Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ouder-Amstel

Toezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOuder-Amstel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023
CiteertitelToezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen Gemeente Ouder-Amstel 2012, Protocol handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, en de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Ouder-Amstel.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-01-2023nieuwe regeling

15-11-2022

gmb-2023-2648

Tekst van de regeling

Intitulé

Toezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023

Burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de artikelen 1.61 lid 1, 1.65 lid 1 en 4, 1.66 en 1.72 lid 1 Wet kinderopvang;

 

Besluiten:

Het beleid ‘Toezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023’ vast te stellen.

 

Toepassing

Dit beleid is van toepassing op de gemeentelijke inzet om:

 

  • -

    toezicht te houden op de kwaliteit van de kinderopvang;

  • -

    aanvragen tot exploitatie en wijzigingsverzoeken voor kinderopvang af te handelen;

  • -

    te handhaven naar aanleiding van het niet naleven van voorschriften van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving;

Dit beleid is van toepassing op alle dagopvang, gastouderbureaus en gastouderopvang binnen de gemeente Ouder-Amstel.

 

Citeertitel

Dit document wordt aangehaald als ‘Toezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023’.

 

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking in het gemeenteblad.

  • 2.

    Het ‘Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen Gemeente Ouder-Amstel 2012’, Protocol handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ en ‘Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Ouder-Amstel’ komen te vervallen.

  • 3.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Ouder-Amstel’ komen te vervallen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel van 15 november 2022.

 

1 Inleiding

 

Dit stuk gaat over toezicht en handhaving kinderopvang op grond van de Wet kinderopvang (hierna: Wko). Onder kinderopvang wordt hierbij verstaan, het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint (art 1.1 lid 1 Wko).

 

Er zijn diverse soorten kinderopvang, namelijk:

  • -

    kinderdagverblijven;

  • -

    buitenschoolse opvang;

  • -

    gastouderopvang, en;

  • -

    gastouderbureaus

Gastouderbureaus bieden zelf geen opvang maar brengen gastouderopvang tot stand middels het aangaan van een bemiddeling en bieden begeleiding aan gastouderopvang.

 

Een kindercentrum is een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang. (art. 1.1 lid 1 Wko)

 

Wet kinderopvang

In de Wet kinderopvang worden twee zaken geregeld:

  • -

    de financiering van de kosten van de kinderopvang, en;

  • -

    de kwaliteit van de kinderopvang en de toezicht en handhaving daarop.

De kwaliteitseisen zijn nader uitgewerkt in:

  • -

    Besluit kwaliteit kinderopvang;

  • -

    Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang;

  • -

    Regeling Wet kinderopvang;

  • -

    Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang;

  • -

    Regeling aanwijzing certificaten kinderEHBO

  • -

    Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie, en;

  • -

    Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang.

  • -

    Deze wet- en regelgeving vormt het wettelijk kader voor toezicht en handhaving van de kinderopvang.

Ondernemers zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun kindercentrum of gastouderbureau. De gemeente i.c. het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) is belast met het toezicht op de kwaliteit en met de handhaving en sanctionering van overtredingen op het gebied van deze kwaliteit.

Elk jaar stelt het college een jaarverslag omtrent toezicht en handhaving Wko op. Dit jaarverslag wordt aangeboden aan de gemeenteraad en digitaal aangeleverd bij de Inspectie van het Onderwijs.

 

Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)

Nadere eisen voor de voor- en vroegschoolse educatie liggen vast in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en worden door de GGD getoetst binnen het kader van toezicht en handhaving Wko. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie.

 

2 Toezicht kinderopvang

 

In de Wko en bijbehorende besluiten en regelingen staan de basisvoorwaarden waaraan de kinderopvang moet voldoen. Ook het toezicht hierop is in deze wet- en regelgeving geregeld. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe aan dit toezicht in de vorm wordt gegeven. Hierbij is een uitsplitsing gemaakt tussen toezicht op kindercentra (kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang) en gastouderopvang enerzijds en gastouderbureaus anderzijds.

Naast eisen op basis van de Wko, zijn er ook eisen vanuit andere wetgeving zoals bijvoorbeeld brandveiligheid en het Bouwbesluit. Deze liggen niet vast in de Wko; ook toezicht en handhaving hierop vallen niet onder de Wko. In dit stuk wordt alleen toezicht met betrekking tot de Wko beschreven.

Toezicht gebeurt door middel van een inspectie op basis van een toetsingskader. Het resultaat van een inspectie wordt vastgelegd in een inspectierapport dat na de hoor- en wederhoorfase en eventuele zienswijze openbaar wordt. Als uit een inspectierapport blijkt dat overtredingen zijn geconstateerd, kan de gemeente handhavend optreden.

 

2.1 Kindercentra en gastouderbureaus

Er zijn diverse vormen van inspecties. De volgende inspectievormen worden daarbij onderscheiden:

 

Onderzoek voor registratie (OVR)

De houder c.q. ondernemer die van plan is een voorziening voor kinderopvang of een gastouderbureau te starten dient hiertoe bij het college middels een aanvraagformulier een aanvraag in voor registratie in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). De gemeente controleert of de aanvraag volledig is en stuurt deze door naar de GGD met de opdracht ‘onderzoek voor registratie’. De toezichthouder van de GGD meldt middels een inspectierapport aan het college of de exploitatie redelijkerwijs in overeenstemming met de Wko kan plaatsvinden. Een afschrift van het inspectierapport stuurt de GGD naar de houder.

Binnen een termijn van tien weken, na ontvangst van de volledige aanvraag, bericht het college de houder of de opvang locatie wel of niet mag starten. Als de opvang locatie mag starten wordt in dit besluit tevens het uniek registratienummer uit het LRK vermeld.

