Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veendam

Subsidieregeling Peuteropvang en Voorschoolse Educatie gemeente Veendam 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeendam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieregeling Peuteropvang en Voorschoolse Educatie gemeente Veendam 2021
CiteertitelSubsidieregeling Peuteropvang en Voorschoolse Educatie gemeente Veendam 2021
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023Subsidieregeling Peuteropvang en Voorschoolse Educatie gemeente Veendam 2021

29-11-2022

gmb-2022-581357

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieregeling Peuteropvang en Voorschoolse Educatie gemeente Veendam 2021

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • a.

    “ASV”: Algemene Subsidieverordening gemeente Veendam 2012

  • b.

    “BSN”: het Burgerservicenummer is een uniek persoonsnummer dat iedereen krijgt die ingeschreven staat in de Basis Registratie Personen (BRP);

  • c.

    “Doelgroeppeuters”: peuters die in aanmerking komen voor VE, op indicatie van JGZ;

  • d.

    “College”: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam

  • e.

    “Gemeente”: de gemeente Veendam;

  • f.

    “Houder”: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en met die onderneming een peuteropvanglocatie exploiteert die staat vermeld in het LRK;

  • g.

    “Inkomensverklaring”: een recente officiële verklaring (voorheen IB60) van de Belastingdienst met daarop de inkomensgegevens van de ouder(s)/verzorger(s) in een bepaald belastingjaar

  • h.

    “JGZ”: Jeugdgezondheidszorg

  • i.

    “Kinderopvang”: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint (zie artikel 1.1 Wkkp);

  • j.

    “Kinderopvangtoeslag”: de tegemoetkoming van het Rijk, uitgekeerd via de Belastingdienst aan ouders, bedoeld als bijdrage in de kosten voor in het LRK geregistreerde kinderopvang;

  • k.

    “LRK”: Landelijk Register Kinderopvang; het register waarin kinderopvangvoorzieningen zijn opgenomen die voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen;

  • l.

    “Ouderbijdrage”: inkomensafhankelijke vergoeding die de ouders betalen aan de houder;

  • m.

    “Ouders”: ouder(s) of verzorger(s) van de peuter;

  • n.

    “Peuteropvanglocatie”: voorschoolse voorziening met uitsluitend peuterplaatsen en VE-peuterplaatsen;

  • o.

    “Peuterplaats”: plaats voor peuters vanaf 2 jaar tot het moment dat de peuter naar de basisschool uitstroomt. De peuter maakt van 2,5 tot 4-jarige leeftijd op tenminste twee verschillende dagen, gedurende maximaal 960 uren in anderhalf jaar, gebruik van de peuterplaats. De gemaakte VE-uren van 2 tot 2,5-jarige leeftijd worden niet meegerekend onder deze urennorm;

  • p.

    “Voorschoolse voorziening”: kinderdagverblijven die zijn geregistreerd in het LRK als VE-gecertificeerd binnen de gemeente Veendam;

  • q.

    “VE”: voorschoolse educatie; het aanbod voor kinderen van 2 tot 4 jaar, waarbij aan de hand van een VE-programma, op gestructureerde en samenhangende wijze activiteiten worden aangeboden gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

  • r.

    “VVE”: voor- en vroegschoolse educatie; het aanbod voor kinderen tot en met groep 2 van de basisschool, waarbij aan de hand van een VVE-programma, op gestructureerde en samenhangende wijze activiteiten worden aangeboden gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

  • s.

    “VE-jaarbedrag”: een vergoeding in de vorm van een jaarbedrag aan de houder voor de extra (personele) inzet voor een bezette VE- peuterplaats

  • t.

    “VE-peuterplaats”: plaats voor doelgroeppeuters vanaf 2 jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter naar de basisschool uitstroomt.

  • u.

    “VE-programma”: een voorschools programma waarin op een gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd van kinderen op het gebied van rekenen, taal, motoriek, en sociaal- emotionele ontwikkeling.

  •  

Artikel 2 Toepassingsbereik subsidieregeling

De Algemene Subsidieverordening gemeente Veendam 2012 is van toepassing op subsidies die op basis van deze regeling worden verstrekt.

 

Artikel 3 De subsidieaanvraag

  • 1.

    Subsidieaanvragen dienen uitsluitend schriftelijk voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, te worden ingediend door houders die met een kinderdagverblijf staan vermeld in de gemeente Veendam in het LRK met de toekenning van “Voorschoolse educatie”.

  • 2.

    De aanvraag dient te worden gedaan op basis van een reële inschatting van het aantal bezette (VE-) peuterplaatsen en de te factureren ouderbijdragen.

