Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Groningen

Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Groningen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGroningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Groningen
CiteertitelBeleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Groningen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 20 van de Wet op de lijkbezorging
  2. artikel 21 van de Wet op de lijkbezorging
  3. artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-02-2023nieuwe regeling

10-01-2023

gmb-2023-51086

662989-2022

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Groningen

Het college van burgemeester en wethouders

gelet op artikel 20, 21 en 22 van de Wet op de lijkbezorging

 

overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen voor de uitvoering van uitvaarten op kosten van de gemeente Groningen

 

BESLUIT:

vast te stellen de “Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Groningen”.

 

1 Inleiding

De Wet op de lijkbezorging (hierna aangeduid als Wlb) stelt regels voor wat er moet en mag gebeuren met het lichaam van een overleden persoon en over de wijze waarop lijkbezorging plaatsvindt. Onder meer zijn regels opgesteld over lijkschouwing en identificatie, de voorwaarden waaraan begraving of crematie moet voldoen en de termijn waarbinnen begraving of crematie moet plaatsvinden.

Als niemand zorg draagt voor de uitvaart van een overledene, dan is de burgemeester van de gemeente waar het overlijden plaatsvindt verantwoordelijk voor de uitvaart. Ook de daaraan verbonden kosten komen dan voor rekening van die gemeente.

Omdat ieder mens een respectvol afscheid verdient, is het van belang beleidsregels voor de uitvoering van deze lijkbezorging vast te leggen. In de Wlb zijn echter geen specifieke maatregelen opgenomen hoe een gemeente invulling moet geven aan het proces rondom de gemeentelijke lijkbezorging. Het is aan de gemeente zelf om keuzes te maken welke inspanningen worden verricht om nabestaanden op te sporen, op welke wijze de uitvaart wordt uitgevoerd en welke maatregelen de gemeente treft om de kosten van de uitvaart te verhalen. Hierbij wordt rekening gehouden met het bewerkstelligen van een sobere maar respectvolle uitvaart en de wettelijke kaders die de Wlb en het erfrecht stellen.

Deze aspecten zijn uitgewerkt in bijgaande beleidsregels, die geclusterd zijn in de volgende onderdelen:

  • 1.

    Fase 1: Van melding tot uitvaart;

  • 2.

    Fase 2: Rondom de uitvaart;

  • 3.

    Fase 3: Na de uitvaart.

De wettelijke grondslag voor deze beleidsregels wordt gevormd door de artikelen 20, 21 en 22 van de Wlb.

Waar in dit stuk ‘gemeente’ staat vermeld, betreft het een bevoegdheid van de burgemeester. Gaat het om het verhalen van de kosten van de lijkbezorging, dan wordt met ‘gemeente’ het college van burgemeesters en wethouders (B&W) bedoeld.

1.1 uitgangspunten lijkbezorging door gemeente

Het uitgangspunt van de Wlb is dat de lijkbezorging primair geen taak van de overheid is, maar een zaak van burgers, die zorg dragen voor elkaar. In de eerste plaats zijn de nabestaanden verantwoordelijk voor de uitvaart, hoewel de wetgever erkent dat dit soms ook van vrienden, niet gehuwde partners etc. mag worden verwacht. Om die reden is er in de Wlb nadrukkelijk niet voor gekozen om een specifieke persoon aan te wijzen, die aansprakelijk en verantwoordelijk is voor de lijkbezorging.

Uitgangspunt van de Wlb is dat deze wet primair bedoeld is om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden. Zijn er wel nabestaanden, dan moet nagegaan worden of deze bereid zijn opdracht te geven voor de lijkbezorging. Is dat niet het geval, dan is de burgemeester verantwoordelijk (artikel 21, eerste lid, Wlb). De kosten daarvan komen ten laste van de gemeente, die het wettelijk recht heeft om deze kosten te verhalen op de nalatenschap en de nabestaanden. Leidend principe van de Wlb is dat de gemeente in het belang van de volksgezondheid en openbare orde voor de lijkbezorging zorgdraagt en dat nabestaanden de kosten voor hun rekening nemen en deze niet afwentelen op de belastingbetaler.

De gemeente heeft wel de plicht de akte van overlijden op te maken. De aangifte van overlijden vindt in de regel door een uitvaartverzorger plaats. De uitvaartverzorger dient voor de uitvaart ook schriftelijk ‘verlof’ te vragen van de ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 11 Wlb ). Hoewel de burgemeester opdracht geeft, is dit ook in dat geval vereist.

Echter, indien er sprake is van een misdrijf, wordt het schriftelijk ‘verlof’ afgegeven door de officier van justitie. Zonder schriftelijk verlof mag niet overgegaan worden tot de lijkbezorging.

1.2 Welke gemeente

Uitgangspunt van de Wlb is dat de burgemeester van de gemeente waar de overledene zich bevindt, op het moment dat niemand opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart, de verantwoordelijkheid heeft voor de lijkbezorging (artikel 21, lid 1, Wlb). Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene woonachtig was (bijvoorbeeld omdat betrokkene in een ziekenhuis, een hospice of bij familie/vrienden elders is overleden).

