Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Bilt

Beleidsregels voor de toepassing van de Wet Bibob Gemeente De Bilt 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Bilt
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels voor de toepassing van de Wet Bibob Gemeente De Bilt 2023
CiteertitelBeleidsregels Wet Bibob Gemeente De Bilt 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is tevens vastgesteld door de burgemeester.

Deze regeling vervangt de Beleidsregels voor de toepassing van de Wet Bibob Gemeente De Bilt.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
  3. Besluit Bibob
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-01-2023nieuwe regeling

10-01-2023

gmb-2023-19318

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels voor de toepassing van de Wet Bibob Gemeente De Bilt 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt en de burgemeester van de gemeente De Bilt ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

 

Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

 

Gelet op:

  • het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • het Besluit bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten vast te stellen: Beleidsregels voor de toepassing van de Wet Bibob Gemeente De Bilt 2023.

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    De definities in artikel 1, eerste lid van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      rechtspersoon met een overheidstaak: de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de politie, een openbaar lichaam voor beroep en bedrijf dan wel een ander openbaar lichaam als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen rechtspersoon met een overheidstaak.

    • b.

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen.

    • c.

      beschikking: een beschikking ter zake van een subsidie, alsmede een beschikking ter zake van een vergunning, toekenning, goedkeuring, erkenning, registratie, aanwijzing of ontheffing.

    • d.

      betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de subsidie-ontvanger, de vergunninghouder, de gegadigde, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is of zal worden aangegaan of met wie wordt onderhandeld over een dergelijke transactie en de beoogd verkrijger van de erfpacht waarvoor toestemming is gevraagd als bedoeld in de begripsbepaling “vastgoedtransactie”.

    • e.

      Bibob-onderzoek: een onderzoek uitgevoerd krachtens de wet Bibob.

    • f.

      eigen Bibob-onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag, een (voorgenomen) vastgoedtransactie of een overheidsopdracht, waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen.

    • g.

      Bibob-vragenformulier: het formulier dat is vastgesteld krachtens artikel 7a, vijfde lid van de Wet Bibob.

    • h.

      overheidsopdracht: overheidsopdracht als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012.

    • i.

      vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

      • 1.

        het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

      • 2.

        huur of verhuur;

      • 3.

        het verlenen van een gebruikrecht;

      • 4.

        de deelname, met inbegrip van de vergroting, vermindering of beëindiging daarvan, aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of zal hebben of die onroerende zaak huurt, zal huren, verhuurt, of zal verhuren;

        of

      • 5.

        toestemming voor vervreemding van erfpacht als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek.

    • j.

      Landelijk Bureau Bibob. Er is een Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur (artikel 8 Wet Bibob), hierna: het Bureau. Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen op verzoek advies uit te brengen over de mate van gevaar. Het Bureau verricht hiertoe zelfstandig onderzoek (artikelen 8 en 9 van de Wet Bibob).

    • k.

      RIEC: Regionaal Informatie en Expertise Centrum.

    • l.

      Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • m.

      Awb: Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik beleidsregels

Onderhavige beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op de toepassing van de wet door de rechtspersoon de gemeente De Bilt en diens bestuursorganen. Deze beleidsregels laten dus onverlet dat binnen de grenzen van de wet op andere wijze een integriteitstoets wordt uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming worden betrokken.

Artikel 1.3 Uitvoering Bibob-onderzoek in afwijking van beleidsregels

Deze beleidsregels laten onverlet dat al dan niet in afwijking van de hierna volgende bepalingen tot uitvoering van een Bibob-onderzoek kan worden besloten indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2 Publiekrechtelijke beschikkingen

Artikel 2.1 Exploitatie openbare inrichting, speelautomaten en speelgelegenheden, seksbedrijf, horecainrichtingen

  • 1.

