Organisatie | Nijmegen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2023 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2023 | Vervangende regeling | 22-11-2022 | Collegebesluit 22 september 2022, nr. 4.3 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen,
gelet op Hoofdstuk 2, paragraaf 1, 2 en 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en op hoofdstuk 2, artikelen 2.1, 2.3 en 2.9 van de Jeugdwet;
gelet op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
gelet op het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind;
besluit vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2023 Gemeente Nijmegen
De Wmo 2015 en Jeugdwet leggen de nadruk op de eigen kracht en samenredzaamheid. Mensen komen zelf tot oplossingen op basis waarvan wordt bepaald op welke punten aanvullend een maatwerkvoorziening nodig is (zie par. 1.4).
Waar een burger niet meer in staat is om zelf of samen met het sociale netwerk te voorzien in zijn of haar zelfredzaamheid en participatie, kan hij of zij een beroep doen op een Wmo-maatwerk- of Jeugdhulpvoorziening. Vóór dit toegekend wordt, wordt eerst gekeken naar de (eigen) mogelijkheden van de cliënt, de mogelijkheden van het netwerk rond de cliënt, een inzetbare vrijwilliger, de beschikbaarheid van algemene voorzieningen, de mogelijkheid om gebruik te maken van voorzieningen in zijn buurt (zoals het consultatiebureau, een maaltijdservice, een boodschappendienst of klussendienst) of van overige voorzieningen die het college ter beschikking stelt.
Van belang is het verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven. Dit betekent bijvoorbeeld dat iedere burger ervoor moet zorgen dat hij voldoende is verzekerd. Tevens moet een burger zich rekenschap geven van en anticiperen op wat vaak inherent is aan nieuwe levensfases. Bij iedere levensfase horen bijvoorbeeld andere wensen ten aanzien van de toegankelijkheid van de woning, de grootte van de woning, de bereikbaarheid van winkels en voorzieningen. Een burger moet hierop anticiperen door tijdig maatregelen te nemen om voorbereid te zijn op een nieuwe levensfase. Ook zal hij bereid moeten zijn zelf te investeren in bepaalde hulpmiddelen die hij kan kopen in een gewone winkel of een thuiszorgwinkel, zoals een sta-op-stoel, een wandelstok of een rollator. Dit zijn hulpmiddelen die de Rijksoverheid in het verleden bewust uit het hulpmiddelenpakket van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) heeft gehaald: zij zijn betaalbaar, worden veel gebruikt en/of passen binnen een bepaalde levensfase. Feitelijk hebben deze hulpmiddelen hiermee een algemeen gebruikelijk karakter gekregen.
1.2 Begeleiding, dagbesteding en Jeugdhulp
Hoewel bij het CIZ onder de AWBZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van Begeleiding, is het niet mogelijk en wenselijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen. De reden hiervoor is tweeledig:
De AWBZ-indicatie was gebaseerd op een grondslag. De Wmo en de Jeugdwet kennen geen grondslagen: in de Wmo en de Jeugdwet is diagnose niet leidend. Vastgesteld wordt wat de beperkingen zijn, welke hulp nodig is, waarna via het zogenaamde trechtermodel wordt beoordeeld wat de aanvrager zelf of met (gebruikelijke) hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met algemene voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen of individuele voorzieningen noodzakelijk zijn.
De taken zijn niet alleen overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo 2015 en Jeugdwet; er moet daadwerkelijk een transformatie plaatsvinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van o.a. begeleiding anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en om nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen. Organiseren van preventieve hulp is hier tevens onderdeel van.
In de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid van de gemeenten uitgebreid met de voorheen provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor kinderen en jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een lichte verstandelijke, somatische/lichamelijke en/of zintuiglijke beperking, en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Wanneer een jeugdige of een ouder een hulpvraag heeft, wordt eerst vastgesteld welke hulpvraag dat is. Vervolgens worden de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen in kaart gebracht, en welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige. Vervolgens wordt net zoals in de Wmo beoordeeld wat de jeugdige zelf of met (gebruikelijke) hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met algemene voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor individuele voorzieningen noodzakelijk zijn. Doel van het inzetten van een individuele voorziening is de jeugdige in staat te stellen:
Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.
Deze beleidsregels betreffen alleen vrijwillige jeugdhulp. Voor gedwongen jeugdhulp gelden andere werkprocessen, die zijn vastgelegd in documenten en contractafspraken met de daartoe gecertificeerde instellingen, welke voortvloeien uit de bovenregionale afspraken van de Gelderse Verbeteragenda (www.gvjb.nl).
Mantelzorgers dragen vaak in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van burgers en aan de mate waarin hun naasten nog in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. De mantelzorger is vertrouwd voor de cliënt die ondersteuning behoeft en daardoor wordt deze vaak beter geaccepteerd dan professionele ondersteuning.
Een groot risico van mantelzorg is dat mantelzorgers worden overbelast. Om dat te voorkomen kan ondersteuning aan de mantelzorger worden geboden. Bijvoorbeeld door de cliënt voor 1 of meer dagdelen per week naar de dagbesteding te laten gaan, zodat de mantelzorger even iets voor zichzelf kan doen. Ook respijtzorg is mogelijk, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat. In dat geval wordt de mantelzorg tijdelijk overgenomen door een professionele
hulpverlener. In het algemeen kan Mantelzorg Nijmegen van Sterker Sociaal Werk informatie geven over de mogelijkheden om mantelzorgers te ondersteunen.
Onder voorwaarden kan een cliënt ook één of meerdere etma(a)l(en) per week worden opgenomen in een instelling. Het belangrijkste criterium daarbij is dat de cliënt ’s nachts toezicht nodig heeft en niet alleen gelaten kan worden. In dat geval kan het overigens ook zo zijn dat de cliënt in aanmerking komt voor de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz), waarmee een voorziening vanuit de Wmo niet meer gegeven hoeft te worden.
In onderstaand schema staat welke vormen van kortdurende opname/verblijf er zijn en onder welke wet deze vallen (zie ook de Informatiekaart spoedzorg d.d. juli 2015 van de VNG):
Om de mantelzorger daar waar nodig tijdelijk te ontlasten en daarmee te voorkomen dat de mantelzorger overbelast raakt, kunnen mantelzorgers in aanmerking komen voor tijdelijke huishoudelijke hulp. Dit geldt ook voor mantelzorgers die mantelzorg verlenen die valt onder de Jeugdwet. Voor de voorwaarden wordt verwezen naar bijlage 3 van deze beleidsregels.
In de verordening is opgenomen dat het college zal zorgdragen voor een passende jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorger. Mantelzorgontvangers die zich langdurig inzetten voor een cliënt kunnen via het digitale loket van gemeente Nijmegen een verzoek doen voor een mantelzorgcompliment. Het geldbedrag wordt uitbetaald aan de zorgvrager waarbij jaarlijks één compliment per cliënt kan worden uitgekeerd. De criteria voor het mantelzorgcompliment zijn:
1.4 Buurtteams, Wmo-consulenten en ouderenadviseurs
De Nijmeegse situatie kenmerkt zich door het gegeven dat de coördinerende werkzaamheden binnen de Wmo 2015 en Jeugdwet worden uitgevoerd in de multidisciplinaire Buurtteams Jeugd & Gezin en Volwassenen. De Buurtteams bieden kortdurende en langdurige ondersteuning en begeleiding (zonder indicatie, in de vorm van een algemene voorziening) en voeren indien nodig onderzoek uit naar de behoefte aan een maatwerkvoorziening. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het voeren van (een) gesprek met de cliënt en zijn of haar netwerk, waarvan de uitkomst wordt opgenomen in het onderzoeksverslag. Ook de regieteams en het Veiligheidshuis zijn aangewezen om het onderzoek in het kader van een aanvraag voor een maatwerk- of jeugdhulpvoorziening uit te voeren. Het onderzoeksverslag vormt de basis voor de aanvraag van een maatwerkvoorziening.
De indicatiestelling van ‘klassiek Wmo’, zoals de huishoudelijke hulp en hulpmiddelen loopt via Wmo-consulenten van de gemeente.
Ouderenadviseurs ondersteunen ouderen (65+) met ouderdomsklachten , hebben een coördinerende rol voor ouderen en kunnen, in overleg met Buurtteams Volwassenen en Wmo-consulenten, toeleiden naar maatwerkvoorzieningen (ambulante Wmo-begeleiding respectievelijk ‘klassieke Wmo’ – dagbesteding voor ouderen is zonder indicatie toegankelijk).
Voor ‘het gesprek’, waarvoor in de praktijk ook meerdere gesprekken nodig kunnen zijn, ligt het accent op zorgvuldigheid en transparantie. Het gesprek heeft als doel:
Het helder maken wat de ervaren beperkingen zijn en welke keuzes al zijn gemaakt aan de hand van de onderwerpen die in het gesprek en onderzoeksverslag aan bod moeten komen. Uit het onderzoeksverslag moet duidelijk worden in hoeverre de behoeften en gewenste resultaten beantwoord kunnen worden met eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg, algemene voorzieningen, en/of voorzieningen uit de Zvw. Vervolgens blijft over op welke punten een maatwerk- of jeugdhulpvoorziening nodig is.
Bij het gesprek volgen de buurtteams de volgende werkwijze:
Voor het in kaart brengen van behoeften wordt een integrale lijst met alle leefgebieden gebruikt als hulpmiddel en checklist (in de gemeente Nijmegen: Easycarevragenlijst) waaraan acties en de mate van zelfredzaamheid per leefgebied gekoppeld kunnen worden. De vragenlijst wordt in aansluiting op de situatie van de cliënt gebruikt; welke leefgebieden in het gesprek aan bod komen, de volgorde en de toepassing (vragenlijst achteraf invullen of samen doorlopen aan het einde van het gesprek bijvoorbeeld).
Voor het bepalen van de eigen kracht en mogelijke bijdrage van het sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg en verdere inzet) passen buurtteamleden sociale netwerkstrategieën (Sonestra) toe, waarin buurtteamleden zijn getraind. Bij Sonestra worden mensen met hun netwerk ondersteund om zelf hun oplossingen te bepalen en op te nemen in ‘mijn plan’, waarin aangegeven wordt wie wat doet. De cliënt maakt zijn eigen keuzes, samen met zijn naasten/mensen die hij/zij vertrouwt. De professional ondersteunt in dit proces (de Sonestramethodiek noemt hier de term ‘actieteam’). Samen komt men tot een plan. De professional vraagt naar de feitelijke situatie, wat wensen en ideeën zijn (gewenste situatie), wat goed gaat en werkt, wat niet of onvoldoende werkt, hoe om te gaan met zorgen en vragen, de aanpak en de rol van het gezin/netwerk en professionals. Aan het plan worden vervolgens doelen gekoppeld per (relevant) leefgebied.
Voor de bepaling van de omvang van de professionele ondersteuning (duur, aantal uren/dagdelen, etc.) wordt gekeken naar de activiteiten die in het ondersteuningsplan zijn gekoppeld aan de doelen en wordt ingeschat hoeveel tijd deze activiteit wekelijks of dagelijks zal kosten. Voor ondersteuning in het kader van Hulp bij het Huishouden (HH) wordt eerst bepaald of de cliënt recht heeft op de maatwerkvoorziening HH. Het aantal dagdelen/uren/minuten die de cliënt nodig heeft, wordt door de Wmo-consulent vastgesteld volgens de normering in bijlage 2 met ‘een schoon en leefbaar huis’ als resultaat. Sonestra sluit naadloos aan bij de voorwaarden die zijn opgenomen in de Jeugdwet omtrent het opstellen van een familiegroepsplan. Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn wettelijk verplicht bij het starten van de hulpverlening de mogelijkheid te bieden om een familiegroepsplan op te stellen.
Voor antwoord op de vraag of reguliere begeleiding of specialistische begeleiding (Wmo en Jeugdhulp) nodig is, zijn nadere criteria (bijlage 8) opgesteld. Daarnaast geldt dat specialistische begeleiding in beginsel maximaal 1 jaar wordt ingezet. In begeleidingsplannen wordt toegewerkt naar beëindiging van de begeleiding of het overzetten naar reguliere begeleiding na 1 jaar. Hiervan kan alleen goed gemotiveerd afgeweken worden.
Hoofdstuk 2 Afwegingsproces per leefgebied
Het plan (‘mijn plan’) van de cliënt en het netwerk leidt mogelijk tot een rol voor een welzijns- of zorgorganisatie in de vorm van een algemene of maatwerkvoorziening (Wmo of Jeugdhulp). Deze beleidsregels zijn bedoeld ter ondersteuning van de bepaling of en welke voorziening nodig is. Hiertoe beschrijven we het afwegingsproces per leefgebied toegespitst op Wmo- en Jeugdhulpvoorzieningen voor zelfstandig wonende Nijmegenaren. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op beschermd wonen Wmo (zie hoofdstuk 3).
In dit afwegingsproces komen steeds de elementen terug die conform artikel 5 lid 2 van de Verordening Wmo en Jeugdhulp gemeente Nijmegen 2023 in het gesprek onderzocht moeten worden:
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
c), d) en e) (Ondersteuning van de) mantelzorger, sociaal netwerk, eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen;
f) Algemene voorzieningen: m.n. algemene voorzieningen Wmo 2015 en overige voorzieningen Jeugdwet, Zvw en Wlz;
g) Maatwerkvoorzieningen Wmo en individuele voorzieningen Jeugdwet; waar maatwerkvoorzieningen staat in deze beleidsregels, doelen we tevens op individuele voorzieningen in het kader van de Jeugdwet.
Ad c) Wat gebruikelijke hulp bij Hulp bij het Huishouden (HH) is, is te lezen in bijlage 1 van deze beleidsregels. Met het oog op het bieden van maatwerk kan altijd afgeweken worden van de toepassing van het Protocol Gebruikelijke hulp (bijlage 1 van deze beleidsregels)..
Ad d) Een complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn bestaat niet. Voorbeelden zijn:
1. Fiets met lage instap, ligfiets;
4. Elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;
5. Bakfiets, fietskar, aanhangfiets;
6. Personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;
7. Autoaccessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten;
11. Keramische- of inductiekookplaat;
12. Verhoogd toilet of toiletverhoger;
13. Tweede toilet/sanibroyeur;
15. Renovatie van badkamer en keuken*;
18. Zonwering (inclusief elektrische bediening);
19. Ophogen tuin/bestrating bij verzakking;
* Bij de Wmo wordt ervan uit gegaan dat elke badkamer of keuken eens in de zoveel jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken. Hoe ouder een keuken of badkamer, hoe lager de bijdrage vanuit de Wmo 2015. Als de badkamer of keuken 20 jaar is of ouder, wordt deze geacht te zijn afgeschreven: op dat moment ligt renovatie voor de hand en hoeft geen vergoeding vanuit de Wmo plaats te vinden. Dit kan anders zijn op het moment dat de badkamer nog volledig functioneel is en het niet voor de hand ligt dat iemand zonder beperking de badkamer zal renoveren.
Onder algemeen gebruikelijke voorzieningen hoort ook algemeen gebruikelijk onderhoud. Dit zijn situaties waarbij de kosten voor onderhoud en reparatie als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd oftewel hetgeen naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen als gangbaar onderhoud of als een gangbare uitgave voor onderhoud wordt aangemerkt.
Ad f) Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:
2. Consultatiebureau en jeugdverpleegkundigen/jeugdarts (GGD);
3. Welzijnswerk, zoals het activiteitenplein bij Brede Scholen en opvoedhulp zoals Homestart;
4. (School)maatschappelijk werk;
5. Boodschappendiensten supermarkten;
9. Gemaksdiensten van de zorgverzekeraar;
De ondersteuning via de Wmo 2015 wordt begrensd door de ondersteuning en zorg die kan worden geboden op grond van de Jeugdwet, de Zvw of de Wlz. Een persoon die qua leeftijd tot de doelgroep van de Jeugdwet behoort, kan geen beroep doen op de Wmo 2015. Uitgezonderd zijn voorzieningen die de wetgever expliciet onder de Wmo 2015 laat vallen, zoals woningaanpassingen en hulpmiddelen. Zorg die valt onder de Zvw, zoals wijkverpleging, wordt niet geleverd via de Wmo 2015. Een combinatie van zorg via de Zvw en ondersteuning via de Wmo 2015 is wel mogelijk.
Cliënten met een Wlz-indicatie hoeven niet per definitie intramurale zorg te krijgen. Ze kunnen ook een volledig pakket thuis (VPT), een modulair pakket thuis (MPT) of een pgb krijgen. De hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie (PGB, VPT en MPT) die nog thuis wonen vallen vooralsnog onder de Wmo 2015.
Voor jeugdhulp geldt dat gemeenten geen voorzieningen hoeven te treffen als er aanspraak mogelijk is op de Wlz, de Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen of een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Zvw. Evenmin hoeft een voorziening jeugdhulp getroffen te worden als een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, met uitzondering van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.
