Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bunschoten

Treasurystatuut gemeente Bunschoten 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBunschoten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTreasurystatuut gemeente Bunschoten 2023
CiteertitelTreasurystatuut gemeente Bunschoten 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Treasurystatuut gemeente Bunschoten 2011.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-01-2023nieuwe regeling

15-12-2022

gmb-2023-6839

1172122

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut gemeente Bunschoten 2023

De raad van de gemeente Bunschoten;

Gelezen het voorstel van het college van 8 november 2022 en documentnummer 1172122.

 

Besluit:

In te trekken het Treasurystatuut gemeente Bunschoten 2011

En

Vast te stellen het Treasurystatuut gemeente Bunschoten 2023

 

1. Inleiding

 

Dit treasurystatuut bevat de bestuurlijke infrastructuur voor de uitvoering van de treasuryfunctie. Het gaat om de beleidsmatige vaststelling van de uitgangspunten, doeleinden, de organisatorische en de financiële kaders, de informatievoorziening en de administratieve organisatie. De treasuryfunctie wordt gedefiniëerd als:

 

het sturen en beheersen, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

 

Meer concreet gaat het om financiering van het beleid tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden en het afdekken van rente en kredietrisico’s. De treasuryfunctie binnen de gemeente Bunschoten dient uitsluitend de publieke taak en geschiedt binnen de financiële kaders van de wet financiering decentrale overheden (Fido).

 

Het treasurystatuut kan beschouwd worden als een nadere uitwerking van de meest recente Financiële verordening van de gemeente Bunschoten.

 

Bij het opstellen van het treasurystatuut is rekening gehouden met de bepalingen van de wettelijke kaders, zoals de Gemeentewet, Wet fido, Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden (Bldo), de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (Ufdo), de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Regeling Schatkistbankieren decentrale overheden en het Besluit begroting en verantwoording (BBV). Het treasurystatuut is mede gebaseerd op de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgestelde ‘Handreiking Treasury’ (deze is voor het laatst geactualiseerd in juni 2015). Het treasurystatuut heeft door haar aard en inhoud een langjarige werking. In bepaalde omstandigheden, zoals bij wijziging van de interne en externe kaders, kan het noodzakelijk zijn het treasurystatuut eerder te evalueren en aan te passen. De beoordeling van de noodzaak tot wijziging of aanpassing ligt bij het college. Met uitzondering van wijzigingen in de wet- en regelgeving treden wijzigingen pas na vaststelling door het college en vervolgens goedkeuring door de raad in werking.

 

Als een verandering of uitbreiding van de externe kaders en de wet- en regelgeving plaatsvindt, die een verzwaring betekent ten opzichte van de bestaande situatie, en waardoor strijdigheid met het huidige treasurystatuut ontstaat, zal het huidige statuut daaraan ondergeschikt zijn. Deze situatie blijft bestaan totdat het treasurystatuut aangepast is. Het college zal zo spoedig mogelijk voorstellen doen om deze strijdigheid op te heffen.

2. Treasurybeleid

 

In dit hoofdstuk van het treasurystatuut worden de doelstellingen van het treasurybeleid van de gemeente Bunschoten beschreven. Tevens worden beschreven de kaders en limieten waarbinnen de uitvoering van het treasurybeleid plaats moet vinden en waarmee de doelstellingen van het treasurybeleid worden gerealiseerd.

 

2.1 Doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie wordt in een drietal deelfuncties onderscheiden, te weten het kasbeheer, het beheer van financieringen en uitzettingen en het risicobeheer. Per deelfunctie worden de volgende doelstelling onderscheiden:

 

  • Kasbeheer: het beheren van de financiële posities en het voorzien in de liquiditeitsbehoefte tot een looptijd van één jaar tegen zo laag mogelijke kosten, tegen de algemeen geldende rentevoet voor dergelijke transacties en tegen een aanvaardbaar risico.

  • Beheer van financieringen en uitzettingen: aantrekken en uitzetten van alle benodigde respectievelijk overtollige liquiditeiten met een minimale rentetypische looptijd van 1 jaar tegen zo laag mogelijke kosten, tegen de algemeen geldende rentevoet voor dergelijke transactie en tegen een aanvaardbaar risico.

  • Risicobeheer: het beschermen tegen ongewenste financiële risico’s, zoals renterisico’s, valutarisico’s, koersrisico’s, liquiditeitsrisico’s en kredietrisico’s.

 

2.2 Richtlijnen en limieten bij het risicobeheer

Bij het aantrekken en uitzetten van benodigde respectievelijk overtollige middelen wordt gebleven binnen de in de Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido) en de regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) gestelde normen:

 

  • De kasgeldlimiet van de Wet Fido wordt niet overschreden.

  • De renterisiconorm van de Wet Fido wordt niet overschreden.

  • Leningen worden uitsluitend aangegaan en verstrekt ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

  • Het uitzetten van middelen en het gebruik van rente-instrumenten heeft een prudent karakter en is niet gericht op het genereren van extra inkomsten door het lopen van overmatig risico.

 

2.3 Liquiditeitsprognose en rentevisie

Het aantrekken en uitzetten van alle benodigde respectievelijk overtollige middelen dient plaats te vinden op basis van een actuele liquiditeitsprognose en een actuele rentevisie.

