Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schouwen-Duiveland

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchouwen-Duiveland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ
Citeertitel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 54 van de Wet werk en bijstand
  2. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023vervanging regeling

01-11-2022

gmb-2022-577635

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

 

Burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland;

 

Gezien het voorstel van de afdeling Werken, Wonen en Leven (WWL) van 1 november 2022, met zaaknummer 676359;

 

Gelet op: titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 54, 58 tot en met 62i van de Participatiewet, artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

 

overwegende dat:

- het college het wenselijk vindt om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden het college over gaat tot het terug- en invorderen van verstrekte uitkeringen in het kader van de Participatiewet;

- hiermee duidelijkheid gegeven kan worden voor de uitvoering en voor de inwoner over het gebruik van de bevoegdheden en de hierin te nemen belangenafwegingen;

 

BESLUITEN:

 

in te trekken de Beleidsregels terug- en invordering gemeente Schouwen-Duiveland 2015 en vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland 2023.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

 

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

b. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland;

c. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

d. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

e. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

f. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

g. uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

h. de wet: de Participatiewet;

i. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

j. beslagvrije voet: beslagvrije voet zoals bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

 

Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

a. herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

b. maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze hem op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

c. bruteert het college de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling of wanneer de vordering in het voorgaand kalenderjaar is ontstaan.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

 

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door hem na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b ziet het college af van terugvordering indien de belanghebbende uit eigen beweging het gehele bedrag van de vordering heeft voldaan voordat een terugvorderingsbesluit is afgegeven. Het college volstaat met een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende.

5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b van deze beleidsregels en artikel 58, eerste lid van de Participatiewet alsmede artikel 25, eerste lid van de IOAW en IOAZ, ziet het college geheel of gedeeltelijk af van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

6. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING

Artikel 4. Reikwijdte

 

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

 

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 5. Kwijtschelding

 

1. Een vordering voortvloeiende uit een situatie genoemd in artikel 58, tweede lid, onder a tot en met f van de Participatiewet, artikel 25, tweede lid van de IOAW of artikel 25, tweede lid van de IOAZ wordt 36 maanden na de datum van de toekenningsbeschikking of het terugvorderingsbesluit kwijtgescholden, wanneer op deze vordering gedurende 36 maanden onafgebroken minimaal naar draagkracht, overeenkomstig de afgesproken betalingsregeling of via verrekening is afgelost.

2. Tot toepassing van het eerste lid wordt ambtshalve besloten.

Artikel 6. Uitzondering

 

1. De mogelijkheid tot kwijtschelding als bedoeld in artikel 5 is niet van toepassing indien:

a. de debiteur niet meewerkt aan een draagkrachtonderzoek;

b. ten behoeve van de vordering vereenvoudigd derdenbeslag wordt gelegd;

c. een dwangbevel is uitgevaardigd en executiemogelijkheden ontbreken;

d. de vordering wordt overgedragen aan een deurwaarder;

e. er sprake is van een registratie in een niet-ingezetene register;

f. een schuld is ontstaan door maatschappij ondermijnende activiteiten;

g. de debiteur naar het oordeel van het college niet of onvoldoende medewerking verleent aan schuldhulpverlening;

h. het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

i. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

 

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van terugvordering indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer er nog tegoeden aan cliënt open staan.

3. Daarnaast maakt het college geen gebruik van de bevoegdheid zoals beschreven in artikel 2, onderdeel b, om de Ouderenkorting terug te vorderen.

 

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

 

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 9. Algemeen

 

1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

2. Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 2 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 10. Verrekening

 

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 11. Uitstel van betaling

 

1. Het college verleent uitstel van betaling indien hem ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

2. Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen – voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm – aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

4. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

a. worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

b. is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

 

1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost.

3. In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475da-dc van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ

 

1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

2. Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

3. Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag boven de beslagvrije voet.

4. Indien tijdens het nemen van een terugvorderingbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

5. In afwijking van het derde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,00 per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

6. In afwijking van het tweede, derde, vierde en vijfde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

 

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

 

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

 

1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 12 maanden een draagkrachtonderzoek in.

3. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

4. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

 

1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

 

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

 

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerderopgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 18. Afzien van terugvordering of verhaal wegens oninbaarheid

 

Het college kan besluiten van terugvordering of verhaal of van verdere terugvordering of verder verhaal af te zien, indien belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

Artikel 19. Rente en kosten

 

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 17 wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20. Citeertitel

 

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland 2023”.

Artikel 21. Inwerkingtreding

 

1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2023 en zijn van toepassing op na deze datum te nemen besluiten tot terugvordering van uitkering.

2. De ‘Beleidsregels terug- en invordering gemeente Schouwen-Duiveland 2015’ worden ingetrokken op 1 januari 2023.

 

Vastgesteld door burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland in hun vergadering van 1 november 2022.

De secretaris de burgemeester

S.J.A. Bronsveld, J.Chr. van der Hoek MBA

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Lid 1 onderdeel c. Fraudevordering

Fraude veronderstelt dat er ten minste een vorm van verwijtbaarheid is.

 

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Hier is het algemene uitgangspunt opgenomen (uitzonderingen: zie artikel 3) dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid die hij op het in de titel van dit artikel genoemde terrein heeft en daarmee de wettelijke plicht tot terug- en invordering, herziening/intrekking en brutering in geval van fraudevorderingen ontstaan vanaf 1 januari 2013, uitbreidt tot alle vorderingen, en dat terugvordering ook zal plaatsvinden bij gezinsleden (artikelen 59 Participatiewet en 26 IOAW/IOAZ).

 

De terugvordering van bijstand geschiedt bruto, door het terug te vorderen bedrag aan bijstand te verhogen met de afgedragen belasting en premies. Indien het college de belasting en premies nog kan verrekenen met de Belastingdienst en het UWV, vordert het college enkel het netto bedrag terug. Indien belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering, wordt het terugvorderingsbedrag niet gebruteerd.

 

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

In dit artikel staan de uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college, ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering, dient af te zien van de vaste gedragslijn en er geen vrijheid is van deze in de jurisprudentie geformuleerde uitzondering af te wijken (lid 1 tot en met 3).

Daarnaast wordt in dit artikel in lid 4 aangegeven dat wordt afgezien van terugvordering (als de wet dit toestaat; dus niet bij fraudevorderingen ontstaan vanaf 1 januari 2013), omdat het in die gevallen slechts gaat om een formeel besluit dat verder geen reële betekenis meer heeft. Het gaat om de situatie waarin belanghebbende uit eigen beweging het gehele bedrag van de vordering reeds heeft voldaan.

Wanneer sprake is van een dringende reden, ziet het college af van terugvordering. De vraag wanneer er sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien, is moeilijk in zijn algemeenheid te beantwoorden. Uitgangspunt is dat een dringende reden slechts aanwezig kan zijn indien er uitzonderlijke bijzondere omstandigheden in het individuele geval aanwezig zijn waardoor terugvordering leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de belanghebbende en/of zijn gezin. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. De bedoeling van dit lid is dus niet om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van terugvordering af te zien.

 

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING

 

Artikel 4. Reikwijdte

Dit artikel is voor de volledigheid opgenomen. Kwijtschelding van fraudevorderingen ontstaan vanaf 1 januari 2013 is alleen mogelijk in de in de wet genoemde gevallen die hier zijn weergegeven.

 

Artikel 5. Kwijtschelding

In dit artikel is opgenomen in welke gevallen en op welke wijze bij niet-fraudevorderingen kwijtschelding wordt verleend.

 

Artikel 6. Uitzondering

 

Lid 1 onderdeel f.

Maatschappij ondermijnende activiteiten hebben negatieve gevolgen voor de samenleving. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

- de onder- en bovenwereld raken verweven;

- woonwijken worden onveilig door drugslabs en brandgevaarlijke hennepkwekerijen;

- witwassen inkomsten uit criminele activiteiten;

- loverboy problematiek;

- ondermijning tast de integriteit aan van het openbaar bestuur en het bedrijfsleven;

- (kwetsbare) jongeren/personen worden benaderd en ingezet als drugskoerier;

- drugs worden verkocht op festivals en evenementen;

- drugsafval wordt in de natuur gedumpt.

