Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Ronde Venen

Beleidsregels Terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2023, Gemeente De Ronde Venen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Ronde Venen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2023, Gemeente De Ronde Venen
CiteertitelBeleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente De Ronde Venen 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 54 van de Wet werk en bijstand
  3. artikel 58 van de Participatiewet
  4. artikel 62i van de Wet werk en bijstand
  5. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  6. artikel 17a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  7. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  8. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  9. artikel 27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  10. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  11. artikel 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  12. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  13. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  14. artikel 17a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  15. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  16. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  17. artikel 27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  18. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  19. artikel 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  20. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  21. artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
  22. artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
  23. artikel 59 van de Participatiewet
  24. artikel 60 van de Participatiewet
  25. artikel 61 van de Wet werk en bijstand
  26. artikel 62 van de Wet werk en bijstand
  27. artikel 62a van de Wet werk en bijstand
  28. artikel 62b van de Participatiewet
  29. artikel 62c van de Wet werk en bijstand
  30. artikel 62d van de Wet werk en bijstand
  31. artikel 62e van de Participatiewet
  32. artikel 62f van de Wet werk en bijstand
  33. artikel 62g van de Wet werk en bijstand
  34. artikel 62h van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-02-2024hoofdstuk 5, 6, artikel 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, toelichting

16-01-2024

gmb-2024-50690

08-09-202302-02-2024artikel, 11, 25, 26, toelichting

22-08-2023

gmb-2023-381954

01-01-202308-09-2023nieuwe regeling

20-12-2022

gmb-2022-580076

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2023, Gemeente De Ronde Venen

In deze beleidsregels wordt geregeld hoe de gemeente De Ronde Venen uitvoering geeft aan de wettelijke bevoegdheid tot het terugvorderen van te veel of ten onrechte verstrekte uitkeringen op grond van de Participatiewet (Pw), de Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandige (IOAZ). Tevens wordt er beschreven hoe de gemeente De Ronde Venen uitvoering geeft aan de wettelijke bevoegdheid tot het verhalen van bovengenoemde uitkeringsgelden op derden.

 

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente De Ronde Venen

 

Gelet op:

 

  • Het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • Artikelen 54, 58 tot en met 62i van de Participatiewet;

  • Artikelen 17,17a, 25, 26, 27, 28, 30 en 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • Artikelen 17,17a, 25, 26, 27, 28, 30 en 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandigen (IOAZ);

  • En artikel 30c, tweede en derde lid, c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi);

  • Overwegende dat het noodzakelijk is, om met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) aanvullende regels te geven over het terugvorderen en verhalen van uitkering of inkomensvoorziening, zie kamerbrief 33.207

besluit vast te stellen:

 

Beleidsregels Terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Gemeente De Ronde Venen 2023

 

Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Pw: de Participatiewet;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • e.

      Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen;

    • f.

      Msnp: minnelijke schuldsanering natuurlijke personen;

    • g.

      college: College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente De Ronde Venen;

    • h.

      belanghebbende: degene van wie wordt teruggevorderd, danwel degene op wie wordt verhaald;

    • i.

      onderhoudsplichtige: een persoon die verplicht is om geld te betalen voor het levensonderhoud van zijn of haar kind(eren) en/ of ex-partner. Deze persoon kan een inwoner zijn van de gemeente De Ronde Venen of elders wonen (in Nederland of in het buitenland);

    • j.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Pw en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • k.

      leenbijstand: Een lening die het college verstrekt aan de inwoner op grond van artikel 48 lid 2 Participatiewet;

    • l.

      inlichtingenplicht; verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Pw, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI;

    • m.

      verwijtbare vordering: een vordering die het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht;

    • n.

      niet verwijtbare vordering; vorderingen die zijn ontstaan zonder dat het de schuld is van de uitkeringsgerechtigde;

    • o.

      volledige kwijtschelding: de inwoner hoeft (het restant van) de vordering niet terug te betalen;

    • p.

      gedeeltelijke kwijtschelding: de inwoner hoeft een deel van de vordering niet meer terug te betalen. Het deel dat niet wordt kwijtgescholden moet de inwoners wel nog terugbetalen;

    • q.

      bevoegdheid: het recht om een bepaalde actie uit te voeren;

    • r.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen. Het college is verplicht om de loonbelasting en premies volksverzekeringen in te houden op de uitkering. Dit staat in de Wet op de loonbelasting 1964;

    • s.

      dringende redenen: reden die inhoudt dat in bijzondere gevallen, voor de inwoner een individuele afweging zal worden gemaakt.

    • t.

      terugvordering: door het college ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering of lening die wordt teruggevorderd op basis van een terugvorderingsbesluit;

    • u.

      Verhaal: verhaal van bijstand op een onderhoudsplichtige in het kader van de wettelijke onderhoudsplicht of op grond van artikel 62f van de Pw;

    • v.

      beslagvrije voet: beslagvrije voet zoals bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze beleidsregels betrekking hebben en de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek;

Hoofdstuk 1 Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Artikel 1 Herziening of intrekking

Het college is bevoegd om het recht op uitkering te herzien of in te trekken, indien de uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verleend, zoals neergelegd in artikel 54 lid 3 en 4 van de Pw en ook artikel 17 en 17a IOAW en IOAZ;

Artikel 2 Terugvordering

  • 1.

    Het college vordert het te veel of ten onrechte verstrekte terug conform artikelen 58 tot en met 62i van de Pw alsmede artikelen 25 juncto, 26, 27, 28, 30 en 31 van de IOAW en IOAZ;

  • 2.

    Het college is bevoegd om de vordering te bruteren als de ten onrechte of teveel verstrekte uitkering niet meer in het lopende kalenderjaar kan worden teruggevorderd;

  • 3.

    Het college vordert verstrekte leenbijstand terug indien belanghebbende zich niet houdt aan de vastgestelde betalingstermijn op grond van artikel 58 lid 2 sub b Pw.

Artikel 3 afzien van terugvorderen en invorderen

  • 1.

    In afwijking van artikel 2 lid 1 besluit het college af te zien van terugvordering als het college niet snel genoeg reageert op een signaal (pas ná 6 maanden) en het college kon weten dat er te veel of ten onrechte uitkering aan die inwoner is betaald. Als ná die 6 maanden toch nog uitkering is betaald aan belanghebbende, hoeft hij of zij dat niet meer terug te betalen. Onder een signaal wordt verstaan: relevante informatie/ gegevens waaruit het college kan afleiden dat er sprake is van een fout, waardoor ten onrechte of te veel uitkering wordt betaald.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing als belanghebbende met opzet geen informatie heeft doorgegeven aan het college, waarbij de verzwegen informatie wel relevant is voor het vaststellen van het recht op uitkering (schending inlichtingenplicht).

  • 3.

    Het college is bevoegd om bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening, intrekking, terugvordering of brutering.

  • 4.

    Het college ziet geheel af van terugvordering indien- na verrekening met het gereserveerde vakantietoeslag of een nabetaling van de uitkering of inkomensvoorziening- het (nog) terug te vorderen bedrag lager is dan € 100,00 én er geen sprake is van verwijtbaar gedrag van belanghebbende.

  • 5.

    Het college ziet af van invordering als incasso van de vordering vijf jaar lang niet mogelijk was en het niet de verwachting is, dat belanghebbende in de toekomst (binnen 2 jaar) zal kunnen betalen, de vordering niet is ontstaan door verwijtbaarheid en de kosten van de invordering niet opwegen tegen de opbrengsten ervan.

Hoofdstuk 2 Terugvordering en invordering

Artikel 4 verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1.

    Indien mogelijk dient belanghebbende de vordering in één keer af te lossen uit inkomen dan wel vermogen.

  • 2.

    Indien aflossing niet in één keer mogelijk is, vindt de aflossing van de vordering in maandelijkse termijnen plaats. Uitgangspunt voor de berekening van de hoogte van de maandelijkse aflossing is een betaling van 5% van het inkomen of van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    Het aflossingsbedrag wordt in de beschikking genoemd. Het is een opgelegde verplichting om te betalen aan aflossing. Het aflossingsbedrag dat met belanghebbende door een minnelijke regeling is afgesproken, geldt ook als een opgelegde verplichting om te betalen.

Artikel 5 betalingsregeling/betalingsvoorstel

  • 1.

    Als belanghebbende een betalingsvoorstel doet of een betalingsregeling wordt getroffen, dan stelt het college de maandelijkse aflossingsverplichting vast.

  • 2.

    Binnen zes weken na ontvangst van het verzoek voor een betalingsvoorstel of betalingsregeling stuurt het college een besluit over dit verzoek naar de belanghebbende.

  • 3.

