Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Rectificatie: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leiden 2023 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leiden 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leiden 2022.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-01-2023 | nieuwe regeling | 20-12-2022 | 22.0533 |
[Deze publicatie betreft een rectificatie omdat bijlage 7 ontbrak. De oorspronkelijke publicatie is op 29 december 2022 bekendgemaakt, beschikbaar via [Gemeenteblad 2022, 580748].]
(onder voorbehoud van vaststelling van het raadsbesluit Verordening tot tweede wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2020 in de raadsvergadering van 22 december 2022) de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023 vast te stellen met daarin opgenomen de noodzakelijke wijzigingen als gevolg van de nieuwe inkoop van de Wmo maatwerkvoorzieningen, waarvan de belangrijkste zijn:
Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Leiden,
Besluit vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leiden 2023.
Hoofdstuk 2 Melding en behandeling hulpvraag
Een melding is het verzoek om onderzoek naar de behoefte van een inwoner op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, participatie en zelfredzaamheid (artikel 2.3.2 Wmo).
De toegangsprocedure start met een melding, die wordt geregistreerd. Een informatie- of adviesvraag of een vraag om ondersteuning die door het sociaal wijkteam zelf geleverd wordt hoeft geen melding te zijn. Een melding kan worden gedaan bij het sociaal wijkteam. Dit kan op verschillende manieren (telefonisch, persoonlijk, schriftelijk, digitaal) en kan worden gedaan door de belanghebbende zelf of namens en met instemming van de belanghebbende. Ook toeleiders, zoals huisartsen of praktijkondersteuners, kunnen een melding doen.
In afwijking van bovenstaande geldt voor slachtoffers huiselijk geweld dat de door de gemeente aangewezen organisatie voor vrouwenopvang zelf volgens landelijke criteria toetst op toegang en opvang. De vrouwenopvang toetst aan de hand van toelatingscriteria zoals beschreven in het beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang (vanaf nu: Beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang)
Naar aanleiding van de melding wordt contact opgenomen met de belanghebbende. In dit eerste contact komen in ieder geval de procedureregels, de mogelijkheden van (gratis) onafhankelijke cliëntondersteuning en het persoonlijk plan aan de orde.
Dit eerste contact kan leiden tot of uitlopen in een gesprek. Na dit eerste contact kan een vervolggesprek plaatsvinden waarin de hulpvraag wordt onderzocht. Dit gesprek wordt bij voorkeur bij iemand thuis gevoerd en is een open gesprek waarbij bij voorkeur iemand uit het netwerk van de belanghebbende wordt betrokken.
Artikel 4 Onafhankelijke cliëntondersteuning
Naast de ondersteuning van de belanghebbende die door de gemeente of het sociaal wijkteam wordt geboden, bestaat de onafhankelijke cliëntondersteuning. Onafhankelijke cliëntenondersteuning is onafhankelijke ondersteuning door middel van informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van belanghebbende. De ondersteuning is gericht op het verkrijgen van een zo integraal mogelijk beeld van de ondersteuningsmogelijkheden op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Inwoners van Leiden kunnen kosteloos een beroep doen op onafhankelijke cliëntondersteuning. Bij het eerste contactmoment met het sociaal wijkteam wordt de inwoner gewezen op de mogelijkheid om een onafhankelijk cliëntondersteuner in te schakelen.
De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner wordt gewaarborgd via de wettelijke plicht ervoor te zorgen dat het belang van de inwoner het uitgangspunt is en door middel van de professionele autonomie van de onafhankelijk cliëntondersteuner. In de praktijk zal dit betekenen dat de onafhankelijkheid gewaarborgd wordt, doordat de onafhankelijk cliëntondersteuner niet verbonden is aan een sociaal wijkteam of Jeugdteam uit Leiden of aan een aanbieder van een maatwerkvoorziening Wmo of Jeugd.
Artikel 5 Gesprek en onderzoek
De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de belanghebbende, dan wel diens vertegenwoordiger en de cliëntondersteuner en/of met de mantelzorger(s) en desgewenst familie of iemand uit het sociale netwerk, wat de hulpvraag inhoudt en waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Ook de mate van zelfredzaamheid van de belanghebbende en oplossingen vanuit de eigen kracht worden besproken. De behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de belanghebbende wordt nadrukkelijk ook meegenomen in het gesprek. Dit gesprek kan gezien worden als het gesprek zoals vermeld in artikel 5 van de Verordening. In het gesprek worden belanghebbenden ook gewezen op hun rechten en plichten op het gebied van privacy.
Dit gesprek vormt de basis voor een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. De medewerker verzamelt de benodigde informatie. Daarbij is de medewerking van de belanghebbende onontbeerlijk. De betreffende medewerker onderzoekt aan de hand van onderliggende stukken en in speciale gevallen aangevuld met een medisch advies of er sprake is van behoefte aan ondersteuning. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan met instemming van de belanghebbende worden afgezien van (delen van) het onderzoek.
De onderzoeksfase is een waarborg voor belanghebbenden om gehoord te worden en in gezamenlijk overleg tot een kwalitatief goed Plan te komen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de eigen mogelijkheden van de belanghebbende. Bovendien is het van belang na te gaan of de voorziening/ondersteuning die de belanghebbende voor ogen heeft geen surrogaat is voor mogelijk onderliggende problematiek (vraag achter de vraag).
Indien er sprake is van een spoedeisende situatie, dan is het college, na de melding, verplicht om onmiddellijk een vorm van noodzakelijk ondersteuning, aan te bieden. Afhankelijk van de spoedeisendheid kan beoordeeld worden of de uitkomst van het onderzoek wel of niet kan worden afgewacht.
Het persoonlijk Plan is een plan waarin de belanghebbende de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g, van de wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de belanghebbende op de hoogte van de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk Plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het Plan te overhandigen. Wanneer deze termijn te kort is voor de belanghebbende, zal het college de onderzoekstermijn opschorten, zodat de belanghebbende meer tijd heeft om het persoonlijk Plan op te stellen.
Wanneer tijdens het intakegesprek of het onderzoek blijkt dat belanghebbende mogelijk recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of andere (voorliggende) voorzieningen, wordt het aanvragen hiervan opgenomen in het Plan. De mate van zelfredzaamheid van belanghebbende bepaalt of belanghebbende dit zelf doet, of dat iemand uit zijn omgeving dan wel het sociaal wijkteam daarbij ondersteuning biedt.
Na de melding heeft het college zes weken de tijd om een onderzoek te doen naar de hulpvraag. Binnen deze zes weken vindt het gesprek plaats, wordt (zo nodig) verder onderzoek gedaan en de resultaten geformuleerd en moet het college een verslag van het onderzoek maken. Na afhandeling van het onderzoek kan door middel van een Plan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). Voor belanghebbenden die al bekend zijn en bij wie er geen nieuwe feiten en omstandigheden aan de orde zijn, kan met instemming van belanghebbende de meldingsprocedure worden overgeslagen.
Het verslag wordt tevens aangemerkt als het Plan. In het Plan staan de afspraken en acties die volgen uit het gesprek. Het Plan is de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de belanghebbende zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, evenals de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.
Zodra het Plan is ondertekend door de hulpvrager (of namens) de melder (de belanghebbende of diens vertegenwoordiger) en de medewerker van het sociaal wijkteam, kan deze worden gezien als een formele aanvraag voor een Wmo maatwerkvoorziening.
In het geval dat uit het Plan volgt dat er geen aanleiding bestaat om een maatwerkvoorziening te verstrekken, kan gemotiveerd worden afgezien van het ondertekenen van het Plan. In uitzonderlijke gevallen en in het belang van de aanvrager kan ook een niet-ondertekend Plan als aanvraag worden aangemerkt. Daarnaast kan dit gebeuren als door het verplicht ondertekenen van het Plan een situatie ontstaat waarbij het beoogde resultaat juist wordt belemmerd.
Indien de hulpvrager het niet eens is met de inhoud van het verslag/Plan wordt dit met de hulpvrager besproken. Opmerkingen/aanvullingen zullen worden toegevoegd en indien aan de orde zal een nieuw gesprek worden gevoerd en indien aan de orde zullen de resultaten worden aangepast. Het verslag/Plan met aanpassingen naar aanleiding van de opmerkingen en aanvullingen van de hulpvrager dient ondertekend te worden door de hulpvrager. Tijdens het wachten op een handtekening van de hulpvrager wordt de periode van zes weken voor het onderzoek opgeschort.
Indien de hulpvrager het niet eens is met de conclusie dat er geen maatwerkvoorziening aan de orde is, zal in overleg met de hulpvrager op basis van het Plan, de hulpvraag als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening verder worden behandeld. Op deze aangepaste aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal een beschikking worden afgegeven waarop de bezwaar- en beroepsmogelijkheden van toepassing zijn. Als de hulpvrager de aanpassing van het plan onvoldoende acht, dan is hij te wijzen op de mogelijkheid om bezwaar in te dienen in verband met de uitkomst van het onderzoek en de daarop te nemen beschikking.
Hoofdstuk 3 Terreinen beperkingen, gebruikelijke hulp en mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen en afstemming Wlz
Gedurende het gesprek, als bedoeld in artikel 5, wordt gesproken over de terreinen van beperkingen, gebruikelijke hulp en mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen en de afstemming met de Wlz, indien dit aan de orde is.
Artikel 7 Terreinen beperkingen
Iemand kan beperkingen hebben op een of meer van de volgende vijf terreinen. Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening heeft iemand matige tot zware beperkingen op een of meer van de volgende terreinen:
Lichte beperkingen houden in dat iemand lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit huishouden, het sociale netwerk en/of school. De belanghebbende kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.
Matige beperkingen houden in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor iemand niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de belanghebbende afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat belanghebbende soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van Begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.
Zware beperkingen houden in dat complexe taken voor belanghebbende moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. Belanghebbende kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren, of is hierin stabiel en zwaar beperkt. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is belanghebbende afhankelijk van de hulp van anderen.
Lichte beperkingen houden in dat belanghebbende niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan belanghebbende geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. Belanghebbende kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving.
Matige beperkingen houden in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. Belanghebbende kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor belanghebbende geworden.
Zware beperkingen houden in dat bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen belanghebbende volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is belanghebbende voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan belanghebbende de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.
Lichte beperkingen houden in dat belanghebbende lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van belanghebbende, het huishouden en/of de school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Matige beperkingen houden in dat belanghebbende gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van belanghebbende voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van belanghebbende.
Zware beperkingen houden in dat belanghebbende ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor zelfredzaamheidproblemen ontstaan. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico’s zijn voor de veiligheid van belanghebbende of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.
Lichte beperkingen houden in dat belanghebbende lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van belanghebbende voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.
Matige beperkingen houden in dat belanghebbende vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart belanghebbende in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Zware beperkingen houden in dat belanghebbende ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.
Lichte beperkingen houden in dat belanghebbende lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en belanghebbende kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want belanghebbende kan veel taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren.
Matige beperkingen houden in dat belanghebbende problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van belanghebbende staat onder druk. Belanghebbende heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van belanghebbende.
Zware beperkingen houden in dat belanghebbende ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk. Ook is het overnemen van taken aan de orde.
Artikel 8 Gebruikelijke hulp en mantelzorg
Gebruikelijke hulp (zie ook bijlage 1) is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders, inwonende kinderen en huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Kortom als er in een huishouden sprake is van een (gezonde) partner of huisgenoot dan wordt gebruikelijke hulp aanwezig geacht. In gesprek met het wijkteam of jeugdteam zal gekeken worden of hiervan moet worden afgeweken.
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van belanghebbende behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.
Afwegingskader gebruikelijke hulp
Begeleiding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden
Het college houdt, bij de beoordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd, in ieder geval rekening met:
Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.
Mantelzorg is zorg die wordt gegeven aan een zorgvrager door iemand uit diens directe, sociale omgeving. Het gaat dan om onbetaalde:
Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Het college kan en mag mantelzorg niet afdwingen.
Artikel 9 Algemeen gebruikelijke voorziening
Van een algemeen gebruikelijke voorziening is sprake indien aan alle onderstaande eisen wordt voldaan:
Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt af van de specifieke situatie van belanghebbende en van de tijdgeest en jurisprudentie. Dit dient dan ook in elke situatie opnieuw te worden afgewogen.
In bijlage 3 is een niet limitatieve lijst met voorzieningen opgenomen die in de regel worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk.
Artikel 10 Afstemming met de Wlz (zie ook bijlage 6)
Het college is verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van burgers tot aan het moment dat iemand een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wlz. Wanneer iemand een indicatie heeft op grond van de Wlz is vastgesteld dat iemand vanwege beperkingen als gevolg van bijvoorbeeld ziekte of handicap, blijvend permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid nodig heeft. De zorgplicht behorend bij een indicatie Wlz blijft belegd bij de aan zorgverzekeraars verbonden zorgkantoren. Indien iemand een indicatie heeft op grond van de Wlz of daarvoor in aanmerking zou kunnen komen, is het college, met uitzondering van het bepaalde in artikel 8.6a van de Wmo 2015, niet verplicht een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 te treffen. Het college kan deze maatwerkvoorziening in dat geval weigeren of beëindigen. Hierbij wordt rekening gehouden met een overgangstermijn, indien van toepassing. Dit heeft alleen betrekking op het weigeren van aanvragen om maatwerkvoorzieningen in relatie tot de aanspraak of het recht op een indicatie tot (langdurig) verblijf op grond van de Wlz. Alleen indien de zorg- en toezichtsintensiteit zodanig is dat het wonen in de eigen leefomgeving niet meer veilig en verantwoord zou zijn, is de Wlz aan de orde.
Vervoersvoorzieningen (als bedoeld in artikel 17) worden voor inwoners met een Wlz-indicatie wel vanuit de Wmo verstrekt. Ook woningaanpassingen voor inwoners die met een Wlz-indicatie thuis wonen vallen onder de Wmo. Hulpmiddelen (zoals een rolstoel, scootmobiel of aangepaste fiets) worden vanaf 1 januari 2020 voor Wlz-geïndiceerden die verblijven in een instelling, vanuit de Wlz verstrekt. Uitzondering daarop is de situatie waarin mensen in een Wlz instelling wonen en al een hulpmiddel via de Wmo hebben. In dat geval blijft de gemeente nog verantwoordelijk voor de huur en het onderhoud ervan totdat het middel om technische redenen moet worden vervangen. Na die termijn vervalt de verstrekking via de Wmo en neemt het zorgkantoor de zorg voor het hulpmiddel over.
Hoofdstuk 4 Algemene voorzieningen
Het college treft algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van inwoners en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk. Een algemene voorziening is voorliggend op de maatwerkvoorzieningen. Zo is de individuele ondersteuning die vanuit het Sociaal Wijkteam zelf aan de cliënten geboden wordt, voorliggend op het afgeven van een maatwerkarrangement, zoals bedoeld in artikel 21.
Artikel 11 Algemene voorziening ‘daginvulling’
De algemene voorziening daginvulling, uitgevoerd door Incluzio, is gericht op het bieden van dagstructuur en/of het ontlasten van mantelzorgers. De algemene voorziening richt zich op:
Kenmerken van de algemene voorziening zijn:
Voorwaarden voor deelname aan Daginvulling zijn:
Indien de algemene voorziening om persoonlijke redenen niet passend is voor de hulpvraag van de cliënt, beoordeelt de toegang wat het passende alternatief is.
Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 12 Aanvraag maatwerkvoorziening
Als in het ondertekende Plan, zoals bedoeld in artikel 6, maatwerkvoorzieningen worden voorgesteld, kan het Plan worden aangemerkt als een aanvraag. De aanvraag moet binnen twee weken tot een beschikking leiden. Bij de totstandkoming van de aanvraag moet belanghebbende in de gelegenheid worden gesteld om te kiezen voor een pgb en/of zorg in natura.
Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:
Voor zover het college voor de beoordeling van de aanvraag maatwerkvoorziening extern advies nodig heeft, wordt dat in de regel gevraagd nadat de aanvraag is ingediend. Het college schort dan de beslistermijn van de aanvraag op en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Uit de wet vloeit eveneens de mogelijkheid voort om de beslistermijn op te schorten indien belanghebbende niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de wet).
Verder kan het voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het beschikbaar zijn van het verslag en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan tot gevolg hebben dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college belanghebbende (opnieuw) uitnodigen voor een gesprek, voordat op de aanvraag wordt beslist. Dit is analoog aan artikel 2.3.2 lid 9 van de wet.
Deze situatie dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Zodra het verslag/Plan met belanghebbende is besproken, kan ook, met eventuele begeleiding de aanvraag worden ingediend.
In de wet is aangegeven op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt eerst gekeken naar andere mogelijkheden om belanghebbende te ondersteunen in de ondervonden beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, het bieden van (kortdurende) ondersteuning door het sociaal wijkteam en een verwijzing naar een algemene voorziening. Dit dient in het gespreksverslag/Plan gemotiveerd naar voren te komen.
De beschikking wordt voor maximaal 5 jaar afgegeven. Daarna vindt een heronderzoek plaats conform artikel 2.3.9 van de wet.
Artikel 13 Resultaten bij maatwerkvoorzieningen
Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening moeten één of meer van de volgende resultaten bereikt kunnen worden:
Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college de in de Verordening onder artikel 8 genoemde criteria. Indien er aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat, moet deze een passende bijdrage leveren aan de (noodzakelijk gebleken) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Een aanspraak op een algemene of andere voorziening, waaronder onder meer (aanvullende) ziektekostenverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen, is voorliggend op een aanspraak op een maatwerkvoorziening. Als er sprake is van regresrecht (aansprakelijkheid: beperkingen die zijn veroorzaakt door derden (ongeval, geweld, medische fout etc.) kan in voorkomende gevallen de gemeente de kosten verhalen op de verzekeraar van de veroorzaker van de schade. Dit kan alleen bij zaken die hebben plaatsgevonden na 01-01-2019.
