Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nissewaard

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard, houdende beleidsregels voor de uitvoering van de Participatiewet (Pw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) Nissewaard 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNissewaard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard, houdende beleidsregels voor de uitvoering van de Participatiewet (Pw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) Nissewaard 2023
CiteertitelBeleidsregels Participatiewet Nissewaard 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel loonkostensubsidie gemeente Nissewaard.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024hoofdstuk 8, 9, paragraaf 2, 4, artikel 2.4.1, 2.4.2, 2.4.3, 3.2.19, 8.1, 8.2, 8.3, 9.1, 9.2, 9.3

19-12-2023

gmb-2023-565070

23.B.00447
01-07-202301-01-2024hoofdstuk 1, artikel 1.1, 1.2, 1.3, 2.3.2, 3.2.7, 4.6

20-06-2023

gmb-2023-281714

23.B.00201
01-01-202301-07-2023nieuwe regeling

20-12-2022

gmb-2022-578340

22.B.00368

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard, houdende beleidsregels voor de uitvoering van de Participatiewet (Pw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) Nissewaard 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard;

 

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit de volgende beleidsregels vast te stellen:

 

Beleidsregels Participatiewet Nissewaard 2023

 

Hoofdstuk 1 Re-integratie

Artikel 1.1 Mogelijkheid ontheffen scholingsplicht personen tot 27 jaar

  • 1.

    Overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de Pw kunnen personen tot 27 jaar, indien hier dringende redenen voor aanwezig zijn, voor de duur van maximaal twaalf maanden aaneengesloten ontheven worden van de scholingsplicht. Binnen de afgesproken termijn zal een nieuwe beoordeling plaatsvinden.

  • 2.

    Een dringende reden wordt in ieder geval aanwezig geacht indien betrokkene een dagbehandeling volgt voor medische- of psychische problematiek welke het onmogelijk maakt om reguliere scholing te volgen.

Artikel 1.2 Ontheffing arbeidsverplichting

  • 1.

    Overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de Pw, artikel 36 van de IOAZ en artikel 37a van de IOAW wordt belanghebbende ontheven van de arbeidsplicht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Pw, artikel 4 van de IOAZ en artikel 36 van de IOAW indien:

    • a.

      belanghebbende op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) verblijft in een instelling, voor zolang dit verblijf voortduurt;

    • b.

      de rechter belanghebbende in het kader van het Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen traject een ontheffing heeft gegeven voor het verrichten van arbeid;

    • c.

      uit een onafhankelijk advies van een deskundige blijkt dat belanghebbende ernstige medische- of psychische klachten heeft waardoor hij niet kan voldoen aan zijn arbeidsplicht;

    • d.

      belanghebbende tijdelijk is opgenomen in een instelling, waardoor hij niet kan voldoen aan zijn arbeidsplicht.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan men van de arbeidsverplichting worden ontheven mits men mantelzorg verricht aan een bloedverwant in de eerste graad. In deze situatie geldt de vrijstelling voor het aantal uren dat mantelzorg wordt verricht, met een maximum van 18 uur per week.

Artikel 1.3 Reiskostenvergoeding ter ondersteuning van de re-integratievoorziening

  • 1.

    Een bijdrage in de reiskosten wordt alleen verstrekt aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Pw, die gebruik maken van een re-integratievoorziening.

  • 2.

    Er wordt alleen een bijdrage verstrekt voor de noodzakelijke reiskosten om de re-integratievoorziening te bereiken.

  • 3.

    De goedkoopst adequate voorziening wordt vergoed voor zover een enkele reis meer dan vijf kilometer bedraagt. Indien dit een reis per auto betreft is de bijdrage € 0,21 per kilometer.

  • 4.

    Bij de berekening van de enkele reisafstand wordt gebruik gemaakt van de routeplanner van de ANWB, volgens de kortste route tussen het woonadres en het adres waar gebruik wordt gemaakt van de re-integratievoorziening.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid is de bijdrage aan een persoon die om medische redenen gebruik moet maken van vervoer door derden, gelijk aan de werkelijke kosten.

  • 6.

    Er is geen recht op een bijdrage voor zover een beroep kan worden gedaan op een andere voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de persoon toereikend en passend te zijn.

Hoofdstuk 2 Inkomsten en Middelen

Paragraaf 1 Vrijlatingen

Artikel 2.1.1 Vrijlating giften

  • 1.

    Giften als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder m, van de Pw, zijn uit oogpunt van bijstandverlening verantwoord als deze per kalenderjaar niet meer bedragen dan:

    • a.

      voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar, indien het betreft:

      • 1.

        een alleenstaande of een alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar: € 300,-;

      • 2.

        gehuwden waarvan beide echtgenoten 18, 19 of 20 jaar zijn: € 600,-;

      • 3.

        gehuwden, waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder: € 1.200,-;

    • b.

      voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder, indien het betreft:

      • 1.

        een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 1.200,-;

      • 2.

        gehuwden: € 1.800,-.

  • 2.

    Als de bijstand in de loop van een kalenderjaar begint of eindigt, dan worden de bedragen, bedoeld in het eerste lid, evenredig verdeeld over het aantal kalendermaanden waarin recht op bijstand bestaat. Daarbij wordt een deel van een kalendermaand voor een hele maand gerekend.

  • 3.

    Giften in natura worden alleen in aanmerking genomen als de waarde in het economisch verkeer de bedragen, bedoeld in het eerste lid, te boven gaan. Voor zover dat het geval is, wordt de bijstand daarop afgestemd op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw.

Artikel 2.1.2 Vrijlating inkomsten uit arbeid

  • 1.

    Betrokkenheid bij de maatschappij door middel van werk is belangrijk. Aan het werk gaan en blijven, welke soort of omvang van werk dat ook is, wordt gestimuleerd door de inkomsten uit arbeid vrij te laten. Dit gebeurt op grond van artikel 31, tweede lid, onder n, r en y, van de Pw, van artikel 8, tweede, vijfde en zevende lid, van de IOAW, en van artikel 8, derde, negende en elfde lid, van de IOAZ.

  • 2.

    De inkomstenvrijlating wordt toegepast in de maand waaraan de inkomsten worden toegerekend.

Artikel 2.1.3 Geen vrijlating bij overtreding informatieverplichting in geval van opzet of grove schuld

Het ontvangen van giften of het verrichten van arbeid is van invloed op het recht op bijstand, waarom een belanghebbende daarvan onverwijld mededeling moet doen. Als dat opzettelijk of door grove schuld niet wordt gedaan, dan zijn de feiten en omstandigheden als bedoeld in de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 niet aanwezig en kan de betreffende vrijlating niet worden toegepast.

 

Paragraaf 2 Norm

Artikel 2.2.1 Kamerhuurder of kostganger

Bij het vaststellen of er in situaties van kamerhuur, kamerverhuur, kostganger of kostgeverschap sprake is van een commerciële relatie als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onder b en c, van de Pw, dienen de volgende voorwaarden getoetst te worden:

  • a.

    een volledig ingevulde en ondertekende overeenkomst naar het model van de Eenheid Werk, Inkomen & Identiteit is overgelegd;

  • b.

    een bewijsstuk is overgelegd dat de onderhuur rechtmatig plaatsvindt, namelijk toestemming van de woningcorporatie of de hypotheekverstrekker;

  • c.

    het kamerhuur of kostgangersbedrag bedraagt minimaal 20% van norm echtpaar, zonder kostendelende medebewoners;

  • d.

    het te betalen bedrag wordt maandelijks door de kamerhuurder of kostganger aan de kamerverhuurder of kostgever overgemaakt door overschrijving van de bankrekening op naam van de kamerhuurder of kostganger naar een bankrekening op naam van de kamerverhuurder of kostgever.

