gebeuren op basis van de Wmo.
Het moet gaan om een tijdelijke woonsituatie. Houdt de mantelzorg op? Dan mag het bouwwerk niet langer gebruikt worden als woning. U hoeft de woning niet af te breken, maar u moet bijvoorbeeld wel de keuken en badkamer verwijderen. Dit moet uiterlijk gebeurd zijn 6 maanden na het overlijden of verhuizen van de verzorgde(n).
De inwoner dient het realiseren van een mantelzorgwoning zelf te regelen. Meer informatie over deze wetgeving over mantelzorgwoningen is te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bouwregelgeving/vraag-en-antwoord/bouwregels-mantelzorgwoning
4.5.4 De maatwerkvoorziening Woningaanpassing
Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is er een belangrijke voorwaarde: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Een aanvraag voor een woningaanpassing kan worden beoordeeld als betrokkene beschikt over een getekend huurcontract of een getekend koopcontract.
Er moet daarnaast voldoende ruimte aanwezig in de woning zijn om de maatwerkvoorziening adequaat en veilig te gebruiken.
Het college kan hulpmiddelen voor in de woning verstrekken voor zover deze noodzakelijk en niet algemeen gebruikelijk zijn en er geen voorliggende voorzieningen mogelijk zijn.
Bouwkundige aanpassingen zijn niet- en nagelvaste voorzieningen.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen (hoger dan € 15.000) aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig 2 of meer offertes opgevraagd kunnen worden. Voor woningaanpassingen moeten offertes aangeleverd worden om de goedkoopste maatwerkvoorziening te bepalen. Voor verschillende kleinere woonvoorzieningen zoals trapliften, is duidelijk van welke prijs uitgegaan kan worden en zijn offertes niet nodig.
Als het gaat om een huurwoning betaalt het college het bedrag voor de bouwkundige aanpassing uit aan de eigenaar van de woning. De beschikking voor de bouwkundige aanpassing wordt verstuurd aan de aanvrager/ inwoner met een afschrift aan de eigenaar van de woning.
Bij ingrijpende aanpassingen beoordeelt het college of het resultaat van het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequen-ties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. De aanpassingskosten van de huidige woon-ruimte moeten worden afgezet tegen de kosten van verhuizing voor de inwoner, het eventueel aanpassen van de nieuwe woning en het eventueel vrijmaken van de woning. Om een totale kostenvergelijking te maken zou, als de "nieuwe" woning leeg staat, tevens rekening moeten worden gehouden met een eventuele tegemoetkoming.
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.
4.6.1 Wat verstaan we eronder?
De Wmo heeft tot doel om de inwoner te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen inwoner heeft en wat de vervoersbehoefte is.
Om voor een maatwerkvoorziening vervoer in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.
Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:
Het college beoordeelt in hoeverre de aanvrager gebruik kan maken van algemene voorzieningen:
Primair is de persoon in kwestie (of zijn vertegenwoordiger) zelf verantwoordelijk voor het vinden van oplossingen voor het begeleidingsvraagstuk bij vervoer. Bijvoorbeeld via het eigen netwerk of via vrijwilligers.
Voorzieningen op grond van andere wetgeving
Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) kan leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de Verordening leerlingenvervoer.
Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever of op het UWV.
Vervoer vanuit de zorgverzekeraar
Het basispakket vergoedt vervoer per ambulance als een verzekerde naar het ziekenhuis, zorgverlener of zorginstelling gaat en de daar te verlenen zorg tot het basispakket behoort. In de voorwaarden van uw zorgverzekering kunt u nakijken welk vervoer vergoed wordt vanuit uw basispakket.
Voor vervoer buiten het Wmo-gebied (maximaal 30 kilometer vanaf of tot het woonadres) kan inwoner gebruik maken van het Valys vervoersysteem. Om Valys aan te vragen moet de inwoner kunnen aantonen dat hij een beschikking heeft voor een vervoers- of rolstoelvoorziening.
4.6.4 Wmo maatwerkvoorziening Vervoer
Als bovenstaande voorliggende oplossingen niet adequaat zijn kan het college een maatwerkvoorziening inzetten. Mogelijke maatwerkvoorzieningen zijn:
Het college onderzoekt welke vervoersbehoefte de inwoner heeft.
Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:
Met het totaalpakket aan vervoersvoorzieningen wordt de inwoner in staat gesteld om in zijn dagelijkse vervoersbehoefte te voorzien. Er wordt daarbij uitgegaan van maximaal 1500 km per jaar. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening zoals een scootmobiel, van invloed zijn op het te verstrekken aantal kilometers. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar de financiële bijlage bij de beleidsregels.
Als er meerdere adequate voorzieningen zijn waarmee de inwoner in zijn vervoersbehoefte kan worden voorzien, dan wordt de goedkoopste optie gekozen.
De Beltax biedt vervoer van deur tot deur voor mensen met een mobiliteitsprobleem die niet kunnen reizen zonder hulp of op een andere manier. Dit kan tot maximaal 30 kilometer afstand vanaf of tot het woonadres van de inwoner. De inwoner kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Voor begeleiding, die gratis kan meereizen, is een beschikking nodig. De inwoner die een indicatie CVV heeft, heeft een zodanige beperking dat alleen reizen niet verantwoord is en deze persoon mag dan ook niet zonder begeleiding reizen. Zonder begeleidingspas kan iemand meereizen voor het tarief van € 5.
Voor een aantal mensen met een beperking is het noodzakelijk dat zij bij het reizen begeleid worden. Reisbegeleiding kan nodig zijn in de volgende situaties:
Een noodzakelijke begeleider betaald niet voor het vervoer.
Om gebruik te kunnen maken van een aangepast vervoermiddel moet de verkeersveiligheid beoordeeld worden. Dat wil zeggen:
Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan, afhankelijk van de vervoersbehoefte, worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer.
Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid is, beschut tegen wind en regen, voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking.
Er kan een driewielfiets worden verstrekt voor degenen die voor fietsvervoer daarop zijn aangewezen. Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er voor de verstrek¬king aan kinderen wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing. Een normale (kinder)driewieler kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking. Alle driewielfietsen in bijzondere uitvoering voor kinderen komen in principe wel voor verstrekking in aanmerking.
Van belang voor het verstrekken van een driewielfiets is of de betrokkene een evenwichtsprobleem heeft, wel of niet in staat is een normale fiets te gebruiken en of er stallingruimte aanwezig is of gecreëerd kan worden.
Bij het verstrekken van autoaanpassingen, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een maatwerk-voorziening.
Het verstrekken van een pgb voor een autoaanpassing is alleen mogelijk indien de inwoner gezien de aard van de beperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, geen gebruik kan maken van het aanvullend collectief vraagafhankelijk vervoer en geen gebruik kan maken van een taxi en de inwoner wel in staat is zich met een eigen auto te verplaatsen en bovenstaande wordt ondersteund door een indicatie. Er wordt alleen een pgb voor een autoaanpassing verstrekt voor een auto indien deze niet ouder is dan 36 maanden op de datum van aanvraag voor een autoaanpassing. Deze vergoeding wordt slechts 1 maal per 7 jaar verstrekt.
Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voor-zieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke auto-aanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle).
In de oude Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 7 jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van aanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 7 jaar mee kan).
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de inwoner zonder sporthulp-middel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening en dat hij lid is van een sportvereniging. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.
Er wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als het gebruik daarvan in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie.
Indien blijkt dat een rolstoel noodzakelijk is om de mobiliteitsbeperking van betrokkene te verminderen, is de selectie van de rolstoel aan de orde. Het selecteren van een rolstoel is maatwerk; de gekozen rolstoel moet passen bij de gebruiker. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruik-baar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten die de gebruiker wil ondernemen.
Pgb’s voor voorzieningen, zoals trapliften, scootmobielen en sanering van de woning, worden aan de rechthebbende inwoners beschikbaar gesteld. Controle op deze pgb’s zal plaatsvinden aan de hand van door de inwoner ingediende facturen. Voor deze voorzieningen hoeft geen pgb plan ingevuld te worden. Dit pgb kan in één keer worden uitgekeerd rechtstreeks aan de inwoner en of aanbieder.
Wanneer een budgethouder kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De budgethouder kan op basis van dit PvE zelf de voorziening aanschaffen. Het pgb wordt aan de rechthebbende inwoner beschikbaar gesteld. Er hoeft geen pgb plan ingevuld te worden. Dit pgb kan in één keer worden uitgekeerd.
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
Als de budgethouder een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de inwoner aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.
De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode van 7 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
De situatie van de inwoner kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de inwoner (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient de inwoner mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing.
4.8.4 Omzetting pgb in voorziening in natura
Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een voorziening. De inwoner moet dan ten minste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag, tenzij in de beschikking anders is bepaald. Een voorziening of een pgb voor een voorziening wordt immers in beginsel voor 7 jaar verstrekt.