Vaak worden kwetsbare jongeren/personen ingezet door criminelen. Bij kwijtschelding van een schuld wordt altijd een overweging gemaakt in hoeverre de maatschappij ondermijnende activiteiten zijn toe te rekenen aan de beperkte geestelijke vermogens van kwetsbare personen. Criminelen “gebruiken” kwetsbare personen vaak. Is de activiteit niet toe te rekenen of verwijtbaar, dan kan na oordeel van het college, toch kwijtschelding van de schuld worden verleend.

 

Lid 1 onderdeel h.

Kwijtschelding bij vorderingen die zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht (het gaat dan om fraudevorderingen ontstaan vóór 2013; artikel 4 heeft immers betrekking op fraudevorderingen ontstaan vanaf 2013) of door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (bijstand verstrekt als geldlening op grond van artikel 48 lid 2, aanhef en onder b Participatiewet) is alleen mogelijk in de gevallen waarin dat mogelijk is voor fraudevorderingen ontstaan vanaf 1 januari 2013 (zie artikel 4).

 

Lid 1 onderdeel i.

Kwijtschelding van vorderingen die worden gedekt door pand of hypotheek is niet mogelijk voor zover verhaal op de onderliggende goederen mogelijk is, omdat de zekerheid in het verleden door de gemeente nu juist is geëist om volledige terugbetaling (zo veel mogelijk) te garanderen.

 

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Bij een vorderingsbedrag kleiner of gelijk aan € 150,00 per kalenderjaar wordt van terugvordering afgezien. Ten behoeve van de statistieken worden kruimelbedragen wel op- en afgeboekt in het digitaal registratiesysteem. Om het afgeven van een ‘verkeerd signaal‘ te voorkomen, behoeft de belanghebbende hiervan niet in kennis te worden gesteld.

 

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

In dit artikel is aangegeven wanneer er wordt meegewerkt aan een schuldenregeling waarbij geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van een terugvordering. Omdat de artikelen 60c Participatiewet en 29a IOAW/IOAZ het meewerken aan een schuldregeling, waarbij geheel of gedeeltelijk van de vordering wordt afgezien, bij fraudevorderingen die zijn ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht verbieden, is dit artikel op dergelijke fraudevorderingen niet van toepassing.

 

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

 

Artikel 9. Algemeen

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 10. Verrekening

Ingevolge artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ is de gemeente bij fraudevorderingen ontstaan vanaf 2013 en boetes verplicht om bij de betrokkene die een uitkering ingevolge de Participatiewet, IOAW of IOAZ ontvangt de vordering met de uitkering te verrekenen. Voor overige vorderingen is in de wet een bevoegdheid tot verrekening opgenomen. Met dit artikel wordt bereikt dat, indien mogelijk, altijd tot verrekening zal worden overgegaan. Er kan daarbij worden gekozen om direct tot verrekening over te gaan of om dat te doen nadat het besluit tot terugvordering in kracht van gewijsde is gegaan (6 weken na de afgifte van het besluit).

 

Artikel 11. Uitstel van betaling

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ

Indien de belanghebbende uitstroomt, blijft het aflossingsbedrag 6 maanden gelijk aan het bedrag dat tijdens de uitkeringsperiode werd afgelost. Na die 6 maanden – en bij belanghebbenden die reeds uitgestroomd waren ten tijde van het ontstaan van de vordering - wordt de aflossingscapaciteit verhoogd met 35% van het meerinkomen. Zowel de toepassing van de termijn van 6 maanden als het buiten beschouwing laten van een aanzienlijk gedeelte van het meerinkomen, zijn opgenomen om de uitstroom niet te belemmeren en ervoor te zorgen dat werk ook voor een belanghebbende met schulden financieel aantrekkelijk moet zijn.

 

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Daarom is in dit artikel opgenomen wanneer dit dient te geschieden.

 

Artikel 18. Afzien van terugvordering of verhaal wegens oninbaarheid

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 19. Rente en kosten

Behoeft geen toelichting.

 

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 20. Citeertitel

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 21. Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting.