Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Laarbeek

Subsidieregeling regulier peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLaarbeek
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieregeling regulier peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023
CiteertitelSubsidieregeling regulier peuterwerk en vroeg- en voorschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

De bepalingen zoals bedoeld in artikel 6, onder l en m, artikel 7, artikel 8, artikel 9 en artikel 10 treden in werking vanaf 1 januari 2024.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 159 van de Wet op het primair onderwijs
  2. artikel 160 van de Wet op het primair onderwijs
  3. Algemene subsidieverordening gemeente Laarbeek 2021
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-01-2023nieuwe regeling

20-12-2022

gmb-2023-7786

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieregeling regulier peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek;

 

gelet op artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 159 en 160 Wet op het Primair Onderwijs;

gelet op de Algemene subsidieverordening gemeente Laarbeek 2021;

gelet op het Beleidsplan Sociaal Domein 2019-2022;

gelet op het Beleidsplan regulier peuterwerk en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023.

 

Besluit:

vast te stellen Subsidieregeling regulier peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • Algemene Subsidieverordening: De Algemene subsidieverordening gemeente Laarbeek 2021;

  • College: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek;

  • Gemeente: Gemeente Laarbeek;

  • Houder: Degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum exploiteert;

  • Landelijk Register Kinderopvang (LRK): Register waarin kindercentra zijn opgenomen die voldoen aan de geldende wet- en regelgeving;

  • Kindercentrum: Een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang en welke is ingeschreven in het LRK;

  • Kinderopvang: Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot 4 jaar;

  • Ouder(s): Ouder(s)/verzorger(s) van de peuter die woonachtig is in de gemeente Laarbeek;

  • Peuter: bij de gemeente Laarbeek in het Basisregistratie Personen ingeschreven kind van 2,5 tot 4 jaar;

  • Subsidie: Subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht, inhoudende de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

  • Kinderopvangtoeslag (KOT): Tegemoetkoming van het Rijk, uitgekeerd aan ouders conform de regels van de Belastingdienst, bedoeld als bijdrage in de kosten voor in het LRK geregistreerde kindercentrum;

  • Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE): Kortdurend aanbod in een kindercentrum voor doelgroeppeuters waarin op gestructureerde wijze activiteiten worden aangeboden gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van doelgroeppeuters op het gebied van de 4 ontwikkelings-domeinen taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling;

  • de gemeente heeft een verantwoordelijkheid voor het faciliteren van Voorschoolse Educatie (VE) voor kinderen tussen 2,5 en 4 jaar, daarover gaat deze regeling;

  • Peutergroep: Een groep bestaande uit maximaal 16 peuters die door een combinatie van gemeentesubsidie, ouderbijdrage en KOT wordt gefinancierd. De groep bestaat uit zowel peuters met als zonder VVE-indicatie;

  • Doelgroeppeuter: Een kind, woonachtig in de gemeente Laarbeek in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar, die op VVE-indicatie van het consultatiebureau in aanmerking komt voor een doelgroeppeuterplaats;

  • Doelgroeppeuterplaats: Kortdurend aanbod in een kindercentrum voor doelgroeppeuters van 2,5 tot 4 jaar van (maximaal) 16 uur per week verdeeld gedurende 40 weken per jaar;

  • Reguliere peuterplaats: Kortdurend aanbod in een kindercentrum voor peuters, zonder indicatie doelgroeppeuter, van 2,5 tot 4 jaar van (maximaal) 8 uur per week gedurende 40 weken per jaar;

  • Kostendekkende uurprijs: Dit is de uurprijs die de gemeente betaalt aan de houder voor een uur regulier peuterwerk en VVE.

  • Adviestabel VNG: Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk van de VNG voor het betreffende jaar, zoals jaarlijks gepubliceerd op de website van de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten);

  • Inkomensafhankelijke ouderbijdrage: Financiële bijdrage die de ouders moeten betalen voor de afname van een reguliere peuterplaats en doelgroeppeuterplaats conform de adviestabel VNG;

Artikel 2. Doel

Het doel van deze regeling is het door subsidiëring bieden van een toegankelijk, kwaliteitsvol en dekkend aanbod van regulier peuterwerk en voorschoolse educatie in de gemeente Laarbeek zodat er binnen de gemeente gelijke en optimale ontwikkelkansen voor kinderen zijn.

Artikel 3. Reikwijdte

Het bepaalde in deze subsidieregeling is enkel van toepassing op subsidies die door het college worden verstrekt voor reguliere peuterplaatsen en doelgroeppeuterplaatsen.

Artikel 4. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door de houder van het kindercentrum die is gevestigd in de gemeente en opgenomen in het LRK als VVE-locatie.

Artikel 5. Grondslag subsidie reguliere peuterplaats en doelgroeppeuterplaats

  • 1.

    De hoogte van de subsidie is gebaseerd op het werkelijk aantal peuters in de volgende categorieën:

    • 1.

      Peuters van ouders met recht op KOT, regulier,

    • 2.

      Peuters van ouders met recht op KOT, doelgroep,

    • 3.

      Peuters van ouders zonder recht op KOT, regulier, en

    • 4.

      Peuters van ouders zonder recht op KOT, doelgroep. artikel 7 licht de bekostiging per categorie toe.

  • 2.

    De subsidie wordt verleend voor het tijdvak van een kalenderjaar.

  • 3.

    De houder geeft bij plaatsing voorrang aan doelgroeppeuters.

  • 4.

    Voor een reguliere peuterplaats geldt een verplichting van deelname van 2 dagdelen per week. Bij een doelgroeppeuterplaats geldt een verplichting van deelname van 4 dagdelen per week. Indien de peuter de reguliere peuterplaats of doelgroeppeuter-plaats niet het gehele jaar bezet, wordt de subsidie naar rato verstrekt.

  • 5.

    De subsidie eindigt met ingang van de datum waarop de peuter, om welke reden dan ook, de voorschoolse voorziening verlaat.

Artikel 6. Subsidievoorwaarden

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de houder aan de volgende subsidievoorwaarden te voldoen:

  • a.

    De houder voldoet aan de kwaliteitseisen vastgelegd in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse voorzieningen en aan de wettelijke eisen voor voorzieningen met een VVE aanbod;

  • b.

    De houder werkt mee aan de uitvoering van het gemeentelijk beleid met betrekking tot de ontwikkeling van het jonge kind;

  • c.

    Het VVE-programma is doelgericht en besteedt aandacht aan de vier ontwikkelings-domeinen: Nederlandse taalontwikkeling, reken-/denkontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling en psychomotorische ontwikkeling;

  • d.

    De houder maakt gebruik van een instrument/kindvolgsysteem waarmee de brede ontwikkeling van peuters wordt gevolgd. Dit kindvolgsysteem voldoet aan de eisen die hieraan worden gesteld door de Inspectie van het Onderwijs;

  • e.

    De houder zet een pedagogisch beleidsmedewerker VVE (vanaf 1 januari 2022) volgens de urennorm in;

  • f.

    De aanbieder zorgt voor een warme overdracht van de doelgroeppeuter VVE naar de basisschool;

  • g.

    De houder neemt deel aan de werkgroep VVE op initiatief van de gemeente;

  • h.

    Partijen verstrekken jaarlijks gegevens aan de gemeente voor de VVE-monitor en de uitkomsten van de resultaatafspraken ter verantwoording van dat jaar;

  • i.

    De houder verstrekt 2 keer per jaar, per teldatum 1 oktober en 1 april, een overzicht van het aantal peuters dat deelneemt aan het reguliere peuterwerk en VVE. Voor het overzicht wordt gebruik gemaakt van een door de gemeente beschikbaar gesteld format;

  • j.

    De houder dient een registratie bij te houden. Deze registratie omvat gegevens met betrekking tot de peuter en ouders:

    • a.

      een door de ouders ondertekend contract met daarin de namen, adres(sen) en BSN van ouders;

    • b.

      bewijs geen recht op KOT;

    • c.

      naam, geboortedatum en BSN van de peuter waarop de subsidie betrekking heeft;

    • d.

      indien het gaat om een doelgroeppeuterplaats, een bewijs van indicatiestelling VVE van het consultatiebureau.