    In een besluit tot terugvordering vermeldt het college:

    • a)

      Tot welk bedrag en over welke periode de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

    • b)

      De termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald door belanghebbende. De termijn wordt in beginsel gesteld op 6 weken;

    • c)

      De mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen tot een betalingsregeling;

    • d)

      Wat er gebeurt wanneer belanghebbende niet (op tijd) betaalt. Hierbij wordt onder andere vermeld dat de eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn. Ook de aanmaningskosten en de incassokosten kunnen in rekening worden gebracht bij belanghebbende. Voor wat betreft de hoogte van deze kosten volgt het college de bepalingen van artikel 4:113 respectievelijk artikel 4:120 van de Awb en het besluit buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 4:120 Awb;

    • e)

      Vermelding van brutering.

  • 4.

    Bij het verrekenen of invorderen van openstaande vorderingen geldt de volgende betalingsvolgorde:

    • a)

      Boete;

    • b)

      Renteloze lening;

    • c)

      Teruggevorderde belaste bijstand van het lopende jaar, waarover per 1 januari van het nieuwe jaar nog loonheffing teruggevorderd kan gaan worden;

    • d)

      Alle overige vorderingen te beginnen bij de oudste vorderingen.

  • 5.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Pw, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag per maand, als bedoeld in artikel 5 derde lid en volgende van de IOAW en IOAZ, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen (beslagvrije voet).

  • 6.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt van de gemeente De Ronde Venen, wordt bij aflossing van leningen/vorderingen het gereserveerde vakantietoeslag gebruikt ter aflossing van de schuld. Derhalve vindt er geen maandelijkse inhouding op de lopende uitkering plaats. De verrekening vindt plaats op grond van artikel 60 lid 3 juncto lid 4 Pw en artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 7.

    Bij verhuizing buiten de Gemeente De Ronde Venen zullen alle openstaande vorderingen, worden verrekend met de nog te betalen vakantie-uitkering.

  • 8.

    Indien belanghebbende een uitkering van een andere gemeente, een uitkering van het UWV of een uitkering van de SVB ontvangt, wordt de vordering elke maand met deze uitkering verrekend. Deze verrekening (pseudo-verrekening) geldt eveneens voor verrekening van de proceskostenvergoeding en vindt plaats op grond van artikel 60a Pw.

  • 9.

    Als verrekening niet mogelijk is, wordt aan belanghebbende een periode van zes weken gegeven voor het betalen van de volledige vordering(en). Dit komt overeen met wat in artikel 4:87 van de Awb staat.

  • 10.

    Als het terugbetalen binnen de aangegeven periode niet mogelijk is vanwege de financiële situatie van belanghebbende, kan op grond van de individuele omstandigheden de hoogte van het maandelijks te betalen bedrag op verzoek van belanghebbende afwijkend worden vastgesteld. Het college kan aanvullende stukken vragen om het verzoek te beoordelen.’

  • 11.

    Een verzoek tot uitstel van betaling wordt afgewezen als de betrokken persoon vermogen heeft wat kan worden gebruikt voor het afbetalen. Bij het vaststellen van het vermogen kan artikel 34, tweede lid, van de Pw worden overgeslagen.

  • 12.

    Het aflossingsbedrag voor het terugbetalen van een vordering, waarbij het niet gaat om vorderingen door schending inlichtingenplicht, kan bij uitkeringsgerechtigden op 5% van de toepasselijke netto grondslag bepaald worden als er door derden beslag gelegd wordt op de uitkering, maar nooit hoger dan het verschil tussen de (bijstands)norm en de beslagvrije voet genoemd in de artikelen 475c,475d en 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 13.

    Er wordt geen aflossingsbedrag opgelegd, zoals omschreven staat in lid 14 tot en met 19, als met belanghebbende een minnelijke regeling voor de betaling van een vordering wordt afgesproken. Deze moet volgens het college passend zijn bij de persoonlijke en financiële situatie van belanghebbende.

  • 14.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van het besluit daartoe, gelijk gesteld aan het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 15.

    Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in lid 11, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantietoeslag meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 16.

    Indien de terugvordering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht, wordt het in lid 15 genoemde percentage verhoogd tot 50%.

  • 17.

    In afwijking van lid 16 wordt, indien belanghebbende tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen ontvangt dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Pw of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantietoeslag niet meer dan € 100,00 per maand bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 18.

    De betalingsregeling geldt zolang belanghebbende aan de aflossingsverplichtingen voldoet. Indien belanghebbende zich niet aan de betalingsregeling houdt, komt de regeling te vervallen en is er geen recht meer op uitstel van betaling. Belanghebbende moet dan het hele bedrag van de schuld in één keer terugbetalen.

  • 19.

    Bij het vaststellen van de betalingsregeling worden de volgende factoren mee genomen: de hoogte van de vordering, de financiële draagkracht van belanghebbende en de termijn waarbinnen belanghebbende de vordering gaat terugbetalen. Bij het vaststellen van de betalingsregeling wordt altijd rekening gehouden met de beslagvrije voet zoals genoemd in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 20.

    Bij het bepalen van het inkomen wordt artikel 31, tweede lid van de Pw gebruikt, hierbij wordt de individuele inkomenstoeslag niet meegeteld in het inkomen van belanghebbende omdat deze incidenteel door het college kan worden toegekend.

  • 21.

    Bij beëindiging van de uitkering vindt altijd binnen 6 maanden een heronderzoek plaats en wordt bezien of er nog vorderingen open staan die belanghebbende (nog) moet betalen. Bij openstaande vorderingen zal belanghebbende gevraagd worden om binnen zes weken te betalen, dan wel contact op te nemen met het college voor het treffen van een betalingsregeling.

Artikel 6 Uitstel of tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting

Uitstel of tussentijdse wijziging van een aflossingsverplichting kan, naast wat in de wet bepaald is, worden gegeven als belanghebbende met een dringende redenen een verzoek voor indient.

Artikel 7 Aanmaning, dwangbevel en beslaglegging

  • 1.

    Indien belanghebbende de terugvordering niet binnen de gestelde termijn betaald, verstuurt het college een aanmaning.

  • 2.

    In de aanmaning staat dat er binnen 14 dagen betaald moet worden. De termijn van 14 dagen loopt vanaf dagtekening van de aanmaning. De aanmaningskosten die het college moet maken komen voor rekening van de schuldenaar conform artikel 4:113 Awb.

  • 3.

    Het college voert een dwangbevel uit als belanghebbende na ontvangst van de aanmaning niet betaalt. Voor wat betreft de hoogte van deze kosten volgt het college de bepalingen van artikel 4:120 van de Awb en het besluit buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 4:120 Awb;

  • 4.

    Indien belanghebbende na ontvangst van het dwangbevel niet betaalt dan kan het college beslag leggen op het inkomen en/of vermogen van belanghebbende.

  • 5.

    Als belanghebbende geen minnelijke betalingsregeling wil, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt en geen gehoor geeft aan de aanmaning noch aan het dwangbevel, dan wordt executoriaal beslag gelegd overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, direct nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 8 Wettelijke rente

Als belanghebbende niet op tijd voldoet aan de aflossingsverplichting wordt er naast de invorderingskosten ook wettelijke rente in rekening gebracht. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 4:98 juncto 4:99 Awb.

Artikel 9 Brutering

  • 1.

    Vorderingen van uitkeringen waarop loonheffing en premies volksverzekeringen worden ingehouden, worden door het college in beginsel netto teruggevorderd. Het college bruteert de vordering, door gebruik te maken van de in artikel 2 lid 2 genoemde bevoegdheden, die zijn ontstaan door de niet tijdige betaling.

  • 2.

    Indien de vordering betrekking heeft op het lopend kalanderjaar én belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar, kan belanghebbende volstaan met een nettobetaling van de vordering. Bij het uitblijven van volledige voldoening van de vordering vóór het einde van het kalanderjaar, wordt het restant van de vordering alsnog gebruteerd volgens artikel 58 lid 5 Pw.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 ziet het college af van bruteren indien:

    • a)

      belanghebbende het niet te verwijten is dat de vordering is ontstaan; en

    • b)

      belanghebbende het niet te verwijten is dat de vordering niet binnen het kalenderjaar is terugbetaald;

    • c)

      er sprake is van dwingende redenen.

Artikel 10 Opschorting invordering

Indien belanghebbende in bezwaar gaat tegen het besluit tot terugvordering, dan schort het college de invordering op in afwijking van artikel 6:16 Awb. Het in beroep gaan tegen een besluit tot terugvordering heeft geen schorsende werking.

Hoofdstuk 3 Kwijtschelden en afboeken

Artikel 11 Geheel of gedeeltelijk afzien van betalingsverplichting, afboeken en mogelijkheid tot afkoop

  • 1.

    Het college kan op een schriftelijk en gemotiveerd verzoek besluiten om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering kwijt te schelden indien wordt vastgesteld dat:

    • a)

      belanghebbende bij een niet- verwijtbare vordering, gedurende 5 jaar heeft afgelost en tenminste 50% van de vordering heeft terugbetaald. Er wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

    • b)

      belanghebbende bij een niet- verwijtbare vordering, gedurende 5 jaar niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog in één keer afbetaald.

  • 2.