 

De gemeente overlegt met de GGD als:

  • -

    een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie wordt genomen voordat dit formeel is gemeld;

  • -

    een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie wordt genomen en er nog geen positief besluit van de gemeente is ontvangen;

  • -

    het aantal kindplaatsen is uitgebreid zonder dat dit is gemeld bij de gemeente.

Als het vermoeden bestaat dat het kindercentrum of gastouderbureau niet zal voldoen aan de kwaliteitseisen, genoemd in de Wko, kan een sanctie worden opgelegd of wordt het kindercentrum of gastouderbureau niet opgenomen in het LRK.

 

Streng aan de poort

Vanaf 2017 wordt de werkwijze ‘Streng aan de Poort’ toegepast bij:

een aanvraag om een nieuw kindercentrum te exploiteren;

een aanvraag bij een verhuizing van een geregistreerd kindercentrum naar een ander adres;

een aanvraag om een nieuw gastouderbureau te openen; een aanvraag tot wijziging van de houder.

 

‘Streng aan de Poort’ betekent dat de GGD bij een dergelijk aanvraag het beoogde

kindercentrum of gastouderbureau intensief onderzoekt. Tijdens dit onderzoek dient de

 

houder te laten zien dat zij vanaf het moment van registratie verantwoorde kinderopvang kan bieden doordat zij voldoet aan de kwaliteitseisen uit de Wko en onderliggende wet- en regelgeving. Hierbij wordt de opvanglocatie beoordeeld ingeval het kinderopvang betreft, maar ook het beleid dat uitgevoerd gaat worden. De GGD kijkt bij de beoordeling ook naar de naleving van de kwaliteitseisen bij eventueel andere kindercentra of gastouderbureaus die de houder eerder heeft geëxploiteerd. De houder moet de zaken goed op orde hebben, vóórdat het bezoek plaatsvindt.

 

Flexibel toezicht

Met ingang van 2024 is het voor gemeenten verplicht om flexibel toezicht te houden op de kwaliteitseisen bij dagopvang en gastouderbureaus. Met het flexibel toezicht heeft de gemeente meer ruimte om variatie aan de jaarlijkse inspecties te brengen dan de vooraf verplichte en landelijk bepaalde onderwerpen. Landelijk is vastgesteld dat de periode van 2022 en 2023 wordt gebruikt al ontwikkelperiode voor het flexibel toezicht. Samen met de GGD is de gemeente in 2022 gestart met het flexibel toezicht waarbij het doel is: het bevorderen van veilige en van kwalitatief hoogstaande kinderopvang. Dit doel van de toezichtstaak dient als kapstok voor de invulling waarbij jaarlijks geëvalueerd zal worden voor de komende jaren over de invulling.

 

2.2 Onderzoek na registratie (ONR)

Binnen drie maanden nadat een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie is genomen, voert de GGD een onderzoek na registratie uit. De opdracht hiertoe is door de gemeente aan de GGD verstrekt bij het verzoek tot inspectie van de locatie voor registratie. Het onderzoek na registratie richt zich op dezelfde onderdelen als een reguliere inspectie.

 

2.3 Reguliere inspectie kindercentra en gastouderbureaus

Risicoprofielen

Het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang is vanaf 2012 in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) nog meer risicogestuurd ingezet. Alle GGD-en zijn gaan werken met risicoprofielen. Toezichthouders stellen aan de hand van een landelijk risicoprofiel van iedere locatie een risicoprofiel op. Bij het opstellen van het profiel wordt vanuit het opgebouwde inspectie- en handhavingsverleden nagegaan of er een verhoogde kans bestaat op niet-naleving van de kwaliteitseisen. De uitkomsten worden hiermee dus gebruikt voor het bepalen van de vorm en mate van een volgende inspectie. Het risicoprofiel is daarmee geen inspectierapport. Een inspectie met bijbehorend inspectierapport geeft een oordeel over de kwaliteit op een bepaald moment. Dit geldt niet voor de uitkomst van het risicoprofiel. Aan een inspectierapport is eventueel een handhavingsadvies aan de gemeente gekoppeld. Aan het risicoprofiel is alleen de vorm en mate van inspectie gekoppeld.

 

Inspectiecyclus

Jaarlijks vindt toezicht plaats op alle kindercentra locaties en gastouderbureaus. Op basis van het opgestelde risicoprofiel werkt de toezichthouder de benodigde inspectieactiviteit voor de locatie uit. Dit gebeurt binnen de kaders van de gemeentelijke afspraken met de GGD. De toezichthouder stelt de omvang, diepgang, frequentie en type van het onderzoek vast. Dit leidt tot een inspectie op maat voor iedere opvang locatie.

 

Het bepalen van de inspectieactiviteit is een voortdurend proces zonder start of eindpunt. Een inspectie levert namelijk veel informatie op die van invloed kan zijn op de risico- inschatting. In de perioden tussen de locatie-inspectie kan het risicoprofiel en daarmee de inspectieactiviteit bijgesteld worden als daarvoor aanleiding is. Bijvoorbeeld na melding van een klacht of signaal of omdat een handhavingsmaatregel van de gemeente niet tot verbetering bij de opvanglocatie heft geleid. Uiteraard vindt ook positieve bijstelling plaats, bijvoorbeeld wanneer lijkt, dat er wél verbetering is opgetreden en overtredingen zijn opgelost.