Artikel 2.2.2 Co-ouderschap

Als co-ouder wordt aangemerkt de alleenstaande die structureel een deel van de feitelijke verzorging voor een of meer kinderen verricht, volgens de afspraken in een echtscheidingsconvenant, ouderschapsplan of co-oudercontract.

Artikel 2.2.3 Bijstand aan kinderen van minderjarigen

  • 1.

    Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw wordt aan een kind van een minderjarige alleenstaande ouder die bij diens ouders inwoont, een uitkering verstrekt, ter hoogte van het verschil tussen de norm voor gehuwden met ten laste komende kinderen voor 18, 19 en 20-jarigen en de norm voor gehuwden zonder ten laste komende kinderen voor 18, 19 en 20-jarigen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de minderjarige alleenstaande ouder een beroep kan doen op de zogenoemde ALO-kop, dat is een extra bedrag bovenop het kindgebonden budget dat samen met het kindgebonden budget door de Belastingdienst wordt verstrekt.

Artikel 2.2.4 Verlaging van de norm op grond van de woonsituatie

  • 1.

    Op grond van artikel 27 van de Pw wordt de norm van de belanghebbende die ouder is dan 21 jaar, lager vastgesteld, indien de belanghebbende:

    • a.

      lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van bewoning van een woning waaraan geen woonkosten verbonden zijn;

    • b.

      geen woning wordt aangehouden; of

    • c.

      gebruik maakt van de 'opvangvoorziening Herstart ZHE.

  • 2.

    De verlaging, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt 20% van de norm echtpaar, zonder kostendelende medebewoners.

  • 3.

    De verlaging blijft achterwege indien belanghebbende gebruik maakt van de Jongerenopvangvoorziening.

Artikel 2.2.5 Tijdelijke afwijking van de norm kostendelende medebewoner

  • 1.

    Medische, psychische of sociale problemen kunnen meebrengen dat een belanghebbende geen onderdak meer heeft of dit dreigt kwijt te raken. In deze omstandigheden is een stabiele woonsituatie van belang, mede voor de inschrijving op een adres in de basisregistratie personen. Als dit het geval is, kan het noodzakelijk zijn om tijdelijk een hoofdverblijf te hebben met een medebewoner in dezelfde woning.

  • 2.

    De kostendelersnorm, bedoeld in artikel 22a van de Pw, wordt op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw, niet toegepast als:

    • a.

      belanghebbende aannemelijk maakt dat hij niet in de omstandigheden verkeert of niet de mogelijkheden of middelen heeft om zijn hoofdverblijf te verplaatsen naar een ander adres;

    • b.

      alle belanghebbenden schriftelijk verklaren dat de situatie uit overmacht is ontstaan en het een tijdelijke situatie betreft; en

    • c.

      belanghebbende aantoont dat hij de situatie tracht te wijzigen door:

      • 1.

        zich in te schrijven als woningzoekende en actief, minimaal een keer per week, te reageren op beschikbare woningen;

      • 2.

        een urgentieverklaring aan te vragen.

  • 3.

    Deze tijdelijke afwijking vindt plaats voor een periode van zes maanden. Deze periode kan ten hoogste eenmalig met zes maanden worden verlengd.

Paragraaf 3 Middelen

Artikel 2.3.1 Geen vermogen

Niet tot het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Pw, worden gerekend:

  • a.

    een auto met een bouwjaar van twaalf jaar of ouder, met uitzondering van een auto die gezien zijn waarde niet verenigbaar is met een inkomen op bijstandsniveau;

  • b.

    eenmalig gedurende een uitkeringsperiode een positieve stijging van het vermogen met een bedrag van € 250.

Artikel 2.3.2 Vaststellen vermogen bij wijziging norm

  • 1.

    Het vermogen wordt opnieuw vastgesteld als voor een belanghebbende de norm wijzigt als gevolg van een wijziging in gezinssamenstelling. Met ingang van de datum van de wijziging wordt gerekend met de nieuwe vermogensgrens, bedoeld in artikel 34 van de Pw.

  • 2.

    Als in een procedure voor een boedelscheiding het vermogen nog niet kan worden vastgesteld, dan gebeurt dit direct nadat de boedelscheiding tot stand is gekomen.

  • 3.

    Het deel van het vermogen dat is ontstaan tijdens de bijstandsperiode door bijvoorbeeld ontvangen rente of door te sparen blijven buiten beschouwing bij het opnieuw vaststellen van de vermogensgrens.

Artikel 2.3.3 Vaststelling vermogen bij co-ouderschap

De vermogensgrens voor co-ouders is gelijk aan de vermogensgrens voor alleenstaande ouders als bedoeld in artikel 34, derde lid, onder b, Participatiewet.

Artikel 2.3.4 Heffingskortingen

Indien en voor zo lang de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Pw, niet wordt ontvangen, wordt deze in ieder geval met ingang van de vierde maand nadat deze van toepassing is geworden tot de middelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin redelijkerwijs kan beschikken.

Paragraaf 4 Samenwonen op proef

Artikel 2.4.1 Kennismakingsperiode

  • 1.

    Op aanvraag kan aan één of aan beide personen die een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ ontvangt of ontvangen een kennismakingsperiode worden toegestaan.

  • 2.

    Gedurende de kennismakingsperiode ontvangt de bijstands- of uitkeringsgerechtigde een uitkering naar de norm die de belanghebbende ontving ten tijde van de aanvraag van de kennismakingsperiode, tenzij deze norm wijzigt wegens andere omstandigheden dan het samenwonen op proef.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden voor toekenning kennismakingsperiode

  • 1.

    Beide partners vragen gezamenlijk vooraf aan of ze op proef mogen samenwonen, ook als de partner geen uitkering heeft. Wanneer er sprake is van twee partners die ieder een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ ontvangen in een andere gemeente, dan bestaat het recht op de kennismakingsperiode alleen wanneer beide gemeenten hierin toestemmen.

  • 2.

    Beide aanvragers houden hun eigen woonadres aan en blijven op dat woonadres ingeschreven staan in de basisregistratie persoonsgegevens.

  • 3.

    Een eventuele verhuurder is op de hoogte en akkoord met het tijdelijk niet voltijds bewonen van de woonruimte.

  • 4.

    Beide partners erkennen dat zij pas zullen gaan samenwonen nadat schriftelijk toestemming is verleend voor deelname aan de kennismakingsperiode.

Artikel 2.4.3 Uitsluitingsgronden

Geen kennismakingsperiode wordt verleend indien:

  • 1.

    er sprake is van het rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ;

  • 2.

    één van de belanghebbenden in de periode van een jaar voorafgaand aan de aanvraag van de kennismakingsperiode al gebruik heeft gemaakt van de kennismakingsperiode;

  • 3.

    aanvragers bloedverwanten in de eerste of tweede graad zijn.

Hoofdstuk 3 Minimabeleid

Paragraaf 1 Bijzondere bijstand algemeen

Artikel 3.1.1 Draagkracht inkomen en middelen

  • 1.