  • De houder kan deze gegevens indien gewenst binnen een redelijke termijn beschikbaar stellen aan de gemeente;

  • k.

    De houder verleent medewerking aan een (on)aangekondigde controle van het college, Inspectie van het Onderwijs en de GGD. De controle kan gericht zijn op het toetsen van de kwaliteit van de voorschoolse voorziening als ook op de inhoud en de juistheid van de gegevens conform lid j;

  • l.

    De houder komt in aanmerking voor subsidie wanneer er door de houder, op basis van de bij de aanvraag overlegde gegevens zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, een of meer VVE-groepen, met 13 tot en met 16 peuters, waarvan 5 tot en met 8 doelgroeppeuters, gerealiseerd worden. Wanneer een VE-houder zelf de doelgroep-peuters wil verspreiden op de groepen, dan is de voorwaarde dat de VE-kwaliteit voor alle groepen wordt gegarandeerd. De bekostiging verandert hiermee niet.

  • m.

    De voorwaarde zoals bedoeld in artikel 6, onder l, geldt niet indien de houder de enige VVE-aanbieder in een dorpskern is.

Artikel 7. Bekostiging

De gemeente subsidieert voor de volgende type peuter/ ouder per VE-groep:

Type peuters/ouders

Berekening eerste 8 uur (toegang)

Berekening eerste 8 uur (kwaliteit VE)

Berekening tweede 8 uur (toegang én kwaliteit VE)

Toelichting

  • 1.

    Peuters van ouders met recht op KOT, regulier

n.v.t.

320 uur x €1,50*

n.v.t.

De gemeente betaalt voor kwaliteit VE voor de eerste 8 uur, want de ouders betalen zelf een inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor toegang VE.

  • 2.

    Peuters van ouders met recht op KOT, doelgroep

n.v.t.

320 uur x €1,50* OF €2,42**

320 uur x (€8,97*** + €1,50*)

De gemeente betaalt voor de eerste 8 uur alleen voor kwaliteit VE, want ouders betalen zelf een inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor toegang VE. Voor toegang en kwaliteit VE van tweede 8 uur betaalt de gemeente alles ('gratis').

  • 3.

    Peuters van ouders zonder recht op KOT, regulier

320 uur x €8,97*** (minus de inkomensafhankelijke ouderbijdrage

320 uur x €1,50*

n.v.t.

De gemeente betaalt mee aan toegang en kwaliteit VE voor de eerste 8 uur.

  • 4.

    Peuters van ouders zonder recht op KOT, doelgroep

320 uur x €8,97*** (minus de inkomensafhankelijke ouderbijdrage)

320 uur x €1,50 *OF €2,42**

320 uur x (€8,97***+ €1,50* OF €2,42**)

De gemeente betaalt mee aan toegang en kwaliteit VE voor de eerste 8 uur. Voor toegang en kwaliteit VE van tweede 8 uur betaalt de gemeente alles ('gratis').

*€1,50: dit is de gemeentelijke ‘plus’ voor een uur ‘basiskwaliteit VE’ voor doelgroeppeuters die in een VE-groep zitten met 0 tot 4 doelgroeppeuters en voor reguliere peuters. Dit bedrag geldt voor 2023 en kan jaarlijks iets afwijken.

**€2,42: dit is de gemeentelijke ‘plus’ voor een uur ‘extra kwaliteit VE’ voor doelgroeppeuters die in een VE-groep zitten met 5 tot 8 doelgroeppeuters. Dit bedrag geldt voor 2023 en kan jaarlijks iets afwijken.

€8,97: dit is het fiscaal maximumuurtarief voor de kinderdagopvang van de Belastingdienst in 2023, zie artikel 9.

Artikel 8. Inkomensafhankelijke ouderbijdrage en inkomensverklaring

  • 1.

    Alle ouders, die geen recht hebben op KOT, betalen over het eerste en tweede dagdeel, zijnde 8 uur per week verdeeld over 2 dagdelen met een maximum van 4 uur per dagdeel, maal 40 weken per jaar, een inkomensafhankelijke ouderbijdrage conform de jaarlijkse adviestabel VNG.

  • 2.

    De hoogte van de ouderbijdrage wordt, voor ouders die geen recht hebben op KOT, bij de start van elk kind, door de houder vastgesteld op basis van het gezamenlijk toetsingsinkomen gezin. Hiertoe wordt door ouders een inkomensverklaring van de belastingdienst (IB60) overgelegd.

  • 3.

    De ouderbijdrage wordt betaald aan de houder.

  • 4.

    De houder int zelf de ouderbijdrage en is verantwoordelijk voor het bijbehorende risico van niet-betalers.

Artikel 9. Maximumuurtarief

  • 1.

    De gemeente streeft ernaar dat houders een uurtarief voor VE hanteren dat niet uitkomt boven het maximum uurtarief.

  • 2.

    Dit maximumuurtarief is gelijk aan het fiscaal maximumuurtarief voor de kinderopvang van de Belastingdienst. Het maximumuurtarief wordt jaarlijks door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld.

Artikel 10. Kostendekkende uurprijs

  • 1.

    De gemeente betaalt aan de houder een kostendekkende uurprijs voor een reguliere peuterplaats en een doelgroeppeuterplaats.

  • 2.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 oktober de kostendekkende uurprijs vast. Deze is gebaseerd op de kosten voor verschillende kwaliteitsaspecten van VE, de maximale vergoeding van het Rijk voor KOT) en (CBS-)-indexering voor autonome prijsstijging.

Artikel 11. Subsidieplafond

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks bij de begrotingsbehandeling het subsidieplafond vast.

  • 2.

    Indien het totaal van de aangevraagde subsidie het vastgestelde subsidieplafond overschrijdt, wordt voorrang gegeven aan doelgroeppeuters.

  • 3.

    De subsidieverlening gaat op basis van een reële inschatting van het aantal bezette reguliere peuterplaatsen en doelgroeppeuterplaatsen, verdeeld in ouders die recht hebben op KOT en ouders die geen recht hebben op KOT. De aantallen zijn gebaseerd op het voorafgaande jaar en nieuwe ontwikkelingen die invloed hebben op de aantallen.

Artikel 12. Subsidieaanvraag en subsidieverlening

  • 1.

    De houder dient jaarlijks schriftelijk vóór 1 september een subsidieaanvraag om subsidieverlening in bij het college. De subsidieaanvraag heeft betrekking op het nieuwe kalenderjaar.

  • 2.

    Op de subsidieaanvraag is de Algemene subsidieverordening van toepassing.

  • 3.

    Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de gemeente beschikbaar gesteld format. De subsidieaanvraag bevat een overzicht van een reële inschatting van het aantal bezette reguliere peuterplaatsen en doelgroeppeuterplaatsen voor het nieuwe kalenderjaar, verdeeld in ouders die recht hebben op KOT en ouders die geen recht hebben op KOT.

  • 4.

    De gemeente informeert de houder vóór 31 december van hetzelfde jaar over het besluit van het college over de subsidieaanvraag.

Artikel 13. Subsidieverantwoording en subsidievaststelling

  • 1.

    Op de subsidieverantwoording en subsidievaststelling is de Algemene subsidieverordening van toepassing.

  • 2.

    De houder dient jaarlijks schriftelijk vóór 1 april een subsidieverantwoording in bij het college. De subsidieverantwoording heeft betrekking op het voorgaande kalenderjaar. Op basis van de subsidieverantwoording stelt de gemeente de subsidie vast binnen 13 weken na het indienen van de verantwoording.

  • 3.

    De aanvraag tot subsidievaststelling omvat:

    • a.