 

2.4 Nader onderzoek

Naar aanleiding van het inspectierapport kan het college de houder een sanctie opleggen. Het kan hierbij gaan om een informeel middel, zoals een waarschuwing; een op herstel gericht handhavingsmiddel, zoals een herstelactie of het kan gaan om een bestraffende sanctie. Als een herstellende sanctie is opgelegd en gebleken is, dat de houder binnen de gestelde termijn daarop heeft gereageerd, stelt de gemeente de GGD hiervan in kennis. Indien noodzakelijk geeft de gemeente de GGD-opdracht tot het uitvoeren van een nader onderzoek. De GGD bepaalt aan de hand van deze opdracht in overleg met de gemeente of een inspectiebezoek noodzakelijk is of dat volstaan kan worden met een papieren controle (documentenonderzoek). Ook als de houder niet heeft gereageerd op de opgelegde sanctie kan de gemeente de GGD-opdracht geven tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Met dit nader onderzoek wordt gecontroleerd of de houder de geconstateerde overtredingen ondanks het uitblijven van een reactie afdoende heeft opgelost. Afhankelijk van de urgentie en aard van de overtreding(en) kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd. Een houder kan en mag de gemeente (niet de GGD) verzoeken opdracht te geven tot een nader onderzoek om de tekortkomingen opnieuw te beoordelen

 

2.5 Incidenteel onderzoek

Naar aanleiding van een melding over onvoldoende kwaliteit, klachten van derden of berichten uit de media kan de GGD incidenteel onderzoek verrichten. Afhankelijk van de urgentie en aard van de melding of klacht kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek vindt echter pas plaats nádat de GGD hiervoor een schriftelijke opdracht van de gemeente heeft ontvangen. De uitkomst van een dergelijk onderzoek zal door de GGD via een inspectierapport zowel aan de gemeente als aan de direct betrokkene(n) (houder en/of klager) meegedeeld worden. Ook kan de GGD op de hoogte raken of gebracht worden van niet-geregistreerde kinderopvang. Na overleg met de gemeente en na ontvangst van een schriftelijke opdracht, vindt onderzoek plaats door de GGD.

 

2.6 Wijzigingen

Een houder is verplicht alle wijzigingen direct door te geven aan het college. Het college is verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het LRK. In overleg met de GGD wordt bepaald of de wijzigingen kunnen worden doorgevoerd in het LRK dan wel aanleiding geven tot een inspectie. Wijzigingen zonder rechtsgevolg, bijvoorbeeld het wijzigen van het e- mailadres, kunnen zonder overleg met de GGD in het LRK worden doorgevoerd.

2.6.1 Houderwijziging

Een kindercentrum of gastouderbureau dat wordt overgenomen, is veelal al in exploitatie en er worden kinderen opgevangen/bemiddeld.

Het is voor de continuïteit daarom van groot belang dat de oude en nieuwe eigenaar samen een overname goed regelen. Een houderwijziging wordt ingediend middels een door de rijksoverheid vastgesteld wijzigingsformulier. Deze formulieren zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl.

 

De gemeente Ouder-Amstel hanteert de volgende uitgangspunten bij een overname:

  • -

    Een overname moet worden behandeld als een nieuwe aanvraag. Dat betekent dat ook bij een overname streng wordt getoetst. Naleving van de kwaliteitseisen bij andere kinderopvangvoorzieningen en de handhavingshistorie van de nieuwe houder wordt meegewogen.

  • -

    De nieuwe houder heeft redelijkerwijs tijd nodig om eventuele bestaande tekortkomingen op te heffen. Daar wordt rekening mee gehouden.

2.6.2 Verhuizing

Wanneer een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang verhuist moet dit in behandeling worden genomen als zijnde een nieuwe aanvraag.

 

Bij de gemeente wordt ingediend:

  • -

    Voor de oude kinderopvangvoorziening een wijzigingsverzoek tot intrekken toestemming exploitatie (uitschrijving). Hierbij moet de aanvrager op het wijzigingsformulier vermelden dat het een verhuizing betreft.

  • -

    Voor de nieuwe kinderopvangvoorziening een aanvraag tot exploitatie (inschrijving).

Wanneer een gastouderbureau (GOB) verhuist, geldt een andere procedure. Wettelijk is vastgelegd dat een GOB geen nieuwe aanvraag tot exploitatie hoeft in te dienen wanneer het adres van een GOB wijzigt.

 

Bij de gemeente wordt ingediend:

  • -

    Een wijzigingsverzoek tot wijziging van het vestigingsadres

Indien de verhuizing naar een andere gemeente is, moet het wijzigingsverzoek gestuurd worden naar de huidige gemeente van vestiging. Deze stuurt het verzoek door (na verwerking in het LRK), waarna de beoogde gemeente van vestiging een besluit zal nemen over het verzoek. Die gemeente kan de GGD-vragen advies uit te brengen over het verzoek alvorens dat besluit te nemen.

 

2.7 Inspecties gastouderopvang

Vanaf 2010 moeten ook gastouders geïnspecteerd worden en moeten zij geregisterd worden in het LRK. Om dit toezicht beter te laten aansluiten bij de verantwoordelijkheid van het gastouderbureau controleert de GGD vanaf 2012 jaarlijks een selectie van gastouders. Deze steekproef1 bedraagt minimaal 5% van het totaal aantal gastoudervoorzieningen in de gemeente. Vanaf 2023 is de minimale percentage aan steekproef 50% van het aantal geregisterde gastoudervoorzieningen.

 

2.8 Inspectie gastouders

Bij een nieuwe aanvraag voor een voorzieningen voor gastouderopvang wordt geen onderscheid gemaakt tussen de gastouderlocatie en de vraagouder locatie. Dit betekent, dat bij een nieuwe aanvraag voor opname in het LRK een inspectie wordt gevoerd op het volledige toetsingskaders, ook als de opvang plaatsvindt in de woning van de vraagouder. Voorafgaan aan deze inspectie controleert de gemeente of de aanvraag volledig is.

 

2.9 Voorziening niet in exploitatie

Als op een geregistreerde voorziening geen opvang meer wordt geboden dan wordt deze voorziening uit het LRK uitgeschreven. Dit gebeurt op grond van artikel 8, lid 1a, van het Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang. Aan een uitschrijving uit het register gaat altijd een voornemen tot uitschrijving vooraf. De houder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een zienswijze te dienen op de voorgenomen uitschrijving.