4.8.5 Controle en terugvordering pgb
Het college streeft er naar om terugvordering achteraf te voorkomen. De gemeente zal daarom alle zorgovereenkomsten die budgethouders sluiten, voordat betaling aan deze hulpverlener plaatsvindt toetsen. De gemeente zal daarom vooraf om informatie vragen.
Daarnaast worden er in de regel geen langlopende indicaties afgeven. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft -en daarmee zijn pgb- nog past bij zijn individuele situatie. Ook ontvangt een inwoner een vergoedingenlijst waarop staat welke kosten wel en niet voor pgb-vergoeding in aanmerking komen. Eventuele ondersteuning wordt door het pgb servicecentrum van het SVB voor inwoner gratis geboden; dus hier zijn geen kosten voor opgenomen in het pgb. Daarnaast worden op basis van risicoanalyses en bestandsanalyses heronderzoeken bij budgethouders ingepland en uitgevoerd.
De individuele voorzieningen die beschikbaar zijn voor de gemeente Lansingerland, staan beschreven in de verordening. De gemeente verschaft ook informatie hierover via de website www.hulpenondersteuning.nl.
Deze website wordt minimaal één keer per jaar geactualiseerd.
Vaktherapie kan bij complexe of meervoudige problematiek als onderdeel van een multidisciplinaire behandeling worden aangeboden aan individuele jeugdigen. Als vaktherapie wordt ingezet vanuit de Jeugdwet, dan moet het een bijdrage leveren aan de jeugdhulp en is geen alternatief beschikbaar. Vaktherapie is een behandelvorm voor mensen met psychiatrische stoornissen en psychosociale problematiek. Voorbeelden zijn beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, speltherapie en psychomotorische therapie. Voor vaktherapeuten is registratie bij de Stichting Register Vaktherapeutische Beroepen (SRVB) verplicht.
Een voorziening voor respijtzorg zijnde kortdurend verblijf of logeeropvang kan enkel worden getroffen ten aanzien van de jeugdige die (artikel 2.3 lid 3 Jeugdwet):
Er moet dus sprake zijn van een behoefte aan permanent toezicht én jeugdhulp in de vorm van begeleiding en verzorging of verpleging.
Aan het indiceren van respijtzorg gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Naast de aard en de ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke verzorger zelf aan de hand is en/of dat deze het gevolg is van ernst van de problemen bij de jeugdige. Door de weging van de verhouding tussen draagkracht en draaglast kan de eventuele overbelasting worden vastgesteld.
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand biedt aan de jeugdige. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren, als gevolg van spanningen op het werk of relatieproblemen, zal de oplossing gezocht moeten worden in het wegnemen van deze spanningsfactoren.
Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de mate waarin permanent toezicht gewenst is, zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke zorger/mantelzorger. Met andere woorden, het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf besproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken, waarbij continu aanwezigheid van gebruikelijke zorger/mantelzorger noodzakelijk is.
5.3 Aanvraag individuele voorziening; familiegroepsplan en het ondersteuningsplan
Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben opgesteld, betrekt de gemeente dat als eerste bij de aanvraag. Wanneer het de jeugdige of zijn ouders niet lukt om dit plan op te stellen, zal de gemeente hierbij ondersteunen dan wel een professional in het lokale veld vragen dit met de jeugdige of zijn ouders te doen.
Behandelt in ieder geval de leefgebieden: inkomen/financiën, dagbesteding, huisvesting, gezinsrelaties/ huiselijke relaties, persoonlijke verzorging, lichamelijke gezondheid, geestelijke gezondheid, verslaving, activiteiten dagelijks leven, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie, justitie en ouderschap.
5.4 Criteria voor het toekennen van een individuele voorziening
5.4.1 Geen individuele voorziening als een algemene voorziening volstaat
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten om de zelfredzaamheid of de participatie te verbeteren of te voorzien in een behoefte aan opvang. Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen zijn toegankelijk zonder beschikking. Een algemene voorziening kan zijn het ontvangen van informatie, advies en training, jeugdgezondheidszorg, opvoedondersteuning of ambulante jeugd- en opvoedhulp van bijvoorbeeld een jeugdcoach op school of praktijkondersteuner bij de huisarts.
5.4.2 Geen individuele voorziening als er een voorliggende voorziening is op grond van andere wet- of regelgeving
Voorliggend op de Jeugdwet zijn voorzieningen op grond van een andere wettelijke regeling zoals Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet, Wet Passend Onderwijs en Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.
5.4.3 Geen individuele voorziening als het gebruikelijke zorg betreft
De hulp die wordt aangevraagd moet het probleemoplossend vermogen van de ouders/verzorgers over-schrijden. Een individuele voorziening wordt niet toegekend om gebruikelijke zorg van ouders over te nemen. Gebruikelijke zorg is de dagelijkse zorg die ouders aan kinderen geacht worden te bieden, ook als de ouder de gebruikelijke zorg vanwege eigen aandoening, beperking, stoornis of handicap niet kan bieden.
het door ouders aan kinderen bieden van een woonomgeving waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en hen een passend pedagogisch klimaat wordt geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Gebruikelijke zorg bij kinderen kan ook zorg omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomt. Het gaat dan om zorg die gebruikelijke zorg vervangt zoals sondevoeding in plaats van eten, of om zorg die in samenhang met reguliere zorg kan worden geboden zoals het geven van medicijnen.
24 uur per dag zorg in de nabijheid. Hiermee wordt bedoeld dat zorg en toezicht gedurende het gehele etmaal in de nabijheid nodig is zonder dat daarbij permanente actieve observatie nodig is. Het gaat hier om een vorm van beschikbaarheid van zorg die voor een groot deel bestaat uit meer passief toezicht. De zorg is wel nodig op zowel geplande als ongeplande momenten, en ook voortdurend in de nabijheid. Dit is gebruikelijke zorg omdat ook een kind met een normaal ontwikkelingsprofiel tot een bepaalde leeftijd [1] niet zelf de noodzaak van zijn behoefte aan de inzet van zorg kan inschatten, of [2] niet zelf in staat is om op relevante momenten adequaat hulp in te roepen om ernstig nadeel te voorkomen, of [3] ook vaak op ongeplande momenten zorg in de zin van begeleiding of overname van zelfzorg nodig heeft.
Gebruikelijke zorg omvat niet:
permanent toezicht in de zin van onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheids-situatie van het kind vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige, gevaarlijke, (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor het kind kan worden voorkómen. Bij kinderen die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) misgaan.
In bijlage 4 staat een richtlijn voor gebruikelijke hulp bij de verschillende leeftijdsfasen van een jeugdige. Deze richtlijn wordt door de jeugdconsulent gebruikt om in het kader van het onderzoek het professionele oordeel te vormen over de hulpvraag en de noodzakelijke hulp. De richtlijn wordt toegepast met in achtneming van de volgende afwegingen:
Jonge kinderen hebben meer zorg nodig van hun ouders dan oudere kinderen.
Gebruikelijke zorg bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals drie keer per dag eten, kunnen als gebruikelijke zorg worden aangemerkt.
De tijd dat iemand met een zorghandeling bezig is
Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden.
De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van het kind worden beoordeeld.
In kortdurende situaties (maximaal drie maanden) wordt van ouders verwacht dat zij hun kind alle persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleegkundige handelingen geven. Bij langdurige situaties valt de gebruikelijke persoonlijke verzorging en begeleiding nog steeds onder gebruikelijke zorg. De zorg voor kinderen met een beperking kan de eigen kracht (zie ook 5.4.5.) te boven gaan en dan kan een individuele voorziening aan de orde zijn.
Bij de afweging of een individuele voorziening jeugdhulp noodzakelijk is, worden alle aspecten uit het ondersteuningsplan meegewogen.
In het onderzoek bespreekt de consulent met de inwoner (en zijn mantelzorgers) die jeugdhulp aanvraagt:
Daarnaast doet de jeugdconsulent een gedegen onderzoek naar de noodzaak, kennis en ontwikkel-mogelijkheden van het kind. Hierbij raadpleegt de consulent tenminste één andere bron, zoals school, behandelaar, begeleider etc. Wanneer de consulent dit nodig acht kan er een nog niet betrokken professional geraadpleegd worden voor advies. De consulent heeft in de aanvraag zicht op het gehele systeem en de veerkracht van dit systeem.
Vrije tijd en vakantie: jeugdhulp voor zorg in vrije tijd en vakantie kan onderdeel zijn van jeugdhulp, mits het jeugdhulpdoelen dient
In het ondersteuningsplan kunnen jeugdhulpdoelen staan, die te maken hebben met de vrijetijdsbesteding van het kind. Activiteiten die overeenkomen met vormen van vrije tijdsbesteding (zoals paardrijden, roofvogelclub, boksen, scouting, zwemles e.d.) kunnen ook jeugdhulpdoelen dienen zoals het reguleren van emoties, het vergroten van zelfvertrouwen en het doorbreken van isolement. De normale contributie (lidmaatschap) of activiteitkosten zijn niet uit jeugdhulpmiddelen te bekostigen.