 

  • Voor transacties op de geldmarkt wordt de omvang van de benodigde respectievelijk overtollige liquiditeiten bepaald door de rentevisie, de ruimte binnen de kasgeldlimiet en de prognose die opgesteld wordt voor transacties op de kapitaalmarkt.

  • Voor transacties op de kapitaalmarkt wordt de omvang van de benodigde respectievelijk overtollige liquiditeiten in principe bepaald door een meerjarige liquiditeitsprognose, zoals opgenomen in de programmabegroting of indien noodzakelijk met inachtneming van tussentijdse bijstellingen.

  • De rentevisie wordt mede gebaseerd op gepubliceerde rentevisies.

 

2.4 Uitzettingen

Bij het uitzetten van geldmiddelen gelden als uitgangspunten:

 

  • a.

    De overtollige liquide middelen worden belegd bij de Nederlandse Staat conform de regeling schatkistbankieren decentrale overheden.

  • b.

    De volgende onderwerpen zijn uitgezonderd van het schatkistbankieren:

     

    • Het drempelbedrag wat gelijk is aan 2% van de jaarlijkse begrotingsomvang met een minimum van € 1.000.000,-;

    • Middelen die aangehouden worden bij derden vanuit de publieke taak;

    • Leningen aan andere decentrale overheden behoudens als met deze decentrale overheid een toezichtrelatie bestaat.

 

2.5 Toegestane producten

  • a.

    Bij de uitvoering van het treasurybeleid zijn de volgende producten toegestaan:

     

    • Het uitzetten c.q. aantrekken van call-geld

    • Het geven van gelden in deposito

    • Het plaatsen c.q. opnemen van gelden in rekening-courant en/of spaarrekening

    • Het verstrekken c.q. kopen van geldleningen aan of van derden

    • Het opnemen van verhandelbaar schuldpapier als certificates of deposit (CD) en medium term notes (MTN)

    • Het kopen van obligaties

    • Het gebruik van rente-instrumenten (conform circulaire van Ministerie van Financiën).

  • b.

    Bij de uitvoering van het treasurybeleid is het niet toegestaan:

     

    • Uitzettingen met enkel hoofdsomgarantie te hanteren

    • Uitzettingen in obligatiefondsen te doen

 

2.6 Relatiebeheer

Bij het aantrekken en uitzetten van de benodigde respectievelijk overtollige middelen op de geld- en kapitaalmarkt mogen transacties worden afgesloten met de volgende geldnemers, geldgevers en tussenpersonen.

 

  • a.

    Toegestane geldnemers zijn:

     

    • -

      Financiële ondernemingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen die officieel onder Nederlands toezicht of anderszins EU-toezicht vallen, zoals de Nederlandse Bank en de Verzekeringskamer) in landen van de EER met minimaal een AA rating van ten minste twee ratingbureaus en die minimaal een AA-minus (langer dan 3 maanden) of A-rating (korter dan 3 maanden) hebben, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus.

Er zijn 3 gerenommeerde ratingbureaus, te weten Moody’s, Standard & Poor’s en Fitch.

 

    • In Nederland gevestigde instellingen, waarvan leningen direct of indirect volledig door de Rijksoverheid en/of door decentrale overheden wordt gegarandeerd.

    • Decentrale overheden welke vallen onder de bepalingen van de Wet financiering decentrale overheden.

    • Rijksoverheid

  • b.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en van de AFM een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

  • c.

    Bij het uitzetten van gelden aan derden op grond van de publieke taak, worden indien mogelijk zekerheden of garanties geëist.

 

2.7 Valutarisicobeheer

Bij het aantrekken en uitzetten van alle benodigde respectievelijk overtollige middelen op de geld- en kapitaalmarkt mogen transacties, zoals bedoeld in het treasurystatuut, alleen plaatsvinden in euro’s.

 

2.8 Offertes geldlening

Voor het aantrekken of uitzetten van geldleningen wordt bij ten minste 2 partijen offerte opgevraagd.

3. Treasuryorganisatie

3.1 Verantwoordelijkheid college

Beslissingen over het uitzetten van overtollige geldmiddelen c.q. financiering van liquiditeitstekorten van de gemeente Bunschoten zijn door de raad gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders.

 

3.2 Verantwoordelijkheid concerncontroller

  • a.

    Het college van burgemeester en wethouders geeft mandaat (met de mogelijkheid van submandaat aan de treasurymedewerker) aan de concerncontroller van de gemeente om het uitzettings- en financieringsbeleid uit te voeren. Hierbij worden de uitgangspunten van het treasurystatuut in acht genomen.

  • b.

    De administratieve organisatie en de daarbij behorende interne controle dienen de betrouwbaarheid van de informatieverschaffing over het uitzettings- en financieringsbeleid te waarborgen. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de concerncontroller.

 

3.3 Verantwoordelijkheid treasurymedewerker

Binnen het team Bedrijfsvoering van de gemeente Bunschoten is een medewerker belast met de treasuryactiviteiten. De treasurymedewerker voert de werkzaamheden uit in overleg met de concerncontroller.

 

3.4 Risicoprofiel

De uitzettingen door het team Bedrijfsvoering moeten in overeenstemming zijn met het risicoprofiel.

