Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oisterwijk

Beleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, slopen en aanleggen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOisterwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, slopen en aanleggen
CiteertitelBeleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, slopen en aanleggen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Nota intrekken van niet uitgevoerde bouwvergunningen.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht
  4. artikel 4:83 van de Algemene wet bestuursrecht
  5. artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht
  6. artikel 1.2 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  7. artikel 2.33, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-10-2011nieuwe regeling

04-10-2011

Nieuwsklok, 6 oktober 2011

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, slopen en aanleggen

Aanleiding

Naar aanleiding van een aanvraag kan door het college een omgevingsvergunning worden verleend waarna er uitvoering aan het gevraagde voornemen kan worden gegeven. Het komt echter ook voor dat er geen of pas na een lange tijd gebruik wordt gemaakt van een verleende vergunning.

 

Om een aantal uiteenlopende redenen is het ongewenst een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, slopen of aanleggen in stand te laten zonder dat daaraan binnen een bepaalde termijn uitvoering wordt gegeven:

  • 1.

    (nieuwe) planologische en stedenbouwkundige inzichten (bestemmings-plannen) kunnen doorkruist worden door nog te bouwen zaken of uit te voeren werken die in het verleden zijn vergund maar nog niet gerealiseerd.

  • 2.

    bouwwerken worden gerealiseerd naar verouderde inzichten als gevolg van vergunningen die ruim tevoren verleend zijn.

  • 3.

    vanuit het oogpunt van omwonenden is het onplezierig als zij geconfronteerd worden met oude “rechten” waartegen in principe geen rechtsmiddelen meer openstaan.

Daarom achten wij het wenselijk de omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, slopen of aanleggen na verloop van een bepaalde periode in te trekken. In deze beleidsregels wordt invulling gegeven aan de wettelijke mogelijkheid om aan de omgevingsvergunning een geldigheidsduur te koppelen en aan de bevoegdheid van het college om de vergunning in te (kunnen) trekken.

 

Met de beleidsregels wordt invulling gegeven aan de gemandateerde bevoegdheid aan de ambtelijke organisatie tot het intrekken van vergunningen. Daar waar de beleidsregels niet voorzien, blijft de beslissingsbevoegdheid bij ons college.

 

Gelet op het bovenstaande en gelet op het bepaalde in artikel 1:3, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 4:81 tot en met 4:84 Awb, artikel 1.2 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.33, lid 2, onder a, van de Wabo;

 

hebben wij besloten:

 

de hierna volgende beleidsregels voor het intrekken van de omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, slopen en aanleggen vast te stellen.

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Omgevingsvergunning voor activiteit bouwen:

  • vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • b.

    Omgevingsvergunning voor activiteit aanleggen:

  • vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • c.

    Omgevingsvergunning voor activiteit slopen:

  • vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder g of artikel 2.2., lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    Bouwen:

  • het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

  • e.

    Aanleggen:

  • het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald. Gedacht moet worden aan het aanleggen van wegen en/of paden, het ophogen van wallen, het planten en rooien van bomen, het graven van sloten, het verwijderen, aanleggen of wijzigen van oppervlakteverhardingen en het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en aanlegplaatsen;

  • f.

    Slopen:

  • het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan;

  • g.

    Intrekken:

  • het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, slopen of aanleggen;

  • h.

    Urgente en zwaarwegende planologische belangen:

  • in dit kader een situatie waarbij voor het gebied waarbinnen het vergunde object is gesitueerd een bestemmingsplan in voorbereiding is en het vergunde object het toekomstig planologisch kader frustreert. Hierbij moet tenminste sprake zijn van een ontwerpbestemmingsplan dat op grond van artikel 3.8 van de Wro ter inzage is gelegd en gepubliceerd.

Artikel 2 Intrekkingsregeling bij uitblijven aanvang bouw, sloop of aanleg

  • a.

    Volgens artikel 2.33, lid 2 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken als niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning een begin is gemaakt met de uitvoering ervan.

  • b.

    Indien zich urgente en zwaarwegende planologische belangen voordoen, wordt van deze bevoegdheid na 26 weken actief gebruik gemaakt. Doen zich geen urgente en zwaarwegende planologische belangen voor, dan wordt niet eerder dan 104 weken na het onherroepelijk worden van de verleende vergunning gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.

  • c.

    Als niet tijdig met de bouw, sloop of aanleg is begonnen, wordt aan de vergunninghouder het voornemen van het intrekken van de omgevingsvergunning bekend gemaakt of wordt een ontwerp van het besluit ter inzage gelegd volgens artikel 6 van deze beleidsregels.

  • d.

    In het geval er een zienswijze is ingediend, wordt bekeken of de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen met de uitvoering een begin moet zijn gemaakt.

  • e.

    De termijn bedoeld onder d. wordt naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald, maar bedraagt nooit meer dan 156 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning.

Artikel 3 Intrekkingsregeling bij stilliggen bouwwerkzaamheden

  • a.

    Volgens artikel 2.33, lid 2 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken als de werkzaamheden langer dan 26 weken hebben stilgelegen.