 

Wanneer bij een gastouderopvang sprake is van tijdelijke onderbreking (bijvoorbeeld door ziekte of zwangerschap van de gastouder), waarbij een duidelijk perspectief is op het binnen afzienbare tijd hervatten van de opvang, kan de registratie gehandhaafd blijven. Dit is ter beoordeling aan de gemeente.

 

2.10 Herstelaanbod

De gemeente en de GGD werken met de werkwijze herstelaanbod. Door te werken met herstelaanbod verwacht de gemeente dat een overtreding sneller beëindigd wordt. Dit komt de kwaliteit van de kinderopvang ten goede en de gemeente hoeft minder handhaving in te zetten.

 

Een herstelaanbod is het aanbod van de toezichthouder aan de houder om binnen de door de toezichthouder gestelde tijd een geconstateerde overtreding te herstellen. Dit gebeurt vóórdat het conceptrapport wordt opgesteld.

 

Elke overtreding kan in aanmerking komen voor herstelaanbod. De toezichthouder beoordeelt of de aard en omstandigheid zich leent voor herstelaanbod. De periode tot herstel is maximaal 4 weken. De toezichthouder schrijft in het inspectierapport het verloop van het aanbod. De houder is niet verplicht om van het aanbod gebruik te maken.

 

2.11 Schriftelijk bevel

Indien de toezichthouder tijdens een onderzoek een situatie tegenkomt waarin het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder zelf ingrijpen. Dit gebeurt met ene schriftelijk bevel. Dit bevel heeft een geldigheidsduur van 7 (zeven) dagen. In het bevel geeft de toezichthouder aan wat de overtreding(en) is/zijn en welke actie de houder moet ondernemen en binnen welke termijn dit dient te gebeuren.

 

De toezichthouder informeert de gemeente over het opgelegde schriftelijk bevel. Hierdoor is de gemeente tijdig op de hoogte om eventueel vervolgstappen (zoals verlening van het schriftelijk bevel) te nemen.

3 Handhaving kinderopvang

 

De kwaliteitseisen waaraan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau of gastouderopvang moet voldoen worden geregeld in de Wko en bijbehorende wetgeving zoals genoemd in hoofdstuk 1. De beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Ouder- Amstel (bijlage 1) en het afwegingsoverzicht (bijlage 4) geven hieraan verder vorm.

 

Handhaving is maatwerk en wordt, met het beleid ‘Toezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023’ als uitgangspunt, in elke situatie apart afgewogen. Proportionaliteit is daarbij van belang. Hierdoor zijn niet automatisch alle hierna genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding. Telkens wordt afgewogen of toepassing in dit geval proportioneel is. Het college kan in alle gevallen gemotiveerd afwijken van het GGD-advies.

 

3.1 Sancties

Binnen de handhaving worden twee verschillende typen sancties onderscheiden, te weten herstellende en bestraffende sancties. Beide bestaan naast elkaar en kunnen daarom tegelijkertijd worden opgelegd. De verschillende sancties worden nader beschreven in bijlage 1 onder ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Ouder-Amstel’ en in bijlage 2 onder de algemene toelichting. Hieronder volgt een korte opsomming van de verschillende sancties.

 

Herstellende sancties

Het college kan op grond van de Wko en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de volgende herstellende sancties opleggen:

  • -

    schriftelijke aanwijzing;

  • -

    last onder dwangsom

  • -

    last onder bestuursdwang;

  • -

    exploitatieverbod, en;

  • -

    verwijdering uit het LRK.

De GGD kan bij constatering van een ernstige overtreding een herstellende sanctie opleggen, namelijk een schriftelijk bevel.

Het schriftelijk bevel is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD- toezichthouder direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. De toezichthouder geeft een bevel indien zij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. In geval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet sprake van zijn. De inzet van dit middel wordt door de toezichthouder bepaald en niet door het college. Daarom wordt deze sanctie niet nader genoemd.

 

Bestraffende sancties

Op grond van de Wko kan het college als bestraffende sanctie opleggen: bestuurlijke boete.

 

3.2 Overige handhavingsacties

De gemeente kan ervoor kiezen om bij de start van het handhavingstraject gebruik te maken van een schriftelijke waarschuwing, die wel onderdeel is van het handhavingstraject meer geen juridische gevolgen heeft.

 

Schriftelijke waarschuwing

Bij lichte overtredingen kan de gemeente ervoor kiezen om voorafgaan aan het opleggen van een sanctie een schriftelijke waarschuwing te even aan de houder. Hierin wordt de houder erop gewezen, dat een overtreding is geconstateerd en wordt hij verzocht deze overtreding binnen een gestelde termijn te herstellen. Over het algemeen kan gesteld worden, dat een gemeente bij lichte overtredingen eerder gebruik zal maken van een schriftelijke waarschuwing dan bij zwaardere of herhaalde overtredingen.

 

3.3 Handhaving na herstelaanbod

Wanneer er herstelaanbod heeft plaatsgevonden, kan dit van invloed zijn op de handhaving die de gemeente inzet op de overtredingen die primair door de toezichthouder geconstateerd zijn. Wanneer het herstelaanbod niet gedaan is, of wanneer de houder het niet aangenomen heeft, wordt dit niet gezien als verzwarende omstandigheid voor de handhaving.

Na herstelaanbod heeft de toezichthouder geconstateerd dat de overtreding is verholpen. Bij bepaalde overtredingen is er gezien de aard van de overtreding meer risico op herhaling dan bij nadere overtredingen. Daarom zal de gemeente in deze gevallen ook (herstellend) handhaven ter voorkoming van herhaling.

Als de overtreding na herstelaanbod niet (volledig) is opgelost, handhaaft de gemeente in principe conform het reguliere handhavingsbeleid.

4 Inwerkingtreding en communicatie

 

Het beleid ‘Toezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023’ wordt na vaststelling

door het college bekend gemaakt via publicatie in het (elektronisch) gemeenteblad.

