Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oisterwijk

Vergunningenbeleid

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOisterwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVergunningenbeleid
CiteertitelVergunningenbeleid
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-02-2023nieuwe regeling

29-01-2019

gmb-2023-46690

68713

Tekst van de regeling

Intitulé

Vergunningenbeleid

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk (hierna: het college),

 

gelezen het voorstel van de afdeling AOV met zaaknummer 68713;

 

gelet op het bepaalde in artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor);

 

overwegende dat:

 

  • de Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (Wet VTH) in 2016 in werking is getreden;

  • het doel van de Wet VTH een veilige en gezonde leefomgeving door het bevorderen van de kwaliteit is;

  • naast de wet VTH ook het Besluit VTH (Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht) van belang is, dat op 1 juli 2017 in werking is getreden en het Besluit VTH betrekking heeft op verbetering van vergunningverlening, toezicht en handhaving;

  • in artikel 7.2 van het Bor de verplichting tot het opstellen van vergunningenbeleid (uitvoeringsbeleid) is vastgelegd;

  • in het vierde lid van artikel 7.2 van het Bor is bepaald dat het uitvoeringsbeleid gebaseerd moet zijn op toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering;

  • het Vergunningenbeleid bijdraagt aan het goed en professioneel uitvoeren van de VTH-taken;

  • het Vergunningenbeleid bijdraagt aan invulling van de in artikel 21 van de Grondwet besloten liggende zorgplicht van de overheid voor het milieu;

  • met vaststelling van het ‘Vergunningenbeleid 2019 – 2023’ voldaan wordt aan de wettelijke eisen die aan het vergunningenbeleid worden gesteld.

Besluit:

het vergunningenbeleid vast te stellen.

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het wettelijk kader voor dit beleidsstuk beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de definitie van vergunningverlening en de reikwijdte van dit beleid.

 

1.2 Wettelijk kader

De samenleving verwacht dat de overheid op een professionele wijze sturing geeft aan de fysieke leefbaarheid van de samenleving, de fysieke leefomgeving. Daartoe heeft de overheid een instrumentarium van wet- en regelgeving ter beschikking.

 

De basis

De grondwettelijke basis is te vinden in artikel 21 van de Grondwet, dat luidt: "De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu."

 

Voor de aansturing van de (fysieke) leefbaarheid van de samenleving heeft de overheid sinds 2010 onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ter beschikking en het daaruit voortvloeiende Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor).

 

De terreinen waar bovenstaande wetgeving betrekking op heeft, zijn onder meer ruimtelijke ordening, bouw, sloop, milieu en brandveiligheid.

 

Wet VTH

In 2016 is de Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (Wet VTH) in werking getreden. Het doel van deze wet is een veilige en gezonde leefomgeving door het bevorderen van de kwaliteit. Naast de wet VTH is ook het Besluit VTH (Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht) van belang, dat op 1 juli 2017 in werking is getreden. Dit besluit heeft betrekking op verbetering van vergunningverlening, toezicht en handhaving. In dat kader is een drietal zaken van belang: kritieke massa, procescriteria en inhoud en prioriteiten.

 

  • Kritieke massa

  • Het fundament van kwaliteit is het afleveren van een zo goed mogelijk product. Hiervoor is vakmanschap nodig. De criteria voor kritieke massa adresseren dit vakmanschap in termen van voldoende opleiding, ervaring, kennis en het onderhouden en borgen daarvan. Organisaties die aan deze criteria voldoen moeten in de kern in staat zijn om kwalitatief goede producten te leveren. Voorbeelden zijn eisen aan deskundigheid in constructieve veiligheid en bodem en bouwstoffen.

 

  • Procescriteria

  • De procescriteria beschrijven de eisen die gesteld worden aan de beleidscyclus. Het voldoen aan de procescriteria borgt een gesloten cyclus, die begint met het opstellen van het beleid (het strategisch beleidskader) en via de uitvoering eindigt met het bijstellen van beleid. Voorbeelden zijn een strategisch beleidskader voor prioriteitenstelling en meetbare doelstellingen voor vergunningverlening en het borgen van personele en financiële middelen.

 

  • Inhoud en prioriteiten

  • Voor inhoud en prioriteiten is een inhoudelijke ondergrens vastgesteld, waarmee de criteria een bepaalde robuustheid is gegeven. De kwaliteitscriteria voor de inhoudelijke kwaliteit en prioriteiten zijn verwerkt in de procescriteria. Voorbeelden zijn een toets- en toezichtsprotocol BWT en landelijke prioriteiten.

In artikel 7.2 van het Bor is de verplichting tot het opstellen van vergunningenbeleid (uitvoeringsbeleid) vastgelegd. Dit uitvoeringsbeleid moet gebaseerd zijn op toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering.

 

Dit beleidsstuk beperkt zich tot de procescriteria en inhoud en prioriteiten. Het onderdeel “kritieke massa” is in de eerste plaats een managementvraagstuk en valt buiten het bestek van dit beleid.

 

Toezicht op uitvoering VTH-taken

Op grond van de Wet Revitalisering Generiek toezicht is de provincie de enige verticale toezichthouder op de gemeente op het gebied van de fysieke leefomgeving (hieronder vallen de taken vergunningverlening, toezicht en handhaving). Het Rijk blijft toezichthouder van de gemeente op het gebied waar de provincies geen taak en expertise hebben, bijvoorbeeld de Drank- en Horecawet. Op grond van voorgenoemde wet wordt er vanuit gegaan dat het eigen bestuur zoveel mogelijk zelf controleert, hiertoe heeft de gemeenteraad eerstelijns toezicht op het college en de burgemeester. De provincie heeft het interbestuurlijk toezicht (tweedelijns toezicht).

 

1.3 Definitie en reikwijdte

Definitie

Onderhavig beleid gaat geheel over de het begrip vergunningverlening. Om dit begrip beter te kunnen begrijpen wordt in deze paragraaf de definitie besproken.

 

Een vergunning is een officiële (noodzakelijke) toestemming van de gemeente om een bepaalde in principe verboden activiteit uit te voeren. Een vergunning is een beschikking: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan (zie artikel 1:3, lid 2, Awb). In de wet is vastgelegd aan welke voorwaarden men moet voldoen om een vergunning te krijgen. Condities van de vergunningverlening zijn vastgelegd in de vergunning.

 

Vergunningen zijn te zien als formele beleidsinstrumenten. Ze worden op landelijk niveau vastgelegd in wet- en regelgeving en op lokaal niveau in verordeningen die door de gemeenteraad vastgesteld worden. Vergunningen zijn verder indirecte beleidsinstrumenten omdat de overheid niet zelf een (uitvoerende) taak op zich neemt, maar overige maatschappelijke actoren toestaat bepaald gedrag te vertonen.

 

Onder vergunning worden in dit beleidsstuk ook de ontheffing en melding geschaard. Een ontheffing is een beschikking waarbij in een individueel geval een uitzondering op een wettelijk verbod of gebod wordt gemaakt. Een melding is een kennisgeving aan het bevoegde gezag.

 

Reikwijdte

Dit beleid heeft uitsluitend betrekking op de vergunningverlening in de fysieke leefomgeving. De taak waar geen directe relatie met de fysieke leefomgeving aanwezig is (bijvoorbeeld belastingen, leerplicht en sociaal domein) maakt geen deel uit van deze beleidsnota.

 

Hieronder worden de beschikkingen waar dit beleid op ziet (kort) nader omschreven:

 

  • 1.

    Wabo

In landelijke wet- en regelgeving zoals de Wabo, is bepaald in welke gevallen burgers, bedrijven en instellingen een omgevingsvergunning nodig hebben. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning kan digitaal via het landelijke omgevingsloket (OLO) aangevraagd worden. Er geldt daarbij een procedure waarop een besluit volgt voor mogelijk meerdere activiteiten. Bij vergunningverlening worden activiteiten preventief getoetst. Hierbij worden de wettelijke (indienings)eisen van onder andere de Wabo, Bor en Mor gehanteerd.

 

Alle milieutaken van het wettelijke basistakenpakket worden voor de gemeente Oisterwijk uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB). Daarbij geldt dat het college altijd het bevoegd gezag is en blijft voor deze taken. Op de uitvoering van deze milieutaken zijn de milieuwetgeving uit de Wabo, de Wet milieubeheer, het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en specifieke besluiten zoals het Besluit bodemkwaliteit, het Vuurwerkbesluit en het Besluit mobiel puin breken van toepassing. Ook voert de OMWB werkzaamheden uit op het gebied van asbestverwijdering. Namens het college neemt de OMWB aanvragen om omgevingsvergunning en meldingen voor de activiteit milieu in behandeling en bereidt deze voor. Jaarlijks wordt in samenwerking met de gemeente Oisterwijk een uitvoeringsprogramma opgesteld en wordt gerapporteerd over de uitgevoerde werkzaamheden.

 

  • 2.