 

3.5 Deposito’s

Behoudens uitzettingen in deposito’s korter dan 1 jaar, dienen uitzettingen vooraf goedgekeurd te worden door de portefeuillehouder, aan wie hiervoor door het college van burgemeester en wethouders mandaat is verleend.

 

3.6 Verantwoordelijkheden aangaan financieringen/leningen

  • a.

    Het aangaan van financieringen/leningen wordt vooraf ter goedkeuring voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders, indien deze niet zijn opgenomen in de begroting.

  • b.

    Het aangaan van financieringen/leningen korter dan 1 jaar < de kasgeldlimiet dient vooraf goedgekeurd te worden door de concerncontroller, aan wie hiervoor door de portefeuillehouder Financiën submandaat is verleend.

4. Informatievoorziening

4.1 Treasuryparagraaf

De treasuryparagraaf wordt door het college van burgemeester en wethouders in de programmabegroting en de programmarekening opgenomen en – als onderdeel hiervan – aan de raad voorgelegd (conform het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV)). In de treasuryparagraaf wordt gerapporteerd over:

 

  • de uitvoering van het treasurybeleid;

  • algemene ontwikkelingen die van belang zijn voor de beoordeling van het treasurybeleid;

  • de kasgeldlimiet;

  • de renterisiconorm;

  • het schatkistbankieren;

  • de berekening van het EMU-saldo .

Tussentijds wordt door middel van een overzicht van het treasurybeheer in de tussentijdse bestuursrapportages verantwoording afgelegd.

 

4.2 Uitzetting van gelden

Van uitzetting van gelden wordt achteraf mededeling gedaan aan het college van burgemeester en wethouders.

 

4.3 EMU-saldo

Bij de programmabegroting, per kwartaal en bij de programmarekening wordt over het EMU-saldo gerapporteerd aan het CBS (middels de Iv3 rapportages).

TOELICHTING

2. Treasurybeleid

 

Het treasurystatuut van de gemeente Bunschoten heeft tot doel de kwaliteit van de uitvoering van de treasuryfunctie te verhogen, de transparantie van het besluitvormingsproces te verbeteren, het democratische verantwoordingsproces te versterken en de kredietwaardigheid in stand te houden en te bevorderen. In dit kader kan treasury worden gedefinieerd als het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

 

2.1 De treasuryfunctie wordt in een drietal deelfuncties onderscheiden. Dit betreft kasbeheer, het beheer van financieringen en beleggingen en het risicobeheer.

 

  • Kasbeheer kan worden gedefinieerd als het beheer van de geldstromen en de daaruit voortvloeiende saldi en liquiditeitsposities tot één jaar (geldmarkt).

  • Het beheer van financieringen en uitzettingen betreft het beheer van geldstromen langer dan één jaar (kapitaalmarkt). Ook betreft dit het beheer van relaties met financiële instellingen.

  • Risicobeheer kan worden gedefinieerd als alle activiteiten die zich richten op het beheersen van de financiële risico’s te weten het renterisico, kredietrisico, koersrisico, liquiditeitsrisico en valutarisico.

Per deelfunctie worden de doelstellingen geformuleerd. Noodzakelijkerwijze kunnen deze doelstellingen in het treasurystatuut niet anders dan in algemene bewoordingen worden omschreven. Dit is een gevolg van fluctuaties in voor de uitvoering van het treasurybeleid van belang zijnde factoren, zoals geld- en kapitaalmarktrente. De concrete invulling van deze doelstellingen in meetbare eenheden vindt daardoor plaats in de treasuryparagraaf bij de programmabegroting. De algemene doelstelling van het handelen op de geld- en kapitaalmarkt is het tegen minimale kosten aantrekken en uitzetten van alle benodigde en overtollige middelen tegen een aanvaardbaar risico en tegen de algemeen geldende rentevoet voor dergelijke transacties. Dit betekent allereerst dat in het kader van de uitvoering van het treasurybeleid de gemeente zich conformeert aan de geldende marktrente. Deze marktrente is de vertaling van de onderliggende risico’s van de transactie. Immers hoe hoger de risico’s, hoe hoger de daar tegenoverstaande rentevergoeding moet zijn. De gemeente Bunschoten probeert bij haar handelen op de geld- en kapitaalmarkt de risico’s zoveel mogelijk te vermijden c.q. te beperken. Dit heeft tot gevolg dat er genoegen genomen wordt met een lager rendement. De risico’s worden beperkt door strikte eisen te stellen aan de wijze waarop het treasurybeleid moet worden uitgevoerd. Deze eisen staan verwoord in de artikelen 2.2 tot en met 2.8.

 

2.2 Onderdeel van het risicobeheer is het beheren van het renterisico en het koersrisico.

 

Renterisico wordt gedefinieerd als het risico dat in de toekomst de rentelasten van aangetrokken middelen hoger, respectievelijk dat de renteopbrengsten van uitgezette middelen lager zijn dan een bepaald wenselijk geacht niveau.

