Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Delfland

Beleidsnota Drijvende objecten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Delfland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsnota Drijvende objecten
CiteertitelBeleidsnota Drijvende objecten
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 77 van de Waterschapswet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-06-2012nieuwe regeling

28-06-2012

De bron van deze bekendmaking is niet meer te achterhalen.

971751

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsnota Drijvende objecten

 

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

De stedelijke ontwikkeling in de Randstad heeft de afgelopen jaren niet stil gestaan. Ruimte wordt schaarser en wordt steeds intensiever gebruikt. Bij veel stedelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar een combinatie van waterbeheer met andere functies (meervoudig ruimtegebruik)1. In een aantal steden is drijvende horeca, wonen en recreatie op water al jaren heel gewoon. Naast deze functies worden drijvende objecten ook gebruikt voor werkzaamheden in en langs water. Drijvende objecten liggen soms maanden tot jaren in de Delflandse watergangen. Nieuwe, innovatieve ontwikkelingen zoals (semi-) drijvende woningen en kassen zijn ook steeds vaker aan de orde. Dergelijke drijvende objecten kunnen een duurzaam initiatief zijn bij bijvoorbeeld de invulling van de wateropgave.

 

Delfland verwacht dat in de toekomst een combinatie van waterbeheer met andere ruimtelijke functies vaker gewenst zal zijn. Delfland wil bij ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van drijvende objecten betrokken zijn, en deze mogelijk maken, zonodig door beleid op te stellen en toe te passen. Hierbij is het van belang dat het functioneren van het watersysteem niet in de knel komt. Voor een duurzaam gebruik en beheer van het watersysteem is afstemmen van de aanwezigheid van drijvende objecten belangrijk voor het waterbeheer.

 

Delfland heeft nog geen beleid opgesteld ten aanzien van drijvende objecten om het functioneren van het watersysteem te waarborgen. Deze beleidsnota maakt het mogelijk om beslissingen over nieuwe of het wijzigingen van bestaande drijvende objecten te verduidelijken.

 

1.2. Doelstelling

Het doel van deze beleidsnota is het vastleggen van het beleid ten aanzien van nieuwe drijvende objecten of wijziging van bestaande drijvende objecten, binnen de taken van Delfland en voor zover deze gelegen zijn binnen het beheersgebied van Delfland en Delfland op dit punt over publiekrechtelijke bevoegdheden beschikt die zijn toegekend op grond van de Waterwet. Om inzichtelijk te maken op welke wijze Delfland invulling geeft aan de wettelijke taak van het beheer van het watersysteem worden in deze nota de beleidskaders en -uitgangspunten ten aanzien van drijvende objecten vastgelegd en uitgewerkt. Het vastleggen van beleid voor het wijzigen van bestaande dan wel toestaan van nieuwe drijvende objecten draagt bij aan een uniforme en transparante uitvoering van het waterbeheer door Delfland.

 

Deze beleidsnota heeft zowel een interne als een externe functie:

  • Intern: De beleidsnota biedt verduidelijking bij de afwegingen voor vergunningverlening, advisering (bijvoorbeeld bij waterplannen, watertoets) en toezicht en handhaving;

  • Extern: Voor een heldere en eenduidige samenwerking met externe partijen is het belangrijk om helder beleid te hebben ten aanzien van het beheer van het watersysteem. Daarnaast wordt voor externe partijen duidelijker binnen welke kaders afwegingen bij vergunningverlening en advisering worden gemaakt.

1.3. Toepassing

In deze beleidsnota is het beleid ten aanzien van drijvende objecten vastgelegd en worden beleidskaders en -uitgangspunten voor het watersysteem geformuleerd als basis voor de toetsing van, en advisering bij nieuwe ontwikkelingen en vergunningverlening. Het toepassingsgebied van deze nota zijn de primaire en secundaire watergangen waarover Delfland het beheer heeft of zal hebben. De situering van deze wateren is in de Legger Wateren vastgelegd.

 

Deze beleidsnota is van toepassing op het wijzigen van bestaande dan wel toestaan van nieuwe drijvende objecten. Onder drijvende objecten verstaat Delfland objecten met de bedoeling stil te liggen, hetzij ten anker hetzij gemeerd liggend, die vanwege hun bestemming in de regel niet worden verplaatst. Een drijvend object kan onder andere bestemd en/of in gebruik zijn als woning (woonboten en drijvende woningen) of als horeca (paviljoens, terrasboten), maar kan ook andere functies hebben, zoals werken (pontons) of behoren bij recreatie (drijvende boothuizen). Andere voorbeelden zijn drijvende steigers en drijvende kassen.

