Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 29 november 2022, nr UTSP-814175531-34, tot vaststelling van de Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht (Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht) |
Citeertitel | Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-07-2023 | artikel 1.1, 1.5, 2.1, 2.2, 4.1, 4.2, 5.2, toelichting | 20-06-2023 | UTSP-814175531-106 | ||
04-02-2023 | 05-07-2023 | artikel 1.1, 1.5, 2.2, 3.1, bijlage, toelichting | 24-01-2023 | UTSP-814175531-56 | |
01-01-2023 | 04-02-2023 | nieuwe regeling | 29-11-2022 | UTSP-814175531-34 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
Basisvoorziening: een fysieke voorziening, zoals een gebouw, een gedeelte of de buitenruimte van een gebouw, of een openbaar gebied waar voor iedereen toegankelijke activiteiten in het sociaal domein plaatsvinden die bijdragen aan de leefbaarheid. Voorbeelden hiervan zijn dorpshuizen en multifunctionele centra;
Collectief voor agrarisch natuurbeheer: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, overeenkomstig de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016;
De-minimisverordening: de regulier de-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 1407/2013, PbEU 2013 L352) of de de-minimisverordening voor de landbouwsector (Verordening (EU) nr. 1408/2013, PbEU L 352/9), die regelen dat als overheidssteun binnen de voorgeschreven periode onder een bepaald plafond blijft, de markt daardoor niet ongunstig wordt beïnvloed en daardoor geen sprake is van staatssteun;
Niet-productieve investeringen: in navolging van artikel 2 van de Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022) wordt onder niet productieve investeringen verstaan: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;
Artikel 1.2 Subsidiabele kosten
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.8 van de Asv, de Beleidsregel subsidiabele kosten projectsubsidies alsmede de bijzondere bepalingen in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze Subsidieregeling behoren tot de subsidiabele kosten in ieder geval niet:
Indien gebruik wordt gemaakt van een de-minimisregeling, moet een de-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag worden gevoegd.
De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar 2023 worden ingediend, met uitzondering van de subsidies die worden aangevraagd op basis van de artikelen 3.1 en 3.2, die door middel van aparte openstellingsbesluiten worden opengesteld voor bepaalde perioden.
Artikel 2.2 Verplaatsing grondgebonden agrarische bedrijven in het kader van het NNN
In het kader van het meerjarendoel 2.1.1 uit de Programmabegroting (het Natuurnetwerk Nederland is verder gerealiseerd (groter van oppervlakte) en de bepalingen in hoofdstuk 6 en 8 (Landbouw en Natuur) van de Omgevingsverordening, kan ten behoeve van de realisatie van het NNN subsidie worden verstrekt voor verplaatsing van een volwaardig landbouwbedrijf voorzover dat is gelegen binnen het NNN of in een zoekgebied NNN bestaande uit de Groene contour en de agrarische percelen in het NNN, aangeduid als Zoekgebieden NNN op de webkaart NNN.
De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan de volgende criteria wordt voldaan:
Indien een subsidieaanvraag niet afkomstig is van de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf, gaat de aanvraag, naast de gegevens die op grond van de Asv, moeten worden verstrekt, vergezeld van een ondertekende en gedagtekende verklaring van de eigendomsoverdracht, het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in lid 6 onder b iii en iv, of dat de grond vrij van enig gebruiksrecht kan worden ingezet voor realisatie van NNN.