    Voor het bepalen van het recht op bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw, wordt het inkomen boven de 110% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, volledig in aanmerking genomen als draagkracht.

  • 2.

    Bij het bepalen van het inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt uitgegaan van het inkomen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken.

  • 3.

    Tot dit inkomen wordt in ieder geval niet gerekend:

    • a.

      het deel van het inkomen waarover executoriaal beslag is gelegd;

    • b.

      het deel van het inkomen waarover een bestuurlijke sanctie is opgelegd en deze onherroepelijk is.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, wordt 100% van het inkomen boven de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm in aanmerking genomen, in de volgende gevallen:

    • a.

      bij de verstrekking van woonkostentoeslag;

    • b.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor levensonderhoud;

    • c.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor kosten van kleding

    • d.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor schulden;

    • e.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor verhuiskosten;

    • f.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor kosten van de eigen bijdrage Wlz;

    • g.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten;

    • h.

      bij de inzet van noodzakelijk geacht beschermingsbewind, budgetbeheer of een niet gemeentelijk schuldhulpverleningstraject.

  • 5.

    In afwijking van het eerste en derde lid wordt, waar het bewindvoeringskosten, curatele, inkomensbeheer of mentorschap in combinatie met gemeentelijke ondersteuning ten behoeve van schuldhulpverlening betreft of een traject in het kader van de Wet Schuldsanering natuurlijke personen, als draagkracht aangemerkt het verschil tussen het inkomen van de belanghebbende en het volgens een VTLB-berekening berekende vrij te laten bedrag. Waarbij de kosten voor deze vormen van ondersteuning zijn opgenomen in de berekening van het VTLB.

  • 6.

    Om te bepalen welke middelen in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van draagkracht wordt aangesloten bij artikel 31 tot en met 34 van de wet.

  • 7.

    Niet als middelen worden aangemerkt:

    • a.

      de middelen, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Pw;

    • b.

      het middel, bedoeld in artikel 36 van de Pw.

  • 8.

    De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en wordt in beginsel voor één jaar vastgesteld.

Artikel 3.1.2 Draagkracht vermogen

  • 1.

    Van het vermogen wordt 100% in aanmerking genomen als draagkracht, voor zover het vermogen hoger is dan het in artikel 34, derde lid, van de Pw genoemde bedrag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, wordt het vermogen, voor zover dit meer bedraagt dan € 1.250,-, in aanmerking genomen als draagkracht, in de volgende gevallen:

    • a.

      bij de verstrekking van duurzame gebruiksgoederen;

    • b.

      bij de verstrekking van overige inrichtingskosten;

    • c.

      bij de verstrekking van leenbijstand op grond van artikel 48, tweede lid, onder b, van de Pw.

  • 3.

    De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en wordt in beginsel voor één jaar vastgesteld.

Artikel 3.1.3 Aanvraagdatum bijzondere bijstand

  • 1.

    Een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van artikel 35 eerste lid, van de Pw kan betrekking hebben op noodzakelijke kosten die zijn ontstaan tot zes maanden voor de datum van de aanvraag.

  • 2.

    Indien door indiening van de aanvraag achteraf, de noodzaak niet meer kan worden aangetoond, wordt geen bijstand toegekend.

  • 3.

    Het achteraf aanvragen van bijzondere bijstand is niet mogelijk voor de kosten die verband houden met of bijdragen aan de arbeidsinschakeling, kosten voor inrichting of duurzame gebruiksgoederen of verhuiskosten.

     

Paragraaf 2 Bijzondere bijstand kostensoorten

Artikel 3.2.1 Woonkostentoeslag bij huurkosten

  • 1.

    Huurtoeslag wordt geacht een voorliggende voorziening te zijn die in het algemeen passend en toereikend is als tegemoetkoming in de huurkosten.

  • 2.

    Indien de huurtoeslag is vastgesteld op basis van een inkomen dat hoger ligt dan het huidige structurele inkomen van belanghebbende, wordt woonkostentoeslag als noodzakelijk gezien.

  • 3.

    Indien door redenen die belanghebbende niet te verwijten zijn, over een bepaalde periode geen huurtoeslag kan worden aangevraagd, wordt woonkostentoeslag als noodzakelijk gezien.

  • 4.

    Bij berekening van de woonkostentoeslag wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de berekeningssystematiek van huurtoeslag, met dien verstande dat het huidige structurele inkomen in de berekening wordt gebruikt en vermogen boven de vermogensgrens als genoemd in artikel 34 van de Pw als middelen in aanmerking wordt genomen.

  • 5.

    Woonkostentoeslag voor een huur boven de maximale huurgrens wordt voor maximaal twaalf maanden verstrekt, tenzij dringende redenen zich hiertegen verzetten.

  • 6.

    De hoogte van de woonkostentoeslag, bedoeld in het vijfde lid, wordt bepaald op het bedrag aan huurtoeslag bij een huur ter hoogte van de maximale huurgrens, plus het verschil tussen de maximale huurgrens en de kale huur volgens de overeenkomst.

  • 7.

    Indien belanghebbende een huurcontract aangaat voor een huur boven de maximale huurgrens en hij ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst een inkomen heeft dat recht geeft op huurtoeslag, bestaat geen recht op woonkostentoeslag.

  • 8.

    Woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de eerstvolgende datum waarop een beroep op huurtoeslag mogelijk zou kunnen worden.

  • 9.

    Werkt belanghebbende niet mee aan beperking van de woonkosten, of betoont belanghebbende onvoldoende besef van verantwoordelijkheid op het gebied van woonkosten, wordt de woonkostentoeslag geweigerd of beëindigd.

  • 10.

    Het draagkrachtbeleid, bedoeld in artikel 3.1.1, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 3.2.2. Woonkostentoeslag bij eigen woning

  • 1.

    Indien belanghebbende eigenaar is van een door hemzelf bewoonde woning en hij deze redelijkerwijs niet kan verkopen of verder kan bezwaren met geldleningen, maar het inkomen niet toereikend is om de woonkosten te voldoen, wordt woonkostentoeslag als noodzakelijk gezien.

  • 2.

    Als in aanmerking te nemen woonkosten worden gezien de hypotheekrente, eigenaarsdeel onroerendezaakbelasting, waterschapslasten, premie opstalverzekering, erfpachtcanon en een forfaitair bedrag aan onderhoudskosten, onder aftrek van in aanmerking te nemen rijkssubsidies aan de woningeigenaar of Voorlopige Teruggave Hypotheekrenteaftrek.

  • 3.

    Bij berekening van de woonkostentoeslag wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de berekeningssystematiek van de huurtoeslag, met dien verstande dat het huidige structurele inkomen in de berekening wordt gebruikt en vermogen boven de vermogensgrens, bedoeld in artikel 34 van de Pw, als middelen in aanmerking wordt genomen.

  • 4.

    De eigenaar komt niet in aanmerking voor woonkostentoeslag indien qua kosten en draagkracht ten tijde van de aankoop van de woning al behoefte bestond aan woonkostentoeslag.

  • 5.

    Woonkostentoeslag als bedoeld in het eerste lid wordt maximaal twaalf maanden verstrekt, tenzij dringende redenen zich hiertegen verzetten.

  • 6.

    Werkt belanghebbende niet mee aan beperking van de woonkosten, of betoont belanghebbende onvoldoende besef van verantwoordelijkheid op het gebied van woonkosten, wordt de woonkostentoeslag geweigerd of beëindigd.