    Brandveiligheid

Om de kans op brand in gebouwen, en de gevolgen daarvan, te beperken worden aan gebouwen en het gebruik ervan brandveiligheidseisen gesteld. Deze eisen zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012. De brandweer adviseert in het geval van vergunningen en meldingen brandveilig gebruik, niet alleen bij bouwwerken maar ook bij bijvoorbeeld evenementen. In het geval van bouwaanvragen en brandveilig gebruik gaat het om compartimentering van het gebouw om ontstane branden te isoleren en daarnaast om brandblusmiddelen en maatregelen die ervoor moeten zorgen dat personen in het geval van brand zo snel en veilig mogelijk kunnen vluchten.

 

  • 3.

    Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om regels te stellen voor de openbare ruimte in het kader van leefbaarheid en openbare orde en veiligheid. Deze gemeentelijke regelgeving is opgenomen in de APV. Voor verschillende activiteiten bestaat een vergunningplicht of een bevoegdheid voor college of burgemeester om ontheffing te verlenen van een in de APV gesteld verbod. Het gaat vooral om onderwerpen en activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden, bijvoorbeeld organiseren van een evenement, kappen van een boom, aanleggen van een inrit en plaatsen van een container op de weg.

 

  • 4.

    Drank- en Horecawet (DHW)

De burgemeester is het bevoegd gezag als het gaat om het verstrekken van vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet. Horecabedrijven waar alcohol verstrekt wordt voor gebruik ter plaatse (cafés, restaurants, sportkantines, etc.) mogen niet in werking zijn zonder vergunning. Dat geldt ook voor slijterijen waar sterk alcoholische drank (meer dan 15% alcohol) verkocht wordt. Daarnaast worden er ook ontheffingen verleend, bijvoorbeeld in verband met het tijdelijk verstrekken van alcohol. Dit gaat vaak samen met evenementen. Het toetsingskader voor aanvragen op grond van de DHW is vastgelegd in de wet. Vaak wordt ook aandacht besteed aan de Wet Bibob. Hoewel deze vergunningen niet behoren tot de wabo-vergunningen besteden wij hier in dit beleid toch kort aandacht aan.

 

  • 5.

    Overig

Naast vergunningen in bovenstaande domeinen worden ook vergunningen en toestemmingen verleend op grond van bijzondere wetten en lokale regelgeving. Denk daarbij aan vergunningen die verstrekt worden in het kader van de Wet op de kansspelen (veelal speelautomaten en loterijen) en standplaatsen op grond van de Marktverordening en het standplaatsenbeleid. Ook worden er diverse parkeervergunningen en –ontheffingen verleend. Deze vergunningen maken vooralsnog slechts beperkt onderdeel uit van deze nota.

Hoofdstuk 2 Vergunningverlening:een programmatische aanpak

2.1 Inleiding: de Big-8

Nu in hoofdstuk 1 de definitie en de reikwijdte is gegeven, is het van belang om te bespreken wat voor strategische aanpak wij hanteren ten aanzien van vergunningtaken. Daarover gaat dit hoofdstuk. In het omgevingsrecht worden regels gesteld waar de overheden zich aan moeten houden bij het uitvoeren van vergunningverlening. Deze regels zijn opgesteld om de risico’s voor mens en natuur te beperken, zodat de veiligheid en gezondheid niet in het geding komt.

 

Uitvoering van het vergunningenbeleid vindt programmatisch plaats. Programmatisch wil zeggen een planmatige, cyclische aanpak. De processtappen van dit beleid worden weergegeven in onderstaand geprojecteerde figuur, de dubbele regelkring of ook wel Big-8 genoemd. Door het toepassen van de Big-8 wordt vormgegeven aan een Plan-Do-Check-Act-cyclus. De bovenste kring vormt het beleid, en de onderste kring de uitvoering en monitoring.

 

 

De cyclus van de Big-8 zal uiteindelijk tot drie samenhangende documenten leiden. Het vergunningenbeleid (onderhavig beleid, eens per vier jaar), een uitvoeringsprogramma en een evaluatie (beide jaarlijks).

 

2.2 Beleidskader vergunningenbeleid

Om tot een vergunningenbeleid te komen moeten een aantal stappen worden genomen. De gestelde missie wordt bereikt door een analyse te maken en deze vervolgens te verwerken in een strategie. Hieronder is een figuur toegevoegd ter verduidelijking van het geheel.

De analyse zal bestaan uit een omgevingsanalyse en een probleemanalyse. De omgevingsanalyse zal inzicht bieden in de beginselen waar we rekening mee moeten houden. Wat de (landelijke) ontwikkelingen zijn op het gebied van vergunningverlening en de bestuurlijke wensen/visie in relatie tot de missie. Op basis van de kwaliteitscriteria moet het bevoegd gezag handelen op grond van een probleemanalyse om sturing te geven aan haar inspanningen op het gebied van vergunningverlening en het afhandelen van meldingen. De probleemanalyse vormt dan ook de basis voor het stellen van prioriteiten en in samenhang met de omgevingsanalyse het formuleren van doelstellingen voor het beleid en het uiteindelijk vaststellen van de uitvoeringsprogramma’s.

 

In de strategie worden doelstellingen geformuleerd die gebaseerd zijn op wat in het analytische gedeelte naar voren is gekomen. Daarnaast wordt de uitvoeringsstrategie besproken. Hoe komen wij tot de doelstellingen en hoe zijn de vergunningverlenende handelingen geborgd.

Hoofdstuk 3 Vergunningverlening: een analyse

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt op het gebied van vergunningverlening. Allereerst zal aandacht worden besteed aan een tweetal algemene beginselen en aan landelijke ontwikkelingen. Daarna wordt meer ingezoomd op lokaal niveau (bestuurlijke wensen). Tevens wordt gekeken naar een probleemanalyse gebaseerd op aantallen. Deze analyses zullen vervolgens in het volgende hoofdstuk tot een strategie leiden.

 

3.2 Omgevingsanalyse: twee beginselen in het kader van vergunningverlening

In het kader van de vergunningverlening spelen de bestuursrechtelijke beginselen ‘lex silencio positivo’ en ‘scheiding van taken’ een belangrijke rol. Deze beginselen worden hieronder toegelicht.

 

Lex silencio positivo

De ‘lex silencio positivo’ (hierna: LSP) is de van rechtswege verleende vergunning: als een gemeente bij een vergunningaanvraag te laat of niet reageert, dan wordt de vergunning stilzwijgend verleend. Doel van de invoering van de LSP was de regeldruk verminderen en de dienstverlening aan bedrijven en burgers verbeteren. De LSP is van toepassing op alle wabo-vergunningen die met de reguliere procedure moeten worden voorbereid. De gemeente kan voor vergunningstelsels die niet onder de Dienstenrichtlijn vallen bepalen dat de LSP niet van toepassing is. Dit is bijvoorbeeld in de APV het geval voor de verlening van een vergunning voor de organisatie van een evenement.

 

In de Omgevingswet zal de LSP niet meer bestaan. Onder de Omgevingswet kan men gebruik maken van de regeling dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen om een bestuursorgaan dat niet of te laat reageert tot besluitvorming te bewegen.

 

Scheiding van taken

Voor de uitvoering van de taken op VTH gebied voldoet de gemeente aan de wettelijke eisen betreffende de scheiding tussen vergunningverlening en handhaving. Op grond van het Besluit omgevingsrecht is functiescheiding op persoonsniveau vereist tussen de processen vergunningverlening enerzijds en toezicht en handhaving anderzijds.

 

3.3 Omgevingsanalyse: (landelijke) ontwikkelingen

In deze paragraaf worden (recente en toekomstige) ontwikkelingen besproken die invloed hebben op de uitvoering van de VTH-taken.

 

Recente ontwikkelingen

  • 1.

    Vergunningvrij bouwen (2014)

Aanpassing van het Bor, waardoor meer bouwwerken kunnen worden opgericht zonder omgevingsvergunning. In verband daarmee wel meer informatieverstrekking naar de burger.

 

  • 2.

    Vierde tranche activiteitenbesluit en activiteitenregeling milieubeheer (2016)

Verschuiving van categorieën van inrichtingen. Dit heeft invloed op het aantal te verwachten vergunningsaanvragen en het aantal te verwachten meldingen.

 

  • 3.

    Schaarse vergunningen (2016)

Schaarse vergunningen zijn vergunningen waarvan het aantal beperkt is. Hierdoor kunnen er meer gegadigden zijn dan vergunningen. Bekende voorbeelden zijn de vergunning voor een speelautomatenhal en de (markt)standplaatsvergunningen. In november 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat op grond van het gelijkheidsbeginsel, op het moment dat er ruimte ontstaat een schaarse vergunning te verlenen, andere ondernemers in beginsel de mogelijkheid moet worden geboden mee te dingen naar die vergunning.

 

  • 4.