      Een inhoudelijk verslag met de wijze waarop de brede ontwikkeling van het kind gevolgd wordt, wijze van evaluatie van begeleiding, kwaliteit en resultaten, wijze waarop gericht ouderenbeleid wordt gevoerd, informatieoverdracht bij overgang van kindcentrum naar basisschool, en samenwerking met andere organisaties.

    • b.

      Een overzicht van het werkelijke aantal bezette reguliere peuterplaatsen en doelgroeppeuterplaatsen, verdeeld in ouders die recht hebben op KOT en ouders die geen recht hebben op KOT en voorzien van uren regulier peuterwerk en VVE dat is afgenomen. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt het totaal aan inkomsten ontvangen ouderbijdrage van ouders die geen recht hebben op KOT. Voor het overzicht wordt gebruik gemaakt van een door de gemeente beschikbaar gesteld format.

  • 4.

    Indien uit de vaststelling blijkt dat er sprake is van minder bezette reguliere peuter-plaatsen en doelgroeppeuterplaatsen dan waarop de subsidieverlening was gebaseerd kan het te veel aan subsidie worden teruggevorderd.

Artikel 14. Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Indien de beschikking tot subsidieverlening meer dan € 15.000,- bedraagt gaat het college over tot bevoorschotting van de subsidie. Het college bepaalt de hoogte van het voorschot en het aantal termijnen waarin dit betaalbaar wordt gesteld. Voorschotten worden verrekend bij de vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    De subsidie wordt uitbetaald aan de houder.

Artikel 15. Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan het college besluiten een verzoek om subsidieverlening te weigeren, indien:

  • 1.

    de aanvraag onvoldoende of niet in het belang dan wel in strijd is met de doelstelling van deze regeling als bedoeld in artikel 2.

  • 2.

    de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden voor subsidieverlening als genoemd in deze regeling.

  • 3.

    het college een handhavingsbesluit heeft genomen naar aanleiding van een constatering van een overtreding door een toezichthouder, dan wel in het geval bij het college het voornemen bestaat om handhavend op te treden.

  • 4.

    Regulier peuterwerk en voorschoolse educatie waar subsidie voor wordt aangevraagd al op een andere manier of in voldoende mate in Laarbeek georganiseerd worden. In het kader van continuïteit en kwaliteit gaan in dat geval reeds gevestigde VVE-aanbieders voor nieuwe VVE-aanbieders.

  • 5.

    Indien uit de vaststelling van de subsidie blijkt dat er structureel niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6 kan de aanvraag voor het opvolgende jaar geweigerd worden, nadat houder in de gelegenheid wordt gesteld om te onderbouwen waarom er (structureel) niet aan de voorwaarde wordt voldaan.

Artikel 16. Aanvullende bevoegdheid

In die gevallen, waarin deze subsidieregeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17. Hardheidsclausule

Het college kan artikelen van deze subsidieregeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het doel van deze subsidieregeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 18. Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1.

    De subsidieregeling treedt in werking op 1 januari 2023, met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid.

  • 2.

    De bepalingen zoals bedoeld in artikel 6, onder l en m, artikel 7, artikel 8, artikel 9 en artikel 10 treden in werking vanaf 1 januari 2024, met dien verstande dat deze bepalingen geldend zijn voor subsidieaanvragen voor het kalenderjaar 2024 en verder.

Artikel 18. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Subsidieregeling regulier peuterwerk en vroeg- en voorschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023’.

  • 2.

    Deze verordening treedt op 1 januari 2023.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van Burgemeester en wethouders van 20 december 2022.

de loco-gemeentesecretaris van Laarbeek,

G.J. Obbink

de burgemeester van Laarbeek,

F.L.J. van der Meijden

Bijlage 1: Beleidsplan regulier peuterwerk en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023

 

December 2022

 

Leeswijzer

 

Dit beleidsplan gaat in op het beleid met betrekking tot peuterwerk en Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). Hoofdstuk 1 geeft een korte toelichting op de definitie van regulier peuterwerk en VVE en de reden voor het actualiseren van het beleidsplan. Hoofdstuk 2 laat verschillende cijfers rondom peuterwerk en VVE zien om een idee te krijgen van de huidige situatie in Laarbeek. Vervolgens, in hoofdstuk 3, gaat het over alle wettelijke regelgeving die relevant is voor peuterwerk en VVE. Daarna worden de visie, de doelstellingen en de beleidskeuzes voor peuterwerk en VVE beschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 beschrijft de uitvoering van peuterwerk en VVE, van toeleiding tot overdracht naar de basisschool. Hoofdstuk 6 gaat kort in op financiën en het toezicht op peuterwerk en VVE.

 

Hoofdstuk 1. Inleiding

 

1.1 Definitie

Om het risico op onderwijsachterstanden te verkleinen en het aantal kinderen met een achterstand te verminderen, wordt VVE ingezet. Het doel van VVE is om doelgroepkinderen met een mogelijke (taal)achterstand voor te bereiden op de basisschool en ervoor te zorgen dat ze later zonder achterstand naar groep 3 kunnen. De gemeente is op basis van wetgeving verantwoordelijk voor de uitvoering van de voorschoolse educatie (VE) aan doelgroeppeuters bij kinderdagverblijven. Daarom zal in dit document de focus op VE liggen. Dit wordt aangeboden door kinderopvangaanbieders in peutergroepen of dagopvanggroepen voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar oud. Vroegschoolse educatie is voor kinderen van 4 tot 6 jaar oud en valt onder verantwoordelijkheid van de scholen die hiervoor eigen middelen krijgen van het Rijk. Signalering en indicering voor VVE vindt plaats door de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Bij VE en peuterwerk zijn vier typen peuters te onderscheiden, in aflopende mate van beleidsprioritering voor de gemeente:

  • 1.

    Doelgroeppeuters VE van ouders zonder kinderopvangtoeslag (KOT);

  • 2.

    Doelgroeppeuters VE van ouders met KOT;

  • 3.

    Reguliere peuters van ouders zonder KOT;

  • 4.

    Reguliere peuters van ouders met KOT.

Voor de eerste drie typen peuters moet de gemeente van het Rijk een toegankelijk, dekkend en kwaliteitsvol aanbod arrangeren. Voor het vierde type draagt de gemeente in principe geen verantwoordelijkheid, omdat deze peuters (zonder gemeentelijke bemoeienis) naar de reguliere kinderopvang of peutergroepen kunnen.

 

1.2. Aanleiding

Een reden voor het schrijven van dit beleidsplan is het actualiseren van het huidige beleidsplan met nieuwe ontwikkelingen, zoals landelijke wetgeving inzake de harmonisatie van kinderdagopvang en peuteropvang, extra uren voor VE en extra inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker in de VE. Ook moet het nieuwe beleid financieel haalbaar zijn voor de gemeente, kinderopvangaanbieders en ouders. Om zowel tot een goed beleidsplan als bekostigingsmodel te komen, heeft gemeente Laarbeek advies ingewonnen bij onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau Sardes. Sardes werkte in opdracht van gemeente Laarbeek een aantal scenario’s voor regulier peuterwerk en VVE uit met een doorrekening. Op basis daarvan heeft Laarbeek het beleid voor peuterwerk en VVE geformuleerd in hoofdstuk 4.

 

Hoofdstuk 2. Cijferschets gemeente Laarbeek

 

2.1 Peuters

Gemeente Laarbeek inventariseerde in mei 2022 het aantal peuters dat VE krijgt:

  • In totaal zijn er 328 peuters (Stichting GOO: 172 peuters; Spring Kinderopvang: 33 peuters; Donkey: 67 peuters; Koetje Boe: 56 peuters) die gebruik maken van de reguliere en VE-groepen binnen de vier aanbieders.

  • Hiervan zijn er 240 peuters (Stichting GOO: 172 peuters; Spring Kinderopvang: 14 peuters; Donkey: 40 peuters; Koetje Boe: 14 peuters) op de VE-groepen.

  • Aantal deelnemende doelgroeppeuters op VE-groepen is: 37 (15%).

  • Aantal deelnemende reguliere peuters op VE-groepen is: 203 (85%).