  • 7.

    Het draagkrachtbeleid als bedoeld in artikel 3.1.1, het vierde lid, is van toepassing.

Artikel 3.2.3 Bijzondere woonkosten

  • 1.

    In de niet subsidiabele woonkosten die betrekking hebben op het langer zelfstandig laten wonen van ouderen en mensen met een handicap, wordt bijstand verleend:

    • a.

      voor zover deze kosten voor belanghebbende noodzakelijk worden geacht, waarbij de noodzaak in ieder geval aanwezig wordt geacht bij personen van 75 jaar en ouder; en

    • b.

      voor zover de totale woonkosten tenminste de minimale huurgrens bedragen waarvoor huurtoeslag mogelijk is.

  • 2.

    Indien vanwege opname in een Wlz-instelling of er sprake is van Beschermd of begeleid wonen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 de bijstandsnorm wordt verlaagd naar een norm bij verblijf in een inrichting, wordt bijzondere bijstand verleend in de kosten van het aanhouden van de woning, onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      in de woning van belanghebbende blijven geen bewoners van 18 jaar of ouder achter;

    • b.

      de opname duurt naar verwachting niet langer dan twaalf maanden; en

    • c.

      belanghebbende is voornemens en naar verwachting in staat om na de opname terug te keren in de woning.

Artikel 3.2.4 Kleding en kledingslijtage

  • 1.

    Indien extra kledingslijtage voortkomt uit ziekte of handicap, wordt in de meerkosten van kleding bijzondere bijstand verleend. Voor de bepaling van de meerkosten wordt uitgegaan van extra kosten ten opzichte van de normbedragen en normaantallen zoals deze zijn vastgesteld door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

  • 2.

    Indien en voor zover niet meer over passende kleding kan worden beschikt vanwege een acute noodsituatie, bijvoorbeeld door ziekte, ongeval of een redelijkerwijs niet-verzekerbare calamiteit, wordt bijzondere bijstand verleend. In dit geval wordt slechts kleding verstrekt voor zover het in dat seizoen passend is.

  • 3.

    In aanvulling op het tweede lid, wordt voor de kosten van kleding aangesloten bij de normbedragen en normaantallen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

  • 4.

    Het draagkrachtbeleid als bedoeld in artikel 3.1.1, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 3.2.5 Bijzondere bijstand voor schulden

  • 1.

    Indien sprake is van levensbedreigende omstandigheden, die niet via andere weg dan bijstandverlening kunnen worden afgewend, wordt in een schuldsituatie bijstand in de vorm van een lening verleend. Hierbij wordt de ontstaansgeschiedenis van de schuld en of er sprake is van herhaling meegewogen.

  • 2.

    Het draagkrachtbeleid als bedoeld in artikel 3.1.1, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 3.2.6 Bijzondere bijstand budgetbeheer en beschermingsbewind

  • 1.

    Bijzondere bijstand in de kosten van budgetbeheer wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      budgetbeheer noodzakelijk wordt geacht door een deskundige;

      en

    • b.

      budgetbeheer buiten een schuldbemiddelingstraject om wordt uitgevoerd.

  • 2.

    Bijzondere bijstand in de kosten van budgetbeheer of beschermingsbewind wordt verstrekt als er geen of onvoldoende draagkracht is zoals bedoeld in artikel 3.1.1, vierde lid, onder h.

Artikel 3.2.7 Bijzondere bijstand in verband met arbeidsinschakeling

  • 1.

    Kosten die verband houden met of bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde zijn in beginsel incidentele kosten betreffen in beginsel incidentele kosten. Indien de kosten niet incidenteel zijn maar een periodiek karakter hebben, kan de bijzondere bijstand voor deze kosten tot een maximum van zes maanden worden verstrekt.

  • 2.

    Alle mogelijke voorzieningen, waaronder de bijdrage, bedoeld in artikel 1.3, dient als eerste aangesproken te worden voordat bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

  • 3.

    Een aanvraag bijzondere bijstand voor bijzondere noodzakelijke kosten die verband houden met- of bijdragen aan de arbeidsinschakeling, worden niet verstrekt indien de kosten reeds zijn gemaakt.

Artikel 3.2.8 Bijzondere bijstand voor studiekosten

  • 1.

    Studiekosten ten behoeve van kinderen in de leerplichtige leeftijd worden in beginsel aangemerkt als algemeen noodzakelijke kosten waarin de bijstandsnorm en ontvangen tegemoetkomingen van de rijksoverheid voorzien, waarvoor geen bijzondere bijstand wordt verstrekt.

  • 2.

    Voor ten laste komende kinderen die een Mbo-opleiding volgen, worden reiskosten om op de dichtstbijzijnde locatie van de opleiding of stage van hun keuze te komen vergoed, voor zover deze Mbo-leerling geen aanspraak kan maken op een Ov-studentenkaart en de dichtstbijzijnde opleidings- of stagelocatie buiten de gemeente Nissewaard ligt. Vergoedingen vinden plaats op basis van de goedkoopste reismogelijkheid met het openbaar vervoer.

Artikel 3.2.9 Aanslag inkomstenbelasting

  • 1.

    Voor een aanslag inkomstenbelasting wordt in het algemeen geen bijzondere bijstand verleend, tenzij belanghebbende voldoet aan alle onderstaande criteria:

    • a.

      het netto in aanmerking te nemen inkomen van belanghebbende over het kalenderjaar bedraagt, na aftrek van de aanslag, minder dan de van toepassing zijnde bijstand over dat kalenderjaar;

    • b.

      de belastingaanslag heeft betrekking op een periode waarover belanghebbende bijstand ontving en bij de verstrekking van die bijstand is destijds geen rekening gehouden met de nog op te leggen belastingaanslag;

    • c.

      de aanslag kan door de Belastingdienst niet worden verlaagd of kwijtgescholden.

  • 2.

    De hoogte van de bijstand bedraagt het verschil tussen de bijstandsnorm en de netto inkomsten na aftrek van de aanslag, maar niet meer dan het bedrag van de aanslag.

Artikel 3.2.10 Huisraad, woninginrichting of duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor kosten van vervanging of reparatie van huisraad, woninginrichting of duurzame gebruiksgoederen, als bedoeld in artikel 51 van de Pw, wordt verleend indien:

    • a.

      het noodzakelijke, niet-uitstelbare kosten zijn, die het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden;

    • b.

      er onvoldoende reserveringsruimte aanwezig is geweest, hetgeen belanghebbende niet te verwijten valt;

    • c.

      er geen andere bekostigingsmogelijkheid aanwezig is; en

    • d.

      deze kosten het gevolg zijn van een verhuizing, mits er voor de verhuizing een sociale, psychosociale of medische noodzaak bestaat en voor zover de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 niet als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2.

    Geen bijzondere bijstand wordt verleend indien:

    • a.

      de kosten vergoed hadden kunnen worden op grond van een inboedelverzekering, maar belanghebbende deze verwijtbaar niet had afgesloten;

    • b.

      het een eerste aanschaf of vestiging betreft, tenzij bijzondere omstandigheden aanwezig zijn;

    • c.

      deze voortvloeien uit een echtscheiding.

  • 3.

    Inrichtingskosten worden vergoed conform 30% van de op dat moment geldende normbedragen voor de inventarispakketten van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting. Als een totale inventaris niet noodzakelijk is maar losse artikelen benodigd zijn, wordt dit ook vergoed conform 30% van de Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting normbedragen.