    In afwijking van artikel 58 eerste lid Pw kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, als bedoeld in artikel 17 eerste lid Pw af te zien, indien de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd:

    • a)

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b)

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c)

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d)

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 3.

    Het college kan besluiten om het verzoek van de mogelijkheid tot afkoop van de vordering in te willigen, indien belanghebbende gedurende vijf jaar (bij niet-verwijtbare vorderingen) of gedurende 10 jaar (bij verwijtbare vorderingen) aaneengesloten volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en het niet aannemelijk is dat binnen een redelijke termijn de volledige vordering zal worden afgelost. De mogelijkheid tot afkoop is alleen mogelijk al het college vaststelt dat dit de meest voordelige oplossing betreft.

  • 4.

    Het college kan besluiten om een vordering af te boeken indien er gedurende 5 jaar geen sprake is van stuiting, geen betalingen zijn verricht en niet valt te verwachten dat dit binnen 6 maanden nog gaat gebeuren.

  • 5.

    Het college kan op grond van individuele omstandigheden besluiten om een vordering die gebaseerd is op grond van artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 2 IOAW of artikel 25 lid 2 IOAZ, kwijt te schelden of af te boeken.

  • 6.

    Het kwijtschelden van leenbijstand, op grond van artikel 48 lid 2 Pw, is niet mogelijk.

  • 7.

    Leenbijstand voor inrichtingskosten wordt ambtshalve kwijtgescholden als belanghebbende gedurende 18 maanden volledig een aaneengesloten aan zijn/haar aflossingsverplichting heeft voldaan.

  • 8.

    Het kwijtschelden of afboeken van een vordering is niet mogelijk bij een vordering die door een pand of hypotheek op een goed of goederen is gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 9.

    Het college ziet af van terugvordering, indien bij de beëindiging van de bijstandsuitkering blijkt dat voor belanghebbende aanspraak bestaat op de ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

  • 10.

    Indien de bijstand wordt beëindigd vanwege werkaanvaarding en als gevolg hiervan voor belanghebbende met terugwerkende kracht aanspraak bestaat op de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting of de heffingskorting minstverdienende partner van de Belastingdienst wordt afgezien van terugvordering.

Artikel 12 Kwijtschelden bij een schuldregeling

  • 1.

    Het college kan, op een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van belanghebbende, besluiten om tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering over te gaan indien:

    • a)

      Belanghebbende zijn schulden niet meer kan aflossen en hij een verzoek heeft ingediend voor een schuldregeling en hij de volledige medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke schuldsanering of WSNP, en

    • b)

      Redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle schulden, behalve de in lid 2 bedoelde vorderingen, niet tot stand zal komen zonder de medewerking van de gemeente, en

    • c)

      De schuldenregeling uitgevoerd wordt door een publieke schuldverleningsorganisatie die aangesloten is van de NVVK, en

    • d)

      De vordering van de gemeente ten minste net zo wordt voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke preferentie van onze vordering(en).

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a)

      De terugvordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

    • b)

      Het een bestuurlijke boete betreft die het gevolg is van opzet of grove schuld of als er aangifte op grond van het Wetboek van Strafrecht is gedaan; of

    • c)

      Vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt en voor zover zij niet op deze goederen verhaald kunnen worden.

  • 3.

    Het besluit tot geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering gebeurt niet voordat de schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen. Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid is ingediend, wordt geen beslagprocedure gestart in afwachting van de totstandkoming van de schuldregeling.

  • 4.

    Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering wordt ingetrokken als:

    • a)

      Er niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit bekend is gemaakt, een schuldregeling is;

    • b)

      Belanghebbende, ondanks eerdere waarschuwing, niet of niet voldoende meewerkt aan de schuldregeling; of

    • c)

      Belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid.

Hoofdstuk 4 Verhaal

Artikel 13 Algemene bepaling met betrekking tot verhaal

  • 1.

    Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van een uitkering ingevolge de Pw te verhalen, naar de regels aangegeven in paragraaf 6.5 van de Pw, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

  • 2.

    Indien er geen uitvoerbare rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aanwezig is en de onderhoudsplicht wordt niet op minnelijke wijze nagekomen, wordt verhaald op de onderhoudsplichtige(n) overeenkomstig de aanbevelingen opgenomen in het door de Expertgroep Alimentatienormen opgestelde Rapport Alimentatienormen (tremanormen) zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

  • 3.

    De hoogte van de draagkracht van de onderhoudsplichtige in de situatie met alleen minderjarige kinderen wordt berekend aan de hand van het ‘Zwolse model’. Dit is een vereenvoudigde berekeningssystematiek welke kan worden geraadpleegd via de website: www.zwolle.nl/werken-en-leren/uitkering/verhaalsbijdrage/.

  • 4.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van verhaal indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 14 Verplichting van de bijstandsgerechtigde

  • 1.

    Het college legt ingevolge artikel 55 Pw de verplichting aan de bijstandsgerechtigde op, dat hij of zij de benodigde stappen onderneemt om de opgelegde bijdrage voor kosten van levensonderhoud conform een rechterlijke uitspraak af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden, zoals het LBIO. Dit bureau kan de inning van kinder- en partneralimentatie verzorgen bij achterstallige betalingen.

  • 2.

    Zodra artikel 56 Pw in werking treedt, zal ten behoeve van de kinderalimentatie artikel 56 Pw als grondslag gelden.

  • 3.

    Indien incasso volgens lid 1 niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, zal het college gebruik maken van haar bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 62 en 62b Pw.

Artikel 15 Verhaalsbeschikking

Het besluit tot verhaal op grond van artikel 13 wordt aan de onderhoudsplichtige schriftelijk medegedeeld en bevat tenminste:

  • 1.

    De gronden waarop verhaal wordt gezocht;

  • 2.

    Het verhaalsbedrag, ingangsdatum, de termijn waarbinnen de betaling wordt verlangd en de maximale duur van de onderhoudsplicht;

  • 3.

    Een mededeling dat al dan niet is gebleken van redenen om geheel of gedeeltelijk van verhaal af te zien.

Artikel 16. Verzoek in verband met gewijzigde omstandigheden

Indien uit onderzoek is gebleken dat de draagkracht van de onderhoudsplichtige het mogelijk maakt dat een hoger verhaalsbedrag kan worden betaald dan in het verleden door de rechter is vastgesteld, verzoekt het college de rechter op grond van artikel 62e Pw het verhaalsbedrag in verband met gewijzigde omstandigheden aan te passen.

Artikel 17. Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal bij schuldregeling

  • 1.

    Het college verleent medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a)

      Redelijkerwijs te voorzien is dat de onderhoudsplichtige niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b)

      Redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c)

      De vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

  • 3.

    Indien een belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke schuldsanering of wettelijk schuldsanering traject ingevolge de Wsnp of als de onderhoudsplichtige in staat van faillissement is verklaard, besluit het college gedurende de bemiddeling tot opschorting van de verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn.

  • 4.

    Wanneer het minnelijke schuldsaneringstraject met goed gevolg is doorlopen of het wettelijk schuldsaneringstraject ingevolge de Wsnp met een schone lei is afgehandeld besluit het college af te zien van de verschuldigde verhaalsbedragen die op dat moment opeisbaar zijn.

  • 5.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a)

      Niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b)

      De onderhoudsplichtige de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c)

      Onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 18. Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal

  • 1.

    Als er in het individuele geval zeer dringende redenen aanwezig zijn, dan kan het college gebruik maken van de mogelijkheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van het opleggen van een verhaalsbijdrage.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 13 lid 1 ziet het college af van verhaal indien het verhaalsbedrag niet hoger kan worden vastgesteld dan € 25,00 per maand of € 300,00 per jaar.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud niet wordt nagekomen als bedoeld in artikel 62b eerste lid van de Pw. In deze situatie wordt verhaald, ongeacht de hoogte van het verhaalsbedrag.

Artikel 19 Ingangsdatum

De ingangsdatum van de betalingsverplichting verhaalsbijdrage, is bij het ontbreken van een rechterlijke alimentatie-uitspraak gelijk aan de datum van eerste aanschrijving van de onderhoudsplichtige. Bij een rechterlijke alimentatie-uitspraak is de ingangsdatum van de betalingsverplichting verhaalsbijdrage gelijk aan de datum waarop de bijstandsgerechtigde recht heeft op de alimentatie conform deze uitspraak.

Artikel 20 Heronderzoek

  • 1.

    Het college verricht afhankelijk van omstandigheden, doch tenminste eenmaal per 36 maanden, een onderzoek naar de (gewijzigde) draagkracht van de onderhoudsplichtige.

  • 2.

    Indien gewijzigde gegevens of omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt op basis van een herbeoordeling, zo nodig met toepassing van artikel 16, een gewijzigd verhaalsbijdrage vastgesteld.

  • 3.

    Het verhaalsbedrag wordt niet opnieuw vastgesteld indien de wijziging in de draagkracht minder bedraagt dan € 25,00 per maand of € 300,00 per jaar, tenzij door het niet wijzigen de beslagvrije voet niet langer wordt gerespecteerd.