Onverminderd artikel 4.6 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:
op de bedrijfskavel of daarbij behorende grond woningbouw is toegestaan, volgens een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, of volgens een geldend inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 van deze wet. Uitzondering hierop is de ruimte-voor-ruimte regeling als bedoeld in artikel 9.11 van de Omgevingsverordening;
De volgende bedrijfsmatige kosten komen, voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, voor subsidie in aanmerking:
kosten voor investeringen. Kosten voor investeringen worden berekend als: het verschil tussen de kosten van de koopsom en eventueel (aanvullende) investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie minus de getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie. Uitgangspunt hierbij is een gelijke bedrijfsomvang, uitgedrukt in aantal stuks productief vee of bij akkerbouwbedrijven in inhoud opstallen exclusief bedrijfswoning. Wanneer er sprake is van bedrijfsuitbreiding, worden de kosten verbonden aan de uitbreiding buiten de subsidie gehouden. Investeringskosten dienen te worden onderbouwd met offertes;
De totale vergoeding van de subsidiabele kosten mag niet meer bedragen dan:
€ 500.000,- bij het vrijkomen van 25 hectares of meer agrarische gebruikte grond binnen het NNN dan wel zoekgebieden NNN;
De zoekgebieden NNN, zoals bedoeld in dit onderdeel c, bestaan uit de Groene Contour en de agrarische percelen in het NNN, aangegeven als Zoekgebieden NNN op de webkaart NNN provincie Utrecht
Er wordt minder subsidie verstrekt in geval andere subsidies of vergoedingen door bestuursorganen van de provincie Utrecht of door andere bestuursorganen zijn of worden verstrekt bij de verplaatsing van het grondgebonden agrarisch bedrijf of de sloop van de zich op de bedrijfskavel bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen of installaties. De andere subsidies of vergoedingen komen in dat geval in mindering op het bedrag dat voortvloeit uit onderdeel c van dit artikellid.
Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger realiseert de hervestiging van een volwaardig landbouwbedrijf op een andere plaats binnen 24 maanden na de datum van het besluit tot subsidieverlening. De aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk 6 maanden na realisatie bij de provincie Utrecht te worden ingediend inclusief benodigde bijlagen.
In aanvulling op het gestelde in het tweede lid, onderdeel a, sub i (iii) sluit een subsidieontvanger die zelf de voormalige bedrijfskavel om wil vormen naar natuur binnen twee weken na verlening van de subsidie een overeenkomst met de provincie Utrecht als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin wordt opgenomen:
de verplichting van de eigenaar van de grond om de betreffende grond niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling en de daaropvolgende instandhouding van het te realiseren natuurbeheertype dan wel landschapsbeheertype in gevaar brengt of verstoort;
Het definitieve inrichtingsplan als bedoeld in onderdeel b van dit artikellid dient te zijn goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en omvat:
één of meerdere topografische of digitale kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen van het terrein zijn aangegeven. Digitale gegevens dienen te worden aangeleverd als GIS-bestand in de vorm van een shapefile. Gedeputeerde Staten kunnen nadere technische specificaties vaststellen waaraan deze bestanden moeten voldoen;
Als sprake is van staatssteun, wordt subsidie voor agrarische bedrijfsverplaatsingen en investeringen in bedrijfsgebouwen slechts verstrekt met toepassing van Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Europese Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en inplattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, PBEU L327/1 van 21 december 2022, met dien verstande dat:
Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie
Artikel 3.1 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen
Subsidie kan worden verstrekt aan de agrarische collectieven Gebiedscoöperatie Rijn Vecht en Venen U.A., Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Collectief Eemland, Coöperatie Agrarisch Natuurbeheer Utrecht Oost U.A., Vereniging Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer Rijn en Gouwe Wiericke, Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A. voor zover bestaande uit rechtspersonen of natuurlijke personen die zeggenschap hebben over een terrein krachtens:
In het geval dat subsidie onder de Catalogus Groenblauwe Diensten met andere subsidie voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt gecumuleerd, worden de krachtens de onderhavige regeling toe te kennen bedragen zodanig beperkt dat het totale subsidiebedrag samen niet hoger is dan de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, het maximale subsidiebedrag uit deze regeling, de maximale steunintensiteiten of het maximale steunbedrag op grond van de toepasselijke Europese voorschriften.