  • 3.

    Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld format.

 

Artikel 4 De grondslag voor de subsidie

  • 1.

    Het college hanteert als maximum te vergoeden uurtarief het landelijk maximum uurtarief van de kinderopvangtoeslagregeling en volgt de jaarlijkse indexering aangegeven door het ministerie van SZW.

  • 2.

    Het college hanteert voor het VE-jaarbedrag de jaarlijkse indexering van het maximumuurtarief van de kinderopvangtoeslag

  • 3.

    De inkomensafhankelijke ouderbijdrage is gebaseerd op het door de kinderopvangaanbieder gehanteerde uurtarief en de (gecomprimeerde) VNG-adviestabel ouderbijdrage peuterwerk.

  • 4.

    De grondslag voor de subsidie is het werkelijk aantal peuters en het werkelijk aantal contracturen dat gebruik wordt gemaakt van een (VE-) peuterplaats. Naar rato van de plaatsingsperiode per (doelgroep) peuter, berekent het college de subsidiebedragen als volgt:

    • a.

      Per bezette peuterplaats voor ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag minimaal 260 uren en maximaal 440 uren per jaar, vermenigvuldigd met het door de aanbieder gehanteerd uurtarief en minus de over deze uren in rekening gebrachte ouderbijdrage. Het subsidiebedrag per uur is nooit hoger dan het door het college vastgestelde maximum uurtarief.

    • b.

      per doelgroeppeuter op een VE-peuterplaats, voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag maximaal 660 uren per jaar, vermenigvuldigd met het door de kinderopvangaanbieder gehanteerde uurtarief en minus de in rekening gebrachte ouderbijdrage over 260- 320 uren per jaar. Het subsidiebedrag is nooit hoger dan het door het college vastgestelde maximum uurtarief.

    • c.

      per doelgroeppeuter op een VE- peuterplaats voor ouders met recht op kinderopvangtoeslag minimaal 320 en maximaal 340 uren per jaar, vermenigvuldigd met het door de kinderopvangaanbieder gehanteerde uurtarief. Het subsidiebedrag per uur is nooit hoger dan het door het college vastgestelde maximum uurtarief. Over deze uren vragen ouders geen kinderopvangtoeslag aan. De doelgroeppeuter maakt naast deze uren nog tenminste 260 uren per jaar gebruik van de VE-peuterplaats.

    • d.

      per doelgroeppeuter een forfaitair jaarbedrag voor de extra bijkomende werkzaamheden voor de pedagogisch beleidsmedewerker in de VE, ongeacht of de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. De pedagogisch beleidsmedewerker dient ingezet te worden ten behoeve van de kwaliteit van het aanbod van voorschoolse educatie, voor de norm van 10 uur per doelgroeppeuter per locatie per jaar. Deze norm is een rekenregel; het is dus niet zo dat de werkzaamheden van de pedagogisch beleidsmedewerker één op één zijn terug te brengen op 10 uur per doelgroepkind. Het totaal aantal voorgeschreven uren per locatie mag door de opvangorganisatie naar eigen inzicht worden ingezet, zolang de inzet gericht is op kwaliteitsverbetering van de beroepskrachten en het aanbod van de VE op de groepen waar doelgroepkinderen aan deelnemen.

    • e.

      per geplaatste doelgroeppeuter een VE-jaarbedrag, ongeacht of de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Indien een doelgroeppeuter de VE-peuterplaats niet het gehele jaar bezet, wordt het VE- jaarbedrag naar rato verstrekt.

  • 5.

    Houders innen zelf de ouderbijdragen en zijn verantwoordelijk voor het risico van niet-betalers.

 

Artikel 5 Verdeelcriteria

De subsidieverlening voor (VE )peuterplaatsen geschiedt volgens verdeelcriteria. Deze zijn in volgorde van prioriteit:

  • I.

    Aanvragen van houders voor een locatie waarvoor deze houder in het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar subsidie heeft ontvangen, voor maximaal het totaal aantal peuters dat op 1 oktober in het voorafgaande jaar geplaatst was.

  • II.

    Aanvragen voor uitbreiding van (VE-)peuterplaatsen op locaties, waarvoor houders in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar reeds subsidie hebben ontvangen.

  • III.

    Aanvragen voor locaties, waarvoor houders in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar geen subsidie hebben ontvangen en gesitueerd zijn in de een van de ‘kernen’ van de gemeente Veendam.

  • IV.

    Overige aanvragen.