5.4.4 Geen individuele voorziening als de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van jeugdige, ouder(s) en/of het sociaal netwerk toereikend zijn om het probleem op te lossen
Een individuele voorziening wordt alleen toegekend indien, voor zover en zo lang de eigen mogelijk¬heden en probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn om het probleem op te lossen (‘eigen kracht’) (art. 2.3, eerste lid, Jeugdwet en art. 5.3.7 van de verordening). De inzet van jeugdhulp is gericht op het versterken van de eigen kracht en het bereiken van een maatschappelijk aanvaardbaar niveau van participatie.
Als uit onderzoek naar de volgende vier factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan is er sprake van voldoende eigen kracht:
Dit volgt uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB: 2019:2362).
5.5 Afbakening Wet Passend Onderwijs
De Wet Passend Onderwijs is voorliggend aan de Jeugdwet. Scholen hebben een zorgplicht en moeten extra ondersteuning bieden aan leerlingen die dit nodig hebben. Begeleiding van kinderen met problemen op school is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van school. De afbakening tussen de zorgplicht van scholen en de jeugdhulpplicht van gemeenten is echter niet altijd even duidelijk. In de praktijk is er soms sprake van een grijs gebied, waarbij het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs samen met ouders en onderwijs verkennen welke ondersteuning op basis van deze wetten tot een passend ondersteunings-aanbod leidt. Scholen maken daartoe een ontwikkelingperspectiefplan. Grofweg kan het volgende onderscheid gemaakt worden: extra ondersteuning die primair is gericht op het leerproces, is de verantwoordelijkheid van de school. Is extra ondersteuning ook op andere gebieden nodig, dan kan de gemeente verantwoordelijk zijn.
Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd. Als er geen sprake is van een ontheffing van de leerplicht, is in eerste instantie het onderwijs aan zet om passende ondersteuning te bieden en heeft de gemeente geen jeugdhulpplicht.
5.5.1 Afstemming bij treffen jeugdhulpvoorziening
De gemeente kan een individuele voorziening voor jeugdhulp nodig achten voor een leerling. Zo nodig overlegt de jeugdconsulent met het bevoegd gezag van een school. De jeugdhulpvoorziening kan dan afgestemd worden met de voorzieningen die de school biedt. De Jeugdcoach op School kan hierin een rol spelen.
5.5.2 Ondersteuning primair gericht op leerproces
Als de extra ondersteuning voor de leerling primair gericht is op het leerproces, is de school verantwoorde-lijk. Het gaat dan om ondersteuning gericht op het volgen van onderwijs en om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling. (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3, p. 16; MvT wetsvoorstel passend onderwijs). Een leerling kan door zijn gedrag moeilijkheden hebben in de omgang met andere leerlingen. Als gevolg hiervan kunnen leerproblemen ontstaan. De ondersteuning of begeleiding bij deze problemen valt onder de zorgplicht van scholen. Ook tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog kan onder de zorgplicht van scholen vallen (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3, p. 16).
Huiswerkbegeleiding ziet op het begeleiden van de leerling bij het structureren, plannen en zelfstandig maken van huiswerk. Deze hulp is primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. Huiswerkbegeleiding kan niet gezien worden als jeugdhulp. De gemeente treft hiervoor geen voorziening.
Remedial teaching is een vorm van ondersteuning aan leerlingen met leer- of gedragsproblemen. Deze hulp is primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. Remedial teaching kan niet gezien worden als jeugdhulp. De gemeente treft hiervoor geen voorziening.
5.5.4 Motorische remedial teaching (MRT)
Voor problemen of achterstanden in de bewegingsontwikkeling van een kind kan inzet van motorische remedial teaching (MRT) nodig zijn. Als de MRT nodig is in het kader van bewegingsonderwijs (dat is in de praktijk bijna altijd zo), valt dit onder de zorgplicht van scholen. De gemeente treft hiervoor geen voorziening.
Het kan zijn dat de leerling begeleiding nodig heeft op grond van de Jeugdwet. Bijvoorbeeld als het kind in het algemeen problemen heeft in de omgang met anderen. Of de begeleiding door de school of de gemeente geboden moet worden, zal afhangen van de individuele situatie van de jeugdige. Samenwerkingsverbanden en de gemeente Lansingerland maken hierover afspraken. Daarnaast wordt hier op regionaal niveau ook naar gekeken (onderwijszorgarrangementen). Het is mogelijk dat zowel school als gemeente deels verantwoordelijk zijn. In dat geval is het van belang dat de school en de gemeente overleggen over afstemming van de door hen geboden begeleiding.
Een intelligentieonderzoek of intelligentietest kan nodig zijn voor onderwijs aan leerlingen. Bijvoorbeeld bij een onderzoek naar hoogbegaafdheid. Als uit het onderzoek blijkt dat een leerling hoogbegaafd is, kan het onderwijs daarop afgestemd worden. In dat geval is het onderzoek primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. De gemeente treft hiervoor geen voorziening.
5.5.7 Diagnostisch proces jeugdhulp
Een intelligentieonderzoek kan wél onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen als het onderzoek onderdeel is van een diagnostisch proces in het kader van jeugdhulp. Bijvoorbeeld als de gemeente onderzoek doet naar een hulpvraag van een jeugdige, niet enkel gericht op onderwijs.
Dyscalculie maakt deel uit van de basisondersteuning die elke school moet bieden. Hulp en ondersteuning bij dyscalculie is primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. De gemeente hoeft hiervoor geen voorziening te treffen. Ook als het gaat om de diagnose van dyscalculie is de gemeente niet verantwoordelijk. Binnen passend onderwijs zijn voldoende mogelijkheden om de leerlingen met dyscalculie de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben (zie ook het antwoord van de staatssecretaris van 21 april 2016, p. 2-3).
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) is een specifieke leerstoornis die zich kenmerkt door een hardnekkig probleem in het aanleren van accuraat en vlot lezen en/of spellen op woordniveau, die aanhoudt ondanks goed onderwijs en extra ondersteuning vanuit het passend onderwijs. Het doel is om jeugdigen met EED tijdig de goede dyslexiezorg te bieden die zij nodig hebben zodat zij met een zo optimaal mogelijk resultaat hun schoolloopbaan kunnen doorlopen. De ondersteuning bestaat uit diagnostisch onderzoek en specialis-tische behandeling. Indien diagnostisch onderzoek uitwijst dat jeugdige ernstige enkelvoudige dyslexie heeft, dan voorziet aanbieder tevens in de behandeling. Aanbieder levert EED-zorg aan jeugdigen in het basisonderwijs van 7 tot 13 jaar. Het onderzoek moet starten voordat de leerling 13 jaar wordt en kan alleen plaatsvinden als de leerling nog op de basisschool zit.
Het onderwijs is verantwoordelijk voor signalering en begeleiding van jeugdigen met ernstige enkelvoudige dyslexie. De ondersteuning van leerlingen met dyslexie maakt deel uit van de basisondersteuning die elke school moet bieden. Fysieke hulpmiddelen bij dyslexie horen ook daarbij. De gemeente treft hiervoor geen voorziening. Dit valt onder de zorgplicht van scholen conform het protocol Protocol Dyslexie Diagnose & Behandeling van het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie.
De gemeente is verantwoordelijk voor diagnose en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie. Dit valt onder de jeugdhulpplicht. Organisaties die voldoen aan de landelijke richtlijnen voor EED zorg kunnen diagnostiek en behandeling gericht op EED bieden aan jeugdigen van 7-13 jaar. De behandeling wordt pas ingezet als de, volgens het protocol, extra begeleiding uit het onderwijs aantoonbaar tot onvoldoende resultaat heeft geleid. EED-ondersteuning is aanvullend op onderwijsondersteuning die gelijktijdig plaatsvindt.
De regeling in deze paragraaf is alleen van toepassing als het gaat om een vervoersvraag voor:
De volgende vormen van een vervoersvoorziening vervoer Jeugdwet worden onderscheiden:
Een combinatie van deze voorzieningen behoort tot de mogelijkheden, mits onderbouwd wordt waarom hiervoor wordt gekozen.
5.6.3 Redenen voor vervoersvoorziening
Een individuele voorziening in het kader van vervoer jeugdwet is mogelijk indien er sprake is van de situaties onderstaand beschreven onder A in combinatie met B of A in combinatie met C èn D èn E. Bij de tweede situatie wordt het afwegingskader uit artikel 5.6.4 toegepast.
Er is sprake van medisch vervoer (ziekenvervoer) dat redelijkerwijs niet door ouder(s)/verzorger(s) of het netwerk kan worden geboden of waarbij ouder(s)/verzorger(s) en het netwerk niet beschik-ken over het benodigde vervoersmiddel, de benodigde medische apparatuur of de benodigde medische of verpleegkundige vaardigheden.
De afstand voor een enkele reis naar de jeugdhulplocatie bedraagt minimaal zes kilometer volgens de ANWB-routeplanner voor de kortste reis, ongeacht het vervoersmiddel of de route die feitelijk wordt gebruikt. Indien sprake is van reizen met het openbaar vervoer met een begeleider dan tellen de kilometers voor een enkele reis dubbel.
