Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Apeldoorn

Verordening Zorg voor Jeugd 2023 gemeente Apeldoorn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieApeldoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Zorg voor Jeugd 2023 gemeente Apeldoorn
CiteertitelVerordening Zorg voor Jeugd 2023 gemeente Apeldoorn
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Zorg voor Jeugd 2020.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023nieuwe regeling

22-12-2022

gmb-2022-576798

4475892

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Zorg voor Jeugd 2023 gemeente Apeldoorn

De raad van de gemeente Apeldoorn;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 29 november en nummer 4475892;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 derde lid van de Jeugdwet;

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Apeldoorn d.d, 2 november 2022;

 

Overwegende dat

  • -

    De Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • -

    Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • -

    Het noodzakelijk is om regels vast te stellen:

    • o

      over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen in het kader van de Jeugdwet, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • o

      over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • o

      over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt bepaald;

    • o

      voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • o

      ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

  • -

    Het verder wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een pgb wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk;

  • -

    De stichting Centrum voor Jeugd en Gezin namens het college van burgemeester en wethouders gemandateerd is om te besluiten over de toegang tot jeugdhulp en de toeleiding naar jeugdbescherming en jeugdreclassering.

besluit vast te stellen de Verordening Zorg voor Jeugd 2023 gemeente Apeldoorn

 

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Zorg voor Jeugd 2020 gemeente Apeldoorn

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die algemeen verkrijgbaar is, niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en niet aanzienlijk duurder is dan een vergelijkbaar product met hetzelfde doel. De voorziening behoort volgens geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- en bestedingspatroon van de belanghebbende;

    • Andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de Jeugdwet;

    • Overige voorziening: voorzieningen voor jeugdhulp als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • Budgethouder: de jeugdige aan wie een individuele voorziening is toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget;

    • CJG: Stichting Centrum voor Jeugd en Gezin;

    • Gewaarborgde regievoerder: door de client ingeschakelde derde, die aanspreekbaar en bereid is verantwoordelijk gehouden te worden voor de feitelijke nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen conform het begrip gewaarborgde hulp.

    • Hulpvraag: een behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • Individuele voorziening: een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een jeugdige of zijn ouders afgestemd geheel van jeugdhulpvoorzieningen in zorg in natura en/of pgb;

    • Gezinsplan: ondersteuningsplan of een plan van aanpak opgesteld door het college in samenspraak met de jeugdige of het gezin, al dan niet samen met de mantelzorgers, informele en formele hulpen. In dit plan staat welke vragen er zijn, welke doelen zijn gesteld en welke andere of overige voorzieningen (Jeugdwet) en/of (individuele) voorzieningen worden ingezet;

    • Jeugdige: de cliënt die gebruik maakt van een algemene voorziening, voorliggende voorziening of aan wie een individuele voorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt.

    • Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • Pgb-plan: een plan van de budgethouder waarin hij de besteding van het pgb aangeeft inclusief de wijze waarop hiermee de gestelde doelen worden bereikt. Het pgb-plan bestaat uit een plan van aanpak, een begroting, de zorgovereenkomsten en de zorgbeschrijvingen per hulpverlener;

    • Wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn gedefinieerd, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Mandaat CJG

Het college heeft in het Mandaat- en machtigingsbesluit CJG Apeldoorn 2015 aan de Raad van Bestuur van het CJG mandaat en machtiging verleend inzake de bevoegdheden van het college tot verlening van toegang tot passende hulp en toeleiding naar het justitiële kader met inbegrip van het woonplaatsbeginsel.

Artikel 3 Overige voorzieningen

De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    CJG4kracht: ambulante ondersteuning voor de duur van maximaal 1 jaar;

  • 2.

    Veilig Thuis: het advies- en meldpunt met brede kennis op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling zoals bedoeld in artikel 1.1 van de wet. Het meldpunt geeft advies, is er voor consultatie, kan onderzoek doen naar een melding en zo nodig jeugdhulp inzetten;

  • 3.

    (Meldpunt) Spoedeisende zorg: 24 uur per dag 7 dagen per week beschikbaarheid van een professional die interventiehulp biedt in het gezin.

Artikel 4 Individuele voorzieningen

De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    Begeleiding individueel: activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

  • 2.

    Begeleiding groep: een structurele tijdsbesteding binnen een agogisch klimaat met meetbare, duidelijk omschreven doelen, waarbij de begeleiding is gericht op een zinvolle dagbesteding of het in groepsverband aanleren van vaardigheden of leren omgang met een beperking

  • 3.

    Verblijf: opname en verblijf met een vorm van jeugdhulp in een instelling;

  • 4.

    Zorgcoördinatie: coördinatie van de ondersteuning en zorg als meerdere professionals en informele ondersteuners betrokken zijn en de jeugdige en zijn ouders naar het oordeel van het college niet in staat zijn de zorg en ondersteuning zelf te coördineren;

  • 5.

    Vervoer: het, naar het oordeel van het college, noodzakelijke vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid;

  • 6.

    Ondertoezichtstelling: een rechterlijke maatregel gericht op het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging en de bedreiging van de fysieke en psychische veiligheid met als doel het realiseren van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie;

  • 7.

    Landelijke Transitiearrangement; vormen van hoog specialistische jeugdhulp die landelijk worden gecontracteerd;

  • 8.

    Crisishulp: vormen van jeugdhulp in situaties waar sprake is van een niet uitstelbare hulpvraag en acute problematiek;

  • 9.

    Behandeling individueel: individuele behandeling gericht op het opheffen dan wel verminderen van of leren omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen die de ontwikkeling van de jeugdige stagneren of leiden tot disfunctioneren;

  • 10.

    Behandeling groep: behandeling op locatie van de aanbieder en in een groep gericht op het opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen die de ontwikkeling van de jeugdige stagneren of leiden tot disfunctioneren;

  • 11.

    Pleegzorg: opvang van jeugdigen, waarbij jeugdigen niet door hun eigen (biologische) ouders, maar door vervangende ouders verzorgd en opgevoed worden;

  • 12.

    Gezinshuis: opvang van een jeugdige in een stabiele gezinssituatie met professionele begeleiding en behandeling van de jeugdige met een ernstige opvoed- of behandelvraag;

  • 13.

    Dyslexiezorg: diagnose en behandeling van ernstige enkelvoudige problemen bij lezen en spellen van kinderen van 7 jaar en ouder die basisonderwijs volgen;

  • 14.

    (Specialistische) Geestelijke gezondheidszorg: diagnostiek, behandeling en/of verblijf van jeugdigen met psychische en psychiatrische basale stoornissen, ernstige psychische aandoeningen en in crisissituaties;

  • 15.

    Respijtopvang Jeugd: opvang voor de jeugdige die permanent toezicht nodig heeft, waarbij de zorgtaken van ouders tijdelijk door anderen worden overgenomen;

  • 16.

    Overige jeugdhulp: vormen van benodigde jeugdhulp die niet vallen onder een van bovenstaande categorieën.

Artikel 5 Jeugdbescherming en jeugdreclassering

Op grond van artikel 2.4, tweede lid van de Jeugdwet is het college verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen, van de jeugdreclassering en van de jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing.

Artikel 6 Toegang tot jeugdhulp

  • 1.

    Jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag kunnen het college verzoeken om toekenning jeugdhulp.

  • 2.

    Het college zorgt voor de inzet van de goedkoopst adequate jeugdhulp na verwijzing door:

    • a.

      de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat de inzet van jeugdhulp nodig is;

    • b.

      de rechter of gecertificeerde instelling, indien hij dit nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel;

    • c.

      de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële instelling als dit nodig is bij de uitvoering van de opgelegde maatregel jeugdreclassering;

  • 3.

    Spoedeisende zorg kan zowel door het college als de gecertificeerde instelling worden ingezet. In spoedeisende situaties kan door het college of de gecertificeerde instelling ook een spoedmachtiging tot opname in een gesloten instelling worden aangevraagd conform artikel 6.1.3 en 6.1.8 van de Jeugdwet.

Artikel 7 Onafhankelijke cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning bij de procedure voor de aanvraag om een individuele voorziening als bedoeld in artikel 8 tot en met 16, waarbij het belang van de jeugdige en zijn ouders uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de jeugdige of zijn ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 8 Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en hun ouders dienen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk in bij het college of via het aanvraagformulier op de website van het CJG.

  • 2.

    Uit de aanvraag blijkt welke vorm van jeugdhulp wordt aangevraagd en met welk doel.

  • 3.

    Het college kan een ondertekend verslag van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 9, aanmerken als aanvraag als de jeugdige en zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

  • 4.

    De jeugdige en zijn ouders kunnen de jeugdhulpaanbieder machtigen de aanvraag namens hen te doen bij het college als er een verwijzing is als bedoeld in artikel 6 lid 2. Ouders zijn in dat geval ook eindverantwoordelijk om de voor het onderzoek noodzakelijke bewijsstukken aan het college te verstrekken.

  • 5.

    De jeugdige en zijn ouders kunnen binnen tien werkdagen na indiening van de aanvraag een familiegroepsplan opstellen als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.

Artikel 9 Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek en wordt gevoerd met de jeugdige en/of zijn vertegenwoordiger en/of zijn cliëntondersteuner, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen;

  • 2.