1.4. Totstandkoming

Deze beleidsnota is tot stand gekomen na overleg met de gemeenten2 in het beheergebied van Delfland. Deze beleidsnota is vergeleken met het geldende beleid van de gemeenten. Tussen deze beleidsnota en het geldende gemeentelijke beleid zijn geen tegenstrijdigheden geconstateerd.

Tot slot is de beleidsnota afgestemd met de Unie van Waterschappen, de aangrenzende waterschappen3 en de provincie Zuid-Holland.

2. Implementatie van het beleid

In de volgende paragrafen staat beschreven op welke wijze de beleidsnota vertaald wordt naar instrumenten die Delfland zal gebruiken bij het uitvoeren en handhaven van de beleidsuitgangspunten.

Figuur 1 is een schematische weergave van het (mogelijke) traject voor de implementatie van beleid voor de periode 2012 - 2014.

 

Figuur 1 Schematische weergave van de implementatie van het beleid voor drijvende objecten.

 

2.1. Te gebruiken instrumenten

De beleidsnota drijvende objecten biedt handvatten voor vergunningverlening, handhaving, toezicht en advisering ten aanzien van alle drijvende objecten. Deze beleidsnota is op hoofdlijnen geschreven en biedt ruimte voor maatwerk. Voor drijvende objecten die vaker voorkomen kunnen algemene regels en/of beleidsregels worden opgesteld met daarin de vereisten voor dat specifieke drijvende object. Voor enkele typen drijvende objecten blijft altijd maatwerk benodigd, omdat deze nieuw en innovatief zijn of incidenteel voorkomen. In de volgende paragrafen staan de instrumenten nader toegelicht.

2.1.1. Uitwerking in algemene regels en/of beleidsregels

In algemene regels of beleidsregels geeft Delfland voorwaarden en toetsingscriteria voor wateren en waterkeringen in het beheergebied van Delfland. Beide zijn aanvullende instrumenten op de Keur Delfland. Algemene regels geven aan onder welke voorwaarden geen vergunning nodig is en kunnen een meldingsplicht opnemen. Beleidsregels geven de toetsingscriteria voor vergunningverlening aan.

 

Aan de hand van een nul-meting wordt de locatie van en type drijvende objecten in kaart gebracht en zal duidelijk worden of en welke beleidsregels en/of algemene regels geschikt zijn voor welk type object. Steeds moet de afweging gemaakt worden of het opstellen van beleidsregels en/of algemene regels voor een bepaald type drijvend object wenselijk is. Dit is een onderdeel van de monitoring en evaluatie.

2.1.2. Individuele beoordeling

Voor vergunningverlening en advisering is maatwerk vereist bij alle type drijvende objecten die (nog) niet zijn uitgewerkt in algemene en/of beleidsregels. De beleidsuitgangspunten zoals beschreven in deze beleidsnota vormen dan onderdeel van de afwegingen.

Indien voor een type drijvend object geen algemene regels en/of beleidsregels zijn uitgewerkt, dan zal voor deze typen drijvende objecten altijd een individuele beoordeling vereist blijven op basis van deze beleidsnota. Hiervoor moet dan altijd een watervergunning aangevraagd worden.

 

2.2. Wat gebeurt er met bestaande drijvende objecten?

Het nieuwe beleid voor drijvende objecten treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking van deze beleidsnota.

 

Deze beleidsnota is alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet bedoeld om de huidige situaties in overeenstemming te brengen met het nieuwe beleid, oftewel “om te saneren”. Delfland respecteert bestaande situaties mits de drijvende objecten geen of een toelaatbaar negatief effect hebben op het functioneren van het watersysteem.

 

2.3. Monitoren, evalueren en aanpassen

Bij een evaluatie zal bekeken worden in hoeverre de beleidsnota en daaruit volgende beleidsuitgangspunten en instrumenten toereikend zijn voor het vastleggen en uitwerken van beleid ten aanzien van nieuwe drijvende objecten of wijzigingen van bestaande drijvende objecten. Hiervoor wordt een monitoringsplan opgesteld. Indien nodig worden de beleidsnota en de instrumenten aangepast.

3. Beleid en wettelijke kaders voor drijvende objecten

Deze beleidsnota vindt zijn grondslag in beleids- en wettelijke kaders opgesteld door Europa, rijk, provincie, gemeenten en Delfland zelf. In dit hoofdstuk staan belangrijke (niet uitputtend) beleids- en wettelijke kaders beschreven voor drijvende objecten. Achtereenvolgens staan de kaders beschreven vanuit Europa, Nederland, Delfland en andere overheden.

 

3.1. Europees beleid en wettelijke kaders

3.1.1. Europese Kaderrichtlijn Water

De richtlijn richt zich op een gezonde ecologische toestand van het water op het grondgebied van de lidstaten. Het gaat om het herstel van de grote rivieren, meren, bronnen, natte natuur en grondwater. De Europese Kaderrichtlijn water (KRW) beoogt de inbedding en verandering van het watermanagement in de lidstaten van de Europese Unie om achteruitgang van het aquatisch ecosysteem te stoppen.

