Organisatie | Oldambt |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Jeugdhulp gemeente Oldambt 2022 |
Citeertitel | Verordening Jeugdhulp gemeente Oldambt 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | jeugd |
Externe bijlage | Toelichting op de Verordening jeugdhulp 2022 |
Geen
https://wetten.overheid.nl/BWBR0034925/2023-01-01
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-11-2022 | vernieuwde besluit | 23-11-2022 |
De raad van de gemeente Oldambt,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 november 2022;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;
de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;
het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:
overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort
besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Oldambt, d.d. 23 november 2022
f. individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die toegankelijk is na voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders en door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;
Artikel 3 Toegang algemene voorziening
Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling.
Artikel 4 Besluit weigering algemene voorziening
Op verzoek van de jeugdige en/of zijn ouders wordt een besluit tot weigering van toegang tot een algemene voorziening op schrift gesteld en toegezonden.
Artikel 7 Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan
of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen en zo ja, welke problemen, stoornissen en beperkingen dat zijn;
voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen, de mogelijkheid tot inzet van een andere voorziening en de mogelijkheid tot inzet van een algemene voorziening, ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met inzet van een individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;
Het college en de jeugdige en/of zijn ouders leggen het gesprek, het onderzoek en de conclusies daaruit vast in het ondersteuningsplan. Indien uit het ondersteuningsplan blijkt dat een individuele voorziening is aangewezen, geldt als voorwaarde voor het compleet maken van de aanvraag dat dit ondersteuningsplan wordt ondertekend door de ouders en/of jeugdige en daarna wordt teruggestuurd.
Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken van het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en wijst de jeugdige en zijn ouders voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis, onafhankelijke cliëntondersteuning, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.
Artikel 8 Criteria individuele voorzieningen
door gebruik te maken van een andere voorziening.Het college verstrekt alleen de goedkoopste adequate voorziening, waarbij geldt dat het criterium 'goedkoopst' alleen gehanteerd wordt wanneer de verschillende voorzieningen van overeenkomstige kwaliteit zijn.
2. Het college verstrekt alleen de goedkoopste adequate voorziening, waarbij geldt dat het criterium 'goedkoopst' alleen gehanteerd wordt wanneer de verschillende voorzieningen van overeenkomstige kwaliteit zijn.
3. Het college kan een voorziening weigeren wanneer de effectiviteit van de interventie waarmee gewerkt wordt onvoldoende vaststaat.
4. Wanneer het hulpverleningstraject waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders een voorziening vragen reeds is afgerond op het moment van melding en er geen sprake is van een verwijzing als bedoeld in artikel 6, verstrekt het college daar achteraf geen voorziening voor.
5. Wanneer het hulpverleningstraject waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders een voorziening vragen nog loopt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:
a. als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en
b. voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.
6. De voorziening als bedoeld in lid 5 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.
7. Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste, tweede en derde lid.
Artikel 10 Aanvullende criteria pgb
1. Als een jeugdige en/of zijn ouders in aanmerking komen voor een individuele voorziening, en de ondersteuning zelf wensen in te kopen door middel van een pgb, dienen zij daartoe een budgetplan in. In het budgetplan is opgenomen:
a) de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;
b) de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;
c) op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;
d) de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden, frequentie en tarief.
2. Het college verstrekt alleen een pgb voor de jeugdhulp die in de beschikking is opgenomen. Reiskosten en andere onkosten zijn geen kosten van jeugdhulp.
3. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:
b) kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;
c) kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
d) kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
e) kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.
4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het niet gaat om ggz-behandeling.
5. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.
Artikel 11 Onderscheid formele en informele hulp
1. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:
a) personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
b) personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel (zzp’er). Daarnaast moeten zij ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
c) personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.
2. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele hulp.
3. Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.
1. De tarieven voor een pgb zijn bepaald voor de volgende categorieën jeugdhulp:
a. begeleiding individueel/gezin;
2. De basis voor de hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 70% van het rekenkundig gemiddelde van de bedragen waartegen de jeugdhulpaanbieders voor 2018 hebben ingeschreven op de in het eerste lid genoemde categorieën jeugdhulp zorg in natura, met uitzondering van het hoogste en het laagste bedrag. Het bedrag wordt met ingang van 2021 geïndexeerd met 2,5%.
3. In afwijking van het tweede lid kan een lager tarief worden toegekend indien op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
4. Als het op basis van het tweede lid vastgestelde formele pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.
5. De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van dienstbetrekking ten minste gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.