Als er een maatwerkvoorziening wordt verstrekt om de mantelzorger te ontlasten of hem in staat te stellen de mantelzorg te leveren, gebeurt dat altijd als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Deze maatwerkvoorziening kan niet - als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.
Artikel 14 Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit taken die er op gericht zijn personen een schoon, gestructureerd en leefbaar huishouden te kunnen laten voeren. Deze taken hebben niet alleen betrekking op het (zware en lichte) huishoudelijke werk, maar hebben ook betrekking op het “in staat stellen tot” het voeren van het huishouden.
Eigen verantwoordelijkheid inwoner
Hulp bij het voeren van een huishouden wordt in het kader van de Wmo alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden. Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Uit deze eigen verantwoordelijkheid vloeit ook voort dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Dit zijn keuzes waarop inwoners zelf invloed kunnen uitoefenen en keuzes in kunnen maken. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden/dieren). De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.
Was men al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren, dan is in het principe het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen geen reden om een toekenning te krijgen voor ondersteuning in het kader van de Wmo. Een inwoner had deze situatie kunnen voorzien. Wel moet worden meegewogen of door het ontstaan van beperkingen financiële mogelijkheden wegvallen of de ondersteuning door de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak niet meer toereikend is.
Het realiseren van een schoon en leefbaar huis
De gemeente legt niet vooraf in uren vast hoeveel hulp iemand krijgt. Samen met de aanbieder kijkt belanghebbende hoe het resultaat “Schoon en leefbaar huis” het beste bereikt kan worden. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd in een ondersteuningsplan (van de aanbieder). Er wordt ook rekening gehouden met wat iemand zelf of een huisgenoot kan doen in het huishouden (gebruikelijke hulp, bijlage 1). Dit wordt in de beschikking en in de afspraken met de aanbieder opgenomen.
Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basis hygiëne-eisen. Hiermee worden vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voorkomen. De bewoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.
Het schoon en leefbaar huis kan bereikt worden door het inzetten van licht en zwaar huishoudelijk werk. Licht huishoudelijk werk kan bijvoorbeeld bestaan uit opruimen of stof afnemen. Zwaar huishoudelijk werk is bijvoorbeeld stofzuigen, dweilen of het sanitair reinigen.
Als de bewoner regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.
Bij sommige bewoners zijn er aanvullende activiteiten benodigd om een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden te voeren. Deze activiteiten zijn:
Het te behalen resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. Wasverzorging kan bestaan uit: het sorteren van de was, eventueel behandelen van vlekken, machinaal wassen, laten drogen, opvouwen en opbergen van kleding en linnen- en beddengoed. Het strijken van kleding en/of linnen- en beddengoed valt hier niet onder. Voor de inzet van het resultaat wasverzorging wordt van een bewoner verwacht:
Regie voeren over het huishouden
Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer belanghebbende niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, en/of ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van belanghebbende verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt.
Specifiek gaat het om het plannen van en overzicht houden op de huishoudelijke activiteiten en eventueel afstemmen met het netwerk van de cliënt hierover, advies over het kopen van levensmiddelen en/of het beheer van de levensmiddelenvoorraad en producten voor het uitvoeren van de huishoudelijke ondersteuning. Het opstellen van een boodschappenlijstje valt daar ook onder, maar het daadwerkelijk doen van de boodschappen is géén onderdeel van de huishoudelijke ondersteuning.
Intensiteiten huishoudelijke ondersteuning
HO kent het onderscheid tussen de intensiteiten Midden en Zwaar. De benodigde intensiteit wordt bepaald aan de hand van de ondersteuningsbehoefte van een inwoner. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, maken we gebruik van het HHM-normenkader (Bijlage 5). In dit normenkader wordt onderscheid gemaakt tussen basis en incidentele werkzaamheden.
Huishoudelijke ondersteuning Midden
De te behalen resultaten bij het inzetten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden.
Huishoudelijke ondersteuning Zwaar
De te behalen resultaten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden.
Inwoners hebben door beperkingen van de cliënt of de samenstelling van het huishouden een veel grotere ondersteuningsbehoefte. Er is sprake van verzwarende omstandigheden die leiden tot extra vervuiling of vragen om een hoger hygiëneniveau, waardoor meer inzet nodig is. Ook de inzet van wasverzorging kan intensiever zijn dan bij het product Midden.
Inwoners zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om de factoren die leiden tot een hogere frequentie weg te nemen. Het kan daarbij gaan om roken door inwoner of eventuele huisgenoten, het aantal en de grootte van de meubels, de aanwezigheid van veel kleine spullen of het hebben van huisdieren. Als de aanwezigheid van huisdieren tot vervuiling van de woning leidt zal het Sociaal wijkteam het gesprek met belanghebbende aangaan. De huishoudelijk ondersteuner heeft de taak alert te zijn op verwaarlozing van huisdieren. In deze situaties is er (in principe) geen sprake van verzwarende omstandigheden. Per inwoner zal echter beoordeeld worden of er in die specifieke situatie sprake is van verzwarende omstandigheden en daarmee een toekenning voor de intensiteit Zwaar nodig is.
Soms is het nodig dat schoonmaakwerkzaamheden met een hogere frequentie of intensiever plaatsvinden. Voorbeelden van verzwarende omstandigheden kunnen zijn (niet limitatief):
Eenmalige aanpak schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling
Bij sommige cliënten moet er vanwege een ernstig vervuild huis een eenmalige schoonmaak worden ingezet om een huis weer bewoonbaar te kunnen maken. Het product wordt ingezet voor cliënten die niet op eigen kracht of met hulp van het netwerk het huis weer bewoonbaar kunnen maken of waarbij er geen oplossing in het voorliggend veld kan worden gevonden. Door de woning eenmalig volledig op te ruimen en schoon te maken, wordt (samen met de inwoner) de situatie tot een beheersbaar niveau teruggebracht, zodat de inwoner kan beschikken over een leefbare woning. De incidentele werkzaamheden die behoren bij een zogenoemde grote schoonmaak/voorjaarsschoonmaak vallen niet onder dit product, maar horen bij het resultaat Schoon en leefbaar huis. Ook een ontruiming van de woning valt hier niet onder.
Artikel 15 Maatwerkvoorziening woonvoorzieningen
Onder een woonvoorziening wordt verstaan een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik van de woning. Iemand komt in aanmerking voor een woonvoorziening wanneer hij een woning heeft en er problemen zijn met het normale gebruik van de woning die niet zelf of met behulp van het eigen (sociale) netwerk kunnen worden opgelost. Deze maatwerkvoorziening moet er zorg voor dragen dat belanghebbende zich in, om en nabij zijn woning zodanig kan redden dat normaal of in ieder geval acceptabel functioneren mogelijk is. Het gaat hierbij dus om alle verplaatsingen die nodig zijn voor een normaal gebruik van de woning. Voor alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een korte wandeling) kan een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een rolstoel of een scootmobiel worden ingezet. Bij het normale gebruik van de woning horen wel verplaatsingen naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin en het balkon betreft moet het mogelijk zijn daar te komen, de inrichting van de tuin en/of balkon is een eigen verantwoordelijkheid.
De maatwerkvoorzieningen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het uitgangspunt is dat de voorziening de zelfredzaamheid en participatie bevordert en mede daardoor bijdraagt aan het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Bij het normale gebruik van de woning moeten de gebruikelijke woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze noodzakelijk en regelmatig gebruikt.
In principe worden aanpassingen aan een zolder niet als maatwerkvoorziening aangemerkt. In principe worden in een huis geen twee trapliften aangebracht.
In aanvulling op de onder artikel 12 genoemde algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen gelden voor woningaanpassingen nog een aantal specifieke criteria:
Een persoon met beperkingen kan alleen voor een woonruimteaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet in beginsel de goedkoopst adequate voorziening is. Met langdurig noodzakelijk of “duurzaam” wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden waarop de cliënt, vanwege de aard van de beperkingen, een beroep zou moeten doen op de voorziening. Op grond van individuele omstandigheden kan hiervan afgeweken worden. Ook de woning zelf wordt geacht langdurig bewoonbaar te zijn en niet bijvoorbeeld op de lijst te staan om binnen afzienbare tijd te worden gesloopt.
Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar of bezoekbaar maken van één andere woonruimte dan waar belanghebbende met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van belanghebbende in een erkende zorginstelling is. Onder bezoekbaar wordt verstaan dat belanghebbende de woning kan betreden en het toilet kan bezoeken. Onder logeerbaar wordt hetzelfde verstaan, plus voorzieningen die het voor die persoon mogelijk maken om een of meerdere nachten in de woning te verblijven, met eventueel de mogelijkheid om te douchen.
Indien belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een erkende instelling kan in de regel uitsluitend de woonruimte van het huishouden waar de betrokkene deel van uit maakte, logeerbaar of bezoekbaar worden gemaakt.
In het geval van co-ouderschap is het mogelijk om de woning van de ouder waar het kind niet in de BRP ingeschreven staat en het kind daarmee niet zijn hoofdverblijf bij deze ouder heeft, bezoekbaar of logeerbaar te maken. De omvang van de te treffen voorzieningen worden begrensd tot het meest noodzakelijke en de hoogte van het grensbedrag bij primaat van verhuizen. Voorwaarde is wel dat het co-ouderschap door de rechter is uitgesproken of bekrachtigd.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen moet worden gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden conform gemeentelijk inkoopbeleid.
De kosten van een maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. In overleg met de woningbouwvereniging of eigenaar van de woning kan hiervan worden afgeweken. Het besluit wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.
Bij het bepalen van een maatwerkvoorziening in de vorm van bouwkundige woonvoorzieningen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Er kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een vergoeding voor het verwijderen van een ingrijpende woningaanpassing, waarvoor op grond van de Wmo een maatwerkvoorziening is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar of verkoopbaar is. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijk gemaakte reële kosten.
In overleg met de woningbouwvereniging of eigenaar van de woning kan het verwijderen van woningaanpassingen in natura in opdracht en voor rekening van de gemeente worden uitgevoerd.
Er kan eenmalig een maatwerkvoorziening voor een woningsanering worden verstrekt. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
Bij het verstrekken van een woonvoorziening kan de gemeente rekening houden met de leeftijd van de huidige materialen in de woning. Immers, bij een bepaalde leeftijd zijn de materialen aan vervanging toe. De inwoner heeft dan kunnen sparen voor vervanging van deze materialen. Ook geldt dat een woning niet aangepast wordt wanneer deze in zeer slechte staat verkeert.
Het is mogelijk een maatwerkvoorziening te verstrekken voor de keuring en het onderhoud als deze kosten niet in de met de leverancier overeengekomen prijs zijn opgenomen.
Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring en onderhoud/ reparatie aan voorzieningen, die door de gemeente zijn verstrekt, kunnen alleen de werkelijk gemaakte reële kosten van keuring en onderhoud/reparatie voor vergoeding in aanmerking komen. Het mag hierbij niet gaan om gebruikelijke onderhoudskosten. Hierbij wordt een afweging gemaakt of het verwijtbare/te voorkomen kosten betreft.
Belanghebbende kan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat het primaat van de verhuizing niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn realiseerbaar is, dan wel als er in de persoon gelegen factoren zijn die maken dat het primaat van verhuizing niet toegepast kan worden. Hierbij dient een belangenafweging gemaakt te worden.
Woonwagen, woonschip, binnenschip
Voor woonwagens met een vaste standplaats, voor woonschepen met een officiële ligplaats en voor het woonverblijf van binnenschepen gelden dezelfde voorwaarden als voor zelfstandige woningen.
Als het gaat om het wonen in een geschikte woning worden zowel bouwkundige als niet-bouwkundige- en zowel losse als nagelvaste voorzieningen bedoeld. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. De gemeente zorgt niet voor een woning: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.
Een uitraasruimte is een ruimte waarin een persoon die ten gevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Dit is een zeer specifieke voorziening, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.
Artikel 16 Maatwerkvoorziening rolstoelen/hulpmiddelen
Een maatvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening is bedoeld om iemand in staat te stellen zich in en om de woning zittend te verplaatsen. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning en om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan.
Onder het verplaatsen in de woning wordt verstaan dat belanghebbende in staat moet zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging indien daar noodzakelijk en regelmatig gebruik van wordt gemaakt, de tuin of het balkon te bereiken en er zich zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is. De verstrekte maatwerkvoorzieningen (in natura) kunnen nieuw of gebruikt zijn.
In uitzondering op andere voorzieningen kan de beschikking voor een hulpmiddel voor langer dan 5 jaar worden afgegeven.
Bij kortdurend en incidenteel gebruik kan een groter beroep op eigen mogelijkheden of de inzet van voorliggende of algemene voorzieningen worden gedaan. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn. Dat laatste is vaak het geval in bijvoorbeeld winkelcentrum, ziekenhuizen, pretparken en dergelijke. Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop belanghebbende is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen.
Eerst moet er gekeken worden of het mogelijk is om gebruik te maken van een rolstoel/hulpmiddel van de uitleen (thuiszorgwinkel).
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal zo nodig via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. In de regel wordt gebruik gemaakt van de expertise van de leveranciers.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen ten opzichte van de te verstrekken rolstoel. Hierbij is bepalend dat de verleende mantelzorg relevant en substantieel is.
Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.
In principe zal een voorziening voor verplaatsing in, om en nabij het huis (meestal de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft.
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik (transportrolstoel) worden verleend indien een belanghebbende zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om belanghebbenden die rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is.
Indien voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel een pgb wordt verstrekt geldt hetvolgende:
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een pgb. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als pgb wordt de rolstoel die belanghebbende zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
De sportrolstoel of sporthulpmiddel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze wordt gezien als een maatwerkvoorziening bedoeld om deel te nemen aan recreatieve activiteiten. Deze dienen bij te dragen aan de participatie in de maatschappij. Uitgangspunt is dat iedereen met een beperking moet kunnen sporten in de sport van zijn/haar keuze. Bij de toekenning moet worden gekeken of deelname aan de sport bijdraagt aan de participatie. In beginsel is deelname aan 1 sport dan ook voldoende. Toekenning van een sportrolstoel kan alleen maar wanneer de rolstoel noodzakelijk is voor de beoefening van deze sport en wanneer aangetoond is dat de sport daadwerkelijk beoefend gaat worden (bijvoorbeeld door een lidmaatschap). Wanneer men de sport professioneel gaat beoefenen zijn de sportvereniging, bond en fondsen voorliggend.
Indien voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportrolstoel een pgb wordt verstrekt geldt hetvolgende:
Artikel 17 Maatwerkvoorziening vervoer
De maatwerkvoorziening vervoer zal ingezet worden wanneer een persoon met beperkingen in overwegende mate en langdurig geen gebruik kan maken van het regulier- en het aanvullend openbaar vervoer. Met ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan dat de situatie langer duurt dan zes maanden. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer in te komen, dan ook komt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking. Ook de afstand van de bushalte waar men aankomt naar de plaats van bestemming wordt in de beoordeling meegenomen. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, is afhankelijk van de individuele situatie.
Bij maatwerkvoorzieningen voor vervoer moet worden gedacht aan scootmobielen, driewielfietsen en de Regiotaxi.
Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie. Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt. Andere voorbeelden van mogelijke voorzieningen zijn:
een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of ander verplaatsingsmiddel en in uitzonderlijke gevallen een (bruikleen)auto of een gesloten buitenwagen.
Het primaat ligt altijd bij collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV of Regiotaxi). Een uitzondering op dit primaat geldt voor de vergoeding voor het gebruik van de eigen auto.
Een maatwerkvoorziening vervoer is bedoeld voor het verplaatsen met een vervoermiddel in de directe woon- of leefomgeving. Dit betreft een breed scala van verplaatsingen.
Een vervoersvoorziening heeft betrekking op verplaatsingen, die nodig zijn voor het doen van boodschappen, om naar artsen, paramedici of specialisten te gaan en voor ziekenhuisonderzoek. Verder kan de vervoersvoorziening worden toegekend om betrokkene de mogelijkheid te bieden bestemmingen te bereiken waar men contact heeft met medemensen en/of deel kan nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen.
Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een vervoermiddel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid en regulier onderwijs. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan kan deze voorziening vergoed worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken. Vervoer naar en van dagbesteding is opgenomen in de maatwerkvoorziening begeleiding groep.
Ook het zogenaamde zittend ziekenvervoer is voorliggend op een voorziening via de Wmo. Dit is taxivervoer van en naar het ziekenhuis wanneer dit nodig is voor een behandeling. Zittend ziekenvervoer wordt gefinancierd vanuit de Zvw.
Alleen bij dreigend sociaal isolement kan de vervoersvoorziening worden afgegeven voor reizen buiten de directe woon- en leefomgeving.
De omvang van de maatwerkvoorziening voor vervoer bedraagt op grond van jurisprudentie tenminste 1500 kilometer per jaar. Het college hanteert 2000 km per jaar als uitgangspunt. Het kan voorkomen dat er een grotere of kleinere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of er een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager.
Een aanpassing van de omvang van de maatwerkvoorziening voor vervoer kan bijvoorbeeld plaatsvinden in situaties waarbij het vervoer noodzakelijk zo frequent is (bijvoorbeeld bij intensieve medische behandeling of een partner die in een verpleeghuis verblijft) dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel voor dit vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan een aanvullende maatwerkvoorziening worden geboden in de vorm van extra vervoer.