In tabel 1 is het aantal doelgroeppeuters voor 2021 te vinden (CBS, 2022). Landelijk stelt het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 15% van de kinderen met het hoge risico op onderwijsachterstand extra financiering beschikbaar. Van de 285 peuters uit Laarbeek, valt 8% binnen deze landelijke doelgroep. In de kern Beek en Donk wonen de meeste doelgroeppeuters (figuur 1).

Tabel 1. Aantal doelgroeppeuters gemeente Laarbeek 2021.

Figuur 1. Concentratie doelgroepkinderen gemeente Laarbeek 2021.

 

2.2 Aantal indicaties en deelname VE

Hieronder is op basis van informatie van de JGZ van de GGD het aantal geïndiceerde doelgroeppeuters uit gemeente Laarbeek van de afgelopen jaren weergegeven en het aantal doelgroeppeuters dat heeft deelgenomen aan het VE-programma.

 

Peildatum

Aantal VE indicaties

Deelname aan VE

1-6-2022

31

27

1-1-2022

27

25

1-6-2021

18*

18*

1-1-2021

29

27

1-6-2020

29

27

1-1-2020

27

25

*noot: geen volledige registratie in systeem

 

Hoofstuk 3. Wettelijke regelgeving

Bij VVE zijn een aantal wetten en regels van toepassing. Deze worden hieronder genoemd.

 

3.1 Wet op het Primair Onderwijs

Artikel 159. Voorschoolse educatie

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat er in een gemeente voldoende voorzieningen in aantal en spreiding zijn waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal, als bedoeld in artikel 160, eerste lid, deel kunnen nemen aan voorschoolse educatie die voldoet aan de bij of krachtens artikel 1.50b van de Wet kinderopvang vastgestelde bepalingen.

Artikel 160. Afspraken voor- en vroegschoolse educatie

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders voert ten minste jaarlijks overleg en draagt zorg voor het maken van afspraken over:

    • a.

      met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie:

      • 1.

        het vaststellen welke kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal in aanmerking komen voor voorschoolse educatie,

      • 2.

        de wijze waarop die kinderen worden toegeleid naar voorschoolse en vroegschoolse educatie,en

      • 3.

        de organisatie van een doorlopende leerlijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie, en

    • b.

      resultaten van vroegschoolse educatie.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders voert overleg en maakt de afspraken, bedoeld in het eerste lid, met de volgende partijen:

    • a.

      voor het eerste lid, onderdeel a: met de bevoegde gezagsorganen van scholen en de houders van kindercentra als bedoeld in de Wet kinderopvang in de gemeente,

    • b.

      voor het eerste lid, onderdeel b: met de bevoegde gezagsorganen van scholen.

  • Alle partijen werken mee aan de totstandkoming van de afspraken.

  • 3.

    Een houder van een kindercentrum verwerkt persoonsgegevens met als doel de bevordering van een goede doorstroom naar het basisonderwijs. De gegevens die een houder van een kindercentrum verplicht overdraagt aan het bevoegd gezag van een basisschool over leerlingen die op de basisschool zijn ingeschreven, zijn het programma van voorschoolse educatie dat een leerling heeft gevolgd en de duur van het programma dat is gevolgd. Houders van kindercentra maken afspraken met de basisscholen binnen een gemeente over de wijze van gegevenslevering. De bewaartermijn voor de overgedragen gegevens is twee jaar nadat het kind het kindercentrum heeft verlaten.

3.2 Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE)

De Wet OKE is per 1 augustus 2010 ingegaan. Het doel van de wet is om de taalontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren en de kwaliteit van peuterspeelzalen te verbeteren. De belangrijkste onderdelen van de Wet OKE zijn:

  • de verplichting voor gemeenten om een goed voorschools aanbod te doen aan alle jonge kinderen met een taalachterstand.

  • een landelijk kwaliteitskader voor peuterspeelzalen; hiermee worden veel kwaliteits-regels voor de kinderopvang ook van toepassing op het peuterspeelzaalwerk.

  • behoud van de financiële toegankelijkheid van de peuterspeelzaal voor ouders van kinderen die in aanmerking komen voor VVE; ouders van doelgroepkinderen betalen per saldo niet meer dan ouders in de kinderopvang die voor de hoogste belastingtoeslag in aanmerking komen.

  • toezicht en handhaving op de kwaliteit van peuterspeelzalen en voorschoolse educatie.

3.3 Harmonisatiewet

Met de Wet Harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is de financiële toegankelijkheid van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang voor werkende ouders per 1 januari 2018 gelijkgeschakeld. Werkende ouders krijgen ook recht op kinderopvangtoeslag voor de opvang in een (huidige) peuterspeelzaal. Het aanbod voor kinderen van niet-werkende ouders, alleenverdieners en kinderen met een risico op een taalachterstand blijft gefinancierd via gemeenten. Gemeenten zijn en blijven ook verantwoordelijk voor de uitvoering van het VVE-beleid en behouden de mogelijkheid om te sturen via het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid en de subsidieverlening.

 

3.4 Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK)

De Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is per 2019 ingegaan met als doel de kwaliteitseisen die gesteld worden aan kinderopvang en peuterspeelzaalwerk gelijk te trekken. Per kinderopvangorganisatie moet minstens 50 uur per jaar worden besteed aan het ontwikkelen van een pedagogisch beleid.

 

3.5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (VE)

In het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit VE zijn op 20 september 2019 enkele wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot het minimale aantal uren VVE dat een VVE-locatie aan moet bieden en de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker.

 

Artikel 2 Omvang voorschoolse educatie

  • 1.

    Het aanbod VE is zodanig ingericht dat een kind vanaf de dag dat het tweeëneenhalf jaar oud wordt in anderhalf jaar ten minste 960 uur VE kan ontvangen.

  • 2.

    Bij de toepassing van het eerste lid wordt het door de houder gerealiseerde aanbod VE buiten beschouwing gelaten, voor zover dit meer dan zes uur per dag omvat.

Artikel 2a Inzet pedagogisch beleidsmedewerker

Vanaf 1 januari 2022 is voor de VE nog extra inzet van een hbo’er bijgekomen, met als doel de VE-kwaliteit een extra impuls te geven.

  • 1.

    Deze pedagogisch beleidsmedewerker in de VE richt zich op de ontwikkeling en implementatie van het pedagogisch beleid van en de coaching van de beroepskrachten.

  • 2.

    De inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker is afhankelijk van het aantal geïndiceerde kinderen voor VE. Per geïndiceerd kind moet de pedagogisch beleidsmedewerker minimaal 10 uur per jaar beschikbaar zijn.

  • 3.

    De VE-locaties zijn zelf verantwoordelijk voor het invullen van deze functie.

3.6 Kwaliteitszorg VVE

Bij kwaliteitszorg gaat het om al datgene wat VE-locaties doen om de gewenste kwaliteit ook daadwerkelijk zeker te stellen. Goede kwaliteitszorg voldoet aan 3 uitgangspunten:

  • 1.

    Kwaliteitszorg richt zich op de processen en op de resultaten waar die processen toe leiden. Voor kwaliteitszorg is de vraag hoe deze resultaten tot stand komen zeker zo interessant als de vraag naar de resultaten zelf.

  • 2.

    Kwaliteitszorg kenmerkt zich door een systematische aanpak. Het bereiken van kwaliteit moet geen toevalstreffer zijn; VE-locaties en de gemeente willen er grip op krijgen. Dit houdt in dat zij een ander uit moeten kunnen leggen wat ze wanneer, hoe en waarom hebben gedaan.

  • 3.

    Kwaliteitszorg is niet het alleen vaststellen van de huidige kwaliteit, maar ook het bewaken en verbeteren ervan: meten, borgen en verbeteren.

De kwaliteitsnormen komen in bovenstaande wetten terug.