Indien sprake is van een risico op het niet krijgen van noodzakelijke jeugdhulp (artikel 5.6.3, situatie A in combinatie met C, D én E) vanwege een belemmering in de vervoerssituatie, dan wordt op de volgende volgorde een afweging voor een passende voorziening gemaakt. Pas als een jeugdige niet op de beschreven manier (per optie) kan reizen, komt de volgende, daaronder beschreven optie in beeld. Het inzetten van aangepast vervoer (taxi/taxibus) pas mogelijk als alle onderstaande opties naar het oordeel van het college niet mogelijk zijn:
De jeugdige reist zelfstandig met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie. Er zijn 3 redenen waarom openbaar vervoer geen opties is, namelijk een gebrek aan zelfstandigheid van de jeugdige, het ontbreken van openbaar vervoer of een reistijd van meer dan 45 minuten voor een enkele reis. Daarbij wordt uitgegaan van de reisduur van deur tot deur (van het verblijfadres van de jeugdige tot de jeugdhulplocatie).
De jeugdige reist onder begeleiding van ouder(s)/verzorger(s) of het sociale netwerk met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie. Deze optie vervalt als de jeugdige niet in staat is om met begeleiding in het openbaar vervoer te reizen, openbaar vervoer ontbreekt, de reistijd meer dan 45 minuten enkele reis is (de reistijd van deur tot deur, dat wil zeggen van het verblijfadres van de jeugdige tot de jeugdhulplocatie) of ouder(s)/verzorger(s) kunnen aantonen dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.
De jeugdhulpaanbieder verplaatst de begeleiding/behandeling naar het verblijfadres van de jeugdige. Voor de kosten van openbaar vervoer (opties e en f) en de eventuele vervoerskosten van de vrijwilliger (optie h) is eventueel een vergoeding mogelijk. De regels voor vergoedingen en de berekening daarvan zijn opgenomen in artikel 5.6.5. Voor opties c en e kan eventueel worden beoordeeld of deze optie haalbaar is met het product begeleiding.
In Lansingerland wordt op basis van iemand zijn individuele situatie beoordeeld of- en waarvoor hij onder-steuning nodig heeft en op welke wijze hij deze invulling kan krijgen. Uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is en blijft individueel maatwerk. Dit geldt ook voor de vorm waarin een cliënt de onder-steuning wil ontvangen: via Zorg in natura of deze zelf inkopen en organiseren via een pgb (pgb). Het pgb bestaat uit een geldbedrag waarmee mensen die in aanmerking komen voor zorg of ondersteuning, zelf en onder voorwaarden de benodigde hulp kunnen inkopen. Het is bedoeld als alternatief voor een individuele (maatwerk) voorziening in natura. Een voorziening in natura is ondersteuning die rechtstreeks door een zorginstelling wordt geleverd waarmee de gemeente een contract heeft, ook wel ZIN genoemd.
5.8 Regels voor een pgb bij een individuele voorziening
Een pgb kan een geschikte verstrekkingsvorm zijn voor de jeugdige of zijn ouders. De gemeente vindt het van belang dat mensen de regie over hun eigen leven kunnen voeren. De gemeente vormt zich een oordeel of de jeugdige of zijn ouders voldoen aan de wettelijke voorwaarden (artikel 8.1.1. Jeugdwet) om in aanmerking te komen voor een pgb.
Zoals uit de Jeugdwet is af te leiden, is het belangrijk dat de jeugdige of zijn ouders vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Tijdens het eerste gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zullen de jeugdige of zijn ouders door de jeugdconsulent worden geïnformeerd en getoetst op hun bekwaamheid zoals beschreven in art. 5.4.3. van de verordening. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de Sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
De gemeenteraad heeft in de Verordening Sociaal Domein de maximumtarieven voor een pgb vastgesteld. De hoogte van het pgb wordt vastgesteld aan de hand van het onderdeel pgb in het arrangement. Er wordt een onderscheid gemaakt in een formeel pgb en informeel pgb.
Met een formeel pgb neemt men de voorziening af van een professional. Een professional is een bij de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven organisatie, een zelfstandige zonder personeel of freelancer die zich blijkens de bedrijfsomschrijving zoals vermeld in het handelsregister van de KvK, primair richt op de benodigde ondersteuning zoals vastgesteld in het ondersteuningsplan. De professional heeft een specialisti-sche vakopleiding afgerond. De jeugdprofessional staat geregistreerd bij het Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) als (kinder & jeugd) psycholoog bij het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), als orthopedagoog (generalist) bij de Nederlandse Vereniging voor Orthopedagogen (NVO), of als zorgprofessional in het BIG register.
De kwaliteitseisen die in artikel 5.9 zijn omschreven, zijn ook van toepassing op de professionals die middels een formeel pgb gefinancierd zijn. De zorgvrager vraagt een offerte op. Een jeugdige of zijn ouders die een duurdere voorziening wensen dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt de meerkosten zelf.
Bij een informeel pgb neemt men de voorziening af van een niet-professional.
Onder een niet-professionele hulpverleners vallen onder andere inwoners die niet beroepsmatig hulp-verlenen (mensen uit het sociaal netwerk), werkstudenten en ZZP’ers zonder specialistische relevante opleiding.
5.8.3 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb
In het plan van de jeugdige of zijn ouders kunnen zij de wens uitspreken om het sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. De jeugdige of zijn/haar ouders moeten dan aantoonbaar maken dat aan alle eisen zoals onder artikel 5.4.2 van de verordening en artikel 5.8.4. van de beleidsregels voldaan wordt.
In het ondersteuningsplan bij een aanvraag voor het informele pgb worden doelen opgenomen die zich richten op het vergroten van de mate van zelfredzaamheid van de jeugdige. Ieder jaar worden de doelen geëvalueerd en desgewenst bijgesteld. Er kan dan een herziening plaatsvinden. Er vindt dan opnieuw onderzoek plaats waarbij gekeken wordt naar de noodzaak, kennis en ontwikkelingsmogelijkheden van de aanvrager. Tijdens het onderzoek/evaluatie worden zowel de jeugdige als de informele zorgverleners gesproken en samen met hen worden de doelen opgesteld. Het onderzoek in combinatie met een evaluatie vindt in ieder geval plaats wanneer de indicatie afloopt. Wanneer de doelen niet behaald zijn moet de reden daarvan onderzocht worden. Hierbij speelt ook de afweging of professionele hulp wenselijk is een rol. Wanneer er ook professionele hulp wordt ingezet, heeft deze zorg-professional de taak om gezamenlijk met ouders de doelen op te stellen en te evalueren op (voortgang) van de zelfredzaamheid van de jeugdige. De formele hulpverlener legt dit vast in een evaluatieverslag. In dit verslag staan de doelen waar zijn aan gewerkt en de voortgang van deze doelen en wordt een analyse gemaakt van de actuele mate van zelfredzaamheid van de jeugdige en de doelmatigheid van huidige inzet van informele en formele hulp.
5.8.4 Criteria toekennen informeel pgb
De jeugdige en/of ouders aan wie een pgb wordt toegekend, kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren, als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
de personen uit het sociaal netwerk die de hulp gaan verlenen, hebben zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van jeugdhulp verbonden zijn. De jeugdige en/of ouders aan wie een pgb wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren voor begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf. Dagactiviteiten kunnen niet geleverd worden door het sociaal netwerk;
In de Jeugdwet (hoofdstuk 4) en de verordening (paragraaf 5.2) zijn kwaliteitseisen voor jeugdhulp-aanbieders opgenomen zoals in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag en de registratie in een beroepsregister. De aanbieder en haar medewerkers dienen zich aan deze eisen te houden. De controle op de wettelijke kwaliteitsaspecten voor jeugdhulpaanbieders is een taak van de inspectie. Concrete kwaliteitsafspraken liggen vast in inkoopcontracten.
De hier geformuleerde algemene uitgangspunten zijn te beschouwen als richtlijnen voor goede onder-steuning van professionals voor de jeugdige of zijn ouders. Dit geldt zowel voor een verstrekking in de vorm van een pgb als in een verstrekking van Zorg in Natura. De gemeente verstrekt alleen zorg als aan de levering van zorg aan onderstaande kwaliteitseisen is voldaan. De richtlijnen worden gebruikt om te toetsen of een individuele voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de gemeente.