Ook als gebruik wordt gemaakt van een andere, verstrekte maatwerkvoorziening voor vervoer zoals een scootmobiel, dan wel van een eigen verplaatsingsmiddel kan een aanpassing plaatsvinden. Het aantal kilometers wordt, in principe met 50%, verlaagd. Dit percentage is afhankelijk van de mate waarin het andere verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.
Indien een partner aanwezig is met eenzelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer, kan het aantal kilometers met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd worden, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte. Dit geldt niet voor de Regiotaxi. Immers beide partners betalen ook bij gezamenlijke ritten zelf de kilometers.
Tenslotte kan het aantal kilometers met 25%, 50%, 75% dan wel 100% verlaagd worden indien het gaat om kinderen. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte. De percentages hiervoor zijn opgenomen in het Financieel Besluit.
De beschikking wordt in principe voor de duur van 5 jaar afgegeven. Daarna wordt in een onderzoek (artikel 2.3.9 van de wet) gekeken of de indicatie verlengd kan worden. Bij wijzigingen in het soort vervoer, in de hoogte van tegemoetkomingen of de gezinssituatie moet tussentijds een nieuwe beschikking worden afgegeven.
De voorziening gaat in per de eerste van de maand waarin de voorziening is aangevraagd en eindigt per de eerste van de maand volgend op de datum waarop het recht op de voorziening eindigt. In geval van overlijden is het de datum van overlijden.
Er vindt soms toekenning van een vergoeding plaats voor een tijdelijke periode. Dit is bijvoorbeeld het geval als in het medisch advies een herkeuring wordt aangegeven. In dat geval vindt er een nieuw medisch onderzoek plaats om te kijken of de vergoeding verlengd kan worden.
In de Leidse regio, de Duin- en Bollenstreek en de Rijnstreek is het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) beschikbaar middels de Regiotaxi Holland Rijnland. De Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Deze taxi rijdt van deur tot deur. Het vervoerssysteem is toegankelijk voor een ieder die, met of zonder rolstoel, zelfstandig of met begeleiding kan reizen. De Regiotaxi kent een aantal vaste opstapplaatsen bij belangrijke drukke locaties (station, winkelcentrum) om zo mogelijk misverstanden over de exacte ophaalplaats te voorkomen. Personen met beperkingen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding voor dit collectieve vervoersysteem vanuit de Wmo. Met de Regiotaxi kan ook buiten de regio (meer dan 25 kilometer) worden gereisd. Hiervoor geldt de genoemde vergoeding vanuit de Wmo niet en is het volledige tarief van toepassing.
Verder zijn ook vakanties en ander verblijf/bewegingen buiten de directe woon- en leefomgeving uitgesloten. Hiervoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 25 kilometer vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 25 kilometer vanaf het woonadres van de pashouder. Valys is aanvullend op de deze maatwerkvoorziening en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college.
De standaardvergoeding betreft een vergoeding voor het gebruik van de Regiotaxi, waarbij een tegemoetkoming wordt gegeven voor de meerkosten van het CVV ten opzichte van het reguliere openbaar vervoer voor een maximaal aantal kilometers per jaar. Dit aantal is opgenomen in het vigerende Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning. De meerkosten worden door de gemeente rechtstreeks afgerekend met de vervoerder. De persoon met beperkingen heeft een Wmo-pasje en betaalt in de Regiotaxi een tarief per kilometer.
Daarnaast wordt een vrij besteedbaar bedrag toegekend. Met dit bedrag kan overig vervoer, bijvoorbeeld eigen auto, (rolstoel)taxi of vervoer door derden betaald worden. Uitbetaling van het vrij besteedbare bedrag vindt op basis van declaratie in twee termijnen plaats, in de maanden juli en januari. Het vrij besteedbaar bedrag kan ook geheel worden omgezet in extra kilometers voor de Regiotaxi.
De gemeente kan een aantal specificaties aangeven bij de vervoerder. Bijvoorbeeld of medische begeleiding noodzakelijk is (wanneer iemand niet alleen kan reizen). Met een indicatie voor medische begeleiding moet de persoon met beperkingen altijd één begeleider mee laten reizen in de Regiotaxi. Een medische begeleider reist gratis mee.
Afwijken van het primaat van Collectief vervoer: individueel vervoer
Indien reizen met het collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een individuele (rolstoel)taxi of het gebruik van de eigen auto (of een combinatie hiervan) verstrekken.
Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor bepaalde mensen geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hierbij kan worden gedacht aan:
Bij personen met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college nagaan of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening voor de zeer korte afstand nodig is, zoals een scootmobiel of driewielfiets.
Een dergelijk individueel vervoermiddel kan alleen worden verstrekt indien belanghebbende geen gebruik kan maken van algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen zoals een reguliere (elektrische) fiets of een brommer. Daarnaast moet belanghebbende verantwoord met het middel overweg kunnen en over een adequate stalling beschikken. Indien deze niet aanwezig is kan de gemeente het realiseren van een stalling opnemen in de maatwerkvoorziening. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.
Financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto (Auto Kosten Vergoeding)
Een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto is bedoeld voor inwoners die in aanmerking zouden komen voor een vergoeding voor de Regiotaxi en beschikken over een eigen auto. Voor deze groep inwoners is de mogelijkheid gecreëerd om te kiezen tussen de Regiotaxi inclusief het bijbehorende vrij besteedbare budget of een bedrag voor het gebruik van de eigen auto. Uit cijfers en enquêtes blijkt immers dat zij zelden of nooit gebruik (zullen) maken van de Regiotaxi. Deze keuze is niet toegestaan als men in de auto van anderen meereist (met uitzondering van gezamenlijke huishoudingen en minderjarige kinderen).
Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto, wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden.
Vergoeding voor aanpassingen aan de eigen auto
Wanneer mensen een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op twee wielen dan wel de Regiotaxi of wanneer mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking komen voor een vergoeding in de meerkosten van autoaanpassingen. Deze aanpassingen kunnen betreffen:
Gebruikelijke voorzieningen zoals stuurbekrachtiging zijn uitgesloten (zie bijlage 4).
De kosten voor de autoaanpassing worden voor een periode van zeven jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor een zelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed. Dit geldt niet bij een calamiteit. De meerkosten worden alleen toegekend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Ook aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld. Hij moet:
Tenslotte dienen de aanpassingen aan de auto door de eigenaar verzekerd te worden. Meerkosten van onderhoud en verzekering van uitsluitend de aanpassingen komen voor compensatie in aanmerking.
Artikel 18 Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf is het logeren van een belanghebbende, met als doel het overnemen van het (permanente) toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Er is geen sprake van (medische) opname in het kader van de Zvw, dan is er sprake van Eerstelijns zorg, of de Wlz. Er is geen sprake van spoed of crisis.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand in een instelling. Hierdoor wordt degene die thuis die persoon ondersteunt of verzorgt, tijdelijk ontlast. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die (permanent) toezicht nodig hebben. Bij de uitvoering van deze maatwerkvoorziening is altijd iemand in de buurt aanwezig en meerdere malen per dag zal een medewerker langsgaan bij belanghebbende. Het kortdurend verblijf zal maximaal 52 etmalen per jaar bedragen.
Het zwaartepunt van de zorg ligt bij kortdurend verblijf vooral op logeren, met als doel het overnemen van het permanente toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.
Iemand komt in aanmerking voor kortdurend verblijf, wanneer:
hij of zij een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking heeft, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;
hij of zij zowel een maatwerkarrangement ontvangt als een indicatie heeft voor persoonlijke verzorging.
hij of zij is aangewezen op zorg gepaard gaand met (permanent) toezicht; en
hij of zij hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen; en
de ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de belanghebbende levert, noodzakelijk is.
Kortdurend verblijf wordt geleverd in drie varianten; te weten basis, speciaal (inclusief verzorging) en speciaal plus (inclusief begeleiding).
Kortdurend verblijf basis: De basis zorg wordt doorgeleverd zoals thuis. Er is toezicht, maar niet permanent. Ruimtes worden niet afgesloten. Dit product is gebaseerd op een kamer inclusief bijbehorende verblijfskosten (waaronder schoonmaak en maaltijden).
Kortdurend verblijf speciaal: Hier is hetzelfde beschikbaar als bij kortdurend verblijf basis, aangevuld met lijfelijke verzorging adl en wassen. Medische verzorging valt hier niet onder.
Kortdurend verblijf speciaal plus: Hier is hetzelfde beschikbaar als bij kortdurend verblijf speciaal, aangevuld met individuele begeleiding.
Artikel 19 Maatwerkvoorziening maaltijdvoorziening
Indien een inwoner een probleem heeft bij het bereiden en/of het nuttigen van de maaltijden wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen (kant-en-klaarmaaltijden, maaltijd-aan-huis) of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de maaltijdvoorziening. Indien al deze mogelijkheden niet tot een oplossing leiden kan een maatwerkvoorziening voor maaltijdvoorziening worden ingezet.
Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die om uiteenlopende redenen niet in staat zijn om de maaltijd te bereiden, om deze op te warmen met behulp van (bijvoorbeeld) een magnetron en eventueel toezicht te houden op het nuttigen van de maaltijd. Wanneer toezicht op de maaltijd aan de orde is, ziet de medewerker erop toe dat de cliënt het eten en drinken daadwerkelijk tot zich neemt. Het betreft hier veelal mensen die anders vergeten dat ze zouden moeten eten. Hieronder wordt niet het toedienen van de maaltijd verstaan.
De hoeveelheid benodigde ondersteuning wordt bepaald aan de hand van de volgende activiteiten, waarbij rekening wordt gehouden met maximaal drie maaltijden per dag:
Voor de onderbouwing van de normtijden voor het klaarzetten en opwarmen van de maaltijden, maken we gebruik van het HHM-normenkader.
Indien belanghebbende wijkverpleegkundige zorg ontvangt én vanuit de Wmo maaltijdverzorging dient te krijgen, kan de gemeente besluiten om in plaats van de hiervoor gecontracteerde aanbieder, de aanbieder van de wijkverpleging in te schakelen.
Artikel 20 Maatwerkvoorziening kindverzorging
Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij (kwetsbare) inwoners die tijdelijk de zorg voor een minderjarig kind niet op zich kunnen nemen. Het gaat hier om het overnemen van de dagelijkse zorg voor een kind die door de beperking van de ouders tijdelijk moet worden overgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van de zorg voor een kind na een operatie van de ouder, of na een ziekenhuisopname, wanneer een of beide ouders de zorg tijdelijk niet zelf kunnen geven. Er wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de verzorging van de kinderen.
De Wmo heeft hier vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken; acute problemen worden tijdelijk opgelost zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing. Wanneer voor langere tijd een beroep wordt gedaan op deze voorziening zal gezocht moeten worden naar een andere oplossing.
Artikel 21 Maatwerkarrangement ambulante ondersteuning en wonen met ondersteuning
Het college kan maatwerkvoorzieningen toekennen ten aanzien van het uitvoeren van algemene dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag. Deze vorm van ondersteuning heet een maatwerkarrangement.
Een maatwerkarrangement (verder Arrangement genoemd) bestaat uit een op de cliënt individueel afgestemd pakket aan ondersteuning op één of meerdere resultaatgebieden. Een resultaatgebied is een leefgebied waarop een verandering beoogd wordt met de ondersteuning.
Zie bijlage 2 voor de uitwerking van de maatwerkarrangementen.
Het Sociaal wijkteam onderzoekt of iemand activiteiten kan aanleren en of er hulpmiddelen zijn waarmee iemand de dagelijkse activiteiten zelf kan uitvoeren. Ook wordt onderzocht of een inwoner in staat is zelf voor een daginvulling te zorgen, bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk, het zoeken van een passende hobby of het bezoeken van (welzijns)activiteiten.
Algemene doelen van maatwerkarrangementen
Het college kan ondersteuning bieden om de volgende doelen te bereiken:
De volgende soorten maatwerkarrangementen zijn beschikbaar:
ambulant: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner zelfstandig woont en de ondersteuning plaatsvindt op vaste contactmomenten. Er is geen sprake van de structurele behoefte aan en noodzaak tot oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
ambulant plus: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner zelfstandig woont en de ondersteuning plaatsvindt op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is tevens sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
Begeleid wonen: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning vindt veelal plaats op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is er sprake van een structurele behoefte aan en noodzaak tot oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
Beschut wonen: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning door individuele ondersteuning vindt plaats op vaste contactmomenten én door een vaste aanwezigheid van begeleiders op de groepswonenlocatie op bepaalde tijden van de dag. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er minimaal sprake van een structurele behoefte aan en noodzaak tot oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht, eventueel aangevuld met aanwezigheid op de woonlocatie in de nacht in het weekend.
Beschermd wonen: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning vindt plaats door individuele ondersteuning op vaste contactmomenten én door een vaste aanwezigheid van begeleiders gedurende (bijna) de (hele) dag op de groepswonenlocatie. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er sprake van aanwezigheid in de nacht op de groepswonenlocatie.
In de regel (en bij PGB altijd) gaat de gemeente bij de bovenstaande drie vormen van Wonen met Ondersteuning uit van scheiden wonen en zorg. Dat betekent dat de cliënt zelf de huur betaalt en het maatwerkarrangement alleen de ondersteuning en de 24/7 bereikbaarheid omvat. Indien er sprake is van scheiden wonen en zorg, betaalt de cliënt als eigen bijdrage het abonnementstarief.
In sommige situaties is het zelf betalen van de huur (tijdelijk nog) geen optie, dan is een zogenoemde intramurale indicatie een mogelijkheid. De cliënt betaalt bij een intramurale indicatie geen huur, maar wel een hoge eigen bijdrage tot aan zak- en kleedgeldnorm.
Op dit moment heeft nog ongeveer de helft van de bestaande cliënten met zorg in natura een intramurale indicatie. Gemeenten gaan met de aanbieders van Wonen met Ondersteuning in overleg om een deel van het intramuraal wonen in de komende jaren om te zetten in scheiden van wonen en zorg.
De opbouw van de maatwerkarrangementen
De ondersteuning vindt plaats in de vorm van een modulair opgebouwd arrangement, bestaande uit één of meer van de volgende resultaatgebieden, zoals genoemd in bijlage 2:
Sociaal en persoonlijk functioneren: richt zich op ondersteuning aangaande familie, relaties, netwerk; sociale vaardigheden; financiën, wonen, participatie; gedrag en organisatie van het leven. De ondersteuning is erop gericht om met fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren.
Daginvulling en vervoer (van en naar): draagt ertoe bij dat cliënt op zinvolle wijze de dagen kan invullen onder toezicht of met ondersteuning. Van daginvulling bestaan er twee typen: regulier en plus. De plus variant is voor cliënten die vanwege de aard van hun problematiek en/of de te bereiken doelen niet kunnen deelnemen aan daginvulling met een reguliere groepsgrootte. In de plusvariant is een kleinere hoeveelheid cliënten op één groepsbegeleider noodzakelijk. Als onderdeel van daginvulling kan de cliënt tevens in aanmerking komen voor vervoer van en naar de dagbesteding.
Sociaal Beheer: Ondersteuning die wordt geboden afwijkend van geplande contactmomenten overdag en eventueel ook de kosten van gezamenlijk wonen (gemeenschappelijke ruimtes) bij wonen met ondersteuning. Indien er sprake is van Beschut of Beschermd Wonen valt onder Sociaal Beheer ook de (vaste) aanwezigheid van een begeleider op de groep in de woonlocatie, bovenop de individuele ondersteuning op de resultaatgebieden sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en geldzaken. Deze vaste aanwezigheid overdag op de woonlocatie dient onder meer voor de ondersteuning van de gezamenlijke momenten met mede cliënten en/of het reguleren van het sociale verkeer tussen cliënten.
De resultaatgebieden bestaan uit verschillende intensiteiten, zoals genoemd in bijlage 2 en de onderstaande tabel. De intensiteiten staan voor de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de noodzakelijke zorgzwaarte.
Bij de keuze van een intensiteit wordt rekening gehouden met:
Indien (na het realiseren van de doelen) een toegekende maatwerkarrangement wordt beëindigd, kan er (tijdelijk) nog een noodzaak zijn om niet meer structureel maar incidenteel ondersteuning op het vlak van sociaal en persoonlijk functioneren te ontvangen. Het College kan dan de voorziening waakvlam instellen, waarbij de cliënt nog enige tijd wordt gemonitord.
Tabel 1: overzicht arrangementen model
Het modulair opgebouwde arrangement kan in het geval van wonen met ondersteuning uitgebreid worden met Huisvestingskosten Intramuraal. Het gaat om de uitzonderingssituaties dat cliënt niet in staat is om huur te betalen voor het wonen in een groepswonenlocatie voor begeleid, beschut of beschermd wonen. De cliënt betaalt in dit geval een intramurale eigen bijdrage, zoals bedoeld in Hoofdstuk 3 van het landelijke uitvoeringsbesluit Wmo.
Cliëntgroepen maatwerkarrangementen
Voor de maatwerkarrangementen is van belang te kunnen bepalen onder welke cliëntgroep deze valt. Enerzijds is dat van belang om te kunnen bepalen op welk soort ondersteuning een cliënt aanspraak kan maken. Anderzijds is dit van belang om vast te kunnen stellen welke aanbieder deze ondersteuning kan leveren.
Hoofdstuk 6 Specialistische Maatschappelijke Zorg
Artikel 22 Specialistische maatwerkvoorzieningen wonen met ondersteuning
De gemeenten in Holland Rijnland* hebben besloten om Wonen met ondersteuning zo veel mogelijk lokaal te organiseren. Uitgezonderd zijn de voorzieningen voor inwoners met meervoudig complexe problematiek die aangewezen zijn op specialistische ondersteuning met wonen. Vanwege de complexe zorgbehoefte, het kleine aantal inwoners dat hierop aangewezen is en de benodigde specialistische inzet zijn deze voorzieningen niet zelfstandig lokaal te organiseren.