Als er sprake is van een gevonden stoffelijk overschot, dan is de burgemeester van de gemeente waar het stoffelijk overschot wordt gevonden of aan land wordt gebracht verantwoordelijk voor de lijkbezorging.

1.3 Vaststellen doodsoorzaak

Doorgaans zal de arts vaststellen dat er sprake is van een natuurlijke dood. In dat geval geeft de burgemeester uitvoering aan zijn wettelijke verantwoordelijkheid als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart. Het is echter ook denkbaar dat de arts een niet-natuurlijke dood vaststelt of het overlijden niet evident als natuurlijk of niet-natuurlijk bestempelt (zgn. ‘onverklaard overlijden’). In dat geval dient een gemeentelijk lijkschouwer, een GGD-arts, te worden verzocht onderzoek te doen naar de doodsoorzaak.

1.4 Aan te wijzen uitvaartverzorger

Aan de keuze van een uitvaartverzorger gaat een Europese aanbesteding vooraf, omdat de hoogte van deze kosten vooraf niet in te schatten is en valt onder de toets van het inkoopbeleid van de gemeente Groningen. Er wordt aanbesteed voor een periode van 2 jaar met een optie tot verlenging van 2 jaar.

Mede op basis hiervan wijst de gemeente een uitvaartverzorger aan die de uitvaarten in opdracht van de gemeente uitvoert. Bij de keuze voor een uitvaartverzorger houdt de gemeente eveneens rekening met de prijs-kwaliteit verhoudingen zoals een uitvaartverzorger die aanbiedt. Hieronder valt ook de verplichting van de uitvaartverzorger om redelijkerwijs mogelijke (uitvaart)polissen van de overledene te achterhalen. Met het oog op verhaal van de uitvaartkosten krijgt de gemeente hierdoor een eerste inzicht in de nabestaanden en nalatenschap van de overledene.

Uiteraard dient de gekozen uitvaartverzorger te werken met inachtneming van deze beleidsregels.

 

De beleidskeuzes worden hieronder benoemd en nader toegelicht.

2. Fase een: Van melding tot uitvaart

Een melding aan de gemeente dat er een overledene is, waarover niemand zich ontfermt, is vaak afkomstig van hulpverleners, zoals huisarts, verpleeg- of verzorgingshuis, ziekenhuis, politie, uitvaartondernemers enzovoort, maar ook familie of een buurman/buurvrouw kan de melding doen.

Volgens de Wlb moet de melding uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan (artikel 20 Wlb).

Direct na de melding worden in beginsel de volgende stappen gezet:

  • -

    Vaststellen identiteit en doodsoorzaak

  • -

    Indien bekend familie inlichten

  • -

    Overbrengen naar mortuarium of uitvaartverzorger

  • -

    Eerste verzorging overledene

  • -

    Onderzoek naar nabestaanden

  • -

    Onderzoek naar testament (mbt wensen uitvaart)

  • -

    Onderzoek naar uitvaartverzekering

  • -

    Nabestaanden verzoeken uitvaart te regelen

2.1 Termijn uitvaart

Omdat na het (natuurlijk) overlijden de lijkbezorging uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats moet vinden (artikel 16 Wlb), wordt de opdracht tot uitvaart doorgaans uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven. De beschreven werkzaamheden worden dus, zo mogelijk, binnen die termijn verricht om daarin te kunnen slagen.

In artikel 16 Wlb is deze maximale termijn gesteld. Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk om daarvan af te wijken. De burgemeester is bevoegd om een andere termijn (artikel 17 Wlb) te stellen na raadpleging van een arts. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een vermoeden van een niet-natuurlijke dood of bij ontbrekende duidelijkheid over de identiteit van de overledene.

 

Beleidsregel 1: De opdracht tot uitvaart wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven

 

Mandaat

Formeel is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvoering van de artikelen 20 tot en met 22 Wlb. Deze uitvoering is middels ondermandaatbesluit gemandateerd aan het afdelingshoofd wijkonderhoud en de teamleider begraafplaatsen.

Indien er wordt overgegaan tot een woningbetreding (huisbezoek) om nadere informatie over de overledene te onderzoeken, dienen de ambtenaren hiervoor gemachtigd te zijn.

2.2 Vaststellen identiteit overledene

Veelal is duidelijk wie de overledene is. Is dit niet zo, dan wordt dit onderzocht. Aanwijzingen worden gevonden in documenten of papieren die de overledene bij zich draagt, getuigenverklaringen, vermissingberichten, e.d. Is na een globaal onderzoek nog niet duidelijk wat de identiteit is van de overledene, dan wordt celmateriaal afgenomen door een arts (artikel 21 lid 3 Wlb). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de lijkbezorging, ook al kan de identiteit van de overledene niet worden vastgesteld.