De jeugdige of zijn ouders hebben de regie
Als het handelen van de jeugdige een ernstig gevaar oplevert voor hem en/of zijn omgeving dan moet de professional actie ondernemen. Ondersteuning sluit redelijkerwijs aan bij de leefwereld van de jeugdige of zijn ouders, in taalgebruik, denkniveau, cultuur en tempo en houdt rekening met de levensfase en de eigen kracht.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Het college bepaalt de reikwijdte van algemeen geaccepteerde arbeid. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de integriteit van de belanghebbende, de situatie op de arbeidsmarkt en bijkomende omstandigheden. Naarmate meer risico bestaat op langdurige werkloosheid, worden er minder eisen gesteld aan de te accepteren arbeid;
6.2 Aanspraak op ondersteuning
Artikel 6.2.2 Aanspraak op ondersteuning door alleenstaande ouders
Het college verricht na het opstellen van het plan van aanpak iedere zes maanden een heronderzoek naar de in het toepasselijke plan van aanpak opgenomen voorziening. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het toepasselijke plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt tevens bij het verrichten van het heronderzoek of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen.
Het college vult de voorziening voor de alleenstaande ouder aan wie ontheffing is verleend en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.
Op verzoek van de alleenstaande ouder aan wie ontheffing is verleend en die beschikt over een startkwalificatie vult het college de voorziening in met een opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.
Artikel 6.3.1 Nadere bepalingen over voorzieningen
Onder voorzieningen op het gebied van re-integratie als bedoeld in onderdeel 6.2 van de Verordening Sociaal Domein wordt verstaan:
instrumenten gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Voor kandidaten die een langer voortraject nodig hebben voordat ze daadwerkelijk kunnen uitstromen, kunnen instrumenten worden ingezet die de afstand tot de arbeidsmarkt verkleinen. Met de inzet van scholing, arbeids-trainingen en werkgewenningsperioden kan met moeilijker te plaatsen kandidaten gewerkt worden aan de terugkeer op de reguliere arbeidsmarkt.
instrumenten gericht op sociale activering. Deze instrumenten zijn gericht op sociale activering en gaat om werkplekken bij een bedrijf, instelling of vereniging waar kandidaten met behoud van uitkering vrijwilligerswerk kunnen doen. Het doel hiervan is dat mensen actief en maatschappelijk nuttig bezig zijn.
Artikel 6.3.2 Verplichtingen van de gebruikers van een instrument
Aan alle kandidaten en niet-kandidaten die gebruik maken van een re-integratie instrument worden de inspanningsverplichting, de medewerkingsverplichting en de inlichtingenverplichting opgelegd.
Het college kan aan een persoon uit de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een proefplaatsing aanbieden. De voorwaarden hiervoor zijn:
Artikel 6.3.6 Sociale activering
Sociale activering wordt ingezet onder de volgende voorwaarden:
Artikel 6.3.9 Vrijlaten inkomsten en vergoedingen
Het college past op grond van artikel 31, tweede lid, sub n en r van de Participatiewet, artikel 8, tweede lid IOAW en artikel 8, derde lid IOAW inkomstenvrijlating toe.
Artikel 6.3.11 Vergoeding kosten kinderopvang
Het college kan een vergoeding verstrekken voor de kosten van de eigen bijdrage voor kinderopvang en/of vroeg- en voorschoolse educatie, indien een kandidaat deze kosten moet maken in het kader van het volgen van een re-integratietraject, volwasseneducatie of een inburgeringscursus en deze kandidaat kan aantonen dat diens sociaal netwerk (partner, familie, vrienden, kennissen, buren) geen opvang kan bieden.
Artikel 6.3.12 Participatievoorziening beschut werk
Wanneer tijdens een kalenderjaar het aantal beschikbare plekken voor beschut werk conform het jaarlijkse voorschrift in de ministeriële regeling vervuld is, dan komen inwoners met een indicatie beschut werk op een wachtlijst tot een volgend jaar waarin er weer nieuwe beschutte werkplekken beschikbaar zijn. Op deze wachtlijst wordt de volgorde aangehouden van de datum van de indicaties.
Voor inwoners waarvan het vermoeden bestaat dat deze in aanmerking komen voor de voorziening beschut werk, kan het college eerst een werkstage aanbieden om vanuit daar door te stromen naar een passende werkplek. Wanneer op basis van de ervaringen opgedaan op de werkstage verwacht wordt dat iemand alleen aan de slag kan op een beschutte werkplek, dan kan het college een advies inwinnen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Dit advies wint het college in voor de beoordeling of de inwoner uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
6.4 Overige bepalingen over werk en re-integratie
Artikel 6.4.2 Arbeidsverplichting naar vermogen
Het college kan een kandidaat tijdelijk om dringende redenen ontheffing verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, tweede lid van de Participatiewet. Deze ontheffing ziet op niet in de persoon van belanghebbende gelegen omstandigheden die zo dringend zijn dat ze op geen andere wijze kunnen worden opgelost. Deze ontheffing is tijdelijk voor de duur dat de dringende redenen zich voordoen.
Indien een belanghebbende tijdelijk, als gevolg van medische omstandigheden, niet of gedeeltelijk in staat is te werken wordt verwacht dat belanghebbende zich inspant om zo snel mogelijk weer zo volledig mogelijk beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Van een ontheffing kan geen sprake zijn. De medische omstandigheden kunnen altijd worden aangetoond door belanghebbende en geven mogelijk aanleiding om op grond van artikel 55 van de participatiewet nadere verplichtingen voor onderzoek en behandeling van de medische klachten aan te gaan.
Het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden is bedoeld als wederdienst in ruil voor een uitkering in de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud.
Artikel 6.5.2 Voorwaarden werkzaamheden
In aanvulling op de voorwaarden zoals die genoemd zijn in paragraaf 6.3 (Tegenprestatie) van de Verordening Sociaal Domein gelden de volgende voorwaarden voor de werkzaamheden:
Artikel 6.5.3 Werkzaamheden zoeken
De belanghebbende aan wie het college een tegenprestatieplicht op wil gaan leggen, overlegt met zijn consulent over de mogelijke werkzaamheden die hij kan verrichten. De consulent stimuleert de belang-hebbende om zo veel mogelijk te kiezen voor activiteiten die hij interessant vindt en om zo nodig zelf op zoek te gaan naar onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden die hij kan gaan verrichten.
De termijn waarbinnen kan worden gezocht is een maand. De termijn kan op verzoek van belang-hebbende eenmalig met een maand worden verlengd. In bijzondere omstandigheden kan de consulent een langere termijn vastleggen in het dossier van de uitkeringsgerechtigde. Bijvoorbeeld wanneer dit nodig is om voldoende kinderopvang te regelen of wanneer dit nodig is om een nieuwe activiteit te starten, die goed aansluit bij de behoeften van de uitkeringsgerechtigde.
De belanghebbende stelt samen met de organisatie waarvoor hij werkzaamheden gaat verrichten een overeenkomst op, die ter beoordeling wordt voorgelegd aan de consulent. Hierin wordt in ieder geval vastgelegd waaruit de werkzaamheden bestaan en voor hoeveel uren per week de werkzaamheden worden uitgevoerd. Het college kan hiertoe een voorbeeldovereenkomst verstrekken.
Artikel 6.5.4 Opleggen tegenprestatie
Het college beoordeelt of de overeengekomen werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.5.3, vierde lid voldoen aan de voorwaarden als genoemd in de artikelen 6.5.1 en 6.5.2 en legt vervolgens bij beschik-king de plicht tot tegenprestatie op. In de beschikking worden de betreffende organisatie, de aard van de werkzaamheden en het aantal uur per week vastgelegd.
Indien de belanghebbende niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 6.5.3, derde lid onbeloonde werkzaamheden heeft gevonden die voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 6.5.1 en 6.5.2, dan bepaalt het college waar de werkzaamheden worden verricht, waaruit de werkzaamheden bestaan en voor hoeveel uren per week.
Artikel 6.5.5 Tegenprestatie naar vermogen
Indien een belanghebbende tijdelijk, als gevolg van medische omstandigheden, niet of gedeeltelijk in staat is tot het verrichten van een tegenprestatie wordt verwacht dat belanghebbende zich inspant om zo snel mogelijk weer zo volledig mogelijk beschikbaar te zijn om alsnog de tegenprestatie te leveren. Van een ontheffing kan geen sprake zijn. De medische omstandigheden kunnen altijd worden aangetoond door belanghebbende. Daar waar dit raakt aan de arbeidsinzetbaarheid kan belanghebbende ook worden verplicht zich te laten behandelen voor de medische en of psychische klachten op grond van artikel 55 van de Participatiewet.
Het college neemt geen taaltoets af indien vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis, als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet, te voldoen ontbreekt. Er is sprake van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid als:
In dit hoofdstuk worden, tenzij anders vermeld, dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 7 van de Verordening Sociaal Domein.
7.2 Vormen van bijzondere bijstand
Artikel 7.2.1 Bijzondere bijstand om niet
Tenzij in de Participatiewet of in dit hoofdstuk anders wordt bepaald, wordt bijzondere bijstand om niet verstrekt.
Artikel 7.2.3 Bijzondere bijstand voor volledige woninginventaris
In afwijking van artikel 7.2.2, zesde lid, kan bijzondere bijstand voor een volledige woninginventaris in natura worden verstrekt op aanvraag van de inwoner of bij gegronde redenen (zoals bedoeld in artikel 57 Participatiewet) om aan te nemen dat de inwoner zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van de bijzondere bijstand.