 

Artikel 6 Weigeringsgronden

In aanvulling op de Algemene Subsidieverordening gemeente Veendam 2012 kan de subsidie worden geweigerd indien:

  • a.

    voor één van locaties van de houder in de gemeente Veendam vanaf het moment van subsidieaanvraag tot het moment van subsidieverlening een bestuursrechtelijke handhavingsprocedure voor het kinderopvangaanbod van kracht is of wordt;

  • b.

    het uurtarief voor ouders die een beroep doen op kinderopvangtoeslag hoger is dan het uurtarief dat door het college is vastgesteld als maximum tarief voor te subsidiëren peuterplaatsen;

  • c.

    het uurtarief voor ouders die een beroep doen op de kinderopvangtoeslag lager is dan het uurtarief dat houder hanteert voor de subsidieaanvraag voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag voor dezelfde (VE-)peuterplaats.

 

Artikel 7 Verlening van de subsidie

De beschikking van de subsidieverlening voor peuterplaatsen, VE-peuterplaatsen en de VE-jaarbedragen bevat in ieder geval:

  • a.

    de soort opvang waarvoor de subsidie wordt gegeven;

  • b.

    de periode en het aantal peuterplaatsen waarvoor de subsidie wordt gegeven;

  • c.

    de verplichtingen waaraan de aanvrager moet voldoen;

  • d.

    de wijze waarop de subsidie wordt betaald;

  • e.

    de wijze waarop de subsidie wordt vastgesteld.

 

Artikel 8 Bijzondere verplichtingen betreffende de houder

Na de subsidieverlening dient de houder te voldoen aan de navolgende verplichtingen:

  • a.

    de houder verleent doelgroeppeuters voorrang bij de plaatsing van peuters op beschikbaar gekomen peuterplaatsen;

  • b.

    de houder geeft peuters die woonachtig zijn in de gemeente Veendam voorrang bij plaatsing van peuters op beschikbaar gekomen peuterplaatsen;

  • c.

    de inkomensafhankelijke ouderbijdrage is gebaseerd op het door de kinderopvangaanbieder gehanteerde uurtarief en de (gecomprimeerde) VNG-tabel van de kinderopvangtoeslag

  • d.

    voor het bepalen van de hoogte van het inkomen worden de meest recente Inkomensverklaringen gebruikt van beide ouders, bij eenoudergezin van de ouder. Bij sterke afwijking van het inkomen of wanneer ouders geen Inkomensverklaringen kunnen overleggen, kan gebruik worden gemaakt van aanvullende documenten zoals een salarisstrook, uitkeringsspecificatie, werkgeversverklaring, verklaring van schuldsanering etc. Uit de documenten dient te blijken dat het inkomen structureel is, en in ieder geval geldt voor de maand voorafgaand aan plaatsing;

  • e.

    de houder verschaft op verzoek informatie aan het college, de Inspectie van het Onderwijs, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of aan andere door het college aangewezen instanties;

  • f.

    de houder overlegt een financiële verantwoording over de eerste 6 maanden van het jaar waarover subsidie is verleend, voor 1 augustus van datzelfde jaar. Voor de verantwoording wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld format;

  • g.

    de houder overlegt zowel de inhoudelijke als de financiële verantwoording van de subsidie voor 1 mei volgend op het jaar waarvoor de subsidie geldt. De verantwoording van de ouderbijdragen maakt hier deel van uit. Voor de eindverantwoording wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld format;

  • h.

    de houder voldoet aan alle relevante wettelijke voorschriften die buiten deze subsidieregeling van toepassing zijn;

  • i.

    houder levert op maandbasis informatie aan het college met betrekking tot het aantal geplaatste peuters (uitgesplitst naar doelgroep, niet-doelgroep en ouders met en zonder kinderopvangtoeslag) en de gefactureerde ouderbijdragen voor ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag;

  • j.

    onverminderd de bepalingen in de ASV beschikt de houder over onderliggende gegevens en kan deze indien gewenst, binnen een redelijke termijn beschikbaar stellen aan het college. Het gaat daarbij onder meer om:

    • I.

      een door de ouders ondertekend contract met daarin de namen, adres(sen) en BSN van ouders;

    • II.

      naam, geboortedatum en BSN van de peuters waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • III.

      een ‘Verklaring geen recht op Kinderopvangtoeslag’ en een Inkomensverklaring van de niet-werkende ouder, voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag;

    • IV.

      inkomensgegevens van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag middels recente Inkomensverklaringen of een kopie van de definitieve aanslag van de inkomstenbelasting van het voorgaande jaar;

    • V.

      indien het gaat om een doelgroeppeuter op een VE-peuterplaats: een bewijs van indicatiestelling voor VE van het Consultatiebureau Jeugd Gezondheidszorg.

