Organisatie | Laarbeek |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling regulier peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023 |
Citeertitel | Subsidieregeling regulier peuterwerk en vroeg- en voorschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
De bepalingen zoals bedoeld in artikel 6, onder l en m, artikel 7, artikel 8, artikel 9 en artikel 10 treden in werking vanaf 1 januari 2024.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-01-2023 | nieuwe regeling | 20-12-2022 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek;
gelet op artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht;
gelet op artikel 159 en 160 Wet op het Primair Onderwijs;
gelet op de Algemene subsidieverordening gemeente Laarbeek 2021;
gelet op het Beleidsplan Sociaal Domein 2019-2022;
gelet op het Beleidsplan regulier peuterwerk en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023.
vast te stellen Subsidieregeling regulier peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023.
In dit besluit wordt verstaan onder:
Subsidie: Subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht, inhoudende de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;
Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE): Kortdurend aanbod in een kindercentrum voor doelgroeppeuters waarin op gestructureerde wijze activiteiten worden aangeboden gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van doelgroeppeuters op het gebied van de 4 ontwikkelings-domeinen taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling;
Het doel van deze regeling is het door subsidiëring bieden van een toegankelijk, kwaliteitsvol en dekkend aanbod van regulier peuterwerk en voorschoolse educatie in de gemeente Laarbeek zodat er binnen de gemeente gelijke en optimale ontwikkelkansen voor kinderen zijn.
Het bepaalde in deze subsidieregeling is enkel van toepassing op subsidies die door het college worden verstrekt voor reguliere peuterplaatsen en doelgroeppeuterplaatsen.
De subsidie wordt aangevraagd door de houder van het kindercentrum die is gevestigd in de gemeente en opgenomen in het LRK als VVE-locatie.
Artikel 5. Grondslag subsidie reguliere peuterplaats en doelgroeppeuterplaats
Voor een reguliere peuterplaats geldt een verplichting van deelname van 2 dagdelen per week. Bij een doelgroeppeuterplaats geldt een verplichting van deelname van 4 dagdelen per week. Indien de peuter de reguliere peuterplaats of doelgroeppeuter-plaats niet het gehele jaar bezet, wordt de subsidie naar rato verstrekt.
Artikel 6. Subsidievoorwaarden
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de houder aan de volgende subsidievoorwaarden te voldoen:
De houder komt in aanmerking voor subsidie wanneer er door de houder, op basis van de bij de aanvraag overlegde gegevens zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, een of meer VVE-groepen, met 13 tot en met 16 peuters, waarvan 5 tot en met 8 doelgroeppeuters, gerealiseerd worden. Wanneer een VE-houder zelf de doelgroep-peuters wil verspreiden op de groepen, dan is de voorwaarde dat de VE-kwaliteit voor alle groepen wordt gegarandeerd. De bekostiging verandert hiermee niet.
De gemeente subsidieert voor de volgende type peuter/ ouder per VE-groep:
*€1,50: dit is de gemeentelijke ‘plus’ voor een uur ‘basiskwaliteit VE’ voor doelgroeppeuters die in een VE-groep zitten met 0 tot 4 doelgroeppeuters en voor reguliere peuters. Dit bedrag geldt voor 2023 en kan jaarlijks iets afwijken.
**€2,42: dit is de gemeentelijke ‘plus’ voor een uur ‘extra kwaliteit VE’ voor doelgroeppeuters die in een VE-groep zitten met 5 tot 8 doelgroeppeuters. Dit bedrag geldt voor 2023 en kan jaarlijks iets afwijken.
€8,97: dit is het fiscaal maximumuurtarief voor de kinderdagopvang van de Belastingdienst in 2023, zie artikel 9.
De subsidieverlening gaat op basis van een reële inschatting van het aantal bezette reguliere peuterplaatsen en doelgroeppeuterplaatsen, verdeeld in ouders die recht hebben op KOT en ouders die geen recht hebben op KOT. De aantallen zijn gebaseerd op het voorafgaande jaar en nieuwe ontwikkelingen die invloed hebben op de aantallen.
Artikel 12. Subsidieaanvraag en subsidieverlening
Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de gemeente beschikbaar gesteld format. De subsidieaanvraag bevat een overzicht van een reële inschatting van het aantal bezette reguliere peuterplaatsen en doelgroeppeuterplaatsen voor het nieuwe kalenderjaar, verdeeld in ouders die recht hebben op KOT en ouders die geen recht hebben op KOT.