Indien meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg op grond van de Wlz en/of de Zvw als een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet kunnen worden verkregen, moet een voorziening op grond van de Jeugdwet getroffen worden.
Het college moet de jeugdhulp inzetten die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of een machtiging uithuisplaatsing. Ook zet het college de jeugdhulp in die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.
Wanneer het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wlz of een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw heeft, dan wel weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande, kan het college een voorziening weigeren.
Voor de overgang van 18- naar 18+ geldt dat:
a. de gemeente niet meer jeugdhulpplichtig is als de zorg vanaf 18 jaar op grond van een andere wet (Zvw, Wlz of Wmo) kan worden verleend;
b. de gemeente wél verantwoordelijk is voor het voortzetten van de jeugdhulp tot 23 jaar als het om een vorm van jeugdhulp gaat die voor meerderjarigen niet op grond van een andere wet kan worden voortgezet (met name jeugd- en opvoedhulp, niet zijnde jeugd-ggz of jeugd-LVG).
In bijlage 4 van deze beleidsregels staat een overzicht van de verdeling over de wetten wat betreft hulpmiddelen en fysieke voorzieningen voor alle leeftijden.
Inhoudelijke huiswerkbegeleiding wordt nooit vergoed vanuit de Jeugdwet: dit is de verantwoordelijkheid van ouders en school. Als begeleiding bij planning en structureren van huiswerk primair gericht is op het doorlopen van het onderwijsprogramma, valt de ondersteuning onder de zorgplicht van de Wet passend onderwijs en niet onder de Jeugdwet.
Deelname aan sport ter ontspanning is een reguliere sportactiviteit. Dit is geen jeugdhulp waarvoor een voorziening verstrekt wordt. Als begeleiding noodzakelijk is bij de sport (die de 'normale' begeleiding door een sportinstructeur overstijgt) zou deze begeleiding in sommige gevallen wel als jeugdhulp gezien kunnen worden.
Daarvoor is allereerst noodzakelijk dat het gaat om jeugdigen met opgroei-, opvoedings- en/of psychische problemen en stoornissen, waarvoor hulp en ondersteuning nodig is. De inzet van begeleiding tijdens de sport moet ten tweede passend zijn voor de jeugdige met matige of zware beperkingen om de zelfredzaamheid te bevorderen of behouden, ofwel maatschappelijk te kunnen participeren. Tot slot moet beoordeeld moet worden of deze vorm van recreatie (en dus de daarmee gepaard gaande begeleiding) echt noodzakelijk is om te participeren.
In artikel 9a van de Verordening is een verbod opgenomen voor gemengde huur-/ondersteuningsovereenkomsten als verblijf géén onderdeel is van de indicatie. De cliënt wordt met dergelijke overeenkomsten in een afhankelijkheidsrelatie gebracht die niet in overeenstemming is met de wet. De cliënt zal immers moeten vrezen zijn huisvesting te verliezen als hij wisselt van aanbieder of derde (in geval van pgb), dan wel als hij partijen aanspreekt op bijvoorbeeld de kwaliteit van de ondersteuning. Het is een cliënt wel toegestaan om bij de aanbieder of derde (in geval van pgb) woonruimte te huren, mits dit in een zelfstandige huurovereenkomst geregeld wordt. Op die manier leidt het wegvallen of wijzigen van ondersteuning, niet automatisch tot het wegvallen van huisvesting. De cliënt is huurder en hij geniet huurbescherming.
In onderstaande onderdelen worden vragen en voorbeelden genoemd waar in ‘het gesprek’ aan gedacht kan worden (niet uitputtend). De leefgebieden en voorbeelden die worden genoemd kunnen worden beschouwd als een checklist. In alle gevallen is met name de invulling van b t/m e afhankelijk van de situatie en de uitkomst van ‘mijn plan’.
Onderstaande elf leefgebieden komen overeen met de leefgebieden van de Zelfredzaamheid-Matrix 2013, conform de volgorde van de leefgebieden van de landelijke Zelfredzaamheid-Matrix. In de Easycarevragenlijst van de buurtteams zijn hieraan nog twee leefgebieden toegevoegd. In het WIZ-portaal, het registratiesysteem van de buurtteams in Nijmegen, zijn deze leefgebieden eveneens opgenomen.
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Samenstelling inkomen, beheer financiën, schulden, gebruik inkomensondersteuning (toeslagen, bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten), coaching bij het voorkomen van schulden (in het bijzonder bij jongeren en jongvolwassenen)?
Bijvoorbeeld: op orde brengen financiële administratie, inkomsten en uitgaven met elkaar in overeenstemming brengen, borging vaste lasten bij niet-regelbare schulden en stabiliseren schulden.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bijvoorbeeld: deelname van de cliënt aan een cursus budgetbeheer.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bijvoorbeeld: overname administratie door familielid, eventueel budgetbeheer, bewindvoering of onder curatelestelling door familielid of vriend.
Bijvoorbeeld: ontlasting mantelzorger door overname administratie door ander familielid of vrijwilligersorganisatie.
Een maatwerkvoorziening kan nodig zijn als algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen (nog) onvoldoende zijn toegesneden op jongeren en volwassenen met een verstandelijke en/of psychiatrische, psychogeriatrische of zintuiglijke beperking. Professionele begeleiding kan dan (individueel of in groepsverband) (tijdelijk) nodig zijn om te zorgen dat mensen met deze beperking(en) samen met hun netwerk zelfstandig de financiën kunnen beheren, bij voorkeur in combinatie met algemene/algemene voorzieningen middels expertiseoverdracht van gespecialiseerde zorgaanbieders naar algemene voorzieningen. Na afloop van dit ‘leertraject’ wordt eventueel waakvlambegeleiding ingezet om vinger aan de pols te houden.
*1) Voor de punten a) t/m f) geldt dat ze in principe aan bod komen in een gesprek(ken), maar niet altijd in de gestelde volgorde. Volgens de Sonestra- methode volgt de werker het verhaal van de cliënt, opdat de regie meer bij de ander blijft.
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Hoe verloopt een doorsnee dag? Vorm van dagbesteding (vrijwilligerswerk, hobby’s, opleiding, dagbesteding, begeleid/beschut werk, re-integratietraject, tijdelijk werk, betaald werk) of geen dagbesteding? Tevreden met dagprogramma? Welke opleiding voorheen? Gaan de kinderen naar school/kinderopvang/peuterspeelzaal en wat is de vrijetijdsbesteding van kinderen na school ?
Bijvoorbeeld: wensen voor deelname aan georganiseerde activiteiten, als vrijwilliger werken en/of toeleiding naar dagbesteding/begeleid werk door het regionale Werkbedrijf.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bijvoorbeeld: de cliënt meldt zich (zelfstandig) aan als vrijwilliger.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bijvoorbeeld: familie/vrienden nemen cliënt mee naar een vereniging of buurtactiviteit.
Bijvoorbeeld: om mantelzorger(s) te ontlasten kan de cliënt worden aangemeld voor ontwikkelingsgerichte of arbeidsmatige dagbesteding (maatwerkvoorziening) of basis dagbesteding voor ouderen (algemene voorziening) en bij kinderen met een beperking bij dagbesteding voor kinderen, bij voorkeur in combinatie met passende kinderopvang.
Bijvoorbeeld: betaald werk, re-integratietraject, vrijwilligerswerk, dagbesteding voor ouderen, deelname aan algemene voorzieningen (zoals cursusaanbod of hobbycentra, zie www.wegwijzer024.nl), applicaties die mensen ondersteunen bij het structureren van dagindeling. Voor kinderen: activiteitenpleinen bij Brede Scholen, kinderopvang, sportverenigingen, etc..
Als er voor een cliënt in aanvulling op de deelname aan diverse activiteiten (vrijwilligerswerk, deelname aan buurtactiviteiten of verenigingen, etc.) gestructureerde dagbesteding nodig is, al dan niet ter ontlasting van mantelzorger(s), kan een maatwerkvoorziening voor ontwikkelingsgerichte of arbeidsmatige dagbesteding worden ingezet. Dit zal met name nodig zijn voor mensen met een psychiatrische, verstandelijke, psychogeriatrische of ernstige fysieke beperking voor wie programmatische (vast dag- of weekprogramma volgens bepaalde methodiek met een welomschreven doel) dagbesteding noodzakelijk is voor het behoud of de verbetering van vaardigheden. Ter ontlasting van mantelzorgers ’s nachts is via de Wmo 2015 en de Jeugdwet kortdurend verblijf met overnachting mogelijk.
Van dagbesteding bestaan 2 vormen: ontwikkelingsgerichte dagbesteding enerzijds (regulier, extra, specialistisch, zie het bouwstenenoverzicht in de financiële bijlage van de verordening) en arbeidsmatige dagbesteding anderzijds. Voor ontwikkelingsgerichte dagbesteding stelt het wijk- of regieteam het onderzoeksverslag op ten behoeve van de gemeentelijke backoffice. Voor arbeidsmatige dagbesteding meldt het wijk- of regieteam cliënten aan bij het Werkbedrijf Rijk van Nijmegen (WBRN).
Voor kinderen tot 4 jaar en kinderen met ernstige meervoudige beperkingen zijn verschillende vormen van dagbesteding en dagbehandeling mogelijk. Bij kinderen met beperkingen die naar school gaan, is soms naschoolse dagbesteding of dagbehandeling gewenst, waarover we in de contracten met aanbieders met het oog op inclusie hebben afgesproken deze ondersteuningsvormen zoveel mogelijk te combineren met reguliere (naschoolse) kinderopvang (passende opvang).
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Type woning, tevredenheid met woning, aanpassingen gewenst, veiligheid in de woning en de wijk, onderhoud, hulp (nodig) bij zelfstandig wonen of bij het zoeken naar huisvesting/kamer voor jongere, contact met de buren, betaalbaarheid woning.
Bijvoorbeeld: cliënt kan zelfstandig en naar tevredenheid blijven wonen in de woning; cliënt voelt zich veilig in en om de woning.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Zie lijst algemeen gebruikelijke voorzieningen in par. 2.1.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bijvoorbeeld: eenvoudige goedkope woonaanpassingen, zoals muurbeugels, kunnen met hulp van familieleden, vrienden of buren worden aangebracht.
Bijvoorbeeld: geven van informatie over de diverse mogelijkheden om prettig zelfstandig te wonen.
Mocht er niemand in het netwerk zijn die eenvoudige woonaanpassingen kan uitvoeren, is het mogelijk om een beroep te doen op een klussendienst (zoals de Klus Service van Sterker). Daarnaast zijn er diverse algemene voorzieningen gericht op zelfstandig en veilig wonen (zoals personenalarmering van Sterker en de diensten van 123 Comfort van ZZG Zorggroep).
Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening voor woonaanpassingen of woonvoorzieningen dienen de volgende punten meegenomen te worden in de afweging:
1) De mogelijkheid om te verhuizen
Voor woonaanpassingen boven een bedrag van € 6.000,- wordt bekeken of een verhuizing een meer adequate oplossing voor het probleem kan zijn. Als een verhuizing geen reële mogelijkheid is, kan een maatwerkvoorziening verstrekt worden. Bij de mogelijkheid van verhuizing moet in ieder geval beoordeeld worden:
a) de aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen binnen de gemeente Nijmegen;
c) de snelheid waarmee het woonprobleem opgelost kan worden;
e) integrale afweging verschillende Wmo-voorzieningen: wonen, vervoer, rolstoelen;
f) de woonlastenconsequenties.
Het normaal gebruik kunnen maken van de woning is waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Dit geldt ten aanzien van de woonruimtes die de cliënt daadwerkelijk in gebruik heeft of gaat nemen. Een verder strekkende behoefte dient door de cliënt te worden aangetoond.
3) Logeerbaar maken woonruimte
Met behulp van een eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten kan alleen een woonvoorziening getroffen worden voor het logeerbaar maken van één woonruimte indien (geldt ook voor 18-):
a. de cliënt in een Wlz-instelling in de gemeente Nijmegen woont;
b. de woning die logeerbaar gemaakt wordt in de gemeente Nijmegen ligt, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling.
Een woonaanpassing of woonvoorziening kan worden geweigerd als de cliënt voor het eerst verhuist naar een zelfstandige woonruimte. Daarbij moet altijd éérst naar de concrete omstandigheden van de cliënt worden gekeken.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren en te plaatsen op het terrein nabij de woning van de mantelzorger(s). Daarbij is uitgangspunt dat de huisvestingslasten (voor huur of hypotheek, energie, etc.) die de verzorgde(n) had(den) vóór de verhuizing naar de mantelzorgwoning, besteed kunnen worden aan de kosten voor de mantelzorgwoning.
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Samenstelling gezin, verdeling van taken, onderlinge relatie, eventuele kinderwens, opvoeding en ontwikkeling kinderen, school van de kinderen en ontwikkeling daar, seksualiteit, eerder hulp betrokken geweest bij huishouden of gezin, is er sprake van huiselijk geweld, verwaarlozing, seksueel misbruik of ouderenmishandeling?
Bijvoorbeeld: verbetering van de huiselijke sfeer, onderlinge huiselijke relaties en het opvoedklimaat.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bijvoorbeeld: vaardigheden meegeven om onderling binnen het gezin problemen en vragen beter bespreekbaar te maken.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bijvoorbeeld: mantelzorger(s) en netwerkleden kunnen een rol hebben bij het aanleren van nieuwe (opvoed)vaardigheden.
Bijvoorbeeld: mantelzorger(s) kunnen ontlast worden door meer mensen uit het netwerk te betrekken bij de situatie (zie d).
Bijvoorbeeld: kortdurende ondersteuning van het buurtteam, inschakeling maatschappelijk werk en opvoedondersteuning van de GGD en/of consultatiebureau.
Begeleiding bij de verbetering van onderlinge relaties of van het opvoedklimaat kan onderdeel zijn van een individueel begeleidingstraject als specifieke expertise van een beperking noodzakelijk is, in samenwerking met/aanvullend op algemene voorzieningen.
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
De mate van (recente) stressvolle gebeurtenissen, stresshantering, slaapritme (van de evt. kinderen), het psychisch welbevinden (bijvoorbeeld gelukkig, angstig, somber, ongeïnteresseerd), het karakter, zelfvertrouwen, problemen met denken, het geheugen, de weg vinden, bediening van apparaten.
Bijvoorbeeld: vermindering van de ervaren stress, verbetering van het slaapritme, vermindering angst waardoor kind weer naar school gaat, etc..
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bijvoorbeeld: de cliënt past vaardigheden en tips toe om de psychische gesteldheid te verbeteren met behulp van familie en vrienden.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bijvoorbeeld: familie en vrienden stimuleren de cliënt om vaardigheden en tips toe te passen, toetsing draaglast bij overige gezinsleden.
Bijvoorbeeld: kennisoverdracht over ggz-problematiek, lotgenotencontact, meer mensen uit het netwerk te betrekken bij de situatie.
Algemene voorzieningen in dit verband betreffen vrijwilligersorganisaties (luisterend oor, o.a. telefonische hulpdienst Sensoor (Luisterlijn), COiL, maatjesprojecten) kortdurende ondersteuning van het buurtteam en maatschappelijk werk en specifiek voor kinderen opvoedhulp (via bijv. Sterker, jeugdgezondheidszorg van de GGD of Indigo) en Integrale Vroeghulp bij kinderen. Daarnaast is behandeling zoals (peuter/kinder-)revalidatie en fysio- of ergotherapie (kinderen en volwassenen), behandeling door een psychiater of psycho-educatie (alleen bij volwassenen) via de Zvw in principe voorliggend als verbetering van het functioneren mogelijk is.
Begeleiding bij de verbetering van onderlinge relaties of van het opvoedklimaat kan onderdeel zijn van een individueel begeleidingstraject als specifieke expertise van een beperking noodzakelijk is. Het kan zinvol zijn om begeleiding te combineren tijdens een behandeltraject om de vaardigheden in de praktijk te oefenen middels nauwe samenwerking tussen behandelaar en begeleider.
2.2.6. Lichamelijke gezondheid
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Lichamelijke aandoening (lichamelijke beperking, chronische ziekte) en behandeling daarvoor, zelfredzaamheid, medicijngebruik, leefstijl (beweging, roken, alcoholgebruik), conditie, gewicht, pijn, incontinentie.
Bijvoorbeeld: cliënt voelt zich beter en/of ervaart minder pijn, de gezondheid verbetert of cliënt heeft een gezondere leefstijl.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bijvoorbeeld: cliënt neemt zelf initiatief om lid te worden van een sportvereniging.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bijvoorbeeld: cliënt gaat samen met vrienden een keer in de week wandelen en/of de partner houdt in de gaten of de medicijnen worden in genomen. Bij kinderen dragen de ouders in beginsel verantwoordelijkheid voor de dagelijkse zorg. Wanneer ouders overbelast (dreigen te) raken als gevolg van beperkingen, kunnen zij jeugdhulp ontvangen ter ontlasting van de zorg.
Afstemming eventuele acties met behandeling door huisarts of betrokken specialisten.