    Uitvoering van de Bibob-onderzoek vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor (een wijziging van) een vergunning als bedoeld in:

    • artikel 2:28 van de APV (exploitatievergunning openbare inrichting);

    • artikel 2:39 van de APV (vergunning speelgelegenheden);

    • artikel 3:3 en 3:11 van de APV (vergunning seksbedrijf);

    • artikel 3 en 30a van de Alcoholwet;

    • artikel 30b van de Wet op de kansspelen (speelautomatenvergunning);

    • Coffeeshopbeleid (gedoogbeschikking coffeeshop)

  • indien er:

    • a.

      sprake is van nieuwe vestiging van een inrichting of bedrijf, en/of;

    • b.

      een aanvraag om verlenging van de werkingsduur van een reeds eerder verleende vergunning (art. 3:11 APV), en/of;

    • c.

      sprake is van een overname of wijziging van een openbare inrichting, coffeeshop, seksbedrijf of speelautomatenhal, en/of;

    • d.

      een voorafgaande aanvraag door de vorige aanvrager is ingetrokken na aankondiging of uitvoering van een Bibob-onderzoek, en/of;

    • e.

      een voorafgaande aanvraag na aankondiging of uitvoering van een Bibob-onderzoek is geweigerd of buiten behandeling is gesteld, en/of;

    • f.

      op grond van:

      • eigen ambtelijke informatie, en/of;

      • informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob, en/of;

      • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

      • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip) en/of;

      • overige signalen en/of;

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van een horeca-inrichting welke wordt geëxploiteerd door een para-commerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet in beginsel uitsluitend een Bibob-onderzoek starten, indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub d, e, of f van deze beleidsregel.

  • 3.

    In de situatie dat een aanvrager in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag, een vergunning heeft aangevraagd bij de gemeente waarbij het Bibob vragenformulier al is ingediend, hoeft niet het gehele vragenformulier opnieuw ingevuld te worden, maar kan volstaan worden met het afleggen van een verklaring dat zich geen wijzigingen hebben voorgedaan op financieel en organisatorisch/juridisch gebied.

Artikel 2.2 Vergunning evenement

  • 1.

    In geval van een aanvraag voor een evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2:25 van de APV, kan het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-onderzoek indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of;

    • informatie verkregen van het Bureau, of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob, en/of;

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

    • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip) en/of;

    • overige signalen en/of;

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, zal het bestuursorgaan in geval van een aanvraag voor een evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2:25 van de APV in ieder geval een Bibob-onderzoek uitvoeren indien de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportevenement.

Artikel 2.3 Omgevingsvergunning bouw

  • 1.

    In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo of in geval van een reeds verleende vergunning als bedoeld in artikel 5.19 vierde lid onder b van de Wabo verricht het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek, indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of;

    • informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of;

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

    • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of;

    • overige signalen;

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden) en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo verricht het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek indien de aanvraag betrekking heeft op één of meer van de volgende risicocategorieën:

    • horecabedrijven;

    • seks- en escortbedrijven;

    • inrichtingen waarin middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet te koop worden aangeboden (coffeeshops);

    • inrichtingen waarin psychoactieve substanties (waaronder niet traditionele genotsmiddelen op natuurlijke basis) te koop worden aangeboden (smartshops);

    • inrichtingen waarin benodigdheden voor binnenshuis of in een kas kweken van diverse gewassen en planten te koop worden aangeboden (growshops);

    • inrichtingen waarin artikelen en hulpmiddelen voor het gebruik van drugs te koop worden aangeboden (headshops);

    • shishalounges;

    • speelautomatenhallen;

    • sportscholen en fitnesscentra;

    • wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

    • autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

    • belwinkels, internetcafés en gamecenters;

    • woonruimte voor arbeidsmigranten;

    • woonwagenterreinen;

    • religieuze instellingen;

    • afvalbewerking- en verwerkingsbedrijven;

    • kamerverhuurbedrijven, hotels, logies zoals van onzelfstandige woningen, kamers en etages met gedeelde voorzieningen in woongebouwen;

    • kapsalons (niet in de vorm van een aan huis gebonden beroep);

    • opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen;

    • verblijfsinrichtingen;

    • recreatieterreinen;

    • vuurwerkbranche;

    • zonnevelden, zonneweiden;

    • zorgbranche, zorgbureaus en pgb (persoonsgebonden budget)-bureaus;

    • branches of locaties waarvoor op grond van de APV een exploitatievergunning dient te worden aangevraagd, anders dan hierboven vermeld;

    • het toevoegen van voor zelfstandige bewoning geschikte ruimtes in een bestaande bouwwerken;

    • de aanvraag is gericht op een activiteit gelegen in een aangewezen en bekend gemaakt risicogebied.