  • 4.

    In aanvulling op het derde lid zal bij een situatie waarin inrichtingskosten worden verstrekt waarbij sprake is van meer dan vier minderjarige kinderen 30% van het verschil tussen de Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting normbedragen voor het derde en het vierde kind worden doorgerekend voor ieder opvolgend kind.

  • 5.

    Bijstandverlening op grond van dit artikel vindt plaats in de vorm van een lening.

  • 6.

    De bijstand wordt geweigerd als voorafgaande aan de aanvraag een betalingsverplichting voor de aan te schaffen zaken is aangegaan of die zaken al zijn aangeschaft.

Artikel 3.2.11 Stofferingskosten

  • 1.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor stofferingskosten bedraagt 100% van de norm die het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting heeft vastgesteld voor de van toepassing zijnde gezinssamenstelling. De bijstand wordt om niet verstrekt.

  • 2.

    Bij kamerbewoning wordt de noodzakelijkheid van de inrichtings- en stofferingskosten afzonderlijk beoordeeld. Bijstand wordt verstrekt tot maximaal het gestelde in artikel 3.2.10, derde lid.

Artikel 3.2.12 Verhuiskosten

  • 1.

    Voor verhuiskosten wordt geen bijstand verleend, tenzij de verhuizing op sociale, psychosociale of medische gronden noodzakelijk is, de kosten niet of onvoldoende waren te voorzien en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 niet als voorliggende voorziening kan dienen.

  • 2.

    In de kosten van een als noodzakelijk aangemerkte verhuizing wordt bijzondere bijstand verleend, indien belanghebbende vanuit of binnen de gemeente Nissewaard verhuist.

  • 3.

    In de kosten van dubbele huur plus administratiekosten of waarborgsom wordt bij een noodzakelijke verhuizing bijstand verleend, indien belanghebbende naar of binnen de gemeente Nissewaard verhuist. De bijstand voor een waarborgsom wordt in de vorm van een geldlening verstrekt.

  • 4.

    Het draagkrachtbeleid, bedoeld in artikel 3.1.1, vierde lid, is van toepassing.

  • 5.

    Een aanvraag bijzondere bijstand voor bijzondere noodzakelijke kosten die verband houden met een verhuizing, moet voordat een betalingsverplichting wordt aangegaan, door belanghebbende worden aangevraagd.

Artikel 3.2.13 Bijzondere reiskosten

  • 1.

    Wanneer een persoon is opgenomen in een inrichting voor geestelijke of lichamelijke verzorging of in detentie zit, kan bijzondere bijstand verleend worden verleend aan eerste- en/ of tweedegraads gezinsleden voor bezoekkosten, voor zover het bezoekkosten betreffen buiten de gemeente Nissewaard, maar binnen Nederland.

  • 2.

    Tot de gezinsleden worden gerekend de inwonende partner en de inwonende minderjarige en meerderjarige kinderen, of ingeval van opname van een kind, de ouders en bij de ouders inwonende broers of zusters van het opgenomen kind.

  • 3.

    De bijstand bij bezoek aan een persoon in een inrichting voor geestelijke of lichamelijke verzorging wordt per gezinslid aan de hand van de noodzakelijk te achten bezoekfrequentie nader bepaald.

  • 4.

    De bijstand bij bezoek aan een persoon in detentie, wordt berekend op basis van bezoek eenmaal per maand per gezinslid.

  • 5.

    Voor zover een vergoeding via een ziektekostenverzekering niet van toepassing is, worden bezoekkosten in verband met een ziekenhuisopname die korter duurt dan drie maanden, vergoed op basis van bezoek door een gezinslid om de dag.

  • 6.

    Vergoedingen vinden plaats op basis van de goedkoopst adequate vervoersvoorziening.

Artikel 3.2.14 Dieetkosten

Voor zover belanghebbende of een gezinslid medisch noodzakelijk een dieet moet volgen, wordt in de meerkosten van dit dieet ten opzichte van reguliere voeding, bijstand verleend.

Artikel 3.2.15 Uitgesloten kostensoorten

De volgende kostensoorten worden aangemerkt als algemeen gebruikelijke kosten waarvoor geen bijzondere bijstand wordt verleend:

  • a.

    legeskosten en kosten in verband met het verlenen en verlengen van een vergunning tot verblijf in Nederland en naturalisatie;

  • b.

    premiekosten voor een aanvullende ziektekostenverzekering, niet zijnde de gemeentelijke bijdrage aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering;

  • c.

    premiekosten voor overige afgesloten algemeen gebruikelijke verzekeringen;

  • d.

    niet-medische kosten in verband met of voortvloeiend uit zwangerschap en geboorte van een kind;

  • e.

    gemeentelijke belastingen of heffingen.

Artikel 3.2.16 Zelfstandig wonende jong-meerderjarigen

  • 1.

    Aan jongeren van 18 tot en met 20 jaar wordt aanvullend op de bijstandsnorm, op grond van artikel 12 en artikel 35 van de Pw, bijzondere bijstand voor levensonderhoud verstrekt indien de jongere noodzakelijkerwijs zelfstandig woont en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander die 21 jaar of ouder is.

  • 2.

    Van noodzakelijkerwijs zelfstandig wonen is in ieder geval sprake indien:

    • a.

      beide ouders zijn overleden;

    • b.

      beide ouders in het buitenland wonen;

    • c.

      de jongere door een crisissituatie niet thuis kan wonen.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bestaat maximaal uit de kosten die direct samenhangen met het uitwonen namelijk algemene noodzakelijke kosten huur, energiekosten, zorgverzekering alsmede een aansprakelijkheids- en inboedelverzekering. Dit onder verrekening van voorzieningen zoals huur- of zorgtoeslag.

  • 4.

    De bijstandsnorm en de bijzondere bijstand die ingevolge dit artikel worden verstrekt, bedragen samen niet meer dan de norm, bedoeld in artikel 21, onder a, van de Pw.

  • 5.

    Het draagkrachtbeleid, bedoeld in artikel 3.1.1, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 3.2.17 Taxatiekosten eigen woning

Wanneer geen recent taxatierapport aanwezig is van een woning, woonwagen of woonschip, en de vastgestelde WOZ-waarde onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het vaststellen van de huidige waarde , is een taxatie ten behoeve van beoordeling van de overwaarde in het kader van artikel 50 van de Pw noodzakelijk. Voor de kosten wordt bijzondere bijstand om niet verstrekt.

Artikel 3.2.18 Kosten voor rechtsbijstand

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand wordt verleend indien de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging heeft gegeven, tenzij het kosten betreft voor een procedure die voortvloeit uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf.

  • 2.

    Indien de eigen bijdrage voor rechtshulp niet verlaagd is vanwege het ontbreken van een doorverwijzing van het Juridisch Loket wordt de bijzondere bijstand verlaagd met de anders door de Raad voor Rechtsbijstand toegepaste korting.

Artikel 2.3.19 Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in detentie

  • 1.

    Aan een gedetineerde, die langer dan een maand en ten hoogste zes maanden gedetineerd is, kan gedurende de periode van detentie bijstand worden verleend voor de vaste lasten van de woning.

  • 2.

    De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand is de som van de huur, min de huurtoeslag, en het vastrecht van elektra en gas.

