Organisatie | Oldambt |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels jeugdhulp gemeente Oldambt 2022 |
Citeertitel | Nadere regels jeugdhulp gemeente Oldambt 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | jeugdhulp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-10-2022 | vernieuwde regels | 25-10-2022 |
Hoofdstuk 3. Onderzoek en beoordeling
Artikel 3. Richtlijn gebruikelijke hulp
Het college stelt ter uitwerking van gebruikelijk hulp een objectief afwegingskader vast in de vorm van een richtlijn die als bijlage is toegevoegd aan deze Nadere regels.
Artikel 5. Toetsing vaardigheid beheer persoonsgebonden budget
Degene die een pgb gaat beheren, dient aan onderstaande criteria a tot en met j te voldoen, hij of zij:
Artikel 6. Indexering pgb-bedragen
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Nadere regels door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per tarief en voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Bij deze Nadere regels hoort de Richtlijn gebruikelijke hulp aan jeugdigen 2022 als bijlage.
Bijlage Richtlijn gebruikelijke hulp aan jeugdigen gemeente Oldambt 2022
In de Verordening jeugdhulp gemeente Oldambt 2022 wordt gebruikelijke hulp als volgt gedefinieerd: ‘hulp en zorg die naar algemeen aanvaarde maatstaven in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders (hierna ouders te noemen)’. Het college is vrij om eigen beleid over gebruikelijke hulp vast te stellen. Veel gemeenten hebben geregeld dat alleen als sprake is van bovengebruikelijke hulp ouders aanspraak kunnen maken op een jeugdhulpvoorziening. Het gaat dan om hulp en zorg die substantieel intensiever is dan wat gemiddeld gebruikelijk is bij jeugdigen van dezelfde leeftijd met een normale ontwikkeling.
Het college hoeft geen voorziening voor jeugdhulp toe te kennen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Dit volgt uit artikel 2.3 van de Jeugdwet en de jurisprudentie (CRVB:2017:1477). Dat wordt ook wel eigen kracht genoemd. Terwijl de eigen kracht ziet op het hele gezinssysteem, gaat het bij gebruikelijke hulp om de hulp die ouders aan hun kind kunnen bieden. Uit de jurisprudentie volgt ook dat bovengebruikelijke hulp onder omstandigheden van ouders mag worden verwacht (CRVB:2019:2362).
Deze richtlijn is een uitwerking van artikel 4 van de Nadere regels jeugdhulp gemeente Oldambt 2022 en biedt een objectief afwegingskader om te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp.
2. Hoofdlijnen gebruikelijke hulp
Bij toekenning van jeugdhulp wordt gekeken naar de gemiddelde tijdsbesteding die bij die activiteit bij een jeugdige met een normale ontwikkeling van dezelfde leeftijd gebruikelijk is.
Voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid van hun kind zijn ouder(s) verantwoordelijk voor:
een veilige en beschermende woonomgeving (hiermee bedoelen we fysieke en sociale veiligheid);
een passend pedagogisch klimaat voor de ontwikkeling van de jeugdige;
verzorging, begeleiding en opvoeding.
Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse zorg, hulp en ondersteuning bieden passend bij de levensfase van het kind. Ook activiteiten van ouders die allerminst standaard zijn, kunnen toch als gangbare hulp en zorg van ouders aan kinderen worden beschouwd. Bij jeugdigen met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking is het gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren, ook als dat (veel) meer dan gemiddeld bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd is. Dit is een belangrijk uitgangspunt. Het ene kind ontwikkelt zich nu eenmaal anders dan het andere kind en heeft meer of minder begeleiding en zorg nodig.
Permanent toezicht is onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor men op tijd kan ingrijpen als dat nodig is. Na het derde levensjaar is permanent toezicht geen gebruikelijke hulp meer (zie tabel).
Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep kan worden afgeleid dat ook bovengebruikelijke hulp onder bepaalde omstandigheden van ouders kan worden gevergd. Om dat vast te stellen moet het college goed onderzoeken of sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat de volgende factoren in ieder geval van belang zijn:
- de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;
- de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;
- de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk;
- de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;
- het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.
Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kan/kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht. Voor de vraag of dat zo is, moeten de volgende vragen worden onderzocht:
1. Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?
2. Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?
3. Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?
4. Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?
Als alle relevante factoren en belangen gewogen zijn en dit tot de conclusie leidt dat ouders de noodzakelijke hulp kunnen bieden, is sprake van voldoende eigen kracht en hoeft geen jeugdhulp toegewezen te worden (CRVB:2019:2362).
Ook wordt een redelijkheidstoets gedaan: wat mag in redelijkheid verwacht worden van de ouders en hun netwerk in de betreffende situatie. Dit gaat verder dan de vraag of de geboden ondersteuning als normaal of gangbaar gezien kan worden. Dit is ter afweging aan de consulent in overleg met de aanvrager.
De beoordeling of hulp gebruikelijk is, hangt mede af van de leeftijd van het kind. De meeste kinderen vanaf 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Ook bij andere ADL-activiteiten heeft het ene kind meer en/of langer sturing en begeleiding nodig dan het andere. Als een kind van 10 jaar nog toezicht nodig heeft bij het tandenpoetsen, is het gebruikelijk dat de ouder dit toezicht biedt.
Voorbeelden van gebruikelijke hulp
Van ouders kan worden verwacht dat zij hun kind:
begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport;
begeleiden naar het ziekenhuis;
begeleiden bij plannen en structureren van de dagindeling;
vervoeren naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt.
Als de jeugdige is aangewezen op speciaal vervoer, valt dit wel onder de Jeugdwet. Als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen, vanwege een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid en ouders zijn daarbij niet in staat de jeugdige te zelf vervoeren of te laten vervoeren met het openbaar vervoer, dan valt dit ook onder de Jeugdwet.
3. Uitval of overbelasting van een ouder
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de jeugdige over. Hiervoor moet de ouder, als dat mogelijk is, aanspraak maken op zorgverlof. Is dit niet mogelijk, dan wordt gekeken naar andere voorliggende voorzieningen (kinderopvang, opvang op school, naschoolse opvang). Daarbij wordt gekeken naar wat in redelijkheid met mantelzorg (sociaal netwerk van het gezin) kan worden opgevangen. Zijn deze mogelijkheden maximaal benut of afwezig, dan is toewijzing van een algemene of individuele voorziening mogelijk. Hetzelfde geldt voor de uitval van de ouder in een éénoudergezin. Is geen hulp vanuit het eigen netwerk mogelijk, dan kan jeugdhulp worden ingezet.
Wanneer de uitval van de ouder naar verwachting langer gaat duren en een langduriger oplossing nodig is, wordt naar een alternatieve en meer blijvende oplossing gezocht. Hierbij wordt ook de aanwezige mantelzorg betrokken. Sommige hulp kan vanuit de Zvw of de Wlz worden ingezet, zeker als het kind ernstig en langdurig gehandicapt is.
De zorg voor een jeugdige kan zo zwaar worden, dat overbelasting bij de ouder(s) ontstaat. Om voor jeugdhulp in aanmerking te komen, moet de overbelasting van de ouder veroorzaakt worden door de hulp aan de jeugdige. Bij overbelasting door een drukke baan en/of nevenactiviteiten, ligt de verantwoordelijkheid voor een oplossing hier in eerste instantie bij de ouders zelf. Bijvoorbeeld in aanpassingen in de leefsituatie, op het werk en/of in de nevenactiviteiten. Bij de eventuele toewijzing van jeugdhulp wordt hier eerst naar gekeken.
Wanneer een nieuwe/ herhaalde zorgtoewijzing wordt aangevraagd, wordt gekeken of en welke (aantoonbare) inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen. Ook hier wordt bij de zorgtoewijzing rekening mee gehouden.
Het kan zijn dat er sprake is van andere factoren waardoor ouders geen of niet voldoende gebruikelijke hulp kunnen leveren, zoals bij jeugdigen met ernstige verslavingsproblematiek en/of psychiatrische problematiek, of wanneer de ouders zelf een licht verstandelijke beperking hebben. In alle gevallen zal eerst naar de eigen mogelijkheden en een voorliggend aanbod gekeken worden voor jeugdhulp aangevraagd kan worden.
4. Richtlijnen voor gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie4
Hier volgen algemene richtlijnen voor gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel per leeftijdscategorie. Deze kunnen worden gebruikt voor het beoordelen of jeugdhulp nodig is.
• hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;
• 0uderlijk toezicht is zeer nabij nodig;
• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;
• ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;
• hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;
• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buiten spelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);
• hebben toezicht, stimulans en controle nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;
• hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;
• zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, naar activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;
• hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en opvoeding en begeleiding wordt geboden.
• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 16 jaar maximaal één dag en nacht alleen gelaten worden;
• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Bij een normaal ontwikkelingsprofiel worden jeugdigen vanaf hun achttiende levensjaar in staat geacht zelfstandig te kunnen wonen, al dan niet met begeleiding en een steunend netwerk.
Deze nadere regels bieden een uitwerking van specifieke bepalingen in de Verordening jeugdhulp gemeente Oldambt 2022 (hierna: de verordening).
Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp
In de samenwerking van de Groningse gemeenten in de Regionale inkooporganisatie Groninger gemeenten (RIGG) is vóór het aantreden van de Jeugdwet in 2015 het Groninger Functioneel Model ontwikkeld, waarin drie niveaus worden onderscheiden waarin de jeugdhulp haar beslag kan krijgen, van het eerste niveau waarin vooral de lokale samenleving aan zet is tot het derde niveau waarin hoog gespecialiseerde jeugdhulp en jeugdzorg wordt geboden.
Pedagogische civil society en basisvoorzieningen
Bij de ontwikkeling van het Groninger Functioneel Model is uitgangspunt geweest een kwalitatief goede leefomgeving te realiseren waarin kinderen en jongeren goed kunnen opgroeien. De gemeente draagt daaraan bij door het creëren van een goed opvoedklimaat en van makkelijk toegankelijke jeugdvoorzieningen. Een krachtige pedagogische civil society vormt de basis van een samenleving waarin ouders gezamenlijk met andere mensen die betrokken zijn bij het opvoeden en opgroeien van kinderen verantwoordelijk zijn. De uitdaging is om de sociale samenhang te versterken, zodat ouders, jeugdigen, scholen, wijken en dorpen problemen kunnen voorkomen, klein houden en zoveel mogelijk zelf oplossen. Dit vraagt inzicht per dorp/wijk over welke kansen en risico’s er liggen voor de ontwikkeling van kinderen. Het vraagt ook om sterke basisvoorzieningen. Dit zijn de voorzieningen waar vrijwel alle ouders en kinderen komen, zoals locaties van kinderopvang, van voor-en vroegschoolse educatie, peuterspeelzalen, scholen, naschoolse opvang, huisartsen, sport, welzijnswerk en scouting. De gemeente vraagt van de uitvoerders van deze basisvoorzieningen dat zij meewerken aan het versterken van de eigen kracht, het stimuleren van sociale netwerken en dat zij preventie en vroegsignalering opnemen in hun reguliere werkzaamheden.
De algemene voorzieningen bij SWO
Het tweede niveau van het model van de RIGG wordt uitgemaakt door de lichtere vormen van jeugdhulp, de basis- en flexibele hulp dichtbij. Per 1 januari 2021 heeft het college ervoor gekozen om een viertal lichtere vormen van jeugdhulp, voorheen ingekocht via de RIGG, te beleggen bij de maatschappelijk-werkinstelling, Sociaal Werk Oldambt (SWO). Op grond van artikel 2 lid 1 van de verordening en artikel 2 van deze Nadere regels zijn dit algemene voorzieningen geworden, dat wil zeggen voorzieningen die rechtstreeks toegankelijk zijn zonder voorafgaand diepgaand onderzoek. Als een dergelijke algemene voorziening passend en toereikend is wordt er geen individuele voorziening ingezet. De algemene voorziening richt zich primair op een drietal taken, op gezinsbegeleiding, gezinscoaching en jeugdondersteuning. Doel van deze algemene voorzieningen is enerzijds het versterken van de sociale context, een betere aansluiting bij de leefomgeving van de jeugdige en zijn ouders (de school, de buurt of de wijk) en anderzijds de ondersteuning van de jeugdige en zijn ouders bij het regelen van praktische zaken (in combinatie met eventuele problematiek op andere leefgebieden, zoals financiën of middelengebruik). De maatschappelijk-werkinstelling is ook daarom voor deze jeugdhulp aangetrokken omdat SWO het nieuwe aanbod goed kan verbinden met de al bestaande dienstverlening zoals het peuterwerk, het jeugdwerk, het kindwerk, het opbouwwerk, het jeugdmaatschappelijk werk en het jongerenwerk.