Een woning die door 3B Wonen wordt toegewezen aan een (asiel)statushouder die zich in Lansingerland gaat vestigen of aan een gezin waarin sprake is van gezinshereniging na een toegekende asielaanvraag, wordt gestoffeerd opgeleverd door 3B Wonen. Deze stoffering is exclusief wandbekleding. Hiervoor kan apart bijzondere bijstand worden aangevraagd op grond van artikel 7.2.2.
Artikel 7.2.4 Bijzondere bijstand voor schulden
In afwijking van het vorige lid wordt bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door een:
Aan bijstand die in de vorm van borgtocht of een lening wordt verstrekt ter aflossing van schulden, wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende meewerkt aan de totstandkoming van een minnelijke regeling zoals een schuldhulpverleningstraject door de gemeente of een wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).
7.3 Draagkracht en drempelbedrag
Artikel 7.3.1 Draagkracht inkomen en middelen
Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke netto-inkomen van de belang-hebbende gedurende de maand waarin de aanvraag wordt ingediend. Als dit geen juist beeld geeft, dan wordt het gemiddelde inkomen genomen over de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en de twee voorafgaande maanden.
Artikel 7.4.2 Bijzondere bijstand in de algemene kosten voor de alleenstaande ouder
De persoon heeft recht op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan ter hoogte van de ALO-kop van de Belastingdienst (waar geen recht op bestaat) uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op de (huwelijks)partner en de ALO-kop omdat:
Artikel 7.4.3 Kosten in verband met werk
De kosten van toeleiding naar werk, studiekosten, cursuskosten, buitengewone verwervingskosten en kinderopvang gerelateerd aan arbeidsmarktrelevante activiteiten dan wel aan sociale activering worden niet door middel van bijzondere bijstand vergoed.
Artikel 7.4.4 Kosten van peuterspeelzaal
De kosten van de ouderbijdrage aan de peuterspeelzaal worden vergoed daar waar het Centrum voor Jeugd en Gezin aangeeft dat deelname aan de peuterspeelzaal noodzakelijk is om (dreigende) achterstanden op taal-, sociaal of emotioneel gebied te voorkomen.
Artikel 7.4.6 Tegemoetkoming voor kosten van kinderopvang vanwege geen recht op kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst
Vergoeding op basis van dit artikel vindt plaats voor kinderopvang gedurende maximaal het aantal dagdelen per week dat nodig is omdat de belanghebbende werkt of deelneemt aan een inburgerings-, opleidings- of werktraject. De in aanmerking te nemen kosten van kinderopvang zijn niet hoger dan de maximale uurprijs die in het Besluit kinderopvangtoeslag wordt genoemd.
Artikel 7.4.7 Bewindvoering en budgetbeheer
Indien de rechtbank een bewindvoerder toestemming geeft om in verband met de aanwezigheid van problematische schulden het hoge tarief in rekening te brengen, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid sub b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, dan komt dit hoge tarief gedurende de looptijd van de bewindvoering in aanmerking voor bijzondere bijstand.
Artikel 7.4.9 Woonkostentoeslag
Wanneer woonkostentoeslag wordt toegekend, dan wordt aan belanghebbende tevens de verplichting opgelegd tot het zoeken van een woning met lagere woonlasten. Onder deze verplichting valt in ieder geval het aanvragen van urgentie zoals bedoeld in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020.
Het college kent een woonkostentoeslag toe aan asielstatushouders die geen recht hebben op huur-toeslag omdat de huur van hun woning hoger is dan de aftoppingsgrens voor sociale huur. De hoogte van de woonkostentoeslag is in dit geval de helft van het verschil tussen de huurprijs van de woning en de aftoppingsgrens voor sociale huur. De andere helft van dit verschil wordt verstrekt door 3B Wonen.
Artikel 7.4.11 Reiskosten ISK en bijzonder onderwijs
Het college hanteert bij bepaling van de hoogte van de reiskostenvergoeding de kosten van het goedkoopst adequate vervoer voor de afstand tussen het woonadres en het adres van de school waarop de inwoner is ingeschreven en het betreffende aantal schoolweken. Dit kunnen gemaakte kosten zijn voor openbaar vervoer of een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer.
Een belanghebbende moet een aanvraag om bijzondere bijstand indienen en ter beoordeling voorleggen voordat hij de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Hierbij wordt de datum waarop een verplichting wordt aangegaan, aangemerkt als de datum waarop de kosten worden gemaakt. Bijzondere bijstand wordt niet verstrekt voor kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend.
7.5 Individuele inkomenstoeslag
Artikel 7.5.3 Uitzicht op inkomensverbetering
Wanneer de uitkering van een belanghebbende op grond van onderdeel 7.3 (Afstemming) van de Verordening Sociaal Domein tijdelijk wordt verlaagd, dan heeft deze belanghebbende door eigen toedoen geen uitzicht op inkomensverbetering. In dat geval start een nieuwe referteperiode vanaf de datum waarop de verlaging is opgelegd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder
indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.
Artikel 7.7.3 Verlaging van de uitkering bij vroegtijdige schoolverlaters
Voor een belanghebbende als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet vindt een verlaging plaats met 10 procent van de norm bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet gedurende zes maanden na het tijdstip van de beëindiging aan onderwijs of een beroepsopleiding. Deze verlaging geldt alleen voor belang-hebbenden in de leeftijd van 21 of 22 jaar.
Artikel 7.7.5 Voorwaarden voor een commerciële overeenkomst
Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een commerciële overeenkomst aangaande huur, onderhuur of kostgeverschap als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel b en c van de Participatiewet en artikel 5, achtste lid, onderdeel b en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Artikel 7.7.6 Commerciële prijs
Een commerciële prijs, als bedoeld in artikel 7.7.5, sub f, is niet lager dan 75% van de gemiddelde huurprijs per m2 in de gemeente Lansingerland voor vergelijkbare woonruimte.
Artikel 7.7.9 Bepalen vermogen bij verhuizing vanuit andere gemeente
Indien een belanghebbende afkomstig is uit een andere gemeente en daar ook bijstand ontving, wordt onder de volgende voorwaarden aangesloten bij de vermogensvaststelling en het restant vrij te laten vermogen zoals vastgesteld door de gemeente van vertrek:
Artikel 7.7.11 Verlaging uitkering bij langdurig verblijf in instelling of inrichting
Wanneer de belanghebbende langer dan drie maanden in een zorginstelling of het ziekenhuis verblijft, dan verlaagt het college de uitkering na afloop van die drie maanden. De belanghebbende krijgt dan een bijstandsuitkering voor mensen in een instelling.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
kosten van bijstand: de door de gemeente betaalde bijstand verhoogd met de afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de Belastingdienst en het UWV, behoudens de in artikel 7.8.9, tweede lid genoemde uitzonderingen.
Artikel 7.8.2 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheden
Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid tot:
Artikel 7.8.3 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
Het college kan afzien van terugvordering en daarmee invordering indien het totaal aan vorderingen lager is dan € 100,-.
Artikel 7.8.4 Afzien van terugvordering conform zesmaandenjurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 7.8.3 beperkt het college - in het geval dat bij het college gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand - de terug te vorderen kosten van bijstand tot een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop bij het college gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand.
Artikel 7.8.5 Afzien van terugvordering bij dringende reden
Het college ziet af van terugvordering indien naar zijn oordeel hiertoe een dringende reden aanwezig is.
Artikel 7.8.6 Gebruik maken van de bevoegdheid tot invorderen bij dwangbevel
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot invorderen bij dwangbevel ten behoeve van het incasseren van vorderingen zoals bedoeld in artikel 60, tweede lid van de Participatiewet.
Artikel 7.8.7 Eisen aan een invorderingsbesluit in een herzienings,- intrekkings- en terugvorderingsbeschikking
Artikel 7.8.9 De minnelijke betalingsregeling
Na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid stelt het college na onderzoek van de bewijsstukken en de persoonlijke situatie van belanghebbende de maandelijkse aflossingscapaciteit vast. Het college stelt vervolgens aan belanghebbende voor om deze aflossingscapaciteit te hanteren als maandelijkse aflossing.
Artikel 7.8.10 Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij bijstandsuitkering
Inhoudingen ten aanzien van een vordering gaan voor op de aflossing van leenbijstand. Zodra er een nieuwe vordering ontstaat, wordt de inhouding hiervoor vóór eventuele bestaande aflossingen van leenbijstand geplaatst. De aflossing van de lening gaat pas weer lopen zodra de vordering volledig is voldaan.
Artikel 7.8.11 Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit niet-uitkeringsgerechtigde
Na afloop van de termijn van twaalf maanden na verzenddatum van het intrekkings- of beëindigings-besluit, voert het college een onderzoek uit naar de maandelijkse aflossingscapaciteit van belang-hebbende. Het college stelt vervolgens aan belanghebbende voor om deze actuele aflossingscapaciteit te hanteren als maandelijkse aflossing.