 

Paragraaf 3 Categoriale bijzondere bijstand

Artikel 3.3.1 Categoriale bijstand Collectieve ziektekostenverzekering

  • 1.

    Inwoners van Nissewaard hebben de mogelijkheid om deel te nemen aan de collectieve ziektekostenverzekering van CZ.

  • 2.

    De collectieve ziektekostenverzekering van CZ bestaat uit de basisverzekering, een aanvullende verzekering en een wettelijk eigen risico voor inwoners met een laag inkomen.

Artikel 3.3.2 Bijdrage categoriale bijstand Collectieve ziektekostenverzekering

  • 1.

    Aan de inwoner die gebruik maakt van de Collectieve ziektekostenverzekering en die een inkomen geniet tot 120% van de bijstandsnorm, kan op grond van artikel 35, derde lid, van de Pw, bijzondere bijstand in de kosten van de aanvullende verzekering worden verstrekt.

  • 2.

    De bijzondere bijstand per volwassen verzekerde is:

    • a.

      voor het pakket Extra € 30,- per maand; of

    • b.

      voor het pakket Uitgebreid € 13,- per maand en het in rekening gebrachte eigen risico tot maximaal € 385,-.

Paragraaf 4 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 3.4.1 Recht op individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een Individuele inkomenstoeslag kan worden verleend indien belanghebbende voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de Verordening sociaal domein gemeente Nissewaard en artikel 36 van de Pw.

  • 2.

    Bij de volgende groepen wordt vastgesteld dat er zicht is op inkomensverbetering:

    • a.

      personen die uit ’s Rijkskas bekostigd onderwijs volgen of onderwijs dat naar aard en doel daarmee vergelijkbaar is;

    • b.

      personen die maximaal zes maanden voor de peildatum hun opleiding hebben beëindigd.

Artikel 3.4.2 Kindtoeslag

De toeslag voor een ten laste komend kind kan alleen worden verleend aan de ouder die op de peildatum kinderbijslag ontvangt voor dat kind. Als binnen 12 maanden na de peildatum een andere ouder kinderbijslag voor dat kind ontvangt, dan wordt aan die ouder in deze periode geen kindtoeslag verleend.

 

Paragraaf 5 Individuele bijzondere bijstand groepskenmerken

Artikel 3.5.1 Kosten energie ouderen

  • 1.

    Eenmaal per twaalf maanden wordt een bijdrage in de stookkosten verstrekt aan de alleenstaande die of het gezin dat:

    • a.

      op de aanvraagdatum de AOW-gerechtigde leeftijd heeft of ouder is dan de pensioengerechtigde leeftijd;

    • b.

      aangewezen is op een inkomen dat niet hoger is dan 120% van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm; en

    • c.

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Pw.

  • 2.

    Een bijdrage wordt alleen verstrekt als wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid onder b en c, gedurende een periode van 24 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum.

  • 3.

    Ingeval sprake is van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 van de Pw dient, om in aanmerking te komen voor de bijdrage in de stookkosten, één van beide partners de AOW-gerechtigde leeftijd te hebben of ouder te zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd.

  • 4.

    Een bijdrage in de stookkosten kan niet eerder worden verleend dan twaalf maanden na de verlening van de Individuele inkomenstoeslag.

  • 5.

    De bijdrage in de stookkosten bedraagt voor een alleenstaande of gezin € 250,- per twaalf maanden.

     

Paragraaf 6 Bijzondere bijstand kosten kinderopvang

Artikel 3.6.1 Doelgroep

Deze paragraaf is van toepassing op:

  • a.

    de ouder die een uitkering heeft in het kader van de Pw, IOAW, IOAZ of de Algemene nabestaandenwet, en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in art. 7 lid 1 a van de Pw die de noodzaak tot kinderopvang met zich brengt;

  • b.

    De ouder die in het berekeningsjaar de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, scholing of een opleiding volgen en met toepassing van artikel 16 of artikel 18, eerste en vierde lid, van de Pw algemene bijstand ontvangen of kunnen ontvangen;

  • c.

    De ouder die een inkomen uit arbeid heeft aangevuld met een uitkering in het kader van de Pw, IOAW, IOAZ of de Algemene nabestaandenwet.

Artikel 3.6.2 Erkende instelling

De tegemoetkoming wordt alleen verleend indien de opvang plaatsvindt bij een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang zoals bedoeld in artikel 1.5 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 3.6.3 Ingangsdatum

  • 1.

    De tegemoetkoming voor kosten van kinderopvang wordt verleend vanaf de eerste dag van één kalendermaand vóór de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming in ontvangst is genomen.

  • 2.

    In afwijking op lid 1 zal als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, de tegemoetkoming verleend worden met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 3.6.4 Omvang van de kinderopvang in relatie tot de tegemoetkoming

  • 1.

    Een tegemoetkoming wordt slechts verleend voor de kinderopvang die als noodzakelijk kan worden aangemerkt. Dit in relatie tot de combinatie van de zorg voor het kind of de kinderen en:

    • a.

      deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

    • b.

      deelname aan onderwijs bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten dan wel als bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000;

    • c.

      deelname aan inburgering;

    • d.

      het verrichten van betaalde werkzaamheden.

  • 2.

    Voor het bepalen van het noodzakelijk aantal uren kinderopvang zijn de regels die op grond van het Besluit kinderopvang gelden, met betrekking tot de maximale uren voor de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag, overeenkomstig van toepassing.

Artikel 3.6.5 Periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt telkens verleend voor de resterende periode van een kalenderjaar, voor zover de opvang noodzakelijk wordt geacht en er conform artikel 1.3 lid 2 onder b van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen recht op kinderopvangtoeslag bestaat.

Artikel 3.6.6 Hoogte van de tegemoetkoming

  • 1.

    Een tegemoetkoming wordt verleend aan een ouder van 4% per kind van de maximale uurprijs per uur kinderopvang als genoemd in artikel 4 lid 1 van de Wet kinderopvang en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang.

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt berekend over het deel van de kosten kinderopvang waarover de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag berekent op grond van artikel 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 3.6.7 Bevoorschotting van de tegemoetkoming

De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

Artikel 3.6.8 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1.

    De ouder verstrekt binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vastgesteld.

Artikel 3.6.9 Afrekening

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 3.6.10 Overbruggingslening

  • 1.

    Indien de ouder de periode van de start van de kinderopvang tot besluitvorming van de Belastingdienst over de kinderopvangtoeslag niet kan overbruggen, kan de gemeente hierbij bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekken. De hoogte van de lening bedraagt 96% van het benodigde aantal uren maal het maximale uurtarief zoals opgenomen in artikel 4 van het Besluit kinderopvangtoeslag. In deze situatie wordt bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt, zoals bedoeld in artikel 48 van de Pw.

  • 2.

    De lening moet in één keer worden afgelost met de eerste betaling van de Belastingdienst.

Hoofdstuk 4 Wet taaleis

Artikel 4.1 Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    referentieniveau: het fundamentele niveau taal zoals bedoeld in de Wet en Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen;

  • b.

    referentieniveau 1F: beheersing van de Nederlandse taal op het niveau groep 8 basisonderwijs;

  • c.

    taalmeter: digitale tool, welke wordt aangeboden door stichting Lezen & Schrijven, waarmee het taalniveau op het onderdeel (begrijpend) lezen kan worden gemeten;

  • d.

    taaltoets: een taaltoets op referentieniveau 1F welke inhoudelijk voldoet aan het bepaalde in het Besluit taaltoets Participatiewet;

  • e.