  • 3.

    Bovenstaande opsomming van risicocategorieën is niet limitatief. Het college van burgemeester en wethouders kan deze lijst, indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, aanpassen.

  • 4.

    In de situatie dat een aanvrager in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag, een vergunning heeft aangevraagd bij de gemeente waarbij het Bibob vragenformulier al is ingediend, hoeft niet het gehele vragenformulier opnieuw ingevuld te worden, maar kan volstaan worden met het afleggen van een verklaring dat zich geen wijzigingen hebben voorgedaan op financieel en organisatorisch/juridisch gebied.

Artikel 2.4 Milieuactiviteit

  • 1.

    In geval van een aanvraag voor of (wijziging van) een:

    • a.

      omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo die betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet (omgevingsvergunningen inrichtingen Wet Milieubeheer) en die behoort tot de afval- en/of vuurwerkbranche, of;

    • b.

      omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo die betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij AMvB op grond van artikel 2.17 van de Wabo is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 Wet Bibob kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets) en waarbij sprake is van de onder de categorie afvalstoffen vermelde activiteiten autodemontage, banden van voertuigen, kunststofafval, medisch en hygiënisch afval, mengen van afval in de betonindustrie en/of schroot.

  • kan het bestuursorgaan in beginsel uitvoering geven aan een Bibob-onderzoek indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of;

    • informatie verkregen van het Bureau, of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of;

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

    • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip) en/of;

    • overige signalen;

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene, dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden, en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid aanhef en onder a of b betrekking heeft op een andere branche dan genoemd in het eerste lid onder a respectievelijk een andere activiteit dan genoemd in het eerste lid onder b zal het bestuursorgaan alleen overgaan tot het uitvoeren van een Bibob-onderzoek indien sprake is van een OM-tip dan wel als sprake is van bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld een vervolging of ernstige verdenking.

Artikel 2.5 Subsidies

  • 1.

    In geval van een aanvraag voor een subsidie of een reeds verleende subsidie, kan het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-onderzoek indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of;

    • informatie verkregen van het Bureau, of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of;

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

    • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip), en/of;

    • overige signalen;

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.6 Toepassingsbereik bij aanvragen om overige beschikkingen als bedoeld in artikel 7 van de Wet Bibob en vergunningen op grond van de Huisvestingswet

Het bestuursorgaan kan een Bibob-onderzoek uitvoeren met betrekking tot een aanvraag om een beschikking als bedoeld in artikel 7 van de Wet Bibob, anders dan in de situatie als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, sub c van deze beleidsregels en in geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 21 en 22 van de Huisvestingswet, indien er op grond van:

  • ambtelijke informatie, en/of;

  • informatie verkregen van het Bureau, of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob, en/of;

  • informatie afkomstig van een of meer partners van het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

  • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip), en/of;

  • overige signalen;

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.7 Reeds verleende beschikkingen

  • 1.

    In geval van een reeds verleende beschikking kan het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek starten indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of;

    • informatie verkregen van het Bureau, of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of;

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

    • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip) en/of;

    • overige signalen;

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

    • de reeds verleende beschikking betrekking heeft op een risicocategorie dat als zodanig is aangewezen en bekend gemaakt en/of;

    • de verleende beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking, is aangewezen als risicogebied en/of;

    • bekend wordt dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-onderzoek een ernstig gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt.

Hoofdstuk 3 Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Vastgoedtransacties screening vooraf

  • 1.