 

De KRW is gericht op het bereiken van een goede waterkwaliteit in 2015. De KRW onderscheidt twee waterkwaliteitaspecten: chemie en ecologie. De KRW verlangt dat de lidstaten doelen uitwerken voor duidelijk begrensde gebieden, de zogenoemde oppervlaktewaterlichamen (KRW-waterlichamen). De richtlijn geeft aan dat die maatregelen genomen moeten worden, die tot het behalen van de gewenste doelstelling leiden. Het uitvoeren van deze maatregelen heeft een resultaatsverplichting. In Nederland zijn de bepalingen van de KRW ondergebracht in de Waterwet en het Besluit kwaliteitseisen monitoring water 2009.

 

Drijvende objecten mogen de gestelde doelen voor de KRW niet nadelig beïnvloeden. Daarnaast geldt het “stand still” principe, de waterkwaliteit mag niet achteruit gaan. Gezien de huidige waterkwaliteit dient een verbetering van de waterkwaliteit bereikt te worden.

 

3.2. Nederlands beleid en wettelijke kaders

3.2.1. Waterwet

De doelstellingen van de Waterwet zijn het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en het vervullen van maatschappelijke functies van watersystemen. De reikwijdte van de bevoegdheden van de Waterwet worden bepaald door de belangen die de wet beoogt te beschermen.

 

Op grond van de Waterwet is er vanaf eind 2009 in plaats van de Wvo-vergunning en keurvergunning sprake van één integrale watervergunning voor waterkwaliteit, waterkwantiteit, waterkeringen en grondwater.

3.2.2. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht regelt dat burgers en bedrijven bij de gemeente aan het zogenaamde omgevingsloket een omgevingsvergunning kunnen aanvragen. Dit is een vergunning voor activiteiten die vóór de nieuwe Wabo vergunningplichtig waren op grond van bijvoorbeeld de Woningwet (bouwvergunning), de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (indirecte lozingen). In de Waterwet wordt bepaald dat ook de watervergunning bij ditzelfde omgevingsloket kan worden aangevraagd. Dit stelt eisen aan de afstemming tussen de gemeente en Delfland. Delfland is immers degene die watervergunning verleent en handhaaft.

3.2.3. Besluit Lozing Afvalwater huishoudens

Vanaf 1 januari 2008 is het Besluit Lozing Afvalwater Huishoudens van kracht. In het besluit lozing afvalwater huishoudens zijn regels gesteld voor het lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit particuliere huishoudens (bijvoorbeeld vanuit een woonboot). Het gaat bijvoorbeeld over het afvalwater van de wc, keuken en badkamer, maar ook de lozing van afvloeiend hemelwater. In het besluit staat bijvoorbeeld wanneer bestaande lozingen moeten zijn aangesloten op de riolering of bijzondere voorzieningen moeten zijn getroffen.

3.2.4. Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Wanneer afvalwater wordt geloosd vanuit een inrichting (bijvoorbeeld vanuit een terrasboot of ponton) dan valt de lozing niet onder het Besluit Lozing Afvalwater Huishoudens maar onder het activiteitenbesluit.

3.2.5. Besluit lozen buiten inrichtingen

Het besluit regelt een groot aantal lozingen van diverse aard, die niet afkomstig zijn van inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer en particuliere huishoudens. In tegenstelling tot het Activiteitenbesluit stelt het Besluit lozen buiten inrichtingen slechts regels voor het lozen van afvalwater.

3.2.6. Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De wet regelt onder meer beheer, schadebestrijding, jacht, handel, bezit en andere menselijke activiteiten die een schadelijk effect kunnen hebben op beschermde soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke activiteiten kan onder voorwaarden worden afgeweken. Als uitgangspunt dienen drijvende objecten geen schadelijk effect op beschermde soorten te hebben.

 

3.3. Delflands beleid en regelgeving

3.3.1. Waterbeheerplan

In het waterbeheerplan zet Delfland de lijnen uit voor de komende jaren. Delfland gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Delfland werkt integraal, gebiedsgericht en samenwerkingsgericht. Het meelopen in nieuwe ontwikkelingen is daarbij belangrijk. Daarnaast wil Delfland proactief deelnemen aan landelijke wet- en beleidsontwikkelingen.

3.3.2. Keur Delfland

De Keur is een verordening die Delfland heeft opgesteld op basis van de Waterwet, de Waterschapswet en de provinciale Waterverordening. Met deze Keur kan Delfland activiteiten verbieden en verplichten, en beheer- en onderhoudstaken opleggen.