Vrijwilligersorganisatie of wijkactiviteiten: via de Hulpdienst een beweegmaatje koppelen aan de cliënt (wandelen met een vrijwilliger), lid worden van een sportvoorziening, aansluiten bij een wandelgroep in de wijk, opstarten wandelgroep in de wijk, jeugdgezondheidszorg (GGD), cursussen Indigo en Integrale Vroeghulp (MEE), aanmelding cursus ‘stoppen met roken’ (via huisarts, Zvw). Via de Zvw (indicatie door wijkverpleegkundige of huisarts) is (peuter/kinder-)revalidatie en fysio- of ergotherapie en inzet van verpleging en verzorging thuis mogelijk voor mensen (18+) met (risico op) behoefte aan geneeskundige zorg.
g) Maatwerkvoorziening Indien sprake is van een maatwerkvoorziening voor een begeleidingstraject of voor dagbesteding, dan dient in deze trajecten rekening gehouden te worden met de lichamelijke aandoening en aandacht te zijn voor bevordering van een gezonde leefstijl. Persoonlijke verzorging voor mensen met een verstandelijke, zintuiglijke en/of psychiatrische beperking (geen behoefte aan geneeskundige zorg) valt onder de Wmo en hiervoor kan een Wmo-maatwerkvoorziening worden aangevraagd.
Voor persoonlijke verzorging aan jeugdigen geldt dat:
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Tabakgebruik, alcoholgebruik, druggebruik (hard- en/of softdrugs), gebruik verslavende medicijnen (zoals slaapmiddelen, pijnstillers), seks-, gok- of gameverslaving.
Beëindiging of beheersing verslaving.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bij matige verslaving is het afhankelijk van de situatie mogelijk om op eigen kracht de verslaving te beëindigen, al dan niet met behulp van lichte professionele (digitale) ondersteuning en het sociaal netwerk.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bij ernstige verslaving is expliciet aandacht nodig voor ondersteuning van het sociaal netwerk.
- Behandeling van de verslaving valt bij volwassenen onder de Zvw (voor jongeren valt behandeling van de verslaving onder de Jeugdwet, zie g).
- Afhankelijk van de problemen die voortvloeien uit de verslaving kunnen de algemene voorzieningen van toepassing zijn die zijn genoemd bij de andere leefgebieden, met name de leefgebieden financiën en dagbesteding.
- Verslavingspreventie-activiteiten via GGD, IrisZorg, jongerenwerk en op scholen.
Afhankelijk van de ernst van de verslaving en de daaruit voortkomende problematiek kan individuele begeleiding of dagbesteding deel uitmaken van het afgesproken plan.
Voor jongeren tot 18 jaar is behandeling van de verslaving (detoxing) mogelijk binnen de Jeugdwet in een Verslavingskliniek in Tiel van Iriszorg.
2.2.8 Activiteiten dagelijks leven
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Zelfstandig aankleden, wassen/douchen, naar het toilet gaan, verzorging van tanden/huid/nagels, eten, drinken, hulpmiddelen (prothese, steunkousen, etc.) aanbrengen, zelfstandig eten bereiden, boodschappen doen, de was en klussen in/rond huis, licht of zwaar huishoudelijk werk (schoonmaken o.a.), het huishouden organiseren en de tuin onderhouden.
(Langer) zelfstandig functioneren en (blijven) wonen.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bijvoorbeeld: bepalen wat mensen zelf kunnen (hulpmiddel om steunkousen aan te trekken aanschaffen). Als mensen voorheen op eigen kosten iemand inhuurden voor het verrichten van huishoudelijke taken en er geen inkomenswijziging of aantoonbare meerkosten ontstaan in relatie tot de beperking, is geen compensatie nodig.
Voor gebruikelijke hulp van huisgenoten in het huishouden zie bijlage 1 Protocol Gebruikelijke hulp voor Hulp bij het Huishouden.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Mantelzorger(s) en mensen uit het netwerk geven zelf aan wat ze naast de gebruikelijke hulp kunnen en willen betekenen in het huishouden (bijvoorbeeld boodschappen doen), rondom huis, het brengen en/of halen van kinderen bij opvang of wat betreft de zorg voor de cliënt. Wanneer ouders overbelast (dreigen te) raken als gevolg van beperkingen, kunnen zij Jeugdhulp of Wmo-ondersteuning ontvangen ter ontlasting van de zorg, zie h) van deze paragraaf.
Bijvoorbeeld: behoefte aan ondersteuning en/of ontlasting door de inzet van respijtzorg (zoals dagbesteding) of gedeeltelijke vervanging van de mantelzorg door professionele hulp (zoals verzorging via de Zvw). Specifiek ter ontlasting van mantelzorgers is het mogelijk om gebruik te maken van de Toelage Hulp bij het Huishouden (HHT), zie bijlage 3.
Bijvoorbeeld: technische hulpmiddelen (o.a. wasdroger of afwasmachine), boodschappenbezorgdienst (supermarkt, vrijwilligersorganisaties), kant-en-klaarmaaltijden, maaltijdservice, klusservice, boodschappenhulp van Swon of de Hulpdienst en kinderopvang (in relatie tot verzorging van kinderen/Hulp bij het Huishouden 2).
Persoonlijke verzorging en verpleging zijn sinds 2015 grotendeels onderdeel van de Zvw. Dit wordt geïndiceerd door de wijkverpleegkundige of de huisarts, waarmee afgestemd wordt. Verpleging en verzorging thuis (wijkverpleging) voor volwassenen (18+) met (risico op) behoefte aan geneeskundige zorg valt onder de Zvw.
- Persoonlijke verzorging voor mensen met een verstandelijke, zintuiglijke en/of psychiatrische beperking (geen behoefte aan geneeskundige zorg) valt onder de Wmo. Hiervoor kan een Wmo-maatwerkvoorziening worden aangevraagd.
Voor persoonlijke verzorging aan jeugdigen geldt dat:
- Hulp bij het Huishouden (HH)
1. Voor de resterende taken kan via de Wmo HH1 (licht en zwaar huishoudelijk werk, maaltijdvoorziening, wassen en strijken) of HH2 (HH1 + regie op het huishouden en verzorging van kinderen) worden aangevraagd. De Wmo-consulent bepaalt tijdens ‘het gesprek’ of de inzet van de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en of dit dan gaat om HH1 of HH2. De cliënt wordt vervolgens ‘een schoon en leefbaar huis’ toegekend. De Wmo-consulent bepaalt aan de hand van de normering in bijlage 2 van deze beleidsregels de samenstelling van de hulp, de werkzaamheden, de frequentie en de omvang in minuten.
2. Voor zover op dit leefgebied maatwerkvoorzieningen in de vorm van woningaanpassingen worden verstrekt geldt dat aanpassingen slechts worden verricht in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Dit geldt ten aanzien van de woonruimtes die de cliënt daadwerkelijk in gebruik heeft of gaat nemen voor de elementaire woonfuncties. Een verder strekkende behoefte dient door de cliënt te worden aangetoond. Voor woonvoorzieningen en -aanpassingen zie verder paragraaf 2.2.3.
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Samenstelling sociale netwerk, tevredenheid over het sociale netwerk, betekenis van het netwerk voor de cliënt (praktische hulp, emotionele steun, etc.) en vice versa, eenzaamheidsgevoelens (nooit, soms, vaak), behoefte aan meer contact met mensen (van eigen of een andere cultuur, levensbeschouwing/godsdienst), LHBTIQ+ gemeenschap, netwerk van mensen met een beperking. Bij kinderen: contact met de ouders en de rest van de familie, vriendschappen, spelen met andere kinderen, vertrouwenspersonen.
Bijvoorbeeld: voldoende steun van familie en vrienden, geen/weinig contact met 'foute' vrienden.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Onderzoeken in hoeverre het gewenst is dat de cliënt ondersteund wordt bij het versterken of uitbreiden van het sociale netwerk.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bij alle andere leefgebieden komt aan de orde hoe het sociale netwerk is samengesteld, hoe de relaties zijn, wat men van elkaar verwacht en zou wensen, wat mantelzorger(s) en andere mensen uit het sociale netwerk willen en kunnen betekenen voor de cliënt. Daarnaast ook de betekenis van de cliënt voor het sociale netwerk.
Bij alle leefgebieden is het van belang om oog te hebben voor eventuele overbelasting van mantelzorger(s) en te bezien in hoeverre het mogelijk is om de ondersteuning met meer mensen uit het sociale netwerk te delen.
Diverse methodes om het sociale netwerk te vergroten (zoals Brugproject Humanitas, Cirkelmethode Hulpdienst, Informele netwerkondersteuning MEE en Gewoon meedoen van Bindkracht/MEE) en diverse maatjesprojecten bij welzijns- en zorgorganisaties zijn beschikbaar. Voor kinderen betekent dit in contact komen met andere kinderen via maatjesprojecten, wijkactiviteiten, sportverenigingen, muziekverenigingen, dansactiviteiten, scouting, activiteitenpleinen van Brede Scholen (zie www.wegwijzer024.nl). Daarnaast bieden veel scholen sociale vaardigheids- en weerbaarheidstrainingen aan.
Onderdeel van een Wmo-begeleidingstraject kan zijn het versterken of uitbreiden van het sociale netwerk als daarbij specifieke expertise nodig is van een beperking.
Jeugdhulpvoorzieningen zijn mogelijk bij isolement in de vorm van sociale vaardigheidstrainingen ( in combinatie met) therapie voor de aanpak van sociale angst of trainingen in groepen op (speciaal) onderwijs, weerbaarheidstrainingen e.d. van jeugd- en opvoedhulpen jeugd-ggz.
2.2.10 Maatschappelijke participatie
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Deelnemen aan een maatschappelijke groep (zoals kerk- of adviesraad), doen van vrijwilligerswerk, deelname aan georganiseerde activiteiten (sport, hobby, cursus, etc.), kennis van en betrokkenheid bij voorzieningen/activiteiten in de wijk.
Vergroting van maatschappelijke participatie naar behoefte van de cliënt.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bijvoorbeeld: met beperkte aansporing initiatief nemen om activiteiten te ondernemen, lid worden van een vereniging, als jongere vrijwilligerswerk gaan doen, etc..
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bijvoorbeeld: (tijdelijke) begeleiding door mantelzorger(s) of anderen uit het netwerk bij de (eerste stappen richting) deelname aan activiteiten.
Uitbreiding van de maatschappelijke participatie kan mantelzorger(s) ontlasten.
Een breed aanbod van vrijetijdsbesteding is beschikbaar: van sportverenigingen, scouting, fitnesscentra, hobbycentra, cursussen (zoals dat van Sterker en de Lindenberg), activiteiten van ouderenbonden, amateurkunst (theater- en muziekverenigingen, koren) tot buurtactiviteiten, Trias en het GVO (zie www.wegwijzer024.nl).
- In principe kan het buurtteam toeleiden naar de algemene voorzieningen, maar soms kan (tijdelijk) een begeleidingstraject nodig zijn om de deelname aan algemene voorzieningen te begeleiden en expertise over te dragen aan de organisatie van de algemene voorziening.
- Specifiek voor sportdeelname is het mogelijk om eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten te ontvangen voor een sportvoorziening voor recreatief sportgebruik.
- Ondersteuning vindt slechts plaats waar het een aanvaardbare mate van participatie in de directe woon- en leefomgeving betreft. Hiervoor wordt de grens van 25 kilometer gehanteerd.
- Beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op vakantie. Denk bijvoorbeeld aan begeleiding van kinderen, jongeren of volwassenen met een autistische beperking of hulp bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL), zoals wassen, aan-/uitkleden en eten/drinken (verzorging) (met name bij kinderen, bij volwassenen komt verzorging in de meeste gevallen uit de Zvw).
Ook hier is maatwerk de oplossing met de volgende aandachtspunten:
1. In principe worden alleen de (extra) begeleiding en/of verzorging vergoed uit de Wmo of Jeugdwet, niet de vakantiekosten zelf. Een indicatie voor de vraag of extra begeleiding/verzorging op vakantie nodig is, is of mensen thuis ook professionele begeleiding of verzorging hebben. In dat geval kunnen ze de begeleiding/verzorging ‘meenemen’ op vakantie, via PGB (afsluiten van zorgovereenkomst met de vakantieorganisatie) of bij Zorg in Natura via onderaannemerschap (de vakantieorganisatie regelt dan e.e.a. met de zorgorganisatie die de begeleiding/verzorging thuis biedt). Extra indicatie voor vakantie is dan niet nodig.
2. Als de vakantie is bedoeld om ouders/gezinnen/mantelzorgers te ontlasten, is er sprake van respijtzorg. De vakantie kan dan onder de noemer ‘kortdurend verblijf’ toegekend worden, mits de begeleiding/verzorging niet ‘meegenomen’ kan worden (punt 1).
3. Kijk in alle gevallen (ook in het geval van respijtzorg) of voorliggende voorzieningen van toepassing kunnen zijn (zoals de Speelweek van het Gespecialiseerd Vormings- en Ontspanningswerk (GVO), een vrijwilligersorganisatie die vrijetijdsbesteding organiseert voor mensen met een verstandelijke beperking).
4. In alle gevallen moet de vakantie (ook) bijdragen aan de doelen uit het begeleidingsplan die gericht zijn op vergroting van de zelf- en samenredzaamheid en participatie.
5. Zie voor een overzicht met mogelijkheden voor vakanties voor kinderen en volwassenen met een beperking de blauwe gids: http://www.deblauwegids.nl/
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Aanraking met politie, justitie, jeugdreclassering, Bureau Halt, leerplicht (regelmatig/maandelijks, incidenteel/eens per jaar of zelfden tot nooit).
Bijvoorbeeld: voorkomen van recidive.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Zie andere leefgebieden, is afhankelijk van de situatie.
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Zie andere leefgebieden, is afhankelijk van de situatie.
Zie andere leefgebieden, is afhankelijk van de situatie.
f)en g) Algemene of algemene voorzieningen
Zie andere leefgebieden, is afhankelijk van de situatie.
Met het oog op de re-integratie in de samenleving en in het kader van het nazorgtraject van gedetineerden kan een begeleidingstraject nodig zijn. Op het onderscheid tussen Wmo 2015 en de forensische zorg (geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg of VG-zorg die verleend wordt in een strafrechtelijk kader) is het volgende van toepassing:
Bij een jeugdreclasseringmaatregel kan ook jeugdhulp (bijvoorbeeld jeugd-ggz) worden ingezet. In een aantal gevallen vloeit de jeugdhulp direct voort uit de strafrechtelijke beslissing. Ook kan de gecertificeerde instelling bepalen dat (aanvullende) jeugdhulp nodig is. De gemeente en de gecertificeerde instelling hebben hierover overleg, zoals vastgelegd is in de contractafspraken met de GI, voorvloeiend uit de bovenregionale afspraken van de Gelderse Verbeteragenda (www.gjvb.nl).
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Zelfstandig verplaatsen binnenshuis: in/uit bed komen, opstaan uit stoel, lopen, traplopen, in/uit huis gaan, frequentie vallen, gebruik loophulpmiddel. Buitenshuis (lokaal) verplaatsen: wandelen, fietsen, reizen met openbaar vervoer, naar school, instanties en/of familie gaan, parkeren bij huis of winkels, frequentie vallen, gebruik loophulpmiddel, (zelfstandig) autorijden, gebruik vervoersregelingen.
Zo zelfstandig mogelijk verplaatsen binnens-en buitenshuis, afhankelijk van de vervoersbehoefte in relatie tot de activiteiten die de cliënt wil ondernemen.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
Afhankelijk van de cliëntsituatie zelf zorgdragen voor het vervoer al dan niet met behulp van het sociale netwerk. Specifiek bij kinderen verwachten we van ouders dat ze zelf hun kind brengen en ophalen:
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Bijvoorbeeld: bespreken in hoeverre mantelzorger(s) of mensen uit het sociale netwerk de cliënt wil wegbrengen en/of ophalen.
Bijvoorbeeld: mantelzorger(s) ontlasten door meer mensen uit het netwerk te vragen om te helpen bij het vervoer.
f) Algemene/voorliggende voorzieningen
- Bij kinderen en jongeren: leerlingenvervoer van en naar school inclusief kinderopvang.
- Vrijwilligersorganisaties, zoals de Hulpdienst, die mensen kunnen begeleiden bij gebruik van het openbaar vervoer.
- Op een beperkt aantal plekken in de stad is een scootmobielpool ingericht (o.a. bij het Oud Burgeren Gasthuis).
- Het openbaar vervoer is in de regio Nijmegen in principe rolstoel- en rollatortoegankelijk voor mensen met een fysieke beperking: gemeente Nijmegen heeft geïnvesteerd in het toegankelijk maken van bushaltes en bussen, zodat deze voor een zo groot mogelijk publiek bereikbaar zijn. Daardoor wordt verwacht dat het grootste deel van de inwoners van Nijmegen in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer, ook wanneer iemand rolstoel-of rollatorafhankelijk is. Het openbaar vervoer geldt dan ook expliciet als algemene voorziening. Dat is bovendien wenselijk omdat het openbaar vervoer mensen een relatief grote vorm van verplaatsingsvrijheid biedt.