    Wet natuurbescherming (2017)

Sinds 1 januari 2017 is de provincie het bevoegd gezag voor gebieds- en soortenbescherming. Alle natuuronderdelen in de Wabo worden sindsdien getoetst door de provincie Noord-Brabant.

 

  • 5.

    Besluit Brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (2018)

Dit besluit is op 1 januari 2018 in werking getreden en vervangt voor een overgroot deel de gemeentelijke brandbeveiligingsverordening. Dit besluit heeft ook betekenis voor evenementen.

 

Toekomstige ontwikkelingen

  • 1.

    Omgevingswet (2021)

De omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2021 in werking. Deze wet beoogt een verregaande vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving, door tientallen wetten en honderden regels te bundelen in één nieuwe wet. De wet betekent een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels op het terrein van water, lucht, bodem, natuur, infrastructuur, gebouwen en cultureel erfgoed.

 

  • 2.

    Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

Ook de bouwplantoetsing en het bouwtoezicht is in ontwikkeling. Dit wetsvoorstel heeft aanzienlijke gevolgen voor gemeenten. De gemeente toetst in het voorgenomen stelsel niet langer aan bouwtechnische voorschriften (Bouwbesluit) en houdt geen toezicht meer op het bouwen tijdens de bouw wat betreft de naleving van die voorschriften. Omdat er veel kritiek is op het wetsvoorstel, is het op dit moment onduidelijk of deze wet ongeschonden de eindstreep haalt. Inwerkingtreding wordt in ieder geval niet voor 2021 voorzien.

 

  • 3.

    EPC wordt BENG (2020)

De energieprestatie van een nieuw gebouw geeft aan hoe energiezuinig de woning of het utiliteitsgebouw is. De eisen aan de energieprestatie worden regelmatig aangescherpt. De energieprestatie wordt nu nog uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Per 1 januari 2020 wordt de EPC voor nieuwbouw vervangen door BENG-eisen.

 

3.4 Omgevingsanalyse: bestuurlijke visie

Algemeen

De gemeente Oisterwijk bestaat uit drie kernen met elk hun eigen identiteit. Oisterwijk trekt door de chique winkels en allure een eigen publiek uit de wijde omgeving. De Lind, het centrum van Oisterwijk, heeft een ruim aanbod aan horecagelegenheden afgewisseld met historische gebouwen (monumenten) en culturele voorzieningen. Het centrum is een beschermd stads- en dorpsgezicht. Moergestel onderscheidt zich als fietsdorp dat perfect aansluit bij het aantrekkelijke buitengebied en Heukelom typeert zich met de kernwoorden rust, wandelen en kleinschaligheid.

 

De gemeente telt ongeveer 26.000 inwoners en heeft een oppervlakte van ongeveer 65 km². Daarvan bestaat circa 2% uit water. De gemeente Oisterwijk is van oudsher een gemeente waarin de schoen-, leder- en meubelindustrie een belangrijke rol speelde.

 

Oisterwijk heeft als bijnaam ‘de parel in ’t groen’ en geldt als een toeristische trekpleister vanwege de vele bossen en vennen, zoals de natuurgebieden ‘De Oisterwijkse Bossen en Vennen’ en ‘De Kampina’. De natuurgebieden van Oisterwijk sluiten aan bij een reeks natuurgebieden in aangrenzende dorpen en vormen zo een deel van ‘Het Groene Woud’, een nationaal park in de driehoek Eindhoven-Tilburg-'s-Hertogenbosch.

 

In de gemeente Oisterwijk zijn 4 bedrijventerreinen: De Sonman en Stokeind in Moergestel en Laarakkers en Kerkhoven in Oisterwijk. De totale oppervlakte is 135 hectare.

 

Visie vergunningverlening en dienstbaarheid

Het gemeentebestuur vindt een goed ondernemersklimaat van groot belang. Een gezond en bloeiend bedrijfsleven is immers noodzakelijk voor behoud en versterking van de werkgelegenheid. De gemeente Oisterwijk vindt het belangrijk om ruimte te bieden aan economische initiatieven en geen onnodige barrières op te werpen. De gemeente streeft tevens een voldoende gevarieerd voorzieningenniveau na.

 

Ook de komende jaren zal het accent van het beleid op het beheersbaar houden en terugdringen van bestaande en het voorkomen van nieuwe grotere omgevingsrisico’s liggen. De gemeentelijke inzet zal zich concentreren op de meest risicovolle situaties. Door aandacht te geven waar nodig zetten wij ons het meest dienstbaar in.

 

Mede gelet op de aankomende Omgevingswet heeft de gemeente de wens om de dialoog met de omgeving aan te gaan bij ruimtelijke initiatieven. Daarnaast is een cultuurverandering nodig. Daartoe zal de gemeente gaan experimenteren om op een andere manier met vraagstukken in het fysieke domein om te gaan.

 

Ten slotte vindt het gemeentebestuur heldere communicatie bij de behandeling van vergunningaanvragen en het afhandelen van meldingen belangrijk.

 

In de nota van aanbieding bij de begroting 2019 heeft het college dit als volgt verwoord:

  • “Als overheid zijn we een overheid van de inwoner. We zijn er natuurlijk voor de inwoner, gelet op onze wettelijke en dienstverlenende taken. Maar het liefst zijn we van de inwoner. Een overheid die luistert, faciliteert, stimuleert en waar nodig regisseert. Daarbij staat het algemeen belang voorop. Dat betekent dat niet iedere inwoner gelijk krijgt, maar wel dat het (eigen) gelijk van iedere inwoner gehoord wordt.

 

  • Inwoners verwachten een slagvaardige overheid. Langdurige onzekerheid over besluiten die genomen moeten worden, is ergerlijk. Dan liever een negatief besluit dat duidelijkheid schept, zeggen veel mensen.”

3.5 Probleemanalyse: soorten, aantallen en prioritering

Soorten en aantallen

Op basis van de kwaliteitscriteria moet het bevoegd gezag handelen op grond van een probleemanalyse om sturing te geven aan haar inspanningen op het gebied van vergunningverlening en het afhandelen van meldingen. De probleemanalyse vormt dan ook de basis voor het stellen van prioriteiten en in samenhang met de omgevingsanalyse de basis voor het formuleren van doelstellingen voor het beleid en het uiteindelijk vaststellen van de uitvoeringsprogramma’s.

 

De probleemanalyse geeft een beschrijving van hoe wij op dit moment vergunningverlening uitvoeren. De probleemanalyse heeft een aantal verplichte onderdelen:

  • 1.

    aantal te verwachten vergunningaanvragen en meldingen;

  • 2.

    inzicht in type bouwwerk/aard van de inrichting;

  • 3.

    aard en complexiteit van de aanvragen;

  • 4.

    benodigde capaciteit.

Bovenstaande gegevens worden gebruikt voor de raming van de benodigde capaciteit uitgaande van de taken en de benodigde kritieke massa. Tevens wordt op basis van deze gegevens het uitvoeringsprogramma voor vergunningverlening opgesteld. Op deze manier kan er sturing worden gegeven aan de vergunningverlening.

 

Met het herstel van de economie de afgelopen jaren, is het aantal (bouw)initiatieven fors toegenomen. In 2017 en 2018 zijn de hierna genoemde aantallen vergunningaanvragen en meldingen ingediend.

 

Aanvragen vergunningen Wabo

Type vergunning/melding

2017

2018

Enkelvoudige omgevingsvergunning (regulier)

355

186

Meervoudige omgevingsvergunning (regulier)

45

51

Enkelvoudige omgevingsvergunning (uitgebreid)

2

2

Meervoudige omgevingsvergunning (uitgebreid)

2

4

Melding brandveilig gebruik

3

5

Milieumelding

57

50

Kapvergunning (APV)

144

35

Sloopmelding

151

138

 

Aanvragen vergunningen APV/bijzondere wetten

Type vergunning/melding

2017

2018

Evenementenvergunning- en melding

151

152

Drank- en horecavergunning

12

15

Drank- en horecavergunning (melding leidinggevenden)

13

8

Melding incidentele festiviteit

18

17

Ontheffing sluitingsuur (jaarwisseling)

3

4

Terrasvergunning

19

16

Speelautomatenvergunning

21

23

Vergunning plaatsen driehoeks- en sandwichborden

30

49

Overige vergunningen/meldingen

8

8

 

Prioriteitstelling

In kwantitatieve zin kan er geen prioritering plaatsvinden. Vergunningverlening is een vraag gestuurd proces waar de gemeente geen invloed op heeft. Een ingekomen vergunningaanvraag moet nu eenmaal binnen de wettelijke termijnen worden afgehandeld.

 

Wel moeten met vergunningverlening gepaard gaande risico’s beheersbaar en controleerbaar zijn. Het vaststellen van de niveaus (de diepgang) waarop vergunningaanvragen worden getoetst, de aspecten waarop wordt getoetst en het vastleggen daarvan in protocollen maken die risico’s beheersbaar.