Aanmelding voor specialistisch Wonen met ondersteuning kan op dezelfde manier als bij lokaal Wonen met ondersteuning, zoals beschreven in artikel 2, bij de lokale toegang van het Sociaal Wijkteam van de gemeente Leiden. Indien een inwoner (mogelijk) in aanmerking komt voor specialistisch Wonen met ondersteuning, wordt de aanvraag voorgelegd aan het regionaal team Maatschappelijke Zorg, welke de aanvraag verder behandelt volgens het proces zoals beschreven in Hoofdstuk 2.
Wanneer een specialistisch Wonen met ondersteuning plek niet direct beschikbaar is, wordt de inwoner op een wachtlijst geplaatst. In de tussentijd kan de inwoner aanspraak maken op overbruggingszorg in de vorm van ambulante ondersteuning. Deze ambulante ondersteuning wordt georganiseerd door de lokale gemeente en staat voor de gemeente Leiden beschreven in artikel 21.
Er zijn verschillende specialistische ondersteuningsvormen, ook wel voorzieningen genoemd, te onderscheiden:
* De regio Holland Rijnland bestaat uit de volgende gemeentes: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Lid 1 Specialistische woonvoorzieningen
Een inwoner komt in aanmerking voor een specialistische woonvoorziening als:
Inwoners die aangewezen zijn op specialistische woonvoorzieningen verblijven hier naar verwachting 1 of meerdere jaren. Ervaring leert dat zij hierna uitstromen naar:
Specialistische woonvoorzieningen kunnen zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd.
Woonvoorzieningen voor éénouder gezinnen, waarbij bij de ouder sprake is van GGZ-problematiek al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, vallen ook onder de specialistische woonvoorzieningen.
De duur van de toekenning is afhankelijk van de volgende factoren:
Lid 2 Traject woonbegeleiding ouder-kind
Het traject woonbegeleiding ouder-kind omvat kortdurende trajectondersteuning met wonen aan (jong)volwassen die zwanger zijn of jonge kinderen hebben en bij wie sprake is van problematiek op het gebied van GGZ, al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking en die vanwege hun persoonlijke problematiek niet in staat zijn zelfstandig te wonen. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte is er 24-uurs oproepbare of 24-uurs aanwezige ondersteuning.
Traject woonbegeleiding ouder-kind heeft een duur van minimaal 3 maanden en maximaal 1,5 jaar, waarna uitstroom naar zelfstandig wonen met ambulante begeleiding of naar een meer langdurige vorm van wonen met ondersteuning (specialistische of subregionaal/ lokaal) mogelijk is.
Traject woonbegeleiding ouder kind kan zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd.
Lid 3 Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling
Het traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling omvat kortdurende trajectbegeleiding aan inwoners met problematiek op het gebied van GGZ al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, die na het volgen van een detox-traject in een verslavingskliniek, niet in staat zijn zelfstandig te gaan wonen met ambulante begeleiding. Zij zijn aangewezen op een nazorgtraject in geclusterde setting gericht op het omgaan met hun verslavingsgevoeligheid. Er is altijd sprake van meer problematiek dan enkel verslaving.
Cliënten verblijven in dit type woonvoorziening met het doel weer zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving. Zij stromen uit naar zelfstandig wonen of een reguliere vorm van wonen met ondersteuning. Na een half jaar vind er een evaluatie plaats, onder andere om te bespreken of er al is nagedacht over vervolghuisvesting.
Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling wordt primair in de vorm van scheiden wonen en zorg bekostigd
Het traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling is altijd tijdelijk (bij voorkeur niet langer dan 1 jaar). De noodzakelijke indicatieduur wordt door het regionaal team Maatschappelijke Zorg vastgesteld. Indicaties voor dit traject worden niet met terugwerkende kracht verstrekt.
Lid 4. Specialistische ondersteuning Thuis
Voor een beperkt aantal inwoners is het mogelijk om Wonen met ondersteuning in de thuissituatie te ontvangen. Er is 24-uurs zorg nodig, maar dat wordt in de thuissituatie ingezet. In uitzonderlijke situaties kan ervoor worden gekozen om Specialistische ondersteuning Thuis in te zetten:
Indicaties voor Specialistische ondersteuning thuis worden voor één jaar afgegeven. Daarna moet er een herindicatie worden aangevraagd. Uitgangspunt blijft altijd dat iemand op een wachtlijst voor een reguliere voorziening (specialistisch) Wonen met ondersteuning komt. Er dienen dan ook doelen te worden opgesteld om te werken aan de mogelijkheid om in een reguliere voorziening (specialistisch) Wonen met ondersteuning voorziening te kunnen functioneren. Na zes maanden vindt er een evaluatie van deze doelen plaats. Verder zijn de reguliere voorwaarden van Wonen met ondersteuning van toepassing bij het indicatieproces.
De zorg wordt geleverd vanuit een persoonsgebonden budget (pgb). In sommige situaties kan het wenselijk zijn dat een deel van de zorg door een non-professional wordt uitgevoerd. Dit wordt per cliënt bekeken en beoordeeld. In dit geval dient minimaal 40% van de zorg te worden geleverd door een professional.
De ondersteuning rondom de cliënt dient gecoördineerd te worden door een professional uit de hulpverlening. Deze coördinator zorgt dat de ondersteuning die de cliënt ontvangt op elkaar is afgestemd en is een aanspreekpunt voor de consulenten en andere hulp/zorgverleners. De cliënt kan zelf een coördinator aandragen of de consulent kan een coördinator zoeken. Een externe coördinator die geen actieve rol heeft in de zorg van de cliënt is ook een mogelijkheid, maar deze zal moeten worden betaald vanuit het beschikbare budget.
Voor de regelzaken en budgettering van het pgb, is cliënt of aangewezen budgetbeheerder verantwoordelijk. Degene(n) die middels het pgb uitbetaald worden, mogen nooit het budget beheren. Belanghebbende ontvangt een budgetplan, wanneer deze wordt goedgekeurd door de gemeente Leiden, kan het pgb in gang worden gezet.
Bij een Specialistische ondersteuning Thuis indicatie vallen andere Wmo voorzieningen zoals huishoudelijke hulp, regiotaxi, et cetera onder lokale Wmo. Aanvragen voor deze voorzieningen moeten in de eigen gemeente worden ingediend.
Artikel 23 Pgb Specialistisch Wonen met ondersteuning
De gemeenten van Holland Rijnland hebben er voor gekozen om de specialistisch Wonen met ondersteuning gezamenlijk in te kopen. Een van de redenen hiervoor is het specialistische karakter van deze vorm van zorg, waardoor deze zorg moeilijk op kleine schaal te organiseren is. Toch is het in principe mogelijk voor een inwoner om gebruik maken van een pgb voor specialistisch Wonen met ondersteuning. Cliënt moet echter kunnen motiveren waarom een pgb een meer passende vorm van ondersteuning is dan zorgaanbieders die gecontracteerd zijn door de gemeente. In de regel kan belanghebbende het pgb alleen inzetten als het wooninitiatief binnen de grenzen van de regio Holland Rijnland is. Bij toekenning van een PGB voor specialistisch Wonen met ondersteuning gelden de voorwaarden zoals benoemd in artikel 27 en 28.
Artikel 24 Aanvullende criteria (Specialistische) Maatschappelijke Opvang
De gemeenten in Holland Rijnland hebben gekozen om de Maatschappelijke opvang zo veel mogelijk lokaal te organiseren. In aanvulling op de criteria gesteld in artikel 8 Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden, kan een inwoner in aanmerking komen voor Maatschappelijke opvang als deze:
Toch zal dit voor een aantal inwoners geen geschikte optie zijn. In aanvulling op de criteria hierboven, kan een inwoner in aanmerking komen voor Specialistische Maatschappelijke Opvang als:
Artikel 25 Aanvullende criteria vrouwenopvang
De gemeente Leiden is namens Holland Rijnland de centrumgemeente voor de vrouwenopvang. In aanvulling op criteria gesteld in artikel 8 Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden kan:
Artikel 26 Beschikking maatwerkvoorziening
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening is in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Ook zal worden opgenomen of er sprake is van een te betalen bijdrage en welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is en hoe dat te bereiken. Een beschikking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst wordt voor maximaal 5 jaar afgegeven. Voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen kan hiervan worden afgeweken.
De uitvoerende instelling voor de vrouwenopvang is voor onbepaalde tijd gemandateerd tot het afgeven van beschikkingen voor Vrouwenopvang. Dit is het gevolg van de landelijke afspraken over toetsingscriteria en eventuele plaatsing in een andere regio indien dat vanwege veiligheid noodzakelijk is, zoals beschreven in het Beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang.
Artikel 27 Beschikking bij pgb
Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt dit bij beschikking bekend gemaakt aan de aanvrager. In artikel 10, lid 3 van de Verordening is beschreven wat bij het verstrekken van een pgb in ieder geval dient te worden vastgelegd. Aanvullende daarop en op artikel 23 wordt in de beschikking tevens vastgelegd:
In de beschikking wordt de verplichting gesteld dat het pgb besteed moet worden aan het resultaat, doel of de activiteit waarvoor het budget is toegekend.
De geldigheidsduur van de beschikking is in principe maximaal 5 jaar. Met inachtneming van de beperkingen van belanghebbende en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen binnen de periode van 5 jaar bestaat de mogelijkheid om een kortere geldigheidsduur vast te stellen.
De voorziening die belanghebbende met het pgb verwerft, hoeft niet exact dezelfde voorziening te zijn als de voorziening die is beschreven in het programma van eisen, maar het mag geen algemeen gebruikelijke voorziening zijn.
Wordt een voorziening aangeschaft die niet aan het programma van eisen voldoet, dan bestaat de mogelijkheid dat belanghebbende met beperkingen zijn probleem niet volledig compenseert. Voor de daaruit voortvloeiende consequenties is belanghebbende zelf verantwoordelijk.
Belanghebbende dient een zorgovereenkomst overeen te komen met de zorgverlener. De zorgovereenkomst is een verplicht onderdeel van de verantwoording. Er dient gebruik te worden gemaakt van de standaardovereenkomst van de SVB.
Voor wonen met ondersteuning gelden de volgende kwaliteitseisen, die in de beschikking zijn opgenomen:
Belanghebbende beschikt over een budgetplan, waarin is vastgelegd bij welke zorgverleners hij de zorg gaat inkopen, het tarief van de zorgverlener en het aantal uren per zorgverlener. Ook geeft belanghebbende aan om welke reden hij geen gebruik wil maken van zorgaanbieders die gecontracteerd zijn door de gemeente.
Indien het gaat om één zorgverlener dan dient belanghebbende aan te tonen op welke manier de zorg gewaarborgd kan worden als deze zorgverlener uitvalt.
Hoofdstuk 8 Maatwerkvoorziening via pgb
Artikel 28 Maatwerkvoorziening via pgb
De Wmo 2015 (en de Jeugdwet) geeft gemeenten de verplichting en de mogelijkheid tot het verstrekken van een pgb. Een persoon die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening heeft in principe de keuze voor een voorziening in natura of een pgb. Met het pgb kan ondersteuning op maat geleverd worden en kan innovatie in het ondersteuningsaanbod worden gestimuleerd. Het betreft hier hulp die wordt ingekocht bij een professionele zorgaanbieder of ZZP-er. Deze is als uitvoerende een professionele hulpverlener of heeft als instelling professioneel personeel in dienst. Een professional is in het bezit van branche-specifiek diploma’s voor het verlenen van de benodigde ondersteuning. Een gemeente kan een pgb weigeren als deze twijfelt aan de professionaliteit/kwaliteit van de hulpverlener. Een familielid kan niet ingezet worden als professional. In sommige gevallen kan een familielid de hulp verlenen. Dit wordt informele hulp genoemd (zie artikel 26).
Het pgb sluit goed aan bij de wensen van belanghebbenden voor het verkrijgen en behouden van een grotere mate van zelfstandigheid.
Belanghebbende moet een budgetformulier aanleveren. De gemeente levert een format aan om daarbij te helpen.
Voor de Wmo geldt dat de aanvrager gemotiveerd kan aangeven dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. Het kan daarbij ook gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstig, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen. Een gecontracteerde aanbieder biedt als uitgangspunt alleen diensten in Zorg in natura (ZIN), alleen in uitzonderlijke (noodzakelijke) gevallen kan hiervan worden afgeweken.
De keuze voor een pgb dient altijd een bewuste (en vrijwillige) keuze van de aanvrager te zijn. Belanghebbende moet de keuze voor het pgb onderbouwen en motiveren. Onvoldoende onderbouwing is aanleiding tot gesprek en kan leiden tot afwijzing. Gemeenten zorgen ervoor dat de aanvrager (en bij minderjarigen ook de ouders) wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb en de gevolgen van deze keuze.
Bij een pgb hoort ook het beheren van het budget. Er dient een scheiding te zijn tussen de budgetbeheerder en de uitvoerende zorgverlener. De zorginstelling of uitvoerende zorgverlener mag niet de financiën rond het pgb beheren om belangenverstrengeling te voorkomen. De budgethouder, of als er een budgetbeheerder is die de pgb zaken regelt, is financieel verantwoordelijk.
Bij het toekennen van een pgb dient onderzocht te worden of het beheer ervan in goede handen is. Om een pgb te kunnen beheren moet men o.a. in staat zijn een administratie te voeren, de zorgverlener aan te sturen, te evalueren en verantwoordelijkheid te nemen en verantwoordelijkheid af te leggen.
De budgethouder of budgetbeheerder heeft een grote verantwoordelijkheid en moet vaardig genoeg zijn om de volgende taken te kunnen uitvoeren:
Wanneer de budgethouder zelf niet in staat wordt geacht de regie over het pgb te voeren, kan het beheer bij een bekwaam ander persoon (bijvoorbeeld via het sociale netwerk dan wel via een bewindvoerder, mentor of gemachtigde), worden ondergebracht. Oftewel een budgetbeheerder. De budgetbeheerder en de zorgverlener dienen in het geval van een pgb te allen tijde een Verklaring omtrent Gedrag te overleggen.
In artikel 2.3.6. lid 2 van de Wmo 2015 wordt o.a. aangegeven dat wanneer belanghebbende zelf niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, het pgb kan worden geweigerd. Budgethouder moet dus wel in staat zijn om een betrouwbare budgetbeheerder te kiezen. De budgetbeheerder moet op zijn beurt goede intenties hebben en handelen in het belang van de budgethouder. Wanneer er geen bekwame budgetbeheerder is, kan het verstrekken van de voorziening in pgb worden geweigerd. Belanghebbende kan dan de maatwerkvoorziening in natura (blijven) ontvangen.
Aan een pgb voor ambulante ondersteuning en (specialistisch) Wonen met ondersteuning worden de volgende aanvullende voorwaarden gesteld:
Aanvullend op bovenstaande worden aan een PGB(-voorziening) (specialistische) Wonen met ondersteuning de volgende voorwaarden gesteld:
Wanneer een organisatie is gecontracteerd voor (specialistisch) Wonen met ondersteuning (Zorg in natura), kan de organisatie niet diezelfde ondersteuning via een pgb leveren.
Artikel 29 Het pgb voor niet-professionele hulp
Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand uit het sociale netwerk van de aanvrager zijn. Er dient altijd rekening gehouden te worden met mogelijke gebruikelijke hulp.
Het betalen van ondersteuning of hulp die gewoonlijk geleverd zou worden uit het sociale netwerk van belanghebbende komt in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Er zijn situaties die hierop een uitzondering kunnen zijn. Aan de hand van de volgende criteria wordt bepaald of dit het geval is:
Er moet sprake zijn van zorg die de algemeen gebruikelijke hulp (zie bijlage 1) overstijgt.
Als iemand vanuit het netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat tijdens het gesprek blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociale netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig buiten de inzet die al door het sociale netwerk geleverd wordt.
De inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar beter en flexibeler dan professionele ondersteuning.
Het uitgangspunt is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van belanghebbende staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:
De ondersteuning moet passend, adequaat en veilig zijn.
Als iemand vanuit het sociale netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet diegene wel de juiste vaardigheden hebben. Tijdens het gesprek wordt besproken of een persoon in staat is om de ondersteuning te bieden. Vanwege het (specialistische) karakter van de resultaatgebieden daginvulling en veiligheid, sociaal beheer en kortdurend verblijf is niet professionele zorg hierin in principe niet passend.
Het netwerk moet zich bewust zijn van de consequenties.
De persoon die vanuit het netwerk de ondersteuning biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. Vraag die daarbij gesteld moet worden is, kan de degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat, en hoe wordt de hulp dan geleverd?
Geen pgb bij dreigende overbelasting.
Wanneer ondersteuning wordt ingezet in situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting, zal zorgvuldig gekeken worden of het inzetten van pgb de juiste oplossing is.
Wanneer sprake is van inzet vanuit het sociale netwerk kan in zeer uitzonderlijke gevallen het budgetbeheer in handen zijn van de zorgverlener zelf. Bijvoorbeeld wanneer ouders (intensieve) zorg leveren voor een kind én er geen andere redelijke mogelijkheden zijn én kan worden vastgesteld dat de ouders in staat zijn het beheer belangeloos uit te voeren.