    Er vindt door het college een onderzoek plaats naar de noodzaak van ondersteuning. De volgende onderdelen vormen de basis van het gesprek:

    • a.

      wat de hulpvraag is van de jeugdige en/of ouders;

    • b.

      welke opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problematiek de jeugdige ondervindt en welke stoornissen en problemen er zijn;

    • c.

      welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, om een passende bijdrage te leveren aan het gezond en veilig opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam zijn en maatschappelijk participeren;

    • d.

      in hoeverre de eigen mogelijkheden van ouders, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning bieden.

    • e.

      Slechts voor zover de eigen mogelijkheden ontoereikend zijn, dient de gemeente een voorziening voor jeugdhulp te verlenen.

  • 3.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 4.

    Het college informeert de jeugdige en zijn ouders over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen zo nodig toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 5.

    Voor of tijdens het onderzoek verschaffen de jeugdige en zijn ouders naar het oordeel van het college alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens en bescheiden waarover zij op dat moment redelijkerwijs de beschikking hebben of kunnen krijgen, waarbij het college bepaalt welke gegevens noodzakelijk zijn voor het onderzoek. Onderdeel hiervan is het ter inzage verstrekken van een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;

Artikel 10 Verslag uitkomsten van het onderzoek

  • 1.

    Na het onderzoek verstrekt het college binnen tien werkdagen aan de jeugdige of zijn ouders een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders melden zij binnen tien werkdagen na ontvangst van het verslag aan het CJG en worden aan het verslag toegevoegd.

  • 3.

    Met jeugdige en/of zijn ouders worden in het gezinsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het gezinsplan met de jeugdige en/of zijn ouders, het CJG en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

Artikel 11 Deskundig oordeel en advies

Het college wint bij derden, niet zijnde het CJG Apeldoorn, een specifiek deskundig oordeel of advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 12 Criteria voor een individuele voorziening

  • 1.

    Het college kent de goedkoopst adequate individuele voorziening toe.

  • 2.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerkingen komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      Binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • i.

        Gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk.

      • ii.

        Het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • b.

      Door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening of overige voorziening, of;

    • c.

      Door gebruik te maken van een andere voorziening.

Artikel 13 Vervoer

  • 1.

    Het college kent op aanvraag een vervoersvoorziening toe als:

    • a.

      de jeugdige is aangewezen op een door het college toegekende individuele voorziening voor jeugdhulp bij een jeugdhulpaanbieder buiten de gemeente Apeldoorn als:

      • i.

        Sprake is van een medische noodzaak of een beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige die het zelfstandig reizen met het openbaar vervoer onmogelijk maakt en

      • ii.

        De jeugdige geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden, zoals:

        • -

          op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn omgeving;

        • -

          door, al dan niet (gedeeltelijk), gebruik te maken van een overige voorziening;

        • -

          door, al dan niet (gedeeltelijk), gebruik te maken van een andere voorziening.

    • b.

      de jeugdige niet in staat is zelfstandig te reizen, bij de ouders sprake is van een aantoonbare medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid waardoor hij of de andere personen uit zijn omgeving de jeugdige niet kan vervoeren of met de jeugdige meereizen;

    • c.

      er geen andere mogelijkheid is die de jeugdige in staat stelt de jeugdhulp te ontvangen die in de toekenningsbeschikking is vastgelegd.

  • 2.

    De hoogte van de vervoersvergoeding per kilometer bij gebruik van eigen vervoer bedraagt maximaal het tarief zoals bepaald in het meest recente Handboek loonheffing van de Belastingdienst;

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding voor openbaar vervoer bedraagt maximaal de reiskosten van het openbaar vervoer 2e klas;

  • 4.

     

    • a.

      De aanvraag voor een vervoersvoorziening op grond van de Jeugdwet wordt ingediend overeenkomstig artikel 8 lid 1 of lid 4

    • b.

      Vervoerskosten die zijn gemaakt voordat deze schriftelijk zijn aangevraagd, komen in beginsel niet voor vergoeding door het college in aanmerking

    • c.

      Vervoerskosten die zijn gemaakt voordat deze schriftelijk zijn aangevraagd, komen in beginsel niet voor vergoeding door het college in aanmerking.

  • 5.

    Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen het hoofdverblijf van de jeugdige en de dichtstbijzijnde goedkoopst adequate voorziening voor jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 12 lid 1

  • 6.

     

    • a.

      Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening vergoedt het college aan de ouders die een jeugdige zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren naar de jeugdhulpaanbieder een bedrag van ten hoogste € 0,38 per kilometer dat het kind meereist.

    • b.

      De te vergoeden kilometers worden berekend op basis van de kortste route via de ANWB routeplanner.

  • 7.

     

    • a.

      Het college verstrekt aan de ouders van de jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden in het eerste lid van dit artikel, een vergoeding op basis van de reiskosten van het openbaar vervoer 2e klas.

    • b.

      Indien meereizen met de jeugdige in het openbaar vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de reiskosten welke verbonden zijn aan het meereizen met de jeugdige in het openbaar vervoer.

    • c.

      Het college verstrekt aan de ouders van de jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden in het eerste lid van dit artikel , een vergoeding van ten hoogste de reiskosten 2e klas van één meereizende ouder indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 8.
    • a.

      Het college verstrekt aan de ouders van een jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden in het eerste lid van dit artikel, een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als de jeugdige door de ernst van de medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid niet in staat is - ook niet met een meereizende ouder- van het openbaar vervoer gebruik te maken.

    • b.

      Indien meereizen in het aangepaste vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de reiskosten welke verbonden zijn aan het meereizen met de jeugdige in het aangepaste vervoer.

  • 9.

    Het college kent maximaal de kosten van de goedkoopst adequate vervoersvoorziening toe.

  • 10.
    • a.

      Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doen een jeugdige en zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een vervoersvoorziening.

    • b.

      Indien sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening doet het college onderzoek en neemt een besluit.

    • c.

      Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, doet het college onderzoek en neemt een besluit.

    • d.

      Een ten onrechte genoten vervoersvoorziening wordt van de ouders teruggevorderd, dan wel verrekend met een vervoersvoorziening waar recht op bestaat.

Artikel 14 Algemene regels persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Als een jeugdige of zijn ouders in aanmerking komt voor een individuele voorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan in de wet opgenomen voorwaarden. De jeugdige dient daarvoor een pgb-plan in.

  • 3.

    Binnen het toegekend pgb dienen de gestelde doelen uit het gezinsplan binnen de in de beschikking genoemde periode te worden behaald, tenzij er zich nieuwe omstandigheden voordoen die van invloed zijn op de persoonlijke situatie en de resultaten.

  • 4.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel en wordt uitbetaald per feitelijk geleverde uren, niet zijnde maandloon.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 9 van deze verordening wordt een pgb geweigerd als sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie.

  • 6.

    Een pgb mag niet worden aangewend:

    • a.

      voor zover het pgb wordt besteed in het buitenland langer dan 13 weken per jaar of een aaneengesloten periode langer dan zes weken, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college;

    • b.

      voor bemiddelings- of administratiekosten, coördinatie, voortgezette diagnostiek, tussenpersonen of belangenbehartiging;

    • c.

      voor het inkopen van voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke diensten en voorzieningen;

    • d.

      voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • e.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • f.

      werkgeverslasten;

    • g.

      bijkomende (zorg)kosten;

    • h.

      overlijdensuitkering.

  • 7.

    Het college bepaalt dat in verband met de kwaliteitsborging bepaalde individuele voorzieningen door formele hulp moet worden geboden. Zie hiervoor bijlage 1 bij deze verordening.

  • 8.

    De jeugdige kan jeugdhulp betrekken van een persoon uit het sociaal netwerk als de jeugdhulp is gericht op consolideren of wel behouden van vaardigheden. Het college kan via een onafhankelijke en daartoe deskundige derde laten toetsen of deze persoon verantwoorde ondersteuning kan leveren en daadwerkelijk levert.

  • 9.:

     

    • a.

      Gewaarborgde regievoerder voldoet aan de volgende eisen:

      • -

        is iemand uit het sociale netwerk van de jeugdige;

      • -

        is geen 1e of 2e graads familielid, huisgenoot of medewerker van de hulpverlener;

    • b.

      De jeugdige die een gewaarborgde regievoerder inschakelt, verstrekt de gemeente direct:

      • -

        de naam en het adres van de regievoerder;

      • -

        de verklaring gewaarborgde regievoerder die de jeugdige of zijn vertegenwoordiger samen met de beoogd regievoerder hebben ingevuld en ondertekend.

    • c.

      Een pgb wordt geweigerd als de jeugdige niet in staat is regie te voeren en de beoogde regievoerder onvoldoende waarborg kan bieden voor het nakomen van de voor de jeugdige aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen.

Artikel 15 De hoogte van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige

    • 1.

      Een aanbieder die door de gemeente Apeldoorn voor zorg in natura is gecontracteerd voor de betreffende ondersteuning; óf

    • 2.