 

Hoofstuk 4. Visie gemeente Laarbeek

 

In gemeente Laarbeek vinden we het belangrijk dat alle kinderen al vanaf de start een goede basis meekrijgen om later op een volwaardige en zelfstandige wijze te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Daarom willen we een kwalitatief goed en bereikbaar VE-aanbod voor doelgroeppeuters en peuters van ouders zonder KOT-recht realiseren. Het belang van het bieden van gelijke kansen aan jonge kinderen met een risico op een onderwijsachterstand is evident. Uit onderzoek blijkt dat VE werkt om achterstanden te verminderen (Rijksoverheid, 2020). Dit past ook in de pijlers van het beleidsplan Sociaal Domein 2019-2022:

  • Inclusie: iedereen doet mee. Insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten.

  • Maatwerk: het verschil maken. Aan maatwerk gaat vooraf dat ‘de vraag’ (individueel of collectief) in zijn context geplaatst wordt om van daar uit mee te kijken naar wat de best passende oplossing is.

  • Integraliteit: Integraal staat voor het geheel, alles omvattend. Vanuit een integraal perspectief zien we naast verschillen ook overeenkomsten en die hebben we nodig om verbindingen te leggen, om tot samenwerking te komen.

Op basis van de pijlers van het sociaal domein heeft gemeente Laarbeek de volgende doelstellingen voor regulier peuterwerk en VVE:

  • Gelijke kansen in ontwikkeling. Internationaal onderzoek heeft uitgewezen hoe essentieel de ontwikkeling van kinderen tussen nul en zeven jaar is voor het functioneren op latere leeftijd, zowel op cognitief als sociaal gebied.

  • Alle peutervoorzieningen zijn kwalitatief goed en hanteren een minimum van het aantal doelgroeppeuters om in aanmerking te komen voor erkenning tot VVE.

  • Alle peuters kunnen naar een peutervoorziening.

  • Jeugdgezondheidszorg, team jeugd van de gemeente, scholen en kinderopvang kennen elkaars rol en expertise, werken samen en vullen elkaar aan. Er is meer samenwerking bij het opstellen van een gezinsplan.

  • De VVE-voorzieningen sluiten goed aan op de basisscholen. Samen zorgen zij voor een goede doorgaande lijn (overdracht van kinderopvang naar vroegschool voor alle doelgroeppeuters, en reguliere peuters indien nodig).

  • Peutervoorziening werkt vanuit een eenduidige pedagogische visie en aan de hand van een doorlopende pedagogische en educatieve ontwikkelingslijn vanaf 2,5 jaar, waardoor peutervoorziening en basisschool beter gekoppeld worden.

  • Overleg en afstemming zo vaak als nodig over onderwijs en VVE met andere gemeenten in de regio.

  • Ontwikkelen van een monitor en het maken van resultaatafspraken VVE.

Op basis van het advies van Sardes heeft gemeente Laarbeek beleidskeuzes gemaakt voor regulier peuterwerk en VVE. Deze zijn hieronder te lezen.

 

4.1 Preventie en basiskwaliteit

De eerste levensjaren van een kind zijn zowel een bron van grote kansen als een bron van aanzienlijke risico’s. Alleen VE van hoge kwaliteit heeft de gewenste effecten:

  • Korte termijn (periode van 0-4 jaar): betere (ontluikende) taal- en reken-/denkontwikkeling, sociaal-emotioneel minder duidelijk (in Nederland meer groei in voorschoolse dan in vroegschoolse periode).

  • Middellange termijn (periode van 4-12 jaar): inlopen van cognitieve achterstanden t.o.v. niet-doelgroepleerlingen, minder zittenblijven, minder verwijzingen naar speciaal onderwijs, hogere niveau van voortgezet onderwijs.

  • Lange termijn (periode van > 12 jaar): hogere vervolgopleiding, betere arbeidsparticipatie, hoger salaris, minder crimineel gedrag, minder tienermoeders en gezonder gedrag op volwassen leeftijd, intergenerationele effecten: kinderen van oud-deelnemers doen het beter (Sardes, mei 2022).

Hoe hoger de kwaliteit, des te langer de effecten doorwerken in het leven van doelgroepkinderen. Internationaal onderzoek heeft uitgewezen hoe essentieel de ontwikkeling van kinderen tussen nul en zeven jaar is voor het functioneren op latere leeftijd, zowel op cognitief als sociaal gebied (NJi, 2014).

 

Om VE aan te bieden, dienen VE-aanbieders aan een bepaalde basiskwaliteit te voldoen. Dat gaat om zaken als inrichting van de organisatie, deelname aan gemeentelijk overleg, professionalisering o.g.v. opleidingsplan, aanbod van scholing, materialen, middelen en activiteiten, activiteiten en maatregelen voor partnerschap met ouders, samenwerking tussen VE-aanbieders en basisonderwijs, en inzet van pedagogisch beleidsmedewerker in de VE. Hiervoor is het bedrag voor basiskwaliteit door Sardes berekend. Dit bedraagt voor 2023 €10,47 per uur per peuter op een groep van 16 peuters. Wanneer er naar verhouding veel doelgroeppeuters op een VE-groep zitten wordt voor extra kwaliteit VE gefinancierd (€ 11,39 per uur voor 2023). Inzet op kwaliteit VE zal zich op (middel)lange termijn via preventie terug betalen. Deze bedragen worden jaarlijks opnieuw vastgesteld. Gemeente Laarbeek vindt het noodzakelijk om met deze kwaliteit VE mogelijk te maken bij VE-aanbieders, zodat VE-aanbieders VVE goed kunnen inrichten voor voor de doelgroeppeuters, hun ouders en pedagogisch medewerkers én daarmee tegemoet kunnen komen aan de wettelijke eisen die aan hen worden gesteld.

 

4.2 Doelgroep

Het consultatiebureau van de jeugdgezondheidszorg bepaalt of er sprake is van een doelgroepkind. Tijdens het eerste contactmoment kijken zij of kinderen binnen de doelgroep vallen waarbij zij letten op de volgende zaken:

  • 1.

    Kinderen van laagopgeleide ouders;

  • 2.

    Kinderen die opgroeien in een tweetalige thuissituatie, waarin door de ouders weinig of geen Nederlands wordt gesproken (bijvoorbeeld kinderen van statushouders en van buitenlandse arbeiders en niet kinderen van expats);

  • 3.

    Peuters met een ontwikkelingsachterstand vast te stellen door de JGZ. De ontwikkelingsachterstand betreft één of meerdere van de volgende terreinen; taalontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, motorische ontwikkeling en sociale leefomgeving.

  • 4.

    Voor kinderen die opgroeien in een gezin waarin sprake is van armoede of schuldenproblematiek.

Gemeente Laarbeek vindt het belangrijk om deze doelgroep te hanteren. Het is wettelijk verplicht om VE aan te bieden voor doelgroepkinderen van 2,5 jaar tot 4 jaar. Daar is ook de financiering vanuit het Rijk op gebaseerd. Ruimere leeftijdsgrenzen betekenen extra kosten voor de gemeente. Gemeente Laarbeek wil daarom de wettelijke leeftijdscategorie gaan hanteren en daarmee het huidige beleid wijzigen. Eerder werd de leeftijdscategorie 2 jaar en 3 maanden tot 4 jaar gehanteerd. Deze leeftijdscategorie geldt voor alle groepen die de gemeente subsidieert.