 

Het beleid ‘Toezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023’ treedt in werking op

de dag na bekendmaking in het gemeenteblad.

 

Met de inwerkingtreding van dit beleid ‘Toezicht en handhaving kinderopvang Ouder- Amstel 2023’ komt het ‘Protocol handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ en ‘Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen Gemeente Ouder-Amstel 2012’ en ‘Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Ouder- Amstel’ te vervallen.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel van 15 november 2022.

 

De houders van kinderopvangvoorzieningen in de gemeente Ouder-Amstel worden per e- mail op de hoogte gebracht van het aangepaste beleid en beleidsregels.

5 Slotbepalingen

 

Onder bijzondere omstandigheden kan het college gemotiveerd afwijken van dit beleid.

 

Dit beleid wordt aangehaald als ‘Toezicht en handhaving kinderopvang Ouder-Amstel 2023’ en treden in werking op de dag van bekendmaking in de gemeente Ouder-Amstel.

Bijlage 1 Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Ouder-Amstel

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 – Toepassing

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de toezicht en handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regels.

 

Artikel 2- Kwaliteitseisen

  • 1.

    De kwaliteitseisen waaraan voldaan moet worden, staan genoemd in de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving. Ze worden tevens expliciet in het door de toezichthouder opgestelde rapport genoemd.

  • 2.

    De toezichthouder kinderopvang onderzoekt de naleving van deze kwaliteiten en legt de bevindingen vast in een inspectierapport.

  • 3.

    In deze Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Ouder-Amstel wordt uitgegaan van deze kwaliteitseisen.

  • 4.

    In het afwegingsoverzicht dat als bijlage aan deze beleidsregels is toegevoegd worden voor de prioritering, de hoogte van de bestuurlijke boete en de hoogte van de last onder dwangsom per domein de kwaliteitseis geclusterd weergegeven.

Artikel 3 – Vormen van sanctioneren

Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:

  • a.

    informeel middel zoals een waarschuwing;

  • b.

    op herstel gericht handhavingsmiddel zoals een herstelsanctie;

  • c.

    bestraffende sanctie.

Hoofdstuk 2 Herstellend traject

Artikel 4 – Herstelsancties

  • 1.

    Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseiesen van de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving, start het college in beginsel een handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(en) en voorkoming van herhaling hiervan.

  • 2.

    Bij het uitvoeren van het herstellend traject hanteert het college de volgende stappen:

  • Stap 1: aanwijzing

  • Stap 2: last onder dwangsom/ last onder bestuursdwang Stap 3: exploitatieverbod

  • Stap 4: intrekken van de toestemming tot exploitatie en verwijdering van de registratie uit het landelijk register kinderopvang

  • 3.

    Indien de overtreding of de handhavingsgeschiedenis op deze overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen van herstellend traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.

  • 4.

    De duur van de hersteltermijn wordt afgeleid uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. Indien de overtreding hiertoe aanleiding geeft kan het college besluiten de hersteltermijn te wijzigen.

  • 5.

    De hersteltermijn voor het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag maximaal 2 weken, m.u.v. personen in het personenregister.

Artikel 5 – Verwijdering registratie

Indien het ingezette traject tot herstel niet heeft geleid tot beëindiging van de overtreding(en) kan overgegaan worden tot het intrekken van de toestemming tot exploitatie en verwijdering van de registratie uit het landelijk register kinderopvang (stap4). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie geschiedt door middel van een beschikking overeenkomstig artikel 1.46, lid 5 en 6 Wet kinderopvang. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het landelijk register kinderopvang.

 

Hoofdstuk 3 Bestraffend traject

Artikel 6 – Bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete

  • 1

    Indien de houder een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 van de Wet kinderopvang of een vordering tot medewerking als bedoel in artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66 van de voormelde wet kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste €45.000, -.

  • 2.

    Bij een bestraffend traject bestraffen we de overtreding. Het gaat hierbij niet om het herstel van de overtreding. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid van de Wet kinderopvang).

  • 3.

    Bij het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete spelen prioriteit van de overtreding, het verloop van het hersteltraject en de handhavingsgeschiedenis een rol.

  • 4.

    Een bestuurlijke boete kan separaat aan een hersteltraject worden opgelegd.

Artikel 7 – Hoogte bestuurlijke boete

  • 1.

    Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72 lid 1 van de Wet kinderopvang wordt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is opgenomen in het als bijlage toegevoegde afwegingsoverzicht als uitganspunt genomen.

  • 2.

    Het onder het eerste lid genoemde boetebedrag wordt opgelegd per overtreden voorwaarde zoals opgenomen in het desbetreffende domein.

  • 3.

    In afwijking van hetgeen onder het eerste lid is vermeld, geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang, dat het boetebedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht met 0.5 wordt vermenigvuldigd. Dit met uitzondering van de specifiek op gastouders betrekking hebbende boetebedragen.

Artikel 8 – Recidive/verzwaring

Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van:

  • 1.

    1,5 maal het onder artikel 7 bepaalde boetebedrag indien een door een bestuurlijke boete te handhaven overtreding plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere overtreding van dezelfde wettelijk norm heeft plaatsgevonden waarvoor eveneens een bestuurlijke boete was opgelegd;

  • 2.

    2 maal het onder artikel 7 bepaalde boetebedrag indien er sprake is van een derde of volgende overtreding van dezelfde wettelijke norm binnen een periode van twee jaar nadat de daaraan voorafgaande overtreding zich heeft voorgedaan waarvoor eveneens een bestuurlijke boete was opgelegd.

Artikel 9 – Matiging

  • 1.

    Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen, indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat op grond van:

    • a.

      de ernst van de overtreding;

    • b.

      de mate van verwijtbaarheid;

    • c.

      de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, of;

    • d.

      de omstandigheden waarin de overtreder verkeert,

    • e.

      boeteoplegging volgens deze beleidsregels onevenredig is.