      Een aanbieder die voldoet aan de volgende criteria:

      • a.

        heeft een inschrijving in de Kamer van Koophandel (KvK); én

      • b.

        richt zich, blijkens de handelsbenaming uit de KvK, primair op de benodigde ondersteuning, zoals is vastgelegd in het gezinsplan; én

      • c.

        werkt conform de beroepscode van de beroepsgroep, waarbij het werken conform een geldende methodiek onderdeel is; én

      • d.

        biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers; én

      • e.

        de medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is; én

      • f.

        degene die de daadwerkelijke ondersteuning biedt aan de jeugdige is geen partner, eerste of tweedegraads familie van deze jeugdige; én

      • g.

        beschikt als er sprake is van wonen/verblijf over een locatie van een instelling waar meerdere jeugdigen verblijven en waar sprake is van permanent toezicht, een therapeutisch leefklimaat en een beschermde woonomgeving; óf

      • h.

        een zelfstandige zonder personeel of freelancer die blijkens de handelsbenaming uit de KvK zich primair richt op de benodigde ondersteuning, zoals vastgelegd in het gezinsplan én werkt conform de beroepscode van de beroepsgroep, waarbij het werken conform een geldende methodiek onderdeel is.

  • 3.

    Informele hulp is:

    • a)

      Hulp die geboden wordt door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b)

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar tot het sociaal netwerk van jeugdige horen.

  • 4.

    Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot het inzetten van informele hulp met een pgb wordt het volgende bij de afweging betrokken:

    • a.

      is de informele hulp in staat de hulp te bieden die conform de beoogde doelstellingen in het gezinsplan benodigd is;

    • b.

      de belastbaarheid van de mantelzorger en/of informele hulp. Er mag geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting.

    • c.

      de jeugdige, de vertegenwoordiger of de gewaarborgde regievoerder, kan instaan voor de kwaliteit van de geboden hulp;

    • d.

      het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de benodigde continuïteit;

    • e.

      de mogelijkheid om vervangende ondersteuning in te kopen of passende ondersteuning in natura in te zetten;

    • f.

      de informele hulp dient een verklaring omtrent gedrag te overleggen, niet ouder dan 3 maanden voor indiensttreding, tenzij het gaat om een familielid in de eerste of tweede graad.

  • 5.

    Bij de vaststelling van de hoogte van een pgb wordt ook het door de jeugdige of zijn ouders op te stellen pgb-plan betrokken, waarin in ieder geval uiteengezet wordt:

    • a.

      welke jeugdhulp die tot de individuele voorzieningen behoort de jeugdige of zijn ouders van het budget wil betrekken;

    • b.

      indien van toepassing, welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouders wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • c.

      de kosten van de jeugdhulp, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 6.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten van derden te betrekken. De benodigde jeugdhulp moet bij minimaal één aanbieder in te kopen zijn;

    • b.

      wordt voor formele hulp vastgesteld op basis van de goedkoopst compenserende oplossing voor de benodigde ondersteuning met een maximum van 85% van de geldende gemeentelijke inkooptarieven voor ondersteuning in natura;

    • c.

      bedraagt voor informele hulp maximaal € 20,00 per uur, tenzij in bijlage 1 anders is vermeld;

    • d.

      is voor een informele hulp jonger dan 21 jaar gelijk aan het wettelijk minimumjeugdloon inclusief vakantietoeslag.

  • 7.

    In afwijking van het gestelde in het zevende lid, onder b, wordt de kostprijs van de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening vergoed, als uit het onderzoek is gebleken dat de jeugdige een andere vorm van ondersteuning nodig heeft dan het college in natura heeft ingekocht.

Artikel 16 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening staat of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij verwijzing door de huisarts of medisch specialist legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als de jeugdige of zijn ouders daarom vragen.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke voorziening verstrekt wordt en wat de omvang en het beoogde resultaat is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking; en indien van toepassing;

    • c.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • c.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden.

Artikel 17 Kwaliteit

  • 1.

    De jeugdhulp die door een formele hulp in natura of op basis van een pgb wordt geboden, voldoet kwalitatief aan hetgeen daarover is bepaald in de wet en de meest recente voorwaarden voor de inkoop Jeugd, zoals door het college vastgesteld, met uitzondering van de administratieve eisen.

  • 2.

    De jeugdhulp die door een informele hulp wordt geboden is veilig, adequaat, cliëntgericht en doeltreffend.

Artikel 18 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening of intrekking

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige langer dan vier weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Jeugdwet, Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de jeugdige en zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb; of

    • f.

      de jeugdige en zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een individuele voorziening kan door het college worden ingetrokken als blijkt dat hiervan binnen zes maanden na verlening geen gebruik wordt gemaakt.

Artikel 19 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de algemene voorwaarden voor de inkoop Jeugd en Wmo, conform artikel 17 onder 1, en de naleving van rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de voorziening.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast over de bevoegdheden van de toezichthouder.

  • 4.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen in natura en pgb met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 5.

    De budgethouder bewaart de pgb-administratie gedurende vijf jaar vanaf de datum waarop het pgb is beëindigd.

  • 6.

    Indien door client of aanbieder niet of niet tijdig medewerking wordt verleend aan een onderzoek naar misbruik en oneigenlijk gebruik dan kan het college daartegen op basis van artikel 5:20 Awb handhavend optreden.

Artikel 20 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een jeugdige of zijn ouders een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 18 onder 2 sub d.

  • 3.

    Het college stelt de budgethouder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 21 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • 1.

    De aard en omvang van de te verrichten taken;

  • 2.

    De toepasselijke schalen in de voor de sector geldende Collectieve arbeidsovereenkomst in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • 3.

    Een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • 4.

    Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • 5.

    Kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 22 Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen of hun ouders een beroep kunnen doen op een kosteloze onafhankelijke vertrouwenspersoon conform artikel 2.5, tweede lid van de wet.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen of hun ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van de inzet van een vertrouwenspersoon.

Artikel 23 Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 9 (klachtbehandeling) van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen ten aanzien van alle door hen aangeboden voorzieningen.

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 24 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    In de Verordening Cliëntenparticipatie Sociaal Domein Apeldoorn zijn regels opgenomen ten aanzien van het eerste en tweede lid.

Artikel 25 Intrekking Verordening Zorg voor Jeugd gemeente Apeldoorn 2020 en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Zorg voor Jeugd 2020 wordt ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Een jeugdige houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Zorg voor Jeugd 2020 gemeente Apeldoorn, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van Verordening Zorg voor Jeugd 2020, wordt beslist met inachtneming van de oude verordening.

  • 4.

    Aanvragen die zijn ingediend onder Verordening Zorg voor Jeugd 2020 gemeente Apeldoorn en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de nieuwe verordening.

Artikel 26 Geen bepalingen

In gevallen de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 27 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de jeugdige en zijn ouders leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 28 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Zorg voor Jeugd 2023 gemeente Apeldoorn.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 22-12-2022.

De griffier,

De burgemeester,

Toelichting

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Het doel van het jeugdhulpstelsel is dat jeugdigen en ouders waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp krijgen, met als beoogd doel de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • 1.

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige jeugdhulp)voorzieningen;

  • 2.

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • 3.

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • 4.

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • 5.

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • 6.

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • 7.

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een informele hulp, bijvoorbeeld een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Het persoonsgebonden budget wordt nader uitgewerkt in artikel 14 en 15.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet heeft vastgesteld. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Eveneens is de verordening gestoeld op de notitie Doorontwikkeling CJG, waarin het alleenrecht van het CJG is geregeld voor de gemeentelijke toegangstaak.

 

Toeleiding naar jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden:

1. Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 3 tot en met 6). Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze hulp dus rechtstreeks tot de aanbieder wenden.

Naast de overige en individuele voorzieningen heeft de gemeente een taak bij de toeleiding van jeugdigen naar jeugdbescherming en jeugdreclassering (artikel 5 en 6).

2. Toegang jeugdhulp

Er zijn 4 verschillende manieren te onderscheiden waarop jeugdigen en gezinnen toegang kunnen krijgen tot jeugdhulp:

a. Via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouders kan binnenkomen bij de gemeente.

De gemeenteraad heeft bij besluit van 17 juli 2014 de Stichting Centrum voor Jeugd en Gezin Apeldoorn (hierna: CJG) het alleenrecht verleend om namens de gemeente te beslissen over de toegang tot jeugdhulp en de toeleiding naar de jeugdbescherming en jeugdreclassering (toeleiding naar het justitiële kader). De stichting voert haar werkzaamheden uitsluitend uit ten behoeve van de Gemeente Apeldoorn en ten behoeve van jeugdigen tot 23 jaar die conform de Jeugdwet onder verantwoordelijkheid van de Gemeente Apeldoorn vallen.

Wordt overwogen een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen dan gaat daar een overleg van de Jeugdbeschermingstafel aan vooraf.

De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouders precies nodig hebben, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. Er wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvulling daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een andere of overige voorziening is. Is een individuele voorziening nodig, dan neemt de pedagoog van het CJG, namens het college, een besluit en bepaalt in overleg met de jeugdige of zijn ouders welke jeugdhulpaanbieder passend is om de betreffende problematiek aan te pakken.

De toegang tot gesloten jeugdhulp verloopt veelal via de gecertificeerde instelling (instelling die de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen uitvoert). Gesloten jeugdhulp is een vorm van zorg en behandeling voor jongeren met ernstige en gecompliceerde gedragsproblemen die tegen zichzelf beschermd moeten worden of zich aan de noodzakelijke zorg dreigen te onttrekken. Jongeren worden ongeacht of ze dit willen, opgenomen en krijgen in hun eigen belang hulp in een gesloten omgeving. Dit gebeurt altijd op besluit van de kinderrechter en na toetsing door een onafhankelijke gedragswetenschapper.