2.3 Verplaatsen overledene

Het is ongewenst om de overledene langere tijd op de plek van overlijden te laten liggen. Vooral bij bepaalde weersomstandigheden en bij overlijden in de openbare ruimte is het gewenst om het lichaam van de overledene zo spoedig mogelijk over te brengen naar een discretere locatie bij de uitvaartverzorger of het mortuarium.

De opdracht tot verzorging en verplaatsing van de overledene betekent (nog) niet de opdracht tot lijkbezorging.

 

Beleidsregel 2: Als na melding van overlijden niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartverzorger of de mortuariumbeheerder de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren.

 

2.4 Onderzoek naar nabestaanden

Uitgangspunt van de Wlb is dat nabestaanden zorg dragen voor de uitvaart. De Wlb is een vangnet als er geen opdracht wordt gegeven, omdat nabestaanden ontbreken of weigeren de uitvaart te regelen. Er wordt dus eerst nagegaan of er nabestaanden zijn, voordat de gemeente een taak heeft. Aan de hand van bijvoorbeeld de registers van de burgerlijke stand wordt een overzicht gemaakt van de directe nabestaanden. Zij worden zoveel mogelijk telefonisch benaderd met het verzoek zorg te dragen voor de uitvaart.

Om te bepalen welke nabestaanden het eerst in beeld komen, wordt bij de erfrechtelijke rangorde aangesloten (zie artikel 4:10-12 BW). Het onderzoek naar de nabestaanden strekt zich in beginsel niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap.

 

Dit betreft de echtgenoot/echtgenote en de kinderen van de overledene (1e graad) en de ouders en (half) broers en zussen van de overledene (2e graad).

 

Beleidsregel 3: Het onderzoek naar nabestaanden strekt zich in beginsel niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap.

 

Het onderzoek naar nabestaanden om de uitvaart te regelen kan tijdrovend zijn. De gemeente hoeft zich echter niet bovenmatig in te spannen om nabestaanden op te sporen. Bijvoorbeeld als nabestaanden in het buitenland wonen zonder adresregistratie of gedetineerd zijn. Per geval kan worden bepaald welke inspanning daar voor geleverd wordt en binnen welk tijdsbestek.

 

Ten aanzien van het opsporen en benaderen van nabestaanden zijn in de Wlb geen wettelijke voorschriften vastgelegd. Zoals bij iedere wettelijke taak geldt ook in dit geval dat de gemeente zich moet gedragen als een redelijk handelende overheid en zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet houden, in dit verband met name het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat lijkbezorging uiterlijk binnen zes werkdagen na het overlijden dient plaats te vinden.

 

Naast de Basisregistratie Personen (BRP) staan de gemeente ook andere middelen ter beschikking om nabestaanden op te sporen:

  • a.

    bestanden gemeente m.b.t. uitkeringen en voorzieningen;

  • b.

    telefoongids, sociale media, internet e.d.;

  • c.

    politie;

  • d.

    maatschappelijk werk;

  • e.

    Centraal Testamentenregister (CTR);

  • f.

    Verbond van Verzekeraars

Levert voorgaand onderzoek geen nabestaande(n) op, dan geeft de burgemeester opdracht voor de lijkbezorging.

In een dossier staat welke nabestaanden op welke wijze zijn gezocht en benaderd en wat hun reactie is geweest op een verzoek om voor de uitvaart zorg te dragen. Vanwege de vereiste spoed dienen de nabestaanden er op gewezen te worden dat zij binnen zeer korte termijn dienen te reageren op het verzoek de uitvaart ter hand te nemen.

 

Beleidsregel 4: De gemeente verricht uitgebreide en zorgvuldige, maar geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

 

2.5 Onderzoek naar testament

De aanwezigheid van een testament wordt onderzocht. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen en bovendien kan uit het testament blijken op welke wijze de uitvaart moet plaatsvinden.

De gemeente mag alleen vragen of er een testament aanwezig is, en zo ja, of daar een wens in is uitgesproken voor de lijkbezorging en of er een executeur benoemd is.

 

Het Centraal Testamentenregister (CTR) is een landelijk register te Den Haag waarin wordt bijgehouden door wie, wanneer en bij welke notaris een testament is opgemaakt. Het CTR geeft geen inzage in de inhoud van het testament, maar beantwoordt wel de vraag of een overledene een testament heeft en bij welke notaris het zich bevindt. Via het testament kunnen nabestaanden worden achterhaald en/of er wat is geregeld of beschreven voor de uitvaart en nalatenschap.