Artikel 21 Verhaal in rechte middels verzoekschrift

Indien de onderhoudsplichtige een door het college vastgesteld verhaalsbedrag niet of niet tijdig voldoet, of niet bereid is te betalen, gaat het college op grond van de artikelen 62g lid 2 en 62h Pw, middels het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank, over tot verhaal in rechte.

Artikel 22 Indexering van de onderhoudsbijdrage

Op grond van artikel 402a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek worden bedragen voor levensonderhoud jaarlijks van rechtswege geïndexeerd, voor zover het door de rechter vastgestelde bedragen zijn dan wel bedragen die partijen bij overeenkomst hebben vastgelegd, tenzij door de rechter anders is bepaald of bij overeenkomst anders is vastgelegd (artikel 1:402a BW). De Minister van Veiligheid en Justitie stelt het indexeringspercentage jaarlijks vast. Het indexeringspercentage wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. De indexering vindt steeds op 1 januari plaats. Let op: de indexering van rechtswege is alleen van toepassing op door de rechter vastgestelde verhaalsbijdragen. De indexering is niet van toepassing op door het college vastgestelde verhaalsbijdragen, die (nog) niet door de rechter zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Bepalingen Krediethypotheek

Artikel 23 Aflossing

Aflossing van de krediethypotheek vindt plaats gedurende ten hoogste 10 jaar.

De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.

Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 Pw dat niet uitgaat boven 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3 Pw, wordt geen aflossing gevergd.

Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, stelt het college tussentijds het maandbedrag van de aflossing op een lager of hoger bedrag vast.

Bij de omstandigheden als bedoeld in lid 5 wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

Als belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van 10 jaar nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing en dit valt hem te verwijten, is het nog niet afgeloste deel van de krediethypotheek direct opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 24 Rente

Als, na afloop van de aflossingsperiode een deel van de krediethypotheek nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de krediethypotheek.

De rente is de wettelijke rente, verminderd met 3%, maar kan nooit negatief zijn.

Als belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, maar niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de krediethypotheek.

Als belanghebbende naar het oordeel van het college geen rente kan betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de krediethypotheek.

Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 25 Jaarlijks opgave restantschuld en rentevorderingen

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de krediethypotheek en van de rentevorderingen.

Artikel 26 Verkoop en/of vererving van de woning

Bij verkoop van de woning, en als het een echtpaar betreft, bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de krediethypotheek, en de onder artikel 5 lid 3 en 4 bedoelde bijgeschreven rente, direct afgelost.

Bij verkoop van de woning kan het college na toepassing van het gestelde in lid 1, besluiten een nieuwe krediethypotheek te verlenen voor de aankoop van een andere woning in de volgende gevallen:

bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard; of

werkaanvaarding elders door belanghebbende

De krediethypotheek wordt onder verband van hypotheek of pandrecht verstrekt tot ten hoogste het bedrag van de onder lid 1 afgeloste krediethypotheek, mits belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen en het in lid 3 bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

Als bij verkoop van de woning, op basis van de waarde bij vrije oplevering in het economisch verkeer, het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de krediethypotheek en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 27 Hardheidsclausule

Het college handelt in overeenstemming met bovenstaande beleidsregels, tenzij dat naar het oordeel van het college voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen uitgangspunten, conform artikel 4:84 van de Awb.

Artikel 28 Onvoorziene situaties

In situaties van terug- en invordering, waarin deze beleidsregels geen oplossing bieden neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties waarbij ook gekeken wordt naar de individuele situatie van de betrokken persoon.

Artikel 29 Overgangsregeling

Deze 2e Wijziging Beleidsregels Terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2023, Gemeente De Ronde Venen regeling, zoals vastgesteld op 12 december 2023, treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 30 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente De Ronde Venen 2023”.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2024

Aldus vastgesteld op 20 december 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen.

Algemene Toelichting

Volgens de Participatiewet (Pw), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) is het terugvorderen van ten onrechte verstrekte uitkering of inkomensvoorziening volledig een bevoegdheid van het college. Het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Vorderingen die ontstaan zijn vanwege ten onrechte ontvangen uitkering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht (verwijtbare vorderingen) moeten altijd worden teruggevorderd. Dit betekent dat de wettelijke voorwaarden op zichzelf geen sluitende basis vormen voor de terugvorderingspraktijk als er geen sprake is van verwijtbaarheid. Deze beleidsregels terugvordering en verhaal vormen het kader om het terugvorderingsbeleid uit te voeren.

 

Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de uitkering en inkomensvoorzieningen, vindt het college, het net zoals de wetgever, van groot belang dat de bijstand of inkomensvoorziening alleen verstrekt wordt aan die inwoners die hier de meeste behoefte aan hebben. Zo hebben de ontvangsten die voortkomen uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het inkomensdeel van de Pw. Een ander belangrijk uitgangspunt van beleid is dat verwijtbaarheid onder geen enkele voorwaarde mag worden beloon, door de ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensondersteuning niet terug te vragen. Verder maakt het college gebruik van haar bevoegdheid de kosten van bijstand te verhalen op onderhoudsplichtigen op grond van artikel 61 t/m 62i van de Participatiewet en de artikelen 25 en 26 IOAW/IOAZ.

 

Soms zijn er meerdere personen aansprakelijk voor dezelfde vordering. Dit is meestal het geval bij terugvordering van bijstand op de verzwegen partner, of als er te veel bijstand of leenbijstand aan een echtpaar is uitbetaald. Op grond van artikel 6:9 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek moet de persoon die mede hoofdelijk aansprakelijk is het restant van de vordering nog wel betalen, als aan de andere hoofdelijke aansprakelijke kwijtschelding is gegeven. Dit betekent dus dat verleende kwijtschelding aan één van de hoofdelijk aansprakelijke, tot gevolg heeft dat de andere hoofdelijke aansprakelijke het restant van de vordering nog wel moet betalen.

 

Met betrekking tot brutering is de Pw na inwerkingtreding van de Fraudewet niet gewijzigd, echter artikel 58 lid 1 Pw verplicht het college, in geval van niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen, tot terugvordering van de kosten van bijstand. Het college is dan ook verplicht tot brutering over te gaan voor de kosten van reeds afgedragen belastingen en premies, die niet meer verrekend kunnen worden.

 

In hoofdstuk 1 en 2 van deze beleidsregels is opgenomen hoe met de bevoegdheden op het terrein van terugvordering, intrekking/herziening, brutering en invordering in het kader van de Pw, IOAW en IOAZ moet worden omgegaan.

 

Verhaal

 

Op grond van artikel 61 Pw kunnen de kosten van bijstand worden verhaald met inachtneming van de bepalingen opgenomen in paragraaf 6.5 van de Pw.

 

Verhaal heeft nooit betrekking op personen die zelf bijstand ontvangen, maar op derden: de onderhoudsplichtige die zijn wettelijke onderhoudsplicht jegens een persoon (kind en/of (ex-) echtgenoot) die bijstand ontvangt niet of niet voldoende nakomt, kinderen die onderhoudsplichtig zijn jegens hun ouders, de nalatenschap (erfgenamen) van overleden bijstandsgerechtigden en personen die een schenking hebben ontvangen van iemand die bijstand ontvangt of heeft ontvangen.

 

Het college heeft de bevoegdheid om tot verhaal over te gaan maar als eenmaal van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, laten de bepalingen van paragraaf 6.5 van de Participatiewet weinig bewegingsruimte toe. In deze beleidsregels wordt alleen aandacht besteed aan de (beperkte) bevoegdheden van het college.

 

Artikelsgewijze toelichting Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente De Ronde Venen 2022

 

Begripsbepalingen

 

Lid. 1 onderdeel m: Verwijtbare vordering: het niet of niet behoorlijk nakomen van verplichtingen verondersteld dat er ten minste een vorm van verwijtbaarheid is. De mate van verwijtbaarheid is voor de beoordeling van de boete van belang.

 

HOOFDSTUK 1 Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering.

 

Artikel 1: In dit artikel is het algemene uitgangspunt opgenomen dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid die het heeft en daarmee de wettelijke plicht tot terug-en invordering, herziening/intrekking en brutering in geval van verwijtbare vorderingen ontstaan vanaf 1 januari 2013, uitgebreid tot alle vorderingen, en dat terugvordering ook zal plaatsvinden bij gezinsleden (artikelen 59 Pw en 26 IOAW/IOAZ).