In veel situaties is de gecertificeerde instelling betrokken bij gezinnen waarin complexe problematiek speelt. Zodra sprake is van een maatregel, heet dit gedwongen kader. Is in het gedwongen kader een machtiging gesloten jeugdhulp nodig, dan kan de gecertificeerde instelling deze aanvragen.

In een aantal situaties is sprake van een machtiging gesloten jeugdhulp in het vrijwillige kader. De gecertificeerde instelling is (nog) niet bij het gezin betrokken en de jeugdige en zijn ouders stemmen in met een gesloten plaatsing. In deze situaties regelt de Jeugdwet dat het college een machtiging kan aanvragen na toetsing door een onafhankelijke gedragswetenschapper.

 

b. Via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal de jeugdhulpaanbieder het CJG informeren over de verwijzing. De jeugdhulpaanbieder zal na de verwijzing in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders bepalen welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur)binnen de marges van de toegekende individuele voorziening. Bij het vaststellen van de passende hulp dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente of zorgregio heeft gemaakt in het kader van de inkoop. Deze afspraken gaan over hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en over de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Hiermee wordt de integrale benadering bevorderd rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek. Voorkomen moet worden dat professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente onder de individuele voorzieningen valt en alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 4).

Als de passende hulp is vastgesteld, moeten de jeugdige of zijn ouders een aanvraag jeugdhulp bij het college indienen. Het college beoordeelt of binnen de gemaakt afspraken en de verordening is gehandeld en geeft, indien akkoord, een beschikking af voor de goedkoopst adequate voorziening. Ook kunnen de jeugdige of zijn ouders de jeugdhulpaanbieder machtigen de aanvraag jeugdhulp namens hen te doen bij het college (artikel 8 lid 4).

Wettelijk is geregeld dat toegang tot jeugdhulp via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist mogelijk is. Deze verordening regelt slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 6).Op een heel aantal huisartsenpraktijken houdt het CJG spreekuur en wordt de patiënt door het CJG gesproken. Dan bepaalt het CJG welke jeugdhulp nodig is en in welke omvang.

c. Via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermings-maatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezag beëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die, na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval, hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

De gecertificeerde instelling stuurt een bepaling jeugdhulp aan het college. Jeugdige en ouders ontvangen geen beschikking, omdat tegen de uitspraak van de rechter geen bezwaar en beroep mogelijk is bij het college.

d. Via Veilig Thuis (het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling)

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot het accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder niet terug in deze verordening.

 

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Bij de beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening, draait het om het beantwoorden van de vraag of de jeugdige of zijn ouders ook over de voorziening kunnen beschikken als geen sprake is van een beperking. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, een aantal criteria een rol spelen, zoals:

  • 1.

    De voorziening is algemeen verkrijgbaar;

  • 2.

    De voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking;

  • 3.

    De voorziening is niet aanzienlijk duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Daarnaast spelen de individuele omstandigheden van de jeugdige of zijn ouders, zoals leeftijd en inkomen, een rol. Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, moet het college daarom altijd onderzoeken of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de aanvrager.

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of langdurige zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel , 3, 4 en 5. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 6 e.v.

De budgethouder is degene voor wie de zorg is geïndiceerd en deze verstrekt krijgt in de vorm van een pgb. Hij ontvangt een pgb, dat wil zeggen een budget om zelf de individuele voorziening in te kopen die is afgesproken. De budgethouder is verantwoordelijk voor de besteding van het budget en voor de kwaliteit van de geleverde jeugdhulp. Dit geldt ook als het een kind betreft. De ouder/verzorger kan wel de vertegenwoordiger zijn. Daarmee neemt hij alle rechten en plichten van de budgethouder over.

Hij legt in een pgb-plan vast op welke manier de ingekochte hulp bijdraagt aan de oplossing van zijn probleem. Zijn ouders niet instaat het pgb te beheren dan kan een gewaarborgde regievoerder worden gekozen die deze taak op zich neemt. In de uitspraak van 21 augustus 2013 ECLI:NL:CRVB:2013:1488 stelt de raad dat zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is wel van belang of sprake is van gewaarborgde hulp van derden. Daarvan is in ieder geval geen sprake indien de derde niet kan instaan voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen, waaronder die welke betrekking hebben op de keuze van de zorgverlener, de kwaliteit van de zorg en de financiële verantwoording, waaraan inherent moet worden geacht dat eisen kunnen worden gesteld aan de integriteit van de derde. In de uitspraak CRvB 11 januari 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:232 stelt de Raad vast dat appellante zich bij het beheer van het pgb heeft willen laten bijstaan door derden en – naar uit de gedingstukken blijkt – niet in staat is op eigen kracht de aan een pgb verbonden verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren. Een verzekerde kan echter voor het beheer van een pgb de hulp van derden inroepen. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 21 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1488, heeft overwogen, is daarbij van belang of sprake is van gewaarborgde hulp van derden. De toenmalige bewindvoerder heeft verklaard dat zij geen inhoudelijke verantwoordelijkheid wil dragen voor de zorg. Niet in geschil is dat [naam A] niet kan worden aangemerkt als een gewaarborgde derde omdat zij verantwoordelijkheid draagt als zorgaanbieder van appellante. Het Zorgkantoor heeft dan ook terecht het pgb geweigerd. Deze regievoerder moet aan een aantal voorwaarden voldoen, zie artikel 14.

De definitie van ‘hulpvraag’ is nodig omdat deze niet is gedefinieerd in de wet en het gebruik hier afwijkt van het normale spraakgebruik.

In het ondersteunings- of gezinsplan staan naast een omschrijving van de gezinssituatie en de hulpvraag onder andere de afspraken die met de jeugdige en zijn ouders zijn gemaakt.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdige en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

 

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

  • 1.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

  • 2.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt; en

  • 3.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:3 van de Awb).

 

Artikel 2 Mandaat CJG

De gemeenteraad heeft bij besluit van 17 juli 2014 de Stichting Centrum voor Jeugd en Gezin Apeldoorn (hierna: CJG) het alleenrecht verleend om namens de gemeente te beslissen over de toegang tot jeugdhulp en de toeleiding naar de jeugdbescherming en jeugdreclassering (toeleiding naar het justitiële kader). De stichting voert haar werkzaamheden uitsluitend uit ten behoeve van de Gemeente Apeldoorn en ten behoeve van jeugdigen tot 23 jaar die conform de Jeugdwet onder verantwoordelijkheid van de Gemeente Apeldoorn vallen.

 

Artikel 3 tot en met 5 Vormen van jeugdhulp

In deze artikelen wordt een nadere uitwerking gegeven van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoners recht hebben op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Gerelateerd aan de passende jeugdhulp is soms vervoer van de jeugdige naar en van de locatie voor jeugdhulp nodig. Dit vervoer is derhalve ook een voorziening in het kader van de Jeugdwet. In artikel 3 tot en met 5 worden de verschillende voorzieningen nader geduid.

Voor de niet vrij toegankelijke vormen van zorg zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 6) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de inwoner zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

 

Artikel 3 Overige voorzieningen

In artikel 3 zijn de overige voorzieningen beschreven. Dit is jeugdhulp waarvan gebruik kan worden gemaakt met een lichte toets vooraf.

CJG4kracht is ambulante hulp in het gezin. De ambulant hulpverlener van het CJG begeleidt het gezin gedurende maximaal 1 jaar. Ook kan deze hulp bestaan uit praktisch pedagogische gezinsbegeleiding voor maximaal 1 jaar.

In situaties waarin vermoedens bestaan van huiselijk geweld of kindermishandeling kan een beroep worden gedaan op de deskundigheid van Veilig Thuis. Zij geven advies over de situatie. Ook kan een melding worden gedaan bij Veilig Thuis. Een melding kan leiden tot bijvoorbeeld inzet van een (vrij toegankelijke) andere voorziening zoals het maatschappelijk werk of een toeleiding naar het CJG wanneer er toch een individuele voorziening nodig blijkt. Wanneer er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en de ouders geen hulpverlening accepteren kan Veilig Thuis een verzoek tot onderzoek doen bij de raad voor de kinderbescherming. Dit verzoek kan uiteindelijk leiden tot een rechterlijke maatregel: jeugdbescherming of jeugdreclassering.

Een crisissituatie kan leiden tot een beroep op spoedeisende zorg (artikel 3, lid 3). Het gaat om de 24/7 beschikbaarheid van een professional die interventiehulp biedt in het gezin.

Onder spoedzorg/crisisopvang verstaan we een hulpvraag waarop binnen 24 tot 48 uur moet worden gehandeld. Het gaat om situaties waarin de jeugdige mogelijk uit de huiselijke setting moet worden gehaald als gevolg van een onverwachte en voor de jeugdige ingrijpende gebeurtenis. Tijdens de crisisopvang wordt ingezet op:

  • 1.

    het stabiliseren van de crisissituatie en toeleiden naar een passende vervolgplek;

  • 2.

    indien noodzakelijk observatie om het vervolgtraject te bepalen;

  • 3.

    het samen met de jeugdige/het gezin opstellen van een (voorlopig) zorgplan met doelen.

Het is belangrijk dat het CJG en relevante lokale voorzieningen optimaal worden benut wanneer spoedeisende zorg geboden is. Opvang van een jeugdige op een crisisplek voor wonen/verblijf (met behandeling) is tijdelijk, daarna kan een jeugdige terug naar huis of doorstromen naar een individuele voorziening.