Artikel 13. Subsidieverantwoording en subsidievaststelling
De houder dient jaarlijks schriftelijk vóór 1 april een subsidieverantwoording in bij het college. De subsidieverantwoording heeft betrekking op het voorgaande kalenderjaar. Op basis van de subsidieverantwoording stelt de gemeente de subsidie vast binnen 13 weken na het indienen van de verantwoording.
De aanvraag tot subsidievaststelling omvat:
Een inhoudelijk verslag met de wijze waarop de brede ontwikkeling van het kind gevolgd wordt, wijze van evaluatie van begeleiding, kwaliteit en resultaten, wijze waarop gericht ouderenbeleid wordt gevoerd, informatieoverdracht bij overgang van kindcentrum naar basisschool, en samenwerking met andere organisaties.
Een overzicht van het werkelijke aantal bezette reguliere peuterplaatsen en doelgroeppeuterplaatsen, verdeeld in ouders die recht hebben op KOT en ouders die geen recht hebben op KOT en voorzien van uren regulier peuterwerk en VVE dat is afgenomen. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt het totaal aan inkomsten ontvangen ouderbijdrage van ouders die geen recht hebben op KOT. Voor het overzicht wordt gebruik gemaakt van een door de gemeente beschikbaar gesteld format.
Artikel 14. Bevoorschotting en betaling
Indien de beschikking tot subsidieverlening meer dan € 15.000,- bedraagt gaat het college over tot bevoorschotting van de subsidie. Het college bepaalt de hoogte van het voorschot en het aantal termijnen waarin dit betaalbaar wordt gesteld. Voorschotten worden verrekend bij de vaststelling van de subsidie.
Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan het college besluiten een verzoek om subsidieverlening te weigeren, indien:
Indien uit de vaststelling van de subsidie blijkt dat er structureel niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6 kan de aanvraag voor het opvolgende jaar geweigerd worden, nadat houder in de gelegenheid wordt gesteld om te onderbouwen waarom er (structureel) niet aan de voorwaarde wordt voldaan.
Artikel 16. Aanvullende bevoegdheid
In die gevallen, waarin deze subsidieregeling niet voorziet, beslist het college.
Het college kan artikelen van deze subsidieregeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het doel van deze subsidieregeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van Burgemeester en wethouders van 20 december 2022.
de loco-gemeentesecretaris van Laarbeek,
G.J. Obbink
de burgemeester van Laarbeek,
F.L.J. van der Meijden
Bijlage 1: Beleidsplan regulier peuterwerk en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023
Dit beleidsplan gaat in op het beleid met betrekking tot peuterwerk en Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). Hoofdstuk 1 geeft een korte toelichting op de definitie van regulier peuterwerk en VVE en de reden voor het actualiseren van het beleidsplan. Hoofdstuk 2 laat verschillende cijfers rondom peuterwerk en VVE zien om een idee te krijgen van de huidige situatie in Laarbeek. Vervolgens, in hoofdstuk 3, gaat het over alle wettelijke regelgeving die relevant is voor peuterwerk en VVE. Daarna worden de visie, de doelstellingen en de beleidskeuzes voor peuterwerk en VVE beschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 beschrijft de uitvoering van peuterwerk en VVE, van toeleiding tot overdracht naar de basisschool. Hoofdstuk 6 gaat kort in op financiën en het toezicht op peuterwerk en VVE.
Om het risico op onderwijsachterstanden te verkleinen en het aantal kinderen met een achterstand te verminderen, wordt VVE ingezet. Het doel van VVE is om doelgroepkinderen met een mogelijke (taal)achterstand voor te bereiden op de basisschool en ervoor te zorgen dat ze later zonder achterstand naar groep 3 kunnen. De gemeente is op basis van wetgeving verantwoordelijk voor de uitvoering van de voorschoolse educatie (VE) aan doelgroeppeuters bij kinderdagverblijven. Daarom zal in dit document de focus op VE liggen. Dit wordt aangeboden door kinderopvangaanbieders in peutergroepen of dagopvanggroepen voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar oud. Vroegschoolse educatie is voor kinderen van 4 tot 6 jaar oud en valt onder verantwoordelijkheid van de scholen die hiervoor eigen middelen krijgen van het Rijk. Signalering en indicering voor VVE vindt plaats door de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Bij VE en peuterwerk zijn vier typen peuters te onderscheiden, in aflopende mate van beleidsprioritering voor de gemeente:
Voor de eerste drie typen peuters moet de gemeente van het Rijk een toegankelijk, dekkend en kwaliteitsvol aanbod arrangeren. Voor het vierde type draagt de gemeente in principe geen verantwoordelijkheid, omdat deze peuters (zonder gemeentelijke bemoeienis) naar de reguliere kinderopvang of peutergroepen kunnen.