 

In de Keur van Delfland staat dat het plaatsen van drijvende objecten of het wijzigen daarvan verboden is. Daarnaast is het verboden om de waterkwaliteit negatief te beïnvloeden bij het plaatsen van een nieuw drijvend object of het wijzigen van een bestaand drijvend object. Ondanks dit verbod kan Delfland besluiten een vergunning te verlenen voor nieuwe drijvende objecten of verbouwingen aan bestaande drijvende objecten.

3.3.3. De Legger Wateren

De Legger Wateren is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is. Daarnaast geeft de legger een uitwerking van de bepalingen over de onderhoudsplichten uit de Keur.

3.3.4. Beleidsregels

Op grond van artikel 4:81 uit de Algemene wet bestuursrecht (Titel 4.3 Awb) kan Delfland voor de toepassing van de Keur beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken. Het beleid voor drijvende objecten heeft raakvlakken met al vastgestelde beleidsregels voor het werken en plaatsen van kunstwerken in wateren en het dempen en graven van wateren.

3.3.5. Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid (2010)

Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld ‘alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst’. Dit zijn niet alleen de benodigde regelmatig terugkerende onderhoudswerken, maar ook de inspectie, schouw, de toetsing van de waterkeringen en verbeteringswerken, vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarnaast geeft het de beleidskaders en -uitgangspunten ten aanzien van het medegebruik van de ruimte in, op en om de waterkering.

 

Drijvende objecten en alle bijbehorende voorzieningen dienen te voldoen aan het vigerende waterkeringenbeleid.

 

3.4. Relatie met regelgeving andere overheden

3.4.1. Provincie

In landelijk gebied zal de provincie beoordelen of drijvende objecten al dan niet schadelijk zijn voor het landschap. De provincie is voor een deel van de wateren binnen het beheergebied van Delfland ook de vaarwegbeheerder. Vanuit die taak kan de provincie aanvullende eisen stellen aan ligplaatsen, drijvende objecten en werken in het water en langs de oevers.

 

De provincie heeft een taak ten aanzien van de Wet milieubeheer. In eerste instantie is de gemeente verplicht een riolering aan te leggen voor nieuwe woonboten of terrasboten. Wanneer woon- of terrasboten niet worden aangesloten op de riolering, moet de provincie ontheffing van de rioleringsplicht aan de gemeente verlenen. Met een ontheffing van de provincie, kan een lozing op oppervlaktewater onder voorwaarden worden toegestaan. Om dit te bepalen is advies van Delfland als waterbeheerder nodig.

3.4.2. Gemeenten

Gemeenten kunnen op grond van hun bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening in verordeningen en bestemmingsplannen ligplaatsen aanwijzen voor drijvende objecten en extra eisen stellen aan ligplaatsen en werken in het water en langs oevers. Binnen deze bevoegdheden maken gemeenten afwegingen op basis van economische en recreatieve belangen, de thema’s bescherming van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de bescherming van de openbare orde en andere algemene belangen. Daarnaast hebben gemeenten vaak sectoraal beleid zoals een ecologienota of een waterplan. Het is mogelijk dat een initiatiefnemer van een drijvend object zowel bij de gemeente een (omgevings)vergunning als bij Delfland een watervergunning moet aanvragen.

4. Beleidsuitgangspunten voor het watersysteem

Delfland staat (nieuwe) drijvende objecten of wijzigingen aan bestaande drijvende objecten toe, mits de objecten geen of toelaatbaar negatief effect hebben op het functioneren van het watersysteem. Dit laatste kan ook worden bereikt door het treffen (en borgen) van maatregelen door de initiatiefnemer, waarmee de negatieve effecten voldoende gemitigeerd of gecompenseerd worden. Naast het effect van het drijvend object als zodanig, moet tevens rekening worden gehouden met een cumulatief effect wanneer bijvoorbeeld meerdere activiteiten worden verwacht.

 

In dit hoofdstuk staat thematisch weergegeven wat de belangrijkste doelstellingen zijn om negatieve effecten in het watersysteem te voorkomen. Deze uitgangspunten vormen de basis voor de toetsing van en advisering bij nieuwe ontwikkelingen en vergunningverlening.

 

4.1. Waterkwantiteit

Om de waterkwantitatieve aspecten van het watersysteem op orde te houden is met name het behoud van de water aan- en afvoer, het voorkomen van te hoge stroomsnelheden en het behoud van bergingscapaciteit van belang.

4.1.1. Behoud van water aan- en afvoer

De water aan- en afvoer in het gehele watersysteem moet gegarandeerd blijven. Drijvende objecten zijn obstakels in het water, vernauwen het doorstroomprofiel van de watergang en kunnen veranderingen veroorzaken in de water aan- en afvoer. Een drijvend object veroorzaakt een ontoelaatbare verandering als door toevoegen van dit object de watergang niet meer aan de aan- en afvoernormen voldoet en dus de stroomsnelheid en het verval te groot worden. (zie 4.1.2). Drijvende objecten in wateren zijn daarom alleen toegestaan als de aan- en afvoer van water gegarandeerd wordt. Daarvan uitgaande kan Delfland eisen stellen aan het doorstroomprofiel van de wateren en/of eisen stellen aan de dimensionering van het drijvend object.