 

Artikel 4 Individuele voorzieningen

Artikel 4 geeft een overzicht van de individuele voorzieningen die door de gemeente zijn ingekocht. Binnen de zorgproducten begeleiding, behandeling en wonen/verblijf wordt een onderscheid gemaakt in licht, basis en complex. Daarnaast is begeleiding en behandeling zowel individueel als in groepsverband mogelijk. Verder onderscheiden we begeleiding crisis, behandeling crisis en wonen/verblijf crisis.

De hulpvraag van jeugdigen en ouders is uniek en onderling verschillend. De duur van de hulpvraag kan kort of juist lang zijn. Maar deze kan ook verschillen in de intensiteit van de vraag: de ene hulpvraag is lichter of juist zwaarder dan de andere hulpvraag. Dit betekent dat een hulpvraag lang kan zijn, maar een licht karakter hebben. Een hulpvraag kan ook kort duren, maar in die korte tijd juist zwaar zijn. Op deze manier zijn 4 combinaties mogelijk tussen de duur van de hulp en zorg en de intensiteit van de hulpvraag. Die combinaties en de benaming ervan staan hieronder:

 

 

Deze combinaties tussen duur en intensiteit kunnen gelden voor elk zorgproduct op individueel of groepsniveau, begeleiding, wonen/verblijf en behandeling.

Binnen het zorgproduct bepaalt het CJG of de jeugdhulpaanbieder samen met de jeugdige of zijn ouders welke jeugdhulp precies nodig is binnen de daarvoor door de gemeente gestelde kaders. Een nadere duiding van de zorgproducten is te vinden in het zorgproductenboek (https://www.zorgregiomijov.nl/aanbieders/104-documenten-en-downloads)

Ad 3: Verblijf vindt plaats op locatie van een aanbieder en omvat onder andere behandelgroepen, 3-milieusvoorzieningen, locaties voor JeugdzorgPlus (gesloten accommodaties) en locaties voor specialistische geestelijke gezondheidzorg.

Ad 6: Ondertoezichtstelling (OTS): als de thuissituatie voor jeugdigen niet veilig is of ze in hun ontwikkeling worden bedreigd kan de rechter een OTS uitspreken. Een gezinsvoogd helpt dan de ouders (tijdelijk) met de opvoeding en verzorging van hun kinderen, zodat de veiligheid terugkeert of de bedreiging wordt afgewend.

Ad 7: Landelijke Transitiearrangement (LTA): een aantal vormen van jeugdhulp zijn hoog specialistisch en worden op een zeer beperkt aantal plaatsen in het land aangeboden. De inkoop van deze zorg is landelijk geregeld via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten die namens de gemeente de afspraken maakt. Onder het LTA vallen onder andere vormen van zeer specialistische jeugd Geestelijke GezondheidsZorg (GGZ) o.a. voor jongeren met een lichte verstandelijke beperking, eetproblemen en jongeren die doof, slechthorend, blind en/of slechtziend zijn.

Ad 15: Respijtopvang wordt ingezet als aanvulling op het wonen thuis. Het biedt de ouder(s) of verzorger(s) die de gebruikelijk zorg of de mantelzorg leveren de mogelijkheid even op adem te komen. De zorgbehoefte van de jeugdige vraagt om permanent toezicht.

Ad 16. In de categorie overige jeugdhulp vallen onder andere:

  • 1.

    Kindergeneeskunde: de zorg door een kinderarts voor jeugdigen met ADHD, psychische of psychiatrische problematiek om een integraal traject te bevorderen als er zowel medische als psychische problemen zijn. Het betreft dan een arts uit het ziekenhuis;

  • 2.

    FORZA: aanpak van schoolverzuim, zodat jeugdigen met een maatregel jeugdbescherming of jeugdreclassering, zo snel mogelijk weer naar school gaan en een langdurige traject (in het gedwongen kader) wordt voorkomen;

  • 3.

    Nazorg: hulp en begeleiding door een medewerker van de jeugdbescherming of jeugdreclassering na afloop van een maatregel conform artikel 5.

Artikel 5 Jeugdbescherming en jeugdreclassering

Een maatregel voor jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt door de kinderrechter opgelegd wanneer een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet (voldoende) helpt. Naast de maatregel kan de rechter ook beslissen dat jeugdhulp nodig is (artikel 6, tweede lid). De gemeente i.c. het CJG is gehouden deze jeugdhulp in te zetten, binnen de voorwaarden die daarvoor zijn vastgelegd in de Jeugdwet, deze verordening en de beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugd.

 

Artikel 6 Toegang tot jeugdhulp

Lid 1: Geeft aan dat via de gemeente, het college van burgemeester en wethouders, een verwijzing naar jeugdhulp kan plaatsvinden. In Apeldoorn is deze bevoegdheid aan het CJG gemandateerd.

Lid 2: Regelt dat het college zorgt voor inzet van de goedkoopst adequate voorziening bij verwijzing door anderen die deze bevoegdheid hebben op grond van de Jeugdwet (artikel 2.6, lid 1 onder e en artikel 3.5). Sub a: Geeft aan dat verwijzing naar jeugdhulp ook via de huisarts, medisch specialist en jeugdarts kan verlopen. De directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. De gemeente zal in beginsel niet treden in het oordeel van de verwijzer. In geval zich een (structureel) meningsverschil voordoet tussen de gemeente en een verwijzer, kan de gemeente advies inwinnen bij een onafhankelijk deskundige (artikel 11).

Sub b en c: Geeft de mogelijkheid aan van een verwijzing door de rechter, de gecertificeerde instelling, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting. Het vervolg van dit lid is een letterlijke weergave van artikel 2.4, tweede lid onderdeel b van de Jeugdwet en regelt de uitvoering van de verplichting van het college om een voorziening jeugdhulp te treffen die nodig is in situaties waarbij de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering aan de orde is. In die situaties zal in eerste instantie een beroep worden gedaan op de voorzieningen waarin de gemeente via subsidies dan wel contracten voorziet. Mocht hierin een leemte bestaan dan zal het college anderszins in de op haar rustende verplichting moeten voldoen.

Lid 3: Gaat over crisissituaties. Beschreven wordt welke mogelijkheden het college heeft om adequaat te reageren. Volgens artikel 6.1.3 en 6.1.8 van de Jeugdwet kan het college, wanneer ze dit nodig acht, bij de kinderrechter een verzoek indienen voor een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging als de jeugdige een gevaar is voor zichzelf of zijn omgeving of zich onttrekt aan de nodige jeugdhulp.

 

Artikel 7 Onafhankelijke cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning voor jeugd is geregeld in de Wmo. Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in de Wmo artikel 2.2.4. De wet benadrukt dat de cliëntondersteuning voor iedereen kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar inwoners informatie en advies kunnen krijgen over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid van de Wmo bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

 

Procedure via het CJG

Voor alle opvoed- en opgroeivragen kunnen ouders en jeugdigen terecht bij het CJG. Als zij contact opnemen wordt een eerste screening gemaakt van de vraag om te bepalen of deze al dan niet door het pedagogenteam moet worden opgepakt. Het pedagogenteam bestaat uit jeugd- en gezinswerkers en gedragswetenschappers van het CJG. Deze professionals kunnen lichte hulp zelf bieden, maar ook besluiten tot het inzetten van een individuele voorziening. Hoort de vraag bij een pedagoog thuis, dan wordt een gesprek gepland en een dossier aangemaakt. Dezelfde procedure geldt als de jeugdige of het gezin direct een aanvraag voor een individuele voorziening indienen. Op een aanvraag voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 8 tot en met 15 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van de aanvraag wordt de gehele situatie bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een andere of overige voorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening. De jeugdige of zijn ouders ontvangen een beschikking met het besluit over de passende ondersteuning als zij daadwerkelijk een aanvraag voor een individuele voorziening hebben gedaan. Is er geen sprake van een aanvraag dan is in principe het proces hetzelfde, maar wordt bij inzet van een andere of overige voorziening geen beschikking gestuurd.

Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdhulp en geen individuele aanspraken op jeugdhulp. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo kan de inhoud van het gesprek afhankelijk van de aard van de hulpvraag, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien in overleg met de jeugdige of zijn ouders van worden afgezien (artikel 9 lid 5). Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende) afspraken. Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal onderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht om tot een zorgvuldig besluit te komen.

 

Artikel 8 Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college en in mandaat het CJG), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Voor deze aanvraag kan gebruik gemaakt worden van het aanvraagformulier op de website van het CJG. Het vierde lid bepaalt dat de jeugdhulpaanbieder namens de jeugdige of zijn gezin een aanvraag kan doen als deze via een andere wettelijke verwijzer dan de gemeente is gedaan. Lid 5 geeft jeugdigen, ouders en naasten de mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan op te stellen om de problemen aan te pakken (artikel 4.1.2van de Jeugdwet). Dit plan wordt betrokken bij het onderzoek.

 

Artikel 9 Onderzoek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. In het kader van deze verordening worden deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel, leidend tot één gespreksverslag.

Wanneer het gesprek kan plaatsvinden hangt af van de situatie. Dit is ook afhankelijk ook van de agenda van ouders en jeugdige. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de termijn van 8 weken waar binnen een besluit moet zijn genomen. In de onderdelen a tot en met h zijn de onderwerpen van het onderzoek weergegeven. Maar uiteraard wordt daarbij rekening gehouden met wat al bekend is bij het CJG. Is de jeugdige al bekend, dan hoeven een aantal (gespreks)onderwerpen niet meer uitgediept te worden en wordt bijvoorbeeld alleen gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan dient het gesprek om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen.