- Daarnaast is er de mogelijkheid van collectief vervoer via de Regiotaxi met een Wmo-vervoerspas. Mocht het openbaar vervoer niet adequaat zijn, dan wordt gekeken naar de Regiotaxi. De Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem. Voor de bepaling of de Regiotaxi geschikt is voor de cliënt, zie bijlage 6 van deze beleidsregels.
Mensen die voor het “vervoer van alledag” (boodschappen, familiebezoek etc.) als gevolg van hun beperking geen gebruik kunnen maken van de het openbaar vervoer of de Regiotaxi, komen in aanmerking voor een individuele vervoersvoorziening (maatwerkvoorziening) in de vorm van een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de eigen auto, een (reguliere) taxi of rolstoeltaxi. Voor nadere criteria, zie bijlage 6 van deze beleidsregels.
- Vervoer van/naar Wmo-dagbesteding en Jeugdhulpvoorzieningen
Indien vervoer van en naar dagbestedingsvoorzieningen op eigen kracht, met behulp van het netwerk of met het openbaar of collectief vervoer niet mogelijk is, is een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 of de Jeugdwet aangewezen. Hiervoor dient in aanvulling op de bouwsteen voor dagbesteding of jeugdhulp, de bouwsteen vervoer aangevraagd te worden. Nadere criteria en het werkproces hiervoor zijn specifiek uitgewerkt in bijlage 7 van deze beleidsregels.
a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt
Lees-, spreek-, en schrijfvaardigheid, gebruik computer en telefoon, Nederlandse of andere taal, zintuiglijke problemen, communicatievaardigheden.
Verbetering van de communicatie op bepaalde gebieden, afhankelijk van de wensen van de cliënt.
c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen
d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk
Afhankelijk van de situatie en de mogelijkheden en wensen van het sociale netwerk.
- Hulpmiddelen (bril, gehoorapparaat, etc.) via Zvw, hulpmiddelen ten behoeve van opleiding of werk via UWV en/of Participatiewet.
- Doventolk (landelijke voorziening).
- Bij LVG- en Jeugd-ggz (autisme e.d.)- aanbieders is veel kennis m.b.t. pictogrammen etc.
Het oefenen en/of verbeteren van communicatievaardigheden kan onderdeel zijn van een begeleidingstraject.
Hoofdstuk 3 Beschermd wonen Wmo
De centrumgemeente is verantwoordelijk voor een deel van beschermd wonen (zorgzwaartepakket, zzp, ggz-C dat gericht is op begeleiding) voor mensen met psychische problemen. Zorgzwaartepakket B, gericht op behandeling, valt onder de Wlz. Jeugdigen met een ggz-C indicatie onder de 18 jaar vallen onder de Jeugdwet.
Beschermd wonen is in de Wmo 2015 als volgt gedefinieerd: ‘wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving’ (artikel 1.1.1 Wmo).
Daarnaast is iedere gemeente verantwoordelijk voor tijdelijk beschermd wonen voor volwassenen met een licht verstandelijke beperking (lvb 18+) (die niet in aanmerking komen voor beschermd/intramuraal wonen vanuit de Wlz) omdat vooralsnog bij die betreffende volwassene geen sprake lijkt te zijn van levenslange behoefte aan beschermd wonen.
Beschermd wonen is een passende maatwerkvoorziening voor mensen die als gevolg van ernstige psychische problemen niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De ondersteuning vanuit een beschermde woonvorm is de zwaarste vorm van ondersteuning die ingezet kan worden als maatwerkvoorziening door de gemeente. Het is de enige vorm van intramurale ondersteuning die binnen de Wmo valt. Beschermd wonen wordt alleen ingezet als alle voorliggende mogelijkheden ontoereikend zijn, waaronder:
Deze beleidsregels vormen een nadere uitwerking van wet- en regelgeving en vormen het juridische afwegingskader voor de toekenning van maatwerkvoorzieningen beschermd wonen. Binnen het afwegingskader van deze beleidsregels is er ruimte voor maatwerk.
Beschermd wonen is een taak die bij centrumgemeenten is ondergebracht. Op grond van de Wmo 2015 is de gemeente Nijmegen als centrumgemeente verantwoordelijk voor het bieden van beschermd wonen ggz in de regio Rijk van Nijmegen en Rivierenland. De gemeente Nijmegen koopt beschermd wonen in en draagt zorg voor de toegang voor de inwoners van de regiogemeenten. Hierbij is het uitgangspunt dat alle samenwerkende gemeenten, dus niet alleen de centrumgemeente, de verantwoordelijkheid dragen en met elkaar samenwerken.
Voor (tijdelijk) beschermd wonen lvb 18+ zijn de individuele gemeenten verantwoordelijk.
3.2.1 Landelijke toegankelijkheid
In de wet is bepaald dat voor beschermd wonen en voor maatschappelijke opvang geldt dat mensen zich in alle gemeenten in Nederland kunnen melden als zij aanspraak willen maken op beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Dit houdt in dat (potentiële) cliënten zich tot elke gemeente kunnen wenden voor beschermd wonen. Zij moeten daarbij de mogelijkheid krijgen om hun eigen woonplaats te kiezen De centrumgemeente van aanmelding behandelt de aanmelding conform de handreiking “Landelijke toegang beschermd wonen”. Deze handreiking bevat model-beleidsregels die de centrumgemeenten dienen te hanteren bij het bepalen van de plaats waar een cliënt het meest aangewezen is op beschermd wonen. Landelijke toegankelijkheid betekent niet dat iemand ook altijd beschermd kan wonen waar hij wil wonen. Dat kan om te beginnen alleen als en waar een passende plek beschikbaar is. Ook is het niet de bedoeling dat verhuizen naar beschermd wonen niet noodzakelijk is, bijvoorbeeld wanneer een cliënt vanwege een sterk sociaal steunsysteem (nog) zelfstandig kan wonen met ondersteuning.
Centrumgemeenten nemen kennis van de wens van een bewoner en beoordelen vervolgens op basis van zorginhoudelijke en participatiecriteria waar de aanvrager voor de korte en langere termijn de beste ondersteuning kan vinden. Idealiter komt de gemeente aan de keuze van de cliënt voor een plaats/instelling tegemoet. Het is echter de beoordelende gemeente die de eindverantwoordelijkheid draagt en een besluit neemt op basis van onderstaande punten, genoemde zorginhoudelijke en participatiecriteria (criteria die betrekking hebben op de voorwaarden voor een succesvol traject).
a. Wat is de beste omgeving waarin aan participatie gewerkt kan worden? Hierbij is de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie en vrienden) van belang om:
- beschermd wonen te voorkomen (inzet van andere beschermende woonvormen);
- uitstroom naar vormen van zelfstandig wonen te bevorderen.
b. Voorwaarden voor succesvolle trajecten, zoals:
- (reeds ingezette) actieve schuldhulpverlening;
- een bestaande relatie met ggz of andere vormen van hulpverlening;
- reeds ingezette scholing, (vrijwilligers)werk, of andere passende dagbesteding;
- eventueel aanwezige (veiligheids)risico’s op de huidige woonplek;
- de behoefte aan een specifieke aanpak of voorziening.
c. Gegronde redenen om tegemoet te komen aan de wens van een cliënt, anders dan de hierboven genoemde voorwaarden.
d. Wachtlijst: indien niet direct toegang is tot de geschikte plek, komt de aanvrager op een wachtlijst.
De wenscentrumgemeente, waar de persoon zich meldt voor een beschermde woonvoorziening, overlegt met de centrumgemeente van herkomst, om een goed beeld van de cliënt te krijgen en zo tot een passend besluit te komen. Dit contact vindt plaats vanuit de ‘toegang’. Het onderzoek naar de beste plaatsing wordt binnen zes weken afgerond.
Beschermd wonen ggz betreft een totaalpakket bestaand uit: verblijf, begeleiding en eventueel dagbesteding. Dit pakket is sinds 2020 verdeeld in verschillende producten Beschermd Thuis en Beschermd Wonen. Bij Beschermd Thuis(BT) woont de inwoner in zijn eigen (al of niet gedeelde) woning, eveneens met de benodigde begeleiding en een vorm van toezicht of bereikbaarheid. Er kan sprake zijn van het wonen in een groep (waarin men voorzieningen deelt) of (zelfstandig) geclusterd wonen (waarbij men zodanig geclusterd woont dat inzet van groepsbegeleiding mogelijk is). In deze gevallen wordt de component groepsbegeleiding ook door de zorginstelling geleverd. De inwoner woont zelfstandig en is dus zelf verantwoordelijk voor de huur, vaste lasten en alle kosten van het levensonderhoud.
Voor Beschermd Wonen (BW) hanteren we zoals in artikel 3.1 staat de definitie zoals deze in de Wmo 2015 omschreven staat. Dit betekent dat de inwoner in een accommodatie van een instelling woont met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van diens zelfredzaamheid en participatie. Beschermd Wonen en Beschermd Thuis is bestemd voor inwoners van de regio Nijmegen en Rivierenland die (zeer) beperkt zelfredzaam zijn. Daarbij is sprake van zodanig meervoudige complexe psychische of psychosociale problematiek dat intensieve en/of veelvuldig ongeplande begeleiding noodzakelijk is. De inwoner is daardoor aangewezen op het verblijf in een voorziening met 24-uurs zorg nabij of bereikbaar. Veelal is overname nodig op één of meerdere leefgebieden.
Naargelang de zorgbehoefte van de cliënt, bieden de BW en BT-pakketten steeds intensievere zorg. Een zestal pakketten die differentiëren naar zorgzwaarte zijn inzetbaar:
Doel: De inwoner zo zelfstandig mogelijk thuis laten wonen, waarbij hij een zo groot mogelijke mate van zelfredzaamheid bereikt en behoudt, niet in een crisissituatie raakt, meedoet, een sociaal netwerk opbouwt en behoudt, een zinvolle daginvulling heeft of aan activiteiten deelneemt gericht op zijn persoonlijk herstel. Wanneer de cliënt in staat is om zonder de 24-uurs bereikbaarheid en beschikbaarheid van ondersteuning zelfstandig te kunnen wonen kan er lichtere begeleiding vanuit de Wmo worden ingezet.
Voor wie: Kwetsbare inwoners die vanwege ernstige psychische of psychosociale problematiek behoefte hebben aan begeleiding thuis, 24-uurs beschik-en bereikbaarheid en die hiermee in staat zijn om zelfstandig te wonen en hulp in te roepen. De cliënt heeft geen behoefte (meer) aan het wonen in een groepssetting cq. met groepsbegeleiding.
Wonen: De cliënt bezit of huurt zelfstandig een kamer of woning en kan hier blijven wonen, ook als de zorg stopt.
Bescherming: De bescherming (naast de individuele begeleiding) is georganiseerd via de 24-uurs beschikbaarheids- en bereikbaarheidsdienst.
Begeleiding: De begeleiding wordt geleverd vanuit een individueel begeleider beschermd thuis op basis van 130 uur op jaarbasis. Deze IB-er fungeert als trajectregisseur/casemanager en zorgt voor het behalen van de hersteldoelen die opgenomen zijn in het herstelplan en voldoet aan alle gestelde kwaliteitseisen. Zorgaanbieder heeft de vrijheid om de beschikbare uren in variabele intensiteit (conform het herstelplan) in te zetten. De individuele begeleidingsmomenten zijn in principe planbaar.
2. Beschermd Thuis: groep licht
Doel: De inwoner zo zelfstandig mogelijk laten wonen in een thuissituatie waarbij sprake is van een geclusterde of groepsgerichte setting. Het vergroten en behouden van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid zodat hij niet in een crisissituatie raakt, meedoet, een sociaal netwerk opbouwt en behoudt, een zinvolle daginvulling heeft of aan activiteiten deelneemt gericht op zijn persoonlijk herstel, staat centraal. Wanneer de cliënt in staat is om zonder de 24-uurs bereikbaarheid en beschikbaarheid van ondersteuning zelfstandig te wonen kan lichtere begeleiding vanuit de Wmo worden ingezet.
Voor wie: Kwetsbare inwoners die vanwege ernstige psychische of psychosociale problematiek behoefte hebben aan begeleiding thuis, 24-uurs beschik-en bereikbaarheid en de steun van een groep en/of medebewoners nodig hebben om zelfstandig te wonen. De cliënt is (grotendeels) in staat om zelfstandig hulp in te roepen.
Wonen: De cliënt bezit of huurt zelfstandig een kamer of woning. De kamer of woning is geclusterd met andere kamers of woningen van medecliënten/medebewoners waarbij eventueel voorzieningen gedeeld worden. De cliënt kan hier niet in alle gevallen blijven wonen als de ondersteuning stopt. De cliënt en de zorginstelling zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor passende vervolghuisvesting wat een belangrijk onderdeel van het herstelplan is.
Bescherming: De bescherming (naast de individuele begeleiding en de groepsbegeleiding) is georganiseerd via de 24-uurs beschikbaarheids- en bereikbaarheidsdienst.
Begeleiding: De begeleiding wordt geleverd vanuit een individueel begeleider beschermd thuis op basis van 130 uur op jaarbasis. Deze IB-er fungeert als trajectregisseur/casemanager en zorgt voor het behalen van de hersteldoelen die opgenomen zijn in het herstelplan en voldoet aan alle gestelde kwaliteitseisen. Zorgaanbieder heeft de vrijheid om de beschikbare uren in variabele intensiteit (conform het herstelplan) in te zetten. De individuele begeleidingsmomenten zijn planbaar en worden zoveel mogelijk op de gebruikelijke (kantoor)tijden geleverd. Daarnaast is er een lichte intensiteit van groepsbegeleiding, die ondersteunend is voor het behalen van de hersteldoelen van de cliënt, maar ook voor de dagelijkse gang van zaken in de groep. Deze groepsbegeleiding bedraagt per dag per cliënt 0,5 uur.
3. Beschermd Thuis: groep middelzwaar
Doel: De inwoner zo zelfstandig mogelijk laten wonen in een thuissituatie waarbij er wel sprake is van een geclusterde of groepsgerichte setting. Het vergroten en behouden van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid zodat hij niet in een crisissituatie raakt, meedoet, een sociaal netwerk opbouwt en behoudt, een zinvolle daginvulling heeft of aan activiteiten deelneemt gericht op zijn persoonlijk herstel. Wanneer de cliënt in staat is om zonder de 24-uurs bereikbaarheid en beschikbaarheid van ondersteuning zelfstandig te wonen, kan een lichtere vorm van begeleiding vanuit de Wmo worden ingezet.
Voor wie: Kwetsbare inwoners die vanwege ernstige psychische of psychosociale problematiek en regieproblemen behoefte hebben aan begeleiding thuis, 24-uurs beschik- en bereikbaarheid en de steun van een groep en/of medebewoners nodig hebben om zelfstandig te wonen. De cliënt is (beperkt) in staat om zelfstandig hulp in te roepen.
Wonen: De cliënt bezit of huurt zelfstandig een kamer of woning. De kamer of woning is geclusterd met andere kamers of woningen van medecliënten/medebewoners waarbij eventueel voorzieningen gedeeld worden. De cliënt kan hier niet in alle gevallen blijven wonen als de ondersteuning stopt. Cliënt en zorginstelling zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor passende vervolghuisvesting wat een belangrijk onderdeel van het herstelplan.
Bescherming: De bescherming (naast de individuele begeleiding en de groepsbegeleiding) is georganiseerd via de 24-uurs beschikbaarheids- en bereikbaarheidsdienst.
Begeleiding: De begeleiding wordt geleverd vanuit een individueel begeleider beschermd thuis op basis van 130 uur op jaarbasis. Deze IB-er fungeert als trajectregisseur/casemanager en zorgt voor het behalen van de hersteldoelen die opgenomen zijn in het herstelplan en voldoet aan alle gestelde kwaliteitseisen. De zorgaanbieder heeft de vrijheid om de beschikbare uren in variabele intensiteit (conform het herstelplan) in te zetten. De individuele begeleidingsmomenten zijn veelal planbaar en worden zoveel mogelijk op de gebruikelijke (kantoor) tijden geleverd. Daarnaast is er een middelzware intensiteit van groepsbegeleiding, die ondersteunend is voor het behalen van de hersteldoelen van de cliënt, maar ook voor de dagelijkse gang van zaken in de groep. Deze groepsbegeleiding bedraagt per dag per cliënt 1 uur.
Doel: De inwoner in staat stellen om zo zelfstandig mogelijk te wonen. Het voorkomen van crisis en decompensatie, het bevorderen van maatschappelijk en persoonlijk herstel en het vergroten van de eigen regie. Waar mogelijk wordt toegewerkt naar uitstroom richting meer zelfstandige vormen van wonen, maar ook stabilisatie van de zelfredzaamheid kan voorop staan.