 

Daarnaast kunnen drijvende objecten ophoping van maaisel of drijfvuil achter palen, drijvers en andere obstakels veroorzaken. Het (geaccumuleerde) drijfvuil kan een belemmering vormen voor de aan- en afvoer van water.

4.1.2. Voorkomen van te hoge stroomsnelheden

De stroomsnelheid in een watergang mag niet te groot zijn om erosie van het onderwaterprofiel te voorkomen. Erosie heeft instabiliteit van het talud, de oevers en eventueel de waterkering tot gevolg. Een obstakel in het water, zoals een drijvend object, veroorzaakt een verval waardoor een nog hogere stroomsnelheid ontstaat. De stroomsnelheid en het verval zijn aan elkaar gerelateerd. Hoe hoger de stroomsnelheid, hoe groter het verval en andersom. Hoe meer obstakels en drijvende objecten er in het water liggen, hoe meer stuwing in het water optreedt waardoor het verval en daardoor de stroomsnelheid groter worden. In de buurt van een gemaal, lozingspunt of kunstwerk komen vaak al hogere stroomsnelheden voor dan in de rest van de watergang. Om het verval en de stroomsnelheden binnen het toelaatbare te houden kan Delfland letten op het totaal toegestane verhang en de minimale afstand tussen een drijvend object en een gemaal, lozingspunt, riooloverstort, kunstwerk of ander drijvend object.

4.1.3. Behoud bergingscapaciteit

Het is van groot belang dat de bergingscapaciteit van het watersysteem behouden blijft. De aanwezige bergingscapaciteit is noodzakelijk voor het opvangen van piekgebeurtenissen door hevige neerslag. Zonder deze bergingscapaciteit kunnen te hoge peilstijgingen ontstaan, waardoor wateroverlast en inundatie kan ontstaan. Om de bergingscapaciteit te behouden moet een drijvend object kunnen meebewegen met peilschommelingen. Als een drijvend object zich vast zet in de waterbodem en niet kan meebewegen met peilschommelingen, is er feitelijk sprake van een demping. Daarom moet voorkomen worden dat een drijvend object zich vast zet in de waterbodem.

 

4.2. Waterkwaliteit

De hoofddoelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is het op orde brengen van de chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater. Hierbij moeten alle wateren (in Delfland) in 2015 in een goede chemische toestand verkeren. De KRW schrijft ook voor dat de KRW-waterlichamen in 2015 (uiterlijk 2027) moeten voldoen aan de ecologische kwaliteitsdoelstellingen. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de ecologische waterkwaliteit niet mag verslechteren, het principe van “geen achteruitgang”. Verbeteringen worden bereikt door de aanleg van natuurvriendelijke oevers (nvo’s) en vispaaiplaatsen (vpp’s). Ook buiten de KRW-waterlichamen gelden ecologische kwaliteitsdoelstellingen, waaraan de oppervlaktewateren moeten voldoen, maar deze zijn nog niet gebaseerd op de KRWsystematiek. In de volgende paragrafen staat welke consequenties waterkwaliteitsdoelstellingen hebben voor drijvende objecten.

4.2.1. Behoud en ontwikkeling van goede zuurstofbalans

Een goede zuurstofbalans in het oppervlaktewater is van groot belang, voor bijvoorbeeld vissen, de ontwikkeling van macrofauna en het voorkomen van stankoverlast door rotting. Hiervoor zijn in de KRW-maatlatten (ecologische doelstellingen) zuurstofnormen (zuurstofverzadigingspercentages) vastgelegd. Ook in de overige wateren kan rekening worden gehouden met de zuurstofhuishouding.

 

De zuurstofbalans wordt door verschillende processen beïnvloed. Zuurstof wordt onttrokken aan het oppervlaktewater door de afbraak van organisch materiaal in het water en waterbodem. Toename van zuurstof komt door de zuurstofproductie van onderwatervegetatie en algen (fotosynthese) en door aanvulling van zuurstof vanuit de atmosfeer. Wanneer de zuurstofvraag groter is dan productie en aanvulling van zuurstof, kan dit leiden tot lage zuurstofgehalten in het oppervlaktewater en zelfs tot zuurstofloosheid.