 

4.3 Inkomensafhankelijke ouderbijdrage en tarieven

In sommige gevallen hebben ouders voor kinderopvang geen recht op kinderopvangtoeslag, bijvoorbeeld wanneer één of geen van de ouders werken. Voor die kinderen moet er ook mogelijkheid zijn om deel te nemen aan een peuteraanbod. Daarom betaalt de gemeente een deel van de kinderopvang (regulier of doelgroep) en betalen ouders idealiter een inkomensafhankelijke bijdrage, zodat ouders die meer verdienen ook meer betalen (‘de breedste schouders, de zwaarste lasten’). De VNG ontwikkelde hiervoor een adviestabel om de eigen bijdrage te bepalen (VNG, 2022). Daarbij betalen ouders evenredig aan wat zij kunnen betalen. Een inkomensonafhankelijke ouderbijdrage vindt gemeente Laarbeek onwenselijk, omdat dit nadelig is voor kwetsbare groepen in de samenleving met een betrekkelijk klein inkomen (zij die niet allebei werken); de groep waarvoor de gemeente een toegankelijk peuteraanbod moet arrangeren. Zij betalen dan vaak meer zelf dan ze zouden moeten op basis van de adviestabel. Daarnaast ligt een inkomensonafhankelijke bijdrage niet in lijn met de harmonisatiewet, waarbij de kwaliteit, het toezicht en de financiering gelijk is getrokken.

 

Verder vindt gemeente het belangrijk dat VE-aanbieders een vraagprijs hanteren die gelijk is aan het maximum fiscaal uurtarief van het Rijk. Als VE-aanbieders bedragen ver onder of ver boven het maximaal fiscaal uurtarief hanteren, is er een vorm van prijsconcurrentie tussen de verschillende VE-aanbieders. De gemeente wil juist overal de toegankelijkheid tot (gesubsidieerde) VE gelijk hebben en wil dat ouders bijdragen naar inkomen. Dat is het meest eerlijk en in lijn met de doorgevoerde harmonisatie.

 

4.4 Derde en vierde dagdeel ‘gratis’

Doelgroeppeuters hebben sinds augustus 2020 recht op 16 uur aanbod per week (640 uur per jaar, bijv. 4 dagdelen van 4 uur per week gedurende 40 weken). Daarvoor hadden doelgroeppeuters recht op 10 uur per week (400 uur per jaar, bijv. 4 dagdelen van 2,5 uur per week in 40 weken per jaar). Hiervoor heeft de gemeente ook extra middelen ontvangen. Reguliere peuters hebben recht op vijf uur per week (200 uur per jaar, bijv. 2 dagdelen van 2,5 uur per week gedurende 40 weken). Door de urenuitbreiding voor de doelgroep-peuters is ook automatisch het aantal uren voor de reguliere peuters uitgebreid naar 2 dagdelen van 4 uur per week (320 uur per jaar), omdat het voor VE-aanbieders vrijwel onmogelijk is om dagdelen van verschillende omvang aan te bieden aan doelgroeppeuters en reguliere peuters. Bovendien staat dit het mengen van doelgroeppeuters en reguliere peuters in de weg. Het samenstellen van gemengde groepen is wenselijk vanuit het tegengaan van segregatie en is ook voor de ontwikkeling van doelgroeppeuters bevorderlijk (Sardes, 2022). De langere dagdelen voor de reguliere peuters zijn echter niet financieel gecompenseerd door het Rijk, waardoor de kosten voor de gemeente voor reguliere peuters omhoog zijn gegaan. Gemeente Laarbeek betaalt daarom voor alle doelgroeppeuters het derde en het vierde dagdeel. Dit is zeer gebruikelijk, nagenoeg alle gemeenten in Nederland doen dit. Dit voorkomt een drempel in de toegang tot VE. Het bevordert gelijke kansen, zoals het verkleinen van de kloof in onderwijsprestaties tussen kinderen van hoog- en laagopgeleide ouders en het verzachten van de gevolgen van armoede.

 

4.5 Aanbod in iedere kern

In iedere dorpskern van gemeente Laarbeek is peuterwerk en VE beschikbaar: peuterwerk voor reguliere peuters waarvan ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag en VE voor doelgroeppeuters. Dit draagt bij aan het op peil houden van het aantal jongeren en ouderen in iedere dorpskern. Daarnaast is het positief voor de leefbaarheid. Daarom vindt gemeente Laarbeek het geen optie om het aanbod in kernen te schrappen.

 

4.6 Spreiding aanbod voor goed bereik

Gemeente Laarbeek vindt het belangrijk dat in iedere dorpskern peuterwerk en VE beschikbaar is. Daarbij is een bepaalde bezetting van doelgroeppeuters per VE-groep wel een vereiste. In 2022 bleek dat er gemiddeld 15% doelgroeppeuters en 85% reguliere peuters op een gesubsidieerde VE-groep zitten. Een laag percentage doelgroeppeuters op een VE-groep zorgt ook voor een laag subsidieniveau vanuit de gemeente. Een ho(o)g(er) subsidieniveau (op minder groepen) maakt het voor VE-aanbieders eenvoudiger om goede en stabiele kwaliteit van VE te realiseren. Gezien de personeelskrapte in de kinderopvang lukt het ook niet overal om de basiskwaliteit VE te garanderen, mede omdat VE hogere opleidings- en kwalificatie-eisen stelt aan pedagogisch medewerkers. Er is daarom gekozen om te werken met een hogere bezettingsgraad van doelgroeppeuters op de VE-groepen. Een aanbieder komt in aanmerking voor subsidie wanneer hij verwacht minimaal 5 doelgroeppeuters te hebben op een groep van 13 tot 16 peuters. Hierop maken we één uitzondering. Indien er sprake is van de enige VVE-aanbieder in een kern, dan is het niet nodig te voldoen aan de bezettingsgraad van minimaal 5 doelgroeppeuters, omdat dit er toe kan leiden dat de VE-groep in de kern komt te vervallen.

 

Alle wijzigingen samengevat

 

  • Preventie en basiskwaliteit: op basis van een aantal belangrijke kenmerken m.b.t. peuterwerk en VVE is een bedrag voor basiskwaliteit berekend. Dit bedraagt voor 2023 € 10,47 per uur per peuter op een groep van 13 tot 16 peuters (groepen met 5 tot 8 doelgroeppeuters € 11,39 per uur in 2023). Zie de subsidieregeling regulier peuterwerk en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023 voor de volledige subsidiesystematiek.

  • Doelgroep: de leeftijdscategorie van 2,5 jaar tot 4 jaar voor VE wordt, zoals wettelijk verplicht, gehanteerd. Dit was eerst vanaf 2 jaar en 3 maanden tot 4 jaar.

  • Inkomensafhankelijke ouderbijdrage: ouders betalen een inkomensafhankelijke ouderbijdrage op basis van de jaarlijkse VNG adviestabel. Hierdoor betalen ouders op basis van inkomens. De bijdrage was eerst inkomensonafhankelijk.

  • Tarieven: de nieuwe subsidiesystematiek brengt een hogere subsidie voor kwaliteit van VE met zich mee. Daarom worden VE-aanbieders gevraagd om hun vraagprijs aan te passen aan het maximum fiscaal uurtarief van het Rijk (in 2023 is dat € 8,97 per uur).

  • Aanbod in iedere kern: aanbod van VE en peuterwerk blijft beschikbaar in iedere dorpskern. We gaan van 11 VE-groepen naar 6 VE-groepen (op basis van het aantal doelgroepeuters in mei 2022). De houder komt in aanmerking voor subsidie wanneer er door de houder een of meer VVE-groepen, met 13 tot en met 16 peuters, waarvan 5 tot en met 8 doelgroeppeuters, gerealiseerd worden. Dit geldt niet indien de houder de enige VVE-aanbieder in een dorpskern is. Daarnaast gaven sommige VE-aanbieders meermaals aan de doelgroeppeuters te willen verspreiden op de groepen. Hiermee is de gemeente akkoord gegaan. Voorwaarde is dat een VE-aanbieder minstens 5 doelgroeppeuters heeft en dat VE-kwaliteit voor alle groepen wordt gegarandeerd. De bekostiging per groep verandert hiermee niet. Deze cijfers gelden tenzij het aantal doelgroeppeuters in de dorpskernen aanzienlijk verandert.

NB: het jaar 2023 geldt als overgangsjaar. VE-aanbieders hebben gedurende het jaar 2023 de mogelijkheid om bovenstaande wijzigingen te implementeren, zodat alle wijzigingen per 1 januari 2024 volledig zijn doorgevoerd. De gewijzigde doelgroepdefinitie gaat wel al per 1 januari 2023 in. Zie de subsidieregeling regulier peuterwerk en voor- en vroegschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023 voor de ingangsdatum van alle artikelen.