Voor wie: Inwoners met complexe psychische of psychosociale problematiek en (zware) regieproblemen, die niet of onvoldoende in staat zijn om zelfstandig hulp in te roepen en daardoor niet zelfstandig kunnen wonen. Inwoners hebben behoefte aan steun van hun medebewoners via een groep en aan een lichte intensiteit aan groepsleiding (van 1 uur per cliënt per dag).
Wonen: De cliënt woont in verblijf bij een instelling en kan daar niet blijven wonen als de zorg stopt. Het verblijf lijkt zo veel mogelijk op zelfstandig wonen. Dagelijkse huishoudelijke taken worden zo veel mogelijk zelfstandig uitgevoerd. Schoonhouden van de woning is inbegrepen en valt onder de verantwoordelijkheid van de aanbieder, maar in principe wordt de woning samen met de inwoner schoongehouden. Dit geldt ook voor het bereiden van maaltijden.
Onderdeel van het verblijf zijn (groeps)activiteiten die in het kader van welzijn worden geboden.
In het geval van een PGB wordt de wooncomponent niet vergoed vanuit het PGB en dient de bewoner zelf huur te betalen aan de instelling.
Bescherming: De bescherming is, naast de individuele begeleiding en groepsbegeleiding, georganiseerd via een bereikbaarheids-, slaap- en/of waakdienst.
Begeleiding: De begeleiding wordt geleverd vanuit een individueel begeleider beschermd wonen op basis van 130 uur op jaarbasis. Deze IB-er fungeert als trajectregisseur/casemanager en zorgt voor het behalen van de hersteldoelen die opgenomen zijn in het herstelplan en voldoet aan alle gestelde kwaliteitseisen.
Daarnaast is er een lichte intensiteit van groepsleiding, die ondersteunend is voor het behalen van de hersteldoelen van de cliënt en per cliënt 1u per dag bedraagt.
5. Beschermd wonen middelzwaar
Doel: De inwoner in staat stellen om zo zelfstandig mogelijk te wonen. Het voorkomen van crisis en decompensatie, het bevorderen van maatschappelijk en persoonlijk herstel en het vergroten van de eigen regie. Waar mogelijk wordt toegewerkt naar uitstroom richting meer zelfstandige vormen van wonen, maar ook stabilisatie van de zelfredzaamheid kan voorop staan.
Voor wie: Inwoners met complexe psychische of psychosociale problematiek en (zware) regieproblemen, die niet in staat zijn om zelfstandig hulp in te roepen en daardoor niet zelfstandig kunnen wonen. Inwoners hebben behoefte aan steun van hun medebewoners via een groep en aan een middelzware intensiteit aan groepsleiding (van 1,4 uur per cliënt per dag).
Wonen: De cliënt woont in een verblijf bij een instelling en kan niet blijven wonen als de zorg stopt. Het verblijf lijkt zo veel mogelijk op zelfstandig wonen. Dagelijkse huishoudelijke taken worden zo veel mogelijk zelfstandig uitgevoerd. Schoonhouden van de woning is inbegrepen en valt onder de verantwoordelijkheid van de aanbieder, maar de woning wordt in principe samen met de inwoner schoongehouden. Dit geldt ook voor het bereiden van maaltijden.
Onderdeel van het verblijf zijn (groeps)activiteiten die in het kader van welzijn worden geboden.
In het geval van een pgb wordt de wooncomponent niet vergoed vanuit het pgb en dient de bewoner zelf huur te betalen aan de instelling.
Bescherming: Dee bescherming is, naast de individuele begeleiding en groepsbegeleiding, georganiseerd via een bereikbaarheids-, slaap- en/of waakdienst.
Welke vorm van begeleiding krijgt men: De begeleiding wordt geleverd vanuit een individueel begeleider beschermd wonen op basis van 130 uur op jaarbasis. Deze IB-er fungeert als trajectregisseur/casemanager, zorgt voor het behalen van de hersteldoelen die opgenomen zijn in het herstelplan en voldoet aan alle gestelde kwaliteitseisen.
Daarnaast is er een middelzware intensiteit van groepsleiding, die ondersteunend is voor het behalen van de hersteldoelen van de cliënt en per cliënt 1,4u per dag bedraagt.
Doel: De inwoner in staat stellen om zo zelfstandig mogelijk te wonen. Het voorkomen van crisis en decompensatie, het bevorderen van maatschappelijk en persoonlijk herstel en het vergroten van de eigen regie. Waar mogelijk wordt toegewerkt naar uitstroom richting meer zelfstandige vormen van wonen, maar ook stabilisatie van de zelfredzaamheid kan voorop staan.
Voor wie: Inwoners met zeer complexe psychische of psychosociale problematiek en (zware) regieproblemen, die niet in staat zijn om zelfstandig hulp in te roepen en daardoor niet zelfstandig kunnen wonen. Inwoners hebben behoefte aan steun van hun medebewoners via een groep en aan een zware intensiteit aan groepsleiding (van 1,8 uur per cliënt per dag). Er is behoefte aan een wakende of slapende wacht ’s nachts.
Wonen: De cliënt woont in een verblijf bij een instelling en kan daar niet blijven wonen als de zorg stopt. Het verblijf lijkt zo veel mogelijk op zelfstandig wonen. Dagelijkse huishoudelijke taken worden zoveel mogelijk zelfstandig uitgevoerd. Schoonhouden van de woning is inbegrepen en valt onder de verantwoordelijkheid van de aanbieder, maar in principe wordt de woning samen met de inwoner schoongehouden. Dit geldt ook voor het bereiden van maaltijden.
Onderdeel van het verblijf zijn ook (groeps)activiteiten die in het kader van welzijn worden geboden.
In het geval van een pgb wordt de wooncomponent niet vergoed vanuit het pgb en dient de bewoner zelf huur te betalen aan de instelling.
Bescherming: De bescherming is, naast de individuele begeleiding en groepsbegeleiding, georganiseerd via een bereikbaarheids-, slaap- en/of waakdienst. Er is 24 uur per dag agogisch personeel op de woonvorm aanwezig.
Begeleiding: De begeleiding wordt geleverd vanuit een individueel begeleider beschermd wonen op basis van 130 uur op jaarbasis. Deze IB-er fungeert als trajectregisseur/casemanager en zorgt voor het behalen van de hersteldoelen die opgenomen zijn in het herstelplan en voldoet aan alle gestelde kwaliteitseisen.
Daarnaast is er een zware intensiteit van groepsleiding, die ondersteunend is voor het behalen van de hersteldoelen van de cliënt en per cliënt 1,8u per dag bedraagt.
Wanneer intramuraal verblijf niet (direct) nodig of beschikbaar is, is de centrumgemeente verantwoordelijk voor het bieden van een passend alternatief in de vorm van individuele ambulante begeleiding. Voor cliënten waarvoor de meest passende plek ‘wonen in een accommodatie van een instelling is’, noemen we dat overbruggingszorg.
Tijdelijk beschermd wonen lvb 18+: 2 bouwstenen
We onderscheiden 2 vormen van tijdelijk beschermd wonen lvb 18+:
1. Beschermd wonen met begeleiding en evt. verzorging – gemiddeld aantal uren per week: 5-15;
2. Beschermd wonen met intensieve begeleiding en verzorging en/of gedragsregulering: gemiddeld aantal uren per week: 15-25;
Beide vormen kunnen met en zonder huisvestingscomponent worden geleverd.
Dagbesteding betreft een aparte bouwsteen die separaat van de 2 bouwstenen voor tijdelijk beschermd wonen lvb 18+ kan worden geleverd.
Binnen de Wmo is beschermd wonen/beschermd thuis ggz bedoeld voor volwassenen met een ernstige psychische beperkingen die ten gevolge hiervan tijdelijk niet zelfstandig kunnen wonen en die 24 uur per dag in de nabijheid toezicht of begeleiding nodig hebben en die geen aanspraak maken op zorg vanuit de Wlz. Deze mensen zijn (nog) niet in staat of hebben (nog) onvoldoende regie om alle organisatorische en financiële aspecten rondom het bewonen van een eigen woning te verzorgen. De ondersteuning is gericht op het leren functioneren met deze (blijvende) beperking, met als doelstelling om zo veel mogelijk zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij te bereiken. Voor een deel van de cliënten is doorstroom naar een zelfstandig bestaan mogelijk, voor een ander deel van de cliënten (vaak met meervoudige beperkingen) is de begeleiding in combinatie met de beschermende woonomgeving langdurig nodig om hun situatie stabiel te houden. Sprake moet zijn van een diagnose en/of een advies van een specialist op het gebied van ggz *2). Sprake kan zijn van meerdere diagnoses tegelijkertijd (comorbiditeit) zoals een (of meerdere) psychiatrische diagnose(s) en daarnaast verslaving, verstandelijke beperking en/of somatische problematiek. Bij beschermd wonen gaat het om mensen bij wie psychiatrie de 'dominante grondslag' is.
De doelgroep voor tijdelijk beschermd wonen lvb betreft (jong)volwassenen met een (licht) verstandelijke beperking (lvb) die op termijn (naar verwachting) zelfstandig kunnen wonen, maar in de aanloop naar deze zelfstandigheid nog een aantal jaren na het 18e levensjaar een beschermde woonomgeving nodig hebben. Het gaat met name om (jong)volwassenen met een licht verstandelijke beperking in combinatie met (ernstig) probleemgedrag en om ouders met een licht verstandelijke beperking die om moeten leren gaan met de opvoeding van hun kind(eren) *3).
*2) Hiermee wordt één van de beroepen bedoeld: psychiater, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychotherapeut specialist ouderengeneeskunde, verslavingsarts in profielregister KNMG, klinisch geriater, GZ-psycholoog.
*3) Crisisopvang (tijdelijke opvang) voor volwassenen met een licht verstandelijke beperking is opgenomen in het contract met de combinatie (ook voor opvang met lvb-cliënten van andere aanbieders). Hiervoor is € 50.000 toegevoegd aan het contract met de combinatie (€ 5 miljoen landelijk).
Beschermd Wonen en Beschermd Thuis is bedoeld voor ‘zeer kwetsbare burgers’ die onvoldoende hulpbronnen hebben om op eigen kracht bepaalde moeilijkheden en tegenslagen te overwinnen en om hun leven op de door hen gewenste manier vorm te geven. Burgers kunnen worden ingedeeld in de groep zeer kwetsbaar als sprake is van samenhang in of risico’s op de volgende aspecten:
1. een beperkte sociale steunstructuur (weinig betekenisvolle sociale relaties);
2. weinig veerkracht (de draaglast is groter dan de draagkracht);
3. gering vermogen tot eigen regie voeren (in beperkte mate eigen wensen en behoeften duidelijk kunnen maken).
Deze definitie betekent dat de mate van kwetsbaarheid sterk afhangt van de persoonlijke omstandigheden van een cliënt en zijn huishouden. Het legt daardoor de nadruk op een individuele beoordeling. Het bepalen of een cliënt in de categorie ‘zeer kwetsbaar’ valt, wordt door de GGD beoordeeld in het onderzoek.
Beschermd Wonen en Beschermd Thuis moet leiden tot een situatie waarin de cliënt weer in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving of wanneer dit niet mogelijk is, een situatie waarin de cliënt zoveel mogelijk zelfredzaam is en kan participeren in de samenleving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee hoofddoelen:
Onder deze twee hoofddoelen vallen verschillende subdoelen:
a). het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;
b). het bevorderen van het psychisch functioneren;
c). stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld;
e). het bieden van een veilige woonomgeving;
f). voorkomen van terugval in de problematiek;
g). voorkomen van verwaarlozing, maatschappelijke overlast en het afwenden van gevaar voor de cliënt of voor anderen.
3.6 Procedure: Melding, onderzoek en aanvraag
De melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan een maatwerkvoorziening beschermd wonen. Een melding kan schriftelijk, via het meldingsformulier, door of namens de cliënt worden gedaan bij de GGD (beschermd wonen ggz) of het buurtteam (tijdelijk verblijf lvb). Nadat iemand zich heeft gemeld wordt in eerste instantie door de medewerker van de GGD of het buurtteam bezien of er echt sprake is van een melding. Zo wordt een informatie- of adviesvraag niet als een melding aangemerkt. Een ontvangstbevestiging wordt binnen maximaal een week na de formele melding verstuurd.
Informatieplicht over cliëntondersteuning
De GGD of het buurtteam wijst voor de start van het onderzoek de inwoner en zijn mantelzorger(s) op de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning via het Zelfregiecentrum, MEE Gelderse Poort, of De Kentering. Cliëntondersteuning houdt in dat cliënten recht hebben op ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning tijdens de melding en het daaropvolgende onderzoek.
Na de melding en voordat het onderzoek van start gaat, kan de aanvrager een persoonlijk plan indienen bij de GGD of het buurtteam waarin hij de omstandigheden beschrijft zoals genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de Wet en aangeeft waarom beschermd wonen naar zijn mening het meest is aangewezen. De GGD moet dit plan betrekken bij het onderzoek. Indien cliënt wenst gebruik te maken van het pgb moet hij/zij in aanvulling van het aanmeldingsformulier een pgb-plan opstellen waaruit onder andere moet blijken waarvoor het pgb wordt gebruikt, waarom de aanvrager een pgb wil, wie de pgb gaat beheren, bij wie de zorg ingekocht zal worden en hoe de kwaliteit en veiligheid van die zorg is gewaarborgd.
Het onderzoek vindt plaats aan de hand van de elementen uit artikel 5 van de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Nijmegen.
Toelatingscriteria beschermd wonen GGZ
De GGD stelt allereerst vast of de cliënt tot de doelgroep behoort waarvoor de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen of Beschermd Thuis is. Dit vindt plaats op basis van de navolgende criteria (aan te halen als toelatingscriteria beschermd wonen). De toekenning tot beschermd wonen is aan de orde wanneer alle volgende criteria van toepassing zijn:
Aantoonbare psychische problematiek: psychische problematiek is vastgesteld door een ter zake kundige *4). Daarbij kan sprake zijn van verstandelijke, lichamelijke, of zintuiglijke problematiek, de psychische problemen staan echter op de voorgrond. Voorgaande betekent dat geen beschermd wonen plaatsen bezet kunnen worden door personen waarbij andere problemen op de voorgrond staan;
Veiligheidsrisico: de veiligheid van de cliënt en/of zijn omgeving is in het geding. Onder cliëntveiligheid wordt afwezigheid van onaanvaardbare risico’s voor de cliënt op lichamelijke en/of psychisch en/of sociale schade verstaan. Hierbij valt te denken aan ernstige gedragsproblematiek die voortdurend moet worden gereguleerd, verbale en/of lichamelijke agressie en/of sterk manipulatief gedrag.
De cliënt, die in aanmerking komt voor beschermd wonen in natura, komt niet in aanmerking voor een aparte maatwerkvoorziening gericht op ondersteuning bij het huishouden. Bij Beschermd Thuis is géén noodzaak tot verblijf in een 24-uurs setting vereist, noodzaak voor 24-uurs beschik- en bereikbaarheid om zelfstandig hulp in te roepen bestaat wel. Hierdoor kan de cliënt zelfstandig blijven wonen.
*4) Hiermee wordt één van de beroepen bedoeld: psychiater, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychotherapeut, specialist ouderengeneeskunde, verslavingsarts in profielregister KNMG, klinisch geriater, verpleegkundig specialist ggz, gz-psycholoog, sociaal psychiatrisch verpleegkundige.
Toelatingscriteria Tijdelijk Verblijf lvb 18+
I. Zelfredzaamheidmatrix (ZRM)
Voor een integrale analyse worden de leefgebieden van de ZRM gebruikt om een analyse te maken van de situatie van de cliënt (zie hoofdstuk 2 van deze beleidsregels).
Tijdelijk Verblijf lvb 18+ wordt alleen ingezet als alle voorliggende mogelijkheden ontoereikend zijn. Deze worden per ZRM-leefgebied (voor zover nodig) in kaart gebracht:
1. oplossingen vanuit eigen kracht en/of eigen netwerk;
3. maatwerkvoorzieningen in de vorm van begeleiding en/of dagbesteding;
4. behandeling (tenzij behandeling ontoereikend is gebleken). Als behandeling nodig is, kan deze geregeld worden via de verlengde Jeugdwet of de Wlz. Begeleiding en het leren omgaan met beperkingen staat voorop bij het verbeteren van het functioneren. Intramurale behandeling voor de psychiatrische aandoening/beperking is afgerond of staat niet (meer) op de voorgrond. Gebaseerd op de mogelijkheden van de cliënt staat de op participatie gerichte ondersteuning vanuit de beschermende woonomgeving op de voorgrond.