Een reden voor het schrijven van dit beleidsplan is het actualiseren van het huidige beleidsplan met nieuwe ontwikkelingen, zoals landelijke wetgeving inzake de harmonisatie van kinderdagopvang en peuteropvang, extra uren voor VE en extra inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker in de VE. Ook moet het nieuwe beleid financieel haalbaar zijn voor de gemeente, kinderopvangaanbieders en ouders. Om zowel tot een goed beleidsplan als bekostigingsmodel te komen, heeft gemeente Laarbeek advies ingewonnen bij onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau Sardes. Sardes werkte in opdracht van gemeente Laarbeek een aantal scenario’s voor regulier peuterwerk en VVE uit met een doorrekening. Op basis daarvan heeft Laarbeek het beleid voor peuterwerk en VVE geformuleerd in hoofdstuk 4.
Hoofdstuk 2. Cijferschets gemeente Laarbeek
Gemeente Laarbeek inventariseerde in mei 2022 het aantal peuters dat VE krijgt:
In tabel 1 is het aantal doelgroeppeuters voor 2021 te vinden (CBS, 2022). Landelijk stelt het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 15% van de kinderen met het hoge risico op onderwijsachterstand extra financiering beschikbaar. Van de 285 peuters uit Laarbeek, valt 8% binnen deze landelijke doelgroep. In de kern Beek en Donk wonen de meeste doelgroeppeuters (figuur 1).
Tabel 1. Aantal doelgroeppeuters gemeente Laarbeek 2021.
Figuur 1. Concentratie doelgroepkinderen gemeente Laarbeek 2021.
2.2 Aantal indicaties en deelname VE
Hieronder is op basis van informatie van de JGZ van de GGD het aantal geïndiceerde doelgroeppeuters uit gemeente Laarbeek van de afgelopen jaren weergegeven en het aantal doelgroeppeuters dat heeft deelgenomen aan het VE-programma.
*noot: geen volledige registratie in systeem
Hoofstuk 3. Wettelijke regelgeving
Bij VVE zijn een aantal wetten en regels van toepassing. Deze worden hieronder genoemd.
3.1 Wet op het Primair Onderwijs
Artikel 159. Voorschoolse educatie
Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat er in een gemeente voldoende voorzieningen in aantal en spreiding zijn waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal, als bedoeld in artikel 160, eerste lid, deel kunnen nemen aan voorschoolse educatie die voldoet aan de bij of krachtens artikel 1.50b van de Wet kinderopvang vastgestelde bepalingen.
Artikel 160. Afspraken voor- en vroegschoolse educatie
Een houder van een kindercentrum verwerkt persoonsgegevens met als doel de bevordering van een goede doorstroom naar het basisonderwijs. De gegevens die een houder van een kindercentrum verplicht overdraagt aan het bevoegd gezag van een basisschool over leerlingen die op de basisschool zijn ingeschreven, zijn het programma van voorschoolse educatie dat een leerling heeft gevolgd en de duur van het programma dat is gevolgd. Houders van kindercentra maken afspraken met de basisscholen binnen een gemeente over de wijze van gegevenslevering. De bewaartermijn voor de overgedragen gegevens is twee jaar nadat het kind het kindercentrum heeft verlaten.
3.2 Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE)
De Wet OKE is per 1 augustus 2010 ingegaan. Het doel van de wet is om de taalontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren en de kwaliteit van peuterspeelzalen te verbeteren. De belangrijkste onderdelen van de Wet OKE zijn:
Met de Wet Harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is de financiële toegankelijkheid van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang voor werkende ouders per 1 januari 2018 gelijkgeschakeld. Werkende ouders krijgen ook recht op kinderopvangtoeslag voor de opvang in een (huidige) peuterspeelzaal. Het aanbod voor kinderen van niet-werkende ouders, alleenverdieners en kinderen met een risico op een taalachterstand blijft gefinancierd via gemeenten. Gemeenten zijn en blijven ook verantwoordelijk voor de uitvoering van het VVE-beleid en behouden de mogelijkheid om te sturen via het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid en de subsidieverlening.
3.4 Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK)
De Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is per 2019 ingegaan met als doel de kwaliteitseisen die gesteld worden aan kinderopvang en peuterspeelzaalwerk gelijk te trekken. Per kinderopvangorganisatie moet minstens 50 uur per jaar worden besteed aan het ontwikkelen van een pedagogisch beleid.
3.5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (VE)
In het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit VE zijn op 20 september 2019 enkele wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot het minimale aantal uren VVE dat een VVE-locatie aan moet bieden en de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker.
Artikel 2 Omvang voorschoolse educatie
Artikel 2a Inzet pedagogisch beleidsmedewerker
Vanaf 1 januari 2022 is voor de VE nog extra inzet van een hbo’er bijgekomen, met als doel de VE-kwaliteit een extra impuls te geven.