  • b.

    Van deze bevoegdheid wordt na 26 weken actief gebruik gemaakt.

  • c.

    Als het werk 26 weken heeft stilgelegen, wordt aan de vergunninghouder het voornemen van het intrekken van de omgevingsvergunning bekend gemaakt of wordt een ontwerp van het besluit ter inzage gelegd volgens artikel 6 van deze beleidsregels.

  • d.

    Als een zienswijze is ingediend, wordt bekeken of de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen weer gestart moet worden met de werkzaamheden.

  • e.

    De termijn bedoeld onder d. wordt naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald, maar bedraagt nooit meer dan 52 weken.

Artikel 4 Intrekken na toekenning ruimere termijn

Als binnen de in artikel 2 onder e, en artikel 3 onder e, van deze beleidsregels gestelde ruimere termijn geen begin is gemaakt met de bouw, sloop of aanleg kan de verleende omgevingsvergunning voor de betreffende activiteit worden ingetrokken.

Artikel 5 Procedure tot intrekking van de omgevingsvergunning

  • 1.

    Als de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de reguliere voorbereidingsprocedure of de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, slopen of aanleggen is verleend voor 1 oktober 2010:

    • a.

      krijgen belanghebbenden, voordat de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, de gelegenheid om hierover binnen een redelijke termijn schriftelijk of mondeling aan te geven welk belang zij hebben bij het in stand houden van de vergunning (conform artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht). Deze redelijke termijn is bepaald op vier weken.

    • b.

      Het college van burgemeester en wethouders neemt binnen acht weken na ontvangst van de in lid 1 bedoelde zienswijze een besluit over het al dan niet intrekken van de omgevingsvergunning.

    • c.

      Als er geen zienswijze als bedoeld in lid 1 naar voren is gebracht, neemt het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken, nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, een besluit over het intrekken van de omgevingsvergunning.

    • d.

      Het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning wordt bekendgemaakt aan vergunninghouder en eventuele andere belang-hebbenden en wordt gepubliceerd in Nieuwsklok.

  • 2.

    Als de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de uitgebreide voorbereidingsprocedure:

    • a.

      wordt voordat de omgevingsvergunning wordt ingetrokken het ontwerp van het te nemen besluit zes weken ter inzage gelegd en in afschrift toegezonden aan belanghebbenden. Voorafgaand aan de terinzagelegging wordt een kennisgeving van het ontwerp van het te nemen besluit gepubliceerd in Nieuwsklok.

    • b.

      Belanghebbenden kunnen binnen de hierboven genoemde termijn een mondelinge of schriftelijke zienswijze naar voren te brengen.

    • c.

      Als er geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, neemt het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken, nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, een besluit over het intrekken van de omgevingsvergunning.

    • d.

      Als er wel zienswijzen naar voren zijn gebracht, neemt het college van burgemeester en wethouders binnen 12 weken na de terinzagelegging een besluit over het intrekken van de omgevingsvergunning (conform artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht).

    • e.

      Het besluit om de omgevingsvergunning in te trekken wordt bekendgemaakt aan vergunninghouder en eventuele andere belang-hebbenden en wordt gepubliceerd in Nieuwsklok.

Artikel 6 Uitsluiting overige intrekkingsgronden

Deze beleidsregels sluiten besluiten over de overige in artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen intrekkingsgronden niet uit.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Er wordt volgens deze beleidsregels gehandeld, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die door bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, slopen en aanleggen”.

Artikel 9 Slotbepaling

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 oktober 2011.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze beleidsregels vervalt de “Nota intrekken van niet uitgevoerde bouwvergunningen”, vastgesteld op 3 september 1998 en gewijzigd op 5 september 2005.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk op 4 oktober 2011

Ineke Depmann

secretaris

Hans Janssen

burgemeester

Toelichting

Algemeen

 

In artikel 2.33, tweede lid onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is voor het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid vastgelegd om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken. Dit kan voor de in artikel 2.1, eerste lid onder a., onderscheidenlijk b. of g. van de Wabo genoemde activiteiten bouwen, aanleggen of slopen onder meer wanneer er gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Op de andere in artikel 2.33 Wabo genoemde situaties zijn deze beleidsregels niet van toepassing.

 

In deze beleidsregels zijn richtlijnen opgenomen over de procedure die wordt doorlopen en moet leiden tot het intrekken van (oude) omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen, aanleggen of slopen. Hiermee wordt voorkomen dat aan ‘verouderde’ plannen, die mogelijk niet meer voldoen aan de op dat moment geldende voorschriften (Bouwbesluit, bouwverordening), uitvoering wordt gegeven. Onder meer eisen ten aanzien van brandveiligheid en constructieve veiligheid worden in de loop van de jaren aangescherpt om onveilige situaties zoveel mogelijk te voorkomen.

 

Met de beleidsregels wordt ook een stukje rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gecreëerd voor betrokken partijen en belanghebbenden, omdat iedereen weet wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning voor de betreffende activiteit door het college wordt ingetrokken. Tevens kunnen ze bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening, met name bij veranderde planologische inzichten.