De toekenning tot Tijdelijk Verblijf lvb 18+ is aan de orde wanneer alle volgende criteria van toepassing zijn:
Noodzaak tot verblijf in een 24-uurs setting: noodzakelijk voor de cliënt is verblijf in een instelling met de daarbij behorende zorg door middel van 24-uurs toezicht en/of begeleiding. Zorg in de nabijheid is noodzakelijk: de cliënt kan zelf niet risico’s inschatten en adequaat en/of op tijd om hulp vragen met als gevolg risico op (zelf)verwaarlozing of overlast;
IV. Trajectplan – intensiteit begeleiding
Het trajectplan/zorgplan van maximaal 3 jaar is gericht op zelfstandig wonen en bevat doelen per leefgebied en de daaraan gekoppelde activiteiten die halfjaarlijks worden geëvalueerd. In elk traject/zorgplan zijn in ieder geval doelen opgenomen gericht op opleiding, werk en/of zinvolle dagbesteding. Op basis van het trajectplan/zorgplan wordt bepaald hoeveel uren begeleiding en daaraan gekoppeld welke bouwsteen nodig is (tijdelijk verblijf met reguliere of intensieve begeleiding, zie par. 3.3 van deze beleidsregels).
Bij de afweging of een maatwerkvoorziening tijdelijk verblijf noodzakelijk is moet rekening gehouden worden dat veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden zijn die algemeen gebruikelijk kunnen zijn en die een inwoner zelf kan aanschaffen of inzetten. Tijdelijk Verblijf wordt niet toegekend wanneer de problemen die de cliënt ondervindt in het zich zelfstandig handhaven in de samenleving op te lossen zijn door:
eigen kracht of de inzet van algemene voorzieningen: in eerste instantie wordt gekeken of de problematiek opgelost/verminderd kan worden binnen de eigen mogelijkheden en eigen kracht van de cliënt en/of door inzet van algemene voorzieningen. Een algemene voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken.
gebruikelijke hulp: ook bij tijdelijk verblijf wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden hebben. Alleen wanneer sprake is van een situatie waarbij de begeleiding de gebruikelijke hulp substantieel overschrijdt is tijdelijk verblijf van toepassing.
Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van ‘het gesprek’ en het onderzoek. Feitelijk is dit het verslag van het gesprek met de cliënt. In het verslag staat een ondersteuningsadvies dat passend is bij de zorgvraag. Als uit het onderzoek blijkt dat beschermd wonen niet de juiste vorm van ondersteuning is, wordt een passend advies gegeven en zorgt de GGD of het buurtteam voor een goede overdracht. Voor beschermd wonen wordt aangegeven voor welke termijn de bewoner welke vorm van ondersteuning en (indien bekend) bij welke zorgaanbieder ontvangt.
Indien na het gesprek blijkt dat een maatwerkvoorziening beschermd wonen nodig is, dient deze officieel te worden aangevraagd. De aanvraag voor beschermd wonen wordt door de GGD gedaan namens de bewoner (of gemachtigde/wettelijk vertegenwoordiger). Pas na verstrekking van een verslag kan een aanvraag voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen worden gedaan (artikel 2.3.2. lid 9 Wmo), tenzij:
De aanvraag moet schriftelijk ingediend worden bij het college van Nijmegen. De afhandelingstermijn voor de aanvraag bedraagt 2 weken.
Als ondersteuning via de maatwerkvoorziening beschermd wonen noodzakelijk is kan deze worden verstrekt in de vorm van zorg in natura door één van de gecontracteerde zorgaanbieders waarmee de centrumgemeente afspraken heeft gemaakt. Beschermd Wonen kan ook in pgb worden verstrekt. Hier zijn echter voorwaarden aan verbonden (zie hoofdstuk 5 van deze beleidsregels). Tijdens het onderzoek wordt aan de cliënt of diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb.
De decentralisatie van beschermd wonen, GGZ-cliëntgroep, heeft onder andere tot doel mensen niet langer dan nodig institutioneel en beschermd te laten wonen. Door het stimuleren van de eigen kracht en het uitgaan van de eigen mogelijkheden van de cliënt kan de huidige gemiddelde verblijfsduur mogelijk worden bekort. Het stellen van een geldigheidsduur van de toekenning op beschermd wonen voor maximaal 3 jaar ligt in de rede. Dit om sturing te geven aan het structureel begeleiden van mensen in beschermd wonen en daar waar het kan mensen daadwerkelijk de kans te geven door te stromen. Daarnaast is een geldigheidsduur die te overzien is van belang in verband met de Wlz die op termijn toegankelijk wordt voor de zzp ggz C-groep. Voor de zorgverstrekking in pgb hanteren we een duur van maximaal 2 jaar.
Hoofdstuk 4 Beleidsregels maatschappelijke opvang en vrouwenopvang
De maatschappelijke opvang en vrouwenopvang hebben als taak het bieden van tijdelijk en veilig verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd. De kerntaak van de opvang richt zich op het bieden van een vangnet en een stuk nazorg. Nijmegen is als centrumgemeente verantwoordelijk voor de maatschappelijke- en vrouwenopvang in de regio Rijk van Nijmegen en Rivierenland. Opvang kan bestaan uit verschillende fasen: preventie, opvang en herstel. In de fasen van preventie en herstel wordt meestal intensieve, maar wel extramurale ambulante begeleiding geboden aan mensen die zelfstandig wonen. Het gaat hierbij om een kwetsbare groep mensen. Het zijn vaak mensen die bijvoorbeeld dreigen dakloos te worden of sterk afglijden. Het kunnen ook mensen zijn die dakloos geweest zijn of in de opvang hebben gezeten, en nu weer de stap maken naar zelfstandig wonen met begeleiding. Bij de vrouwenopvang gaat het om mensen die opvang nodig hebben omdat er sprake is van huiselijk geweld en/of geweld in afhankelijkheidsrelatie en er een veilig onderdak nodig is.
Maatschappelijke opvang is bij uitstek de voorziening voor mensen met complexe psychische of psychosociale en/of verslavingsproblemen die zo ernstig zijn dat zij geen dak (meer) boven hun hoofd hebben en niet in staat zijn zelf, of met hulp vanuit hun netwerk of lichtere vormen van voorzieningen, hun situatie weer zo ver op orde te brengen dat zij zich weer kunnen redden in de samenleving. Het kan gaan om mensen met ernstige psychosociale problemen, die naast een (t)huis, vooral behoefte hebben aan intensieve vormen van begeleiding. Daarbij gaat het om verschillende leefgebieden zoals financiën, wonen, sociale relaties, justitie e.d. en om de weg terug te vinden naar een meer zelfstandig bestaan.
Vrouwenopvang is bij uitstek een voorziening voor vrouwen bij wie sprake is van een onveilige thuissituatie en/of er sprake is van machtsmisbruik in een afhankelijkheidsrelatie, waardoor enkel door opvang veiligheid kan worden geboden.
Een specifieke groep binnen de maatschappelijke opvang zijn ‘zorgmijders.’ Hierbij gaat het om mensen met ernstige psychosociale problemen en/of ernstige verslaving en/of een (licht) verstandelijke beperking die niet om zorg vragen, geen zorg accepteren en zorginstellingen mijden. Naast het voorzien in de eerste levensbehoeften en in kaart brengen van de problematiek heeft opvang ook als functie om vertrouwen te winnen en op basis van een diagnose de persoon toe te leiden naar passende zorg.
Maatschappelijke opvang is altijd gericht op een tijdelijk verblijf, met als doelstelling om iemand weer in staat te stellen zich zelfstandig of met lichte ondersteuning te redden in de samenleving:
De begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie binnen de kaders van de ondersteuningsbehoefte voor zover haalbaar voor de doelgroep. In het kader van opvang in verband met huiselijk geweld kan dit bijvoorbeeld betekenen dat de participatie laag is vanwege het gebruik van een geheim adres en (dreigend) gevaar voor de eigen veiligheid.
Wanneer de cliënt een zorgondersteuning heeft waarbij opvang wordt aangemerkt als een passende maatwerkvoorziening, heeft het verblijf de volgende doelstellingen:
In het geval van opvang in verband met huiselijk geweld staat de veiligheid van de cliënt voorop.
Het college heeft het onderzoek voor opvang gemandateerd aan de GGD Gelderland-Zuid. Cliënten kunnen zich rechtstreeks tot de opvanginstellingen wenden waarmee Nijmegen als centrumgemeente afspraken heeft. Het onderzoek wordt door de GGD (Centrale toegang maatschappelijke opvang) uitgevoerd. In de regio rijk van Nijmegen en Rivierenland werken we conform de regels zoals benoemd in de ‘model-beleidsregels landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang voor ingezetenen van Nederland 2019’. De algemene principes van de Wmo zoals gebruik maken van eigen kracht, het sociale netwerk, rekening houden met voorzienbare omstandigheden e.d. zijn ook hier van toepassing. Als iemand bijvoorbeeld zijn woning verloren heeft, maar bij familie of vrienden kan overnachten, is opvang niet nodig. Opvang is tevens geen hostel voor mensen die bijvoorbeeld op reis zijn en een goedkope overnachtingsplek zoeken.
4.3.1 Algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen
Binnen de opvang kan onderscheid worden gemaakt tussen algemene en maatwerkvoorzieningen. Onder algemene voorzieningen vallen de dag- en nachtopvang en bemoeizorg. Onder maatwerkvoorzieningen vallen alle vormen van voltijdopvang, de crisisopvang en vrouwenopvang en begeleidingstrajecten tijdens (bijv. budgetbeheer) of na opvang (bijv. woonbegeleiding). De algemene voorzieningen in de gemeente zijn in principe toegankelijk voor iedereen met (dreigende) dak- of thuisloosheid, een lichte toegangstoets wordt door de zorgaanbieders uitgevoerd. De toets bestaat uit het nagaan of de cliënt tot de doelgroep, namelijk (dreigend) dak- of thuisloos, behoort. De algemene voorzieningen zijn voorliggend op maatwerkvoorzieningen.
4.3.2 Beoordeling – melding en (eerste) opvang
In de kern is de maatschappelijke opvang bedoeld voor mensen die nergens anders terecht kunnen en die gebaat zijn bij tijdelijke ondersteuning voor het zoeken naar een duurzame oplossing op alle leefgebieden (ZRM-domeinen). Het is de taak om mogelijke uitval/terugval vroegtijdig te signaleren (preventie) en om gevonden oplossingen te helpen waarborgen (nazorg). Eerst wordt beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. Die beoordeling vindt plaats op basis van toelatingscriteria:
Toelichting: In uitzonderlijke situaties wordt ook aan ‘niet rechthebbenden’ tijdelijk toegang verleend tot de maatschappelijke opvang. Het gaat om situaties die mensonterend zijn, of waarbij zonder opvang kinderen (jonger dan 18 jaar) op straat zouden moeten verblijven. Grondslag hiervoor is de werking van de internationale mensenrechtenverdragen, met name artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM);
Toelichting: Om vast te kunnen stellen of iemand feitelijk dan wel residentieel dakloos is wordt de woongeschiedenis van de persoon in beeld gebracht met behulp van de zogenoemde ZRM. Met de ZRM kan een triagist een gestandaardiseerde beoordeling geven van de zelfredzaamheid van een persoon. Onder zelfredzaamheid wordt daarbij verstaan: het vermogen om zich te kunnen redden in de huidige situatie op het gespecificeerde levensdomein. Het betreft daarbij de volgende levensdomeinen: inkomen, dagbesteding, huisvesting, gezinsrelaties, geestelijke gezondheid, fysieke gezondheid, verslaving, ADL vaardigheden, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie.
Als een persoon voldoet aan bovenstaande criteria, wordt vervolgens beoordeeld in welke gemeente of regio een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de cliënt. Als de regio Nijmegen de aangewezen plek voor opvang is, wordt vervolgens bij de plaatsing altijd voor de lichtst mogelijke oplossing gekozen, passend bij de mogelijkheden van de persoon. Om te bepalen in welke regio de kans op een succesvol traject voor de persoon het grootst is, wordt gekeken naar de volgende feiten en omstandigheden:
Woonplaatsbeginsel: primair wordt gekeken wat de woonplaats was van de cliënt voor het ontstaan van dakloosheid. De woonplaats is hierbij de gemeente waarvan de cliënt ingezetene is in de zin van de Wet basisregistratie personen dan wel de woonplaats waarvan de cliënt onmiddellijk voorafgaande aan de melding ingezetene was in de zin van de Wet basisregistratie personen. Ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen wet basisregistratie personen kan worden vastgesteld wordt de plaats van het werkelijke verblijf van de cliënt op het moment van de melding gehanteerd als ‘woonplaats’. De plaats waar de cliënt eerder gebruikt heeft gemaakt van ondersteuning;
Indien wordt vastgesteld wat de woonplaats was van de cliënt vóór het ontstaan van dakloosheid, wordt de uitvoering van het onderzoek in beginsel overgedragen aan deze gemeente van herkomst (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente van herkomst behoort). Tot aan het moment van daadwerkelijke overdracht van de cliënt blijft het college maatschappelijke opvang bieden, dan wel blijft het college andere maatregelen treffen om op een andere wijze te voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang;
Deze criteria zijn niet sluitend, noch limitatief, maar richtinggevend.
Toelichting: Indien gedurende het onderzoek, blijkt dat een traject in de maatschappelijke opvang mogelijk of waarschijnlijk in een andere gemeente of regio de grootste kans van slagen heeft, betrekt het college deze gemeente bij het onderzoek. Het college maakt met de andere gemeente of regio en de cliënt voorts concrete afspraken over: de datum van overdracht; welke aanbieder de cliënt maatschappelijke opvang, dan wel andere ondersteuning die in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang voorziet, zal bieden in de andere gemeente of regio; hoe het vervoer van de cliënt en eventuele reisbegeleiding plaatsvindt. Indien de cliënt weigert medewerking te verlenen aan de bedoelde overdracht, kan het college overgaan tot weigering van de aanvraag tot een voorziening maatschappelijke opvang.
Bij verschil van mening tussen het college en de andere gemeente of regio over de vraag welke gemeente of regio verantwoordelijk is voor het bieden van maatschappelijke opvang aan de cliënt, spant het college zich maximaal in om tot een oplossing te komen. Indien het college én de andere gemeente of regio niet tot een oplossing komen, kan het college het geschil voorleggen aan de Commissie Geschillen Landelijke toegankelijkheid. In afwachting van het oordeel van de commissie blijft het college een voorziening maatschappelijke opvang bieden, dan wel op andere wijze voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang. Het college volgt in het geschil het oordeel van de commissie.
Het aanbod maatschappelijke opvang is gericht op het (weer) zelfstandig kunnen wonen. Indien burgers toch in de opvangvoorziening geplaatst worden, is het van belang de verblijfsduur zo kort mogelijk te laten zijn. Daarom wordt er bij plaatsing niet alleen ‘bed, bad en brood’ geboden, maar ook een trajectplan opgesteld. Hierin worden afspraken gemaakt over zorg en ondersteuning door betrokken professionals en de verantwoordelijkheid van de cliënt gedurende het traject en daarna. Dit trajectplan is erop gericht de cliënt zo snel als mogelijk weer de regie over zijn of haar eigen leven te laten krijgen. Bij de uitplaatsing is het belangrijk om te komen tot een soepele overname van zorg en ondersteuning door het lokale netwerk.
Opvang betreft een voorziening (deels algemeen en deels maatwerk) voor dak- en thuisloze burgers in nood. De voorziening is voor iedereen in natura toegankelijk die voldoet aan de genoemde criteria. Een persoonsgebonden budget is niet mogelijk voor opvang. In de eerste plaats is er bij opvang veelal sprake van een crisissituatie waarbij directe opvang noodzakelijk is. Daarnaast zijn er uit oogpunt van doelmatigheid bezwaren tegen het verstrekken van een pgb voor opvang vanwege de lage zelfredzaamheid van de doelgroep.
Cliënten betalen voor het gebruik van algemene voorzieningen geen inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Voor de algemene voorzieningen kan door de instelling een bijdrage geheven worden die niet hoger is dan de kostprijs (bijvoorbeeld bijdrage voor maaltijden, beddengoed, douchen, wasmachine etc.).
Voor maatwerkvoorzieningen geldt dat burgers wel een inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen. De eigen bijdrage is inkomensafhankelijk. Daarbij dient de burger altijd minimaal de zak- en kleedgeldnorm uit de Participatiewet over te houden.
De bijdrage wordt geïnd door de gemeente waar de burger in een voorziening verblijft indien de betreffende burger gebruik maakt van een uitkering in het kader van de Participatiewet. De eigen bijdragen worden overgemaakt naar de instellingen. Indien de burger een andere vorm van inkomsten heeft, wordt de bijdrage door de instelling voor maatwerkvoorzieningen, namens de gemeente, voor opvang geïnd.
Hoofdstuk 5 Criteria persoonsgebonden budget (pgb)
In de Verordening Wmo en Jeugd 2023 van de gemeente Nijmegen zijn de hoofdlijnen voor het verstrekken van een pgb vastgelegd. Ook is hierin bepaald dat het college nadere regels kan stellen onder welke voorwaarden een pgb wordt verstrekt en over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. In deze regels is dit verder uitgewerkt.