 

Voor het verkrijgen van deze informatie is een e-mail aan het CTR noodzakelijk: ctr@knb.nl. Bij het verzoek moet een uittreksel uit het overlijdensregister worden bijgevoegd en moet eveneens worden aangegeven dat zij hun antwoord per e-mail aan de gemeente moeten verzenden. Deze versnelde werkwijze is met het CTR afgesproken gezien de wettelijke termijn waarbinnen lijkbezorging moet plaatsvinden en waarbinnen tevens diverse naspeuringen moeten worden verricht ten aanzien van bijvoorbeeld nabestaanden en nalatenschap. Parralel aan het verzoek om informatie bij het CTR wordt omwille van de tijd wel doorgegaan met de andere voorbereidende acties voor een uitvaart op gemeentekosten.

 

Het kan ook voorkomen dat er een codicil is opgemaakt door de overledene. Hieruit kan ook nuttige informatie gehaald worden om nabestaanden te achterhalen. Desondanks komt het vaak voor dat een codicil onvindbaar is.

 

Beleidsregel 5: De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

 

2.6 Huisbezoek

Indien het bureauonderzoek geen of niet voldoende aanknopingspunten biedt, kan de gemeente besluiten de woning van de overledene te doorzoeken. Over een huisbezoek staan geen regels in de Wlb opgenomen. Er dient echter altijd eerst een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de openbare orde en de verantwoordelijkheid voor een correcte lijkbezorging en het respect voor en de wensen van de overledene.

 

Het binnentreden in de woning van een overledene, waarvan geen nabestaande(n) bekend zijn of waarvan nabestaanden de uitvaart niet ter hand willen nemen en waarvan de gemeente de uitvaart dus moet verzorgen, kan noodzakelijk zijn en behoort tevens tot de uitvoering van een wettelijke taak. De grondslag hiervoor is artikel 21 (en in een latere fase ook artikel 22) van de Wet op de lijkbezorging, in combinatie met artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden. In artikel 5:27 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht staat binnentreden ook benoemd. De burgemeester kan een machtiging afgeven voor het betreden van een woning om een huisbezoek af te leggen.

 

Tevens worden de bank van de overledene (indien bekend) en een eventuele verhuurder op de hoogte gebracht van het overlijden.

 

Beleidsregel 6: De gemeente kan een huisbezoek afleggen als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

 

Als er wordt besloten de woonruimte van de overledene te betreden, wordt dit altijd gedaan door twee ambtenaren van de gemeente. Voordat de woning wordt betreden, kan de politie en/of eventuele verhuurder en zo mogelijk nabestaanden hierover geïnformeerd worden.

 

De ambtenaren van de gemeente Groningen, die een dergelijk huisbezoek afleggen, zijn hiertoe gemachtigd door de burgemeester. De bevindingen worden direct na het bezoek in een rapportage vastgelegd. Ook gemaakte foto’s worden in de rapportage opgenomen.

 

Een huisbezoek vindt alleen plaats als de overledene niet meer aanwezig is. Tijdens een huisbezoek wordt zorgvuldig te werk gegaan. De gemeente gaat bij een huisbezoek op zoek naar informatie over familieleden, vrienden of kennissen en mogelijke wensen betreffende een uitvaart.

 

Beleidsregel 7: De woonruimte van de overledene wordt alleen betreden voor onderzoek naar informatie en alleen door twee, daartoe gemachtigde, ambtenaren van de gemeente.

2.7 Nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen

Indien er nabestaanden bekend zijn, dan verzoekt de gemeente de nabestaanden de uitvaart te verzorgen. Dit geldt ook voor degene met wie de overledene tot zijn/haar dood duurzaam heeft samengewoond.

 

Hoewel de nabestaanden niet verplicht zijn om de uitvaart te regelen, is het uitgangspunt van de Wlb wel dat de uitvaart een particuliere verantwoordelijkheid is. Nabestaanden kunnen daarop worden gewezen en met klem worden verzocht hun verantwoordelijkheid te nemen.

 

De gemeente tracht alle nabestaanden tot en met de tweede graad van bloedverwantschap bij voorkeur telefonisch, en anders via politiebezoek, te benaderen.

 

Aarzelen nabestaanden om de uitvaart te verzorgen vanwege de financiële consequenties, dan wordt gewezen op de mogelijkheid tot beroep op bijzondere bijstand als het gaat om mensen met een laag inkomen. Een beroep op de bijzondere bijstand wil niet per definitie zeggen dat men ook in aanmerking komt.

 

Vanwege de vereiste spoed moeten de nabestaanden snel beslissen over het al dan niet regelen van de uitvaart. De reactie moet uiterlijk 3 dagen na het overlijden worden bevestigd per brief of via de mail. Deze korte termijn wordt gesteld omdat de overledene in beginsel uiterlijk op de zesde werkdag na overlijden gecremeerd of begraven moet worden.

 

Geven de nabestaanden aan dat zij de uitvaart niet ter hand nemen, dan is de burgemeester verantwoordelijk. Als geen opdracht door de nabestaanden wordt gegeven, dan wordt daarover gerapporteerd. Komen er na de uitvaart alsnog nabestaanden naar voren, dan worden de kosten, waar mogelijk, op deze nabestaanden verhaald.