Hoofdstuk 4 Vergunningverlening: een strategische aanpak

4.1 Algemeen

Onder vergunningaanvragen en meldingen vallen in dit kader de aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, (tijdelijke) planologische afwijking, aanleggen, brandveiligheid, slopen, monumenten, milieu, kappen, inritten en opslag openbare ruimte. Hierbij geldt voor de activiteit milieu en asbestverwijdering door bedrijven dat die door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) worden beoordeeld conform het vastgestelde GUK (gemeenschappelijk uitvoeringskader). Tevens heeft deze aanpak betrekking op aanvragen voor een evenementenvergunningen en drank- en horecavergunning.

 

4.2 Doelstellingen

In hoofdstuk 2 is een missie geformuleerd die luidt:

“Dienstbaar en duurzaam handelen door in goede communicatie met de burger en partners tot een gedragen uitkomst te komen van hetgeen gewenst, onder voorwaarde dat de kwaliteit gewaarborgd is en er geen afbreuk wordt gedaan aan het algemeen belang zijnde democratisch tot stand gekomen wet- en regelgeving, de veiligheid en de fysieke leefomgeving."

 

Gelet op deze missie en op basis van de in hoofdstuk 3 gemaakte analyse kunnen de volgende doelstellingen geformuleerd worden:

 

  • Het beoordelen van vergunningaanvragen en meldingen gebeurt in ieder geval conform het bodemniveau zoals vastgelegd in de Verordening Kwaliteit vergunningverlening;

  • Vergunningaanvragen en meldingen worden binnen de gestelde wettelijke termijnen beoordeeld en afgehandeld, het proces (zie I:Processen/procesbeschrijvingen/(p) beleidsuitvoering/verstrekken vergunningen/omgevingsvergunning) is daarop afgestemd en wordt voortdurend op efficiency en effectiviteit gemonitord en indien nodig aangepast;

  • Om (omgevings)risico’s zoveel als mogelijk te beperken vormen veiligheid, gezondheid en duurzaamheid de belangrijkste beoordelingskaders bij de uitvoering van het vergunningenbeleid. Daarvoor is een toetsingsprotocol vastgesteld (bijlage 1);

  • Vergunningaanvragen en meldingen gebaseerd op de APV en de Drank- en Horecawet worden getoetst aan de van toepassing zijnde wetgeving en het daarvoor vastgelegde beleid in de gemeente Oisterwijk;

  • Om ruimte te bieden aan (economische) initiatieven moeten geen onnodige barrières worden opgeworpen;

  • Heldere communicatie is noodzakelijk.

4.3 Acties en prestatie-indicatoren

Om de doelstellingen te halen worden de volgende acties uitgevoerd:

  • 1.

    Onderzocht wordt of op sommige gebieden (aangepast) beleid noodzakelijk is dan wel deregulering gewenst is. In ieder geval wordt de APV grondig herzien;

  • 2.

    Om de proceduretijd te verkorten en de efficiency te verbeteren heeft (verdergaande) mandatering voortdurend de aandacht;

  • 3.

    De leesbaarheid van de vergunningen wordt verbeterd;

  • 4.

    Om de kwaliteit van de (omgevings)vergunningen te waarborgen, vindt interne audit plaats.

Om te monitoren of de doelstellingen gehaald worden zijn daarnaast de volgende prestatie-indicatoren opgesteld:

  • 1.

    Aantal vergunningen verleend binnen de wettelijke beslistermijn:

    • omgevingsrecht: minimaal 95%;

    • APV/DHW: minimaal 90%;

  • 2.

    Aantal vergunningen van rechtswege verleend:

    • maximaal 2% van het totaal aantal vergunningen waarvoor de reguliere procedure geldt;

  • 3.

    Aantal dossiers waar een dwangsom is betaald wegens niet tijdig beslissen:

    • maximaal 2;

  • 4.

    Aantal verleende/geweigerde vergunningen dat bij bezwaar en/of beroep in stand blijft:

    • minimaal 90%;

4.4 Uitvoering

Nu in dit hoofdstuk doelstellingen zijn geformuleerd wordt in deze paragraaf ingegaan op de aanpak. Binnen welke kaders voeren wij de taken uit?. Daarnaast wordt in de jaarlijkse uitvoeringsprogramma's dieper ingegaan op de uitvoering van de doelstellingen.

 

Besproken worden de op grond van de Wabo te behandelen vergunningaanvragen. Voor de behandeling en toetsing van vergunningen op basis van de APV en bijzondere wetten wordt verwezen naar reeds vastgesteld beleid.

 

Vergunningaanvragen worden beoordeeld vanuit de benodigde disciplines en afhankelijk van de aangevraagde activiteit vindt samenwerking plaats met diverse interne en externe adviseurs.

 

  • 1.

    Wet Bibob

De Bibob-toets wordt gedaan op basis van het vastgestelde Bibob-beleid. In dit beleid is vastgelegd in welke gevallen een Bibob-toets gedaan wordt. De stukken worden door de casemanager als aanvulling op de aanvraag opgevraagd.

 

  • 2.

    Algemene basis voor verlening omgevingsvergunning

Uitgangpunt bij de verlening van vergunningen is dat burgers en bedrijven verantwoordelijk zijn voor het indienen van goede en volledige aanvragen. De aanvraag vormt immers de basis voor de te verlenen vergunning. We houden ons bij de taakuitvoering aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel en toetsen aan objectieve richtlijnen. We hebben de taak om de verschillende belangen vanuit de verschillende disciplines te coördineren. Bij elke aanvraag heeft één behandelend ambtenaar de regie (casemanager). De klant beschikt hierdoor over één vast aanspreekpunt. Het eerste aanspreekpunt zorgt voor adviezen vanuit de betrokken disciplines en ziet toe op het integrale karakter van de vergunning.

 

De formeel juridische basis voor het verlenen van vergunningen is vastgelegd in regelgeving. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Bor zijn meerdere activiteiten inmiddels vergunningsvrij en zijn de (wettelijke) afwijkingsmogelijkheden aanzienlijk verruimd (artikel 4 bijlage II Bor). Desalniettemin wordt in het licht van meer ruimte voor ondernemerschap en een vermindering en vereenvoudiging van regels gestreefd naar meer flexibele en regelarmere bestemmingsplannen. Als een aanvraag niet past binnen het van toepassing zijnde bestemmingsplan, wordt de aanvraag in een multidisciplinair overleg (bouwplanoverleg) besproken en getoetst. Bij een positieve uitslag wordt geadviseerd hoe aan de aanvraag verder medewerking verleend kan worden. Dit kan plaatsvinden door aanpassing van het betreffende bestemmingsplan, het toepassen van een uitgebreide afwijkingsprocedure, het toepassen van een wettelijke afwijkingsbevoegdheid voor kruimelgevallen (artikel 4 bijlage II Bor) en eventueel aanpassing van andere relevante gemeentelijke (beleids)kaders op dit gebied.

 

De gemeenteraad van Oisterwijk heeft besloten dat per 1 juli 2013 voor het gehele grondgebied van Oisterwijk geen redelijke eisen meer van toepassing zijn. In aanvulling op dit raadsbesluit heeft de raad op 16 april 2015 voor een aantal nieuwe ontwikkelingen een welstandsnota vastgesteld. Dit betekent dat in veel gevallen bouwplannen niet preventief getoetst hoeven te worden aan redelijke eisen van welstand.

 

De basiswerkwijze voor het verlenen van een omgevingsvergunning is vastgelegd in de applicatie Key2Vergunningen, waarbij de processtappen worden doorlopen en wordt aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is.

 

  • 3.

    Toetsing aan Bouwbesluit

De gemeente is in de meeste gevallen verantwoordelijk voor het afhandelen van aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In dat kader wordt een bouwplan onder andere getoetst aan de technische voorschriften van het Bouwbesluit. Alle eisen toetsen is onmogelijk maar ook onwenselijk. Ook vraagt niet elk bouwwerk om dezelfde toetsing en niet alle voorschriften zijn van toepassing op ieder bouwwerk.

 

Door het werken met toetsingsprotocollen worden de risico’s zoveel als mogelijk afgedekt. Feit is dat er ten aanzien van de toetsing van vergunningaanvragen voor de activiteit bouwen gemotiveerd keuzes mogen en moeten worden gemaakt en prioriteiten worden gesteld.

 

De gemeente Oisterwijk heeft daarom het Oisterwijkse kwaliteitsmodel Bouwbesluittoets opgesteld (bijlage 1).

 

  • 4.

    Toetsing aan bouwverordening

De gemeenteraad is verplicht een bouwverordening vast te stellen. In artikel 8 van de Woningwet is bepaald welke voorschriften daarin opgenomen moeten worden. Aangezien steeds meer regelgeving landelijk geregeld is, is het aantal regels in de bouwverordening nog maar minimaal. De verwachting is dat de bouwverordening op termijn helemaal zal verdwijnen. Zolang de bouwverordening echter bestaat, zal iedere aanvraag aan de daarin opgenomen voorschriften moeten worden getoetst.