 

Artikel 2: Het college vindt het van belang dat een uitkering alleen terechtkomt bij die inwoners die hier - op wettelijke gronden - aanspraak op kunnen maken. Indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht dan vordert het college op grond van artikel 58 lid 1 Pw, artikel 25 lid 1 IOAW en artikel 25 lid 1 IOAZ de uitkering terug. Het college heeft hier geen beleidsvrijheid in. Het college moet de uitkering eerst herzien/intrekken voordat het college de uitkering terugvordert. Het college maakt ook gebruik van haar bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het recht op uitkering in het volgende geval: als er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, maar de uitkering toch om een andere reden ten onrechte is verleend, of als er een te hoog bedrag aan uitkering is uitbetaald. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid om er voor te zorgen dat een uitkering alleen wordt uitbetaald aan inwoners die daar wettelijk recht op hebben. De te veel of ten onrechte ontvangen uitkering wordt in deze gevallen teruggevorderd op grond van art. 58 lid 2 sub a Pw, artikel 25 lid 2 en 3 IOAW en artikel 26 lid 3 van de IOAZ tenzij anders in deze beleidsregel is vermeld.

 

Op grond van hetzelfde hierboven genoemde uitgangspunt maakt het college ook gebruik van de andere in artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Pw en ook artikel 25, tweede lid en derde lid IOAW en artikel 26 van de IOAZ genoemde bevoegdheden, tenzij anders in deze beleidsregel is vermeld.

 

Artikel 2 onder 2: Een uitkering op grond van de Pw wordt netto uitgekeerd. Het college draagt echter, zoals bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, (net als een werkgever) aan het eind van het boekjaar loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoedingen af aan de Belastingdienst. Het college betaalt dus in feite een bruto uitkering.

 

Bij terugvordering van ten onrechte verleende uitkering kan het college de uitkering bruto terugvorderen van belanghebbende. Voor belanghebbende is het mogelijk om bij de Belastingdienst een verzoek in te dienen om teruggave van de brutering.

 

Artikel 2 onder 3: Als belanghebbende zich niet houdt aan de betalingsverplichting bij een verstrekte leenbijstand dan moet het college de lening eerst formeel omzetten in een terugvordering (artikel 58 lid 2 onder b van de Pw). Als belanghebbende daarna nog steeds niet voldoet aan zijn betalingsverplichting, dan kan er een aanmaning worden gestuurd.

 

Artikel 3 onder 1: Het college moet bij de uitvoering van een terugvordering rekening houden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de CRvB de zogenaamde 'zes-maanden-jurisprudentie' geformuleerd. Deze jurisprudentie stelt dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen als er betalingen zijn gedaan, meer dan zes maanden na ontvangst van een signaal waaruit het uitvoeringsorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel bijstand wordt betaald.

 

Onder 'signaal' verstaat de CRvB in dit geval: relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit dusdanig concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout, dat het bestuursorgaan op grond daarvan actie had moeten ondernemen. Zie CRvB 19-05-2004, nrs. 01/4283 AW e.a.. De zes-maanden jurisprudentie geldt niet als belanghebbende niet tijdig, niet juist of onvolledig inlichtingen heeft verstrekt die belangrijk is voor het bepalen van het recht op bijstand (CRvB 24-04-2007, nr. 06/2157 PW en CRvB 17-07-2007, nr. 06/4636 PW e.a.). Een (anonieme) tip/signaal waaruit mogelijk blijkt dat er ten onrechte of te veel uitkering is verstrekt, is niet voldoende om direct de uitkering in te trekken en terug te vorderen. Het college moet eerst zelf onderzoek doen naar de situatie. Als uit dit onderzoek blijkt dat er inderdaad ten onrechte of te veel bijstand is betaald, dan moet het college snel handelen. Als het college dit niet doet, waardoor de vordering onnodig blijft oplopen, dan kan er aanleiding zijn om de zes-maanden-jurisprudentie toe te passen (zie CRvB 18-09-2007, nr. 06/608 Pw).

 

Artikel 3 onder 3: Naast het bovenstaande kan er ook op grond van individuele, dringend redenen worden afgezien van een terugvorderingsbesluit. Te denken valt aan een vordering die is ontstaan buiten de verantwoordelijkheid van belanghebbende en dit belanghebbende niet verweten kan worden. Bij het beoordelen van een belangrijke reden moeten onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor belanghebbende worden meegewogen. Het argument dat het college een fout heeft gemaakt, is geen reden voor het afzien van een terugvorderingsbesluit. Voor het afzien van een terugvorderingsbesluit, wordt voor elke situatie alle omstandigheden van belanghebbende beoordeeld. Bovendien kan worden afgezien van verdere invordering als de incasso al vijf jaren niets heeft opgeleverd en ook niet verwacht wordt, dat de schuldenaar in de toekomst wel betalingen zal gaan verrichten. Zoals bijvoorbeeld bij blijvende ernstige invaliditeit, waardoor de kans op inkomensverbetering nihil is. De kosten en opbrengsten van de verdere invordering worden tegen elkaar afgezet, waarna college kan besluiten om geen terugvorderingsbesluit te nemen, er wordt dan niet teruggevorderd. Ook kan het college afzien van verdere terugvordering op een later moment.

 

Artikel 3 onder 4: In sommige gevallen kunnen er redenen zijn om helemaal geen terugvorderingsbesluit te nemen. Hiervoor kan worden gekozen in gevallen waarin de ten onrechte verstrekte uitkering of inkomensvoorziening zo laag is dat de kosten van de terugvordering hoger zijn dan de vordering, ook wel kruimelbedragen genoemd. Hierin is het college vrij in het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. Het college stelt dit bedrag op € 100,00 per te nemen nieuw besluit. Dit houdt in dat na verrekening van de openstaande vakantietoeslag of een nabetaling van de uitkering of inkomensvoorziening nog een vordering van €100,00 of lager overblijft, het restantbedrag niet wordt teruggevorderd. Dit geldt echter niet voor verwijtbare vorderingen, omdat het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen niet mag lonen. Verwijtbare vorderingen moeten geheel worden terugbetaald. Verwijtbare vorderingen zijn vorderingen die ontstaan zijn door eigen toedoen van belanghebbende. De regelgeving omtrent de buiteninvordering stelling van verwijtbare vorderingen, die ontstaan doordat belanghebbende geen of onjuiste inlichtingen verstrekt waardoor er teveel uitkeringsgelden worden verstrekt, is sedert 1 januari 2013 centraal geregeld in de Fraudewet. Voor wat betreft verwijtbare vorderingen wordt dan ook verwezen naar de Fraudewet.

 

Hoofdstuk 2 Terugvordering en invordering

 

Artikel 4 verplichtingen met betrekking tot de invordering

 

In dit artikel wordt de wijze van terugvordering van de verstrekte uitkering of inkomensvoorziening geregeld. In het eerste lid van dit artikel is uitgewerkt op welke wijze de hoogte van de betalingsverplichting van de belanghebbende wordt vastgesteld.

 

Om tot een eenvoudige, heldere en efficiënte invordering van de bijstand te komen wordt het maandelijkse aflossingsbedrag waarmee op de vordering afgelost dient te worden vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde inkomensvoorziening of bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

 

Artikel 5: In deze beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen als gevolg van een minnelijke betalingsregeling, of op basis van het terugvorderingsbesluit eenzijdig wordt medegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting.

 

Artikel 5 onder 3: Dit artikel somt limitatieve op welke besluiten in een beschikking vermeld moet worden. In principe moet de inwoner een vordering in één keer en binnen zes weken terug betalen. Als dit om financiële redenen niet mogelijk is, dan kan belanghebbende om een betalingsregeling vragen bij het college. Op het voorstel van belanghebbende moet het college binnen 8 weken na ontvangst besluiten.

 

Artikel 5 onder 4: Een boete en/of een renteloze lening zijn niet preferent. Een terugvordering is wel preferent. Als gevolg hiervan vordert het college bij meerdere schulden aan de gemeente eerst de boete in, en vervolgens een renteloze lening opdat deze is afgelost. Indien er in het actuele dienstjaar een nieuwe vordering ontstaat, wordt deze eerst ingevorderd als hiermee brutering van deze vordering (deels) kan worden voorkomen om onnodige verhoging van de schuld met de door het college ten onrechte afgedragen loonheffing, premieheffing en Zvw te voorkomen. Vervolgens vordert het college de oudste vordering het eerst in om verjaring te voorkomen.

 

Artikel 5 onder 5: Voor belanghebbende met een uitkering geldt een maandelijkse aflossing ter hoogte van 5% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen verwijtbare vorderingen en niet-verwijtbare vorderingen. Er wordt een aflossingsbedrag van 5% gehanteerd voor alle vorderingen, omdat de wet Vereenvoudiging beslagvrije voet (wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) per 1 januari 2021 in werking is getreden.

 

In deze nieuwe wet bedraagt de beslagvrije voet 95% van het maandelijkse inkomen voor mensen met een inkomen op of onder de bijstandsnorm (artikel 475da, vierde lid nieuw). Dit betekent dat op een Pw-uitkering niet meer mag worden ingehouden dan 5% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.

 

Artikel 5 onder 6: Als betrokken persoon een Pw, IOAW, IOAZ, of een Bbz uitkering ontvangt, kan het college de terugvorderingsschuld verrekenen met die uitkering. Het kan hierbij gaan om verrekening met een lopende uitkering, maar het college is ook bevoegd om een schuld bij beëindiging van de uitkering te verrekenen met het gereserveerde vakantietoeslag. Verrekening gaat boven beslag door een derde op de uitkering. Uit praktische en doelmatigheidsoverwegingen wordt een vordering zoveel mogelijk via (pseudo)verrekening met lopende uitkeringen verrekend.