Met de informatie uit het onderzoek moet het volgende duidelijk worden:

  • 1.

    Wat de hulpvraag is;

  • 2.

    Welke opvoedingsproblemen, psychische stoornissen en beperkingen er spelen en welke invloed dit heeft op het gezin?

  • 3.

    Aan welke doelen moet worden gewerkt;

  • 4.

    Wat het gewenste resultaat van de ondersteuning moet zijn;

  • 5.

    Welke ondersteuning naar aard en omvang passend is (bruto);

  • 6.

    Wat eigen de mogelijkheden en die van het sociale netwerk kunnen bijdragen;

  • 7.

    Welke overige en andere voorzieningen een bijdrage kunnen leveren;

  • 8.

    Welke individuele voorziening passend is (netto).

Wij gaan er vanuit dat het grootste deel van de inwoners geholpen kan worden op basis van eigen kracht, met behulp van het eigen sociale netwerk, ondersteuning vanuit de sociale basis en ondersteuning vanuit de algemene voorzieningen. Niet voor elke inwoner is dit voldoende. Voor deze inwoners bieden wij een vangnet in de vorm van een maatwerkvoorziening. De eigen kracht van jeugdigen en ouders wordt dus voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van het sociale netwerk te versterken. Ten aanzien van de afstemmingsplicht valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringwet en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Lid 5: Jeugdigen en ouders moeten meewerken aan het onderzoek en zorgen dat de informatie die nodig is en die zij kunnen geven ook wordt verstrekt.

 

Artikel 10 Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Dossiervorming vindt plaats volgens de standaarden van de betreffende beroepsgroep. De jeugdige of zijn ouders hebben het recht op inzage, wijziging en/of vernietiging. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr. 3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om degene die ondersteuning vraagt, in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige en zijn ouders. Uiteraard zal de weergave van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de jeugdige en zijn ouders van mening zijn goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Er volgt dan dus geen officiële aanvraag en ook geen beschikking. Is er al wel een aanvraag dan ontvangen de jeugdige en/of zijn ouders een afwijzingsbeschikking. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de jeugdige en zijn ouders overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de jeugdige en/of zijn ouders dit plan ondertekenen.

Lid 1: Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Voor deze uitwerking is een termijn van 10 werkdagen opgenomen. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de jeugdige of zijn ouders bijvoorbeeld nog onderzoeken wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of de buurvrouw een uurtje op de kinderen kan passen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.

Lid 2: Geeft de jeugdige en zijn ouders ruimte om het verslag zorgvuldig te lezen eventueel wijzigingen of aanvullingen aan te geven en al dan niet voor akkoord of gezien te tekenen. De toevoegingen worden opgenomen in het plan, dit betekent dat toevoegingen niet leiden tot aanpassingen.

 

Artikel 11 Deskundig oordeel en advies

Om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag kan het nodig zijn expertise van buiten het CJG in te schakelen. Het CJG overlegt dit vooraf met de jeugdige of zijn ouders. Het CJG heeft afspraken met een diversiteit aan instellingen zodat ze een beroep kan doen op de specifieke expertise voor consultatie, advies en vraagverheldering om tot een beslissing te komen over de passende hulp. Ook kan deze expertise worden ingezet als er (structurele) verschillen van inzicht zijn tussen een verwijzer en het CJG.

 

Artikel 12 Criteria voor een individuele voorziening

Het college is er verantwoordelijk voor dat de jeugdige de hulp krijgt die hij nodig heeft. Het college kiest daarbij voor de goedkoopst adequate voorziening. De jeugdige of zijn ouders kunnen er voor kiezen de jeugdhulp te betrekken van een aanbieder die duurder is of de hulp verder weg biedt. In deze situaties komen de meerkosten hiervan, het hogere uurtarief of de (extra) vervoerskosten, voor eigen rekening.

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afweging het college maakt bij toekenning van individuele voorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ inclusief eventuele verzekeringen bv. letselschade- of (aanvullende) zorgverzekering en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige en/of andere voorziening, goed te beoordelen.

 

Artikel 13 Vervoer

Jeugdhulp kan ook vervoer omvatten. Uitgangspunt is dat ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulp. Maar, er kan bij ouders sprake zijn van zodanige beperkingen dat zij niet instaat zijn hun kind de jeugdhulp te laten bezoeken. De gemeente kan dan een vervoersvoorziening afgeven. Een besluit hiertoe wordt altijd door het CJG genomen. Wordt de vervoersvoorziening afgegeven in de vorm van een tegemoetkoming in de vervoerkosten, dan bedraagt de vergoeding € 0,19 per kilometer. Gaat de chauffeur tussendoor terug naar huis dan wordt maximaal € 0,38 vergoed per kilometer dat de jeugdige meereist (de vergoeding komt ook dan dus uit op € 0,19 per kilometer).

 

Artikel 14 Algemene regels persoonsgebonden budget

Dit artikel begint met een verwijzing naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders te geven. Het college kan op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid van de wet: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Een pgb wordt slechts verstrekt als de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, tweede lid, onder b van de wet).

Er wordt slechts een pgb verstrekt indien, naar het oordeel van het college, is gewaarborgd dat de in te kopen jeugdhulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 8.1.1, lid 2 onder c van de wet weegt het college mee of de in te kopen jeugdhulp in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Het eerste lid regelt dat de jeugdige of zijn ouders het pgb inzetten om de gestelde doelen uit het gezinsplan te behalen binnen de daarvoor gestelde termijn. Zij stellen daartoe een pgb-plan op waaruit ook de besteding van het pgb blijkt. Alleen als zich nieuwe omstandigheden voordoen die het onmogelijk maken de afgesproken doelen te behalen, kan van het pgb-plan worden afgeweken. Gezien de nieuwe omstandigheden wordt hiervan door de jeugdige of zijn ouders direct melding gedaan aan het college i.c. het CJG (artikel 18).

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening (artikel 8.1.1, lid 4 onder a van de wet). De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. De jeugdige of zijn ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. In het vierde lid is bepaald voor welke kosten het pgb niet mag worden aangewend.

In lid 2 is vastgelegd dat het pgb enkel en alleen bedoeld voor de financiering van de noodzakelijke voorziening. Het pgb bevat daarom ook geen vrij besteedbaar deel en mag alleen ingezet worden voor de feitelijk gemaakte uren. Dat betekent dat het niet mogelijk is om een hulpverlener op basis van een maandloon uit te betalen. Lid 3: Voor alle jeugdhulp in spoedeisende situaties is geen pgb mogelijk. Deze hulp heeft een acuut karakter en moet dus direct worden ingezet. De tijd om een pgb aanvraag te beoordelen ontbreekt. Van ondersteuning in een acute (spoedeisende) situatie is bv sprake bij crisishulp, crisisopvang, spoedhulp, spoedopvang en time-out. In het vierde lid is bepaald welke kosten niet uit het pgb mogen worden betaald. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor de financiering van de noodzakelijke voorziening. Het pgb mag niet worden ingezet in het buitenland. De Jeugdwet is bedoeld voor inwoners uit de gemeente en niet voor jeugdigen en ouders die een groot deel van het jaar in het buitenland verblijven. Voor een periode van maximaal 6 weken kan het pgb in het buiteland worden ingezet. Voor aaneengesloten periode van meer dan 6 weken en/of voor in totaal meer dan 13 weken per jaar, is nadrukkelijke toestemming van het CJG vereist. Uit het pgb mogen verder geen administratie of andere kosten samenhangend met het beheer van het pgb worden betaald of voorzieningen die niet als jeugdhulp zijn aan te merken. Uit het pgb mogen verder geen werkgeverlasten of bijkomende zorgkosten worden betaald. Dit zou namelijk ten kosten gaan van he aantal uren ondersteuning en hulp dat kan worden ingezet. Bij overlijden van de budgethouder stopt de SVB de zorgovereenkomst op de datum van overlijden. De hulpverlener krijgt tot en met de datum van overlijden uitbetaald. In lid 5 bepaalt het college dat gezien de deskundigheid die voor bepaalde zorgvormen nodig is, de inzet van formele hulpverleners verplicht is. Het betreft begeleiding intensief en perspectief die zijn gericht op stabiliseren, ontwikkelen en beter worden (zie het kwadrant bij de toelichting op artikel 4). Deze staan in de pgb vergoedingenlijst (zie bijlage 1). Lid 6: Wordt het pgb ingezet voor begeleiding duurzaam gericht op het consolideren en behouden van vaardigheden, dan is de inzet van een informele hulp mogelijk, omdat hiervoor geen specifieke opleiding of vaardigheden nodig zijn Tenslotte is in lid 7 geregeld dat de jeugdige een gewaarborgde regievoerder kan inzetten als hij zelf de regie over de ondersteuning en het beheer van het pgb niet alleen kan voeren. Deze regievoerder moet aan een aantal voorwaarden voldoen om aan te tonen dat hij instaat is de pgb taken uit te voeren. De gewaarborgde regievoerder mag niet uit het pgb betaald worden.