  • 2.

    Van een situatie als bedoeld in het vorige lid kan in beginsel slechts sprake zijn, indien sprake is van bijzondere omstandigheden waarin bij de vaststelling van deze Beleidsregels niet is voorzien.

 

Artikel 10 – Samenloop

De totale boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekend boetebedragen.

 

Hoofdstuk 4 Uitzonderingssituatie

Artikel 11 – Afwijking van hersteltermijnen

Van de hersteltermijnen in artikel 4, vierde lid, kan gemotiveerd worden afgeweken door het college.

Bijlage 2 Algemene toelichting

 

Hoofdstuk 2 Herstellend traject

In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden:

 

Stap 1: aanwijzing (artikel 1.64, lid , Wet kinderopvang)

Het college van burgemeester en wethouderhouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens de artikelen 1.47 lid 1 en 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.

 

  • 1.

    In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is voor alle overtredingen 6 weken, met uitzondering van de verklaring omtrent het gedrag. Hiervoor geldt een hersteltermijn van 2 weken.

  • 2.

    Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel aan de GGD-opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.

Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, lid 2 Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)

De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.

 

De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.

  • 1.

    Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.

  • 2.

    Een last onder dwangsom kan meerdere keren worden opgelegd voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend handhavingstraject te zetten.

  • 3.

    De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden of om deze beëindigd te houden.

Een dwangsom kan worden opgelegd:

  • -

    Als bedrag ineens.

    In dat geval wordt er na de begunstigingstermijn eenmalig beoordeeld of wel of niet aan de opgelegde last is voldaan en of de dwangsom dus wel of niet is verbeurd.

  • -

    Per constatering van een overtreding.

    Hierbij wordt na de hersteltermijn de dwangsom verbeurd elke keer wanneer (door of namens de gemeente) geconstateerd wordt dat de houder de last overtreedt. Er wordt in dit geval wel een maximumbedrag aan gekoppeld, welke in het besluit is opgenomen.

  • -

    Per periode dat de last wordt overtreden.

    Hierbij wordt na de hersteltermijn per in het besluit aangegeven periode beoordeeld of wel of niet aan de last is voldaan en of deze derhalve is verbeurt of niet. Ook deze vorm is aan een maximum bedrag verbonden. Deze wordt ook in het besluit genoemd. Deze vorm van de last onder dwangsom wordt bij zogenaamde voortdurende overtredingen opgelegd. Dat zijn overtredingen die onafgebroken gedurende een langere periode aanhouden, zoals dat bijvoorbeeld bij een beleidsdocument het geval kan zijn.

Het betalen van de dwangsom kan voorkomen worden door tijdig herstellen en hersteld houden van de overtreding.

 

De houder waaraan een last onder dwangsom is opgelegd, kan, indien een jaar nadat de last van kracht is geworden geen overtreding van de betreffende kwaliteitseis is geconstateerd, verzoeken om de last op te heffen.

 

Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.55 Wet kinderopvang)

Bij een exploitatieverbod verbiedt de gemeente de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel vanwege de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen.

 

De gemeente kan een houder in de volgende gevallen een exploitatie verbod op leggen:

  • 1.

    Zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt (en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is);

  • 2.

    als een kindcentrum, gastouderbureau of gastouderopvang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen voldoet.

Bij het exploitatieverbod stelt de gemeente een maximale termijn. Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing heeft opgevolgd, dient hij de gemeente daarover schriftelijk te berichten. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. De gemeente kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wko en onderliggende regelgeving. Hierna informeert de gemeente de houder of het verbod nog blijft gelden.

 

Indien bij het verstrijken van de gestelde termijn de kwaliteitseisen niet voldoende worden nageleefd, volgt het besluit tot intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ook zelf verzoeken de gemeente de gegeven toestemming tot exploitatie in te trekken.

 

Stap 4: Intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en verwijderen van de registatie uit het landleijk register kinderopvang (artikel 1.47a, lid 2 Wet kinderopvang en artikel 8, lid 1a Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenalndse kinderopvang)

In het kader van handhaving kan het college de toestemming tot exploitatie intrekken en de registratie van een voorziening verwijderen uit het landelijk register kinderopvang. Dit kan het college in de volgende gevallen:

  • 1.

    indien is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert;

  • 2.

    indien uit een GGD-inspectie of anderzins is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 Wet kinderopvang gegeven voorschriften;

  • 3.

    indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de kinderopvangvoorziening niet daadwerkelijk is aangevangen.

Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is een uiterste handhavingsmiddel. De gemeente zal in de basis een zo licht mogelijk handhavingsmiddel inzetten om het doel (herstel) te bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie vanwege het niet of niet langer voldoen aan de wettelijke voorschriften wordt ingezet wanneer eerder ingezette handhavingsmiddelen zoals een aanwijzing, last onder dwangsom of een exploitatieverbod niet het beoogde (blijvende) herstellende effect hebben.

 

Wanneer de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, wordt de voorziening uit het Landelijk Register Kinderopvang verwijderd. Dit betekent dat er geen sprake meer is van kinderopvang in de zin van de wet. Er mag geen opvang of bemiddeling meer plaatsvinden. Voortzetten van exploitatie leidt tot niet gemelde opvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten. De gemeente publiceert het intrekken van de toestemming tot exploitatie en de uitschrijving uit het LRK in de gemeenteberichten (niet wanneer dit een voorziening voor gastouderopvang betreft).

 

Hoofdstuk 3 Bestraffend traject (bestuurlijke boete)

Een bestuurlijke boete bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. Een boete kan gelijktijdig opgelegd worden met een aanwijzing, een last onder dwangsom of een exploitatieverbod.

 

Een boete is onvoorwaardelijk en moet altijd worden betaald. Het is, in tegenstelling tot de andere hierboven behandelde maatregelen, een punitieve (bestraffende) sanctie. De boete verschilt daarin van de dwangsom. Bij de dwangsom kan het betalen van het bedrag namelijk worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij de boete is dat niet het geval.