Bij kwaliteitszorg gaat het om al datgene wat VE-locaties doen om de gewenste kwaliteit ook daadwerkelijk zeker te stellen. Goede kwaliteitszorg voldoet aan 3 uitgangspunten:
De kwaliteitsnormen komen in bovenstaande wetten terug.
Hoofstuk 4. Visie gemeente Laarbeek
In gemeente Laarbeek vinden we het belangrijk dat alle kinderen al vanaf de start een goede basis meekrijgen om later op een volwaardige en zelfstandige wijze te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Daarom willen we een kwalitatief goed en bereikbaar VE-aanbod voor doelgroeppeuters en peuters van ouders zonder KOT-recht realiseren. Het belang van het bieden van gelijke kansen aan jonge kinderen met een risico op een onderwijsachterstand is evident. Uit onderzoek blijkt dat VE werkt om achterstanden te verminderen (Rijksoverheid, 2020). Dit past ook in de pijlers van het beleidsplan Sociaal Domein 2019-2022:
Op basis van de pijlers van het sociaal domein heeft gemeente Laarbeek de volgende doelstellingen voor regulier peuterwerk en VVE:
Op basis van het advies van Sardes heeft gemeente Laarbeek beleidskeuzes gemaakt voor regulier peuterwerk en VVE. Deze zijn hieronder te lezen.
4.1 Preventie en basiskwaliteit
De eerste levensjaren van een kind zijn zowel een bron van grote kansen als een bron van aanzienlijke risico’s. Alleen VE van hoge kwaliteit heeft de gewenste effecten:
Hoe hoger de kwaliteit, des te langer de effecten doorwerken in het leven van doelgroepkinderen. Internationaal onderzoek heeft uitgewezen hoe essentieel de ontwikkeling van kinderen tussen nul en zeven jaar is voor het functioneren op latere leeftijd, zowel op cognitief als sociaal gebied (NJi, 2014).
Om VE aan te bieden, dienen VE-aanbieders aan een bepaalde basiskwaliteit te voldoen. Dat gaat om zaken als inrichting van de organisatie, deelname aan gemeentelijk overleg, professionalisering o.g.v. opleidingsplan, aanbod van scholing, materialen, middelen en activiteiten, activiteiten en maatregelen voor partnerschap met ouders, samenwerking tussen VE-aanbieders en basisonderwijs, en inzet van pedagogisch beleidsmedewerker in de VE. Hiervoor is het bedrag voor basiskwaliteit door Sardes berekend. Dit bedraagt voor 2023 €10,47 per uur per peuter op een groep van 16 peuters. Wanneer er naar verhouding veel doelgroeppeuters op een VE-groep zitten wordt voor extra kwaliteit VE gefinancierd (€ 11,39 per uur voor 2023). Inzet op kwaliteit VE zal zich op (middel)lange termijn via preventie terug betalen. Deze bedragen worden jaarlijks opnieuw vastgesteld. Gemeente Laarbeek vindt het noodzakelijk om met deze kwaliteit VE mogelijk te maken bij VE-aanbieders, zodat VE-aanbieders VVE goed kunnen inrichten voor voor de doelgroeppeuters, hun ouders en pedagogisch medewerkers én daarmee tegemoet kunnen komen aan de wettelijke eisen die aan hen worden gesteld.
Het consultatiebureau van de jeugdgezondheidszorg bepaalt of er sprake is van een doelgroepkind. Tijdens het eerste contactmoment kijken zij of kinderen binnen de doelgroep vallen waarbij zij letten op de volgende zaken:
Gemeente Laarbeek vindt het belangrijk om deze doelgroep te hanteren. Het is wettelijk verplicht om VE aan te bieden voor doelgroepkinderen van 2,5 jaar tot 4 jaar. Daar is ook de financiering vanuit het Rijk op gebaseerd. Ruimere leeftijdsgrenzen betekenen extra kosten voor de gemeente. Gemeente Laarbeek wil daarom de wettelijke leeftijdscategorie gaan hanteren en daarmee het huidige beleid wijzigen. Eerder werd de leeftijdscategorie 2 jaar en 3 maanden tot 4 jaar gehanteerd. Deze leeftijdscategorie geldt voor alle groepen die de gemeente subsidieert.