 

Artikel 5 onder 7:Wanneer iemand verhuist buiten het gebied van de Gemeente De Ronde Venen zullen alle openstaande vorderingen worden verrekend met de nog uit te betalen bedragen, zoals het gereserveerde vakantietoeslag. De te verstrekken bijzondere bijstand wordt niet verrekend met een schuld, tenzij anders is overeengekomen.

 

Artikel 5 onder 8: Wanneer iemand een uitkering van een andere gemeente, een uitkering van het UWV of een uitkering van de SVB ontvangt (zoals AOW) wordt uit praktische en doelmatigheidsoverwegingen de (nog) openstaande vordering zoveel mogelijk via (pseudo)verrekening met de desbetreffende lopende uitkering(en)verrekend. Ook de proceskostenvergoeding komen op grond van artikel 60a Pw in aanmerking voor verrekening met de vordering van het college als bedoeld in artikel 58 of 59 van de Pw.

 

Artikel 5 onder 9: De betalingstermijn voor het voldoen van een vordering bedraagt zes weken conform de Awb.

 

Artikel 5 onder 10: Als belanghebbende niet binnen de gestelde termijn van zes weken kan betalen, kan een betalingsregeling overeen worden gekomen.

 

Artikel 5 onder 11: Als belanghebbende meer vermogen heeft, dan het vrij te laten vermogen conform artikel 34 van de Wet werk en bijstand, dan moet hij het meerdere volledig aan te wenden om de vordering te voldoen voordat er een betalingsregeling kan worden afgesproken.

 

Artikel 5 onder 12: Het aflossingsbedrag bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorziening, waarbij rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet, zoals opgenomen in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

 

Artikel 5 onder 13: Een minnelijke regeling houdt in dat alle schuldeisers akkoord gaan met een betaling tegen finale kwijting van alle schulden. Indien het college hieraan medewerking heeft verleend, is de minnelijke regeling leidend. Het college legt derhalve geen andere of nieuwe aflossingsbedrag op.

 

Artikel 5 onder 14: Indien belanghebbende uitstroomt door bijvoorbeeld werkaanvaarding, blijft het aflossingsbedrag 6 maanden gelijk aan het bedrag dat tijdens de uitkeringsperiode werd afgelost. Het aflossingsbedrag bedraagt 5% van de van toepassing zijnde inkomensvoorziening of bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Het college heeft zowel de toepassing van de termijn van 6 maanden als het buiten beschouwing laten van een aanzienlijk gedeelte van het besteedbaar inkomen opgenomen, om de uitstroom niet te belemmeren en ervoor te zorgen dat werk ook voor een belanghebbende met schulden financieel aantrekkelijk moet zijn.

 

Artikel 5 onder 15: Om de belanghebbende te stimuleren te blijven werken, wordt ondanks een wellicht aanwezige draagkracht, pas na de verstreken periode van 6 maanden - zoals genoemd in lid 15- de aflossingscapaciteit opgehoogd met 35% van het totaal besteedbaar inkomen per maand inclusief vakantietoeslag wat meer is dan de beslagvrije voet.

 

Artikel 5 onder 16: Indien er sprake is van een verwijtbare vordering, verhoogd het college na de verstreken periode van 6 maanden - zoals genoemd in lid 15- de aflossingscapaciteit tot 50% van het totaal besteedbaar inkomen per maand inclusief vakantietoeslag wat meer is dan de beslagvrije voet.

 

Artikel 5 onder 17: Als tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit blijkt dat belanghebbende door werkaanvaarding andere inkomsten ontvangt dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Pw of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantietoeslag niet meer dan € 100,00 per maand bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, wordt de aflossingsverplichting vastgesteld op 5%. Hierdoor wordt belanghebbende gestimuleerd om te blijven werken.

 

Artikel 5 onder 18 : Indien belanghebbende zich niet aan de betalingsregeling houdt, zal de procedure zoals vermeld in artikel 7 lid 2 e.v. worden gevolgd.

 

Artikel 5 onder 19: Uit oogpunt van efficiëntie en om flexibel in te kunnen spelen op de wens van belanghebbende is deze bepaling toegevoegd. Uitgangspunt hierbij is wanneer de hoogte van het aflossingsbedrag in samenspraak met de belanghebbende wordt overeengekomen deze een verhoogde motivatie zal hebben tot het aflossen van de schuld. Uiteraard zal het voorstel van belanghebbende acceptabel moeten zijn voor het college. Hiertoe wordt de financiële en persoonlijke situatie van belanghebbende betrokken.

 

Artikel 5 lid 20: Voor het vaststellen van het aflossingsbedrag moeten de middelen van de belanghebbende worden bepaald. Dit gebeurt volgens de bepalingen van artikel 31 t/m 34 Pw, waarbij de vrijlatingen zoals die genoemd staan in art 31 tweede lid Pw worden vrijgelaten voor de bepaling van het inkomen op grond van deze beleidsregels. Een eventueel door belanghebbende te ontvangen inkomenstoeslag wordt eveneens vrijgelaten gezien de incidentele aard van deze additionele inkomensvoorziening.

 

Artikel 5 onder 22: Bij het beëindigen van de uitkering wordt de debiteur gevraagd om binnen 6 weken de openstaande vorderingen te betalen. We gaan ervan uit dat deze periode voldoende is, omdat hij in deze periode ook een betalingsregeling kan treffen.

 

Artikel 6: Naast de wettelijke mogelijkheden van uitstel tot betaling, bijvoorbeeld een WSNP-traject, kan belanghebbende op grond van dringende redenen een verzoek tot uitstel indienen. In de beschikking staan de voorwaarden die aan het uitstel zijn verbonden. Verder stelt de terugvorderingsbeschikking mogelijkheid aan voor bezwaar. Als belanghebbende een bezwaar heeft ingediend tegen een terugvorderingsbesluit, dan wordt de incasso van de vordering opgeschort. Hiermee voorkomt het college dat een bedrag moet worden terugbetaald aan belanghebbende als hij/zij in bezwaar of tijdens het heroverwegen van het besluit in het gelijk wordt gesteld. De opschorting van de incasso is niet van toepassing in het geval van verwijtbare vorderingen en bij beroepszaken.

 

Artikel 7 onder lid 2: De aanmaning wordt nog niet verstuurd als de lening nog niet formeel is omgezet in een terugvordering. Aanmaningen zijn brieven waarin belanghebbende, vanwege uitblijven van betaling, wordt verzocht om vooralsnog te betalen. Voor wat betreft de hoogte van de aanmaningskosten volgt het college de bepalingen van artikel 4:113 respectievelijk artikel 4:120 van de Awb en het besluit buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 4:120 Awb.

 

Artikel 7 onder lid 3: Als er na het verzenden van de aanmaning nog niet wordt betaald, dan stuurt het college aan belanghebbende een dwangbevel. Zie ook artikel 60 lid 2 Pw, artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ. De regels met betrekking tot het dwangbevel staan in artikel 4:114 e.v. Awb.

 

Artikel 7 onder 4: Als belanghebbende niet betaalt nadat het dwangbevel is gestuurd, zal de het college beslag leggen of laten leggen (door een deurwaarder) op het inkomen en/of het vermogen van belanghebbende. De regels hiervoor staan in de landelijke regelgeving (met name Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

 

Artikel 7 onder 6: Wanneer een belanghebbende zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is belanghebbende in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel. De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Daarom is in dit artikel opgenomen wanneer dit dient te geschieden.

 

Tegen een aanmaning en dwangbevel is geen bezwaar en beroep mogelijk. Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is verzet mogelijk bij de rechtbank

 

Artikel 8: Het in rekening brengen van wettelijke rente is conform artikel 4:99 van de Awb een bevoegdheid van het uitvoerende bestuursorgaan. Artikel 1 van het Besluit buitengerechtelijke kosten bepaalt, dat de kosten die aan de schuldenaar mogen worden doorberekend maximaal 15% van de geldsom mogen bedragen. In de praktijk betekent dit, dat er veelal kleine bedragen in rekening kunnen worden gebracht. Dit maakt dat het niet rendabel is om over te gaan tot het in rekening brengen van wettelijke renten en aanmanings- en dwangbevelkosten. Kort gezegd de administratieve kosten wegen niet op tegen de opbrengsten. Zodra de invordering aan de deurwaarder is overgedragen, kan de deurwaarder wel de kosten in rekening brengen.

 

Er is geen rente verschuldigd indien het bedrag bij enige of laatste betaling minder dan € 20,- bedraagt.

 

Artikel 9: Bijstand wordt netto uitgekeerd. Het college draagt echter net als een werkgever hierover loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het college betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van ten onrechte verleende bijstand kan het college daarom de bijstand bruto terugvorderen van belanghebbende. Dit volgt uit artikel 58 lid 5 Pw, artikel 25 lid 4 van de IOAW en artikel 25 lid 4 van de IOAZ.