 

  • 5.

    Beoordelingskader monumenten

Aanvragen om omgevingsvergunningen voor monumenten (het wijzigen ervan) vraagt bijzondere aandacht om te voorkomen dat onomkeerbare schade wordt toegebracht aan cultuurhistorisch erfgoed. Dergelijke aanvragen worden altijd ter advisering voorgelegd aan de monumentencommissie. Verder wordt aangesloten bij de strategie voor aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, aangezien voor vrijwel alle veranderingen aan een monument ook een dergelijke vergunning vereist is.

 

  • 6.

    Milieu

De gemeente Oisterwijk heeft alle taken op het gebied van milieu overgedragen aan de OMWB. Dit betekent dat de OMWB voor de gemeente Oisterwijk alle aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (zowel reguliere als uitgebreide procedure) en alle milieumeldingen beoordeelt en grotendeels in mandaat afhandelt. Alleen als het gaat om een meervoudige aanvraag, is de casemanager van de gemeente Oisterwijk leidend en brengt de OMWB voor het milieudeel een advies uit. Om een goede afstemming en communicatie te borgen, werkt een medewerker van de OMWB gedurende 1,5 dag per week in Oisterwijk.

 

  • 7.

    Meldingen sloop en asbestverwijdering

Toetsing vindt plaats aan de hand van de hiervoor bestemde regelgeving. Deze taak en het toezicht hierop wordt voor de gemeente Oisterwijk uitgevoerd door de OMWB.

 

  • 8.

    Bodem, bouwstoffen en grondstromen

Alle aspecten die hierop betrekking hebben (behandeling meldingen, toezicht en handhaving) worden in mandaat door de OMWB voor de gemeente Oisterwijk uitgevoerd.

 

  • 9.

    Natuurbescherming, flora en fauna

Indien een aanvraag betrekking heeft op de activiteit handelen in of nabij een natuurbeschermingsgebied of indien een activiteit nadelige gevolgen kan veroorzaken voor de aanwezige flora en fauna vanwege verstoring of vernietiging van de habitat van soorten, dan dient een verklaring van geen bedenkingen te worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten van de provincie. De activiteit maakt onderdeel uit van de vergunning. De inhoudelijke toetsing ten aanzien van natuurbescherming en/of flora en fauna vindt plaats door de provincie. De provincie Noord-Brabant heeft deze taak ondergebracht bij de Omgevingsdienst Brabant-Noord (ODBN). De resultaten van deze toets worden opgenomen in de omgevingsvergunning.

 

  • 10.

    Aanleggen van een inrit, vellen van een houtopstand e.d.

Voor aanvragen om omgevingsvergunningen op grond van de Wabo, die als wettelijke basis in lokale verordeningen zijn geregeld (zoals de APV), vindt toetsing plaats op grond van de bepalingen in de lokale verordening. Voor (de aanleg of wijziging van) inritten is in de APV een meldingenstelsel opgenomen en wordt getoetst aan de voorwaarden en richtlijnen die het college voor een uitweg heeft vastgesteld. Van kappen is sprake als een boom of houtopstand geveld wordt of indien er zeer drastisch wordt gesnoeid. Enkele jaren geleden heeft de raad van Oisterwijk besloten een duurzaam en eenduidig beleid vast te stellen voor waardevolle bomen en mede daarmee de regeldruk voor het kappen van bomen te verminderen. Dit heeft geleid tot aanpassing van de regels in de APV en het opstellen van een kaart (Groene Kaart) met bijbehorend register waarop alle beschermde houtopstanden zijn opgenomen. Alle waardevolle bomen in de gemeente krijgen daarmee de noodzakelijke bescherming. Voor het kappen van de overige bomen is geen vergunning noodzakelijk.

 

  • 11.

    Brandveilig gebruik

De toets op de aspecten die betrekking hebben op het brandveilig gebruik van een bouwwerk wordt, in het geval van complexe en risicovolle aanvragen, uitgevoerd door de regionale brandweerorganisatie die onderdeel is van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. De eenvoudiger gevallen worden getoetst en beoordeeld door de behandelende vergunningverleners. Deze toets vindt plaats op grond van het Bouwbesluit 2012 of de brandbeveiligingsverordening gemeente Oisterwijk 2012 (dit laatste wanneer de aanvraag geen betrekking heeft op een bouwwerk, bijvoorbeeld tenten op een evenemententerrein).

Aldus besloten in de vergadering van het college op 29 januari 2019

de secretaris,

Ineke Depmann

de burgemeester,

Hans Janssen

Bijlage 1 Oisterwijks kwaliteitsmodel Bouwbesluittoets

 

Samenvatting

Op 24 juni 2007 is door het college het “Oisterwijks Kwaliteitsmodel Bouwbesluittoets 2007” vastgesteld. Het Kwaliteitsmodel vormt het kader voor de ambtelijke toets van de regels van het Bouwbesluit.

Het is bekend dat het niet werkbaar is om een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen compleet en met 100% diepgang te toetsen en te controleren op alle eisen van het Bouwbesluit. De wetgever verplicht de bouwer om volgens deze technische voorschriften te bouwen. De gemeentelijke overheid heeft tot taak om binnen het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te toetsen of dit het geval is. Sinds de wijziging van de woningwet in 2007 (vervangen door de Wabo sinds 2010) wordt aan de gemeente een beleidsmarge gegeven voor de diepgang van de toetsing. Gelijktijdig wordt de verantwoordelijkheid meer en meer gelegd bij de bouwer (aanvrager van de vergunning).

 

Actualisatie

Op 1 april 2012 is het Bouwbesluit 2012 in werking getreden. De laatste wijzigingen zijn op 1 januari 2013 in werking getreden en zijn meegenomen met deze actualisatie.

De invoering van het nieuwe Bouwbesluit 2012 heeft geleid tot de noodzaak om het Kwaliteitsmodel te actualiseren. In het Bouwbesluit 2012 is een groot aantal voorschriften over het (ver)bouwen, gebruiken en slopen van gebouwen en andere bouwwerken samengevoegd. Het Bouwbesluit 2012 vervangt het Bouwbesluit 2003, het Gebruiksbesluit en een aantal voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordening. Het Bouwbesluit 2012 bevat ook enkele nieuwe voorschriften.

 

1. Inleiding

Het Bouwbesluit bevat honderden regels. Aanvragen om omgevingsvergunning worden niet altijd systematisch getoetst aan deze regels en ook is het niet steeds inzichtelijk wat er getoetst wordt. Als gevolg hiervan is bij veel gemeenten de behoefte aan een inzichtelijk en gebruiksvriendelijk systeem waarmee aanvragen systematisch en éénduidig getoetst kunnen worden aan het Bouwbesluit. Dit heeft er in 2007 toe geleid dat de gemeente Oisterwijk (zoals veel andere gemeenten) het niveau en de kaders van de toets aan het Bouwbesluit heeft vastgelegd in een kwaliteitsmodel. Het College heeft hiertoe op 24 juni 2007 het “Oisterwijks kwaliteitsmodel Bouwbesluittoets 2007” vastgesteld.

 

WABO en Woningwet

Sinds 1 april 2007 is sprake van een weigeringsgrond als er naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is gemaakt dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit. Dit is onveranderd gebleven sinds de invoering van de WABO in 2010. Vóór 2007 moest een aanvraag geweigerd worden als niet voldaan werd aan de voorschriften van het Bouwbesluit.

Voornoemde wijziging heeft de mogelijkheid geboden om daar waar mogelijk flexibeler om te gaan met de inhoud van de Bouwbesluittoets. Dit geldt ook voor de indieningsvereisten van een aanvraag om omgevingsvergunning voor de deelactiviteit bouwen. Hierdoor zijn de differentiaties die gekozen zijn juridisch te verantwoorden. De werkelijke verantwoordelijkheid wordt bij de aanvrager van de omgevingsvergunning gelegd.

 

Bouwbesluit 2012

In april 2012 is het nieuwe Bouwbesluit in werking getreden. In het bouwbesluit 2012 is een groot aantal voorschriften veranderd, aangepast en aangevuld. Verder zijn het Gebruiksbesluit (met regels ten aanzien van brandveiligheid) en de bouwverordening geïntegreerd in het Bouwbesluit. Op 1 januari 2013 is wederom een aantal wijzigingen in het Bouwbesluit doorgevoerd.

 

Actualisatie

Het nieuwe Bouwbesluit in combinatie met de WABO maken het noodzakelijkk om het toetsingsprotocol te actualiseren.

 

2. Oisterwijks Kwaliteitsmodel Bouwbesluittoets

2.1. Het model

 

TOETSINGSCORE = EFFECT X KANS + BESTUURLIJKE PRIORITEIT

 

In het kwaliteitsmodel zijn de variabelen Effect en Kans benoemd. Daarnaast is ook naar het rendement van de toetsing gekeken.