 

Koersrisico betreft het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat de financiële activa van de organisatie (bijvoorbeeld obligaties) in waarde verminderen door negatieve renteontwikkelingen. Bij beide risico’s is er daarom sprake van risico’s als gevolg van negatieve renteontwikkelingen. Deze risico’s kunnen mede worden beheerst door strikte normen in acht te nemen bij de uitvoering van het treasurybeleid. De normen worden gegeven in de Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido) en betreffen de kasgeldlimiet en de renterisico-norm. Renterisico’s op vlottende schuld worden beperkt door een gemiddelde netto vlottende schuld per kwartaal te accepteren tot maximaal de omvang van de kasgeldlimiet. De netto vlottende schuld kan worden omschreven als het gezamenlijke bedrag van de opgenomen gelden met een rentetypische looptijd van korter dan één jaar verminderd met de contante gelden in kas; de schuld in rekening-courant verminderd met de tegoeden in rekening-courant; de voor een termijn van korter dan één jaar ter bewaring in de kas gestorte gelden van derden.

 

Tot het kasgeld behoort alle vlottende schulden korter dan 1 jaar, de contante gelden in kas, de uitstaande gelden korter dan 1 jaar en de tegoeden / schulden in rekening-courant. Doel van de kasgeldlimiet is het beperken van de renterisico’s op de korte schuld. De korte schuld is bedoeld voor de lopende uitgaven en zodoende is de limiet gekoppeld aan het begrotingstotaal. De kasgeldlimiet is vastgesteld op 8,5% van het totaal van de jaarbegroting bij aanvang van het jaar. De informatie over de kasgeldlimiet wordt opgenomen in de treasuryparagraaf bij de programmabegroting en de programmarekening. Renterisico op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van langer dan één jaar) wordt beperkt door de renterisico-norm. Het renterisico op de vaste schuld betreft de mate waarin het saldo van rentelasten en rentebaten verandert door wijzigingen in het rentepercentage op leningen en uitzettingen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer. De rentetypische looptijd kan worden gedefinieerd als het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de leningsvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding. De renterisico-norm betreft een bedrag ter grootte van 20% van het totaal van de programmabegroting van het openbare lichaam bij aanvang van het jaar. Als de jaarlijkse aflossingen en renteherzieningen worden begrensd tot 20% van de programmabegroting, leidt een rentestijging van 1 procentpunt tot maximaal 0,2 procentpunt hogere rentelasten op de programmabegroting. De renterisiconorm benadrukt het belang van een goede spreiding van de leningenportefeuille en van de renterisico’s. In de Wet Fido wordt ook uitgesproken dat leningen uitsluitend mogen worden aangegaan en verstrekt ten behoeve van de publieke taak. Hieronder vallen o.a. leningen aan (sport)verenigingen. Bovendien dienen deze transacties een prudent karakter te hebben. In het kader van het formuleren van dit treasurystatuut zijn deze twee standpunten vertaald in de doelstellingen, zoals verwoord in artikel 2.1.

 

De percentages van zowel de kasgeldlimiet als de renterisiconorm zijn voor onbepaalde tijd vastgesteld. Zij kunnen worden aangepast als omstandigheden wijzigen. De aanpassing wordt vastgelegd in de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.

 

De toezichthouder i.c. de provincie ziet toe op hantering van de normen en kan zo nodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.2.3 Een ander onderdeel van het risicobeheer is het beheer van het liquiditeitsrisico. Het liquiditeitsrisico kan worden gedefinieerd als het risico dat voortvloeit uit opportuniteitskosten als gevolg van mogelijke wijzigingen in het dagelijks benodigde bedrag aan liquiditeiten. Dit betreft daarom het risico dat op enig moment onvoldoende geld in kas is om de betalingen te kunnen verrichten. Dit risico kan worden beheerst door het opstellen van een meerjarige liquiditeitsprognose en door een voldoende omvang van de door de huisbankier verstrekte rekening-courant faciliteit. De liquiditeitsprognose wordt opgesteld aan de hand van de programmabegroting of indien dit noodzakelijk blijkt op basis van bijstellingen (bijv. in verband met ontwikkelingen in de grondexploitatie). De uitkomst van de liquiditeitsprognose bepaalt het handelen op de geld- en kapitaalmarkt. Middels de in artikel 2.2 opgenomen kasgeldlimiet en renterisiconorm zijn de kaders aangegeven waarbinnen het renterisicobeheer moet plaatsvinden. De rentevisie is een essentieel instrument in het kader van het renterisicobeheer. Centrale vraag bij financiering en uitzettingen is wanneer wordt hiertoe overgegaan en voor welke periode. De keuze hiervoor is afhankelijk van de verwachtingen met betrekking tot de toekomstige renteontwikkelingen en van de mate waarin risico gelopen wil worden. De rentevisie wordt opgesteld met behulp van verkregen informatie van bemiddelaars (banken en/of geldmakelaars) en het volgen van de beursberichten (financiële dagbladen en teletekst ed.).

 

2.4 Decentrale overheden zijn verplicht om hun overtollige middelen aan te houden in de schatkist. Hierop bestaan enkele uitzonderingen. De reden voor de invoering van het verplicht schatkistbankieren is het beheersen van de overheidsschuld en het reduceren van het financiële risico voor decentrale overheden. Door de invoering is het kredietrisico tot een minimum gedaald.