 

Artikel 9 onder lid 3: In de volgende gevallen moet het college afzien van brutering en kan alleen de netto bijstand teruggevorderd worden:

  • 1.

    De ten onrechte betaalde belastingen en premies kunnen nog worden verrekend met de afdrachten aan de belastingdienst en het UWV. Het afdragen van loonbelasting gebeurt op voorschotbasis per kwartaal. De definitieve afdrachten vinden plaats als het loonbelastingjaar (kalenderjaar) is afgerond. Zolang de definitieve afdrachten nog niet hebben plaatsgevonden, kan er verrekening plaatsvinden. Het college is verplicht, als het mogelijk is, gebruik te maken van de mogelijkheid tot verrekening. Het college heeft dus niet de keuze om in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij verwijtbare schulden, altijd bruto terug te vorderen. Er is op dit punt geen beleidsruimte.

  • 2.

    De reden voor terugvordering is in de loop van het jaar ontstaan en het college heeft nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen.

  • 3.

    Belanghebbende kan bij het ontstaan van de schuld geen verwijt worden gemaakt, ook kan hem niet worden verweten dat dat schuld niet binnen het betreffende boekjaar is terugbetaald.

Artikel 10: Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van belanghebbende tegen het besluit tot terugvordering heeft in principe geen schorsende werking. Het college stelt echter dat een bezwaar tegen het besluit tot terugvordering een reden is om de invordering op te schorten, omdat belanghebbende de invordering als belastend kan ervaren.

 

Als de invordering als ernstig belastend ervaren wordt kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de CRvB) verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. Als de voorlopige voorziening wordt toegekend dan moet de invordering worden geschorst.

 

Hoofdstuk 3 Kwijtschelden en afboeken

 

Belanghebbende heeft er belang bij om te weten dat de terugvordering, na een bepaalde periode van stipt aflossen, wordt kwijtgescholden. Het college heeft er belang bij dat de vorderingen niet heel lang open blijft staan, waardoor er veel administratieve handelingen moeten worden verricht. Op grond van artikel 11 kan iedere vordering voor kwijtschelding in aanmerking komen. Dit geldt zowel voor verwijtbare vorderingen als voor niet verwijtbare vorderingen. Bij verwijtbare vorderingen gelden wel verzwaarde criteria zoals omschreven in artikel 58 lid 7 Pw.

 

Artikel 11 onder 1: Als belanghebbende niet altijd aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar als hij een deel van de schuld in een keer afkoopt waardoor hij de achterstallige aflossing toch in één keer afbetaald. Als de inwoner daarmee voldoet aan de voorwaarden genoemd onder lid 1. sub a of sub b, dan kan het restant van de schuld worden kwijtgescholden.

 

Artikel 11 onder 3: De mogelijkheid tot afkoop is alleen mogelijk als het college vaststelt dat dit de meest voordelige oplossing betreft.

 

Artikel 11 onder 4: Het komt regelmatig voor dat het invorderen van te veel (of onterecht) ontvangen bijstand, niet in verhouding staat tot de hoogte van de vordering. Dit lid geeft de medewerkers terugvordering en verhaal de beoordelingsvrijheid om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering. Dit lid is alleen van toepassing op niet verwijtbare vorderingen. Verwijtbare vorderingen moeten altijd volledig worden terugbetaald.

 

In sommige gevallen is het voor het college (bijna) onmogelijk om geld terug te krijgen van belanghebbende. Een voorbeeld hiervan is als belanghebbende naar het buitenland verhuist of met onbekende bestemming is vertrokken. Er zal één keer per half jaar onderzocht worden of de inwoner al weer in Nederland woont of dat er een inkomen bekend is waar beslag op kan worden gelegd. Als er na 5 jaar (niet verwijtbare vordering) of 10 jaar (verwijtbare vordering) geen zicht is op verdere aflossing, wordt de (restant)vordering buiten invordering gesteld.

 

Artikel 11 onder 5: met dit lid wordt voorkomen dat belanghebbende vanzelfsprekend voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen als het gaat om een terugvorderingsschuld ingevolge artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 2 IOAW en artikel 25 lid 2 IOAZ. Op grond van deze artikelen kan er van belanghebbende bijstand worden teruggevorderd, omdat belanghebbende naderhand over middelen/een vergoeding kan beschikken (bijvoorbeeld een erfenis) waardoor belanghebbende achteraf gezien de bijstand niet nodig had. In bovengenoemde gevallen heeft belanghebbende altijd in één keer een bepaald bedrag ontvangen. Van belanghebbende wordt verwacht dat hij/ zij het ontvangen geld gebruikt om de ontvangen bijstand in één keer terug te betalen. Op grond van individuele omstandigheden kan besloten worden deze vordering, kwijt te schelden of af te boeken.

 

Artikel 11 onder 7: Kwijtschelding van leenbijstand o.b.v. de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening is principe niet mogelijk, behalve bij leenbijstand voor inrichtingskosten. De leenbijstand voor inrichtingskosten word ambtshalve kwijtgescholden als belanghebbende gedurende 18 maandtermijnen volledig en aaneengesloten aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan. De periode is maximaal 18 maanden vanwege de anders onredelijk langdurige nadelige consequenties voor de schuldenaar.

 

Artikel 11 onder 8:Kwijtschelding van vorderingen die worden gedekt door pand of hypotheek is niet mogelijk voor zover verhaal op de onderliggende goederen mogelijk is, omdat de zekerheid door het college is geëist om volledige terugbetaling (zo veel mogelijk) te garanderen.

 

Artikel 11 onder 9: Het college zal de ouderenkorting of alleenstaande ouderenkorting die een inwoner kan ontvangen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd niet terugvorderen. In principe wordt dit gezien als een later verkregen middel en kan het college dit van de inwoner terugvorderen. Het college heeft ervoor gekozen om dit niet te doen.

 

Artikel 11 onder 10: Indien belanghebbende gaat werken en de Pw-uitkering als gevolg hiervan wordt beëindigd ontstaat er in sommige gevallen over dit jaar aanspraak op een werk gerelateerde heffingskorting van de Belastingdienst. Dit zijn de (inkomensafhankelijke) combinatiekorting, de heffingskorting minstverdienende partner en de aanvullende alleenstaande ouderkorting. Op grond van art. 58 lid 2 onder f van de Pw zou het college deze middelen in principe kunnen terugvorderen voor zover deze betrekking zouden hebben op de eerder in het jaar verstrekte inkomensvoorziening.

 

Middels dit lid is bepaald dat in deze gevallen niet tot terugvordering wordt overgegaan, Vanuit het standpunt dat er een stimulerende werking moet uitgaan van het aanvaarden van werk en dat het niet wenselijk is dat de belanghebbende bij uitstroom geconfronteerd wordt met de terugvordering, is er met bepaald dat in deze gevallen niet tot terugvordering wordt overgegaan.

 

Artikel 12: Dit artikel geeft aan wanneer er wordt meegewerkt aan een schuldenregeling waarbij geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van een terugvordering.

 

Door als voorwaarde te stellen dat een bij de NVVK aangesloten bemiddelings-organisatie betrokken is bij de schuldsanering, wordt geprobeerd om de kwaliteit hoog te houden.

 

Vanaf 1 januari 2013 mag, als het gevolg van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-regelgeving, het college geen medewerking verlenen aan een schuldregeling, indien er sprake is van verwijtbare verordeningen ten gevolge van niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen. Hetzelfde geldt voor vorderingen die zijn ontstaan door bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening, indien de noodzaak tot verstrekking daarvan het gevolg was van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Echter in artikel 60c Pw (terugvordering) en 18a Pw (boete) is geregeld dat een verwijtbare vordering wegens schending van de inlichtingenplicht wel mee kan worden genomen in een schuldregeling, maar dat het restant na afloop van deze schuldregeling nog wel moet worden ingevorderd. Alleen als er geen boete is opgelegd, mag het college wel meewerken. Een bestuurlijke boete kan worden meegenomen in de schuldregeling als de bestuurlijke boete het gevolg is van een verwijtbare vordering waarbij sprake is van verminderde of normale verwijtbaarheid.

 

Een bestuurlijke boete kan niet worden meegenomen in de schuldregeling als de boete het gevolg is van opzet of grove schuld (artikel 60c van de Pw). Door het college wordt derhalve geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering.

 

Artikel 12 onder 3: In dit artikel wordt de verplichting opgenomen dat kwijtschelding niet kan plaatsvinden als er geen schuldregeling (of vergelijkbaar besluit) tot stand gekomen is. In het individuele geval moet beoordeeld worden wanneer dit aan de orde is. In afwachting van de totstandkoming van de schuldregeling is het wel mogelijk om bij een schuldregeling de terugvordering bijvoorbeeld tijdelijk op te schorten.