    De gemeente zal een eigen Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of;

    • informatie verkregen van het Bureau, of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of;

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

    • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip), en/of;

    • overige signalen;

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zal de gemeente een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, zal worden gebruikt in één van de volgende sectoren:

    • horecabedrijven;

    • seks- en escortbedrijven;

    • inrichtingen waarin middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet te koop worden aangeboden (coffeeshops);

    • inrichtingen waarin psychoactieve substanties (waaronder niet traditionele genotsmiddelen op natuurlijke basis) te koop worden aangeboden (smartshops);

    • inrichtingen waarin benodigdheden voor binnenshuis of in een kas kweken van diverse gewassen en planten te koop worden aangeboden (growshops);

    • inrichtingen waarin artikelen en hulpmiddelen voor het gebruik van drugs te koop worden aangeboden (headshops);

    • shishalounges;

    • speelautomatenhallen;

    • sportscholen en fitnesscentra;

    • wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

    • autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

    • belwinkels, internetcafés en gamecenters;

    • woonruimte voor arbeidsmigranten;

    • woonwagenterreinen;

    • religieuze instellingen;

    • afvalbewerking- en verwerkingsbedrijven;

    • kamerverhuurbedrijven, hotels, logies zoals van onzelfstandige woningen, kamers en etages met gedeelde voorzieningen in woongebouwen;

    • kapsalons (niet in de vorm van een aan huis gebonden beroep);

    • opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen;

    • verblijfsinrichtingen;

    • recreatieterreinen;

    • vuurwerkbranche;

    • zonnevelden, zonneweiden;

    • zorgbranche, zorgbureaus en pgb (persoonsgebonden budget)-bureaus;

    • branches of locaties waarvoor op grond van de APV een exploitatievergunning dient te worden aangevraagd, anders dan hierboven vermeld;

    • de aanvraag is gericht op een activiteit gelegen in een aangewezen en bekend gemaakt risicogebied.

  • 3.

    De gemeente kan een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien:

    • a.

      de transactie betrekking heeft op een beeldbepalende onroerende zaak of op een onroerende zaak die naar het oordeel van de gemeente symbolische waarde heeft.

    • b.

      er sprake is van exceptioneel (financieel) risico voor de gemeente.

    • c.

      de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, gelegen is in een door het college vastgesteld aandachtsgebied.

Artikel 3.2 Vastgoedtransacties screening achteraf

  • 1.

    De gemeente zal, nadat een vastgoedtransactie tot stand is gekomen, in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien in de overeenkomst een Bibob-beëindigingclausule als bedoeld in artikel 5a, sub b van de Wet is opgenomen én indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of;

    • informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of;

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

    • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of;

    • overige signalen;

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de gemeente, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, periodiek een Bibob-onderzoek uitvoeren op momenten zoals in de overeenkomst bepaald.

Artikel 3.3 Verkoop van onroerend goed

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1 kan voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de verkoop van vastgoed door de gemeente, in ieder geval aanleiding bestaan voor het uitvoeren van een Bibob-onderzoek indien:

    • a.

      de hoogte van de aankoopsom/bieding ongebruikelijk is vergeleken met de waardering van het vastgoedobject en/of;

    • b.

      de partij die het vastgoedobject wil kopen beschikt over een snel groeiend vastgoedportfolio en/of;

    • c.

      de partij die het vastgoedobject wil kopen recent is opgericht al dan niet met een opmerkelijke of verdachte exploitatie en/of;

    • d.

      sprake is van de verkoop van bedrijfsmatig onroerend goed en/of;

    • e.

      sprake is van de verkoop van meerdere objecten.

  • 2.

    Voor alle inschrijvingen geldt dat een Bibob-onderdeel deel kan uitmaken van de procedure. In aanvulling op deze bepaling zal de rechtspersoon met een overheidstaak dit ook bij de inschrijvingen vermelden.

Artikel 3.4 Overheidsopdrachten

In geval van een overheidsopdracht die onder het bereik van de Wet Bibob valt, kan de gemeente een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

  • eigen ambtelijke informatie, en/of;

  • informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of;

  • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

  • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of;

  • overige signalen;

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Hoofdstuk 4 Gevolgen van Bibob-procedure bij beschikkingen

Artikel 4.1 Gevolgen van gebrekkige informatievoorziening door betrokkene

  • 1.