Drijvende objecten beperken de (licht)inval van zonlicht in het oppervlaktewater. Bij onvoldoende lichtinval neemt de onderwatervegetatie af, omdat er geen of minder fotosynthese plaats kan vinden. Het ecologisch evenwicht tussen opbouw en afbraak raakt verstoord en de zuurstofbalans wordt negatief beïnvloed. De afname van onderwatervegetatie (submerse vegetatie) is ook van invloed op de aanwezigheid van diersoorten (bv. vissen) die hierin schuilen, fourageren of opgroeien.

Daarnaast beperken drijvende objecten het uitwisselingsoppervlak tussen de atmosfeer en het oppervlaktewater door de afdekking van dit wateroppervlak, waardoor de aanvulling van zuurstof uit de atmosfeer bemoeilijkt wordt.

Vanuit de KRW zijn voor de KRW-waterlichamen eisen gesteld aan de hoeveelheid onderwatervegetatie. Ook in de overige wateren telt de onderwatervegetatie mee bij de beoordeling van de ecologische waterkwaliteit. Het waterschap toetst daarom alle activiteiten aan het KRW-beleid en het overige ter plaatse geldende waterkwaliteitsbeleid. Momenteel werkt Delfland aan een ecologisch toetsingskader om de eisen ten aanzien van de watersysteemkwaliteit verder uit te werken.

 

Drijvende objecten worden toegestaan als zij het behalen van de waterkwaliteitsdoelstellingen niet in de weg staan, er niet toe leiden dat de waterkwaliteit ontoelaatbaar achteruit gaat of als de te verwachten negatieve effecten voldoende gemitigeerd of gecompenseerd worden. Het is aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen.

 

De effecten van drijvende objecten op de waterkwaliteit zijn mede afhankelijk van de locale situatie en op dit moment nog nauwelijks te kwantificeren. Delfland wil bij initiatieven worden betrokken om waterkwaliteitsvragen helpen op te lossen.

Tijdens het opstellen van de onderliggende nota is Delfland betrokken bij enkele innovatieve projecten, omdat hiermee ervaring kan worden opgedaan en kennisleemten kunnen worden ingevuld. De opgedane kennis en ervaring kan leiden tot aanpassing en/of verdere onderbouwing van beleid op dit punt. Daarnaast worden door afspraken en/of maatregelen vooraf goed te borgen mogelijke problemen met de waterkwaliteit en/of het niet behalen van de waterkwaliteitsdoelstellingen voorkomen.

4.2.2. Voldoende ruimte voor ontwikkeling van drijvende en emerse4 vegetatie

Drijvende objecten vormen een fysieke belemmering voor de groei van drijvende en emerse vegetatie. Waar drijvende objecten liggen kunnen geen planten groeien die op of boven het wateroppervlak komen. Deze drijvende en emerse vegetatie is van belang voor het aquatisch ecosysteem vanwege de functie die ze hierin vervult, bijvoorbeeld als schuil-, paai- en/of opgroeigebied voor voorkomende vissoorten. Vanuit de KRW zijn ecologische doelstellingen voor KRW-waterlichamen geformuleerd voor de hoeveelheid bedekt wateroppervlak door drijvende en emerse vegetatie. Voor het bereiken van deze ecologische doelstellingen moet in Delfland, afhankelijk van het KRW-waterlichaam minimaal 20% of 25% van het wateroppervlak met dergelijke planten bedekt zijn. Ook in de overige wateren speelt de bedekking met drijvende en emerse vegetatie een rol bij de beoordeling van de ecologische waterkwaliteit. Delfland kan rekening houden met de aanwezigheid van, en de maximale bedekking van de watergang door drijvende objecten om voldoende ruimte te behouden voor de groei van drijvende en emerse vegetatie.

Artikel 4.2.3. Geen belemmering van ontwikkeling en bereikbaarheid van natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen

Vanwege de invloed van zowel land als water heeft de oeverzone van nature een grote verscheidenheid aan flora en fauna. Planten dienen als voedsel, maar ook als schuilgelegenheid voor veel dieren, waaronder insecten, vissen en vogels. De ecologische kwaliteit van de oever reikt daarmee verder dan alleen de grens tussen land en water. De oever biedt daarnaast goede migratiemogelijkheden voor planten en dieren, is uitermate geschikt als ecologische verbindingszone en kan ook dienen als vispaaiplaats.

Natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen dragen bij aan een gezond en helder watersysteem en zijn dus van belang voor de taakuitoefening van Delfland. Delfland legt natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen aan ter verbetering van de ecologische waterkwaliteit. In de KRW-waterlichamen ligt zelfs een opgave voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers.

 

Drijvende objecten kunnen de lichttoetreding naar een natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen beperken (schaduwwerking), waardoor de vegetatie van deze oever zich onvoldoende kan ontwikkelen.