In het Oisterwijks Kwaliteitsmodel betekent ‘rendement’ ook efficiency. Het kan voorkomen dat de toetsingscore bepaald met de formule erg hoog uitkomt, maar dat een werkelijke toets op voorhand erg inefficiënt en soms haast zinloos is. In het volgende voorbeeld wordt dat duidelijk.

 

Het Bouwbesluit regelt de drinkwatervoorziening in de diverse gebruiksfuncties.

De artikelen hebben betrekking op de verplichting dat “een te bouwen bouwwerk een zodanige voorziening voor drinkwater heeft dat kan worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne”.

 

Om goed aan deze artikelen te kunnen toetsen zou zelfs voor een klein bouwwerk een uitgewerkte en gedetailleerde installatietekening aanwezig moeten zijn. Een administratieve last voor aanvrager bouwvergunning en gemeente. Het rendement van een dergelijke toetsing is ook laag. De markt zal de verantwoordelijkheid in het over grote deel van de gevallen op zich nemen en daarnaast is het veel meer een praktijkkwestie tijdens de bouw dan een onderdeel dat in de fase van de aanvraag bouwvergunning al is uitgewerkt.

 

In het model zijn op basis van het rendement een aantal wijzigingen doorgevoerd waardoor het toetsniveau meestal verlaagd is, maar in sommige gevallen juist verhoogd.

Het rendement kent 4 waarden:

  • normaal rendement: toetsniveau wijzigt niet

  • hoog rendement: toetsniveau wordt 1 niveau hoger dan resultaat uit toetsingscore

  • laag rendement: toetsniveau wordt 1 niveau lager dan resultaat uit toetsingscore

  • rendement nihil: toetsniveau wordt 2 niveaus lager dan resultaat uit toetsingscore

Het aspect rendement is van toepassing op het artikel van het Bouwbesluit maar kan wisselend zijn per gebruiksfunctie.

De weergave van het uiteindelijke toetsniveau is vastgelegd in de risicomatrix Bouwbesluit (zie bijlage).

 

In het voorbeeld van de drinkwatervoorziening komt de toetsingscore als volgt tot stand.

 

Effect = 2 (gemiddeld effect, mogelijk slachtoffers, beperkte tot grote materiële schade)

  • De mogelijkheid op slachtoffers is er vanwege de component hygiëne, de materiële schade kan ontstaan door wateroverlast/lekkage.

Kans = 1 (lage inschatting)

  • De kans dat er met de drinkwatervoorziening iets fout gaat wat het hierboven beschreven effect heeft is gering. In de meeste gevallen zal een installatiebedrijf verantwoordelijk zijn voor dit onderdeel van de bouw.

Bestuurlijke prioriteit = 1 (geen prioriteit)

 

Toetsingscore = Effect x Kans + Bestuurlijke prioriteit = 2 x 1 + 1 = 3

De toetsingscore 3 komt overeen met toetsniveau 2 (visuele toets – kloppen de uitgangspunten?).

 

Rendement: laag (toetsniveau wordt 1 niveau lager dan resultaat uit toetsingscore)

 

Conclusie: afdeling 3.18 van het Bouwbesluit, drinkwatervoorziening heeft een toetsniveau 1 (sneltoets – indien nodig: is het aanwezig?).

 

De aanvrager van een omgevingsvergunning kan volstaan met het op tekening aangeven dat voldaan zal worden aan de voorschriften van afdeling 3.18 van het Bouwbesluit. Een nadere motivatie/uitwerking in dit geval is overbodig.

 

Op deze wijze zijn voor alle artikelen voor alle gebruiksfuncties toetsniveaus vastgesteld. Deze zijn terug te vinden in de matrix toetsniveaus Bouwbesluit Oisterwijk (Zie bijlage 2).

 

2.2. Relatie met het toezichtsprotocol

Het team Toezicht en Handhaving werkt met een toezichtsprotocol. De gekozen systematiek van dit protocol sluit goed aan bij de systematiek van het Oisterwijks Kwaliteitsmodel Bouwbesluittoets. In het toezichtsprotocol wordt onderscheid gemaakt in 4 gebouwtypen, deze typen zijn in dit protocol gekoppeld aan de gebruiksfuncties van het Bouwbesluit (zie tabel hieronder).

 

Aanduiding

Type

Bepalende gebruiksfunctie

A

Wonen

Woonfunctie, logiesfunctie, celfunctie

B

Publiek

Bijeenkomstfunctie, gezondheidszorgfunctie, onderwijsfunctie, sportfunctie, winkelfunctie

C

Bedrijf

Kantoorfunctie, industriefunctie

D

Overig

Overige gebruiksfuncties, bouwwerk geen gebouw zijnde

 

Daarnaast is in het toezichtsprotocol nog een relatie gesteld met de bouwsom.

 

2.3. Bristoets

Bristoets is een webapplicatie waarmee een aanvraag om omgevingsvergunning voor de deelactiviteit bouwen getoetst kan worden aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Behalve de registratie van deze toetsing is het mogelijk om het vastgestelde Oisterwijks Kwaliteitsmodel Bouwbesluittoets te koppelen aan deze applicatie. De software genereert op deze wijze een checklist op maat en geeft aan welke onderdelen op welk niveau getoetst moeten worden. Tevens zijn de van toepassing zijnde Bouwbesluitteksten gekoppeld aan het systeem.

De checklist biedt de mogelijkheid om opmerkingen (memo’s) toe te voegen. Tevens is de checklist op diverse manieren uit te printen zodat een helder rapport ontstaat met daarin de resultaten van de toetsing.

 

3. Evaluatie

Omdat werken met het Oisterwijkse Kwaliteitsmodel Bouwbesluittoets en Bristoets voor de bouwplantoetsers een flinke verandering is geweest, was het van belang om vooraf een evaluatiemoment vast te leggen.

 

De basis is in 2007 gelegd, de niveaus zijn bepaald alsook de wijze van vastlegging (deel 1 en 2 van het protocol). In 2009 en 2010 zijn gedetailleerde invullingen van de wijze van toetsen (deel 3, de werkinstructie / het handboek) opgesteld. Het handboek is in 2011 uitgewerkt en is na de invoering van Bouwbesluit 2012 aangepast. Het protocol is tevens afgestemd op de in 2010 ingevoerde WABO.

 

4. Conclusie

Het Oisterwijkse Kwaliteitsmodel Bouwbesluittoets is een middel om het toetsniveau van de gemeente Oisterwijk aan de regels van het Bouwbesluit inzichtelijk te maken. Behalve dat het inzichtelijk is, is ook telkens te herleiden waarom gekozen is voor een bepaald niveau van toetsing. Dit biedt duidelijkheid voor onze klanten en voor de interne organisatie. Tevens kunnen wij aan derden (bijv. het ministerie van Infrastructuur en Milieu) laten zien dat wij voor de toetsing een duidelijk standpunt innemen. Door het door Bristoets gegenereerd rapport toe te voegen aan het dossier wordt nog eens per dossier inzichtelijk gemaakt dat wij ons hieraan houden.

 

In 2012 hebben de technisch bouwplantoetsers van de team vergunningen deze versie van het protocol geactualiseerd naar aanleiding van de invoering van het Bouwbesluit 2012. Op gedetailleerd niveau is omschreven wat de inhoud van een Bouwbesluittoets voor een concreet geval is. Het protocol samen met de uitwerking (het handboek) zal de indiener van een aanvraag om omgevingsvergunning en de toetser duidelijkheid verschaffen wat er voldoende aannemelijk gemaakt moet worden in relatie tot de toets aan het Bouwbesluit. Het handboek verschaft hierbij ook nog het nodige inzicht op welke wijze dit inzichtelijk kan worden gemaakt. Wij zullen hierbij extra aandacht geven aan onze ‘vaste klanten’ (architecten en bouwkundige adviesbureaus). Op deze wijze zullen wij hen stimuleren om direct een volledige aanvraag in te dienen welke voldoet aan de indieningsvereisten voor een toetsing aan het Bouwbesluit. Uiteraard zal dit leiden tot een kortere doorlooptijd van omgevingsvergunningen, minder vergunningsvoorwaarden, meer duidelijkheid en dus een hogere klanttevredenheid.

 

Bijlage 1: Uitwerking toetsingsprotocol Bouwbesluit

Bijlage 2: Risicomatrix Bouwbesluit Oisterwijk

 

Bijlage 1: Uitwerking toetsingsprotocol Bouwbesluit, behorend bij Oisterwijks Kwaliteitsmodel Bouwbesluit.

 

Bouwbesluit 2012:

Uit te voeren toets per gebruiksfunctie:

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 begripsbepalingen

De functiebeschrijvingen en andere definities moeten in overeenstemming zijn met deze bepalingen.