    Het bestuursorgaan laat een aanvraag voor een beschikking in beginsel buiten behandeling, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene, op grond van artikel 4:5 van de Awb, de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 2.

    Het bestuursorgaan trekt een verleende beschikking in beginsel in op basis van artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3.

    Het bestuursorgaan kan de weigering van de betrokkene om een formulier als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid Wet Bibob, volledig in te vullen, in beginsel aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob (volgt uit artikel 4 eerste lid Wet Bibob). Het bestuursorgaan kan de weigering van de betrokkene om aanvullende gegevens te verschaffen aan het Bureau, in beginsel aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob (volgt uit artikel 4 tweede lid Wet Bibob).

Artikel 4.2 Gevolgen Bibob-procedure bij aanvragen (tot wijziging) van een beschikking

  • 1.

    Het bestuursorgaan zal in beginsel overgaan tot weigering van een aanvraag om (wijziging van) een beschikking of tot intrekking van een reeds verleende beschikking, indien uit het eigen onderzoek of uit advies van het Bureau blijkt dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet Bibob, dan wel een situatie zich voordoet als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan bij een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid van de Wet Bibob in beginsel voorschriften aan een beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

  • 3.

    Het bestuursorgaan kan bij een mindere mate van gevaar of bij een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid van de Wet Bibob in beginsel voorschriften aan een beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

  • 4.

    Indien het bestuursorgaan voornemens is negatief te besluiten op de aanvraag om de beschikking dan wel de beschikking in te trekken, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze in te brengen.

Artikel 4.3 Gevolgen van beëindigde relatie tussen betrokkene en een derde

  • 1.

    Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan het bestuursorgaan de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

  • 2.

    Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, en/of andere documentatie die naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Hoofdstuk 5 Gevolgen van Bibob-procedure bij privaatrechtelijke transacties

Artikel 5.1 Gevolgen van Bibob-onderzoek bij vastgoedtransacties

  • 1.

    De gemeente kan overgaan tot het afbreken van de onderhandelingen, indien uit het eigen onderzoek en/of een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt dat één van de onderstaande situaties zich voordoet:

    • a.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feite verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

    • b.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

    • c.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die naar het oordeel van de gemeente een integriteitsrisico vormen (ongeacht de mate van gevaar);

    • d.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

    • e.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel artikel 7a, tweede lid en artikel 7a, derde lid Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door de gemeente gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    • f.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 4 Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door het Bureau zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door het Bureau gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

    • g.

      indien er sprake is van het niet verschaffen van de gevraagde gegevens en bescheiden, dan wel het nalaten van de gestelde vragen te beantwoorden zoals onder e. en f. is gesteld, kan dit een ernstig gevaar opleveren zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob.

  • 2.

    In geval van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de vastgoedtransactie is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

Artikel 5.2 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen betrokkene en een derde

  • 1.

    Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan de gemeente de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar met betrekking tot de vastgoedtransactie.

  • 2.

    Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, en/of andere documentatie die naar het oordeel van de gemeente voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Artikel 5.3 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij een overheidsopdracht

  • 1.

    In geval van een inschrijving op een overheidsopdracht kan de informatie uit het Bibob-onderzoek dienen als onderbouwing van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2012.

  • 2.

    De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3.

    De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het Bureau gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het Bureau verzochte gegevens.

  • 4.

    Indien de gemeente voornemens is negatief te besluiten op een inschrijving op een overheidsopdracht, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze in te brengen. Dit is ook van toepassing indien de gemeente voornemens is de gegunde overheidsopdracht in te trekken.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Intrekking

De beleidsregels voor de toepassing van de Wet Bibob in de gemeente De Bilt zoals deze in werking zijn getreden op 1 april 2014, wordt ingetrokken met ingang van het moment waarop deze onderliggende beleidsregels in werking treden.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels zijn vastgesteld door de Burgemeester respectievelijk het College van Burgemeester en Wethouders op 10 januari 2023 en treden in werking op de eerste dag na publicatie.