 

Hoofdstuk 5. Uitvoering in Laarbeek

Dit hoofdstuk beschrijft de manier waarop de uitvoering van VVE is geregeld. Eerst wordt toegelicht hoe en wanneer een kind een VVE-indicatie krijgt en vervolgens wordt per leeftijdscategorie dit verder uitgelegd. Ook komen ouderbetrokkendheid, samenwerking tussen verschillende organisaties en de overdracht van voorschool naar vroegschool aan bod. Tijdens de periodieke VVE-overleggen maken VE-aanbieders, basisscholen en JGZ per onderwerp nadere afspraken over de uitvoering, samenwerking en onderlinge afstemming.

 

5.1 Toeleiding

De gemeente dient te zorgen voor een goede toeleiding van doelgroepkinderen naar voorschoolse educatie. De gemeente maakt afspraken met de jeugdgezondheidszorg en de kinderopvang over het signaleren van risico’s op taalachterstand, voorlichting aan ouders en controle op de inschrijving voor voorschoolse educatie. Een doelgroepkind dient een aanbod van 16 uur per week, verdeeld over minimaal 3 dagdelen (van maximaal 6 uur per dag), gedurende 40 weken per jaar aan activiteiten te krijgen. De activiteiten zijn gericht op het stimuleren van de ontwikkelingsdomeinen (taalontwikkeling, denkontwikkeling, motorische en creatieve ontwikkeling persoonlijke en sociaal-emotionele ontwikkeling). Als ouders (of de ouder/opvoeder(s)) na een afgegeven indicatie, geen of slechts gedeeltelijk gebruik maken van het VVE-aanbod, dan wordt dit gezien als een (risico)signaal waar naar wordt gehandeld. De professional die dit signaleert, gaat dan in gesprek met ouders over redenen hiervoor om te kijken of het toch mogelijk is om het kind te laten volgen. In geval van vermoeden van structurele/acute onveiligheid dienen professionals (vanuit bijvoorbeeld kinderopvang, JGZ, school of STL) de meldcode Veilig Thuis te volgen.

 

0-2 jaar

Het consultatiebureau van de JGZ bepaalt tijdens de contactmomenten of er sprake is van een doelgroepkind. Tijdens het eerste contactmoment worden ouders bevraagd over allerlei factoren (zoals opleiding, herkomst, moedertaal, eventuele schuldenproblematiek). Aan de hand daarvan maakt de jeugdverpleegkundige of jeugdarts van de GGD een professionele inschatting en vindt de eerste indicering plaats. Vervolgens wordt de spraak/taalontwikkeling onderzocht aan de hand van de methode “van Wiechen ontwikkelingsonderzoek”, inmiddels uitgebreid met items volgens de richtlijnen signalering spraakachterstanden van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ). Daarnaast wordt de draagkracht/draaglast van het gezin getoetst aan de hand van het “balansmodel van Bakker”. Bij een vermoeden van een taal en/of ontwikkelingsachterstand is er de mogelijkheid van een extra consult, nader onderzoek of huisbezoek. Afhankelijk van de problematiek zal het consultatiebureau zelf hulp bieden of de ouders doorverwijzen naar andere hulpverleners zoals een logopedist. Wanneer het consultatiebureau een peuter een VE-indicatie geeft, wordt er een gezinsplan opgesteld en wordt het kind opgevolgd. Het consultatiebureau bewaakt en monitort daarbij of de kinderen met een VE-indicatie gebruik maken van een voorschoolse voorziening. Zijn de kinderen nog niet aangemeld voor VE dan volgt een toeleidingstraject door de medewerker van het consultatiebureau bestaande uit motiverende gesprekken met de ouders. In Laarbeek en in de regio komt de ‘no show’ nauwelijks voor. ‘No show’ houdt in dat geïndiceerde kinderen geen VE ontvangen omdat ouders hun kind niet bij een VE-aanbieder aanmelden.

 

2-4 jaar

Tijdens de voorschoolse periode kan aan de hand van het peutervolgsysteem en observaties door medewerkers van de VE-aanbieders geconstateerd worden dat er sprake is van een ontwikkelingsachterstand en de peuter behoefte heeft aan meerdere dagdelen peuterwerk. Met behulp van de interne zorgstructuur binnen het kinderdagverblijf dat VE aanbiedt (door de pedagogisch medewerker, manager of pedagogisch coach) en na overleg met de ouder, kan aan het consultatiebureau gevraagd worden de peuter alsnog een VVE-indicatie te geven. Belangrijk is om het samenwerkingsverband Helmond-Peelland (SWV) te benaderen wanneer er twijfel is of regulier onderwijs haalbaar is. Zo kan een professional (zoals van het kinderdagverblijf of een voorschool, of een jeugdarts of een jeugdverpleegkundige) in afstemming met het SWV een Kans!Overleg aanvragen. Tijdens dit overleg bepalen professionals samen op welke wijze het kind het beste ondersteund wordt. Dit kan bijvoorbeeld een gezamenlijk arrangement zijn, zowel vanuit het onderwijs als de zorg.

 

4-7 jaar

Binnen de vroegschool (4 tot 7 jaar) kan geconstateerd worden dat een leerling extra aandacht nodig heeft en een handelingsplan noodzakelijk is. Constatering vindt plaats via o.a. het onderwijs-leerlingvolgsysteem, observaties en toetsen. Wanneer er sprake is van een onderwijs- en/of ontwikkelingsachterstand dient een kind ondersteuning te krijgen. Hiervoor ontvangen scholen OAB-middelen van het Rijk. Basisscholen zijn zelf verantwoordelijk hiervoor, ter bevordering van gelijke kansen van kinderen. Voorbeelden van ondersteuning zijn preteaching, tutoring en extra onderwijsuren. Indien er naast een onderwijs- en/of ontwikkelingsachterstand sprake is van een zorgcasus, kan deze met het interne zorgteam van de organisatie worden besproken. Wanneer er geen passend aanbod voor de ondersteunings-behoefte van het kind, kan de casus worden besproken binnen het ZorgAdviesTeam (zie documentZorgAdviesTeam in het onderwijs in gemeente Laarbeek, 2022). Bij twijfel kan een school advies vragen bij het SWV. Het advies kan dan zijn om bij de eigen school of bij een andere school te kijken voor ondersteuning, het kind aan te melden bij een Kans!Overleg of een toelaatbaarheidsverklaring (TLV) voor speciaal onderwijs aan te vragen.

 

5.2 Ouderbetrokkenheid

Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor de opvoeding van hun kind(eren). Aansluitend bij hun mogelijkheden worden zij zoveel mogelijk betrokken bij de uitvoering van VE van hun kind(eren). Ouderbetrokkenheid houdt in dat pedagogische medewerkers en/of leerkrachten samen met ouders in gesprek zijn over de ontwikkeling en het leren van het kind en wederzijdse afspraken worden gemaakt. Daarbij is het versterken van de (taal)ontwikkeling vanuit de ouders in de thuissituatie van belangrijk onderdeel. Ouderbetrokkenheid kan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Analyse ouderpopulatie: analyse voor gericht ouderbeleid (bijv. rekening houden met eigen taal en cultuur)

  • Ouderbeleid en ouderparticipatie: ouders informeren over/ betrekken bij VE via themabrieven, ouderkaarten, mails, intake- en oudergesprekken, spelinloop, meegaan op excursies en educatieve uitstapjes en informeren over voorzieningen voor ouders, zoals oudersteunpunt van het SWV. Hierbij is rekening houden met diversiteit, zoals diverse religies, vrijetijdsbesteding, cultureel-etnische achtergronden belangrijk. Voor het verbeteren van het ouderbeleid wordt een terugkoppeling gevraagd.