 

Het bovenstaande geldt ook ten aanzien van degene met wie de overledene tot zijn dood duurzaam heeft samengewoond. Van duurzaam samenwonen is hier sprake als dit gelijk is te stellen aan een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Indicaties hiervoor zijn o.a. de termijn van samenwonen, het al dan niet hebben van gezamenlijke kinderen, er geen sprake is van een situatie van huurder en verhuurder of van onderlinge inwoning.

 

Beleidsregel 8: De gemeente verzoekt nabestaanden om de uitvaart te regelen.

 

Soms is het niet realistisch nabestaanden te verzoeken de uitvaart op zich te nemen. Dat betreft nabestaanden die gedetineerd of in het buitenland buiten de aangrenzende buurlanden woonachtig zijn. Dit geldt ook voor nabestaanden waarvan het adres onbekend is of van wie de persoonslijst van de Basis Registratie Personen (BRP) is opgeschort wegens ‘vertrek onbekend waarheen’.

 

De gemeente gaat dan zelf over tot lijkbezorging.

 

Beleidsregel 9: In afwijking van beleidsregel 8 worden nabestaanden in detentie of wonende in het buitenland buiten de aangrenzende buurlanden niet benaderd om de uitvaart te regelen.

 

3. Fase twee: Rondom de uitvaart

 

Als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart en de gemeente heeft besloten de uitvaart zelf te verzorgen, dan wordt een uitvaartondernemer verzocht dit ter hand te nemen. De gemeente geeft aan op welke wijze de uitvaart plaatsvindt.

3.1 Cremeren, begraven of ter beschikking stellen van de wetenschap

De burgemeester is verantwoordelijk voor de lijkbezorging en dient de wens van de overledene te respecteren voor wat betreft de wijze waarop dit plaatsvindt. Artikel 18, lid 1, van de Wlb geeft hieraan uiting met de volgende bepaling: ‘De lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden’.

 

Dit kan echter alleen begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap zijn. Andere vormen zijn wettelijk gezien niet mogelijk.

 

Door middel van een codicil of testament kan de overledene aangeven hebben welke vorm van lijkbezorging gekozen moet worden. Het is ook denkbaar dat op andere wijze de wens voor één van deze vormen is vastgelegd of uit andere bronnen deze wens blijkt. Ter beschikking stellen van een stoffelijk overschot aan de wetenschap kan slechts als de overledene dit uitdrukkelijk had vastgelegd (artikel 21, eerste lid Wlb).

 

Beleidsregel 10: De gemeente houdt rekening met de wens van de overledene indien deze tijdig bekend is en voor zover dit redelijkerwijs kan worden gevergd.

 

Zijn er geen concrete aanwijzingen over de wens van de overledene, dan wordt in beginsel gekozen voor cremeren.

 

Na de crematie dient de as minimaal een maand bewaard te worden (artikel 59, eerste lid, Wlb). Na 6 maanden wordt de as uitgestrooid. Het uitstrooien van de as vindt in beginsel plaats op een uitstrooiveld van een van de aangewezen gemeentelijke begraafplaatsen.

 

Melden zich in deze tijd (binnen 6 maand na crematie) nabestaanden tot en met de 2e graad, dan kan de asbus alsnog ter beschikking worden gesteld.

 

Beleidsregel 11: Lijkbezorgingen in opdracht van de gemeente vinden in beginsel plaats in de vorm van een crematie.

 

In afwijking van beleidsregel 11 geeft de gemeente opdracht tot begraving als:

  • 1.

    de identiteit van de overledene niet bekend is, of

  • 2.

    er sprake is van een misdrijf, of

  • 3.

    als een zwaarwegende geloofsovertuiging van de overledene zich tegen een crematie verzet, of

  • 4.

    als aantoonbaar vast komt te staan dat het de wens van de overledene is om zijn lichaam te laten begraven.

Identiteit overledene onbekend

Als de identiteit van de overledene niet direct kan worden achterhaald dient deze op grond van artikel 21 Wlb te worden begraven. In dergelijke gevallen wordt de overledene begraven in een algemeen graf op een daartoe aangewezen plek op een daartoe aangewezen algemene begraafplaats. Dit in verband met een eventuele opgraving voor een nader onderzoek van het lijk. Mochten zich later nog nabestaanden melden, dan kunnen zij de overledene eventueel herbegraven.

 

Misdrijf

Indien er sprake is van een misdrijf wordt een overledene begraven. Dit om mogelijk te maken dat er eventueel in een later stadium nog DNA kan worden afgenomen en/of het (strafrechtelijk) onderzoek heropend wordt (artikel 30, Wlb). Bij een misdrijf moet het ‘verlof van geen bezwaar‘ afgegeven worden door de Officier van justitie.

 

Zwaarwegende geloofsovertuiging van de overledene verzet zich tegen crematie.