 

Artikel 1.2. Aantal personen

Indien van toepassing, moet in de aanvraag de tenminste aan te houden aantal personen/ m² verblijfsgebied zijn vastgelegd conform tabel 1.2 van het Bouwbesluit. Dit moet op een aanvraagformulier duidelijk zijn aangegeven.

 

Afdeling 1.5. Gebruiksmelding

In artikel 1.18 zijn de gevallen met een gebruiksmeldingsplicht benoemd.

Indieningsvereisten zijn bepaald onder artikel 1.19. De brandweer zal toetsen of hieraan wordt voldaan.

 

Afdeling 1.7 Sloopmelding - procedure sloopwerkzaamheden

De melding wordt per geval op relevante onderdelen inhoudelijk getoetst. Voorzover van toepassing dient een sloopveiligheidsplan aanwezig te zijn. Een situatietekening met maatvoering van het te slopen onderdeel en een asbestinventarisatierapport type A moet in ieder geval ingediend zijn.

 

2. Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid

 

Afdeling 2.1. Algemene sterkte van de bouwconstructie

De indieningsvereisten zijn vastgelegd in Oisterwijks Kwaliteitsmodel Bouwbesluit.

De toetsing van de voorschriften uit deze afdeling wordt uitbesteed aan externe adviesbureaus.

 

Afdeling 2.2. sterkte bij brand

De volledigheid wordt getoetst door de bouwplantoetser. De brandweer controleert of er ook voldaan wordt aan de gestelde eis volgens NEN6702.

 

Afdeling 2.3. Afscheiding van vloer, trap en hellingbaan

De hoogte van vloerafscheiding en de openingen dienen te worden gecontroleerd op de geveltekeningen ter plaatse van balkons en langs de trap. Op de tekeningen moet de hoogte aangegeven zijn.

 

Afdeling 2.4. Overbrugging van hoogteverschillen

Bij hoogte verschillen groter dan 0,21m moet een trap of hellingbaan aanwezig zijn. Dit moet worden gecontroleerd op de vergunningstekening.

 

Afdeling 2.5. Trap

De werkelijke maten dienen op de tekeningen te zijn aangegeven. Ze moeten voldoen aan de afmetingen in tabel 2.33. Een verwijzing naar het artikel in het Bouwbesluit is niet voldoende.

 

Afdeling 2.6. Hellingbaan

De werkelijke afmetingen moeten op de tekening worden gecontroleerd. Zie artikel 2.43 BB.

 

Afdeling 2.7. Beweegbare constructieonderdelen

Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructieonderdelen dat deze geen hinder veroorzaken bij het vluchten door en bij het gebruik van een aangrenzende openbare ruimte. De draairichting dient te zijn aangegeven op de tekening.

 

Afdeling 2.8. Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie

Dit artikel wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 2.9. Beperking van ontwikkeling van brand en rook

Dit artikel wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 2.10. Beperking van uitbreiding van brand

Dit artikel wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 2.11. Verdere beperking van uitbreiding van brand en beperking van verspreiding van rook

Dit artikel wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 2.12. Vluchtroutes

Dit artikel wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 2.13. Hulpverlening bij brand

Dit artikel wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 2.14. Hoge en ondergrondse gebouwen, nieuwbouw

Dit artikel wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 2.15. Inbraakwerendheid, nieuwbouw

Dit artikel is alleen van toepassing bij woonfuncties.

Deuren, ramen, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen in een uitwendige scheidingsconstructie van een niet-gemeenschappelijke ruimte, die volgens NEN 5087 bereikbaar zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096 bepaalde inbraakwerendheid die voldoet aan de in die norm aangegeven weerstandsklasse 2.

De situering van gevelopeningen en de afmetingen van de openingen moeten gecontroleerd worden. Een verwijzing in de legenda of bestektekst dient minstens aanwezig te zijn.

 

Afdeling 2.16. Veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied, nieuwbouw

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

 

Afdeling 2.17. Aanvullende regels tunnelveiligheid

Dit artikel is alleen van toepassing bij een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m. Indien van toepassing wordt het plan voorgelegd aan de brandweer.

 

Hoofdstuk 3. Technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van gezondheid

 

Afdeling 3.1. Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw

Artikel 3.2 Geluid van buiten

Artikel 3.3. Industrie-, weg- of spoorweglawaai

Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB.

Artikel 3.2 bevat het basisvoorschrift dat een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied een karakteristieke geluidwering van ten minste 20 dB heeft. Dit basisvoorschrift geldt altijd voor de woonfunctie, de bijeenkomstfunctie voor kinderopvang, de gezondheidszorgfunctie en de onderwijsfunctie. Op grond van dit basisvoorschrift wordt in het verblijfsgebied bescherming geboden tegen normaal omgevingsgeluid. Uit de andere artikelen van deze afdeling kan vervolgens blijken dat vanwege specifieke omstandigheden een hogere karakteristieke geluidwering noodzakelijk is.

De behandelende ambtenaar bepaalt of een rapport conform NEN 5077 noodzakelijk is. Dit wordt bepaald op basis van de ingediende gegevens met betrekking tot het bouwwerk. Een inhoudelijke toetsing van de ingediende rapportage wordt niet uitgevoerd.

Artikel 3.4. Luchtvaartlawaai

Is niet van toepassing in gemeente Oisterwijk

 

Afdeling 3.3. Beperking van galm, nieuwbouw;

Deze afdeling is alleen bij woongebouwen van toepassing. Hiervoor is een akoestische rapportage nodig conform: NEN-EN 12354-6 (Vervangt NEN-EN 12354-6:2002 Ontw.; NPR 5071:1981 deel 3,5; NEN 5078:1990; NEN 5078:1990/A1:1997),

uitgedrukt in m², die niet kleiner is dan 1/8 van de getalwaarde van de inhoud van die ruimte, uitgedrukt in m³, in elk van de octaafbanden met middenfrequenties van 250, 500, 1.000 en 2.000 Hz. Om dit te controleren zul je moeten kijken of het akoestische rapport conform de bovengenoemde NEN gemaakt is. Dit is te vinden via BrisWarenhuis. Deze toetsing vindt zelden plaats.

 

Afdeling 3.4. Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw

Dit wordt zelden getoetst. Bij twijfel of indien conflicten en problemen te verwachten zijn, zoals in woongebouwen, mag de behandelende ambtenaar een rapportage (volgens NEN5077) op vragen, waarin is aangetoond dat het geluidniveauverschil voldoet aan het in de tabel 3.17 t/m 3.18 aangegeven grenswaarde. Bij een betonnen enkelwand >210mm of een spouwconstructie van 2 x 100 + 30 mm spouw wordt aan de eisen voldaan.

 

Afdeling 3.5. Wering van vocht

Op de details van bouwknopen moet te controleren zijn dat het gebouw voldoet aan vochtwerendheid. Denk hierbij aan dampremmende en waterkerende folies, loodvervangers en thermische-onderbrekingen. Bij koud uitgevoerde constructiedelen of twijfelachtige details moet de behandelende ambtenaar documentatie en/of een berekening van de oppervlaktetemperatuur opvragen (een xi<0.65 geldt voor de woonfuncties en 0,5 bij functies 2 t/m 10 en er geldt geen eis voor de overige gebruiksfunctie).

Op de tekeningen dient aangegeven te zijn waar en hoe hoog de sanitaire ruimtes vochtwerende afwerking hebben. De werkelijke afmetingen en locaties moeten beschreven of aangegeven zijn op de tekening. Alleen een verwijzing naar het voorschrift is niet voldoende.

 

Afdeling 3.6. Luchtverversing

Een ventilatie berekening inclusief een stroomschema dient aanwezig te zijn. Op de tekening moet de stroom van lucht naar en van ruimtes aangegeven zijn. De openingen moeten berekend zijn of door middel van documentatie onderbouwd zijn. De ventilatieroosters en uitmondingen moeten op de gevel tekeningen aangegeven zijn. Het geheel moet in overeenstemming zijn met de in EPC-berekening aangegeven ventilatie type. De verdunningsfactor bij de invoer ter plaatse van rookgas uitmondingen moet worden gecontroleerd.

 

Afdeling 3.7. Spuivoorziening

Alleen opvragen bij twijfel. Van toepassing bij woonfuncties en bijeenkomstfuncties. Per verblijfsgebied is de capaciteit ten minste 6 dm³/s per m² vloeroppervlakte of per verblijfsruimte is de capaciteit ten minste 3 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte. Spuivoorzieningen zijn bedoeld om de verontreinigde lucht snel te kunnen verversen en moeten niet als gelijkwaardige oplossing voor continu aanwezige ventilatievoorziening gezien worden.

 

Afdeling 3.8. Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas

Zie tabel 3.50.1 BB voor de benodigde capaciteit per type verbrandingslucht. Let bij een openhaard op dat dit op de tekening aangegeven is en dat het voldoet aan de gestelde eis in tabel 3.50.1 BB. CV-toestellen van Nederlandse fabrikanten voldoen aan deze eisen. Wel moet op de tekening de locatie aangegeven zijn. Vaak wordt via een mantelbuis de afvoer en toevoer van een CV-toestel geregeld.