Artikel 3.2 Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer
In het kader van het meerjarendoel 2.2.1 (door effectief en efficiënt beheer van bestaande bos-, natuur- en agrarische gebieden worden de kwaliteiten beter vastgehouden en ontwikkeld) uit de Programmabegroting kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:
herstel-, inrichtings- of innovatieve beheermaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.
In het kader van het meerjarendoel 2.1.4 (het areaal bos buiten het NNN en de Groene Contour is vergroot) uit de Programmabegroting kan subsidie worden verstrekt voor de aanplant van bomen en meerjarige houtige gewassen ten behoeve van de realisatie van agroforestry op gronden met een agrarische bestemming.
Onverminderd artikel 4.6 van de Asv wordt subsidie geweigerd voor het planten van invasieve soorten zoals opgenomen in Unielijst bij Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten en voor het planten van soorten genoemd in het Uitvoeringsprogramma Invasieve Exoten 2022 - 2026 van de provincie Utrecht.
Hoofdstuk 4 Sociaal Economische Vitaliteit en Recreatie
Artikel 4.1 Leefbaarheid en kleine kernen
Verplichtingen subsidieontvanger
Gedurende de uitvoering van het project gelden de volgende verplichtingen ten aanzien van de rapportage over de voortgang van het project:
de monitoring wordt op een inzichtelijke manier gerapporteerd waaruit blijkt hoeveel personen of groepen zijn bereikt, welke activiteiten zijn uitgevoerd, en wat het gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin (te denken valt aan deelnamecijfers, de feitelijke toepassing en de sociaaleconomische aspecten en gevolgen);
Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 29 november 2022.
Voorzitter,
mr. J.H. Oosters
Secretaris,
mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen
Bijlage bij artikel 3.1 Landschapselementen
In deze bijlage is beschreven voor welke landschapselementen de subsidie in art. 3.1 is bedoeld.
De beschrijving is gebaseerd op de teksten in de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016, bijlage 1. De codes die vóór het desbetreffende landschapselement staan (bijvoorbeeld L01.01) komen uit deze subsidieverordening. De codes en namen die achter het betreffende element staan (bijvoorbeeld II.3 Cluster Natte begroeiing) komen uit bijlage D van de Catalogus Groenblauwe Diensten, versie EU 28 augustus 2018.
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse landschapselementen verschenen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie was vaak meerledig: zo dienden dergelijke landschapselementen als perceelsscheiding, veekering of drinkwatervoorziening voor het vee maar ze leverden ook gebruikshout op. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers en hectares van deze elementen verdwenen. Deze landschapselementen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde, doordat veel dieren en planten er beschutting, dekking en voedsel vinden. De lijnvormige landschapselementen worden gebruikt als migratieroute door veel zoogdieren als vleermuizen en das. De blauwe landschapselementen dienen als voortplantingsplaats van amfibieën en insecten. Veel vogels vinden nestgelegenheid in de dichte begroeiing of juist in de ontstane holtes als gevolg van het intensieve beheer dat bij deze landschapselementen plaatsvindt. Planten en insecten profiteren optimaal van de vele microklimaten die de landschapselementen bieden.
L01.01 Poel en klein historisch water (II.3 Cluster Natte begroeiing)
Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Vaak vervulden poelen meerdere functies. De mens heeft altijd water nodig gehad en daarvoor zijn zowel bestaande natuurlijke wateren als zelf gegraven laagtes gebruikt. Ook uit de middeleeuwen zijn putten en kuilen bekend. Tot op de dag van vandaag worden poelen gegraven en gebruikt. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen dus al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. Het beheertype Poel en klein historisch water is te vinden in heel Nederland. Er zijn diverse vormen bekend. In het waterrijke West-Nederland dienden de sloten veelal als veedrinkplek en waren poelen dan ook minder noodzakelijk. In dit gebied vinden we de veenputten die door het kleinschalig afgraven van veen zijn ontstaan. Als drinkplaats voor vee zijn poelen daar te vinden waar ander drinkwater niet voorhanden was. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland zijn poelen veel voorkomende landschapselementen. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.