Op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet kunnen cliënten onder voorwaarden kiezen voor een pgb in plaats van zorg in natura. Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf en/of met behulp van een vertegenwoordiger de regie over hun leven kunnen voeren.
Voor de doelgroep van maatwerkvoorzieningen Wmo en individuele voorzieningen Jeugdhulp geldt in een aantal gevallen, bij beschermd wonen vaak, dat zij voor het adequaat beheren en correct besteden van een pgb niet altijd zelf over de daarvoor benodigde kennis en vaardigheden beschikken. Het betreft immers een zeer kwetsbare groep burgers, die (vaak) onvoldoende in staat is om de regie te voeren over de inkoop van passende ondersteuning en doorgaans niet vertrouwd is met de details van de regelgeving daaromtrent. Daarom verstrekken we alleen een maatwerkvoorziening in de vorm van pgb, als uit het onderzoek blijkt dat de cliënt (evt. met ondersteuning van een vertegenwoordiger) bewust voor een pgb kiest en voldoende bekwaam is om de aan de pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.
Binnen het pgb geldt als voorwaarde dat de cliënt in staat moet zijn regie te voeren over diens situatie en het beheer van het pgb. Het ‘regie voeren’ houdt in dat mensen een plan moeten kunnen opstellen, kunnen motiveren waarom zij een pgb willen en dat zij in staat zijn om opdrachtgever/werkgever te zijn. In het plan zal dan ook moeten worden aangegeven wie de regie voert over het pgb en hoe dit wordt vormgegeven.
Of iemand in staat is tot regievoering hangt af van de aard en mate van de ervaren beperking. De professional maakt deze beoordeling. De GGD of het buurt- of regieteam zal in haar onderzoek moeten beoordelen of het verantwoord is om een pgb te verstrekken. Dit hangt af van de mogelijkheden van de cliënt om (zelf of met behulp van anderen) de daaraan verbonden taken goed uit te voeren. Met andere woorden: wanneer een cliënt aangeeft dat hij zorg wil inkopen via een pgb, vindt een toets plaats op de bekwaamheid tot regie van de cliënt en het vertrouwen dat de door cliënt voorgestelde invulling van voldoende kwaliteit is en tot de beoogde resultaten leidt.
De uitkomst van de weging kan van persoon tot persoon verschillen, het is altijd een individuele weging. In essentie draait het om de vraag of geborgd is dat het budget ten goede komt aan de gewenste ondersteuning en aan de kwetsbare persoon die ondersteuning nodig heeft. Dit kan ertoe leiden dat in sommige situaties toch geen ondersteuning in de vorm een pgb wordt verstrekt.
Het is van belang dat burgers vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Naast dat burgers worden ingelicht over de mogelijkheid van een pgb, wordt de burger vooraf ook volledig ingelicht over de gevolgen van de keuze voor een pgb en de voorwaarden die hieraan verbonden zijn.
De keuze voor een pgb dient altijd een bewuste en vrijwillige keuze van de aanvrager te zijn. Uitgangspunt is dat een pgb alleen wordt verstrekt, indien de cliënt voldoet aan de volgende voorwaarden:
Voor de beoordeling van deze voorwaarden hanteert het college de volgende richtlijnen, die worden getoetst in het gesprek. De GGD (Beschermd Wonen Wmo) of het buurt- of regieteam (overige Wmo-maatwerkvoorzieningen en jeugdhulp) voert de beoordeling uit op basis van het pgb-plan.
Ad 1: Bekwaamheid van de aanvrager
Om na te gaan of cliënt, op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, op een verantwoorde wijze kan omgaan met een pgb wordt de bekwaamheid vooraf beoordeeld door de GGD of het buurt- of regieteam. De beoordelingscriteria zijn:
De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de GGD of het buurt- of regieteam is leidend. Mocht de professional van oordeel zijn dat de aanvrager niet (voldoende) bekwaam is voor het houden van een pgb, wordt het pgb geweigerd. Bij twijfel rondom de bekwaamheid van de budgethouder om zelf zorg in te kopen of indien sprake is van een niet-stabiel ziektebeeld, kan door het gebruik van een korte looptijd van de indicatie op korte termijn worden bekeken of de budgethouder over de vaardigheden beschikt om een pgb te beheren en of dat het pgb nog voldoende voorziet in de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
Ad 2 Vaardigheden en kwaliteiten van de aanvrager
De budgethouder is zowel opdrachtgever, werkgever als ontvanger van zorg. Het beheren van een pgb doet een groter beroep op de zelfredzaamheid en eigen kracht (regie) van de cliënt. De cliënt of zijn/haar vertegenwoordiger moet op verschillende terreinen over een aantal vaardigheden en kwaliteiten beschikken wil sprake zijn van adequate zelfregie:
Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de vragenlijst ‘bekwaamheid pgb’ (bijlage 5). Daarnaast heeft Per Saldo een pgb-test voor cliënten ontwikkeld. Cliënten kunnen de zelftest op internet invullen en krijgen aan de hand van een aantal vragen inzicht in de vaardigheden die nodig zijn voor het beheren van een pgb en de mate waarin zij zelf reeds over deze vaardigheden beschikkingen. Aanvullend op de eigen informatievoorziening van de gemeente, worden mensen op deze zelftest gewezen. Zie ook de website van Per Saldo, www.pgb-test.nl.
De keuze voor pgb wordt ondersteund door een motivatie van de aanvrager bij zijn verzoek om een pgb. Het moet hierbij gaan om de keuze van aanvrager en niet van de in te huren ondersteuner of aanbieder. Wel kan iemand uit het eigen sociale netwerk of een onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag.
Volgens de Jeugdwet dient de aanvrager te motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is en hij daarom een pgb wenst. Hierbij gaat het om de argumenten van een persoon (de jeugdige of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger) om aan te geven dat de voorziening in natura die door de gemeente is voorgesteld niet passend is, waardoor de aanvrager gebruik wenst te maken van een pgb.
Met deze argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Wanneer de aanvrager de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Er zijn enkele concrete voorbeelden te noemen die de aanvrager redelijkerwijs kan aanvoeren om te motiveren dat pgb passend is:
De maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit motiveert, aan de hand van een onderbouwd pgb-plan. De GGD beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een gemotiveerd pgb-plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag en deze uit te werken en te concretiseren. Tevens wordt daarmee het doelbereik en de kwaliteit van de zorg geëvalueerd. Uit het plan moet ten minste blijken:
Wanneer de aanvrager bij het opstellen van een plan, hulp ontvangt van een curator of mentor dient deze persoon het pgb-plan mede te ondertekenen. Bij zowel Wmo-maatwerkvoorzieningen als Jeugdhulp dient een pgb-plan opgesteld te worden. Enkel de motivatie voor een pgb vormt bij de Wmo echter geen afwijzingsgrond, bij Jeugdhulp kan dat wel het geval zijn.
De kwaliteit van de zorg die ingezet wordt met een pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het pgb-plan dient aangetoond te worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.
Een budgethouder is in eerste instantie zelf, of samen met diens vertegenwoordiger, verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg die hij inkoopt. Immers, niet de gemeente, maar de budgethouder zelf kiest de aanbieder en maakt de afspraken. De budgethouder is hiermee opdrachtgever of werkgever voor de door hem ingehuurde ondersteuning. Het buurtteam/GGD moet formeel toetsen of de kwaliteit voldoende geborgd is en beoordelen of de ingekochte hulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht is. Hierbij weegt mee of de diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Deze eisen worden vooraf aan de cliënt kenbaar gemaakt. Wanneer de ingekochte hulp niet voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen kan het buurtteam/GGD het college adviseren géén pgb te verstrekken, het pgb te beëindigen en eventueel terug te vorderen. De kwaliteit en effectiviteit van de ondersteuning zal gemonitord worden. Denk hierbij aan periodieke gesprekken met cliënten, steekproefsgewijze controles en het reageren op signalen van de SVB of anderen binnen of buiten de gemeente. De controle op de kwaliteit van de hulp en ondersteuning blijft primair de verantwoordelijkheid van de budgethouder.
5.3 Pgb-beheer door vertegenwoordiger
Ten aanzien van begeleiding, dagbesteding, Beschermd Thuis en Beschermd Wonen Wmo geldt dat uitgangspunt van een pgb is dat de cliënt zelf in staat is om regie te voeren op de ingekochte ondersteuning. De pgb-beheerder kan de cliënt ondersteunen in het pgb-beheer, maar kan niet volledig in de plaats treden van de cliënt tenzij de pgb-beheerder ouder van de cliënt is of familie in de eerste graad of tweede graad. Als de cliënt onvoldoende in staat is tot regievoering, zal het college niet overgaan tot het toekennen van een pgb, tenzij de pgb-beheerder ouder van de cliënt is of familie in de eerste graad of tweede graad.
Ondersteuning van de cliënt bij onderdelen van pgb-beheer kan plaatsvinden door iemand die tot het sociaal netwerk behoort of door een professional. Een professional levert zijn diensten tegen marktconform tarief. Het college of de andere organisatie kan vragen om een bewijs van betaling.
De pgb-beheerder moet in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen van zijn cliënt en stelt het belang van de cliënt centraal, van belangenverstrengeling mag daarom geen sprake zijn. Vanwege die belangenverstrengeling is de pgb-beheerder in ieder geval niet tevens de zorgaanbieder/zorgverlener, diens vast/flexibel personeel, diens organisatieadviseur of op andere wijze aan de zorgaanbieder verbonden persoon, met uitzondering van situaties waarin familieleden in de eerste of tweede graad (een deel van) de zorg verlenen.
5.4 Criteria pgb en sociaal netwerk
De mogelijkheid bestaat om een pgb te besteden binnen het eigen netwerk. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt, zoals familieleden, buren, vrienden, kennissen et cetera. Uit het onderzoek moet blijken wat het sociale netwerk kan en wil doen (inclusief toepassing van het protocol ‘gebruikelijke hulp bij hulp in het huishouden’) en voor welk onderdeel een maatwerkvoorziening nodig is. Aan de hand van een aantal aspecten (zie artikel 15 lid 4 van de Verordening Wmo en Jeugd 2023) wordt beoordeeld of sprake is van hulp die het sociale netwerk zonder betaling kan bieden en of bij wijze van uitzondering de inzet van het sociale netwerk met een pgb betaald kan worden.
Tijdens de procedure na de melding van een verzoek om ondersteuning, is in ‘het gesprek’ al besproken wat het netwerk zelf kan en wil doen. Ook bij bestaande klanten is het in principe de bedoeling opnieuw te bespreken wat mensen uit het netwerk kunnen en willen oppakken, wat de belastbaarheid van het netwerk is, vóór nieuwe verstrekkingen gedaan worden. Bij overbelasting van het eigen netwerk is het van belang ter ontlasting van de mantelzorger(s) opties voor respijtzorg te bezien (bijv. m.b.v. iemand uit de buurt, een vrijwilliger van de Hulpdienst of welzijnswerk, dagbesteding of kortdurend verblijf).
Verstrekking in de vorm van persoonsgebonden budget vindt niet of niet langer plaats als:
In de Verordening Wmo en Jeugd 2023 staan nog drie aanvullende punten waarmee rekening gehouden moet worden bij het aanvragen of toewijzen/afwijzen van een pgb voor hulp uit het sociale netwerk (artikel 15 lid 5).
5.5 Redenen om geen pgb toe te kennen
In de volgende gevallen wordt geen pgb toegekend :
Als op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn onder andere:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Andere situaties waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is, zijn denkbaar. Deze situaties vereisen altijd een individuele afweging, met een weigering van een pgb als uitkomst.
Een pgb wordt voor maximaal 2 jaar afgegeven. De gemeente kan een pgb met een kortere looptijd afgeven:
Budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:
In de Verordening Wmo en Jeugd 2023 is een lijst te vinden van uitgaven die budgethouders vanuit het budget niet mogen doen (artikel 12 lid 4).
In de Wmo 2015 en Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van een trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgetbudgethouder stort, maar op de rekening van het ‘servicecentrum pgb’ van de SVB. De SVB verricht de betalingen namens de budgethouder aan de zorgverleners. De budgethouder moet de SVB opdracht geven voor betaling van hun zorgverleners. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens, na controle van de factuur of declaratie, voor uitbetaling van de zorgverlener. De niet-bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
Om pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Deze moet hij indienen bij de SVB, waarna de SVB deze overeenkomst arbeidsrechtelijk toetst en de gemeente deze zorginhoudelijk moet goedkeuren. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet worden betaald. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze zorgovereenkomst. De budgethouder is verantwoordelijk voor het monitoren van de betalingen uit het pgb. De budgethouder ontvangt elke maand een budgetoverzicht van de SVB, welke ook digitaal te raadplegen is.
De budgethouder is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Niet voldoen aan deze bepalingen kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken.
Verantwoording en controle pgb
Ter aanvulling op het trekkingsrecht zal de gemeente gedurende het jaar via steekproeven bij de pgb-beheerder middels een huisbezoek en/of een administratieve controle nagaan of het pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is (rechtmatigheid) en de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de pgb-beheerder te bespreken (doelmatigheid).
Als tijdens de huisbezoeken onrechtmatigheden of ondoelmatig gebruik van het pgb wordt geconstateerd, kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het pgb of het verstrekken van het pgb te heroverwegen en eventueel te beëindigen.
In een steekproef kunnen daarnaast jaarlijks een aantal dossiers worden onderworpen aan een intensieve controle. De budgethouder moet hieraan meewerken en alle gevraagde stukken indienen bij de gemeente. Het niet of niet volledig indienen van gevraagde stukken kan leiden tot geheel of gedeeltelijke terugvordering van het pgb.
Op grond van artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 moet periodiek worden onderzocht of aanleiding bestaat de beslissing tot een maatwerkvoorziening, waaronder pgb’s, te heroverwegen. Deze evaluatiemomenten worden in het pgb-plan vastgelegd en vindt bij Beschermd Wonen Wmo ten minste één keer per jaar plaats. Samen kijken de GGD, het wijk- of regieteam en de budgethouder aan de hand van het pgb-plan of de budgethouder tevreden is over de geleverde ondersteuning en of deze ondersteuning bijdraagt aan de beoogde doelen (zelfredzaamheid en participatie). Bij de evaluatie wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen twee aspecten:
geschiktheid: de beschikking wordt inhoudelijk opnieuw bekeken om te bepalen of de gegeven ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de behoefte van de cliënt en of deze ondersteuning efficiënt is. De GGD doet dit voor beschermd wonen Wmo door geen langlopende indicaties af te geven maar voor een periode van maximaal 2 jaar. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft – en daarmee zijn pgb- nog past bij zijn individuele situatie.
Waar noodzakelijk wordt het plan bijgesteld aan de nieuwe situatie en/of opnieuw vastgesteld welke zorg/ondersteuning nodig is om de actuele zorgbehoefte te beantwoorden. Bij signalen van oneigenlijk gebruik heeft de gemeente de mogelijkheid om een pgb terug te vorderen.
De budgethouder dient het college te allen tijde op de hoogte te stellen van gewijzigde feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op maatschappelijke ondersteuning. Dat kan bijvoorbeeld gaan om een verbetering of verslechtering van de gezondheidssituatie, gezinsuitbreiding of een verhuizing.
Artikel 2.3.10 lid 1 van de Wmo en artikel 11 van de Verordening Wmo en Jeugd bepalen wanneer een reeds toegekende (maatwerk)voorziening kan worden herzien of ingetrokken. Het college heeft als gevolg hiervan ook bevoegdheden tot terugvordering, zie artikel 2.4.1 van de Wmo en artikel 11 van de Verordening Wmo en Jeugd .
BIJLAGE 1: Protocol gebruikelijke hulp en ondersteuning bij jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning
Het college verstrekt alleen een maatwerkvoorziening wanneer de cliënt naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of wordt voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5 lid 3 en 4 Wmo 2015).
Het college kan weigeren om een maatwerkvoorziening te verstrekken vanwege de aanwezigheid van gebruikelijke hulp wanneer degene die geacht wordt de gebruikelijke hulp te verlenen een huisgenoot is op wie een onderhoudsplicht (de partners, ouders, inwonende kinderen, etc.) rust.
De aanwezigheid van gebruikelijke hulp en de omvang daarvan, moet op basis van objectieve criteria worden gemotiveerd en geconcretiseerd. Deze criteria worden in dit protocol uitgewerkt.
Dit protocol heeft naast de inleiding vijf onderdelen, namelijk:
1. Verhouding gebruikelijke hulp en ondersteuning
3. Begeleiding en verzorging (Wmo 2015 en Jeugdwet)
1. Verhouding gebruikelijk hulp en ondersteuning t.o.v. de Verordening Wmo en Jeugd en de daarbij behorende Beleidsregels
In artikel 5 lid 2 van de Verordening staat dat het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
b. het gewenste resultaat van de hulpvraag;
c. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
d. de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, een algemene voorziening of algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
e. de mogelijkheden om met mantelzorg, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
f. de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zvw en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, een oplossing voor de hulpvraag te vinden en de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd op andere voorzieningen op deze domeinen;
g. de mogelijkheden om met een maatwerkvoorziening een oplossing voor de hulpvraag te vinden.