Het pgb voor maatwerkvoorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met een voorziening in natura. Het pgb voor de maatwerkvoorziening in de vorm van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen wordt vastgesteld op maximaal het niveau van de kosten van de maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt. De hoogte van het pgb wordt vastgesteld aan de hand van de kostprijs van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Indien dit een tweedehands voorziening betreft, dan kan het college de hoogte daar dus op baseren, mits de cliënt met dit bedrag dan ook daadwerkelijk de voorziening kan aanschaffen. De kosten van de maatwerkvoorziening bij verstrekking in natura worden bepaald op basis van contracten die met leveranciers zijn afgesloten en vormen op hun beurt de basis van de tarieven voor het pgb. Deze zijn opgenomen in het financieel besluit. Als er voor de maatwerkvoorziening geen contract is afgesloten dan worden de kosten bepaald op basis van een door de gemeente op te vragen offerte. Voor zover van toepassing, worden bij het pgb voor de maatwerkvoorziening, met uitzondering van woonvoorzieningen, tevens bedragen gesteld voor het onderhoud en de verzekering. Deze bedragen worden als aparte componenten vastgesteld. Bij vervoersvoorzieningen en bij hulpmiddelen is het bedrag hiervoor al in het pgb tarief opgenomen. Bij de uitbetaling van het pgb voor de inhuur vanuit het informele netwerk dient rekening gehouden te worden met het Wettelijk minimumloon inclusief vakantiebijslag, zie de site www.svb.nl/pgb. Ook geldt voor informele hulp dat er geen maandlonen geaccepteerd worden, maar alleen gewerkte uren kunnen worden gedeclareerd. In de regel worden alleen zorgovereenkomsten waarin sprake is van een uurloon goedgekeurd.
Voor woonvoorzieningen wordt in principe geen budget toegekend voor onderhoud en verzekering. Hier zijn uitzonderingen mogelijk (zoals de onderhoudskosten van een traplift of een plafondlift). Het moet daarbij gaan om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden. De hoogte van het pgb voor deze kosten is dan gelijk aan de kosten voor onderhoud van een voorziening in natura. Voor roerende woonvoorzieningen worden na toestemming vooraf, op declaratiebasis, reparatiekosten toegekend.
Voor de maatwerkvoorzieningen HO en ambulante ondersteuning is de hoogte van het pgb per resultaat vastgelegd in het vigerende financieel besluit maatschappelijke ondersteuning. De hoogte van het pgb wordt grotendeels bepaald aan de hand van het te bereiken resultaat. Voor dit pgb geldt dat het tarief per kalenderjaar wordt vastgesteld. Het is niet mogelijk om op basis van hoge reiskosten, een toereikend PGB op maat te maken via de aanvullende tarieven in het Financieel besluit.
HO en ambulante ondersteuning worden toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente. Bij verblijf van minder dan drie maanden in een recreatiewoning of in het buitenland, hoeft het pgb niet aangepast te worden. Na een tussenperiode langer dan drie maanden wordt het pgb gestopt.
Er wordt in tarief onderscheid gemaakt tussen (niet-professionele) informele hulp, (niet beroepsmatige hulp die wordt geleverd door mensen uit de eigen omgeving of het eigen netwerk), een tarief voor zzp-ers (professionele hulp die wordt geleverd door een ter zake kundig gediplomeerde zelfstandige zonder personeel of eenmansbedrijf) en professionele hulp die wordt ingekocht bij een (zorg)instelling.
In de regel wordt per 1 januari 2023 voor de nieuwe maatwerkarrangementen, de nieuwe producten Huishoudelijke Ondersteuning en andere voorzieningen de volgende gedifferentieerde tariefstelling gehanteerd:
In afwijking van het bovenstaande wordt voor het PGB specialistische wonen met ondersteuning thuis, volledig uitgevoerd door een professional, 85% van het tarief van zorg in natura gehanteerd. Indien hierbij sprake is van zowel de inzet van een professional als van het sociaal netwerk zal er dit percentage worden verlaagd.
Voor bestaande cliënten met een PGB geldt er in 2023 een overgangsregeling. Deze staat in detail beschreven in artikel 45.
Het tarief voor professionele hulp die wordt geleverd door een ter zake kundig gediplomeerde zzp-er (zzp tarief) wordt verleend door een persoon die beroepsmatig is gekwalificeerd voor de betreffende ondersteuning en bij de Belastingdienst en kamer van Koophandel staat geregistreerd als zelfstandige, eenmansbedrijf of freelancer.
Professionele hulp als zzp-er kan niet geleverd worden door familie, te weten in de eerste of tweede graad, echtgenoot, geregistreerd partner of een andere levensgezel van de budgethouder, met name wegens het ontbreken van professionele afstand. In die gevallen wordt de hulp als niet-professioneel (informeel) gezien.
Het tarief voor professionele hulp die wordt geleverd door zorginstelling (instellingstarief) wordt geleverd door gekwalificeerd personeel dat in loondienst is bij een erkende zorginstelling, waarbij de bij de sector behorende cao nageleefd wordt. In dit tarief is rekening gehouden met de werkgeverslasten die gebruikelijk zijn voor een dergelijke zorginstelling. Organisaties die niet voldoen aan de vereisten die gesteld worden aan het zorginstellingstarief, ontvangen budget op basis van het ZZP-tarief.
Niet-professionele, informele zorg wordt verleend door mensen die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen of familie in eerste of tweede graad.
Als er sprake is van een combinatie van verschillende soorten pgb, is het niet mogelijk om 2 of 3 volledige verstrekkingen te doen. Deze moeten in verhouding afgestemd worden zodat deze overeenkomen met de totale vastgestelde hoeveelheid (intensiteit) van de ondersteuningsbehoefte.
Wanneer meer zorg wordt ingekocht met het pgb dan de voorziening in natura, wordt alleen een budget verstrekt ter hoogte van de kosten van de natura-voorziening (of het bedrag dat voor de betreffende maatwerkvoorziening is opgenomen in het vigerende Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Leiden). Belanghebbende moet dan de eventuele extra kosten zelf bijbetalen.
reiskosten moeten vanuit het budget betaald worden. Omdat het budget in eerste instantie bedoeld is om de zorg / ondersteuning in te kunnen kopen, moet dit wel in verhouding staan en mag niet ten koste gaan van de hulpverlening. Uitgangspunt is dat de hulpverlener in de nabijheid van de budgethouder woont. Op individuele gronden kan hiervan worden afgeweken.
Artikel 31 Kwaliteit van het pgb
De budgethouder of budgetbeheerder heeft de regie over de ondersteuning die hij met het pgb contracteert of inkoopt. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij zo nodig bijsturen. Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met een pgb gelden dezelfde kwaliteitscriteria als voor maatwerkvoorzieningen in natura.
Het college kan voor- of achteraf toetsen of de veiligheid en doeltreffendheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor ingekochte ondersteuning in natura kunnen soms niet 1 op 1 worden toegepast op ondersteuning ingekocht via een pgb. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. De budgethouder dient inzichtelijk te maken:
Voor (specialistische voorzieningen) Wonen met ondersteuning geldt dat wanneer een nieuw pgb gefinancierd wooninitiatief start, de gemeente pas overgaat tot het verstrekken van een pgb voor deze maatwerkvoorziening wanneer de kwaliteit van het initiatief met de gemeente is afgestemd. Indien een wooninitiatief niet of niet meer voldoet aan de kwaliteitseisen, zal een verbeterplan worden opgesteld. Wanneer niet kan worden voldaan aan het verbeterplan, zal het pgb niet meer kunnen worden ingezet bij het betreffende wooninitiatief.
Artikel 32 Betaling van het pgb: trekkingsrecht
In de Wmo 2015 is sprake van trekkingsrecht. Trekkingsrecht wil zeggen dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder sluit een zorgovereenkomst af met de zorgverlener. Deze overeenkomst wordt door de SVB arbeidsrechtelijke getoetst en moet door de gemeente worden goedgekeurd alvorens een budget betaalbaar kan worden gesteld. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten of de ondersteuning is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. Het niet volledig bestede pgb wordt door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Na ontvangst van de gegevens en de goedgekeurde zorgovereenkomst zal de SVB op basis van declaratie tot betaling overgaan. De klant dient vervolgens facturen in bij de SVB. Door het trekkingsrecht is het voor belanghebbenden niet meer mogelijk om te betalen via een automatische incasso. Wanneer aanbieders hiervoor extra kosten rekenen mogen deze kosten worden voldaan vanuit het pgb. Het trekkingsrecht is niet aan de orde bij eenmalige pgb’s en vervoersvoorzieningen.
Artikel 33 Eenmalige uitkering voor materiele voorzieningen
Wanneer er sprake is van een pgb voor materiele maatwerkvoorzieningen in de vorm van eenmalige uitkering voor een woonvoorziening, individuele vervoersvoorziening en rolstoel levert de persoon met beperkingen binnen twaalf maanden een aankoopverplichting aan bij de gemeente. De betaling van het budget vindt plaats na aanlevering van het bewijs van aankoop, een onderhoudscontract en - indien van toepassing - een verzekeringsbewijs.
Artikel 34 Verantwoording van het pgb
Voor HO en maatwerkarrangement Ambulante Ondersteuning en Wonen met Ondersteuning vindt de controle op de besteding van het pgb in principe plaats via de SVB. De SVB betaalt op declaratiebasis het pgb uit aan de in de zorgovereenkomst benoemde persoon of zorgverlenende organisatie. Voor andere voorzieningen (via een éénmalig pgb) voert de gemeente de controle uit. Declaratie vindt plaats op basis van (een van) de volgende stukken (afhankelijk van de voorziening):
Per verstrekte maatwerkvoorziening wordt een budget toegekend om de vastgestelde doelen te bewerkstelligen. Uitruil tussen de verstrekte persoonsgebonden budgetten behorend bij de verschillende typen maatwerkvoorzieningen is niet toegestaan.
De gemeente kan daarnaast steekproefsgewijs onderzoeken of het pgb rechtmatig wordt besteed en wordt gebruikt om het resultaat, zoals omschreven in de beschikking, te realiseren. Blijkt bij controle dat het budget niet is besteed aan het doel of de activiteit waarvoor het is toegekend, dient de maatwerkvoorziening te worden beëindigd en kan eventueel onterecht verstrekt budget worden teruggevraagd, in voorkomende gevallen ook aan erfgenamen. Bij een pgb voor een hulpmiddel kan bij overlijden of definitieve opname van betrokkene voor afloop van de gebruiksduur de beschikking worden ingetrokken. Daarna kan de eventuele restwaarde worden bepaald en teruggevraagd aan de cliënt of zijn/haar erfgenamen.
Hoofdstuk 9 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorziening
Artikel 35 Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
Wanneer een belanghebbende in het verleden geen eigen bijdrage hoefde te betalen voor een voorziening, wordt deze wel opgelegd wanneer de voorziening vervangen c.q. aangepast wordt. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in zorg in natura is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt of aanschaft van een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten. Voor een verstrekking in de vorm van een pgb geldt het verstrekkende budget als kostprijs.
Artikel 36 Afwijkende regels voor bijdrage in de kosten van specialistische maatschappelijke opvang en vrouwenopvang
In afwijking op het gestelde in artikel 35 wordt de eigen bijdrage voor de specialistische maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang vastgesteld en geïnd door de betreffende organisatie. Voor de specialistische maatschappelijke opvang geldt een eigen bijdrage per nacht. Voor de decentrale maatschappelijke crisisopvang geldt geen eigen bijdrage. De eigen bijdrage voor de vrouwenopvang betreft de wooncomponent van de voorziening. Het uitgangspunt is dat voor de cliënt in ieder geval de norm voor zak- en kleedgeld, zoals genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, beschikbaar blijft. Vanwege persoonlijke financiële omstandigheden bestaat de mogelijkheid om van het standaard bedrag af te wijken.
Hoofdstuk 10 Kwaliteitseisen aanbieders maatschappelijke ondersteuning
Onder kwaliteitsinstrumenten verstaan we begrippen als richtlijnen, standaarden, samenwerkingsafspraken, protocollen en productbeschrijvingen die tot doel hebben de ondersteuning voor belanghebbende te optimaliseren.
Artikel 37 Klantervaringsonderzoek
Jaarlijks dienen gemeenten uitvraag te doen naar de ervaringen van belanghebbenden (i.p.v. meten van tevredenheid) die maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen. De ministeriële regeling geeft nadere regels over de inrichting van het onderzoek. Het onderzoek is bedoeld om te meten hoe belanghebbenden de aan hen geboden maatschappelijke ondersteuning ervaren en geeft de gemeente input voor de lokale beleidscyclus.
Artikel 38 Contractmanagement Wmo
De gemeente Leiden heeft het beheer van de contracten voor ingekochte Wmo diensten en producten ondergebracht bij Servicepunt71 (dan wel het organisatieonderdeel van de gemeente Leiden dat in 2023 hiervan de opvolger is). Zij bewaakt namens de Leidse regio de uitnutting van de contracten en ziet toe op het nakomen van de contractafspraken door de aanbieders en gemeente. Kwaliteitseisen zijn een onderdeel van de contracten. Servicepunt71 werkt pro-actief door bijvoorbeeld voortgang van het contract te meten en in gesprek te zijn met de leveranciers over de uitvoering van de contracten. Contractmanagement werkt ook re-actief door bij wanprestatie verbetertrajecten te initiëren en monitoren en eventueel boetes op te leggen.
De gemeente heeft een toezichthoudend ambtenaar aangesteld voor zowel het toezicht op kwaliteit als het toezicht op rechtmatigheid. Dit is vastgelegd in de besluiten B&W 16.0855 Invulling toezicht Wmo vanaf 1 oktober 2016 en B&W 21.0005 Aanwijzingsbesluit toezichthouders rechtmatigheid WMO en Jeugdwet 2020. De toezichthouders werken samen met Contractmanagement Wmo.
Deze functie wordt binnen de Leidse regio gezamenlijk opgepakt. De functie van de toezichthoudend ambtenaar voor de Leidse regio wordt uitgevoerd door de GGD Hollands Midden. De toezichthoudend ambtenaar moet erop toezien dat de uitvoering van de taken door aanbieders aan de kwaliteitsvereisten voldoet, het zogenaamde risico gestuurde toezicht. Het gaat hier niet (alleen) om controleren, maar juist ook om het monitoren en in gesprek zijn over de kwaliteit. Toezicht houden betekent ook tijdig signaleren van factoren die de kwaliteit van de dienstverlening en ondersteuning negatief kunnen beïnvloeden. De toezicht rapportages worden openbaar gemaakt.
Daarnaast hoort tot de taak van de toezichthoudend ambtenaar het zogenaamde calamiteiten toezicht. Aanbieders zijn ingevolge de Wmo 2015 verplicht een eventueel bij hen opgetreden calamiteit te melden aan de toezichthouder. De toezichthouder zal na een opgetreden calamiteit onderzoek verrichten naar de oorzaken die hebben geleid tot de calamiteit. Dit onderzoek is er vooral op gericht om aanbevelingen te kunnen doen waarmee in de toekomst de kans op het optreden van een dergelijke calamiteit wordt verkleind.
Het college heeft een team toezichthouders rechtmatigheid aangesteld die erop toezien dat de beschikte zorg (zorg in natura en pgb) rechtmatig besteed wordt (zie ook artikel 31). Deze toezichthouders zijn verbonden aan het team Ondersteuning Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling. Met ‘rechtmatigheid’ bedoelen we het uitvoeren van gemeentelijke voorzieningen en verstrekkingen volgens de geldende regels en besluiten. Onrechtmatigheid (ook wel misbruik) kan zowel onbewust als bewust zijn. Als een inwoner onbewust in strijd met de geldende regels handelt, dan noemen we dit een fout. Dit kan het gevolg zijn van onduidelijkheid, vergissingen of onoplettendheid. Hieronder valt ook ondoelmatig en/of ongepast gebruik: indien de geleverde ondersteuning niet noodzakelijk en/of effectief is en er sprake is van overbehandeling (verspilling) of onderbehandeling. Bewust in strijd met de geldende regels handelen, noemen we fraude. Onder fraude verstaan we het opzettelijk en doelbewust in strijd met de regels handelen met het doel om eigen of andermans financieel voordeel te verkrijgen. De toezichthouders kunnen zowel proactief (risicogestuurd: op basis van vooraf vastgestelde prioriteiten of thema's) als reactief (signaalgestuurd naar aanleiding van een melding van vermoedelijke fouten of fraude) optreden. Een melding kan door iedereen gedaan worden, interne meldingen kunnen worden gemeld via een e-mailadres en externe meldingen (door instanties, professionals en/of inwoners) kunnen worden gemeld via het meldingsformulier op de website van Gemeente Leiden. De rechtmatigheidsrapportages aangaande zorgaanbieders en -leveranciers worden openbaar gemaakt.
Het toezicht op zowel rechtmatigheid als kwaliteit is onderdeel van de uitvoering van gemeentelijke voorzieningen en verstrekkingen volgens de geldende regels en besluiten. Er is een verplichting voor zowel zorgaanbieders, cliënten, budgethouders en andere betrokkenen bij de verstrekking van zorg in natura of een pgb tot volledige medewerking aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door de gemeente (of door ons daartoe aangewezen derden) op de naleving van de contracteisen, inhoudelijke kwaliteit en op presentie- en financiële administratie waaronder begrepen: formele- en materiële onderzoeken, kwaliteitsonderzoeken, rechtmatigheid- en doelmatigheid onderzoeken, onderzoeken n.a.v. calamiteiten/geweldsincidenten, detailcontroles, fysieke controles op locatie en fraudeonderzoeken.
Hoofdstuk 11 Overige bepalingen
De Leidse regio gemeenten voeren een speciale aanpak voor jongvolwassen in de leeftijd van 16 tot 27 jaar die kampen met problemen op het gebied van wonen, school en/of werk, tekorten op het gebied van zowel sociale als praktische vaardigheden, moeite met leefritme en bijbehorende discipline, gebrekkig sociaal netwerk. Daarbij voeren de gemeenten van Leidse regio geen harde kalenderleeftijd voor zowel de ondersteuning die SWT of Jeugdteams zelf bieden als voor de specialistische Jeugdhulp of Wmo maatwerkvoorziening.