6. Het informele tarief bedraagt voor:
b. verblijf/logeren: € 40,- (etmaal);
7. Een pgb voor vormen van jeugdhulp en een pgb voor vervoer, waarvoor een tarief is vastgesteld per uur, per dagdeel of per etmaal of retour, mag uitsluitend en alleen besteed worden voor die daadwerkelijk geleverde diensten per uur, dagdeel of etmaal en voor dat vervoer en mag niet anders besteed worden.
8. Als uit het gesprek en het ondersteuningsplan blijkt, dat het pgb-tarief niet toereikend is, kan het college hiervan afwijken tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.
9. Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening vastgestelde tarieven verhogen of verlagen. De indexering bedraagt hetzelfde percentage als de indexering van de tarieven zorg in natura dat wordt gebruikt voor de inkoop van jeugdhulp.
10. Als er geen gebruik wordt gemaakt van de in dit artikel genoemde tarieven voor de categorieën pgb worden de bedragen, doelgroepen en andere mogelijke nadere invullingen vastgesteld aan de hand van de criteria, zoals in de Wet, het daarop gebaseerde besluit, de verordening en de nadere regels zijn gesteld.
11. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte en de mogelijke indexering van pgb-tarieven wordt vastgesteld.
12. Bij nadere regels kan het college verdere invulling geven aan het bepaalde in de voorgaande leden. De diverse tariefhoogten die bovenstaand zijn opgenomen, dan wel voortvloeien uit bovenstaande bepalingen, worden opgenomen in een tabel als bijlage behorende bij deze verordening.
Artikel 13 Periodiek onderzoek en heroverweging
Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hierover nadere regels stellen.
Hoofdstuk 4 Niet behandelen aanvraag, herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 14 Niet behandelen aanvraag
Het college kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het college gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 15 Herziening, intrekking en terugvordering
1. Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
2. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:
a) de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
b) de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;
c) de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;
d) de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;
e) de jeugdige langer dan 12 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, of
f) de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden niet is aangesproken voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, tenzij dit de jeugdige of zijn ouders niet is aan te rekenen.
4. Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het te veel of ten onrechte genoten pgb.
Artikel 17 Afstemming met gezondheidszorg
Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.
Artikel 18 Afstemming met gecertificeerde instellingen
1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.
2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:
a) het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet;
b) het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;
c) de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;
d) wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders;
e) hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.
3. Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.
Artikel 18a Zak- en kleedgeldregeling
1. Het college stelt ten behoeve van de jeugdige met een kinderbeschermingsmaatregel die in een instelling verblijft een vervangende bijdrage ter beschikking ter hoogte van de bedragen genoemd in artikel 12 lid 3 van de Algemene kinderbijslagwet, wanneer het de voogd bij wie de jeugdige onder toezicht staat duidelijk is dat het duurzaam onmogelijk dan wel onwenselijk is om van de onderhoudsplichtige ouders een bijdrage voor zak- en kleedgeld te ontvangen. De bijdrage wordt uitbetaald aan de voogd van de jeugdige of de instelling waar de jeugdige verblijft.
2. Van duurzame onmogelijkheid of onwenselijkheid is sprake:
a. in het geval de verblijfplaats van de onderhoudsplichtige ouders onbekend is, en wanneer het adres wel bekend is,
b. wanneer de onderhoudsplichtige ouders op grond van verkregen gegevens omtrent hun inkomen en vermogen niet in staat blijken te zijn om op korte termijn te voldoen aan hun onderhoudsplicht of
c. wanneer blijkt dat het voor de hulpverlening aan de jeugdige van wezenlijk belang is om het contact over de zak- en kleedgeldbijdrage met de ouders te vermijden.
3. In het geval de verblijfplaats van de onderhoudsplichtige ouders bekend is en geen sprake is van een situatie als bedoeld in lid 2 onder c. overlegt de gecertificeerde instelling een dossier waaruit blijkt dat tenminste één schriftelijke aanschrijving is gedaan.
Artikel 19 Afstemming met het justitiedomein
Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.
Artikel 20 Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht
Het college stemt de samenwerking van onderwijs en door gemeenten gefinancierde jeugdhulp af met de samenwerkingsverbanden in het op overeenstemming gericht overleg (OOGO) zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra. In het OOGO passend onderwijs bespreekt het samenwerkingsverband zijn ondersteuningsplan met de gemeente. In het OOGO jeugd bespreekt de gemeente haar jeugdplannen met de samenwerkingsverbanden.
Artikel 21 Afstemming met Veilig Thuis
Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.
Artikel 23 Afstemming met voorzieningen werk en inkomen
Het college draagt er zorg voor dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen - zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.
Artikel 24 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
Artikel 26 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid
Het college stelt de jeugdige of zijn ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.