    WEB: Wet Educatie en Beroepsonderwijs;

Artikel 4.2 Aantonen kennis van de Nederlandse taal

  • 1.

    Het voldoende beheersen van de Nederlandse taal wordt aangenomen indien:

    • a.

      de belanghebbende in de leerplichtige leeftijd tenminste acht jaar in Nederland heeft gewoond;

    • b.

      de belanghebbende is vrijgesteld van de inburgeringsplicht als gevolg van het behalen van een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 2.3 tot en met 2.5 van het Besluit Inburgering en artikel 2.4 van de Wet Inburgering 2021;

    • c.

      er tijdens een voorgaande uitkeringsperiode is vastgesteld dat de belanghebbende de Nederlandse taal minimaal op referentieniveau 1F beheerst.

  • 2.

    Aan de belanghebbende die geen diploma, certificaat of document als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan overleggen, wordt uiterlijk binnen acht weken na de dag waarop het besluit tot toekenning van bijstand is verzonden, een taaltoets aangeboden.

Artikel 4.3 Geen taaltoets

Geen taaltoets wordt afgenomen indien:

  • a.

    uit de taalmeter op referentieniveau 1F blijkt dat de belanghebbende dit niveau onvoldoende beheerst;

  • b.

    de belanghebbende is ontheven van de plicht tot inburgering;

  • c.

    de belanghebbende is ontheven van de arbeidsplicht op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek;

  • d.

    de belanghebbende reeds is gestart met een taaltraject op grond van de Wet inburgering èn hij voldoet aan zijn inspanningsverplichting;

  • e.

    de belanghebbende reeds is gestart met een taaltraject op grond van de WEB èn hij hiermee voldoet aan zijn inspanningsverplichting.

Artikel 4.4 Het ontbreken van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt indien:

  • a.

    er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • b.

    er is door de taalschool vastgesteld dat de belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal machtig te worden;

  • c.

    de belanghebbende het maximaal aantal taaltrajecten op grond van de WEB heeft gevolgd.

Artikel 4.5 Kennisgeving

  • 1.

    Indien het redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst wordt de persoon hierover binnen acht weken nadat deze bekend is geworden geïnformeerd.

  • 2.

    De schriftelijke kennisgeving bevat in ieder geval:

    • a.

      de uitslag van de Toets of Taalmeter;

    • b.

      het bestaan van het redelijk vermoeden;

    • c.

      het opleggen van de inspanningsverplichting;

    • d.

      de wijze waarop de persoon zich bereid kan verklaren om de Nederlandse taal te leren.

Artikel 4.6 Tegemoetkoming reiskosten voor het volgen van een taalcursus

  • 1.

    Aan de belanghebbende die volgens de Pw een verplichting heeft tot het volgen van een taalcursus wordt een tegemoetkoming verleend indien:

    • a.

      de belanghebbende een inkomen heeft dat niet hoger is dan 120% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm;

    • b.

      de belanghebbende geen in aanmerking te nemen vermogen heeft.

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend en kan met terugwerkende kracht tot drie maanden voorafgaande aan de aanvraag worden verleend.

  • 3.

    De tegemoetkoming wordt voor de duur van een jaar verstrekt. Deze kan ten hoogste twee keer worden verlengd.

  • 4.

    De reiskosten worden vergoed indien de kosten noodzakelijk zijn en de afstand tussen het adres waar de belanghebbende in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven en het adres waar de belanghebbende de taalcursus volgt minimaal 10 kilometer en maximaal 40 kilometer is.

  • 5.

    De reiskosten worden alleen vergoed voor het volgen van een taalcursus bij een aanbieder die binnen de gemeente Nissewaard is gevestigd, tenzij de gemeente stelt dat het volgen van een taalcursus bij een aanbieder buiten de gemeenten Nissewaard een voorwaarde is voor het beheersen van het vereiste taalniveau of het vinden van een baan.

  • 6.

    De vergoeding betreft een tegemoetkoming in de gemaakte reiskosten. Deze bedraagt € 80,- per maand waarin de belanghebbende het traject volgt. Met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar wordt dit bedrag gewijzigd met de procentuele stijging van de consumentenprijsindex, bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Pw.

  • 7.

    In afwijking van het vijfde en zesde lid, is de tegemoetkoming gelijk aan de kosten van een 3-sterrenabonnement per maand, als de belanghebbende 18 jaar of ouder is en de Internationale Schakelklas of de onderwijsroute Inburgering in Rotterdam volgt.

Hoofdstuk 5 Zelfstandigen

Artikel 5.1 Uitvoeren onderzoek beginnende zelfstandigen

  • 1.

    De levensvatbaarheid van een bedrijf of zelfstandig beroep wordt onderzocht:

    • a.

      binnen zes maanden na aanvang van de bijstandsverlening;

    • b.

      na een periode van respectievelijk zes en twaalf maanden na het laatste onderzoek.

  • 2.

    Bij het onderzoek wordt de rechtmatigheid van de verstrekte algemene bijstand onderzocht.

Artikel 5.2 Beëindiging bedrijf of zelfstandig beroep

Als bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van een lening resteert en deze niet met toepassing van artikel 43, eerste lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, onder hypothecair verband is verleend, wordt bij niet verwijtbaarheid van de beëindiging het resterende deel van de lening renteloos vanaf de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep.

Hoofdstuk 6 Bijkomstig werk

 

Inleiding

Ondernemers zijn belangrijk voor de Nederlandse economie. Ondernemerschap is ook een manier om uitkeringsonafhankelijk te worden. Dit kan onder andere door gebruik te maken van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (BBZ). Niet alle ondernemers kunnen echter gelijk voldoen aan de voorwaarden van het BBZ. Bijkomstig werk kan dan een kans zijn om op termijn uitkeringsonafhankelijk te worden. Onder bijkomstig werk wordt verstaan ‘arbeid anders dan in loondienst’.

Artikel 6.1 Aanvraag

Als een belanghebbende bijkomstig werk verricht dan worden de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen daarop afgestemd. Dit is nodig omdat:

  • a.

    aan de hand van de criteria beoordeeld moet worden of er inderdaad sprake is van een bescheiden omvang;

  • b.

    aan de zelfstandige activiteiten voorwaarden gesteld moeten worden;

  • c.

    nauwkeurige afspraken gemaakt moeten worden over de verantwoording en verrekening van verdiensten;

  • d.

    de wijziging van de rechten en plichten moeten worden vastgelegd in een beschikking.

Artikel 6.2 Beoordeling en voorwaarden

  • 1.

    De beoordeling van bijkomstig werk vindt plaats aan de hand van de zich in het concrete geval voordoende feiten en omstandigheden. Van belang is onder andere:

    • a.

      de intentie van de belanghebbende om bijkomstig werk te verrichten;

    • b.

      de houding van de belanghebbende tegenover arbeidsinschakeling, omdat de verplichtingen zoals gesteld in de artikelen 9 en 10 van de Pw of artikel 37 van de IOAW en artikel 4a van de IOAZ van toepassing blijven.

  • 2.