Bij de gezinsbegeleiding ligt de focus op het versterken van de opvoedvaardigheden van de ouders, inclusief de verbetering van de leefwereld kind. Het gaat dan om praktische ondersteuning en begeleiding aan ouders en jeugdigen met enkelvoudige ondersteuningsvragen. Deze begeleiding heeft betrekking op gezinssituaties waarin praktische en laagdrempelige vragen spelen, die (kortstondig) leiden tot een disbalans tussen draagkracht en draaglast.
Bij gezinscoaching ligt de focus ligt op het stabiliseren van mogelijke onveilige situaties, het ‘normaliseren’ van de problematiek en het geven praktische ondersteuning en begeleiding, waarbij de sociaal werker alert is op het ontstaan van veiligheidsrisico’s en mogelijke terugval. Deze vorm van ondersteuning is gericht op gezinnen van jeugdigen met meervoudige (complexe) problematiek, waarbij is vastgesteld dat het vasthouden van aangeleerde vaardigheden lastig/moeilijk blijkt.
Bij jeugdondersteuning tenslotte ligt de focus op de context waarin een jeugdige opgroeit en niet enkel op de mogelijke individuele problematiek van de jeugdige. De ondersteuning richt zich op verschillende leefgebieden van de jeugdigen en het gezinssysteem. Met deze ondersteuning wordt de sociaal-emotionele ontwikkeling en zelfredzaamheid van jeugdigen gestimuleerd door het oplossen, verlichten of hanteerbaar maken van psychosociale problemen.
De medische verwijsroute en de praktijkondersteuner-jeugd
De gemeente geeft sinds 2020 contracten met de huisartsen in de gemeente gesloten voor de functie van paktijkondersteuner-jeugd bij de huisartsen. Deze functie is in het leven geroepen om te komen tot een verbetering van de samenwerking tussen huisarts en het jeugdteam en daarmee tot een efficiënte toegang tot de jeugdhulp. De huisarts werkt samen met een vaste praktijkondersteuner-jeugd, en de praktijkondersteuner maakt deel uit van het jeugdteam van de gemeente. De parktijkondersteuner verleent en/of organiseert dichtbij en snel passende hulp voor de jeugdige en/of de ouders en zorgt er daarmee voor dat verwijzingen naar niet passende jeugdhulp worden verminderd of kunnen worden voorkomen. De paktijkondersteuner is de verbindende schakel tussen de beide verwijzers, waardoor de kwaliteit en de effectiviteit van de verwijzing wordt verhoogd. Voor zover de praktijkondersteuner jeugdhulp biedt is deze jeugdhulp op te vatten als een algemene voorziening.
De huisarts heeft een verwijsfunctie naar alle vormen voor jeugdhulp en is dus voor jeugdigen en hun ouders én voor gemeente een belangrijke partner als het gaat om een goed werkend jeugdstelsel. De samenwerking tussen praktijkondersteuner en huisarts is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Inhoudelijke leidraad voor de samenwerking wordt gevormd door de ‘Leidraad samenwerking huisartsen en gemeenten rond jeugd’ van de LHV en de VNG, die op 17 september 2018 is vastgesteld.
De samenwerking tussen huisarts en het jeugdteam wordt hiermee versterkt, zodat de inzet van jeugdhulp versterkt of ondersteund wordt met (gemeentelijke) voorzieningen of interventies die bevorderend werken voor gezondheid en veiligheid van de betrokken jeugdige(n).
De hulp die de partijkondersteuner kan bieden bestaat onder andere uit:
ondersteuning bij vraagverheldering en diagnostiek;
het maken van een inschatting van de aanwezige mogelijkheden en beperkingen van de jeugdige, het gezin en netwerk;
het begeleiden bij verwijzing;
waar nodig het afleggen van huisbezoeken en het doen van observaties;
het verzorgen van advies en opvoedingsondersteuning aan jeugdigen en opvoeders;
het kortdurend begeleiden van kinderen met psychische problematiek, gedragsproblematiek en eenvoudige psychosociale problemen; zij voert hiertoe individuele gesprekken met jeugdigen, ouders en systeemgesprekken, verzorgt waar nodig psycho-educatie, (ouder) begeleiding, zorg-gerelateerde preventie en overbruggingszorg (in beginsel maximaal vijf tot acht gesprekken zonder zorgtoewijzing);
het signaleren en analyseren van (psychisch, fysiek of seksueel) geweld in huiselijke kring en het voorleggen van vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld aan de huisarts en Veilig Thuis, met inachtneming van de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling;
met toestemming van cliënt, rapporteren aan de huisarts over het resultaat van de jeugdhulp en, met toestemming van de cliënt overleg voeren met de huisarts over specifieke casuïstiek.