L01.02 Houtwal en houtsingel (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in het Zandgebied, Heuvelland en het Duingebied. Lijnvormige landschapselementen met wallichaam in het laagveengebied worden houtkade genoemd. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Houtwallen en houtsingels zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
L01.03 Elzensingel (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die bestaan uit een enkele rij zwarte elzen, en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand- of rivierengebied en zijn zeer kenmerkend voor de Friese Wouden en komen in verscheidene andere delen van Nederland voor, zoals het Groninger Westerkwartier, de Gelderse Vallei, Midden-Brabant en de gebieden rond Staphorst en Vriezeveen. Elzensingels zijn van belang voor schuilmogelijkheden voor fauna in het cultuurlandschap.
L01.04 Bossingel en bosje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Een bossingel of een bosje zijn houtopstanden die vroeger vaak aangeplant en beheerd werden als hakhout, maar doorgeschoten zijn. Ze komen in veel gebieden in Nederland voor. Ook de meer recentere landinrichtingsbosjes en kleine bosjes die geen hakhoutbeheer gekend hebben behoren tot dit type.
L01.05 Knip- of scheerheg (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een veekerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Nederland voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.
L01.06 Struweelhaag (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Karakteristieke heggenlandschappen zijn terug te vinden langs de grote rivieren Maas en IJssel, in Zuid-Beveland en op Walcheren. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
L01.07 Laan (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen blijven populair in de diverse tuinstijlen. Nog altijd worden nieuwe lanen aangelegd. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen. Soms herinneren lanen aan vroegere landgoederen op die locatie. Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Niet zelden bevindt zich het landhuis aan het eind van een laan, of biedt een laan een ver zicht naar een markant punt in de omgeving. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorrhizapaddenstoelen.
L01.08 Knotboom (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Al van voor het begin van onze jaartelling zijn er vermeldingen bekend van knotbomen. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, knothaagbeuken en knoteiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien. Voor grote delen van vooral Laag Nederland is de knotwilg een zeer kenmerkend landschapselement. Utrecht en Zuid-Holland zijn de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Het silhouet van knotbomen is uit veel regio's bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.
L01.09 Hoogstamboomgaard (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruitrassen of notenbomen. Hoogstamboomgaarden zijn al bekend uit de middeleeuwen bij kloosters en kastelen, zowel voor eigen gebruik als handel. Ook bij boerderijen komen boomgaarden dan ook al eeuwen voor en sommige locaties kunnen heel oud zijn. De bomen zelf worden vaak niet ouder dan honderd jaar. De stijgende prijzen voor fruit zorgden voor een ware explosie van het aantal boomgaarden tussen 1850 en 1900. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel hoogstammen voor de efficiëntere teelt in eerst half- en vervolgens laagstammen. Rooipremies hebben in het hele land veel hoogstamboomgaarden doen verdwijnen. Inmiddels worden er uit landschappelijke en ecologische motieven weer hoogstambomen aangeplant, maar de oppervlakte is nog maar een fractie van de oppervlakte die kort na de Tweede Wereldoorlog bestond. Overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden voor, vooral als onderdeel van het boerenerf. Ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak (grootschalige) boomgaarden te vinden. Niet overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden evenveel voor. Vooral in de traditionele fruitgebieden, zoals Zuid-Limburg en het rivierengebied liggen nu nog veel restanten van oude boomgaarden. Voor de provincie Utrecht zijn oude boomgaarden in het Kromme Rijngebied en in het rivierengebied van belang. Boomgaarden zijn dikwijls verbonden aan boerderijen. Enkele grotere complexen horen bij landgoederen en buitenplaatsen of dateren uit de tijd van de grote groei (1850-1900). Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland: de hoogte van de stammen zorgden er immers voor dat het vee geen fruit kon eten! In het rivierengebied komen oude boomgaarden op de kleigronden voor. Naast hun functie voor fruitproductie hebben hoogstamboomgaarden ook een belangrijke landschappelijke betekenis en vormen ze het leefgebied voor diverse diersoorten zoals bijvoorbeeld steenuil. In oude boomgaarden groeien vaak ook bijzondere zeldzame fruitrassen en in de ondergroei van de hoogstammen handhaaft zich vaak een soortenrijke kruidenvegetatie.