 

Artikel 15 De hoogte van een persoonsgebonden budget

Artikel 15 geeft aan hoe de hoogte van het pgb wordt bepaald. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van jeugdhulp en voor verschillende typen hulpverleners. Het college maakt onderscheid tussen jeugdhulp die wordt geleverd door formele en informele hulpverleners.

De leden 1 tot en met 4 bevatten vervolgens de definitie van wat onder een formele en informele hulpverlener wordt verstaan.

Formele hulp

Doorgaans ontvangen jeugdigen en gezinnen de hulp in natura van een formele, dat wil zeggen professionele, hulpverlener. Deze hulpverlener is geregistreerd in het Kwaliteitsregister jeugdhulp en werkt volgens de voor hem geldende professionele standaard. De jeugdhulpaanbieder zorgt voor een verantwoordelijkheidstoedeling, die in redelijkheid leidt tot verantwoorde hulp (artikel 4.1.1 Jeugdwet). De aanbieders die door de gemeente Apeldoorn zijn gecontracteerd voor zorg in natura vallen bij het leveren van ondersteuning op basis van een persoonsgebonden budget onder formele hulp. Voor aanbieders die geen overeenkomst hebben met de gemeente Apeldoorn gelden natuurlijk de wettelijke eisen en verder de in lid 2 genoemde vereisten voor het leveren van formele hulp op basis van een persoonsgebonden budget. Het derde lid geeft specifiek aan dat een zelfstandige zonder personeel of een freelancer of degene die wordt ingehuurd door de jeugdige voor het leveren van de daadwerkelijke ondersteuning in het kader van formele hulp geen partner, eerste of tweedegraads familie van de hulpvrager kan zijn. Indien dit wel het geval is, is er sprake van informele hulp in het kader van een persoonsgebonden budget.

Informele hulp

Met een pgb mogen, onder voorwaarden, ook informele hulpverleners worden ingezet.

Lid 4 schetst de kaders voor het inzetten van informele hulpverleners vanuit het pgb. Dit kunnen personen zijn die behoren tot het sociale netwerk. Betalen van ouders uit een pgb zal slechts in uitzonderlijke situaties gebeuren, omdat de zorg voor kinderen een ouderlijke taak is, ook als dit meer tijd en aandacht vraagt dan gemiddeld. Onder het sociale netwerk kunnen ook mantelzorgers vallen. Het college is met de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven en dit aantoonbaar tot betere, effectievere en doelmatigere hulp leidt. De verklaring omtrent gedrag uit lid 5 onder f mag niet ouder zijn dan drie maanden ten tijde van het verzoek tot overleggen van deze verklaring. In lid 5 is uitgewerkt welke afweging wordt gemaakt bij het verzoek om een informele hulp in te zetten. Bij de beoordeling of een informele hulp in staat is de juiste ondersteuning te bieden (a.) en de beoordeling van de belastbaarheid (b.) kan het college een professional inschakelen, zie artikel 14 lid 6.

Lid 6: De hoogte van een pgb wordt vastgesteld aan de hand van een pgb-plan dat de jeugdige opstelt. Dit plan maakt deel uit van het onderzoek bedoeld in artikel 9 en waarvan o.m. ook het gezinsplan deel van uitmaakt. In dit plan geven de jeugdige of zijn ouders aan op welke wijze ze de gestelde doelen binnen de afgesproken termijn bereiken. Hierin geven ze tevens aan hoe ze het pgb besteden. De gemeente heeft een format voor het pgb-plan gemaakt dat de jeugdige of zijn ouders dienen te gebruiken.

Lid 7 onder a: Beschrijft dat ook aan de kwaliteit van ondersteuning die vanuit een pgb wordt ingezet, eisen worden gesteld. De budgethouder is er verantwoordelijk voor dat aan deze eisen wordt voldaan. In dit lid wordt verder geregeld dat het pgb voldoende moet zijn om bij minimaal één aanbieder de betreffende ondersteuning in te kopen. Dat hoeft dus niet de aanbieder te zijn waarnaar de voorkeur uitgaat. De jeugdige of zijn ouders kunnen voor een duurder aanbod kiezen, maar betalen dan het meerdere zelf.

Onder c: Op informele hulp jonger dan 21 jaar is de Wet minimumloon van toepassing. Zij ontvangen het minimum jeugdloon inclusief vakantietoeslag.

Lid 8: In zeer uitzonderlijke situaties kan het zijn dat de benodigde ondersteuning niet door het college is ingekocht en maar door een enkele aanbieder in het land wordt geboden. In die situaties wordt bij het bepalen van de hoogte van het pgb de kostprijs van de goedkoopst compenserende individuele voorziening vergoed.

 

Artikel 16 Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders, na beoordeling door het CJG, in aanmerking komen voor jeugdhulp, stelt het college een schriftelijke beschikking op, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige en zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst en gemotiveerd door de jeugdige en zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, op grond van de Awb geeft de mogelijkheid tot bezwaar en beroep.

Wordt de voorziening in pgb verstrekt, dan stuurt de gemeente bij de beschikking tevens een bijlage mee met de rechten en plichten die aan het ontvangen van een pgb zijn verbonden. In lid 2 wordt de mogelijkheid geboden een uitzondering te maken voor jeugdhulp die wordt ingezet op verwijzing door een huisartsen en medisch specialisten. Deze hebben binnen de Jeugdwet een eigenstandige bevoegdheid om naar jeugdhulp te verwijzen. Na de verwijzing van de arts of specialist gaan de jeugdige en zijn ouders in gesprek met de jeugdhulpaanbieder om tot de passende hulp te komen. Als zij het met elkaar eens zijn, voegt het sturen van een beschikking niets toe. Juridisch gezien is het niet noodzakelijk dat de gemeente in deze situaties het oordeel van de jeugdhulpaanbieder in een schriftelijke beschikking vastlegt. Zolang de gemeente maar regelt dat de jeugdige of zijn ouders de jeugdhulp krijgen die nodig is. Op verzoek ontvangen zij alsnog een beschikking. Hiermee wordt de benodigde rechtsbescherming geboden. Lid 3 geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten, onderdeel c geeft daarbij aan dat de beschikking zich niet alleen behoeft te beperken tot de individuele voorziening, maar ook de overige afspraken kan bevatten over inzet van de eigen mogelijkheden, die van het netwerk en de andere en overige voorzieningen. Het opgestelde verslag of gezinsplan, waarin de doelen van de in te zetten hulp zijn beschreven, maakt onderdeel uit van de beschikking en wordt door het CJG aan jeugdigen en ouders verstrekt. De elementen van een beschikking bij het verlenen van een PGB staan vermeld in lid 4.

 

Artikel 17 Kwaliteit

Lid 1: Alle jeugdhulp verleend door een formele hulp, die op grond van de Jeugdwet wordt ingezet, moet voldoen aan de in de wet vermelde eisen. Voor de Jeugdwet zijn de wettelijke kwaliteitseisen leidend, er is geen onderscheid tussen ZiN en Pgb. De volgende kwaliteitseisen gelden voor

alle professionele jeugdhulpaanbieders:

  • de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

  • gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

  • verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of

  • jeugdreclassering;

  • de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

De consulent toetst de kwaliteitseisen op basis van het pgb-plan. Gemeenten kunnen zich er ook van verzekeren dat een aanbieder jeugdhulp van goede kwaliteit biedt op basis van

  • klantervaringen en eigen contacten met de betreffende aanbieder;

  • jaarverslagen van de betreffende aanbieder;

  • rapport(en) van een of meer inspecties.

Voor zorg in natura zijn nadere voorwaarden gesteld bij de gemeentelijke inkoop. Omdat de jeugdige ook op basis van een pgb kwalitatief goede zorg moet ontvangen, worden aan de formele hulp op basis van een pgb dezelfde kwaliteitseisen gesteld als aan zorg in natura. De gemeentelijke voorwaarden zijn te vinden op www.zorgregiomijov.nl. De administratieve eisen die hierin staan, gelden niet voor formele aanbieders die uit een pgb worden betaald.

Lid 2: Wat betreft de kwaliteit van de informele hulp, schrijft de wet voor dat deze doelmatig, efficiënt, veilig en cliëntgericht is. De budgethouder geeft in het pgb-plan aan hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.

 

Artikel 18 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening of intrekking

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d van de wet. Daarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de nota van wijziging op de wet is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Het eerste en tweede lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de Jeugdwet is opgenomen (artikel 8.1.2 en 8.1.4). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een individuele voorziening wordt verstrekt met de bedoeling dat deze wordt ingezet. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van een individuele voorziening hiervan nog geen gebruik is gemaakt, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e.

 

Artikel 19 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Op basis van artikel 2.9 van de Jeugdwet heeft het college de opdracht misbruik en fraude tegen te gaan. Hiervoor verricht ze materiële controles en fraudeonderzoek.

Lid 1: Het college moet de jeugdige en zijn ouders wijzen op hun rechten en plichten, zodat ze zich bewust zijn dat de individuele voorziening of het pgb op de juiste manier wordt gebruikt. Gezien de verantwoordelijkheden die samenhangen met een pgb, zijn deze in een bijlage bij de beschikking opgenomen.