4.3 Inkomensafhankelijke ouderbijdrage en tarieven
In sommige gevallen hebben ouders voor kinderopvang geen recht op kinderopvangtoeslag, bijvoorbeeld wanneer één of geen van de ouders werken. Voor die kinderen moet er ook mogelijkheid zijn om deel te nemen aan een peuteraanbod. Daarom betaalt de gemeente een deel van de kinderopvang (regulier of doelgroep) en betalen ouders idealiter een inkomensafhankelijke bijdrage, zodat ouders die meer verdienen ook meer betalen (‘de breedste schouders, de zwaarste lasten’). De VNG ontwikkelde hiervoor een adviestabel om de eigen bijdrage te bepalen (VNG, 2022). Daarbij betalen ouders evenredig aan wat zij kunnen betalen. Een inkomensonafhankelijke ouderbijdrage vindt gemeente Laarbeek onwenselijk, omdat dit nadelig is voor kwetsbare groepen in de samenleving met een betrekkelijk klein inkomen (zij die niet allebei werken); de groep waarvoor de gemeente een toegankelijk peuteraanbod moet arrangeren. Zij betalen dan vaak meer zelf dan ze zouden moeten op basis van de adviestabel. Daarnaast ligt een inkomensonafhankelijke bijdrage niet in lijn met de harmonisatiewet, waarbij de kwaliteit, het toezicht en de financiering gelijk is getrokken.
Verder vindt gemeente het belangrijk dat VE-aanbieders een vraagprijs hanteren die gelijk is aan het maximum fiscaal uurtarief van het Rijk. Als VE-aanbieders bedragen ver onder of ver boven het maximaal fiscaal uurtarief hanteren, is er een vorm van prijsconcurrentie tussen de verschillende VE-aanbieders. De gemeente wil juist overal de toegankelijkheid tot (gesubsidieerde) VE gelijk hebben en wil dat ouders bijdragen naar inkomen. Dat is het meest eerlijk en in lijn met de doorgevoerde harmonisatie.
4.4 Derde en vierde dagdeel ‘gratis’
Doelgroeppeuters hebben sinds augustus 2020 recht op 16 uur aanbod per week (640 uur per jaar, bijv. 4 dagdelen van 4 uur per week gedurende 40 weken). Daarvoor hadden doelgroeppeuters recht op 10 uur per week (400 uur per jaar, bijv. 4 dagdelen van 2,5 uur per week in 40 weken per jaar). Hiervoor heeft de gemeente ook extra middelen ontvangen. Reguliere peuters hebben recht op vijf uur per week (200 uur per jaar, bijv. 2 dagdelen van 2,5 uur per week gedurende 40 weken). Door de urenuitbreiding voor de doelgroep-peuters is ook automatisch het aantal uren voor de reguliere peuters uitgebreid naar 2 dagdelen van 4 uur per week (320 uur per jaar), omdat het voor VE-aanbieders vrijwel onmogelijk is om dagdelen van verschillende omvang aan te bieden aan doelgroeppeuters en reguliere peuters. Bovendien staat dit het mengen van doelgroeppeuters en reguliere peuters in de weg. Het samenstellen van gemengde groepen is wenselijk vanuit het tegengaan van segregatie en is ook voor de ontwikkeling van doelgroeppeuters bevorderlijk (Sardes, 2022). De langere dagdelen voor de reguliere peuters zijn echter niet financieel gecompenseerd door het Rijk, waardoor de kosten voor de gemeente voor reguliere peuters omhoog zijn gegaan. Gemeente Laarbeek betaalt daarom voor alle doelgroeppeuters het derde en het vierde dagdeel. Dit is zeer gebruikelijk, nagenoeg alle gemeenten in Nederland doen dit. Dit voorkomt een drempel in de toegang tot VE. Het bevordert gelijke kansen, zoals het verkleinen van de kloof in onderwijsprestaties tussen kinderen van hoog- en laagopgeleide ouders en het verzachten van de gevolgen van armoede.
In iedere dorpskern van gemeente Laarbeek is peuterwerk en VE beschikbaar: peuterwerk voor reguliere peuters waarvan ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag en VE voor doelgroeppeuters. Dit draagt bij aan het op peil houden van het aantal jongeren en ouderen in iedere dorpskern. Daarnaast is het positief voor de leefbaarheid. Daarom vindt gemeente Laarbeek het geen optie om het aanbod in kernen te schrappen.