  • k.

    Indien er wel recht op toeslag is maar geen 8 uur per week omdat er te weinig uren gewerkt wordt, kan er gebruik gemaakt worden van een gesubsidieerde peuterplaats en hoeft er voor een deel van die plaats geen kinderopvangtoeslag te worden aangevraagd. Ouders zullen wel met bewijsstukken moeten kunnen onderbouwen dat er onvoldoende recht op kinderopvangtoeslag is. De houder kan op basis van het aantal gewerkte uren nagaan of er onvoldoende recht op kinderopvangtoeslag is om een gesubsidieerde peuterplaats in te zetten.

 

Artikel 9 Bijzondere bepalingen en verplichtingen betreffende de inhoud

Het aanbod voldoet aan de volgende verplichtingen:

 

  • 1.

    Groepssamenstelling

  • Het aanbod vindt plaats in gemengde groepen van doelgroep- en niet doelgroeppeuters.

  • Het aanbod vindt plaats in peutergroepen met alleen kinderen van 2-4 jaar.

  • Er is sprake van een VE-aanbod op alle groepen (ongeacht of er doelgroeppeuters aanwezig zijn) middels een VE-programma

  •  

    • 1.

      VE en opbrengstgericht werken

  • Voor alle doelgroeppeuters vindt een persoonlijke/warme overdracht plaats naar de basisschool. Daarbij wordt gewerkt met het gemeentelijke overdrachtsformulier.

  • Er wordt aantoonbaar gewerkt met een kindvolgsysteem voor alle geplaatste peuters, om de ontwikkeling te volgen op de domeinen sociaal-emotioneel, taal/geletterdheid, rekenen en motoriek.

  • Er wordt opbrengstgericht gewerkt, waarbij het aanbod aantoonbaar wordt aangepast aan de ontwikkeling van de individuele peuter.

  • Er is sprake van een aantoonbare samenwerking met het Centrum voor Jeugd en Gezin ten aanzien van de werving en toeleiding van doelgroeppeuters.

  •  

  • 4.

    Personeel

  • Alle pedagogisch medewerk(st)ers zijn opgeleid en gecertificeerd in een VE-programma waarmee wordt gewerkt op de locatie en gecertificeerd voor het werken met het kindvolgsysyteem. Invalkrachten voldoen aan de landelijke richtlijnen. Nieuw personeel dat structureel op een groep wordt ingezet moet de VE- en opleiding kindvolgsysteem binnen 1 jaar na de eerste werkdag hebben afgerond. Zowel een medewerker in opleiding als een ongeschoolde invalkracht werken altijd naast een geschoolde medewerker.

  • Alle Pedagogisch Medewerkers voldoen aan de taaleis 3F voor mondelinge taalvaardigheid en lezen.

  • De pedagogisch beleidsmedewerker heeft een HBO- werk- en denkniveau, gelijk aan de eisen zoals gesteld in de Wet IKK en zoals ze gesteld zijn in de CAO Kinderopvang. Een MBO4-diploma aangevuld met een opleiding uit de ‘Branche erkende Scholing voor pedagogisch beleidsmedewerker/coach’ is ook mogelijk.

  •  

  • 5.

    Pedagogisch Beleidsplan

  • I.

    De organisatie beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zoals omschreven in Artikel 3 van het Besluit Kwaliteit Kinderopvang, de volgende punten;

  • De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de voor het kindcentrum kenmerkende visie op voorschoolse educatie in het aanbod van activiteiten.

  • De wijze waarop de ontwikkeling van het jonge kind wordt gestimuleerd, in bijzonder op de gebieden taal-, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling.

  • De wijze waarop de ontwikkeling van kinderen wordt gevolgd en de wijze waarop het educatieve aanbod hierop wordt afgestemd.

  • De wijze waarop de pedagogisch beleidsmedewerker zijn/haar activiteiten inzet ten behoeve van de kwaliteit van VE en de coaching/scholing van pedagogisch medewerkers. Dit dient vast te worden gelegd in een opleidingsplan.

  •  

  • 6.

    Ouders

  • II.

    Er is een jaarlijks geactualiseerd ouderwerkplan, met een beschrijving van de doelstellingen op het gebied van ouderbetrokkenheid en tenminste

  • de resultaten van de ouderscan waarmee inzicht is verkregen in de ouderpopulatie;

  • de wijze waarop ouders worden geactiveerd om ontwikkeling stimulerende activiteiten met hun kinderen thuis te ondernemen;

  • de wijze waarop ouders minimaal drie keer per jaar op locatie worden betrokken bij de VE-activiteiten.