 

Een boete kan door de gemeente worden opgelegd bij:

  • -

    Het overtreden van de kwaliteitseisen uit de Wet kinderopvang en aanverwante regelgeving;

  • -

    Het niet opvolgen van een bevel of aanwijzing;

  • -

    Niet meewerken aan een verzoek van een toezichthouder of het bewust verkeerd informeren van een toezichthouder;

  • -

    Het starten van de exploitatie, voor de datum van ingang van de toestemming tot exploitatie.

  • -

    Het niet tijdig melden van wijzigingen van de in het LRK geregistreerde gegevens;

  • -

    Het overtreden van een exploitatieverbod.

Hoogte van een boete en grootte van de organisatie

De Wet kinderopvang geeft de gemeente de bevoegdheid om voor een overtreding/ het niet naleven van een kwaliteitseis uit de Wko een boete op te leggen van maximaal

€45.000. Voor de hoogte van boetes zijn in het afwegingsoverzicht normbedragen opgesteld.

Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving. De gemeente hanteert daarom vier categorieën waar de boetebedragen op worden afgestemd:

  • 1.

    Grote organisaties: een totale capaciteit van meer dan 150 kindplaatsen/ bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • 2.

    Middelgrote organisaties: een totale capaciteit van 51 tot en met 150 kindplaatsen/ bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • 3.

    Kleine organisaties: een totale capaciteit van minder dan 51 kindplaatsen/ bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • 4.

    Voorzieningen voor gastouderopvang.

Ad 1. Voor een grote organisatie geldt het volledige normbedrag zoals opgenomen in het afwegingsmodel handhaving.

Ad 2. Voor een middelgrote organisatie is twee derde van het normbedrag de richtlijn. Ad 3. Voor een kleine organisatie is dat één derde deel.

Ad 4. Voor voorzieningen voor gastouderopvang is dat één vijfde deel van het normbedrag. Dit geldt niét voor die voorwaarden in het afwegingsmodel waar specifiek gastouder staat vermeld. Daar is de hoogte van de som al afgestemd op deze voorziening.

 

Bij de bepaling van de grootte van de organisatie is de registratie in het LRK op het moment van begaan van de overtreding het uitgangspunt. Hierbij wordt over gemeentegrenzen heen gekeken.

 

Na bepaling van de categorie en het bijbehorende normbedrag kan er een verlaging of verhoging van het bedrag van toepassing zijn, afhankelijk de ernst van het feit de verwijtbaarheid of de omstandigheden van het geval, de eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden.

 

De gemeente kan de bestuurlijke boete verhogen wanneer hier aanleiding toe is. Hier is sprake van onder meer door recidive door:

Herhaling van dezelfde overtreding op dezelfde voorziening binnen drie jaar; Een overtreding binnen hetzelfde domein binnen twee jaar;

Een overtreding van de kwaliteitseisen bij een van de vestigingen van de houder binnen de gemeente binnen een periode van twee jaar.

Bijlage 3 Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 2

De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang voldaan moet worden staan in de wet -en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.

 

Artikel 3

In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd. Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging. Naast de bestraffende sanctie (i.c. een bestuurlijke boete) kan ook een herstelsanctie worden opgelegd.

 

Artikel 4

Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de Algemene toelichting op hoofdstuk 2 Herstellend traject.

 

Artikel 5

Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of gastouderopvang, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang wordt de gegeven toestemming tot exploitatie door middel van een beschikking ingetrokken en wordt de registratie uit het landelijk register kinderopvang verwijderd. Dit, omdat uitsluitend kinderopvangvoorzieningen die aan de definitie voldoen worden geregistreerd en geëxploiteerdd mogen worden. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet.

 

Artikel 6

  • 1.

    Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is.

  • 2.

    De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van overtredingen met een hoge prioriteit maakt het college eerder gebruik van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen dan bij overtredingen met een gemiddelde of lage prioriteit. Ook speelt bij de overweging tot het opleggen van een bestuurlijke boete mee, of de houder aantoonbaar inspanningen verricht om de overtreding op te heffen. Tot slot speelt een rol, welke overtredingen in het verleden zijn geconstateerd en in welke mate inspanningen zijn verricht om deze overtredingen op te lossen. Uit het afwegingsoverzicht blijkt, dat het college ook een bestuurlijke boete kan opleggen bij overtreding van een norm zoals genoemd onder ‘overige overtredingen. Deze overige overtredingen betreffen:

    • o

      het niet melden van wijzigingen als bedoeld in de artikelen 1.47 van de Wet kinderopvang,

    • o

      de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht,

    • o

      het exploiteren in strijd met artikel 1.45 van de Wet kinderopvang

    • o

      het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in artikel 1.65 van de Wet kinderopvang en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 van Wet kinderopvang.

Artikel 7

  • 1.

    In de Wet kinderopvang is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag naar aanleiding van een specifieke overtreding.

Voor overtreding van de kwaliteitseis geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lage(re) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.

 

Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wet kinderopvang neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling

 

Prioritering

Boetebedrag

Hoog

€ 1.000,- tot € 8.000,-

Gemiddeld

€ 750,- tot € 3.000,-

Laag

Maximaal tot € 1.500,-

 

Uitzonderingen hierop zijn:

  • -

    In geval van overtreding van de artikelen 1.66, en 1.45 Wet kinderopvang is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.

  • -

    Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit, strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van de ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”. Het boetebdrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.

 

  • 2.

    Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.

 

Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.

 

Artikel 8 Recidive/verzwaring

  • 1.

    Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring. In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepeleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.

  • 2.

    Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 (twee) maal het in het afwegingvoerzicht opgenomen boetebedrag.

Artikel 9 Matiging

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 10 Samenloop

Dit artikel spreekt voor zicht.

 

Artikel 11 Afwijking van hersteltermijnen

Van de hersteltermijnen, zoals genoemd in artikel 4, vijfde lid, van de Beleidregels kan worden afgeweken. Indien de houder wel zichtbaar inspanningen pleegt om de overtreding(en) op te heffen maar hier, door niet hem te wijten externe omstandigheden, meer tijd voor nodig heeft, kan de termijn worden verbreed. Hier kan in beginsel slechts sprake van zijn in bijzondere omstandigheden.

Bijlage 4 Afwegingsoverzicht

 

Dagopvang/ buitenschoolse opvang/ gastouderopvang/ gastouderbureau

 

Diversen mbtnaleving, registratie en wijzigingen

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom per constatering2

Niet voldoen aan de definitie van kinderopvang, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau.

N.v.t, intrekken toestemming tot exploitatie

is aan de orde.

n.v.t.

n.v.t.

Start exploitatie voor ontvangst toestemming college3  of voor de datum waarop college bepaald heeft dat exploitatie mag aanvangen.

n.v.t.

Gelijk aan bedrag boete 4e categorie (2019: €

20.750)

€ 20.7504

Houder geeft wijziging van in het LRK opgenomen gegevens later door / niet door terwijl dit zou moeten gebeuren zodra de houder bekend is met deze wijziging.

2 maanden

€ 2.000

€ 2.000

Niet nakomen van een vordering tot medewerking van de toezichthouder.

n.v.t.

Gelijk aan bedrag boete 2e categorie (2019: €

4.150)

Gelijk aan bedrag boete 2e categorie

Niet opvolgen van een aanwijzing / bevel.

2 weken

€ 4.000

n.v.t.

Niet opvolgen van exploitatieverbod gegeven opgelegd op grond van art. 1.66 Wko.

n.v.t.

€ 20.750

n.v.t.

Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 167 Wet op het primair onderwijs.

n.v.t.

€ 4.000

n.v.t

 

Praktijk / uitvoering

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom per

constatering

De houder biedt geen verantwoorde opvang.

2 weken

€ 8.000

GO: € 2.000

€ 8.000

GO: € 2.000

Het gastouderbureau voldoet niet aan zijn zorgplicht

2 weken

€ 4.000

€ 4.000

De houder voldoet niet aan zijn informatieplicht.

2 maanden

€ 1.000

€ 1.000

 

Praktijk / uitvoering

De houder zorgter niet voordat conform het beleid gehandeld wordt

2 weken

€ 2.000

€ 2.000

De houder voldoet niet aan de eisen gesteld aan veilige en gezonde kinderopvang5 .

2 weken

€ 3.000

GO: € 500

€ 3.000

GO: € 500

De houder voldoet niet aan de eisen mbt formatie en/of kwalificatie.

2 weken

€ 5.000

GO: € 200

€ 5.000

GO: € 200

De houder voldoet niet aan de eisen mbt stabiliteit

(GO: groepsgrootte).

2 weken

€ 3.000

GO: € 300

€ 3.000

GO: € 300

De houdervoldoet niet aan de eisen mbt

de VOG’s en het personenregister

kinderopvang.

2 weken

€ 3.000

GO: € 500

€ 3.000

GO: € 500

De houder voldoetniet aan de eis mbt de voertaal, taaleis VE en de taaleis BSO..

2 weken

€ 3.000

(voertaal)

€ 1.500

(overige)

GO: € 200

€ 2.000

GO: € 200

De binnen- en buitenspeelruimtes voldoen niet aan de eisen.

De VGO voldoet niet aan de eisen.

2 weken

€ 2.000

GO: € 200

€ 2.000

GO: € 200

De houder voldoet niet aan het ouderadviesrecht / klachtrecht.

2 maanden (OC)

6 maanden (klachtr.)

€ 1.000

€ 1.000

De houder van het gastouderbureau voert

aantoonbaar de kassiersfunctie en/of de verplicht gestelde gesprekken niet uit.

2 weken

€ 3.000

€ 3.000

De houder voldoetniet aan de uren norm voor VE

2 weken

€ 2.000

€ 2.000

 

 

Documenten

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom

De houder heeft beleidsdocumenten die onvolledig zijn en/of niet alle verplicht te beschrijven onderwerpen bevatten en/of niet actueel zijn.

2 maanden

€ 3.000 voor het ontbreken van het

document

€ 750 voor iedere(sub)eis waaraan niet is voldaan

€ 3.000 het ontbreken van het document

€ 750 voor ieder(e) (sub)eis waaraan niet is voldaan

De administratie van de houder bevat niet alle verplicht op te nemen documenten en/of is op verzoek van de toezichthouder

niet onverwijld te raadplegen.

2 maanden

€ 3.000

per

ontbrekend document

€ 3.000

per

ontbrekend document

 

Documenten

De houder gebruikt geen VE programma dat voldoet aan de eisen

2 maanden

€ 1.000

€ 1.000

 


1

Hierbij kan gedacht worden aan gastouders die ingeschreven staan bij meerdere gastouderbureaus of gastouders waarbij eerder overtredingen zijn geconstateerd.

2

Voor alle op te leggen lasten onder dwangsom geldt dat de uiteindelijk hoogte van het bedrag berekend wordt op de wijze zoals opgenomen in het handhavingsbeleid.

3

Overtreding van art. 1.45 en 1.46 Wko is een misdrijf conform art. 1 lid 2 Wet op de economische delicten. College zal eerst aangifte

hiervan doen bij het OM, indien het OM aangeeft niet te vervolgen of de bestraffing aan het college over te laten, volgt oplegging van een boete maximaal gelijk aan de boete zoals genoemd in de Wet op de economische delicten.

4

Betreft een preventieve last onder dwangsom

5

Met uitzondering van het niet handelen conform beleid, dat valt onder “houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld

wordt”