4.6 Spreiding aanbod voor goed bereik
Gemeente Laarbeek vindt het belangrijk dat in iedere dorpskern peuterwerk en VE beschikbaar is. Daarbij is een bepaalde bezetting van doelgroeppeuters per VE-groep wel een vereiste. In 2022 bleek dat er gemiddeld 15% doelgroeppeuters en 85% reguliere peuters op een gesubsidieerde VE-groep zitten. Een laag percentage doelgroeppeuters op een VE-groep zorgt ook voor een laag subsidieniveau vanuit de gemeente. Een ho(o)g(er) subsidieniveau (op minder groepen) maakt het voor VE-aanbieders eenvoudiger om goede en stabiele kwaliteit van VE te realiseren. Gezien de personeelskrapte in de kinderopvang lukt het ook niet overal om de basiskwaliteit VE te garanderen, mede omdat VE hogere opleidings- en kwalificatie-eisen stelt aan pedagogisch medewerkers. Er is daarom gekozen om te werken met een hogere bezettingsgraad van doelgroeppeuters op de VE-groepen. Een aanbieder komt in aanmerking voor subsidie wanneer hij verwacht minimaal 5 doelgroeppeuters te hebben op een groep van 13 tot 16 peuters. Hierop maken we één uitzondering. Indien er sprake is van de enige VVE-aanbieder in een kern, dan is het niet nodig te voldoen aan de bezettingsgraad van minimaal 5 doelgroeppeuters, omdat dit er toe kan leiden dat de VE-groep in de kern komt te vervallen.
Hoofdstuk 5. Uitvoering in Laarbeek
Dit hoofdstuk beschrijft de manier waarop de uitvoering van VVE is geregeld. Eerst wordt toegelicht hoe en wanneer een kind een VVE-indicatie krijgt en vervolgens wordt per leeftijdscategorie dit verder uitgelegd. Ook komen ouderbetrokkendheid, samenwerking tussen verschillende organisaties en de overdracht van voorschool naar vroegschool aan bod. Tijdens de periodieke VVE-overleggen maken VE-aanbieders, basisscholen en JGZ per onderwerp nadere afspraken over de uitvoering, samenwerking en onderlinge afstemming.
De gemeente dient te zorgen voor een goede toeleiding van doelgroepkinderen naar voorschoolse educatie. De gemeente maakt afspraken met de jeugdgezondheidszorg en de kinderopvang over het signaleren van risico’s op taalachterstand, voorlichting aan ouders en controle op de inschrijving voor voorschoolse educatie. Een doelgroepkind dient een aanbod van 16 uur per week, verdeeld over minimaal 3 dagdelen (van maximaal 6 uur per dag), gedurende 40 weken per jaar aan activiteiten te krijgen. De activiteiten zijn gericht op het stimuleren van de ontwikkelingsdomeinen (taalontwikkeling, denkontwikkeling, motorische en creatieve ontwikkeling persoonlijke en sociaal-emotionele ontwikkeling). Als ouders (of de ouder/opvoeder(s)) na een afgegeven indicatie, geen of slechts gedeeltelijk gebruik maken van het VVE-aanbod, dan wordt dit gezien als een (risico)signaal waar naar wordt gehandeld. De professional die dit signaleert, gaat dan in gesprek met ouders over redenen hiervoor om te kijken of het toch mogelijk is om het kind te laten volgen. In geval van vermoeden van structurele/acute onveiligheid dienen professionals (vanuit bijvoorbeeld kinderopvang, JGZ, school of STL) de meldcode Veilig Thuis te volgen.
Het consultatiebureau van de JGZ bepaalt tijdens de contactmomenten of er sprake is van een doelgroepkind. Tijdens het eerste contactmoment worden ouders bevraagd over allerlei factoren (zoals opleiding, herkomst, moedertaal, eventuele schuldenproblematiek). Aan de hand daarvan maakt de jeugdverpleegkundige of jeugdarts van de GGD een professionele inschatting en vindt de eerste indicering plaats. Vervolgens wordt de spraak/taalontwikkeling onderzocht aan de hand van de methode “van Wiechen ontwikkelingsonderzoek”, inmiddels uitgebreid met items volgens de richtlijnen signalering spraakachterstanden van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ). Daarnaast wordt de draagkracht/draaglast van het gezin getoetst aan de hand van het “balansmodel van Bakker”. Bij een vermoeden van een taal en/of ontwikkelingsachterstand is er de mogelijkheid van een extra consult, nader onderzoek of huisbezoek. Afhankelijk van de problematiek zal het consultatiebureau zelf hulp bieden of de ouders doorverwijzen naar andere hulpverleners zoals een logopedist. Wanneer het consultatiebureau een peuter een VE-indicatie geeft, wordt er een gezinsplan opgesteld en wordt het kind opgevolgd. Het consultatiebureau bewaakt en monitort daarbij of de kinderen met een VE-indicatie gebruik maken van een voorschoolse voorziening. Zijn de kinderen nog niet aangemeld voor VE dan volgt een toeleidingstraject door de medewerker van het consultatiebureau bestaande uit motiverende gesprekken met de ouders. In Laarbeek en in de regio komt de ‘no show’ nauwelijks voor. ‘No show’ houdt in dat geïndiceerde kinderen geen VE ontvangen omdat ouders hun kind niet bij een VE-aanbieder aanmelden.