 

2.5.a De in 2.1 geformuleerde beleidsdoelstellingen en de in de overige artikelen geformuleerde kaders en limieten beperken het aantal treasury producten dat is toegestaan. Het is bij de uitvoering van het treasurybeleid bijvoorbeeld niet toegestaan in aandelen c.q. aandelenfondsen te beleggen, tenzij dit wordt gedaan in het kader van de uitoefening van de publieke taak. De treasury producten die wel zijn toegestaan kunnen als volgt worden geformuleerd. Call-geld betreft geld dat op dagbasis wordt uitgezet of aangetrokken. Een deposito betreft het plaatsen van geld bij een toegestane geldnemer voor een periode van één maand tot twee jaar. Het uitzetten of aantrekken van gelden in rekening-courant betreft het voor een onbepaalde periode uitzetten of aantrekken van middelen via een girale rekening bij een bankinstelling. Het verstrekken of aantrekken van geldleningen van of aan derden betreft transacties via de onderhandse markt. Verhandelbaar schuldpapier betreft schuldpapier uitgegeven door banken of instellingen, dat onderhands verhandelbaar is. Certificate of deposit betreffen verhandelbaar schuldpapier door banken voor een looptijd tot twee jaar. Medium term notes betreffen onderhands verhandelbaar schuldpapier van banken en instellingen voor een looptijd langer dan twee jaar. Obligaties kunnen worden gedefinieerd als openbaar verhandelbaar schuldpapier voor een looptijd langer dan twee jaar. Obligaties zijn genoteerd op de Amsterdamse effectenbeurs en daarom openbaar. Rente instrumenten kunnen worden omschreven als financiële instrumenten belichaamd in contracten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waartegen een transactie op een bepaald moment kan of zal plaatsvinden en waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices. Rente instrumenten worden op prudente wijze gebruikt bij het renterisicobeheer van de onderliggende financieringen- en beleggingenportefeuille. Er mag alleen gebruik worden gemaakt van de rente instrumenten, die door het ministerie van financiën zijn toegestaan.

 

2.5.b Het is niet toegestaan uitzettingen met enkel hoofdsomgarantie te hanteren, daar hier het risico bestaat dat een belangrijk rendement misgelopen wordt.

 

Eveneens is het niet toegestaan te beleggen in obligatiefondsen, daar er betwijfeld wordt of een dergelijke belegging Fido-proof is.

 

2.6 De gemeente trekt de benodigde liquiditeiten aan van geldgevers en zet overtollige liquiditeiten uit bij geldnemers. Om geschikte geldgevers en geldnemers te vinden maakt de gemeente onder meer gebruik van tussenpersonen. Bij tussenpersonen betreft het banken en/of geldmakelaars.

 

2.6.a Onderdeel van het risicobeheer is het kredietrisicobeheer of debiteurenrisicobeheer. Kredietrisico kan worden omschreven als de mogelijkheid op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie. Kredietrisico’s worden beperkt door uitsluitend te beleggen bij voldoende kredietwaardige partijen. De kredietwaardigheid van een tegenpartij kan worden beoordeeld middels een drietal indicatoren, te weten het feit of de Nederlandse overheid garant staat voor de verplichtingen van de tegenpartij, de rating van de tegenpartij (een oordeel over de kredietwaardigheid) en de solvabiliteit van de tegenpartij. De solvabiliteitsratio wordt berekend door het aansprakelijke vermogen uit te drukken als percentage van de naar risicograad gewogen activiteiten. Het aansprakelijke vermogen betreft het eigen vermogen plus de reserves plus de achtergestelde leningen.

 

Bij rating onderscheidt men als regel 3 klassen die veelal aangeduid worden met A, B en C, achtereenvolgens aan te duiden als goede, matige en slechte kredietwaardigheid. De ratings zijn verder onder te verdelen in ratings dit geldig zijn voor korte termijn en lange termijn.

 

Openbare lichamen zetten slechts gelden uit en gaan slechts verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten aan:

 

  • Bij financiële ondernemingen die gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER, lidstaten van de Europese Unie uitgebreid met Noorwegen, IJsland en Liechtenstein). Deze lidstaat dient te beschikken over ten minste een AA rating (zeer goede kredietwaardigheid) afgegeven door ten minste twee ratingbureaus. De financiële ondernemingen of de door de financiële ondernemingen uitgegeven waardepapieren dienen te beschikken over ten minste een AA minus rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus. Indien de gelden worden uitgezet of verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten worden aangegaan voor een periode van minder dan 3 maanden dienen de financiële ondernemingen of de door de financiële ondernemingen uitgegeven waardepapieren over ten minste een A rating (goede kredietwaardigheid) te beschikken afgegeven door ten minste twee ratingbureaus;

Tegen waardepapieren waarvoor een solvabiliteitsratio van 0% geldt. De solvabiliteitsratio van 0% is de status die door een bancaire toezichthouder in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte aan het schuldpapier van een onderneming kan worden toegekend. Deze status houdt in dat een bank voor een desbetreffend papier geen (0%) reserves behoeft aan te houden. De status wordt onder meer toegekend aan waardepapier uitgegeven of gegarandeerd door decentrale of centrale overheden. Het is decentrale overheden dus toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten of om te beleggen in waardepapier waaraan een overheidsgarantie is verbonden. Verder schrijft Ruddo voor dat voor projectfinanciering tijdelijke overtollige middelen bij dezelfde financiële onderneming wordt uitgezet waar ook is geleend (artikel 2a, tweede lid).2.6.b Tussenpersonen moeten professioneel zijn en een onberispelijke reputatie hebben. Dit wordt gewaarborgd door de Autoriteit Financiële Markten. Daarom wordt als eis gesteld dat tussenpersonen ingeschreven dienen te staan bij de AFM en tevens vergunning hebben ontvangen om geldmakelaar te zijn.