Daarnaast kunnen drijvende objecten de bereikbaarheid van de natuurvriendelijke oever en vispaaiplaatsen voor dieren, waaronder vissen, belemmeren. Dit kan een negatieve invloed hebben op de ecologische waterkwaliteit (zie ook 4.2.1. en 4.2.2.). Delfland kan ook vanuit deze optiek letten op de ligging van drijvende objecten in een watergang en deze in de legger opnemen.

 

4.3. Beheer, onderhoud en bereikbaarheid

4.3.1. Waarborgen beheer en onderhoud

Delfland is onderhoudsplichtige voor bepaalde wateren en waterkeringen. De werkzaamheden bestaan onder andere uit het baggeren van de waterbodem, onderhoud aan kaden, het maaien van oevers en het weghalen van overtollige planten in watergangen.

Indien de waterdiepte kleiner wordt dan de minimale toegestane waterdiepte, moet er ingegrepen worden, meestal door het uitvoeren van buitengewoon onderhoud (baggeren). De Legger Wateren geeft aan tot welke diepte dat onderhoud uitgevoerd moet worden.

 

De aanwezigheid van drijvende objecten kan het onderhoud aan watergangen en waterkeringen verhinderen, omdat de oever en bodem onder en direct om het object slecht of niet bereikbaar zijn. Bij verhindering van onderhoud wordt de instandhouding van een goede waterhuishouding belemmerd en kan wateroverlast (zowel kwantitatief als kwalitatief) ontstaan.

 

Drijvende objecten, al dan niet gecombineerd met een aanliggende aanmeerconstructie, mogen het onderhoud niet verhinderen. De specifieke eisen die worden gesteld, kunnen afhankelijk zijn van de manier waarop het onderhoud wordt gevoerd. Verplaatsbare drijvende objecten vormen geen belemmering voor het onderhoud of de toegankelijkheid in geval een calamiteit dat vereist.

In veel gevallen geldt eveneens een gemeentelijke onderhouds- en vervangingsplicht voor oeverbeschoeiingen die onverhinderd moet kunnen worden uitgevoerd.

4.3.2. Doorvaart en bereikbaarheid behouden

Voor varend onderhoud is het noodzakelijk dat er voldoende ruimte voor (onderhouds) vaartuigen is. Er moet voldoende ruimte zijn om de doorvaart te behouden en om te manoeuvreren. Als drijvende objecten te dicht op elkaar liggen, kan dat de doorvaart en bereikbaarheid voor (onderhouds-) vaartuigen belemmeren. Om de doorvaart en bereikbaarheid te behouden kan Delfland rekening houden met de ligging van, en afstand tussen drijvende objecten.

 

4.4. Veiligheid tegen overstromen waarborgen

In het streven van Delfland om het achterland tegen overstroming te beschermen spelen drie aspecten een rol. Dit zijn het behoud van het waterkerende vermogen van de waterkeringen, de invloedssfeer van gemalen en lozingspunten en het voorkomen van wateroverlast.

4.4.1. Behouden van het waterkerende vermogen van de waterkeringen

Een van de kerntaken van Delfland is het waarborgen van de veiligheid tegen overstromen van het achterland. Het graven of plaatsen van voorzieningen voor drijvende objecten in de directe omgeving van de waterkering, zoals gas- en elektriciteitsleidingen, rioleringen, paden, tuinen, steigers en aanmeerpalen, kan negatieve gevolgen hebben voor het waterkerende vermogen van de waterkering. In, op of om de waterkering zal Delfland daarom eisen stellen aan aanmeerconstructies en andere voorzieningen voor drijvende objecten.

4.4.2. Invloedssfeer van gemalen en inlaatvoorzieningen

In de buurt van een gemaal en inlaatvoorziening komen vaak hogere stroomsnelheden voor. Door de hogere stroomsnelheden kan het voorkomen dat een drijvend object scheef getrokken wordt. Het belang van de veiligheid kan een minimale afstand vragen tussen een drijvend object en een gemaal of inlaatvoorziening.

4.4.3. Voorkomen van wateroverlast

Delfland houdt het water in de watergangen op het vastgestelde waterpeil. Als er neerslag valt, verlaagt Delfland het waterpeil en pompen de gemalen het water weg. Bij een tekort pompt Delfland water het gebied in om het juiste waterpeil te behouden. De kans op wateroverlast wordt zo beperkt.

 

Bij de plaatsing, bevestiging of inrichting van drijvende objecten dient rekening te worden gehouden met peilschommelingen om beschadigingen aan het drijvend object en directe omgeving te voorkomen.

Bijlage I Begrippen

Begrip

Gekozen definitie

Bergingscapaciteit

Het volume water dat geborgen kan worden tussen het streefpeil of schouwpeil en het aanvaardbaar hoogste peil in een watergang of berging.