Tijdens de voorschoolse periode kan aan de hand van het peutervolgsysteem en observaties door medewerkers van de VE-aanbieders geconstateerd worden dat er sprake is van een ontwikkelingsachterstand en de peuter behoefte heeft aan meerdere dagdelen peuterwerk. Met behulp van de interne zorgstructuur binnen het kinderdagverblijf dat VE aanbiedt (door de pedagogisch medewerker, manager of pedagogisch coach) en na overleg met de ouder, kan aan het consultatiebureau gevraagd worden de peuter alsnog een VVE-indicatie te geven. Belangrijk is om het samenwerkingsverband Helmond-Peelland (SWV) te benaderen wanneer er twijfel is of regulier onderwijs haalbaar is. Zo kan een professional (zoals van het kinderdagverblijf of een voorschool, of een jeugdarts of een jeugdverpleegkundige) in afstemming met het SWV een Kans!Overleg aanvragen. Tijdens dit overleg bepalen professionals samen op welke wijze het kind het beste ondersteund wordt. Dit kan bijvoorbeeld een gezamenlijk arrangement zijn, zowel vanuit het onderwijs als de zorg.
Binnen de vroegschool (4 tot 7 jaar) kan geconstateerd worden dat een leerling extra aandacht nodig heeft en een handelingsplan noodzakelijk is. Constatering vindt plaats via o.a. het onderwijs-leerlingvolgsysteem, observaties en toetsen. Wanneer er sprake is van een onderwijs- en/of ontwikkelingsachterstand dient een kind ondersteuning te krijgen. Hiervoor ontvangen scholen OAB-middelen van het Rijk. Basisscholen zijn zelf verantwoordelijk hiervoor, ter bevordering van gelijke kansen van kinderen. Voorbeelden van ondersteuning zijn preteaching, tutoring en extra onderwijsuren. Indien er naast een onderwijs- en/of ontwikkelingsachterstand sprake is van een zorgcasus, kan deze met het interne zorgteam van de organisatie worden besproken. Wanneer er geen passend aanbod voor de ondersteunings-behoefte van het kind, kan de casus worden besproken binnen het ZorgAdviesTeam (zie documentZorgAdviesTeam in het onderwijs in gemeente Laarbeek, 2022). Bij twijfel kan een school advies vragen bij het SWV. Het advies kan dan zijn om bij de eigen school of bij een andere school te kijken voor ondersteuning, het kind aan te melden bij een Kans!Overleg of een toelaatbaarheidsverklaring (TLV) voor speciaal onderwijs aan te vragen.
Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor de opvoeding van hun kind(eren). Aansluitend bij hun mogelijkheden worden zij zoveel mogelijk betrokken bij de uitvoering van VE van hun kind(eren). Ouderbetrokkenheid houdt in dat pedagogische medewerkers en/of leerkrachten samen met ouders in gesprek zijn over de ontwikkeling en het leren van het kind en wederzijdse afspraken worden gemaakt. Daarbij is het versterken van de (taal)ontwikkeling vanuit de ouders in de thuissituatie van belangrijk onderdeel. Ouderbetrokkenheid kan bestaan uit de volgende onderdelen:
Ouderbeleid en ouderparticipatie: ouders informeren over/ betrekken bij VE via themabrieven, ouderkaarten, mails, intake- en oudergesprekken, spelinloop, meegaan op excursies en educatieve uitstapjes en informeren over voorzieningen voor ouders, zoals oudersteunpunt van het SWV. Hierbij is rekening houden met diversiteit, zoals diverse religies, vrijetijdsbesteding, cultureel-etnische achtergronden belangrijk. Voor het verbeteren van het ouderbeleid wordt een terugkoppeling gevraagd.
Iedere kinderopvangorganisatie heeft specifiek ouderbeleid opgesteld. In het VVE-programma speelt ouderbetrokkenheid een grote rol. De oudercomponent is erop gericht om ouders te activeren en te stimuleren tot activiteiten en een ontwikkelingsgerichte interactie met hun kinderen thuis. De vorderingen van een kind worden op de VE-opvang diverse malen met de ouders besproken. Tijdens dit gesprek kunnen de pedagogisch medewerkers direct peilen wat ouders nodig hebben en bespreken hoe ze daar de ouders bij kunnen helpen.
In gemeente Laarbeek zijn verschillende partners betrokken bij VVE. In de samenwerking vinden we drie zaken belangrijk:
Hieronder zijn de belangrijkste partijen en hun taak genoemd.