Artikel 6.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Wet Bibob Gemeente De Bilt 2023.

Het college van burgemeester en wethouders,

De secretaris,

R. van Netten

De burgemeester,

mr. S.C.C.M. Potters

De burgemeester,

mr. S.C.C.M. Potters

Toelichting

Aanleiding nieuwe beleidsregels Wet Bibob

De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: wet) is op 1 juni 2003 in werking getreden. Deze wet geeft het bestuursorgaan de (beperkte) mogelijkheid zich te beschermen tegen het risico dat ongewild criminele activiteiten worden gefaciliteerd.

 

Wet Bibob

Het doel van de Wet Bibob is het beschermen van de integriteit van de overheid. De Wet Bibob heeft een preventief karakter en is bedoeld om te voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert door bijvoorbeeld vergunningen of subsidies te verstrekken of vastgoedtransacties aan te gaan. Hiermee wordt tevens de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd.

 

Het uitgangspunt voorheen was dat er standaard een Bibob-onderzoek werd gestart bij vergunningaanvragen, specifiek in de horecabranche. In de praktijk is gebleken dat dit uitgangspunt aanpassing behoeft. Sommige vormen van (ondermijnende) criminaliteit bleven buiten zicht, omdat zich zonder tenminste enige vorm van onderzoek niet altijd indicatoren voordeden en zonder indicatoren geen onderzoek kon plaatsvinden. Met de aanpassing van de beleidsregel wordt deze vicieuze cirkel doorbroken door onderzoek in sommige gevallen ook mogelijk te maken, zonder dat er op voorhand signalen van criminaliteit zijn.

 

Het Bibob-instrument is van toepassing op in de wet aangewezen vergunningen, subsidies, bepaalde categorieën overheidsopdrachten en vastgoedtransacties.

 

In de beleidsregels wordt een onderscheid gemaakt tussen beschikkingen (waaronder vergunningen en subsidies) en privaatrechtelijke transacties (vastgoedtransacties en overheidsopdrachten). Per type beschikking en privaatrechtelijke transactie wordt aangegeven hoe het Bibob instrumentarium wordt toegepast. De toepassing is of standaard of signaal gestuurd van aard.

 

Onder standaard wordt verstaan dat in alle gevallen een Bibob-toets wordt gedaan. Signaal gestuurd houdt in dat bij signalen van bijvoorbeeld OM, politie of eigen ambtelijke informatie een Bibob-toets wordt uitgevoerd. Door het Bibob instrumentarium gericht in te zetten worden de administratieve lasten voor ondernemers beperkt en worden bonafide ondernemers zoveel mogelijk ontzien.

 

Aangezien de Wet Bibob van toepassing is op verschillende beleidsterreinen (vergunningen, subsidies, vastgoedtransacties en overheidsopdrachten), waarbij diverse organisatieonderdelen van de gemeente zijn betrokken, die ofwel hun werkwijze moeten aanpassen, ofwel nieuw zijn met de Wet Bibob, gebeurt dat stapsgewijs. Begonnen wordt met vergunningen die nauw verwant zijn aan het veiligheidsdomein en met vastgoedtransacties. In 2023 worden nadere criteria bepaald voor overige vergunningen waaronder omgevingsvergunningen (bouw en milieu), subsidies en overheidsopdrachten. Dan wordt de beleidsregel eventueel verder aangevuld. In algemene zin maakt deze beleidsregel het uiteraard wel mogelijk om ook op die terreinen de Wet Bibob te blijven toepassen, in het geval er aanwijzingen zijn dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten.