L01.10 Struweelrand (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrij liggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Met een gunstige ligging kunnen struweelranden bijdragen aan een warmer microklimaat, en zijn dan vooral van belang voor insecten, amfibieën en reptielen. Wanneer dat microklimaat ontbreekt, kunnen struweelraden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.
L01.11 Hakhoutbosje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Boeren hebben al eeuwenlang behoefte aan hout voor allerlei doeleinden. Het kan hierbij gaan om brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit soort bosjes wordt in de volksmond ook wel geriefhoutbosje genoemd. In de loop der tijd zijn deze bosjes vaak in onbruik geraakt omdat er steeds minder behoefte aan het hout kwam. Ook werden in sommige regio’s deze bosjes gebruikt om aan ziekten doodgegaan vee te dumpen.
L01.12 Griendje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
In bepaalde delen van het land, was het verbouwen van wilgen lange tijd vrij gebruikelijk in vooral moerassige streken. Deze wilgen werden op enige tientallen centimeters boven de grond afgezet in een 4-6 jarige cyclus. Het hier vanaf komend hout (vaak wilgentenen genoemd) werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Deze wilgengrienden zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden en het eraf komend hout wordt nog steeds gebruikt voor rijshout, maar kent inmiddels ook moderner toepassingen als tuinschermen etc. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Faunistisch zijn ze van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels. Ook reeën vinden een geschikte schuilgelegenheid in wilgengrienden.
L01.13 Bomenrij en solitaire boom (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Bomenrijen komen in heel Nederland voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap, met een grote verscheidenheid aan vormen. Op de zandgronden komen bomenrijen voor langs perceelsgrenzen en langs paden. In het zeekleigebied zijn bomenrijen vaak terug te vinden op de slapende dijken. Ze kunnen bestaan uit één of meerdere boomsoorten, vrij in het veld staan of langs een watergang, schouwpad, weg of anderszins. In deze vorm hebben bomenrijen niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgebied voor vogels, of als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen. Solitaire bomen zijn eveneens zeer kenmerkend voor het landschap, en vanuit die optiek waardevol om te behouden.
L01.14 Rietzoom en klein rietperceel (II.2, Cluster overgang nat-droog)
Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan agrarisch gebruikte percelen. Deze rietstroken kunnen zowel individueel als in samenhang met elkaar voorkomen, en in de laatste vorm soms vele kilometers lengte beslaan. Vanwege een extensief gebruik van deze rietzomen, zijn ze een belangrijk broedgebied voor rietvogels, en eveneens van belang voor amfibieën, ringslang, libellen en moerasvegetaties.
L01.15 Natuurvriendelijke oever (II.2, Cluster overgang nat-droog)
Natuurvriendelijke oevers komen in heel Nederland voor langs waterlopen maar het meest karakteristiek zijn de natuurvriendelijke oevers voor Laag-Nederland. Natuurvriendelijke oevers zijn door de mens aangebracht in de vorm van een plas- of dras berm of een flauw talud langs een bestaande waterloop. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde. Zij zijn gebonden aan typische terreinomstandigheden.
Het Utrechts landelijk gebied levert een belangrijke bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de provincie Utrecht. Aantrekkelijk voor mensen om er te wonen en te verblijven en aantrekkelijk voor bedrijven om zich er te vestigen. De provincie Utrecht heeft de ambitie haar landelijk gebied vitaal en toekomstgericht te houden. Centraal in die ambitie staat de Agenda Vitaal platteland (AVP): een breed en integraal programma met opgaven op het gebied van natuur, water, bodem en milieu, landschap, cultuurhistorie, landbouw, recreatie en leefbaarheid.