Wanneer aanvullende specifieke integrale ondersteuning van jeugdige en of gezin nodig is, kan in samenspraak met betrokkenen gebruik gemaakt worden van inzet van professionals uit de flexibele hulp. De flexibele hulp fungeert dus als een ‘surplus’ van de basishulp die beschikbaar is bij de maatschappelijk-werkinstelling. Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk, maar kan worden ingezet na een professionele afweging van een hiertoe bevoegde verwijzer. In die zin spreken we van een individuele voorziening.
Wij zijn nu aangekomen bij het derde niveau van het Groninger Functioneel Model. Wanneer blijkt dat de problemen van de jeugdige of het gezinssysteem in sterke mate ernstig of complex is, kan de professional ook een vorm van intensieve ondersteuning inzetten. Hierbij kan gedacht worden aan dagbehandeling, poliklinische trajecten, 24-uurs zorg, pleegzorg en crisiszorg. Vanuit de intensieve zorg wordt eveneens gewerkt aan de inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van hernieuwde plaatsing en het voorkomen van terugval. Alle vormen van hulp die in de intensieve ondersteuning gegeven worden, zijn niet vrij toegankelijk. Deze hulp is altijd een individuele voorziening. De intensieve ondersteuning kan pas worden ingezet na een afgewogen oordeel van een hiertoe bevoegde verwijzer.
Hoofdstuk 3. Onderzoek en beoordeling
Artikel 3. Richtlijn gebruikelijke hulp
De gemeente hanteert een onderscheid tussen gebruikelijke en boven-gebruikelijke hulp. Dit is geregeld in artikel 8, eerste lid, onder a van de verordening. Het college heeft in de richtlijn die is opgenomen als bijlage bij deze Nadere regels uitgewerkt wat in de ontwikkeling van het kind en de jeugdige als gebruikelijke zorg te gelden heeft. Deze richtlijn is ontleend aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en ook gepubliceerd door het ministerie van VWS. Als er richtlijnen in gemeentelijk beleid zijn opgenomen (zoals deze richtlijn van het CIZ) dan is toetsing aan die richtlijnen verplicht om te bepalen of er sprake is van gebruikelijke hulp (RBZWB:2017:4538).
Dit artikel is een uitwerking van artikel 9 lid 2 van de verordening. In het vierde lid wordt dat verwoord wat de wetgever in de memorie van toelichting bij herhaling heeft gememoreerd. Het college is niet gehouden om voor een jeugdige of zijn ouders een voorziening op het gebied van jeugdhulp te treffen wanneer de jeugdige en zijn ouders de problemen zelf het hoofd kunnen bieden, eventueel met behulp van personen uit het sociale netwerk of andere instellingen die ondersteuning bieden.
Artikel 5. Aanvullende voorwaarden pgb
De VNG, het ministerie van VWS, ZN en Per Saldo hebben het 'Kader pgb-vaardigheid' opgesteld. Hierin is een lijst van 10 punten opgenomen, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of iemand pgb-vaardig is. In het meergenoemde stappenplan van de Centrale Raad van Beroep, dat zijn neerslag vindt in artikel 7 lid 4 van de verordening, komt de keuze voor een pgb aan de orde in laatste instantie (onder g.), als al afgewogen is (onder c.) welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige. Bij die beoordeling kan al zijn komen vast te staan dat een pgb niet mogelijk of wenselijk is, gezien de aard van de nodige ondersteuning, hulp en zorg.
Het doel van het kader is om potentiële pgb-houders te informeren over welke taken, kennis en vaardigheden er zoal komen kijken bij een pgb. Door hen goed te informeren, zijn zij beter toegerust om een bewuste keuze voor een pgb te maken.
In dit artikel wordt onder (potentiële) pgb-houder verstaan de persoon die met het pgb jeugdhulp gaat inkopen en gaat beheren. In verreweg de meeste gevallen is dit een ouder.