Indien belanghebbende tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen ontvangt dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, dan voert het college een onderzoek uit naar de maandelijkse aflossingscapaciteit van belanghebbende. Het college stelt vervolgens aan belanghebbende voor om deze actuele aflossingscapaciteit te hanteren als maandelijkse aflossing.
Artikel 7.8.14 Voldoen aan de betalingsverplichting
Een opgelegde betalingsverplichting kan worden voldaan door:
Artikel 7.8.15 Niet of niet meer nakomen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:
een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 van de Awb, nadat de betalings- en aanmanings-procedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 van de Awb.
Artikel 7.8.16 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Artikel 7.8.17 Kwijtschelding restant vordering anders dan bij schuldregeling
Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien de belanghebbende:
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar het achter-stallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
Artikel 7.9.1 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
Het college maakt gebruik van de bevoegdheden ingevolge het bepaalde in de artikelen 61 tot en met 62i van de Participatiewet.
Artikel 7.9.2 Verhaal kosten van bijstand
Behoudens de gevallen als bedoeld in artikel 62f, sub b, onder 2, van de Participatiewet worden kosten van bijstand die meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald.
Artikel 7.9.3 Beperking van de toepassing van verhaal
Beperking van toepassing van verhaal geschiedt op twee gronden:
Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
Artikel 7.9.4 Afzien van verhaal bij kruimelbedragen
Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,- per maand.
Artikel 7.9.5 Afzien van verhaal bij dringende redenen
Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen.
Artikel 7.9.6 Afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
In afwijking van artikel 62 en 62f van de Participatiewet en 7.9.3 kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:
Artikel 7.9.7 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt pas in werking nadat een schuldregeling tussen het college en/of schuldeisers als bedoeld in artikel 7.9.6, aanhef en sub b tot stand is gekomen.
Artikel 7.9.8 Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
Artikel 7.9.9 Afzien van verhaal anders dan bij een schuldregeling
Het college kan in onderstaande situaties besluiten ambtshalve kwijtschelding te verlenen van een door de rechtbank bekrachtigde vordering aan onderhoudsbijdrage:
Artikel 7.9.10 Vaststelling van de onderhoudsplicht
vastgesteld aan de hand van de geldende maatstaven en de omstandigheden die van belang zijn wanneer de rechter dient te beslissen over de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Trema-normen en de gegevens betreffende de inkomsten en uitgaven; of
Artikel 7.9.11 Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraak
Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard op grond van artikel 62b, tweede lid van de Participatiewet.
Artikel 7.9.14 Besluit tot verhaal in rechte
Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte middels het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank op grond van artikel 62g, tweede lid en 62h, eerste tot en met derde lid van de Participatiewet. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op.
Artikel 7.9.15 Onderzoek naar draagkracht
Het college verricht onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van de verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalings-verplichting gewijzigd vastgesteld.
Artikel 7.9.16 Niet voldoen aan een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage
Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van het college vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak ten uitvoer gelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 7.11.1 Begripsbepalingen
Alle begrippen die worden gebruikt en die niet nader worden beschreven hebben in deze paragraaf dezelfde betekenis als in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 7.11.2 Aanbod schuldhulpverlening
Artikel 8.2.1 Uitgangspunten beleid
Bij de uitvoering van de beleidsregels gelden de volgende uitgangspunten:
8.4 Onderdelen inburgeringsplicht
Artikel 8.4.3 Module arbeid en participatie (MAP)
Indien een inburgeringsplichtige zich wel voldoende heeft ingezet gedurende het traject én aan de minimale urennorm voor het praktisch element heeft voldaan, maar desondanks niet alle geambieerde kennis en vaardigheden beheerst, omdat dit achteraf niet aansluit bij zijn vermogen en capaciteiten kan het college niettemin oordelen dat is voldaan aan de doelstelling van de MAP.
8.5 Het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie
Artikel 8.5.1 Persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP)
Wanneer eerder een PIP is vastgesteld voor de inburgeringsplichtige en hij vervolgens verhuist naar de gemeente Lansingerland, stelt het college het PIP opnieuw vast. Dat gebeurt uiterlijk binnen 10 weken nadat de inburgeringsplichtige in de gemeente Lansingerland is ingeschreven. De eerder vastgestelde leerroute blijft in beginsel gelijk, maar kan worden aangepast indien uit voortgangsresultaten blijkt dat de voorgaande leerroute niet passend is.
Artikel 8.5.2 Monitoren voortgang persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP)
Tijdens het voortgangsgesprek komen onder andere de afspraken uit het PIP en participatie aan bod. Met de inburgeringsplichtige wordt besproken of de onderdelen nog aansluiten bij de capaciteiten, de behoeften en de persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Het gaat daarbij in elk geval om:
Artikel 8.6.2 Samenhang met handhaving op grond van de Participatiewet
Wanneer een inburgeringspichtige een bijstandsuitkering ontvangt en zich niet houdt aan de verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, vindt bij voorkeur afstemming plaats op grond van artikel 18 van de Participatiewet en de verordening zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet.
Wanneer een inburgeringsplichtige een bijstandsuitkering ontvangt en zich niet houdt aan de verplichtingen en afspraken in het PIP, waarin de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en aan overige afspraken en verplichtingen in het PIP, legt het college bij voorkeur een boete op grond van de wet op.
Aldus vastgesteld door het gemeente van B&W van de gemeente Lansingerland in haar openbare vergadering op 31 januari 2023
De gemeentesecretaris
Mickel Beckers
De burgemeester
drs. Pieter van de Stadt
Bijlage 1: Financiële richtlijnen Wmo
Artikel 9. Kosten gebruik collectief vraagafhankelijk vervoer
Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt overeenkomstig het OV tarief het bedrag per kilometer afgerekend. Elk jaar wordt opnieuw nagegaan wat het dan geldende tarief is voor de vaststelling van de kosten per kilometer, waarbij deze nooit hoger mogen zijn dan het OV tarief. Dit tarief bestaat uit een opstaptarief en een bedrag per kilometer. Deze gaan gelden vanaf 1 februari 2024. Deze kosten worden afgerekend.
Artikel 10. Gebruiksbeperkingen collectief vraagafhankelijk vervoer
Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer binnen het vervoersgebied geldt de volgende gebruiksbeperking:
Voor het recht op een begeleiderspas voor het CVV gelden in beginsel de volgende criteria:
Artikel 11. Toekenning collectief vraagafhankelijk vervoer
Het aantal kilometers wordt toegekend vanaf de eerste dag van de maand van aanvraag en naar rato van het jaartotaal vastgesteld.
Het maximale aantal kilometers wordt voor de duur van een kalenderjaar aan gebruikers van het CVV toegekend.
Indien er op 1 januari van een nieuw kalenderjaar nog kilometers over zijn van het voorafgaande jaar dan komen deze kilometers te vervallen, de resterende kilometers mogen niet worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar.
Artikel 12. Verstrekking scootmobiel
Met betrekking tot de verstrekking van een scootmobiel wordt gekeken naar de verplaatsingsbehoefte in de omgeving van de woning. Er wordt rekening gehouden met:
Artikel 15. Voorzieningen ten behoeve van gebruik
Om een scootmobiel goed te kunnen gebruiken, kan het zijn dat er accessoires of een training voor het gebruik nodig zijn. De volgende mogelijkheden worden daarbij eventueel aangeboden:
Voor een adequaat en zorgvuldig gebruik van de rolstoel/scootmobiel is het van belang dat de gebruiker goed met de rolstoel/scootmobiel overweg kan en zonder schade toe te brengen aan de rolstoel/ scootmobiel stoepen e.d. kan nemen. Het goed overweg kunnen met de scootmobiel vergroot niet alleen de zelfstandigheid, veiligheid en de mogelijkheden van de gebruiker; zorgvuldig omgaan met de scootmobiel bevordert tevens de levensduur van de rolstoel/scootmobiel en voorkomt schade en extra onderhoud. Indien er bij de indicatie wordt aangegeven dat een scootmobieltraining noodzakelijk is dan wordt deze op grond van de Wmo vergoed. De training wordt in beginsel gegeven door de leverancier.
Verzekering, onderhoud en reparaties
Indien een scootmobiel in bruikleen wordt verstrekt dan is tevens door de gemeente voorzien in de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie. Indien een pgb wordt verstrekt dan wordt in de hoogte van het te verstrekken pgb rekening gehouden met de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie. De hoogte van het te verstrekken bedrag komt overeen met hetgeen de gemeente betaalt voor voornoemde kosten bij verstrekkingen in natura.
Artikel 16. Verstrekking rolstoelen
Voor rolstoelen wordt uitgegaan van de volgende soorten rolstoelen en het programma van eisen op basis van het onderzoek is daarbij leidend:
Handbewogen rolstoelen of duwwandelwagen
Bij het verstrekken van een dergelijke rolstoel gelden de volgende criteria:
Elektrisch voortbewogen rolstoel, joystick bestuurd
Bij het verstrekken van een dergelijke rolstoel gelden de volgende criteria:
Er wordt een integraal advies opgevraagd waarbij ook aandacht wordt besteed aan de rolstoelgeschiktheid van de woning.