Uitvoering van dit programma doet de provincie Utrecht in nauwe samenwerking met de gebiedspartners. De provincie Utrecht hecht veel waarde aan deze samenwerking omdat hierdoor synergievoordelen worden behaald door bundeling van budgetten en kennis en het creëren van draagvlak. Dit heeft efficiencyvoordelen met als resultaat een versnelling van de uitvoering.
Voor de uitvoering van het AVP-programma maakt de provincie Utrecht onder andere gebruik van het subsidie instrument. Hiervoor is de Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland opgesteld als toetsingskader voor aanvragen. Het gaat hierbij om projectsubsidies die aan verschillende partijen in het landelijk gebied worden verstrekt t.b.v. AVP-doelen.
Controle op overheidssteun – waaronder steun door decentrale overheden – aan ondernemingen is één van de belangrijkste onderdelen van het mededingingsbeleid binnen de Europese Gemeenschap. Eén van de doelen van de Europese wet- en regelgeving is het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de gemeenschappelijke markt. De maatregelen van de overheid die concurrentievervalsend uitpakken door onterecht voordelen te scheppen voor ondernemingen of bepaalde producties daarvan, zijn daarom niet toegestaan. Er zijn echter vrijstellingen voor specifieke activiteiten van bepaalde doelgroepen. In elk artikel wordt hieraan gerefereerd. De Uitvoeringsverordening subsidie AVP maakt gebruik van de ruimte die Europese wet- en regelgeving biedt. In het geval een landbouw- of MKB-onderneming een subsidieaanvraag indient dan wordt hieraan getoetst.
Voor het aanvragen van een subsidie in het kader van deze subsidieregeling dient u gebruik te maken van het AVP-aanvraagformulier dat beschikbaar is gesteld via de provinciale website. Aanvragen worden ingedeeld in één van drie categorieën: subsidie van € 1.000 – € 25.000, subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 en subsidies van € 125.000 of meer. Het verschil tussen deze categorieën is de mate van verantwoording over het te besteden budget.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De in dit document gebruikte specifieke begrippen en verwijzingen staan in dit artikel.
In dit artikel staat beschreven welke kosten in ieder geval niet subsidiabel zijn. In de artikelen onder hoofdstuk 2 tot en met 4 wordt per onderdeel nog verder gespecificeerd wat wel of niet subsidiabel is.
De bij een aanvraag voor te leggen gegevens worden hier benoemd.
Het vaststellen van een subsidieplafond is een manier om te voorkomen dat er meer subsidie wordt verleend dan het beschikbare budget. Door het in deze subsidieregeling op te nemen is er een wettelijke grondslag om aanvragen af te wijzen in het geval van overschrijdingen op afgesproken programmabudgetten.
Hoofdstuk 2 Natuur, Water en Bodem
De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan landschappen. Dit maakt de provincie aantrekkelijk. De natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk landelijk gebied. Landschappen en natuurgebieden hebben een belangrijke educatieve en recreatieve waarde voor de burgers van de provincie Utrecht. Met name het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug richt zich op het bevorderen van natuurgerichte recreatie, communicatie en educatie in haar activiteiten. Deze maatregel heeft daarom tot doel om bovenlokale initiatieven te ondersteunen voor het versterken van draagvlak, kennis en belevingswaarde ten aanzien van natuur en landschap. Onder bovenlokaal niveau wordt verstaan initiatieven die zich richten op ten minste drie woonkernen binnen één of meerdere gemeenten. Het aan dit subsidieartikel gekoppelde subsidiebudget is specifiek gericht op realisatie van beleefbare natuur.