 

Vanuit het oogpunt van de Basis Gebouwen Registratie (BGR) is vaststellen van dit beleid zelfs noodzakelijk. In de BGR worden gegevens en brondocumenten (in dit geval de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen) vastgelegd van onder meer panden en verblijfsobjecten. Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan leiden tot het ontstaan van een nieuw pand of verblijfsobject of uitbreiding daarvan. Vanaf het moment dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend, worden de (voorlopige) gegevens van een nieuw of gewijzigd pand en/of verblijfsobject vastgelegd in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG). Het betreft gegevens als de nummeraanduiding (huisnummer), het bouwjaar, het gebruiksdoel, de gebruiksoppervlakte en de geometrie. In de BGR wordt ook de levensloop van het pand en/of het verblijfsobject vastgelegd. Deze levensloop start bij het afgeven van de omgevingsvergunning. Om te waarborgen dat de meest actuele gegevens in de BAG worden vastgelegd, heeft het de voorkeur eerder opgenomen voorlopige gegevens uit de BAG te verwijderen op het moment dat duidelijk wordt dat een verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet wordt geëffectueerd. De actualiteit wordt gewaarborgd door het vaststellen van en actief uitvoering geven aan het intrekkingsbeleid.

 

Daarom is het wenselijk om de bevoegdheid tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, aanleggen of slopen concreet uit te werken in een beleidsregel en een actief intrekkingsbeleid te hanteren.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen.

 

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat, indien er geen ‘urgente en zwaarwegende planologische belangen’ zijn, een omgevingsvergunning, waarvan geen gebruik is gemaakt na 104 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning, wordt ingetrokken. De termijn van 104 weken is tot stand gekomen, rekening houdend met diverse aspecten die invloed kunnen hebben op het uitvoeringsproces. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • de planning van de werkzaamheden (moment vergunningverlening, aanvraag offertes, de keuze van en de planning van de aannemer);

  • vertragende omstandigheden als het weer en persoonlijke gebeurtenissen.

Daarnaast leert de ervaring dat bij grote projecten meestal wordt gestart met de uitvoering na 1 tot 2 jaar en bij kleine projecten na 0,5 tot 1 jaar. Mede gelet op de snelheid waarmee wijzigingen zich opvolgen in relevante wetten en AMvB’s en de daarbij gehanteerde overgangstermijnen is een termijn van 104 weken goed werkbaar.

 

Sub d. en e. van dit artikel bieden de mogelijkheid om in concrete gevallen een ruimere termijn te bieden met een maximum van 156 weken.

 

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, aanleggen of slopen waarbij de werkzaamheden gedurende 26 weken aaneengesloten hebben stilgelegen, wordt ingetrokken. De termijn start op het moment van de constatering dat de werkzaamheden stilliggen. De termijn die hier wordt gehanteerd is aanzienlijk korter dan bij het uitblijven van de aanvang van de werkzaamheden.

 

Reden hiervoor is dat, wanneer wordt geconstateerd dat de werkzaamheden stilliggen, er al een aanzienlijke periode is verstreken vanaf het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning. Daarnaast zijn niet voltooide werken bouwkundig en ruimtelijk ongewenst. Het komt de voortgang en de kwaliteit niet ten goede wanneer de constructie en bouwelementen langdurig in ‘weer en wind’ liggen. Ten aanzien van het straatbeeld is een activiteit in aanbouw niet wenselijk. In een nieuwbouwwijk kan dit tevens ongewenste gevolgen hebben gezien de fasering en inrichting van het openbaar terrein zoals de straatinrichting.

 

Sub d. en e. van dit artikel bieden de mogelijkheid om in concrete gevallen een ruimere termijn te bieden met een maximum van 52 weken.

 

Artikel 4

Hierin is opgenomen dat indien de eventueel toegekende ruimere termijn voor de start of herstart van de werkzaamheden is verstreken en start of herstart is uitgebleven, de omgevingsvergunning voor de betreffende activiteit alsnog kan worden ingetrokken.

 

Artikel 5

In dit artikel staat de procedure die wordt doorlopen voor het intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, aanleggen of slopen. De procedure maakt onderscheid naar omgevingsvergunningen die tot stand zijn gekomen met de reguliere en met de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

 

Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen naar voren te brengen. Deze worden vervolgens meegenomen in de overwegingen die leiden tot het besluit over het al dan niet intrekken van de omgevingsvergunning.

 

Artikel 6

Met dit artikel wordt aangegeven dat deze beleidsregels de overige in artikel 2.33 van de Wabo aangegeven situaties, waarin een omgevingsvergunning ingetrokken kan worden, onbelemmerd laten.

 

Artikel 7

Dit artikel biedt de mogelijkheid om, indien het intrekkingsbesluit onevenredige gevolgen heeft ten opzichte van het doel dat wordt nagestreefd, af te zien van het intrekken van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).

 

Artikel 8

Dit artikel geeft de citeertitel van deze beleidsregels weer.

 

Artikel 9

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze beleidsregels en het (gelijktijdig) intrekken van de oude regeling.