    Voor het verrichten van bijkomstig werk met behoud van bijstand gelden ten minste de volgende voorwaarden:

    • a.

      dit betreft bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten die, aantoonbaar aan de hand van een overzicht van gewerkte uren, hoogstens 1225 uur per jaar omvangen;

    • b.

      de belanghebbende houdt een boekhouding bij waarin bewijsstukken gearchiveerd worden;

    • c.

      de belanghebbende geeft maandelijks de verworven inkomsten en een urenadministratie aan de gemeente Nissewaard door, dan wel het ontbreken daarvan. De belanghebbende voert deze activiteiten voor eigen rekening en risico uit;

    • d.

      de belanghebbende gaat geen langlopende verplichtingen aan die snelle beëindiging van de zelfstandige activiteiten belemmeren;

    • e.

      deze activiteiten vormen geen belemmering voor het nakomen van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    De controle vindt plaats:

    • a.

      bij bijkomstig werk van zeer bescheiden omvang met inkomsten en beroepskosten, leidend tot een brutowinst tot € 300 per maand: jaarlijks achteraf en steekproefsgewijs;

    • b.

      bij bijkomstig werk met een brutowinst vanaf € 300 per maand: per half jaar met de mogelijkheid op verlenging naar een jaarlijkse controle;

    • c.

      zo veel als mogelijk is aan de hand van een kopie van de aangifte en aanslag inkomstenbelasting.

  • 4.

    Om concurrentievervalsing te voorkomen is:

    • a.

      de belanghebbende verplicht om, zodra de arbeid enige omvang krijgt van gewerkte uren en kwaliteit, te werken met marktconforme en openbare tarieven met reële vergoeding voor producten van de arbeid;

    • b.

      de belanghebbende verplicht om aan het begin van de aanvraag tot toestemming een onderbouwde verklaring te overleggen waaruit blijkt welke prijzen belanghebbende en zijn concurrenten vragen voor de aangeboden diensten.

Artikel 6.3 Inkomstenverrekening en bedrijfskosten

  • 1.

    De inkomsten uit bijkomstig werk worden in beginsel volledig verrekend met de algemene bijstand.

  • 2.

    Voor de belanghebbende die toestemming heeft gekregen om bijkomstig werk te verrichten is het reëel om bij de vaststelling van de voor de bijstandverlening in aanmerking te nemen inkomsten rekening te houden met bepaalde bedrijfskosten. Bij de vaststelling van de in aanmerking te nemen kosten wordt slechts rekening gehouden met kosten die direct gerelateerd zijn aan de opbrengsten en noodzakelijk zijn om de opbrengsten te genereren of wettelijk noodzakelijk zijn.

  • 3.

    Bij vervoerskosten wordt uitgegaan van alleen zakelijk vervoer, blijkend uit een deugdelijke en sluitende kilometeradministratie) en een kilometerprijs van € 0,21 conform artikel 3.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. In voorkomende gevallen kunnen kosten van zakelijk openbaar vervoer in aanmerking worden genomen.

Artikel 6.4 Definitieve vaststelling

  • 1.

    Na ontvangst van de in artikel 6.2 genoemde stukken zal overgegaan worden tot een definitieve vaststelling van het inkomen uit bijkomstig werk.

  • 2.

    Na afloop van een jaar vind een herberekening plaats van het recht op bijstand waarbij de teveel dan wel te weinig verrekende inkomsten alsnog in de daaropvolgende maand worden gecorrigeerd.

Hoofdstuk 7 Studietoeslag

Artikel 7.1 Structurele medische beperking

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt onder een structurele medische beperking verstaan: een fysieke of psychische beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek die voldoende ernstig is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebrek en het structureel niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten door belanghebbende naast de studie.

  • 2.

    Onder structureel wordt verstaan: als er binnen een periode van twaalf maanden na de aanvraag geen herstel of verbetering is te verwachten in de medische beperking, zodanig dat belanghebbende wel in staat is om naast de studie te werken en daar inkomen mee te verdienen.

  • 3.

    Er is in ieder geval geen sprake van een structurele medische beperking bij:

    • a.

      kortdurende beperkingen, zoals een gebroken been;

    • b.

      beperkingen die niet dusdanig ernstig zijn dat iemand naast de studie niet meer kan werken.

Artikel 7.2 Aanvraag van een studietoeslag

  • 1.

    De belanghebbende verstrekt bij de aanvraag van een studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de Pw, de volgende stukken:

    • a.

      een bewijs van het ontvangen van studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • b.

      bij stage: een kopie van de stageovereenkomst waaruit de hoogte van de stagevergoeding blijkt.

  • 2.

    De belanghebbende kan bij de aanvraag een deskundigenverklaring verstrekken waarin staat waarom hij niet kan werken naast de studie.

Artikel 7.3 Medisch advies

  • 1.

    Er wordt een medisch advies gevraagd aan een onafhankelijke deskundige voor de beoordeling van een structurele medische beperking.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan alleen een medisch advies achterwege blijven als:

    • a.

      direct duidelijk is dat er recht bestaat op studietoeslag gelet op de ernst of aard van de structurele medische beperking;

    • b.

      vaststaat dat de belanghebbende geen studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering of tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontvangt;

    • c.

      de belanghebbende recht heeft op een Wajong-, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen-, of een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten-uitkering van het UWV;

    • d.

      de belanghebbende werkt naast de studie, niet zijnde een stage.

Artikel 7.4 Toekennen en uitbetalen

  • 1.

    Als recht op studietoeslag bestaat, wordt de studietoeslag toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt studietoeslag met terugwerkende kracht ook toegekend over een periode die is gelegen voor de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend als:

    • a.

      de belanghebbende daarom verzoekt; en

    • b.

      de belanghebbende over deze periode voldoet aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt studietoeslag niet met terugwerkende kracht toegekend over een periode die is gelegen:

    • a.

      voor 1 april 2022;

    • b.

      vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.

  • 4.

    De studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.

  • 5.

    De studietoeslag die met terugwerkende kracht wordt toegekend, wordt na toekenning als een bedrag ineens uitbetaald.

Artikel 7.5 Hoogte studietoeslag

  • 1.

    De hoogte van de studietoeslag is gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 7a van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021.

  • 2.

    Als uitganspunt voor het bepalen van de hoogte van de studietoeslag geldt in de maand waarin een belanghebbende jarig wordt, het bedrag dat hoort bij de leeftijd die belanghebbende op de verjaardag heeft bereikt.

Artikel 7.6 Nieuw medisch advies bij zich op verbetering

Wanneer het eerste medisch advies daartoe aanleiding geeft, wordt een periode bepaald waarbinnen een nieuw medisch advies zal worden gevraagd om te beoordelen of belanghebbende nog steeds niet in staat is om naast de studie te werken.

Hoofdstuk 8 Verkorte aanvraag

Artikel 8.1 Verkorte aanvraagprocedure

Als een belanghebbende binnen zes maanden na de beëindiging van bijstand of een uitkering opnieuw bijstand of een uitkering aanvraagt, kan de aanvraag en de verstrekking van inlichtingen beperkt worden tot de omstandigheden, mogelijkheden en middelen die sindsdien gewijzigd zijn.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Intrekking oude regeling

De Beleidsregels inzake tegemoetkoming eigen bijdrage kosten kinderopvang Participatiewet 2020 en Beleidsregels Participatiewet 2016 worden ingetrokken.

Artikel 9.2 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 9.3 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels Participatiewet Nissewaard 2023.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard op 20 december 2022.

De gemeentesecretaris,

mr. M.L.M. Weerts

De burgemeester,

mr. F. van Oosten