 

2.6.c Indien op grond van de publieke taak leningen aan derden worden verstrekt, dan worden indien mogelijk zekerheiden of garanties geëist.

 

2.7 Om valutarisico’s formeel volledig uit te sluiten mogen transacties, zoals bedoeld in het financieringsstatuut, alleen plaatsvinden in Euro’s.

 

2.8 Om tarieven te vergelijken wordt voor het uitzetten of aantrekken van gelden bij ten minste 2 partijen een offerte opgevraagd.

 

3. Treasuryorganisatie

 

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke voorwaarden in acht genomen moeten worden bij de uitvoering van het uitzettings- en financieringsbeleid. Eveneens worden de bevoegdheden en verantwoordelijkheden beschreven van de met de uitvoering van het treasurybeleid belaste organen c.q. functionarissen. Ook wordt bepaald welke functionarissen een operationele verantwoordelijkheid hebben bij de uitvoering van het treasurybeleid. De verdeling van de operationele verantwoordelijkheid is de consequentie van de eis dat er bij de inrichting van de treasuryfunctie sprake dient te zijn van een adequaat systeem van functiescheiding. Een adequaat systeem van functiescheiding is een waarborg voor de rechtmatigheid van de in het kader van de uitvoering van het treasurybeleid te verrichten handelingen. Het gaat hierbij primair om het verdelen van de beschikkende, de bewarende (het beheer van de geldstromen), de registrerende en de controlerende functie.

 

3.1 De raad stelt het treasurybeleid vast. De uitvoering van het treasurybeleid is door de raad gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders.

 

3.2.a. Het college van burgemeester en wethouders verleent mandaat (met de mogelijkheid van submandaat) aan de concerncontroller om het uitzettings- en financieringsbeleid uit te voeren. Hierbij worden de uitgangspunten van het treasurystatuut in acht genomen.

 

3.2.b. Er dient een procedurebeschrijving opgesteld te worden voor de uitvoering van de treasuryfunctie. Hierin dient vastgesteld te worden aan welke inhoudelijke eisen de administratie moet voldoen. Tevens dient aangegeven te worden hoe de gewenste functiescheiding gerealiseerd kan worden. Er moet gewaarborgd worden dat de beschikkende en bewarende functie los staan van de uitvoerende functie wat betreft de te verrichten betalingen.

 

3.3 Binnen team Bedrijfsvoering van de gemeente Bunschoten is een medewerker belast met de treasury activiteiten. Deze is verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van het treasurybeleid. Dit houdt in dat de treasurer zorgdraagt voor het kasbeheer, voor het beheer van financieringen en beleggingen en voor het risicobeheer. De treasurer kan niet beschikken. De treasurer dient voordat transacties op de geld- en kapitaalmarkt worden uitgevoerd, eerst overleg te hebben met de concerncontroller c.q. de portefeuillehouder.

 

3.4 De uitzettingen door team Bedrijfsvoering moeten in overeenstemming zijn met het risicoprofiel, zoals in het treasurystatuut is vastgelegd.

 

3.5 Voor het uitzetten van gelden op deposito dient overleg gevoerd te worden met de concerncontroller.

 

3.6.a. In die gevallen dat er sprake is van leningen die niet zijn opgenomen in de begroting, is het noodzakelijk dat er vooraf toestemming door het college van burgemeester en wethouders wordt verleend.

 

b. Het aangaan van financieringen/leningen korter dan 1 jaar < de kasgeldlimiet is gemandateerd aan de concerncontroller.

 

4. Informatievoorziening

 

In hoofdstuk 4 zijn de uitgangspunten opgenomen over de momenten waarop over de uitoefening van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden (zoals opgenomen in hoofdstuk 3) moet worden gerapporteerd. Vanwege het mandateren van de raad aan het college van burgemeester en wethouders en het mandateren van het college van burgemeester en wethouders aan de concerncontroller evenals het verlenen van submandaat aan de treasury-medewerker, is het noodzakelijk dat over de uitoefening van deze bevoegdheden verantwoording wordt afgelegd. De rapportagemomenten zijn dan ook een bepalend uitgangspunt voor de inrichting van de administratieve organisatie. In hoofdstuk 4 van het treasurystatuut worden de benodigde rapportagemomenten verwoord. In dit hoofdstuk wordt niet getracht om tot in detail vast te stellen waarover gerapporteerd moet worden. Dit kan slechts in hoofdlijnen gebeuren, daar anders de inhoud van het financieringsstatuut telkens aangepast dient te worden, wanneer bijvoorbeeld de inrichting van verantwoordingsdocumenten een verandering ondergaat. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer de rijksregelgeving wijzigen noodzaakt, of wanneer de informatiebehoefte verandert. Het uitgangspunt voor de inrichting van de verantwoordingsdocumenten is daarbij – naast het rapporteren van de wettelijke rapportagevereisten – om te voldoen aan de informatiewensen van de gebruiker.