  •  

  • 7.

    Interne kwaliteitszorg

  • III.

    Er vindt jaarlijks een evaluatie plaats van de resultaten van het VE-aanbod. Deze evaluatie vindt samen met de gemeente plaats op basis van de informatie uit het kindvolgsysteem. De resultaten worden per houder vertaald naar verbeterpunten.

  •  

  • 8.

    Samenwerking onderwijs

  • IV.

    Er is sprake van een aantoonbare samenwerking met tenminste één basisschool, vastgelegd in een document met samenwerkingsafspraken. Hierin zijn tenminste de volgende afspraken vastgelegd:

  • welke maatregelen worden getroffen voor een soepele overgang voor de peuters naar de kleutergroep;

  • het periodieke overleg tussen pedagogisch medewerkers en de leerkrachten van groep 1 en 2 over de pedagogische aanpak; of vastgestelde overlegstructuur

  • afspraken over het gezamenlijke ouderbeleid.

  • V.

    De samenwerkingsafspraken moeten uiterlijk op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar zijn vastgelegd en door beide partijen zijn ondertekend.

  •  

  • 9.

    Zorgstructuur

  • VI.

    Houder zorgt voor vastgestelde zorgstructuur welke aansluit op de gemeentelijke zorgroute.

  •  

  • 10.

    Er is geen sprake van een opgelegde sanctie aan de houder met betrekking tot het kinderopvangaanbod binnen de gemeente.

 

Artikel 10 Vaststelling van de subsidie

De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van het daadwerkelijke gebruik van peuterplaatsen en VE-peuterplaatsen.

  • 1.

    Daartoe registreert de aanbieder de volgende gegevens:

  • a.

    het aantal geplaatste doelgroeppeuters, uitgesplitst naar ouders met -en zonder recht op kinderopvangtoeslag;

  • b.

    het aantal geplaatste niet-doelgroeppeuters, uitgesplitst naar ouders met en zonder recht op kinderopvangtoeslag;

  • c.

    het gemiddeld aantal uren dat doelgroeppeuters en peuters per geplaatste maand (of deel van de maand) gebruik maken van de peuteropvang gedurende de subsidieperiode, uitgesplitst naar doelgroep- en niet-doelgroeppeuters en naar ouders met -en zonder kinderopvangtoeslag;

  • d.

    de gefactureerde ouderbijdragen per (doelgroep)peuter.

  •  

  • 2.

    De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van het werkelijk aantal kinderen dat gedurende een jaar of een gedeelte van het jaar gebruik heeft gemaakt van de peuterplaatsen en VE-peuterplaatsen, het geldende uurtarief en het aantal uren dat per peuter gebruik is gemaakt. De gefactureerde ouderbijdragen worden hierop in mindering gebracht.

  • Het is toegestaan de werkelijke invulling van de plekken voor doelgroeppeuters en niet-doelgroeppeuters, ten opzichte van de aantallen genoemd in de subsidieaanvraag, gedurende de subsidieperiode aan te passen aan de vraag van ouders. Het vastgestelde subsidiebedrag kan echter nooit hoger worden dan het eerder verleende subsidiebedrag.

  • Daarnaast wordt er, om tot vaststelling te komen, een inhoudelijke verantwoording verwacht met daarin de activiteiten en evaluatieresultaten met betrekking tot:

  • De groepssamenstelling

  • VE en opbrengstgericht werken

  • Pedagogisch Beleidsplan

  • Personeel

  • Ouderbetrokkenheid

  • Interne kwaliteitszorg

  • Samenwerking onderwijs

  • Zorgstructuur

 

Artikel 11 Slotbepalingen

  • 1.

    Het college kan altijd in bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen in deze regeling of de strikte toepassing hiervan versoepelen.

  • 2.

    De Subsidieregeling Peuteropvang en Voorschoolse Educatie (VE) gemeente Veendam 2021, vastgesteld op 29 december 2020, wordt aangepast.

  • 3.

    Aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze subsidieregeling worden afgedaan volgens de bepalingen van de Subsidieregeling Peuteropvang en Voorschoolse Educatie (VE) gemeente Veendam.

  • 4.

    Deze aangepaste regeling treedt, na bekendmaking, in werking op 1 januari 2023.

  • 5.

    Deze regeling wordt aangehaald als: ‘Subsidieregeling Peuteropvang en Voorschoolse Educatie gemeente Veendam 2021’

 

Ondertekening

 

 

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders d.d. 29 november 2022,

Burgemeester en wethouders van Veendam,

Burgemeester

B.H.M. Link

Secretaris

A. Castelein