Jongvolwassen in de leeftijd van 16 tot 27 jaar die kampen met de volgende problematiek kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening: problemen op het gebied van wonen, school en/of werk, tekorten op het gebied van zowel sociale als praktische vaardigheden, moeite met leefritme en bijbehorende discipline, gebrekkig sociaal netwerk.
Zorgcontinuïteit geboden door Jeugdteam en SWT (Algemeen Toegankelijke hulp en ondersteuning)
Er wordt in Leiden geen harde leeftijdsgrens gehanteerd bij ondersteuning die direct door het Jeugdteam of SWT geboden wordt. Zo kan het dus voorkomen dat een jongere ouder dan 18 door het Jeugdteam ondersteund wordt, maar ook dat het SWT een 17-jarige ondersteunt (omdat de vraag niets met jeugdhulp te maken heeft). Vaak hebben jongeren in een kwetsbare positie problemen binnen verschillende leefdomeinen. Korte lijnen tussen medewerkers van project JA, onderwijs, specialistische aanbieders, het regionaal Team Maatschappelijke Zorg, het Jeugdteam en het SWT zijn dan ook cruciaal. Het gebruik van het Perspectiefplan is ook bij de algemeen toegankelijke voorzieningen helpend. Jongeren krijgen met dit toekomstplan op een gestructureerde wijze inzicht in wat er nodig is op welk leefgebied en er wordt gericht toegewerkt naar het opbouwen van zelfredzaamheid. Zie https://mijnpad.hr.nl/. Het professioneel oordeel van de teams (Jeugdteam en SWT) en de inhoudelijke vraag zijn leidend in het bepalen van door wie een jongere begeleid wordt.
Zorgcontinuïteit specialistische aanbieders en gebruik van het Perspectiefplan (Specialistische hulp ofMaatwerkvoorziening)
Iedere jeugdige die al in jeugdhulp is, wordt door de betreffende aanbieder tijdig en geleidelijk voorbereid op de 18e verjaardag: jeugdhulpaanbieders in Holland Rijnland zijn verplicht om uiterlijk bij 17,5 jaar, samen met de jongere en betrokken vervolgaanbieders een Perspectiefplan opgesteld te hebben. In dit Plan zijn alle relevante leefdomeinen opgenomen, van werk of school tot financiën, zorg en welzijn, inclusief mogelijke vervolgtrajecten. Dit Plan heeft als doel zorgcontinuïteit beter te regelen, en zorgt er daarnaast voor dat jongeren goed voorbereid zijn op alle veranderingen en verplichtingen als zij achttien worden. Iedere jongere die uitstroomt uit jeugdhulp is dus in het bezit van een Perspectiefplan, waar aanbieders Wmo en maatschappelijke zorg bij betrokken dienen te worden. Bij een goed en volledig gebruik van het Perspectiefplan, d.w.z. waarbij relevante vervolgpartijen zoals SWT, Wmo aanbieders Leidse regio en regionale specialistisch voorzieningen van meet af aan betrokken zijn, vervangt dit het opnieuw maken van een Plan van Aanpak door het SWT of de Regionale Toegang. Dit voorkomt een extra loket, het opnieuw vertellen van het verhaal en het risico dat een jongere afhaakt en zorg gaat mijden. Tevens werkt dit efficiënter en kost minder tijd en administratieve handelingen door aanbieders.
Wmo maatwerkvoorziening op basis van ondersteuningsbehoefte mogelijk vanaf 16 jaar
Ondersteuning richting zelfstandigheid en zelfredzaamheid vanuit een Wmo maatwerkvoorziening is mogelijk voor jongeren vanaf 16 jaar mits er geen sprake is van (specialistische of complexe) opvoed- en ouderproblematiek. Andersom blijft een jongere die 18 jaar wordt binnen de Jeugdhulp als de opvoed- en ouderproblematiek nog voorop staan en gaat deze niet op de kalenderleeftijd naar de Wmo. Onder voorwaarden wordt voor de Wmo ondersteuning aan Jongvolwassenen voor de duur van maximaal 2 jaar en maximaal totdat de cliënt 23 jaar een verbijzonderd verhoogd tarief gehanteerd.
Verlengde jeugdhulp tot maximaal 23 jaar
Het gaat hier om ondersteuning die niet op grond van de ZvW, Wmo of Wlz geboden kan worden. Dit dient dan ook eerst door aanbieders uitgesloten te worden. Verlengde jeugdhulp kan bijvoorbeeld gaan om pleegzorg, opvoedondersteuning, of pedagogische gezinsbegeleiding. Deze hulp kan maximaal doorlopen tot een jongere 23 jaar is. Verlengde jeugdhulp wordt geboden binnen het met Holland Rijnland afgesproken budgetplafond van gecontracteerde specialistische jeugdhulpaanbieders en kan plaats vinden in de volgende drie gevallen:
De jongere kreeg voor zijn 18e nog geen hulp, maar het Jeugdteam heeft samen met belanghebbende en aanbieder voor de 18e verjaardag bepaald dat dit vanaf het 18e jaar nodig is en het (specialistische of complexe) opvoed- en ouderproblematiek betreft. De eventuele benodigde behandeling valt na het 18de jaar onder de ZvW. ;
Indien een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder buiten het vastgestelde budgetplafond verlengde jeugdhulp in wenst te zetten, dan dient daarvoor een verzoek te worden ingediend bij de Service Organisatie Zorg (SOZ) Holland Rijnland.
Overzetten Pgb-jeugd in Wmo-pgb
Jeugdteams geven pgb beschikkingen af tot het 18e jaar. Soms is het wenselijk dat ondersteuning nog even doorloopt. Met andere woorden: de ondersteuningsvraag is nog aanwezig als iemand achttien wordt. Of dit moet doorlopen onder Jeugdhulp of Wmo, is een vergelijkbare inhoudelijke afweging als bij Zorg in Natura. Afspraken naar overgang volwassen ondersteuning zullen gemaakt moeten worden, zodra passende ondersteuning vanuit Wmo aan de jeugdige geboden kan worden. Afstemming tussen belanghebbende, het SWT en het Jeugdteam is dan ook van belang. Er zijn afspraken gemaakt zodat voor betrokken partijen in de uitvoering helder is wat te doen als een jongere achttien wordt:
Artikel 41 Mantelzorgwaardering
Mantelzorg is zorg die wordt gegeven aan een zorgvrager door iemand uit diens directe omgeving. Het gaat dan om onbetaalde:
De gemeente Leiden heeft grote waardering voor de enorme inzet van mantelzorgers in de stad. Om mantelzorgers te bedanken voor hun goede zorgen voor een Leidse inwoner stelt de gemeente Leiden jaarlijks een VVV-bon beschikbaar. Verder organiseert de Leidse Vereniging van Mantelzorgers (LVvM), in samenwerking met Incluzio, regelmatig een uitje, zoals bijvoorbeeld een boottochtje of thema avond.
Een mantelzorger komt in aanmerking voor mantelzorgwaardering, als deze meer dan 8 uur per week en langer dan 3 maanden achtereen iemand ondersteunt met de algemene dagelijkse levensbehoeften. De zorgontvanger dient in de gemeente Leiden te wonen. De mantelzorger kan buiten Leiden wonen. De zorgontvanger kan via Incluzio de mantelzorgwaardering voor zijn/haar mantelzorger aanvragen.
Artikel 42 Maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming
Het college kan op basis van de Verordening (artikel 20) een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie aan inwoners die, als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, aantoonbare of aannemelijke meerkosten hebben, die met de beperking of de chronische psychische of psychosociale problemen verband houden.
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming kan in ieder geval worden verstrekt voor:
De maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming wordt rechtstreeks uitbetaald aan belanghebbende. De hoogte van de maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming is een vast bedrag en is opgenomen in het vigerend Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Leiden. De maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming wordt betaalbaar gesteld op declaratiebasis.
In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij bij het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kan leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.
Bijvoorbeeld bij mensen die al jaren in een eigen auto rijden en na het optreden van beperkingen een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming aanvragen voor het gebruik van de eigen auto. Er hoeft in die situaties geen maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming toegekend te worden voor het ontstane probleem omdat er feitelijk geen verandering optreedt in het vervoerspatroon.
Zie artikel 17 van deze Beleidsregels.
Een verhuiskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-compenserende wijze kunnen worden opgelost. Meestal gaat het om belemmeringen van fysieke aard maar in voorkomende gevallen kan het ook gaan om psycho-sociale problematiek.
Bij psycho-sociale problematiek moet er sprake zijn van beperkingen in de zin van de Wmo van de cliënt in combinatie met de specifieke woning. Wanneer omgevingsfactoren (gedragingen van anderen) de belangrijkste belemmering zijn is Wmo niet aan de orde.
De verhuiskostenvergoeding is een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming. De tegemoetkoming bestaat uit transportkosten (verhuiswagen) en kosten voor de inzet van verhuizers. Ook kan noodzakelijke stoffering (indien die niet kan worden meegenomen uit de vorige woning) hieronder vallen. De tegemoetkoming wordt gebaseerd op het gemiddelde van de geldende verhuis- en inrichtingstarieven voor een standaard woning. Alleen noodzakelijke stoffering komt in aanmerking voor vergoeding. Als de kosten het bedrag in het financieel besluit aantoonbaar te boven komen en daar voor een noodzaak is, kan van het bedrag worden afgeweken.
De verhuiskostenvergoeding is met name bedoeld als goedkoopst-compenserend alternatief voor een (dure) woningaanpassing of wanneer een woningaanpassing niet mogelijk is. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel gebruikelijk, evenals voorzienbare verhuizingen. Ook wanneer de verhuizing voorzienbaar was, bijvoorbeeld omdat de woning al ongeschikt was toen men er ging wonen, is de vergoeding in beginsel niet aan de orde.
Er wordt tevens geen verhuiskostenvergoeding verstrekt voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning. Of niet geschikt zijn voor de specifieke situatie van belanghebbende.
Het college verstrekt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning.
’De gemeente is verantwoordelijk om huiselijk geweld en kindermishandeling te voorkomen, te signaleren en aan te pakken. De gemeente bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en houdt toezicht op de naleving van de meldcode in subsidierelaties en inkoop, met het doel huiselijk geweld of kindermishandeling zo snel en adequaat mogelijk te stoppen en hulp te bieden.’
Wanneer een belanghebbende een beroep doet op hulp, is een logisch gevolg dat er persoonsgegevens worden verwerkt. Hierbij heeft belanghebbende zelf de regie over zijn of haar gegevens. Eventuele uitwisseling van gegevens vindt niet zomaar plaats; dit is altijd met medeweten van belanghebbende. Hiervoor is een open en heldere communicatie tussen de gemeente en belanghebbende nodig.
Bij het verwerken van gegevens van belanghebbende zal de medewerker ten eerste altijd onderzoeken of de gegevensverwerking noodzakelijk is.
De eerste vraag die elke medewerker zich moet stellen voor hij of zij gegevens verwerkt is: welke gegevens zijn noodzakelijk om het doel te bereiken?
Het maken van die afweging kan het beste gebeuren aan het begin en eind van elke fase in het werkproces. Dat is een natuurlijk moment om met belanghebbende te concluderen wat de vervolgstappen zullen zijn en welke gegevens daarvoor noodzakelijk zijn om op te vragen. Het is daarbij van belang om gegevens die opgevraagd moeten worden bij professionals met een (medisch) beroepsgeheim, apart te vermelden en te motiveren. In alle gevallen geldt het uitgangspunt, dat als met minder gegevens, of minder diepgaande gegevens kan worden volstaan, dat altijd de voorkeur heeft.
Als de noodzakelijkheid van de gegevensverwerking is vastgesteld, is het van belang dat de belanghebbende wordt geïnformeerd over de verwerking van diens gegevens.
Dit houdt in: belanghebbende informeren over welke gegevens voor welk doeleind worden verwerkt. In de praktijk zal dit vorm krijgen in het met de consulent bespreken van het voor belanghebbende opgestelde plan. Belanghebbende krijgt zo inzicht in wat er met diens gegevens gaat gebeuren en krijgt meer informatie over welke partijen daar mogelijk bij betrokken zijn. In het Privacy protocol Wmo kan belanghebbende ook altijd algemene informatie vinden over de gegevensverwerkingen en bijbehorende verwerkingsgrondslagen.
In enkele gevallen is er toestemming van belanghebbende nodig om gegevens te verwerken, bijvoorbeeld om gegevens te delen met een andere partij. De medewerker zal in dat geval de verschillende afwegingen met de belanghebbende bespreken.
Er is altijd de mogelijkheid dat belanghebbende niet akkoord gaat, ook nadat hij of zij is geïnformeerd over belang en noodzaak. Het is hierbij belangrijk dat de bezwaren serieus in overweging worden meegenomen. Er zal nu een nieuwe afweging moeten worden genomen. Samengevat zijn er twee mogelijkheden:
Het laatste betekent een zware inperking van de persoonlijke levenssfeer van belanghebbende, omdat er een hoger algemeen en wettelijk geregeld belang is dat het persoonlijke belang overstijgt. Een stap die dan ook alleen na zeer zorgvuldige afweging gezet mag worden.
Om voor belanghebbende inzichtelijk te maken welke persoonsgegevens verwerkt worden, hoe de gemeente bij een melding en aanvraag met zijn of haar persoonsgegevens omgaat en welke rechten hij of zij heeft, is een privacy protocol Wmo opgesteld (bijlage 7).
Dit privacy protocol is in 2016 opgesteld. Er wordt gewerkt aan een nieuw privacy protocol voor het hele sociale domein; het huidige protocol is verouderd en voldoet niet meer aan de huidige regelgeving (AVG). De verwachting is dat het nieuwe protocol in het 2e halfjaar van 2023 wordt vastgesteld.
Artikel 45 Overgangsbepaling pgb en zorg in natura
Voor cliënten met een lopende indicatie voor een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke Ondersteuning, Begeleiding, Dagbesteding of Beschermd Wonen, waarvan de indicatie afloopt in 2023 én waarbij bij de herindicatie blijkt dat het nieuwe budget op basis van artikel 30 en het toepasselijke Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning lager is dan het budget dat de cliënt daarvoor ontving, geldt dat het verschil tussen het vorige toegekende budget en het nieuw vastgestelde budget gedurende een periode van maximaal drie maanden wordt gecompenseerd door het college. Na deze periode van (maximaal) drie maanden, geldt het nieuwe budget op basis van artikel 30 beleidsregels voor de resterende looptijd van de indicatie.
Voor cliënten met een lopende indicatie voor een persoonsgebonden budget voor maaltijdvoorziening of kindverzorging waarbij het ZZP-tarief wordt gehanteerd, geldt in 2023 een overgangstarief ter hoogte van de gehanteerde bedragen in het Financieel besluit 2022. Voor cliënten waarvan de indicatie afloopt in 2023 én waarbij bij de herindicatie blijkt dat het nieuwe budget op basis van artikel 30 en het toepasselijke Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning lager is dan het budget dat de cliënt daarvoor ontving, geldt dat het verschil tussen het vorige toegekende budget en het nieuw vastgestelde budget gedurende een periode van maximaal drie maanden wordt gecompenseerd door het college. Na deze periode van (maximaal) drie maanden, geldt het nieuwe budget op basis van artikel 30 beleidsregels voor de resterende looptijd van de indicatie.
Cliënten met een indicatie voor een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke Ondersteuning, Begeleiding, Dagbesteding of Beschermd Wonen waarvan de indicatie afloopt in 2024 of later, worden vóór 1 oktober 2023 geherindiceerd. Zij ontvangen per 1 januari 2024 een nieuwe indicatie en een aangepast bijhorend budget op basis van de in artikel 30 vastgelegde systematiek (of een vergelijkbaar artikel in de Verordening of Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning).
Overgangsbepaling Zorg in natura
Cliënten met een lopende indicatie voor Huishoudelijke Ondersteuning bij aanbieders die vanaf 2023 geen contract meer hebben, houden deze tot de daarbij geldende einddatum maar uiterlijk tot en met 31 december 2023. In 2023 worden de indicaties van deze cliënten omgezet naar indicaties conform artikel 14.
Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst bezien of en in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden en in de ondersteuning. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich meebrengt. Dit geldt ook voor de ondersteuning op zelfredzaamheid en participatie. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.
Afwegingskader gebruikelijke hulp
De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van belanghebbende
De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. Belanghebbende kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die belanghebbende daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat belanghebbende wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen. Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.
Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan belanghebbende zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.
Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte
Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij belanghebbende. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van belanghebbende. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met belanghebbende
Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met belanghebbende. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met belanghebbende.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.
Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:
Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden. In die gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen.
Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.
De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen
Als de inwoner thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.
In geval de leefeenheid van belanghebbende mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder gelden de volgende uitgangspunten.
Hier wordt door het sociaal wijkteam gekeken of dit redelijk en reëel van kinderen verwacht kan worden.
De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.
Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier hij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van belanghebbende door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van belanghebbende. Ook de leerbaarheid van belanghebbende speelt hierbij een belangrijke rol. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan belanghebbende te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.
Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk: denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer de huisgenoot aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.
Overbelasting en gebruikelijke hulp
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden is van invloed op de belastbaarheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid wordt gevraagd van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.
Onderzoek dreigende overbelasting bij de mantelzorger
Het college onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.
Overbelasting is: “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht(= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).
Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger of de persoon die gebruikelijke hulp levert overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het gesprek moeten worden uitgediept.
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
Hieronder volgt een reeks van vragen die tijdens het gesprek zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
Bijlage 2 Maatwerkarrangementen en Resultatengids Leidse Regio
Deel 1: Het hanteren van het arrangementenmodel
In dit eerste deel wordt de eerst de hoofdlijn van de opbouw van de arrangementen als de wijze van toepassen beschreven.
In het tweede deel van dit document is de Resultatengids van de Leidse Regio vastgelegd. De Resultatengids wordt door de Sociale Teams gebruikt om een Beschikking in het kader van de Wmo op te stellen. De omschreven resultaatgebieden zijn geen vervanging van de hulpvraag van de Cliënt. Het uitgangspunt blijft de hulpvraag van de Cliënt. Deze Resultatengids wordt gebruikt als hulpmiddel om de passende mate van Ondersteuning in te schalen voor de Cliënt.
Hoofdlijn opbouw van de arrangementen
Om de integraliteit van de ondersteuning op alle resultaatgebieden van een cliënt te verstevigen, werken de gemeenten van de Leidse regio per 1 januari 2023 met het vormgeven van maatwerkvoorzieningen op het vlak van ambulante ondersteuning en vormen van wonen met ondersteuning in arrangementen. Dit houdt het volgende in;
Het arrangement is in feite een pakket waarmee cliënt samen met diens zorgaanbieder moet zorgen dat het resultaat dat in het Plan van Aanpak is vastgelegd, wordt bereikt. Voor wat betreft wonen met ondersteuning geldt dat vooral de inzet op de Resultaatgebieden Sociaal en Persoonlijk Functioneren, Zelfzorg en Gelzaken per cliënt kan verschillen binnen dezelfde woonlocatie. Voor cliënten binnen dezelfde woonlocatie zal de gekozen intensiteit van de resultaatgebieden Veiligheid en Sociaal Beheer hetzelfde, dus locatiegebonden, zijn.
Resultaatgebieden waaruit een arrangement kan worden samengesteld
De resultaatgebieden zijn gericht op de realisatie van het ontwikkelingsperspectief en doelen van de cliënten op verschillende leefgebieden, de doelen ten aanzien van de ondersteuning bij stabilisatie en herstel, dan wel de ondersteuning gericht op het voorkomen van verdere achteruitgang van de situatie. Per resultaatgebied zijn er maximaal vijf intensiteiten waarop door Sociaal wijkteam de mate van professionele inzet wordt bepaald.
Het arrangementenmodel van de Leidse regio bestaat uit zeven resultaatgebieden en dit is visueel vorm gegeven in de tabel hieronder. De resultaatgebieden zijn op te delen in 3 hoofdonderdelen; 4 resultaatgebieden waarbij op individueel of groepsgewijs begeleiding of daginvulling wordt geboden. Dit is uitgewerkt in onderdeel A. Daarnaast zijn er twee aanvullende resultaatgebieden in het geval van ambulant plus of wonen met ondersteuning die gericht zijn op meer onplanbare en 24-uurs ondersteuning. Dit is uitgewerkt in onderdeel B. Ten slotte is er enkele uitzonderingsgevallen bij het wonen met ondersteuning een apart resultaat gebied, wat uitgewerkt is in onderdeel C.
Dit zijn de vier resultaatgebieden waarbij via individuele of groepsgewijze begeleiding of door daginvulling ondersteuning wordt geboden op verschillende leefgebieden (zie groen in tabel). Dit zijn de volgende leefgebieden.
Het primaire resultaatgebied is Sociaal en Persoonlijk Functioneren. Dit resultaatgebied richt zich op ondersteuning aangaande familie, relaties, netwerk; sociale vaardigheden; financiën, wonen, participatie; gedrag en organisatie van het leven. De ondersteuning is gericht om met fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren. Bij dit resultaatgebied gelden vijf Intensiteiten. Indien er relatief veel begeleidingsinzet gaat naar indirecte Cliënturen zal een hogere Intensiteit worden afgegeven.
Voor het resultaatgebied extra ondersteuning op Zelfzorg en Gezondheid bestaan twee Intensiteiten. Een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied maakt deel uit van resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren. Het resultaatgebied Zelfzorg en Gezondheid zal alleen worden geïndiceerd indien er een grote opgave ligt en/of specifieke expertise gevraagd wordt. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.
Voor resultaatgebied extra ondersteuning op Geldzaken bestaan er ook twee Intensiteiten. Net als bij het resultaatgebied Zelfzorg geldt hier ook dat een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied deel uit maakt van resultaatgebied Sociaal en Persoonlijk Functioneren. Het resultaatgebied Geldzaken zal alleen worden geïndiceerd als extra expertise nodig is. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.
Bij daginvulling wordt onderscheid gemaakt in daginvulling regulier en daginvulling plus, de laatste is bedoeld voor cliënten waarbij het vanuit de begeleidingsbehoefte noodzakelijk is dat deze in kleine groepen plaatsvindt.
De bedoeling is dat daginvulling regulier, zeker met een frequentie van 1 tot 6 dagdelen per week voornamelijk gaat verlopen via algemene voorzieningen.
Als onderdeel van daginvulling kan de cliënt tevens in aanmerking komen voor vervoer van en naar de dagbesteding. Dit kan in de vorm van regulier taxivervoer of rolstoelvervoer.
In het geval van ambulant plus en wonen met ondersteuning wordt het pakket uit gebreid met 2 extra resultaatgebieden. Dit zijn:
Indien het in uitzonderingssituaties voor een cliënt van wonen met ondersteuning niet mogelijk is om zelf de huur en bijkomende kosten te voldoen, kan afgeweken worden van het standaard beleid van scheiden wonen en zorg, en kan het pakket worden aangevuld met:
Inschaling door Sociaal Wijkteam van intensiteit van Arrangement
Per resultaatgebied wordt de hoeveelheid van professionele Ondersteuning ingeschat en geïndiceerd door de medewerkers van de Sociaal wijkteams. De zwaarte van de Ondersteuning per resultaatgebied wordt uitgedrukt in een Intensiteit. Een forse behoefte aan Ondersteuning vanwege de situatie van de Cliënt wordt uitgedrukt in ondersteuning op een hogere Intensiteit binnen het Resultaatgebied. De inschaling per Intensiteit wordt verder bepaald rekening houdend met:
Het eerste uitgangspunt gaat om de persoonlijke situatie van de Cliënt. Onderzocht wordt in hoeverre voorliggende voorzieningen dan wel het netwerk van de Cliënt een deel van de Ondersteuning kan oppakken. Als een deel van de Ondersteuning opgepakt kan worden door voorliggende voorzieningen zal een lagere Intensiteit worden ingezet. De Ondersteuning van de Aanbieder is namelijk altijd aanvullend op voorliggende voorzieningen. Daarnaast bepaalt de belastbaarheid voor dit criteria ook de hoogte van de Intensiteit. De belastbaarheid van de Cliënt verschilt per persoon, Cliënten die zwaarder belast kunnen worden zullen eerder in aanmerkingen komen voor een hogere Intensiteit.
Ondersteuning op meerdere Resultaatgebieden waarbij de Ondersteuningsvraag van de Cliënt complex is vraagt om een grotere inzet dan bij een Cliënt die deels beschikt over zelfregie. In de eerste situatie zal een hogere Intensiteit of (tijdelijk) meerdere Resultaatgebieden gelijktijdig worden beschikt dan in de tweede situatie. Ook kan er bij gebrek aan zelfregie en/of sociaal netwerk sprake zijn van veel indirect cliëntgebonden inzet van de Zorgaanbieder. Deze zal meegenomen worden in de af te geven Intensiteit.
Bij het derde uitgangspunt gaat het erom hoeveel inzet de aanbieder moet leveren om de resultaten te behalen. Moet er tegelijkertijd aan verschillende resultaten worden gewerkt of kan de aanbieder een fasering aanbrengen in het oppakken van de hulpvraag van de Cliënt. Wanneer er meer inzet van de aanbieder verlangd wordt om de opgestelde doelen te realiseren zal een hogere Intensiteit en/of (tijdelijk) meerdere Resultaatgebieden gelijktijdig worden afgegeven.
Tot slot gaat het erom in welke mate de Ondersteuning onplanbaar is. Bij sommige Cliënten heeft het ziektebeeld en het herstelproces een grillig verloop. De Ondersteuning is dan minder goed planbaar dan bij Cliënten die zich in een stabielere situatie bevinden. De mate van onplanbaarheid kan worden vertaald naar het afgeven van een hogere Intensiteit binnen de module Ondersteuning, dan wel het aanvullend indiceren van de modules Sociaal Beheer en/of Veiligheid.
Het Sociaal wijkteam zal waar mogelijk en nodig volgtijdelijk indiceren. Dat wil zeggen dat het Sociaal wijkteam al bij aanvang kiest voor een indicatie die bestaat uit twee delen:
Een lichter Arrangement met een ingangsdatum die aansluit op het eerste deel van de indicatie, gebaseerd op de toekomstige voldoende geachte Ondersteuning. In het genoemde voorbeeld na de forse inzet op geldzaken (Resultaatgebied Geldzaken staat weer uit, Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren gaat van intensiteit 2 naar 3 om aan verder te werken aan de andere doelen
Deel 2: Resultatengids: nadere beschrijving van resultaatgebieden en intensiteiten
De onderstaande resultatengids geeft een beschrijving van de intensiteiten in relatie tot mogelijke situatie en problematiek van de cliënt. Dit is gedaan om een beeld te schetsen. Vaak zal het voorkomen dat minder inzicht in eigen functioneren of een zwaardere problematiek inderdaad ook vraagt om het inzetten van een zwaardere intensiteit. Maar zoals omschreven in deel 1 spelen bij het bepalen van de benodigde intensiteit bij een cliënt ook andere zaken een belangrijke rol.
Bijlage 3 Wat valt wel en niet onder Begeleiding individueel?
De individuele Begeleiding is in de nieuwe inkoop opgedeeld in Sociaal persoonlijk functioneren, Geldzaken en Zelfzorg. In artikel 7 van deze beleidsregels zijn de terreinen van beperkingen beschreven. Wanneer een cliënt een of meer zware beperkingen heeft kan overgegaan worden tot het toekennen van een maatwerkvoorziening. Onder begeleiding individueel vallen handelingen waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. Begeleiding is erop gericht om de zelfredzaamheid van belanghebbende te handhaven of te bevorderen. Begeleiding individueel kan gaan om het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, praktische ondersteuning bij vaardigheden / handelingen, toezicht en interventies op- en het aansturen / corrigeren van gedrag ten gevolge van een stoornis. Ook kan het gaan om oefenen met het aanbrengen van structuur of het uitvoeren van handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid, niet te verwarren met therapie / behandeling.
Begeleiding individueel bestaat uit activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. Het bieden van toezicht buitenshuis kan nodig zijn voor de regie over het eigen leven en valt daarom onder de definitie van begeleiding.
In principe wordt één product per soort maatwerkvoorziening afgegeven per belanghebbende: één indicatie individuele begeleiding en/of één indicatie groepsbegeleiding per belanghebbende. Het is wel mogelijk om de individuele begeleiding bij een andere aanbieder in te zetten dan de groepsbegeleiding. Het is echter niet mogelijk om de individuele begeleiding op te splitsen in verschillende resultaten en die bij verschillende aanbieders in te kopen door middel van het stapelen van indicaties.
Wanneer twee verschillende aanbieders betrokken zijn bij één indicatie, bijvoorbeeld wanneer een aanbieder bepaalde expertise niet in huis heeft die wel helpend voor de cliënt is, kan dat (bij zorg in natura) alleen in de vorm van onderaannemerschap. De aanbieder die de opdracht krijgt is verantwoordelijk voor de gehele begeleiding. Het is niet mogelijk om twee keer een indicatie af te geven voor dezelfde maatwerkvoorziening. Dat betekent een dubbele financiering.
Bij individuele begeleiding of groepsbegeleiding in de vorm van een pgb is ook sprake van één indicatie per soort maatwerkvoorziening. Een belanghebbende kan er vervolgens wel voor kiezen om uit het budget via de zorgovereenkomst meerdere personen of organisaties voor bijvoorbeeld de individuele begeleiding in te huren.
Hier volgt een overzicht dat de gemeente Leiden hanteert van producten of diensten die volgens de gemeente Leiden al dan niet passen binnen de maatwerkvoorziening begeleiding individueel. Deze lijst is geen limitatieve opsomming; het kan zijn dat een onderwerp niet op de lijst staat omdat er nog geen uitspraak over gedaan is, of omdat er zelden tot nooit vragen over zijn gesteld. Het kan ook zijn dat een onderwerp wel op de lijst staat, maar dat de situatie zo bijzonder is dat het toch kan worden toegekend.
Begeleiding via moderne media (face to face begeleiding): Ja, mits de begeleiding op zich valt onder de Wmo. Er moet sprake zijn van substantieel direct contact (een combinatie van fysiek contact en beeldbellen). Dit sluit begeleiding via bijvoorbeeld mail of sms uit. Het gaat hier bijvoorbeeld om het ondersteunen in het aanbrengen van structuur, het stimuleren en aanzetten tot activiteit en daardoor het uitvoeren van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen.
Huiswerkbegeleiding: Nee, tenzij het plannen en structureren van het huiswerk maken betreft en onderdeel is van de reguliere dagelijkse begeleiding. Het betreft dan hulp bij het plannen en structureren van de gehele week waar huiswerkplanning onderdeel van is. Deze begeleiding is in de regel tijdelijk en gericht op normalisatie.
Training: Nee. LET OP, dit is een beperkte opsomming:
Bijlage 4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bijlage 5 Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, maken we gebruik van het HHM-normenkader. Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning maakt onderdeel uit van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten in de Leidse regio. Het is een leidraad waarin werkzaamheden en uitgangspunten benoemd zijn, die leiden tot een schoon en leefbaar huis. Samen met inwoner wordt bekeken welke werkzaamheden in de specifieke situatie overgenomen moeten worden Het is goed mogelijk dat inwoner nog wel in staat is (een deel van) de lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren. Dit wordt gestimuleerd in het kader van de zelfstandigheid. Het leveren van maatwerk is het uitgangspunt.
Huishoudelijke Ondersteuning wordt resultaatgericht ingezet. “Hoe” de resultaten het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de zorgaanbieder in overleg met inwoner. Hierbij wordt ook gekeken welke werkzaamheden de inwoner zelf nog kan uitvoeren (of het sociale netwerk). Afspraken hierover leggen inwoner en de zorgaanbieder vast in een ondersteuningsplan. Daar waar inwoner en zorgaanbieder niet gezamenlijk tot een ondersteuningsplan kunnen komen, zal de gemeente betrokken worden om in goed overleg met partijen tot een werkbare oplossing te komen.
Een inwoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.
De situatie van inwoners kan veranderen. Bijvoorbeeld doordat de gezondheid verandert of doordat de ondersteuning vanuit het netwerk wijzigt. Daarmee kan ook de behoefte aan ondersteuning wijzingen. Door korte lijnen tussen aanbieder en belanghebbende is er ruimte om daar waar nodig aanpassingen te verrichten in de mate van ondersteuning. Als de zorgaanbieder en inwoner concluderen dat het resultaat niet bereikt kan worden binnen de ingezette voorziening nemen zij contact op met het Sociaal wijkteam.
Voorwaarden voor ondersteuning
Belanghebbende moet zelf zorgdragen voor schoonmaakmiddelen en –attributen, als afwasmiddel, poetsdoeken en een (werkende) stofzuiger. Ook het hebben van een wasmachine is een voorwaarde voor het ontvangen van huishoudelijke hulp. Het schoon te maken huis moet zodanig zijn ingericht dat het zonder veel moeite te reinigen is. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat de huishoudelijk ondersteuner met zware meubels moet schuiven.
We maken onderscheid tussen basisactiviteiten en incidentele activiteiten. Voor de resultaten Schoon en leefbaar huis en wasverzorging wordt in het normenkader onderscheid gemaakt tussen basis-en incidentele werkzaamheden. Basiswerkzaamheden zijn werkzaamheden die regelmatig uitgevoerd moeten worden. Incidentele werkzaamheden hoeven slechts één of enkele keren per jaar uitgevoerd te worden om een schoon en leefbaar huis te bereiken. Samen met de inwoner wordt gekeken welke werkzaamheden belanghebbende of zijn sociale netwerk uit kunnen uitvoeren en welke activiteiten de zorgaanbieder uitvoert. De daadwerkelijke frequentie en activiteiten zijn afhankelijk van de situatie van de inwoner.
Normenkader: activiteiten en frequenties
* In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.
** Strijken vindt in principe niet plaats. Het strijken (van bovenkleding) kan slechts in uitzonderingsgevallen plaatsvinden, als dit vanwege medische redenen noodzakelijk is. De frequentie is dan 1x per week.
De activiteiten, frequenties en bijbehorende normtijden zijn gebaseerd op een gemiddelde cliëntsituatie. Dit betekent dat gemiddeld genomen de totale tijd per resultaatgebied voldoende is om de activiteiten volgens de bijbehorende frequenties uit te voeren. Maar per inwoner kan de benodigde/ingezette tijd verschillen. Er kan zowel meer als minder tijd ingezet worden dan de gemiddelde normtijd om de genoemde resultaten te kunnen bereiken. Dit is afhankelijk van de afspraken in het ondersteuningsplan dat de aanbieder in overleg met de inwoner opstelt (zie Resultaatgericht indiceren). In onderstaande tabel zijn de normtijden voor een gemiddelde cliëntsituatie per resultaat benoemd.