 

Omdat het aan de Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2014 ten grondslag liggende uitgangspunt (deels) wordt verlaten, is de opbouw en structuur van deze beleidsregel ook anders ten opzichte van de beleidsregel uit 2014

 

Betrokken belangen

Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel zal in meer gevallen een Bibob-onderzoek worden gestart. Zo wordt nog beter voorkomen dat criminaliteit wordt gefaciliteerd en wordt de concurrentiepositie van de bonafide ondernemer beter beschermd, binnen de mogelijkheden die de gemeente daarvoor heeft. Er dient uiteraard ook een balans te zijn met de overige belangen die de gemeente behartigt, zoals het faciliteren van ondernemers, het tegengaan van overbodige regeldruk en het mogelijk maken van investeringen in de gemeente. Tegenover de frequentere toepassing van de Wet Bibob, wordt het Bibob-vragenformulier (het document waarmee de betrokkene wordt verzocht inzage te geven in de financiering en de zeggenschapsstructuur van de onderneming) daarom aanzienlijk ingekort en ondernemersvriendelijker opgesteld. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het streven de bestuurlijke lasten voor ondernemers en inwoners zo laag mogelijk te houden. De informatie waarnaar wordt gevraagd is door bonafide ondernemers met een deugdelijke administratie relatief eenvoudig te overleggen. Zij zullen het Bibob-onderzoek dan ook doorgaans snel kunnen doorlopen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2.1

Na invoering van het beleid vindt standaard toepassing plaats van de Wet Bibob bij een aanvraag om een alcoholwetvergunning en/of een exploitatievergunning van een nieuw in De Bilt te vestigen openbare inrichting. Dit geldt ook bij wijziging in de bedrijfsvoering na de invoering van dit beleid van een reeds voor die datum bestaande openbare inrichting. Zo wordt beoogd willekeur te voorkomen en vormen van criminaliteit te achterhalen die niet direct aan de oppervlakte zichtbaar zijn of zich aan de hand van bepaalde indicatoren openbaren. Dit betekent dat meer horeca- ondernemers gevraagd wordt Bibob-informatie te verstrekken.

 

Horeca-inrichtingen worden in het algemeen gezien als een branche die risicovol is voor het witwassen van geld en/of het verrichten van criminele activiteiten.

Door de exploitatievergunning zullen naast horecaondernemers die vergunningplichtig zijn voor de Alcoholwet, ook horecaondernemers die geen alcoholwetvergunning (nodig) hebben, onderworpen worden aan de Wet Bibob.

Nu de aanwezigheid van kansspelautomaten veelal verbonden is aan horeca-inrichtingen, waarvoor al een alcoholwetvergunning en/of een exploitatievergunning vereist is, is hiervoor niet standaard een Bibob-toets opgenomen. In de praktijk betekent dit dat de Bibob-toets veelal wordt uitgevoerd bij de aanvraag van een alcoholwetvergunning en/of exploitatievergunning.

 

Speelgelegenheden kunnen als potentieel ondermijnend worden aangemerkt aangezien er veel contant geld omgaat in die branche. Bij een nieuwe vestiging of bij een overname of wijziging wordt de betreffende aanvraag daarom getoetst aan de wet.

 

Een vergunning aanvraag voor de exploitatie van een nieuwe seksinrichting wordt standaard getoetst aan de Wet Bibob. Dit gezien de kwetsbaarheid van de branche voor uitbuiting en mensenhandel.

 

Artikel 2.2

Vergunningen voor vechtsportevenementen zijn in 2010 onder de werking van de Wet Bibob gebracht, vanwege aanwijzingen dat dergelijke evenementen vatbaar zijn voor criminele beïnvloeding. Vanwege die signalen zullen dergelijke aanvragen in beginsel altijd worden onderzocht op grond van de Wet Bibob. Organisatoren zullen daarom rekening moeten houden met een langere doorlooptijd en de vergunning tijdig moeten aanvragen.

 

Artikelen 2.3

In deze artikelen wordt geregeld wanneer het Bibob-onderzoek wordt gestart bij omgevingsvergunningen bouw. Uitgangspunt is dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaatsvindt en dat de toepassing beperkt blijft tot de gevallen waarbij ambtelijke informatie en/of informatie van het Bureau en/of vanuit een of meer RIEC-convenants partners en/of een OM tip en/of overige informatie, hiervoor aanleiding geeft of geven.