Dit is het geval als de overledene aanhanger is van een religie die begraven voorstaat en zich verzet tegen een crematie. De geloofsovertuiging van nabestaanden of andere relaties van de overledene spelen hier geen enkele rol.

 

Wens overledene

Als er een testament of codicil aanwezig is van de overledene kan het zijn dat hierin staat vermeld dat de overledene begraven wil worden. Het kan ook voorkomen dat uit andere concrete bronnen blijkt dat een begraving de wens van de overledene is. Om tot een begrafenis over te gaan dienen er wel concrete en aantoonbare aanwijzingen te zijn dat de wens van de overledene is om begraven te worden. De burgemeester dient, mede gelet op artikel 18, lid 1, van de Wlb, voor zover mogelijk met deze wens rekening te houden. Een begraving op gemeentekosten vindt plaats in een algemeen graf op een gemeentelijke begraafplaats. Wanneer dit op grond van geloofsovertuiging of voor een toekomstige repatriëring naar het thuisland wenselijk is, wordt begraven in de bovenste laag van een algemeen graf.

Ter beschikking stellen van een stoffelijk overschot aan de wetenschap kan slechts als de overledene dit uitdrukkelijk had vastgelegd (artikel 21, eerste lid Wlb).

 

Beleidsregel 12: De gemeente kan in afwijking van beleidsregel 11 overgaan tot begraving in een algemeen graf op een gemeentelijke begraafplaats.

 

Bij begraven blijft de gemeente rechthebbende op het graf. Er is in die situatie geen mogelijkheid tot het (later) plaatsen van een grafmonument of een andersoortig gedenkteken. Het graf kan na de duur van 10 jaar geruimd worden.

 

Ook rondom een begrafenis van gemeentewege gelden de daarop betrekking hebbende verordeningen en aanverwante regelgeving.

 

Beleidsregel 13: Bij een begrafenis van gemeentewege op een gemeentelijke begraafplaats blijft in beginsel de gemeente rechthebbende op het graf.

 

Het is mogelijk dat bij naspeuring of uit de administratie van de overledene blijkt dat deze een (kapitaal) uitvaartverzekering heeft afgesloten. Is dit het geval, dan vraagt de gemeente de uitvaartverzorger deze gelden, indien van toepassing, tot maximaal de hoogte van de kosten van een uitvaart op gemeentelijke kosten te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

 

Mocht de overledene een naturaverzekering hebben dan worden de kosten voor een gemeentelijke uitvaart gedekt uit een landelijk met verzekeraars overeengekomen uitkeringsbedrag.

 

Beleidsregel 14: De gemeente geeft de uitvaartverzorger opdracht de uitvaart op zich te nemen en te onderzoeken of er sprake is van een (kapitaal)uitvaartverzekering.

 

3.2 Sobere en respectvolle uitvaart.

Hoewel een gemeentelijke uitvaart een sobere ceremonie betreft, staat voorop dat er op een respectvolle wijze uitvoering aan gegeven wordt.

De gemeente regelt de uitvaart bestaande uit:

  • 1.

    overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

  • 2.

    verzorgen noodzakelijke formaliteiten (zoals verklaring van overlijden);

  • 3.

    verzorging van de overledene;

  • 4.

    anschaf eenvoudige kist;

  • 5.

    ‘kisten’ overledene;

  • 6.

    huur van het mortuarium;

  • 7.

    rouwauto op de dag van de uitvaart;

  • 8.

    bij crematie:

    • -

      bewaren as in asbus gedurende minimaal een maand

    • -

      na 1 maand kunnen nabestaanden tot en met 2e graad asbus afhalen

    • -

      wanneer asbus niet wordt afgehaald, wordt de as na 6 maanden verstrooid;

  • 9.

    bij begraven: begraven in algemeen graf, zonder grafmonument.

Bij een gemeentelijke uitvaart wordt de mogelijkheid geboden aan familie en vrienden om met maximaal 20 personen in een dienst van een half uur afscheid te nemen van de overledene. Daarbij wordt ook voorzien in een bloemstuk en een kopje koffie/thee voor de aanwezigen. De gemeente doet door deze wijze van uitvaart recht aan het uitgangspunt van de Wlb: een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

 

Beleidsregel 15: De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wlb betreffende een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

 

4. Fase drie: Na de uitvaart

 

De laatste fase van de lijkbezorging kenmerkt zich door het vaststellen van de totale kosten, het onderzoek/uitvoering naar/van verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap en de nabestaanden.

4.1 Verhaal van kosten

Het verhalen van de kosten is geen verplichting, maar een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 22 van de Wlb bepaalt dat de gemeente de kosten van de gemeentelijke uitvaart kan verhalen op de nalatenschap van de overledene en bij ongenoegzaamheid van deze op de bloed- en aanverwanten die krachtens artikelen 392-396 van boek 1 BW tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. De kosten van de lijkbezorging is een schuld van de nalatenschap van de overledene, zo bepaalt artikel 7 van Boek 4 BW.