Sociaal Team Laarbeek (STL): Professionals van het STL dienen in staat te zijn om bij hun cliënten signalen te herkennen die duiden op een achterliggende vraag om een vorm van zorg- of dienstverlening, dan wel op een risico voor het welzijn van henzelf en/of van anderen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om tekortschietende zelfredzaamheid, armoede, schuldenproblematiek, laaggeletterdheid, opvoedingsverlegenheid en vormen van huiselijk geweld. Tegelijk is het STL de schakel met geïndiceerde vormen van zorg- en dienstverlening voor aanbod waarin het lokaal veld niet voorziet.
Scholen: zijn verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning aan kinderen tussen de 4 en de 7 jaar met een onderwijs- en/of ontwikkelingsachterstand. Daarnaast zijn scholen een bijzondere vindplaats waar zorgsignalen en daaruit voortkomende vragen opgevangen kunnen worden. De interne begeleider heeft hierin een coördinerende rol en zorgt dat signalen besproken worden in het ZorgAdviesTeam(overleg).
5.4 Overgang voorschool naar vroegschool
Binnen voor- en vroegscholen wordt er zo veel mogelijk gewerkt met een VVE-coördinator die overzicht houdt op de ontwikkeling van het kind. Bij VVE-kinderen vindt er een warme overdracht van de kinderopvang naar de vroegschool plaats. Bij deze overdracht zijn ouders van het kind, pedagogisch medewerker (mentor) en leerkracht van groep 1-2 betrokken. De ingevulde registratie1 vormt het uitgangspunt bij deze overdracht. Indien een VVE-kind niet naar de basisschool van het kindcentrum gaat waarmee actieve samenwerking is, dan vindt een warme overdracht plaats met de school waar het kind naartoe gaat met ouders, pedagogisch medewerker en leerkracht groep 1-2. In alle kindcentra worden bij zorgpeuters al in een preventief stadium de intern begeleider van het kindcentrum betrokken, met toestemming van de ouders. Daar waar nodig worden, met instemming van de ouders, specialisten betrokken zoals professionals van het expertisecentrum, NT2-docenten binnen Laarbeek, logopedie en gezins- en jongerencoach van het Sociaal Team Laarbeek. De procedure voor de overdracht met als doel een ‘doorgaande lijn’ wordt met de betrokken partijen via het VVE-overleg verder uitgewerkt.
De subsidievoorwaarden en de bekostiging van regulier peuterwerk en VVE zijn te vinden in Subsidieregeling reguliere peuterwerk en vroeg- en voorschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023. Het jaarlijkse subsidiebedrag is afhankelijk van het daadwerkelijk aantal peuters. Daardoor kan de hoogte van de subsidie jaarlijks veranderen. Het subsidieverdeelsysteem voorziet in twee componenten. Enerzijds een soort vaste bedrag voor kwaliteit. Er is namelijk een vast kwaliteitsbedrag per VE-groep (dit is € 13.400 in 2023 voor groepen met 4 of minder doelgroeppeuters en € 19.600 in 2023 voor groepen met 5 tot 8 doelgroeppeuters). Anderzijds is er een bijdrage voor de toegang tot deze VE-groepen (‘inkomenscompensatie’ vanuit de gemeente). Dit is afhankelijk van de soort peuters (wel/niet doelgroeppeuter, wel/niet KOT en afhankelijk van de ouderbijdrage die inkomensafhankelijk is). Dit bedrag is dus afhankelijk van de groepssamenstelling.
Hoofdstuk 7. Toezicht kinderopvangcentra
Gemeenschappelijke gezondheidsdienst (GGD)
De GGD toetst op basis van de wetten kinderopvang zowel de algemene basiskwaliteit (zoals veiligheid en gezondheid) als de basiskwaliteit van de voorschoolse educatie. Denk aan de hoeveel tijd per week, groepsgrootte en dubbele bezetting, opleidings- en scholingseisen van de VE-beroepskrachten, en gebruik voorschools educatie programma. Hierbij bezoeken zij de kinderopvanglocaties en maken een verslag. De GGD doet dit in opdracht van gemeente Laarbeek. Gemeenten, en niet de GGD zelf, moeten handhavend optreden als organisaties niet voldoen aan de eisen. Gemeente Laarbeek verzamelt alle verslagen en maakt jaarlijks hier een rapport van.
De inspectie van het Onderwijs onderzoekt jaarlijks of gemeenten hun wettelijke taken op het gebied van kinderopvang uitvoeren. Het verslag is openbaar. Als de GGD zorgen heeft over een bepaalde kinderopvanglocatie, dan nemen zij contact op met de inspectie van het Onderwijs.