Artikel 2.2 Verplaatsing grondgebonden agrarische bedrijven in het kader van het NNN
Het doel van dit artikel is het vrijkomen van grond voor de realisalfe van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit doel wordt bewerkstelligd door het ondersteunen en faciliteren van verplaatsing van landbouwbedrijven. Het gaat om van kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren. Subsidie wordt verstrekt bij hervestiging van perspectiefvolle landbouwbedrijven waarvan de landbouwgronden van de te verlaten locatie binnen de NNN of het zoekgebied NNN liggen.
Het artikel is getoetst op staatssteun. Er is aangesloten bij de Landbouwvrijstellingsverordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 (LW), waardoor er bij subsidieverstrekking op basis van dit artikel sprake is van een geoorloofde vorm van staatssteun. Hierbij is gebruik gemaakt van de artikelen 14 en 16 LW. Het doel van de subsidie, realisatie NNN, sluit aan bij artikel 14.3 onderdeel g. van de LW: g) bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen.
Voor de definitie van 'jonge landbouwer' wordt verwezen naar de definitie in het Gemeenschappelijk Landbouw beleid, met name naar de Uitvoeringsregeling GLB 2023.
De subsidiabele kosten en de subsidiepercentages vallen binnen de ruimte die de LW biedt. Het gaat om drie soorten kosten: voorbereidingskosten, verplaatsings-/en verhuiskosten en investeringskosten. Bij investeringen worden de kosten van uitbreiding van het bedrijf niet gesubsidieerd.
Aan de subsidie is een maximum verbonden(€ 500.000,-) en de hoogte is afhankelijk van het aantal hectares (zoekgebied) NNN dat vrijkomt door de verplaatsing.
Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie
De hoofddoelen met betrekking tot landschap en cultuurhistorie zijn behoud en versterking van de identiteit van verschillende landschapstypen en het vernieuwen van het landschap, met herkenning van het verleden. De provincie Utrecht telt 5 Nationale Landschappen. Dat zijn Nederlandse landschappen die internationaal zeldzaam of uniek zijn. Deze landschappen zijn gebieden met een bijzondere cultuurhistorie: ze vertellen op welke manier het Utrechtse landschap is ontstaan. Voor landschap zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld. Hiervan wordt verwacht dat het wordt mee gekoppeld met de andere thema’s. Onder het thema ‘landschap en cultuurhistorie’ vallen de volgende maatregelen:
Artikel 3.1 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen.
De provincie vindt de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen (KLE) zoals bosjes, houtwallen, knotwilgen en poelen belangrijk en heeft daarom besloten om subsidie beschikbaar te stellen. De subsidie is bedoeld voor terreinen die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd als leefgebied dooradering of als natuur. In de bijlage bij deze subsidieregeling zijn de landschapselementen benoemd die voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij is gebruik gemaakt van de typen landschapselementen zoals die in de SVNL, stand van zaken 1 januari 2016, waren opgenomen.
Agrarische collectieven zijn begunstigden van deze subsidie en de deelnemers aan het collectief zijn de eindbegunstigden. Dit levert schaalvoordeel op, omdat zij elementen bij verschillende deelnemers tegelijkertijd kunnen aanleggen. De agrarische collectieven hebben bovendien een actieve rol in het Platform Kleine landschapselementen, en werken samen met gemeenten, provincie en andere betrokkenen aan een mooier landschap. De agrarische collectieven zoeken hiervoor samen met gemeenten uit het platform naar geïnteresseerde deelnemers die een landschapselement willen aanleggen of herstellen. Ze ontzorgen de deelnemers bij het aanleggen of herstellen van landschapselementen en zorgen ervoor dat er een contract agrarisch natuurbeheer wordt afgesloten, om langdurig behoud en voldoende onderhoud te waarborgen. De collectieven kunnen vanuit hun rol in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer ook beheersubsidie voor de betreffende terreinen aanvragen.