 

4.1 Door middel van de treasuryparagraaf bij de programmabegroting autoriseert de raad het in het begrotingsjaar door het college van burgemeester en wethouders binnen de kaders van het treasurystatuut uit te voeren treasurybeleid. Door middel van een overzicht van het treasurybeheer in de bestuursrapportages stemt de raad in met de wijze waarop in het begrotingsjaar het beleid wordt uitgevoerd. Door middel van de treasuryparagraaf bij de programmarekening stelt de raad de wijze vast waarop in het begrotingsjaar door het college van burgemeester en wethouders het treasurybeleid is uitgevoerd. Binnen de kaders van het treasurystatuut vormt de treasuryparagraaf bestuurlijk daarom het belangrijkste besluitvormende moment. Dit betekent dat aan de treasuryparagraaf belangrijke inhoudelijke eisen gesteld moeten worden. Deze eisen moeten ondermeer de transparantie van het treasurybeleid waarborgen. Qua opzet en indeling moet de treasuryparagraaf in de programmarekening en programmabegroting gelijk zijn. Wel zal het accent van de programmarekening en bestuursrapportages liggen op een verantwoording van het uitgevoerde treasurybeleid. Dit betreft ondermeer een analyse van de verschillen tussen planning en realisatie. Dit kan betekenen dat uit de analyse voorstellen resulteren die een bijsturing van het treasurybeleid inhouden. In de treasuryparagraaf moet worden gerapporteerd over algemene ontwikkelingen welke van belang zijn voor de beoordeling van het treasurybeleid en over de uitvoering van het treasurybeleid. Het in beeld brengen van de algemene ontwikkelingen is van belang aangezien hiermee de omgeving wordt geschetst waarbinnen het treasurybeleid moet worden vormgegeven en uitgevoerd.

 

4.2 Uitzetting in deposito’s voor een periode korter dan 1 jaar vindt plaats na overleg met de treasurer en de concerncontroller.

 

Voor uitzettingen over een periode langer dan 1 jaar wordt vooraf toestemming verleend door de portefeuillehouder.

 

Het college van burgemeester en wethouders wordt 1 x per kwartaal (achteraf) in kennis gesteld van alle uitgevoerde transacties op de geld- en kapitaalmarkt.

 

De gemeenteraad wordt geïnformeerd middels de treasuryparagraaf in de programmabegroting, programmarekening en bestuursrapportages.

 

4.3 Het EMU-saldo is het saldo van de inkomsten en uitgaven van de overheid. Een tekort bij de lokale overheden draagt bij aan een tekort van de gehele overheid. Bij een dreigende overschrijding van de 3%-norm – voor zover veroorzaakt door lokale overheden – kan ingegrepen worden op basis van de Wet Houdbare Overheidsfinanciën (Hof)

Bijlage 1 Begrippenkader

 

ADMINISTRATIEVE ORGANISTIE

Het complex van organisatorische maatregelen dat gericht is op het tot stand brengen en in stand houden van de informatieverzorging in en over de organisatie. De informatievoorziening dient effectief, efficiënt en betrouwbaar te zijn.

AFLOSSINGSSCHEMA

De contractueel overeengekomen tijdstippen voor aflossingen van verstrekte leningen. Hierbij onderscheiden we een aantal schema’s: fixe, lineair, annuïteit en klim.

BELEGGINGSHORIZON

Periode waarover een belegger middelen wenst uit te zetten.

CERTIFCATE OF DEPOSIT

Verhandelbare schuldbekentenis met een looptijd korter dan twee jaar, uitgegeven door een niet-kredietinstelling.

COMMERCIAL PAPER

Verhandelbare schuldbekentenis aan toonder me een looptijd korter dan twee jaar, uitgegeven door een niet-kredietinstelling

COUPONRENTE

De rente die periodiek wordt betaald over de nominale koers (zie ook interest)

DEPOSITO

Niet verhandelbare belegging bij een bank, waarbij een bedrag voor een vaste periode tegen een vast rentepercentage wordt uitgezet.

DERIVATEN

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Deze onderliggende waarden kunnen reële producten zijn zoals grondstoffen, of financiële producten zoals effecten. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om valuta- en renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren.

EFFECTIEF RENDEMENT

De verhouding tussen de couponrente van een obligatie en de beurswaarde van die obligatie.

EXPIRATIEDATUM

Afloopdatum. Dit is de laatste dag waarop het optierecht kan worden uitgeoefend. Deze laatste dag is de zaterdag na de laatste dag van de handel (meestal de derde vrijdag van de expiratiemaand). Hierna is de optie waardeloos.

EXTERNE FINANCIERING

Het aantrekken van middelen uit bronnen die buiten de organisatie liggen.

EXTERNE HEDGING

Het afdekken van renterisico’s door directe sturing in de leningen- en beleggingsportefeuille, of door indirecte sturing in die portefeuilles met behulp van rente-instrumenten als renteswaps, forwards, futures en opties.

FINANCIAL FUTURE

Een financial future is een gestandaardiseerde overeenkomst waarbij de koop en verkoop in de toekomst van een zekere hoeveelheid van een monetair goed is geregeld.

FINANCIERING

Het aantrekken van middelen voor de dekking van vermogensbehoefte.