35 minuten 1 persoons huishouden 43 minuten 2(+) persoons huishouden | ||
51 minuten 1 persoons huishouden 59 minuten 2(+) persoons huishouden | ||
Eenmalige aanpak schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling
Grote schoonmaak/eenmalige aanpak schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling varieert van de bekostiging van containers voor de afvoer van huisvuil en/of de bekostiging van schoonmaakbedrijven om de huizen weer begaanbaar/bewoonbaar te maken tot het inzetten van vrijwilligers voor de schoonmaak en het vullen van de containers.
De eenmalige schoonmaak van een ernstig vervuilde woning kan een maatwerkvoorziening Wmo zijn. Voordat wordt overgegaan tot het verstrekken van een Wmo-voorziening moeten een aantal vragen doorlopen worden:
Let op: de eventueel te huren containers zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en zouden via de bijzondere bijstand geregeld moeten worden.
De noodzakelijke omvang van de eenmalige schoonmaak moet vooraf worden ingeschat. De gecontracteerde aanbieder doet een voorstel voor het aantal benodigde uren voor de eenmalige schoonmaak, waarna de gemeente dit voorstel beoordeelt..
Bijlage 6 Afstemming Wmo - Wlz1
In dit schema staan verschillende vormen van financieren naast elkaar. Links de woonvorm (Wlz thuiswonend, intramuraal zonder behandeling en intramuraal met behandeling) en in de rechterkolommen de verschillende financieringsmogelijkheden en de bijbehorende voorzieningen.
Wlz thuiswonend (Vpt, Mpt, Pgb):
Cliënt kan er onder bepaalde voorwaarden voor kiezen om de zorg thuis te ontvangen. Thuis omvat een woning die cliënt zelf huurt of waar hij/zij de eigenaar van is. Cliënt betaalt zelf de woonlasten.
Er zijn verschillende leveringsvormen voor zorg thuis:
Bij een verblijf in een instelling gaat het om wonen in een instelling met daarbij zorg waarop cliënt is aangewezen
Cliënten met een Wlz indicatie, die in een instelling wonen, kunnen geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening Sociaal Vervoer (Regiotaxi). Als het sociaal vervoer wordt aangeboden als algemene voorziening, kunnen zij daar wel gebruik van maken. Dat betekent echter niet dat gemeenten niet de mogelijkheid hebben om daarvan af te wijken als de persoon toch is aangewezen op collectief vervoer. Vanuit de Wmo als vangnet is het denkbaar dat de gemeente in de situatie dat er geen alternatieven zijn, toch een pasje voor het collectief vervoer verstrekt.
Het bezoekbaar maken van een woning kan, in het kader van participeren of zelfredzaamheid, onder de Wmo vallen, als een cliënt binnen de gemeente woont. Als een cliënt buiten de gemeente woont geldt dit niet, behalve als hiervoor in het gemeentelijk beleid een uitzondering is gemaakt (bovenwettelijk begunstigend beleid). In dat geval moet de gemeente zich aan het eigen beleid houden.
Deeltijdverblijf Wlz: Het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen komt ten laste van de Wlz als het gaat om nieuwe of te vervangen mobiliteitshulpmiddelen. De gemeente blijft verantwoordelijk voor het onderhoud en aanpassingen aan mobiliteitshulpmiddelen die de cliënt gebruikt wanneer met deeltijdverblijf wordt begonnen. Vaak kunnen deze hulpmiddelen vervoerd worden van de instelling naar huis en vice versa zodat de behoefte aan een 2de exemplaar niet aan de orde zal zijn.
Overgangsmaatregelen per 1 januari 2020:
Als een cliënt na 1 januari 2020 naar een zorginstelling verhuist, moet worden bekeken of de mobiliteitshulpmiddel moet worden vervangen. Als deze moet worden vervangen valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz (Zorgkantoor). Als deze niet hoeft te worden vervangen, kan deze worden overgenomen door de Wlz.
Overgangsrecht voor cliënten met GGZ problematiek die overgaan naar de Wlz vanaf 1 januari 2021.
De Wlz staat per 1 januari 2021 ook open voor mensen met ernstige GGZ-problematiek. Als deze cliënten voldoen aan de Wlz criteria, kunnen zij vanaf 1 januari 2021 toegang krijgen tot de Wlz.
Als een cliënt reeds intramuraal (Beschermd Wonen) verbleef met een mobiliteitshulpmiddel van de Wmo en na de overgang naar de Wlz intramuraal blijft wonen, blijft de gemeente verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen totdat het middel moet worden vervangen. Vanaf dat moment valt het middel onder de verantwoordelijkheid van de Wlz.
Als een cliënt niet intramuraal verbleef maar bij de overgang naar de Wlz intramuraal gaat wonen, moet worden bekeken of het mobiliteitshulpmiddel moet worden vervangen. Als dit het geval is valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz. Als deze niet hoeft te worden vervangen, kan deze worden overgenomen door de Wlz.
Voor cliënten die in geclusterde woonvormen wonen waar ze zelf de woonlasten betalen, blijven de mobiliteitshulpmiddelen (voorlopig) ongewijzigd onder de Wmo vallen.
Bijlage 7 Privacy Protocol Wmo Leiden
Burgemeester en wethouders van Leiden;
dat de uitvoering van de Wmo 2015, de Verordening en de Beleidsregels het nodig maken om gegevens van natuurlijke personen te verwerken;
dat persoonsgegevens die in het ene deel van de maatschappelijke ondersteuningsketen voor de daartoe omschreven doelen worden verwerkt, ook in de overige delen van de maatschappelijke ondersteuningsketen worden gebruikt;
dat een werkwijze voor gegevensuitwisseling en privacy tussen de verschillende ketenpartners nodig is;
dat waarborgen nodig zijn ter ondervanging van de risico’s van het bovenmatig verwerken van persoonsgegevens, het gebruik van deze gegevens voor een niet-verenigbaar doel en de beveiliging van gegevens;
dat bepaald moet worden welke persoonsgegevens worden verwerkt voor welk doel en welke waarborgen nodig zijn om de verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming te brengen met de wettelijke eisen;
het Privacy Protocol Wmo Leiden 2016
Artikel 4 Verantwoordelijkheden van het college
Artikel 5 Verantwoordelijkheid van de teamcoach en elk ander lid van het SociaalWijkteam
Ieder die op grond van deze regeling bevoegd is om persoonsgegevens te verwerken draagt er zorg voor dat:
Artikel 6a Informeren van de betrokkene en het vragen van toestemming (intern)
1. Het Sociaal Wijkteam draagt er zorg voor dat de betrokkene aan wie het team ondersteuning biedt zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Het Sociaal Wijkteam informeert de betrokkene daarnaast open en helder welke gegevens worden vastgelegd, met welk doel dit gebeurt, welke rechten hij kan uitoefenen ten aanzien van de verwerking van zijn gegevens en tot wie hij zich voor de uitoefening van deze rechten kan wenden.
Ook beschrijft het Sociaal Wijkteam de samenstelling en de werkwijze van het team en legt het de betrokkene uit dat de overige leden van het Sociaal Wijkteam, voor zover dit noodzakelijk is voor de ondersteuning, in een teamoverleg of anderszins, kennis kunnen nemen van zijn gegevens. Tot slot wijst het Sociaal Wijkteam de betrokkene erop dat gegevensverwerking een rechtstreeks gevolg is van zijn hulpvraag.
Artikel 6b Verstrekken van persoonsgegevens van de betrokkene aan anderen die niet tot het Sociaal Wijkteam behoren (extern)
1. De medewerker van het Sociaal Wijkteam vraagt vooraf toestemming aan de betrokkene voor het verstrekken van persoonsgegevens aan ieder ander die geen deel uit maakt van het Sociaal Wijkteam, daaronder ook verstaan het verstrekken van persoonsgegevens door een medewerker van het Sociaal Wijkteam in een extern overleg.
Artikel 7 Verstrekken van persoonsgegevens van de betrokkene aan anderen zonder zijn toestemming na vaststelling door het Sociaal Wijkteam
4. De betrokkene wordt zo spoedig mogelijk over de verstrekking van zijn gegevens mondeling of schriftelijk geïnformeerd. Het informeren van de betrokkene kan uitsluitend worden uitgesteld indien en voor zover er concrete aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de veiligheid van de betrokkene, van zijn gezinsleden, van het Sociaal Wijkteam of die van anderen door dit infomeren wordt bedreigd.
Artikel 8 Verwerking van persoonsgegevens indien de betrokkene wordt aangemeld door een verwijzer
2. Is het voor de verwijzer niet mogelijk om het gesprek aan te gaan of om toestemming te krijgen voor de verwijzing, dan beziet het Sociaal Wijkteam samen met de verwijzer of, en zo ja op welke wijze en door wie contact met de betrokkene zal worden gezocht om de noodzaak van de verwijzing te bespreken en de toestemming van betrokkene daarvoor te krijgen.
4. Indien het Sociaal Wijkteam en de verwijzer er samen niet in slagen de instemming van de betrokkene voor de verwijzing te krijgen, dan onderneemt het Sociaal Wijkteam toch actie naar aanleiding van deze melding indien er concrete aanwijzingen zijn dat de veiligheid van de betrokkene, van zijn gezinsleden, van de verwijzer, van een medewerker van het Sociaal Wijkteam of die van anderen wordt bedreigd.
Artikel 9 De persoonsgegevens van de betrokkene die bekend zijn bij instellingen
1. Indien de betrokkene zichzelf aanmeldt bij het Sociaal Wijkteam omdat hij ondersteuning wenst, inventariseert de medewerker van het Sociaal Wijkteam samen met de betrokkene, zijn vragen en behoeften. Ook inventariseert de medewerker of de betrokkene momenteel of in het recente verleden ondersteuning, zorg of een andere vorm van dienstverlening heeft (gehad). Dit is enkel toegestaan indien de informatie relevant is voor de hulpvraag. Als dit het geval is, kan de medewerker de persoonsgegevens opvragen na toestemming hiervoor van de betrokkene. De medewerker bespreekt met de betrokkene de reden waarom hij van deze persoonsgegevens kennis moet nemen.
Artikel 10 Vastleggen, bewaren en vernietigen van persoonsgegevens van de betrokkene
3. De beheerder draagt er zorg voor dat de gegevens uit het dossier zoals bedoeld in het tweede lid na de bewaartermijn zoals genoemd in het tweede lid zo spoedig mogelijk worden vernietigd, of zodanig van identificerende kenmerken worden ontdaan dat zij redelijkerwijs niet langer zijn te herleiden tot een individuele persoon. Hiervan wordt een log bijgehouden.
Artikel 11 Toegang tot de persoonsgegevens in het dossier
4. De beheerder kent op basis van de regelingen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid autorisaties toe aan de leden van het team die hen toegang verschaffen tot (bepaalde delen van) het dossier en die hen zo nodig ook de bevoegdheid geven om gegevens in het dossier op te nemen, aan te vullen of te wijzigen.
Artikel 12 beveiliging persoonsgegevens
Persoonsgegevens die het Sociaal Wijkteam verwerkt, worden beveiligd volgens het gemeentelijk Statuut Informatiebeveiliging. In 2016 gaat gemeente Leiden daarbij te werk volgens de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG). Die bevat informatiebeveiligingsmaatregelen die gelden voor alle Nederlandse gemeenten.
Artikel 13 Voeren van overleg binnen het Sociaal Wijkteam over de ondersteuning aan een betrokkene
Voor zover noodzakelijk voor de ondersteuning van een betrokkene kunnen de medewerker en de teamcoach van het Sociaal Wijkteam de voor deze ondersteuning noodzakelijke persoonsgegevens van de betrokkene aan elkaar verstrekken.
Artikel 14 Verstrekken van gegevens van een betrokkene in verband met signalen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling
1. In geval van signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling volgt het Sociaal Wijkteam de stappen van de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling van de gemeente Leiden. Het Sociaal Wijkteam draagt er zorg voor dat de stappen die het zet zorgvuldig worden vastgelegd in het dossier en dat bij het zetten van de stappen ook wordt overlegd met de teamcoach van het Sociaal Wijkteam.
2. Indien Veilig Thuis het Sociaal Wijkteam benadert in verband met een melding van signalen van kindermishandeling en/of huiselijk geweld, kan het Sociaal Wijkteam, zo nodig zonder toestemming van de betrokkene, de voor de taakuitoefening van Veilig Thuis noodzakelijke persoonsgegevens van de betrokkene verstrekken.
4. Over de verstrekking zoals bedoeld in het tweede lid wordt de betrokkene, voor zover mogelijk in verband met de veiligheid van de betrokkene, van zijn gezinsleden, van het Sociaal Wijkteam, of die van anderen, geïnformeerd. Over het verstrekken van informatie aan Veilig Thuis door het Sociaal Wijkteam vindt vooraf overleg plaats met de teamcoach van dit team.
Artikel 15 Recht op informatie, inzage en afschrift in verband met de uitvoering van de Wmo regelgeving
2. De verantwoordelijke deelt de verzoeker binnen vier weken mee of persoonsgegevens die op hem betrekking hebben in verband met de uitvoering van de Wmo regelgeving worden verwerkt.
Indien dit het geval is, biedt de verantwoordelijke de betrokkene een volledig overzicht van de persoonsgegevens die zijn opgenomen in het dossier en die op hem betrekking hebben, het doel daarvan, alsmede een overzicht van de personen en instellingen aan wie de verantwoordelijke persoonsgegevens van de betrokkene heeft verstrekt en het doel van deze verstrekking(en).
1. Nadat de verzoeker of de betrokkene op grond van artikel 15 kennis heeft genomen van de verwerking van zijn persoonsgegevens, kan hij de verantwoordelijke verzoeken de gegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen voor zover deze gegevens onjuist, onvolledig of niet ter zake dienend zijn voor het doel van de verwerking.
3. Indien er zwaarwegende omstandigheden zijn waarom het Sociaal Wijkteam de situatie wil blijven volgen (enkel tijdelijk) of over gaat naar bemoeizorg, kan er op lid 2 een uitzondering worden gemaakt. De medewerker van het Sociaal Wijkteam zal altijd, namens de verantwoordelijke (het college) moeten motiveren en de betrokkene moet hierover worden geïnformeerd.
2. In reactie op het verzoek van de betrokkene vernietigt de verantwoordelijke uiterlijk binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek de gegevens die in het dossier zijn opgenomen en op de betrokkene betrekking hebben, tenzij het bewaren van deze gegevens van aanmerkelijk belang moet worden geacht voor een ander dan de betrokkene, of het vernietigen van de gegevens in strijd is met een wettelijke plicht of met verplichtingen die de verstrekker van de financiering van de ondersteuning het Sociaal Wijkteam heeft opgelegd in verband met het afleggen van verantwoording over de inzet van de verstrekte financiële middelen. De bepalingen van artikel 9 blijven van overeenkomstige toepassing.
Artikel 18 Behandeling verzoek om informatie, inzage, afschrift, correctie en vernietiging
Uitgangspunt is het voorkomen van klachten. Klachtbehandeling is laagdrempelig en informeel met oog voor maatwerk en persoonlijk contact.
De afhandeling van klachten verloopt via de volgende route:
Klachtafhandeling bij de gemeente : Om in deze situatie en/of bij conflict met een zorgverlener cliënten de mogelijkheid te bieden hun klacht kenbaar te maken, is er de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de gemeente.
De klacht wordt dan opgepakt door een onafhankelijk klachtenambtenaar. Uitgangspunt is door middel van mediation en mondeling horen klachten af te handelen.
De mogelijkheid om schriftelijk in te dienen staat ook open.
Dit kan per post of digitaal via de website van de gemeente. De klachtenambtenaar zorgt voor registratie, toetsing en afhandeling van de klachten. De procedure die hierbij gehanteerd is conform het klachtenreglement gemeente Leiden 2013.
Hij die voor het uitvoeren van de Wet maatschappelijke ondersteuning en daaraan verbonden regelgeving maatschappelijke ondersteuning, op grond van deze regeling bevoegd is kennis te nemen van persoonsgegevens van inwoners en betrokkenen, is verplicht tot geheimhouding daarvan, tenzij de wet en daaraan verbonden regelgeving maatschappelijke ondersteuning of deze regeling anders bepaalt.
Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 19 januari2016
Bijlage I: tabel verwerking persoonsgegevens
|
| |||
Medische/psychische gegevens2 , NAW gegevens | ja; uitzondering is kritieke gevallen (zie hieronder Veilig Thuis | |||
Nee, wel cliënt laten weten dat je de melding gaat maken. De veiligheid gaat in dit geval voor | ||||
NAW gegevens, telefoonnummer, BSN, geboortedatum. Indien van toepassing: tijdelijk- /post- /correspondentieadres, bankrekeningnummer, medische gegevens | Ja, indien het medische gegevens betreft dient de cliënt een handtekening te zetten |
Bijlage II: stappenplan gegevensdeling
Als uitgangspunt geldt, dat gegevensdeling niet standaard maar per casuïstiek en op het individu/
systeem toegesneden maatwerk is.
Professionals moeten zich te allen tijde realiseren dat verantwoord omgaan met informatie betekent
I Vraag je af of gegevensuitwisseling inzake de betrokkene van evident belang is:
Kies voor de minst ingrijpende gegevensuitwisseling en zie daar ook op toe.
III Denk aan proportionaliteit
Bepaal of er een verhouding is tussen de hoeveelheid en aard van de gegevensuitwisseling en het doel.
V. Voldoe aan de rechten van de betrokkene
Informeer de betrokkene over de gegevensdeling. De betrokkene mag altijd het dossier inzien en een verzoek tot correctie of verwijdering indienen.
Bedenk: als je geen gegevens deelt, dan ben je als professional ook verantwoordelijk.