Calamiteit

Een plotselinge gebeurtenis met zodanig ernstige gevolgen voor waterkering, waterbeheersing en/of waterkwaliteit dat het noodzakelijk kan zijn af te wijken van het bestuurlijk vastgestelde beleid of beslissingen te nemen waarin het vastgestelde beleid niet voorziet.

Gemaal

Een pompinrichting die de waterhoogte kunstmatig op het gewenste waterpeil houdt.

Kunstwerk

hiermee wordt bedoeld alle (bouw)werken die een waterstaatkundige functie hebben, zoals gemalen, inlaten, stuwen, duikers, etc.

Lozen

Het brengen van water in een oppervlaktewater zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald.

Natuurvriendelijke oever

Een door de mens ingerichte oever waarbij de ontwikkeling van natuur, landschap en ecologie expliciet wordt gestimuleerd.

Oeverbeschoeiing

Een constructie om de stabiliteit van een oever of waterkant tegen afkalven, golfslag en andere invloeden te waarborgen.

Oppervlaktewater

Het water dat stroomt over of verblijft op het aardoppervlak in de vorm van rivieren, beken, plassen, meren, zeeën/oceanen.

Primaire watergang

Oppervlaktewaterlichaam dat een belangrijke transport- en bergende functie heeft; het dient als aan- en afvoerweg naar boezem- of poldergemalen, of er komen belangrijke inlaatconstructies op uit, of het verzorgt de afwatering van minimaal 50 ha in landelijk gebied of minimaal 20 ha in stedelijk gebied, of het levert een belangrijke bijdrage aan het waterkerend vermogen van een kering.

Riooloverstort

Op een aantal plaatsen in Delfland bevindt zich een riooloverstort. Dit is te vergelijken met een overloop in wastafels. Zo'n overstort is een uitweg voor water als de rioolbuizen te vol komen te staan. Dit kan gebeuren als er via regenpijpen en straatkolken veel regenwater in de put loopt. Via zo'n overstort loopt het met regenwater verdunde afvalwater de dichtstbijzijnde sloot in. Een riooloverstort voorkomt zo dat rioolwater bij de mensen thuis door de putjes en het toilet weer naar boven komt.

Secundaire watergang

Oppervlaktewaterlichaam met een lokale transport- en ontwaterende functie of dat zorgt voor een zekere drooglegging.

Talud

Het schuine vlak langs een weg, watergang of van een dijk.

Terrasboot

een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd voor horeca en dat uit hoofde van zijn feitelijke bestemming of gebruik plaatsgebonden is

Vergunning

Toestemming van de overheid om onder bepaalde voorwaarden van bestaande wettelijke voorschriften af te wijken.

Verval

Verschil in waterhoogte tussen twee punten van een waterloop op een bepaald tijdstip.

Waterbodem

Veelal slibrijke bodem in watergangen.

Waterbeheer

Waterbeheer is het totaal aan activiteiten die tot doel hebben om het grond- en oppervlaktewater zo goed mogelijk te beheren. Gericht op het hebben van voldoende water van goede kwaliteit.

Wateren

Oppervlaktewater, inclusief de onderhoudsstrook, waarvan Delfland de beheerder is met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten diensten staande kunstwerken. Wateren dienen voor de afvoer, aanvoer en berging van water.

Waterhuishouding

Het kwaliteitsbeheer en het kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater.

Kwantiteitsmaatregelen zoals baggeren, het doorspoelen van water en het inlaten van water beïnvloeden ook de waterkwaliteit.

Waterkering

Zeeweringen, dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming ook, waarvan het hoogheemraadschap de beheerder is, die dienen tot kering van zee, rivier, boezem of polderwater, met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken.

Watertoets

De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Dit is sinds 2001 verplicht en omvat de volgende stappen: een locatiebesluit wordt getoetst op de gevolgen voor het watersysteem; aangegeven wordt waarom zo'n besluit gerechtvaardigd is met oog op een betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar watersysteem; vastgelegd wordt welke compenserende maatregelen nodig zijn om nadelige gevolgen voor het watersysteem te voorkomen.

Watersysteem

Het watersysteem bestaat uit het oppervlaktewater, het grondwater en de daarmee samenhangende waterbodems, oevers en kunstwerken alsmede de daarin levende organismen.

Woonboten

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf en dat uit hoofde van zijn feitelijke bestemming of gebruik plaatsgebonden is.

 


1

Zie ook Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling (2006), Ministerie van VROM, LNV, VenW en EZ (3.2.4.4)

2

Delft, Den Haag, Rotterdam, Vlaardingen, Schiedam, Maassluis, Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Leidschendam-Voorburg, Wassenaar, Zoetermeer, Westland en Midden-Delfland.

3

Waterschap Hollandse Delta, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en het Hoogheemraadschap van Rijnland.

4

Emerse vegetatie: wortelende waterplanten met op het water drijvende bladeren