Lid 2: met de aanwijzing van een toezichthoudend ambtenaar geeft het college invulling aan artikel 2.9 van de Jeugdwet. Deze toezichthouder ziet toe op de rechtmatige naleving van de Jeugdwet. In de Wmo is dit bij wet geregeld, De Jeugdwet kent deze bepaling niet, daarom staat deze bepaling in de verordening. Het zijn de inspecties Jeugdzorg, Gezondheidszorg en Veiligheid en Justitie die toezien op de kwaliteit van de geboden jeugdhulp door aanbieders. Het toezicht op jeugdhulp niet vallend onder het Rijkstoezicht wordt belegd bij de toezichthoudende ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar richt zich op de nadere eisen die door de gemeente bij de inkoop (www.zorgregiomijov.nl) zijn gesteld, de rechtmatigheid van de jeugdhulp en fraudebestrijding.

Lid 3: geeft aan dat het college nadere regels kan stellen ten aanzien van de bevoegdheden van de toezichthoudend ambtenaar.

Lid 4: Naast de beoordeling van de kwaliteitseisen gesteld in de inkoop, dient het college, al dan niet steekproefsgewijs, ook te onderzoeken of de verstrekte individuele voorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed, ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt en of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een jeugdige of ouder of pgb-houder, als op de hulpverlening door een aanbieder, voor zover het niet de taak van de rijksinspectie betreft. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de jeugdige en zijn ouders, opvragen dan de pgb-administratie, bezoek aan de locatie waar de jeugdige en zijn ouders jeugdhulp krijgen en uit gesprekken met de aanbieder.

 

Artikel 20 Opschorting betaling uit het pgb

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid in te grijpen als er sterke vermoedens zijn van fraude. In bepaalde situaties is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit. Met opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

  • 3.

    De jeugdige of zijn ouders het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken.

Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de individuele voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt ingezet.

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en met inachtneming van de daarvoor geldende regels, de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting van de betaling.

Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg. In lid twee wordt specifiek de mogelijkheid geboden om de betalingen uit het pgb gedeeltelijk of geheel op te schorten en de SVB dit gemotiveerd te verzoeken, in het geval er sprake is van een (tijdelijke) opname in het kader van de Wet Langdurige Zorg. In lid drie wordt bepaald dat de budgethouder schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van het verzoek om geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb op basis van lid een of twee.

 

Artikel 21 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op situaties waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 22 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.5, tweede lid van de Jeugdwet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Deze taak is belegd bij het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) Gelderland - vertrouwenspersonen in de jeugdhulp. De Jeugdwet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) wordt een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Artikel 23 Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan. In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht. Op klachten over medewerkers van het CJG is de klachtenregeling van het CJG van toepassing. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open als het de toegang naar jeugdhulp betreft.

 

Artikel 24 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de Jeugdwet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid van de Wmo 2015. In artikel 2.10 worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet. In dit artikel wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening (Verordening Cliëntenparticipatie Sociaal Domein Apeldoorn). Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op hulp vanuit de Jeugdwet. Ook voor cliëntenparticipatie en de regeling adviesraden wordt aangesloten bij de bestaande verordening en regelgeving, zodat eenduidigheid ontstaat voor de ingezetenen over de wijze waarop zij bij de voorbereiding van het beleid worden betrokken.

 

Artikel 25 Intrekking Verordening Zorg voor jeugd gemeente Apeldoorn 2019 en overgangsrecht

In het tweede lid is het overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de eerdere verordening. In het vierde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend, maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de verordening die van kracht was ten tijde van de aanvraag. Dit geldt eveneens, lid 5, voor bezwaarzaken die betrekking hebben op voorzieningen die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn verstrekt.

 

Artikel 26 Geen bepalingen

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.

 

Artikel 27 Hardheidsclausule

Ook al worden er binnen de Jeugdwet zorgvuldige afwegingen gemaakt, het college zal er niet aan ontkomen om, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Als ondanks de zeer persoonlijke beoordeling van de hulpvraag nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Ook de jeugdige en zijn ouders kunnen een beroep doen op deze clausule.

 

Artikel 28 Inwerkingtreding en citeertitel

Op 22 december 2022 heeft de gemeenteraad de Verordening Zorg voor Jeugd 2023 gemeente Apeldoorn vastgesteld. Lid 1: geeft aan dat deze verordening in werking treedt per 1 januari 2023. De geldigheidsduur is in beginsel onbeperkt vanaf de datum van inwerkingtreding. Lid 2: geeft aan onder welke benaming deze verordening kan worden aangehaald.

Bijlage 1: Mogelijkheden inzet jeugdhulp uit pgb

In afwijking van de standaarduitgangspunten (formele hulp: 85% van het goedkoopst, adequaat uurtarief van zorg in natura, informele hulp € 20,- per uur of wettelijk minimum jeugdloon) zijn onderstaand de regels voor een pgb van toepassing. Voor de tarieven van zorg in natura wordt verwezen naar de geldige productcodetabel van de gemeente Apeldoorn (www.zorgregiomijov.nl)

 

Omschrijving

Vergoeding uit PGB? Ja/Nee

Voorwaarden

Extra informatie en/of voorbeelden

Regie voeren incl gewaarborgde regievoerder: opstellen plan en aansturen hulpen, coördinatie. Alle taken behorend bij het beheren van een pgb.

Nee

Voor het voeren van regie en de administratie kan geen vergoeding uit het pgb worden ontvangen. Uitzondering: wanneer er geen passend natura aanbod is, de jeugdige niet zelf regie kan voeren en er ook niemand in zijn omgeving is die dit kan verzorgen. Dan zoekt het college naar een passende oplossing, zodat de jeugdige de hulp en zorg kan krijgen die nodig is.

Formele hulp: geen pgb mogelijk

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Crisisopvang en spoedopvang en alle andere producten crisis

Nee

Voor acute jeugdhulp is gezien de gewenste snelheid van handelen geen pgb mogelijk.

Formele hulp: geen pgb mogelijk

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Begeleiding intensief en perspectief (doel ontwikkelen, stabiliseren of beter worden)

Ja

Gezien de vereiste professionaliteit is de inzet van een informele hulp uit pgb niet mogelijk. Om vaardigheden aan te leren, is handelen volgens een professionele standaard nodig en professionele afstand tot de jeugdige en het gezin.

Formele hulp: max. 85% ZIN tarief

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Begeleiding duurzaam (doel vasthouden van de geleerde vaardigheden)

Ja

Bij een beperkt aantal uren begeleiding duurzaam (lage intensiteit van zorg voor een lange duur), kan uitsluitend de inzet van een informele hulp passend zijn (ondersteunen bij/ overnemen van een aantal concrete taken). Gaat het echter om een aanzienlijke hoeveelheid uren en/of is er (enig) ontwikkelperspectief? Dan kan er het met oog op de vereiste ‘doeltreffendheid’ (artikel 17 lid 2) de aanvullende voorwaarde gesteld worden dat er naast een informele hulp uit pgb ook professionele inzet nodig is (in natura).

Formele hulp: max. 85% ZIN tarief

Informele hulp: pgb alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk in principe ouderlijke taak

Wonen/verblijf

Ja

Inclusief zorg. Gezien gewenst (ped)agogische klimaat geen informele hulp uit pgb mogelijk

Formele hulp: max. 85% ZiN tarief

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Pleegzorg

Ja

Gezien vereiste professionaliteit in het kader van begeleiding oorspronkelijke gezin en pleeggezin is inzet van een informele hulp uit pgb niet mogelijk.

Formele hulp: max. 85% ZiN tarief

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Logeren

Ja

Gezien doel, verlichten taak van gezin c.q. mantelzorgers, is informele hulp mogelijk, maar niet de ouders/verzorgers zelf.

Formele hulp: max. 85% ZiN tarief

Informele hulp: max. € 30,- per 24 uur.

Alle producten groep en complex

Ja

Gezien vereiste professionaliteit is inzet van een informele hulp uit pgb niet mogelijk.

Formele hulp: max. 85% tarief ZiN

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Behandeling en wonen/verblijf met behandeling (individueel, groep)

Ja

Gezien vereiste professionaliteit is inzet van een informele hulp uit pgb niet mogelijk.

Formele hulp: max. 85% ZiN tarief

Informele hulp: geen pgb mogelijk

SGGZ

Ja

Gezien vereiste professionaliteit is inzet van een informele hulp uit pgb niet mogelijk.

Formele hulp: max. 85% ZiN tarief

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Vervoer naar begeleiding groep (dagbesteding)/ behandeling

Nee, tenzij

Ouders of het netwerk niet in vervoer kunnen voorzien

Formele hulp: reiskosten van de hulpverlener maken onderdeel uit van het (uur)tarief (uurtarief plus vervoer max. 85% ZiN tarief)

Informele hulp: autovervoer door derden max. € 0,38 per km

Reiskosten hulpverlener

Ja, mits

het woon-werkverkeer of werk-werkverkeer betreft (waarbij de hulpverlener reist om dezelfde jeugdige op verschillende locaties ondersteuning te bieden). De reiskosten vallen binnen het maximale uurtarief en mogen niet ten koste gaan van het toegekende aantal uren begeleiding. De kosten die het maximale uurtarief overschrijden worden afgewezen. 

Formele hulp: max. 85 % tarief ZiN inclusief reiskosten

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Preventief justitieel kader

Ja

Gezien vereiste professionaliteit is inzet van een informele hulp uit pgb niet mogelijk.

Formele hulp: max. 85% tarief ZiN

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Kindergeneeskunde

Ja

Gezien vereiste professionaliteit is inzet van een informele hulp uit pgb niet mogelijk.

Formele hulp: max. 85% ZiN

Informele hulp: geen pgb mogelijk