FINANCIERINGSBEHOEFTE

De behoefte om uit (interne of externe) bronnen vermogen aan te trekken voor de dekking van vermogensbehoefte.

FINANCIERINGSRUIMTE

Het volgens de normen van financiers en/of garanten op enig moment maximaal aan te trekken bedrag aan leningen.

FIXERENDE INSTRUMENTEN

Rente-instrumenten die tot doel hebben het renterisico van een lening of belegging te minimaliseren door toekomstige rentestijging of rentedaling af te dekken.

FORWARD RATE AGREEMENT (FRA)

Een fixerend instrument in de vorm van een termijncontract tussen twee partijen, dat geschikt is voor het afdekken van renterisico’s van leningen of beleggingen op basis van geldmarktrente.

FUTURE

Een fixerend instrument in de vorm van een termijncontract tussen twee partijen, dat geschikt is voor het afdekken van renterisico’s van leningen of beleggingen op basis van kapitaalmarktrente.

GEMIDDELDE LOOPTIJD

De periode waarover een lening, gegeven het aflossingsschema, gemiddeld uitstaat.

INTEREST

De vergoeding die in rekening gebracht wordt voor het tijdelijk beschikbaar stellen van liquiditeiten. De interest wordt veelal uitgedrukt in een percentage van de hoofdsom op jaarbasis.

INTERESTSWAP

Het proces waarbij houders van schulden of vermogenstitels elkaars renteverplichtingen of rentevorderingen ruilen. De schulden of vermogenstitels; leningen of deposito’s luiden in dezelfde valuta. Datgene wat verschilt en waardoor ruil mogelijk wordt zijn de renteclausules op deze schulden of titels.

INTERNE FINANCIERING

Financiering van de vermogensbehoefte door het aanwenden van geldmiddelen die al in de organisatie aanwezig zijn.

LIQUIDITEITSPOSITIE

De mate waarin op korte termijn aan de opeisbare verplichten kan worden voldaan.

LIQUIDITEITSTYPISCHE LOOPTIJD

Totale looptijd van een lening c.q. belegging

MARGE

Verschil tussen de gerealiseerde in- en verkoopkoers.

MATCHING

Het afstemmen van termijnen waarop vermogen is of wordt vastgelegd op termijnen waarop vermogen is of wordt aangetrokken.

MEDITUM TERM NOTE (MTN)

Verhandelbaar schuldbewijs aan toonder, met en minimumlooptijd van twee jaar en een minimum omvang van nominaal € 500.000,00. Maakt onderdeel uit van een medium term note programma en wordt veelal uitgegeven door een bank.

OBLIGATIE

Verhandelbare schuldbekentenis als onderdeel van een obligatielening, uitgegeven door een overheid of bedrijf.

PUBLIEKE MARKT

Markt van gestandaardiseerde vermogenstitels, waar de prijsvorming plaatsvindt door vraag en aanbod van de gezamenlijke kopers en verkopers.

RATING

Kwalificatie betreffende kredietwaardigheid.

RENTECONVERSIE

Tussentijdse aanpassing van de contractuele rente.

RENTESTRUCTUUR

Patroon van onderlinge verschillen in rentepercentage, ontstaan door looptijdverschillen van de verschillende vermogenstitels en door renteverwachtingen.

RENTEVISIE

Toekomstverwachting over de renteontwikkeling, uitgaande van een aantal rentebepalende factoren, op basis waarvan een financierings- en uitzettingsbeleid wordt uitgevoerd.

RISICOSPREIDING (DIVERSIFICATIE)

Het spreiden van vermogen over verschillende soorten vermogenstitels, waardoor vermindering van risico optreedt.

SALDO RENTECOMPENSATIE CIRCUIT

De debet- en creditvalutaire saldi van meerdere rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo; en over dit gecombineerde saldo berekent de bank de te betalen of ontvangen rente. Dit kan alleen als er meerdere rekeningen bij één bank aangehouden worden.

SCHATKISTBANKIEREN

Het aanhouden van publieke middelen bij de Nederlandse Staat

SOLVABILITEIT

De mate waarin een organisatie op lange termijn aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen.

SOLVABILITEITSRATIO

Een verhoudingsgetal dat als hulpmiddel kan dienen bij het verkrijgen van inzicht in de solvabiliteit van een organisatie.

SWAP

Gelijktijdige contante aan-/verkoop en termijnverkoop/-aankoop van een gelijke hoeveelheid currency met dezelfde tegenpartij.

VALUTADATUM

De datum welke bepalend is voor de renteberekening over een saldo op een rekening. Rente wordt vergoed tot de valutadatum waarop het geld van de rekening is afgeboekt vanaf de valutadatum waarop het geld op de rekening wordt bijgeboekt.

VERMOGENSPOSITIE

De verhouding tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen van een organisatie.

VERVALDATUM

De datum per wanneer geleverd/betaald moet worden.

VERVALKALENDER

Overzicht van een leningenportefeuille, waaruit het tijdstip en de omvang van de toekomstige rente- en aflossingsverplichtingen blijkt en ook het tijdstip en de omvang van toekomstige renteconversies en vervolgfinancieringen.

VREEMD VERMOGEN

Het totaal van de door een organisatie aangegane schulden, waarbij tevens een onderscheid naar looptijd wordt gemaakt.