Bijlage 3: Eisen voor pgb-vaardigheid
De verstrekker van het pgb controleert niet alleen of uw aanvraag voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb. Zij controleren ook of u in staat bent om een pgb te beheren. Dat heet pgb-vaardigheid. Daarmee willen ze voorkomen dat u in de problemen komt. Bijvoorbeeld omdat u niet weet welke zorg u nodig heeft, of u goede afspraken maakt met een zorgverlener. U bent pgb-vaardig als u en/of uw vertegenwoordiger over de volgende vaardigheden beschikt:
U kunt communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB enzorgverleners
U moet uit uzelf en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de zorgverzekeraar beantwoorden. Of telefoongesprekken voeren met zorgverleners. En als er iets verandert, moet u dat zelf aangeven.
U kunt zelf onafhankelijk van de zorgverlener beoordelen of de zorg die u met het pgb financiert bij u past
En of de kwaliteit van de zorg in orde is. Als u de zorg niet goed vindt, kunt u uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, moet u zelf kunnen ingrijpen. Bijvoorbeeld door de zorgverlener op te bellen. En uit te leggen wat er niet goed gaat.
U kunt zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners
En dat zo regelen dat er altijd zorg is. Ook als de zorgverlener ziek is of op vakantie gaat. U moet zelf zorgverleners kunnen kiezen die goed bij uw situatie passen. En u moet zelf opletten of zij hun werk goed doen. Als de zorgverlener ziek is, moet u zelf vervanging regelen.
U weet wat u moet doen als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener
Het is niet erg als u sommige regels over hoe een werkgever of opdrachtgever moet zijn niet kent. Bijvoorbeeld bij ontslag van een zorgverlener. Maar u moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.
Bijlage 6: KPMG normenkader: handreiking hulp bij het huishouden
Huishoudelijke ondersteuning: normenkader huishoudelijke hulp
Vanaf 1 januari 2022 maakt de gemeente Lansingerland gebruik van het KPMG-normenkader om vast te stellen hoeveel hulp bij het huishouden iemand nodig heeft. Het bepalen van de hoeveelheid hulp bij het huishouden moet objectief gebeuren. Tot voor kort werd hiervoor het normenkader van het CIZ uit 2006 gebruikt. Dit normenkader is verouderd. Daarvoor is het KPMG-normenkader een beter en actueler hulpmiddel. Dit kader is getoetst en in orde bevonden door gerechtelijke instanties.
Het normenkader van KPMG gaat uit van een basismodule van 108 uur per jaar voor hulp bij het huishouden per woning. Meestal is dit aantal uren per jaar toereikend voor een (voldoende) schone en leefbare woning, maar de persoonlijke situatie van iemand is hiervoor bepalend. Zo spelen belemmeringen, de samenstelling van een huishouden en de kenmerken van een woning ook een rol. Op basis daarvan kan de omvang van het aantal uren naar boven of naar beneden worden bijgesteld. Deze aspecten komen aanbod tijdens het gesprek met de inwoner.
Ondersteuning bij het huishouden
Het doel van deze maatwerkvoorziening is dat d.m.v. het bieden van ondersteuning in het huishouden de cliënt in staat wordt gesteld om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven wonen.
Met de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning dienen de volgende resultaten te worden bereikt:
De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van Huishoudelijke Ondersteuning.
De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader: wanneer cliënten als gevolg van hun beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.
Het vertrekpunt bij het ontwikkelen van de normenkader was steeds een ‘gemiddelde cliëntsituatie’. De gemiddelde cliëntsituatie is als volgt omschreven:
Niet iedere cliënt past in deze omschrijving van de gemiddelde cliëntsituatie. Voor cliënten waarbij de gemiddelde situatie niet van toepassing is, kunnen invloedsfactoren worden meegewogen. Deze staan in het normenkader als ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere cliënt maatwerk gerealiseerd.
Let op dat de aanwezigheid van deze kenmerken niet automatisch leidt tot meer inzet. Het is steeds de vraag een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.
Basisuren t.b.v. een schoon huis
De maatwerkvoorziening HbH bestaat uit basisuren gericht op het realiseren van een schoon huis en aanvullende uren die individueel en op maat toegekend kunnen worden als dit noodzakelijk is om het vastgestelde resultaat te behalen. De basisuren worden altijd toegekend als betrokkene recht heeft op ondersteuning bij het huishouden. Met de basisuren kan het huis schoon gehouden worden op het door de gemeente gedefinieerde niveau van schoon.
De basisuren HbH richten zich op het uitvoeren van het lichte en zware schoonmaakwerk. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair en bedden verschonen. Via de basisuren krijgt de klant de beschikking over 2,15 uur ondersteuning per week voor het realiseren van het resultaat ‘schoon huis’. De klant kan deze uren verzilveren bij een aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor het leveren van hulp bij het huishouden. Het aantal uren dat verstrekt wordt via de basisuren én het niveau van schoon dat hiermee behaald kan worden is gebaseerd op het objectieve en onafhankelijke onderzoek, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM (juli 2016).
Normenkader: activiteiten en frequenties zijn opgenomen in normenkader HHM.
Wanneer als gevolg van objectiveerbare beperkingen klanten onvoldoende ondersteund worden door de basisuren bij het realiseren van een schoon huis of als er een ander noodzakelijk resultaat behaald moet worden, kunnen er aanvullende uren ingezet worden.
Via een zorgvuldig, individueel onderzoek wordt bepaald of betrokkene aanvullende uren nodig heeft. In dit onderzoek wordt gekeken of via de eigen mogelijkheden, de algemene voorzieningen en voorliggende voor-zieningen in combinatie met een eventuele inzet van de basisuren voor een schoon huis voldoende oplossing wordt geboden. De grootte van het huis(houden) is, in het algemeen, geen aanleiding om aanvullende uren toe te kennen. Ook de aanwezigheid van dieren (uitgezonderd hulphonden e.d.) zijn in principe geen aanleiding voor het toekennen van aanvullende uren. De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort, in de eerste plaats, tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Meer inzet vanwege beperkingen en belemmeringen patiënt, huishouden en aanwezige dieren
Aanvullende uren kunnen ingezet worden als betrokkene vanwege geobjectiveerde medische/fysieke belemmeringen onvoldoende resultaat kan bereiken met het slim inzetten van de basisuren die beschikbaar zijn voor het realiseren van een schoon huis. Aanleiding voor de inzet van deze aanvullende uren kan zijn de ernstige fysieke beperkingen waardoor betrokkene geen mogelijkheden heeft zelf enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of medische beperkingen waardoor een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is, of medische/fysieke beperkingen die leiden tot een snellere vervuiling van het huis. De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische/fysieke oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is.
Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke zorg). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
Door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat nog los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen.
Meer inzet voor schoon linnen- en beddengoed en schone kleding (resultaat wasverzorging)
Ondersteuning ten behoeve van dit resultaat wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoonhouden van het linnen- en/of beddengoed en kleding. Het doel van dit resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. De verzorging van de was zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed. Verwacht mag worden dat de persoon beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het realiseren van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de klant. Daarnaast wordt van de klant verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden.
Van betrokkene wordt tevens verwacht dat hij/zij redelijkerwijs al het mogelijke heeft gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti- allergieproducten.
Het klaarzetten of bereiden van eten en drinken (resultaat maaltijden)
Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig broodmaaltijd wordt bereid en klaargezet (20 min per dag) en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet (20 min per dag).
Tijdens het gesprek met betrokkene worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Is er een huisgenoot aanwezig die in staat is de maaltijd klaar te zetten of op te warmen? Dan hoeft de gemeente op grond van gebruikelijke hulp geen ondersteuning te bieden. Kan betrokkene op eigen kracht of met hulp van de mensen om hem heen een maaltijd verzorgen? Is bijvoorbeeld een kind of één van de buren in staat een maaltijd klaar te zetten of op te warmen? Ook wordt er in het onderzoek gekeken of voorliggende voor-zieningen zoals kant en klaar maaltijden van de supermarkt, mee-eten bij een verzorgingshuis, maaltijd-bezorging aan huis etc. oplossingen bieden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Indien een persoon niet (meer) in staat is zelf of met hulp van de omgeving maaltijden te verzorgen en voorliggende voorzieningen niet of onvoldoende tot de noodzakelijke oplossing leiden, kan ondersteuning door de gemeente worden bezien.
Regie/organisatie, advies, instructie en voorlichting (resultaat AIV)
Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer betrokkene niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp, aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij betrokkene. Ook kan ondersteuning bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de klant verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de klant te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de klant. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat de klant zelfstandig woont, is daarom onderdeel van het resultaatgebied (signaleren en doorgeven aan de gemeente).
Inrichting van de woning: extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. Ook hierbij kan nader overleg met de cliënt zijn aangewezen over wie wat doet in het huishouden.
Omvang van de woning: een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.