  • Stimuleren thuisactiviteiten: huiswerkboekjes, info-ochtenden, spelletjes doen, liedjes zingen, samen educatieve kinderprogramma’s kijken op tv

  • Stimuleren voorlezen: voorleestas met instructie

  • Participatie in VE-activiteiten: themabijeenkomsten, koffiedrinken

  • Rekening houden met thuistaal: mondelinge toelichting, indien nodig met tolk

Iedere kinderopvangorganisatie heeft specifiek ouderbeleid opgesteld. In het VVE-programma speelt ouderbetrokkenheid een grote rol. De oudercomponent is erop gericht om ouders te activeren en te stimuleren tot activiteiten en een ontwikkelingsgerichte interactie met hun kinderen thuis. De vorderingen van een kind worden op de VE-opvang diverse malen met de ouders besproken. Tijdens dit gesprek kunnen de pedagogisch medewerkers direct peilen wat ouders nodig hebben en bespreken hoe ze daar de ouders bij kunnen helpen.

 

5.3 Samenwerking

In gemeente Laarbeek zijn verschillende partners betrokken bij VVE. In de samenwerking vinden we drie zaken belangrijk:

  • Niet alleen tijdens de geplande momenten zoeken we elkaar op, maar ook tussendoor, zo vaak als nodig.

  • Alle partners hebben een proactieve houding.

  • We werken samen met elkaar op basis van gelijkwaardigheid.

Hieronder zijn de belangrijkste partijen en hun taak genoemd.

  • Gemeente: de gemeente is regievoerder voor VVE in haar gemeente. De gemeente coördineert de uitvoering van de VVE en faciliteert overleggen over VVE.

  • Sociaal Team Laarbeek (STL): Professionals van het STL dienen in staat te zijn om bij hun cliënten signalen te herkennen die duiden op een achterliggende vraag om een vorm van zorg- of dienstverlening, dan wel op een risico voor het welzijn van henzelf en/of van anderen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om tekortschietende zelfredzaamheid, armoede, schuldenproblematiek, laaggeletterdheid, opvoedingsverlegenheid en vormen van huiselijk geweld. Tegelijk is het STL de schakel met geïndiceerde vormen van zorg- en dienstverlening voor aanbod waarin het lokaal veld niet voorziet.

  • Consultatiebureau/jeugdgezondheidszorg (JGZ): signaleren van een taal- en/of ontwikkelingsachterstand bij peuters vraagt om specifieke kennis en vaardigheden. Daarom is deze taak belegd bij de Jeugdarts/Verpleegkundig specialist/Jeugdverpleegkundige van het consultatiebureau.

  • Scholen: zijn verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning aan kinderen tussen de 4 en de 7 jaar met een onderwijs- en/of ontwikkelingsachterstand. Daarnaast zijn scholen een bijzondere vindplaats waar zorgsignalen en daaruit voortkomende vragen opgevangen kunnen worden. De interne begeleider heeft hierin een coördinerende rol en zorgt dat signalen besproken worden in het ZorgAdviesTeam(overleg).

  • Samenwerkingsverband Helmond-Peelland PO (SWV): draagt eraan bij om leerlingen die het nodig hebben extra ondersteuning te bieden. Scholen (of andere partijen) kunnen hen om advies vragen.

  • Kinderopvang die VE aanbiedt: VVE-aanbieders zijn verantwoordelijk voor het leveren van VVE. Voor elke ‘VVE-locatie’ is er een vaste gezins- en jongerencoach van het STL als contactpersoon en een vast contactpersoon vanuit de JGZ.

  • Andere partijen: naast bovenstaande partijen zijn ook andere partijen belangrijk bij VVE. Hieronder staan enkelen genoemd. Zij kunnen signaleren en eventueel doorverwijzen naar JGZ:

    • o

      Huisartsen

    • o

      Bibliotheek De Lage Beemden

    • o

      Kinderopvang zonder VE

    • o

      Jeugd- en welzijnsorganisaties

    • o

      Logopedie

    • o

      Kinderfysiotherapie

    • o

      Vluchtelingenwerk

5.4 Overgang voorschool naar vroegschool

Binnen voor- en vroegscholen wordt er zo veel mogelijk gewerkt met een VVE-coördinator die overzicht houdt op de ontwikkeling van het kind. Bij VVE-kinderen vindt er een warme overdracht van de kinderopvang naar de vroegschool plaats. Bij deze overdracht zijn ouders van het kind, pedagogisch medewerker (mentor) en leerkracht van groep 1-2 betrokken. De ingevulde registratie1 vormt het uitgangspunt bij deze overdracht. Indien een VVE-kind niet naar de basisschool van het kindcentrum gaat waarmee actieve samenwerking is, dan vindt een warme overdracht plaats met de school waar het kind naartoe gaat met ouders, pedagogisch medewerker en leerkracht groep 1-2. In alle kindcentra worden bij zorgpeuters al in een preventief stadium de intern begeleider van het kindcentrum betrokken, met toestemming van de ouders. Daar waar nodig worden, met instemming van de ouders, specialisten betrokken zoals professionals van het expertisecentrum, NT2-docenten binnen Laarbeek, logopedie en gezins- en jongerencoach van het Sociaal Team Laarbeek. De procedure voor de overdracht met als doel een ‘doorgaande lijn’ wordt met de betrokken partijen via het VVE-overleg verder uitgewerkt.

 

Hoofdstuk 6. Subsidiering

 

De subsidievoorwaarden en de bekostiging van regulier peuterwerk en VVE zijn te vinden in Subsidieregeling reguliere peuterwerk en vroeg- en voorschoolse educatie gemeente Laarbeek 2023. Het jaarlijkse subsidiebedrag is afhankelijk van het daadwerkelijk aantal peuters. Daardoor kan de hoogte van de subsidie jaarlijks veranderen. Het subsidieverdeelsysteem voorziet in twee componenten. Enerzijds een soort vaste bedrag voor kwaliteit. Er is namelijk een vast kwaliteitsbedrag per VE-groep (dit is € 13.400 in 2023 voor groepen met 4 of minder doelgroeppeuters en € 19.600 in 2023 voor groepen met 5 tot 8 doelgroeppeuters). Anderzijds is er een bijdrage voor de toegang tot deze VE-groepen (‘inkomenscompensatie’ vanuit de gemeente). Dit is afhankelijk van de soort peuters (wel/niet doelgroeppeuter, wel/niet KOT en afhankelijk van de ouderbijdrage die inkomensafhankelijk is). Dit bedrag is dus afhankelijk van de groepssamenstelling.

 

Hoofdstuk 7. Toezicht kinderopvangcentra

Gemeenschappelijke gezondheidsdienst (GGD)

De GGD toetst op basis van de wetten kinderopvang zowel de algemene basiskwaliteit (zoals veiligheid en gezondheid) als de basiskwaliteit van de voorschoolse educatie. Denk aan de hoeveel tijd per week, groepsgrootte en dubbele bezetting, opleidings- en scholingseisen van de VE-beroepskrachten, en gebruik voorschools educatie programma. Hierbij bezoeken zij de kinderopvanglocaties en maken een verslag. De GGD doet dit in opdracht van gemeente Laarbeek. Gemeenten, en niet de GGD zelf, moeten handhavend optreden als organisaties niet voldoen aan de eisen. Gemeente Laarbeek verzamelt alle verslagen en maakt jaarlijks hier een rapport van.

 

Inspectie van het onderwijs

De inspectie van het Onderwijs onderzoekt jaarlijks of gemeenten hun wettelijke taken op het gebied van kinderopvang uitvoeren. Het verslag is openbaar. Als de GGD zorgen heeft over een bepaalde kinderopvanglocatie, dan nemen zij contact op met de inspectie van het Onderwijs.


1

VE-aanbieders GOO, Koetje Boe en Spring en de PlatOO-scholen die onderdeel zijn van een kindcentrum) gebruiken de KIJK!-registratie, VE-aanbieders Donkey gebruikt Kiki, de Eenbes-scholen gebruiken MijnKleutergroep.