 

Hoofdstuk 4 Verhaal

 

Artikel 13 onder 1: In dit lid is opgenomen dat in beginsel in alle gevallen die de Pw biedt zal worden overgegaan tot het verhalen van kosten van bijstand (op derden) en er dus gebruik zal worden gemaakt van de (algemene) bevoegdheid tot verhaal zoals neergelegd in artikel 61 Pw. Op wie en op welke wijze verhaald kan worden, is voor een groot gedeelte dwingend in de wet vastgelegd. Artikel 62 Pw bepaalt op wie verhaald kan worden in verband met een wettelijke onderhoudsplicht; het betreft ouders, (ex-)echtgenoten en minderjarige kinderen. In artikel 62f Pw is opgenomen in welke gevallen kan worden verhaald in verband met een schenking of nalatenschap.

 

Artikel 13 onder 2: Artikel 62b Pw bepaalt dat bij aanwezigheid van een uitvoerbare rechterlijke uitspraak omtrent alimentatie verhaal alleen in overeenstemming met die uitspraak kan plaatsvinden. Dit betekent dat het college in het geval van de onderhoudsplicht alleen zelf een verhaalsbedrag kan vaststellen als er geen rechterlijke uitspraak is.

 

Het college dient dit op grond van artikel 62a Pw te doen met inachtneming van de criteria die de rechter zou hanteren bij het vaststellen van het verhaalsrecht en de omvang van het te verhalen bedrag. Omdat rechters bij die beoordeling gebruik maken van het door de Expertgroep Alimentatienormen opgestelde Rapport Alimentatienormen, is in dit lid opgenomen dat de aanbevelingen in dat rapport worden gerespecteerd.

 

De Expertgroep Alimentatienormen bestaat uit door ieder gerecht afgevaardigde familierechters die zich bezig houden met alimentatiezaken. Het doel van de Expertgroep is het leveren van een bijdrage aan de voorspelbaarheid en rechtszekerheid van de rechtspraak in alimentatiezaken. Het rapport wordt regelmatig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen in de regelgeving en jurisprudentie (de aanbevelingen zijn geen wet en rechters en partijen kunnen in individuele zaken daarvan afwijken).

 

Artikel 13 onder 3: In geval het verschuldigde verhaalsbedrag voor minderjarige kinderen betreft, wordt de hoogte van de draagkracht van de onderhoudsplichtige berekend aan de hand van het ‘Zwolse model’. Met de rekenmethode kan gemakkelijk de verhaalsbijdrage voor minderjarige kinderen berekent worden. Er hoeft alleen een aantal gegevens ingevuld te worden. Lange vragenlijsten en bewijsstukken zijn niet meer nodig. De rekenmethode is gebaseerd op verzamelinkomen, gemiddelde zorgkosten en de verdeling van de zorg. In alle andere gevallen wordt een bedrag verhaald dat is berekend op basis van de berekening in INA (alimentatietool).

 

Artikel 13 onder 4:Er kan geheel of gedeeltelijk van verhaal worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er in relatie tot de onderhoudsplicht sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten reden zijn om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Er dient wel sprake te zijn van een verband tussen het tot verhaal overgaan en het ontstaan van een actuele dreiging. Zo is bijvoorbeeld het feit dat er in het verleden sprake is geweest van mishandeling op zich niet voldoende reden om af te zien van verhaal. Wel kan er besloten worden om tijdelijk van verhaal af te zien bij verblijf van belanghebbende in een "Blijf van mijn lijf"-huis. Indien wordt verhaald, wordt de woonplaats van belanghebbende immers bekend, hetgeen een risico zou kunnen vormen voor de veiligheid van belanghebbende en de eventuele kinderen.

 

Met betrekking tot de onderhoudsplichtige kan gedacht worden aan de situatie waarin ingesteld verhaal dermate ernstige psychische problemen tot gevolg heeft, dat doorzetten van verhaal onacceptabel geacht moet worden. De aangevoerde redenen dienen geobjectiveerd te worden; zij dienen geverifieerd en bevestigd te worden door derden, zoals politie, (vertrouwens)arts, psycholoog of maatschappelijk werkende. Voorkomen moet worden dat op grond van het college niet-bevestigde argumenten besluit om af te zien van verhaal. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk), wegens het ontbreken van draagkracht, niet mogelijk.

 

Artikel 14: Met dit artikel maakt het college gebruik van de mogelijkheid om de bijstandsgerechtigde te verplichten medewerking te verlenen om de onderhoudsbijdrage van de onderhoudsplichtige af te dwingen.

 

De onderhoudsverplichting wordt door het college beschouwd als een voorliggende voorziening conform artikel 5 sub e Pw, een voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende aanspraak kan maken dan wel een beroep op kan doen.

 

Artikel 15: Gezien de Pw geen specifieke eisen aan het verhaalsbesluit stelt, is in dit artikel opgenomen aan welke (algemene) eisen de verhaalsbeschikking tenminste moet voldoen.

 

Artikel 16: In onderling overleg kunnen ex-partners de duur en hoogte van de onderhoudsbijdrage bepalen. De rechter kan niet meer toewijzen dan wordt verzocht. In beginsel is het college gebonden aan een rechterlijke uitspraak inzake de onderhoudsbijdrage.

 

Het college kan in dergelijke gevallen de rechter verzoeken om de onderhoudsbijdrage wegens gewijzigde omstandigheden in afwijking van de eerdere rechterlijke uitspraak opnieuw vast te stellen.

 

Artikel 17: In dit artikel wordt aangegeven wanneer er wordt meegewerkt aan een schuldregeling. Het komt overeen met artikel 7 dat betrekking heeft op afzien van terugvordering in gelijke situaties.

 

Artikel 18: Artikel 62b lid beschrijft dat indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd is op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, door het college wordt verhaald in overeenstemming met de uitspraak in casu. Het college ziet af van verhaal indien het verhaalsbedrag niet hoger kan worden vastgesteld dan € 25,00 per maand of € 300,00 per jaar. Dit laatste is niet van toepassing op inwoners die nu € 25,00 of minder per maand aan alimentatie gekort worden op hun uitkering.

 

Artikel 19: De betaling van de verhaalsbijdrage gaat in op de eerste van de maand volgend op de datum van de eerste aanschrijving.

 

Artikel 20: Afhankelijk van de hoogte van het verhaalsbedrag en van welk soort verhaal er sprake is, zal periodiek een onderzoek naar de draagkracht worden ingesteld. De maximale termijn is gesteld op 36 maanden, maar indien het verhaal bijvoorbeeld betrekking heeft op de onderhoudsplicht jegens kinderen, zal in verband met de gewijzigde bijstandsbehoefte opnieuw een onderzoek moeten plaatsvinden. Indien volgens de uitvoeringsregels reeds het maximale verhaalsbedrag wordt betaald, kan worden volstaan met een 3-jaarlijksonderzoek (waarbij bovendien kan worden volstaan met een korte administratieve aantekening). De beoordeling of, en wanneer, een heronderzoek dient plaats te vinden, dient gemotiveerd in een rapportage te worden vastgelegd.

 

In aansluiting op artikel 18 zal alleen een nieuw verhaalsbedrag worden vastgesteld - indien nodig (bij rechterlijke alimentatie-uitspraken) door middel van een verzoek bij de rechtbank - indien uit het onderzoek is gebleken dat het bedrag tenminste met € 25,00 per maand of € 300,00 per jaar kan worden verhoogd.

 

Artikel 21: Het college maakt, indien nodig, gebruik van de bevoegdheid tot verhaal in rechte van een door haar vastgesteld verhaalsbedrag middels het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank. (Indien een rechterlijke uitspraak inzake alimentatie niet wordt nageleefd, geschiedt verhaal in rechte op de in artikel 62b lid 4 Pw vastgestelde wijze; dwangbevel.) In gevallen waarbij de rechtbank al een alimentatieverplichting heeft vastgesteld, dan kan de invordering van de achterstallige alimentatie worden overgedragen aan het LBIO.

 

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 27: Op deze bepaling kan alleen in zeer uitzonderlijke en onwenselijke situaties een beroep worden gedaan. Het is aan het college om te bepalen wanneer er sprake is van een erg onwenselijke situatie. Er kan hierbij aangesloten worden bij de algemene rechtsbeginselen zoals die gecodeerd zijn in de Algemene Wet Bestuursrecht.

 

Artikel 28: Het kan noodzakelijk zijn om voor een uniforme uitvoering nog nadere regels te stellen. Dit artikel machtigt het college daartoe. Voor het geval zich situaties voordoen waarin deze verordening niet voorziet, is het college bevoegd om een besluit te nemen.

 

Artikel 30: De hoofdregel is dat deze nieuwe regels alleen gelden voor situaties van terug- en invordering en verhaal die plaats vinden nadat deze beleidsregels in werking zijn getreden. De aflossingsregelingen en beslagen die voor de datum van inwerkintreding tot stand zijn gekomen c.q. zijn gelegd, blijven gelden tot de datum van het eerstvolgende heronderzoek.