Het collectief kan op grond van dit artikel subsidie aanvragen voor terreinen die deelnemers aan het collectief in eigendom of erfpacht hebben. Anders dan bij het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het geen vereiste dat deze deelnemers landbouwers of gebruikers van landbouwgrond zijn. De regeling is niet van toepassing op landschapselementen die al in het kader van verplichtingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Groen of compensatie worden aangelegd.
Met lid 6 sub a wordt gedoeld op situaties waarbij bijvoorbeeld op het perceel al een beheercontract is afgesloten voor 6 jaar kruidenrijke akkerrand, de eigenaar eerst dat contract moet uitdienen voordat eventueel subsidie op grond van artikel 3.1 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen mogelijk wordt.
Artikel 3.2. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer
Op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 (SVNL2016) ontvangen de agrarische collectieven in de provincie Utrecht subsidie van de provincie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb). Voor het uitvoeren van dit beheer zijn in veel gevallen ook eenmalige investeringen nodig, zoals de aanschaf van pompen, de aanleg van dammen/waterkeringen en het aanschaffen van drones. Dit artikel maakt het mogelijk dat de provincie voor deze zgn. niet-productieve investeringen subsidie verleent.
Agroforestry is gericht op het verhogen van de veerkracht en weerbaarheid van het landbouwsysteem. In tegenstelling tot een monocultuur, waarbij op eenzelfde perceel één gewas wordt verbouwd, is agroforestry een landbouwsysteem waarbij bomen en meerjarige houtige, gewassen bewust geïntegreerd worden met akkerbouw, groenteteelt of veeteelt. Het kent verschillende vormen zoals strokenlandbouw, bosweides, oeverstroken, voederhagen, schaduwbomen en voedselbossen. Deze lijst is niet volledig. Strokenlandbouw is een combinatie van meerjarig houtige gewassen en eenjarige gewassen. Bij bosweides wordt veeteelt zoals pluimvee en graasdieren gecombineerd met noten- en fruitbomen. Oeverstroken zijn lijnvormige beplantingen langs bijvoorbeeld watergangen. Voedselbossen zijn landbouwsystemen bestaande uit een gelaagde structuur met een hoge biodiversiteit die qua functies dicht bij een natuurlijk bos staan.
Onder de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van agroforestry worden bijvoorbeeld verstaan afrastering om begrazing tegen te gaan, boompalen, of hulpmiddelen om water te geven.
Hoofdstuk 4 Sociaal Economische vitaliteit
Artikel 4.1 Leefbaarheid en kleine kernen
De provincie Utrecht wil in de kleine kernen in het landelijk gebied de leefbaarheid op peil houden.
Leefbaarheid gaat over de vraag of een buurt, wijk, dorp of ander gebied aantrekkelijk en/of geschikt is om te wonen of werken. Sociale cohesie draagt bij aan de leefbaarheid. Sociale cohesie is de mate van verbondenheid en solidariteit binnen groepen en gemeenschappen.
Subsidie is mogelijk voor investeringen waarmee bestaande fysieke basisvoorzieningen inhet sociaal domein in stand gehouden kunnen worden (en dus niet voor het bouwen/inrichten van nieuwe fysieke basisvoorzieningen); voorbeelden hiervan zijn een dorpshuis, multifunctioneel centrum, hangplek voor jongeren, bibliotheek/bibliotheekbus, speel- of sportvoorziening voor specifieke doelgroepen, woon-zorgconcepten. Ook is subsidie mogelijk voor activiteiten die bijdragen aan de sociale cohesie en voor het versterken van organisaties die die activiteiten organiseren. Hierbij kan gedacht worden aan b.v. het inhuren van een teamcoach of mediator of het professionaliseren van de organisatie.
De provincie Utrecht wil het plaatsen van robuuste en duurzame recreatiebanken in de natuur stimuleren om zo de beleving van de natuur en de aantrekkelijkheid van de natuur voor wandelaars te vergroten. De banken moeten onder andere voorzien worden van GPS-coördinaten om de vindbaarheid te vergroten.