Onder nalatenschap wordt verstaan het geheel van bezittingen en schulden dat de overledene nalaat. Onder bezittingen vallen ook uitkeringen, die nog worden verstrekt na het overlijden. Kosten van lijkbezorging zijn een bevoorrechte vordering, zo bepaalt artikel 288, onderdeel b, van Boek 3 BW:

De bevoorrechte vorderingen op alle goederen zijn de vorderingen ter zake van:

  • b.

    de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met deomstandigheden van de overledene.

Beleidsregel 16: De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen.

 

4.2 Verhaal op nalatenschap.

Wat behoort tot de nalatenschap?

Onder nalatenschap wordt verstaan het geheel van bezittingen en schulden dat de overledene nalaat. Onder bezittingen vallen ook uitkeringen en dergelijke, die nog worden verstrekt na het overlijden. De schulden die de overledene nalaat, vallen in beginsel in de nalatenschap (zoals belastingschulden en vorderingen van de gemeente ter zake van teveel verstrekte bijstand). Deze schulden dienen als eerste, naar gelang hun preferentie, uit de nalatenschap te worden voldaan.

 

De nalatenschap is aanvaard

Het zuiver aanvaarden van een erfenis kan middels een notariële akte maar ook stilzwijgend bijvoorbeeld door het gebruik van goederen van de nalatenschap. Beneficiaire aanvaarding (aanvaarding onder voorrecht boedelbeschrijving) en verwerping van de nalatenschap moeten middels een schriftelijke verklaring bij de rechtbank plaatsvinden.

Is de nalatenschap (eventueel beneficiair) aanvaard, dan worden de kosten van de uitvaart in rekening gebracht bij de betreffende erfgena(a)m(en) c.q. de executeur testamentair of de notaris. Als er een vereffenaar is benoemd kunnen de kosten daar worden ingediend.

Deze kosten zijn schulden van de nalatenschap die daaruit met voorrang moeten worden voldaan (conform artikel 4:7 en artikel 4:184 BW).

 

Beleidsregel 17: De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap.

4.3 Verrekening met nog door de gemeente te verstrekken uitkeringen van de gemeente.

De gemeente kan de kosten van lijkbezorging niet zelf invorderen of verhalen op de nalatenschap door bezittingen van de overledene te gelde te maken (verkoop bezittingen) of door uitgaven te verrekenen met inkomsten of vermogen van de overledene (bijv. banksaldi of uitkeringen) of door banken en verzekeringsmaatschappijen te verplichten tegoeden over te maken op rekening van de gemeente. De gemeente is immers niet benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap en een executoriale titel ontbreekt.

 

In de praktijk gaan veel gemeenten daar wel toe over vanuit het perspectief dat de nalatenschap vaak onbeheerd zal blijven, zodat het te gelde maken van bezittingen een effectieve manier van kostenverrekening is en dat het risico van een dergelijke handelswijze beperkt is. Gemeente Groningen conformeert zich aan deze gedragslijn voor wat betreft na te betalen uitkeringen die de gemeente zelf nog zou verstrekken.

Als er nog nabetaling van uitkeringen plaatsvinden, bijvoorbeeld opgebouwde vakantietoelage of overlijdensuitkeringen en de gemeente zelf uitkeringsverstrekker is, vindt verrekening plaats.

 

Beleidsregel 18: De gemeente verrekent, voor zover mogelijk, de kosten van de uitvaart met inkomsten uit uitkeringen, voor zover de gemeente zelf uitkeringsverstrekker is.

 

4.4 Verhaal op de nabestaanden

Als er na verhaal op de nalatenschap nog kosten voor lijkbezorging voor rekening van de gemeente blijven, kunnen deze kosten worden verhaald op de bloedverwanten tot en met de zesde graad. Dit volgt uit de artikelen 1:392, 1:394-396 BW en artikel 22 Wlb.

Uitgangspunt van de gemeente Groningen is dat onderzoek naar nabestaanden zich in beginsel niet verder uitstrekt dan tot en met de tweede graad en de kosten op de nabestaanden in beginsel worden verhaald tot en met de tweede graad , tenzij er bijzondere redenen zijn om van het verhaalsrecht af te zien.

 

Beleidsregel 19: De gemeente verhaalt kosten voor de lijkbezorging op bloedverwanten tot en met de tweede graad.

 

De beleidsvrijheid om al dan niet de kosten van de uitvaart en/of kosten om bezittingen veilig te stellen en te verhalen op het vermogen van de nabestaanden, impliceert dat onder bijzondere omstandigheden kan worden besloten niet tot verhaal over te gaan. Deze omstandigheden zijn bijvoorbeeld situaties, waarin verhaal op de nabestaanden een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande(n) teweegbrengt. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn van toepassing.

 

Beleidsregel 20: De gemeente ziet af van verhaal op nabestaanden, indien het verhalen een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande(n) teweegbrengt.