 

Bij de risicobranches wordt de Bibob-toets standaard toegepast. De benoemde risico-categorie(ën) is/zijn niet uitputtend. Op grond van nieuwe ontwikkelingen kan/kunnen de benoemde risicocategorie(ën) door het bestuursorgaan worden aangepast.

 

Artikel 2.4

In de beleidsregel zijn artikelen opgenomen die betrekking hebben op de aanvragen om een omgevingsvergunning inrichtingen Wet milieubeheer ten aanzien van specifieke branches en een omgevingsvergunning beperkte milieutoets ten aanzien van specifieke activiteiten. Voor beide vergunningen geldt dat de Wet Bibob signaal gestuurd wordt toegepast.

 

Artikel 2.5

Alle subsidies kunnen signaal gestuurd worden getoetst en daarnaast bestaat er een mogelijkheid om bepaalde type subsidies aan te wijzen waarop de Wet Bibob standaard wordt toegepast. Dit geldt zowel voor aanvragen als voor reeds verleende subsidies. Bij deze weigering- en intrekkingsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het bestuursorgaan op grond van de wet geen subsidie wenst te verlenen.

 

Artikel 3.1

De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin een bestuursorgaan middels een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten.

 

In artikel 3.1 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven.

Dit betreft een uitbreiding van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar wordt beschouwd. Op onderdelen is echter gebleken dat deze sector erg kwetsbaar kan zijn. Ervaring leert dat de sector ‘vastgoed’ vatbaar is voor criminele inmenging dan wel dat er vaker sprake is van ondoorzichtige financieringsstructuren.

 

Dat is reden om bij de in art 3.1 tweede lid genoemde categorieën, standaard een Bibob-onderzoek te starten. Met het benoemen van deze categorieën wordt uiteraard geenszins beoogd ondernemers of instellingen op voorhand te criminaliseren. Daarbij komt dat deze voorzet uiteraard niet bindend is. Deze voorzet beoogt vooral ook uit te nodigen tot een nadere studie van de eigen omgeving met de beschikbare samenwerkingspartners binnen bijvoorbeeld het RIEC. En op deze manier tot een werkbare afbakening van de toepassing van de Wet Bibob in deze sector te komen.

 

Artikel 3.4

In artikel 3.4 wordt de toepasbaarheid bij overheidsopdrachten omschreven.

Sinds de wetswijzing van 1 augustus 2020 kunnen alle overheidsopdrachten worden getoetst aan de Wet Bibob. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke overheidsopdracht over te gaan tot een Bibob-toets. Aangeraden wordt de inzet nadrukkelijk te beperken tot die gevallen, waarbij de inzet gemotiveerd kan worden. Bijvoorbeeld doordat concrete informatie of een signaal daartoe aanleiding geeft.

 

Artikel 5.1

Waar bij vergunningen het uitgangspunt is dat deze verleend moeten worden, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond in een wettelijke regeling, geldt bij vastgoedtransacties de beginselen van partijautonomie en contractsvrijheid. Vanwege die contractsvrijheid hoeft de uitkomst van het Bibob-onderzoek in beginsel niet bepalend te zijn voor de vraag of de vastgoedtransactie al dan niet wordt aangegaan. Onderhandelingen kunnen ook worden afgebroken indien er geen sprake is van een ernstig gevaar. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als in de fase van het eigen onderzoek voldoende feiten blijken die duiden op een integriteitsrisico, wanneer de betrokkene weigert om een Bibob-vragenlijst (volledig) in te vullen of aanvullende vragen van het LBB te beantwoorden, dan wel niet alle gevraagde gegevens en bescheiden verstrekt of het LBB concludeert dat sprake is van geen of een mindere mate van gevaar, maar er naar het oordeel van de gemeente wel een integriteitsrisico bestaat. Onder een integriteitsrisico wordt in ieder geval verstaan dat er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot (ernstige) strafbare feiten die niet of niet volledig worden meegewogen in een Bibob-onderzoek, maar wel een gevaar vormen voor de reputatie van de gemeente wanneer de vastgoedtransactie wordt aangegaan.