Daar waar in dit artikel jeugdhulpverlener staat, wordt ook verstaan iemand uit het sociale netwerk.
In dit artikel worden 10 eisen gesteld om als 'pgb-vaardig' te kunnen worden gekwalificeerd.
De pgb-houder weet welke zorg hij, of de persoon voor wie het budget bestemd is, nodig heeft. Als hij dat niet weet, is zorg in natura mogelijk meer aangewezen.
De pgb-houder moet weten welke regels er horen bij een pgb, of weet waar hij die regels kan vinden. Bijvoorbeeld op de website van de verstrekker van het pgb. Het helpt als de pgb-houder digitaal vaardig is, bijvoorbeeld dat hij kan omgaan met de computer en e-mail en websites op het internet kan bezoeken.
De pgb-houder is in staat een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden en weet ook welk deel van het pgb al uitgegeven is. Een overzichtelijke pgb-administratie is niet alleen handig voor de pgb-houder zelf. Hij kan de administratie ook nodig hebben als de pgb-verstrekker (bijvoorbeeld de gemeente) daarom vraagt.
De pgb-houder moet uit zichzelf en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de jeugdhulpverlener beantwoorden of telefoongesprekken voeren met jeugdhulpverleners. Als er iets verandert, moet hij dat zelf aangeven. Die verplichting geldt altijd en volgt uit de wet en de verordening.
Als de pgb-houder een pgb krijgt, moet hij zelf jeugdhulpverleners uitzoeken en afspraken maken over de jeugdhulp die zij gaan geven en over hun uurtarief en hun uren.
De pgb-houder moet tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Bijvoorbeeld of de jeugdhulpverlener genoeg uren maakt. Omgekeerd moet hij kunnen laten zien dat hij de jeugdhulp inkoopt waarvoor hij het geld gekregen heeft.
De pgb-houder moet beoordelen of de jeugdhulp die met het pgb wordt ingekocht passend is en of de kwaliteit van de jeugdhulp in orde is. Als hij de zorg niet goed vindt, kan hij uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, grijpt hij zelf in. Bijvoorbeeld door de jeugdhulpverlener te bellen en uit te leggen wat er niet goed gaat.
De pgb-houder moet zelf de jeugdhulp regelen met één of meer jeugdhulpverleners en dat zo regelen dat er altijd jeugdhulp is en dat de hulp juist wordt ingezet. Ook als de jeugdhulpverlener ziek is of op vakantie gaat. Hij moet zelf jeugdhulpverleners kunnen kiezen die goed bij zijn situatie passen en hij moet zelf opletten of zij hun werk goed doen. Als de jeugdhulpverlener ziek is, moet hij zelf vervanging regelen.
De pgb-houder moet ervoor zorgen dat de jeugdhulpverleners die voor hem werken weten wat ze moeten doen en hij durft daarover een gesprek te beginnen als zij hun werk niet goed doen. Als de pgb-houder een overeenkomst met een jeugdhulpverlener is aangegaan, dan is hij juridisch gezien werkgever of opdrachtgever. Hij moet dan goed kunnen vertellen wat de jeugdhulpverlener moet doen.
De pgb-houder hoeft niet alle regels over hoe een werkgever of opdrachtgever zijn taak moet vervullen te kennen. Bijvoorbeeld bij ontslag van een zorgverlener. Maar hij moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.
De publicatie ‘Handreiking voor toetsing op (minimale) pgb-vaardigheid’ van de Rijksoverheid biedt meer informatie.
Artikel 6. Indexering tarieven
Deze bepaling maakt het voor het college mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op de verordening en deze Nadere regels te indexeren. Welke index daarvoor wordt gebruikt, kan per voorziening door het college worden bepaald.
Indien de jeugdige en/of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen, dient het college een beschikking op te stellen, waartegen bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk is.
In principe wordt er een beschikking afgegeven, tenzij de toegang tot de jeugdhulp is verleend door de huisarts, de medisch specialist, de kinderarts of een gecertificeerde instelling, dan wel op een andere wijze zonder directe bemoeienis van het toegangsteam van de gemeente.
De inhoud van het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking. Dit betekent dat een deel van de in dit artikel aangegeven inhoud van de beschikking (ook) kan zijn opgenomen in het ondersteuningsplan. Het plan en de beschikking moeten in die zin als een geheel worden gezien.