 

De gemeente verhaalt de kosten van de lijkbezorging niet op de schoonouders, stiefouders en behuwd kinderen (schoonzoon(s) of schoondochter(s)), omdat uit de praktijk blijkt dat die mogelijkheid zich nog nooit heeft voorgedaan. Daarnaast beschouwt de gemeente Groningen deze familieleden niet als direct nabestaanden.

 

Beleidsregel 21: De gemeente maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwd kinderen.

4.5 Afwikkeling van onbeheerde nalatenschappen.

De gemeente is alleen verantwoordelijk voor de uitvaart, de afwikkeling van (onbeheerde) nalatenschappen is geen taak van de gemeente. Als er geen erfgenamen of andere partijen zijn die de afwikkeling van een nalatenschap op zich nemen, kan de vermoedelijk onbeheerde nalatenschap gemeld worden bij het Rijksvastgoedbedrijf (Rvb) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Als de onbeheerde nalatenschap in handen gesteld is van het Rvb, kunnen de kosten van de uitvaart door de Rvb worden verrekend op een eventuele positieve nalatenschap. Daarbij zijn de uitvaartkosten preferent.

 

Beleidsregel 22: De gemeente schakelt het Rijksvastgoedbedrijf in voor de afwikkeling van onbeheerde nalatenschappen.

5. Beslissingsbevoegdheid

 

Indien zich een situatie voordoet waardoor afgeweken dient te worden van een beleidsregel, of in geval van verschil van mening over de uitleg van een beleidsregel, beslist de burgemeester of, indien het zijn bevoegdheid betreft het college van burgemeester en wethouders.

6. Bijlage

 

Bijlage 1 ( Samenvatting beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente) maakt onverkort onderdeel uit van deze beleidsregels.

7. Citeertitel

 

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Groningen”.

8. Inwerkingtreding

 

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

9. Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen op 10 januari 2023.

Burgemeester,

Koen Schuilin

Gemeentesecretaris,

Christien Bronda

Bijlage 1: Samenvatting beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente.

 

Fase 1: Van melding tot uitvaart.

Beleidsregel 1: De opdracht tot uitvaart wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

 

Beleidsregel 2: Als na melding van overlijden niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartverzorger of de mortuariumbeheerder de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren.

 

Beleidsregel 3: Het onderzoek naar nabestaanden strekt zich in beginsel niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap.

 

Beleidsregel 4: De gemeente verricht uitgebreide en zorgvuldige, maar geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

 

Beleidsregel 5: De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

 

Beleidsregel 6: De gemeente kan een huisbezoek afleggen als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

 

Beleidsregel 7: De woonruimte van de overledene wordt alleen betreden voor onderzoek naar informatie en alleen door twee, daartoe gemachtigde, ambtenaren van de gemeente.

 

Beleidsregel 8: De gemeente verzoekt nabestaanden om de uitvaart te regelen.

 

Beleidsregel 9: In afwijking van beleidsregel 8 worden nabestaanden in detentie of wonende in het buitenland buiten de aangrenzende buurlanden niet benaderd om de uitvaart te regelen.

 

Fase 2: Rondom uitvaart.

 

Beleidsregel 10: De gemeente houdt rekening met de wens van de overledene indien deze tijdig bekend is en voor zover dit redelijkerwijs kan worden gevergd.

 

Beleidsregel 11: Lijkbezorgingen in opdracht van de gemeente vinden in beginsel plaats in de vorm van een crematie.

 

Beleidsregel 12: De gemeente kan in afwijking van beleidsregel 11 overgaan tot begraving in een algemeen graf op een gemeentelijke begraafplaats.

 

Beleidsregel 13: Bij een begrafenis van gemeentewege op een gemeentelijke begraafplaats blijft in beginsel de gemeente rechthebbende op het graf.

 

Beleidsregel 14: De gemeente geeft de uitvaartverzorger opdracht de uitvaart op zich te nemen en te onderzoeken of er sprake is van een (uitvaart)verzekering.

 

Beleidsregel 15: De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wlb betreffende een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

 

Fase 3: na de uitvaart.

Beleidsregel 16: De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen.

 

Beleidsregel 17: De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap.

 

Beleidsregel 18: De gemeente verrekent, voor zover mogelijk, de kosten van de uitvaart met inkomsten uit uitkeringen, voor zover de gemeente zelf uitkeringsverstrekker is.

 

Beleidsregel 19: De gemeente verhaalt kosten voor de lijkbezorging op bloedverwanten tot en met de tweede graad.

 

Beleidsregel 20: De gemeente ziet af van verhaal op nabestaanden, indien het verhalen een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande(n) teweegbrengt.

 

Beleidsregel 21: De gemeente maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwd kinderen.

 

Beleidsregel 22: De gemeente schakelt het Rijksvastgoedbedrijf in voor de afwikkeling van onbeheerde nalatenschappen.