De locatie van een afvoer ten opzichte van een toevoer opening is een aandachtspunt. Als de afstand kleiner is dan 4m zijdelings of 2m haaks, wordt er een verdunningsfactor-berekening opgevraagd, waaruit moet blijken dat voldaan kan worden aan de verdunningsfactor.

 

Afdeling 3.9. Beperking van de aanwezigheid van schadelijke stoffen en ioniserende straling

Alleen bij twijfel over de toegepaste materialen zal de toetser het plan voorleggen aan milieudeskundige voor advies.

Het is belangrijk dat de eventuele maatregelen die genomen moeten worden naar aanleiding van het advies op de tekeningen aangegeven worden.

 

Afdeling 3.10. Bescherming tegen ratten en muizen

Hier wordt niet op gehandhaafd. Op de tekening ten minste naar het artikel zijn verwezen. De openingen in roosters mogen niet groter zijn dan 1cm en de openingen in kruipruimtes moeten tot -60cm onder het maaiveld afgeschermd worden. Dit geldt niet voor overige gebruiksfuncties zoals garages.

 

Afdeling 3.11. Daglicht

Op de tekeningen moet in overeenstemming met een berekening de daglichttoetreding volgens tabel 3.74 BB. aangegeven zijn. Bij twijfel kan de oppervlakte van ramen gemeten worden. Let op de belemmeringen. Op de begane grond mag de glasoppervlakte onder de 0.6m gemeten v.a. het maaiveld niet meegeteld worden bij de oppervlakte van de daglichttoetreding.

 

Hoofdstuk 4. Technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid

 

Afdeling 4.1. Verblijfsgebied en verblijfsruimte

De oppervlakte aanduiding moet aangegeven zijn op een overzichtstekening. Tevens moet er in het toetsingsrapport een berekening aanwezig zijn waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de artikelen van het BB. De bouwplantoetser bepaalt of een overzichttekening noodzakelijk is.

 

Afdeling 4.2. Toiletruimte

Idem als bij afdeling 4.1. Let op de integraaltoegankelijkheid.

 

Afdeling 4.3. Badruimte

Idem als bij afdeling 4.1. Let op de integraaltoegankelijkheid.

 

Afdeling 4.4. Bereikbaarheid en toegankelijkheid, nieuwbouw

Indien van toepassing worden de afmetingen op de tekening gecontroleerd. Het tekenwerk moet voorzien zijn van maatvoering om dit te kunnen controleren.

 

Afdeling 4.5 Buitenberging, nieuwbouw

Indien van toepassing wordt op de tekening gecontroleerd op aanwezigheid en getoetst aan het bepaalde onder artikelen 4.31 t/m 4.33.

 

Afdeling 4.6. Buitenruimte, nieuwbouw

Het volgende wordt op de tekening gecontroleerd:

1.Een woonfunctie heeft een niet-gemeenschappelijke buitenruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 4 m² en een breedte van ten minste 1,5 m, die rechtstreeks bereikbaar is vanuit een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van die woonfunctie.

2.In afwijking van het eerste lid kan bij een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2 de buitenruimte gemeenschappelijk zijn indien de vloeroppervlakte aan buitenruimte ten minste 1 m2 per op die buitenruimte aangewezen woonfunctie bedraagt, met een minimum van 4 m2 en een breedte van ten minste 1,3 m. De buitenruimte is rechtstreeks vanuit de woning bereikbaar of via gemeenschappelijke ruimten.

 

Afdeling 4.7. Opstelplaatsen

De opstelplaatsen voor een aanrecht, een kooktoestel, een verwarmingstoestel en een warmwatertoestel moet op de tekening zijn aangegeven.

 

5. Voorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid

 

Afdeling 5.1. Energiezuinigheid, nieuwbouw

De RC - waarde wordt door de bouwplantoetser in de berekeningen en op de tekeningen gecontroleerd. Bij twijfel wordt onderbouwing en documentatie opgevraagd. Let op de ingevoerde waarde bij het controleren van de EPC berekeningen. Tot een nader te bepalen tijdstip dient te worden gewerkt metafdeling 5.3 van het Bouwbesluit 2003

 

Afdeling 5.2. Milieu, nieuwbouw

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

 

Hoofdstuk 6. Voorschriften inzake installaties

 

Afdeling 6.1. Verlichting, nieuwbouw en bestaande bouw

Deze afdeling wordt niet preventief getoetst. Verantwoordelijkheid ligt bij de bouwer.

 

Afdeling 6.2. Voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie, nieuwbouw en bestaande bouw

Deze afdeling wordt niet preventief getoetst. Verantwoordelijkheid ligt bij de bouwer.

 

Afdeling 6.3. Watervoorziening, nieuwbouw en bestaande bouw

Deze afdeling wordt niet preventief getoetst. Verantwoordelijkheid ligt bij de bouwer.

 

Afdeling 6.4. Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater, nieuwbouw en bestaande bouw

De aansluitvoorzieningen dienen aangegeven te zijn op een rioleringsplan. De bouwplantoetser moet controleren of de leidingen de juiste diktes en de juiste kleur aanduiding hebben. Doorsnede Standleiding=110mm, aansluiting op gemeentelijk riool= 125mm en ontluchting is min.90mm. De aanvraag wordt ter advisering voorgelegd aan afdeling gemeentewerken. Het hemelwater dient geïnfiltreerd te worden op eigen terrein. Dit moet op de tekening zijn aangegeven en berekend.

 

Afdeling 6.5. Tijdig vaststellen van brand, nieuwbouw en bestaande bouw

Dit wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 6.6. Vluchten bij brand, nieuwbouw en bestaande bouw

Dit wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 6.7. Bestrijden van brand, nieuwbouw en bestaande bouw

Dit wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 6.8. Bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten, nieuwbouw en bestaande bouw

Dit wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 6.9. Aanvullende regels tunnelveiligheid, nieuwbouw en bestaande bouw

Dit wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 6.10. Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, nieuwbouw en bestaande bouw

Indien van toepassing, moet op de tekening gecontroleerd worden of voldaan wordt aan de bepalingen onder deze afdeling:

 

Afdeling 6.11. Tegengaan van veel voorkomende criminaliteit, nieuwbouw en bestaande bouw

Een verwijzing naar artikel 6.51 BB. is voldoende.

 

Afdeling 6.12. Veilig onderhoud gebouwen, nieuwbouw

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

 

Hoofdstuk 7. Voorschriften inzake het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

 

Afdeling 7.1. Voorkomen van brandgevaar en ontwikkeling van brand, nieuwbouw en bestaande bouw

Dit wordt gecontroleerd door de brandweer. En de milieudeskundige adviseur in verband met opslag van gevaarlijke stoffen.

 

Afdeling 7.2. Veilig vluchten bij brand, nieuwbouw en bestaande bouw

Dit wordt gecontroleerd door de brandweer.

 

Afdeling 7.3. Overige bepalingen veilig en gezond gebruik, nieuwbouw en bestaande bouw

Dit wordt preventief niet getoetst. De verantwoordelijkheid ligt bij de bouwer.

 

Hoofdstuk 8. Bouw- en sloopwerkzaamheden

 

Afdeling 8.1. Het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het uitvoeren vanbouw- en sloopwerkzaamheden

Bij het behandelen van een sloopmelding wordt gekeken of hiermee rekening is gehouden. Indien van toepassing moet het beschreven zijn in de sloopmelding. Het wordt niet preventief getoetst bij bouwactiviteiten. Dit is een belangrijk hoofdstuk voor handhaving.

 

Afdeling 8.2. Afvalscheiding

Dit wordt niet preventief getoetst.

 

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

 

Dit hoofdstuk is niet relevant voor het toetsingsprotocol.

 

Bijlage 2: Risicomatrix Bouwbesluit Oisterwijk

 

 

 

 

In onderstaande tabel is:

K = Kans

E = Effect

BP = Bestuurlijke Prioriteit

S = (totaal Score)

Veiligheid

K

E

BP

S

rendement

toelichting

Constructieve veiligheid

2

3

3

9

constructieve veiligheid is en blijft van groot belang en door deskundigen (externen goed op papier vooraf te toetsen)

2.1 algemene sterkte bouwconstructies

2.2. sterkte bij brand

Gebruiksveiligheid

2

2

3

7

0 / -1 / -2

rendement bij industriefunctie en overige functie 1 verlaagd, bij bouwwerk geen gebouw 2 verlaagd

2.3 vloerafscheiding

2.4 overbrugging hoogteverschillen

2.5 trap

2.6 hellingbaan

gebruiksveiligheid - voorzieningen

1

3

2

5

-1

rendement overal -1; dergelijke onderdelen zijn beter in de praktijk dan op papier vooraf te controleren

2.7Electriciteit / noodstroomvoorziening

2.8 verlichting

2.9 gasvoorziening