Gebruikelijke hulp is hulp waarvan we minimaal verwachten dat mensen die ‘normaal’ aan elkaar geven. Gebruikelijke hulp wordt daarom niet gecompenseerd vanuit de Wmo 2015 of Jeugdwet. Mantelzorg of ondersteuning door het sociaal netwerk kunnen we echter niet eisen en bieden mensen vrijwillig.
Afhankelijk van de situatie zijn mensen meer of minder in staat om iets te betekenen voor een ander. Het is maatwerk in hoeverre mantelzorg en steun vanuit het eigen netwerk, bovenop gebruikelijke hulp, meeweegt in het besluit om al dan niet een maatwerkvoorziening te verstrekken. Na de beoordeling van gebruikelijke hulp, wordt met de cliënt en het netwerk besproken wat zij voor elkaar kunnen betekenen en in hoeverre aanvullende ondersteuning nodig is, bijvoorbeeld om de mantelzorger te ontlasten. Dit betekent dus niet dat alle bovengebruikelijke hulp wordt gehonoreerd met een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura of in de vorm van een pgb als iemand hierom vraagt (zoals eerder onder de AWBZ het geval was).
Het hangt af van de sociale relatie welke hulp en ondersteuning mensen van elkaar mogen verwachten. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp en ondersteuning mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp en ondersteuning bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot het mogelijke beroep op een maatwerkvoorziening op basis van Wmo 2015 en Jeugdwet.
De criteria voor pgb genoemd in artikel 12 t/m 15 van de Verordening Wmo en jeugd en hoofdstuk 5 van deze Beleidsregels zijn (dan ook) voorliggend op dit protocol.
Het principe van 'gebruikelijke hulp' heeft een verplichtend karakter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.
2.1Gebruikelijke hulp door (jonge) huisgenoten
Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.
Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:
1) Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;
2) Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien);
3) Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (opruimen, schoonmaken, stofzuigen en bed verschonen);
4) Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dat wil zeggen: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden en dagelijkse organisatie van het huishouden tot hun taken behoren.
5) Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt dat niet kan.
Niet gewend zijn of de vaardigheid missen
Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
2.2 Uitzonderingen bij bijzondere typen leefsituaties
Bij een aantal typen leefsituaties wordt anders omgegaan met het begrip 'duurzaam huishouden' waardoor er mogelijk geen/beperkt sprake zal zijn van 'gebruikelijke hulp'.
Als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde, wordt deze derde niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de hulp wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend.
Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in een huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden: de cliënt vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en worden de overige ruimten in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. In de berekening van de omvang van hulp wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend.
Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in een gebouw en vormt hiermee een leefeenheid. Met andere woorden: cliënt vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud. Een voorbeeld hiervan zijn kloostergemeenschappen waarbij sprake is van een leefeenheid, maar de taakverdeling zich niet leent voor overname. In die situaties kan een cliënt hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en voor een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw. Bibliotheken, gebedsruimten etc. vallen buiten het niveau van de sociale woningbouw en behoren daardoor tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
2.3 Uitzonderingen voor gebruikelijke hulp
In een aantal situaties waarbij sprake is van een 'duurzaam huishouden' mag worden afgeweken van het principe van 'gebruikelijke hulp':
Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is 'gebruikelijke hulp' niet van toepassing.
Overbelasting kan zich uiten in een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt veroorzaakt door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden: in exact dezelfde situatie raakt de ene huisgenoot wel overbelast, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid), draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur ingeschakeld ter beoordeling. In principe zaI in dit geval overname van huishoudelijke taken voor een korte duur zijn, te denken valt aan 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:
3) wijze van omgaan met problemen (coping);
4) motivatie voor de zorgtaak;
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
1) omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;
3) inzicht van huisgenoot in ziektebeeld van cliënt;
5) eventuele sociale problemen;
6) eventuele emotionele problemen;
7) eventuele relationele problemen.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
1) gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug;
8) verminderde weerstand, ziektegevoeligheid;
10) ademnood en gevoelens van beklemming op de borst;
12) gevoelens van beklemming in de hals;
13) spiertrekkingen in het gezicht;
14) verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen;
21) dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen;
24) geen beslissingen kunnen nemen;
Uit jurisprudentie blijkt dat in de situaties van (dreigende) overbelasting de aanvraag voor huishoudelijke hulp niet per definitie afgewezen kan worden. Binnen de Wmo 2015 moet de situatie van een mantelzorger nadrukkelijk meegewogen worden. (Dreigende) Overbelasting van een mantelzorger kan een reden zijn om de Hulp bij het Huishouden toch toe te kennen. Elementen die daarbij een rol spelen zijn:
1) Hoe zwaar is de medische problematiek van de cliënt?
2) Is er sprake van onplanbare zorg?
3) Hoeveel uren (intensiteit) mantelzorg biedt de huisgenoot en hoe verhoudt de draaglast zich tot de
4) Heeft huisgenoot mogelijk een (deel van) betaalbare baan opgezegd om (Wlz) zorg te verlenen?
In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag soepeler worden omgegaan met het principe 'gebruikelijke hulp'.
Indien een cliënt aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, na het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid gegeven de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Doorzetten van begeleiding na overlijden kan ook mogelijk zijn (via ZIN of pgb) in gevallen dat nazorg nodig is, zoals regelen van de uitvaart, leeghalen van het huis, etc. indien er niemand anders is die dit kan doen.
Indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is, heeft de inzet van algemene voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van algemene voorzieningen zoals kinderopvang en crèche is gangbaar tot en met 5 dagen per week.
Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen voor een korte periode mogelijk. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te vinden.
Als een huisgenoot een dusdanig hoge leeftijd heeft bereikt (75 jaar en ouder) kan dit leiden tot overname van de zware huishoudelijke taken die anders tot de 'gebruikelijke hulp' zouden worden gerekend. Het aanleren van nieuwe taken kan redelijkerwijs niet meer worden verwacht.
Geen rekening wordt gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het is onredelijk deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:
1) het is inherent aan het werk;
2) heeft een verplichtend karakter;
3) en is voor een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.
Jurisprudentie hierover is genuanceerder en gaat niet per definitie uit van de zeven etmalen. De CRvB noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. Hierbij dient altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht te worden.
In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat 'gebruikelijke hulp' te leveren. In de berekening van de omvang van de hulp dient deze huisgenoot niet te worden meegerekend.
een beroep op gezindheid/levensovertuiging en/of culturele achtergrond betekent niet dat iedere specifieke zienswijze van een aanvrager moet worden gehonoreerd. Het argument dat het in een cultuur niet gebruikelijk is dat de man bepaalde taken overneemt, leidt niet tot het afwijken van dit protocol.
Opmerking 1: Bovengebruikelijke hulp betekent niet dat een vergelijk wordt gemaakt tussen de zorgbehoevende persoon en een vergelijkbaar persoon zonder zorgbehoefte. Gekeken moet worden naar wat voor een bepaalde persoon, gezien alle omstandigheden, boven de voor hem gebruikelijk te achten zorg uit gaat. Concretisering en motivering zijn dan ook noodzakelijk.
Opmerking 2: In het kader van het onderzoek inzake de inzet van gebruikelijke hulp door huisgenoten is het horen/spreken van de betreffende huisgenoten niet ongebruikelijk. Huisgenoten horen hiertoe hun medewerking te verlenen, omdat een gezamenlijk plan nodig is.
3.2 Beoordelingskader bij partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Het algemeen beoordelingskader onder onderstaande punten A tot en met C is slechts richtinggevend. In alle gevallen zal een individuele afweging moeten plaatsvinden of en in hoeverre het protocol van toepassing is.
A. Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling, kortdurende situaties
Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp en ondersteuning als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (denk hierbij aan ongeveer drie maanden), met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een maatwerkvoorziening daarna niet langer is aangewezen.
Bij een aantal typen leefsituaties kan géén sprake zijn van gebruikelijke hulp en ondersteuning:
Als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde
Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in een huis en vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten.
Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in een gebouw en vormt met deze huisgenoten een duurzaam huishouden. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud.
B. Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling, langdurende situaties
Als het gaat om een langdurige situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp en ondersteuning wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:
Het door een gezinslid of huisgenoot aan derden (familie/vrienden) aanleren om te gaan met de cliënt is gebruikelijke hulp en ondersteuning.
D. Uitzonderingen (geen gebruikelijke hulp en ondersteuning aan de orde)
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenot(en) geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp en ondersteuning ten behoeve van cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hiervoor schakelt de beoordelende professional die niet SKJ/BIG geregistreerd is altijd een professional die wel SKJ/BIG geregistreerd is, of een arts in.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Dit kan bijvoorbeeld doordat een andere huisgenoot gebruikelijke begeleiding verleent. Hiervoor schakelt de beoordelende professional die niet SKJ/BIG geregistreerd is altijd een professional die wel SKJ/BIG geregistreerd is, of een arts in. In geval van overbelasting dienen zorgtaken juist weggenomen worden en dient de zorg door (andere) zorgverlener(s) uitgevoerd te worden.
3.3 Beoordelingskader bij ouders en jeugdige(n)
Als eerste wordt de benodigde hulp en ondersteuning bepaald, vervolgens wordt beoordeeld:
Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp en ondersteuning als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een maatwerkvoorziening daarna niet langer is aangewezen.
Een kind is aangewezen op een maatwerkvoorziening als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage aangegeven richtlijnen per levensfase wordt overschreden en daarmee bovengebruikelijk wordt.
Om vast te stellen op welke hulp en ondersteuning het kind redelijkerwijs is aangewezen, wordt, gelet op de omstandigheden van het betrokken kind, beoordeeld welke hulp en ondersteuning op het gebied van persoonlijke verzorging en hulpverlening uitgaat boven de hulp en ondersteuning die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft.
3.3.1 Leeftijd Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de hulp en ondersteuning die het ene kind nodig heeft namelijk meer of minder zijn dan de hulp en ondersteuning die een ander kind nodig heeft.
3.3.2 Aard van de (zorg)handelingen Gebruikelijke hulp en ondersteuning bij jeugdigen kunnen ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten, of het geven van medicijnen. Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke hulphandelingen vervangen kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.
3.3.3 Frequentie en patroon van de (zorg)handelingen (samenloop) Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp en ondersteuning aan een kind, zoals drie keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp en ondersteuning worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij jeugdigen met een lichamelijke beperking.
Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp en ondersteuning van ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van hulp van ouders aan een ouder kind.
3.3.4 Omvang van de met de (zorg)handelingen gemoeide tijd De tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan (bijvoorbeeld wassen en kleden bij spasticiteit) meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp en ondersteuning sprake is.
3.3.5 Beschermende woonomgeving en jeugdigen Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving moet afhankelijk van de levensfase van het kind als gebruikelijke hulp en ondersteuning worden aangemerkt, ook indien sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. In de tabel zijn per levensfase richtlijnen ten aanzien van de gebruikelijke hulp en ondersteuning van ouders voor jeugdigen met een normaal ontwikkelingsprofiel opgenomen.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp en ondersteuning. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. In de bijlage zijn per levensfase richtlijnen ten aanzien van de gebruikelijke hulp en ondersteuning van ouders voor jeugdigen met een normaal ontwikkelingsprofiel opgenomen. Dit zijn uitgangspunten bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp en ondersteuning. Per casus moet worden gemotiveerd waarom dit protocol van toepassing is.
Wat is gebruikelijke hulp van ouders aan jeugdigen met een normaal ontwikkelingsprofiel (ter vergelijking bij aanvragen van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet)? Deze tabel geeft slechts een richtlijn/indicatie. Maatwerk staat voorop, dus in elk geval moet een zorgvuldige individuele afweging maken over de vraag of en in hoeverre deze tabel van toepassing is in een specifieke situatie.
3. Jeugdigen van 5 tot 12 jaar
4. Jeugdigen van 12 tot 18 jaar
BIJLAGE 2: Hulp bij het Huishouden
1. Normering huishoudelijke taken
Voor de hulp bij het huishouden zijn normtijden ontwikkeld waarin voor elke huishoudelijke taak een bepaald aantal minuten staat per week. Van deze normtijden mag afgeweken worden mits dit wordt gemotiveerd.
1.1 Jurisprudentie en normtijden
Veel gemeenten hanteren in hun gemeentelijke beleid standaard normtijden waarbij rekening gehouden wordt met verschillende types huishoudens: bijvoorbeeld eenpersoonshuishoudens in een seniorenwoning of flat, eenpersoonshuishoudens in een eengezinswoning en meerpersoonshuishouden.
Uit jurisprudentie blijkt dat het gebruik van standaard normtijden niet zonder meer gehanteerd kan worden omdat altijd een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden waarbij persoonlijke kenmerken worden meegenomen.
De volgende uitgangspunten gelden bij normtijden:
Per huishoudelijke taak geldt onderstaande normtijd (per week).
Boodschappen voor het dagelijkse leven doen
Normtijd: 15 minuten per keer, maximaal 2x per dag
Normtijd voor opwarmen: 15 minuten per dag
Normtijd voor koken: 30 minuten per dag
Voorbeelden uitzonderingssituaties:
Normtijd voor eenpersoonshuishouden: 60 minuten
Normtijd voor meerpersoonshuishouden: 90 minuten
Normtijd voor eenpersoonshuishouden, maximaal 2 kamers: 90 minuten
Normtijd voor eenpersoonshuishouden, 3 of meer kamers:180 minuten
Normtijd voor meerpersoonshuishouden: 180 minuten
Normtijd voor eenpersoonshuishouden: 60 minuten
Normtijd voor meerpersoonshuishouden: 90 minuten
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
Het gaat hierbij om een ouder die ten gevolge van beperkingen tijdelijk niet in staat is de verzorging en/of opvang van gezonde kinderen uit te voeren. Denk daarbij aan de persoonlijke verzorging, begeleiding en opvoedingsactiviteiten.
Dagelijkse organisatie van het huishouden
Advies, instructie en voorlichting (gericht op het huishouden)
Normtijd 30 minuten per activiteit, maximaal 90 minuten per week. Dit komt bovenop de normtijd die geldt voor het overnemen van de activiteit
Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet-uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het
verzorgen van –overigens gezonde- kinderen valt ook onder de Hulp bij het huishouden.
Bijdrage van kinderen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, gaat de
indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal
functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:
De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
BIJLAGE 3: Uitvoering tijdelijke huishoudelijke hulp voor mantelzorgers
De criteria voor de regeling tijdelijke huishoudelijke hulp voor mantelzorgers zijn:
De volgende voorwaarden gelden voor de regeling tijdelijke huishoudelijke hulp voor mantelzorgers:
BIJLAGE 4 Werkdocument hulpmiddelenoverzicht
In aanvulling hierop, sociaal vervoer= algemene vervoersvoorziening (bijv. busje) om sociale contacten te onderhouden, zowel binnen (Wmo) als buiten de regio (Valys).
BIJLAGE 5: Protocol bekwaamheid pgb
Het is van groot belang dat de cliënt een goed beeld heeft van wat er allemaal komt kijken bij een pgb en het Buurtteam of de GGD zich een beeld vormt van de bekwaamheid van de aanvrager. Per Saldo heeft een vragenlijst ontwikkeld met vragen die een lid van het sociale team met een cliënt kan bespreken. Hiermee wordt enerzijds voor de cliënt duidelijk wat er allemaal bij het beheren van een pgb komt kijken en krijgt het lid van het sociale team een beeld van de bekwaamheid van de cliënt.
De vragen die in een gesprek aan bod kunnen komen zijn als volgt:
Wat maakt u een goede budgethouder?
b. Weet u wat rechten en plichten rondom een pgb zijn?
c. Als het voor u nieuw is, bent u bereid om u hierover verder te laten informeren?
d. Welke rol kan de gemeente daar in vervullen?
e. Vindt u het lastig of prettig om zelf een zorgverlener uit te kiezen?
f. Vraagt u makkelijk om ondersteuning als u er zelf niet uit komt?
g. Kunt u hulp inschakelen van iemand uit uw omgeving?
a) Heeft u inzicht in het soort hulp en ondersteuning dat nodig is in relatie tot uw beperking(en)?
b) Kunt u begroten, plannen en vooruitdenken?
c) Bent u in staat om een planning, een takenlijst en een functieomschrijving te maken?
d) Kunt u een profielschets voor de hulp opstellen?
e) Kunt u vooraf een plan maken en een begroting?
Weet u wie u als zorgverlener wilt hebben?
a) Heeft u inzicht in het hulpaanbod: weet u waar u de hulpverlening kunt vinden?
b) Heeft u inzicht in de wegen om hulp te vinden in het formele en in het informele circuit?
c) Kunt u selecteren op kwaliteit van de hulpverlening?
Bent u een goede werkgever of opdrachtgever?
a) Kunt u de juiste hulp selecteren, door bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek te voeren?
b) Kunt u afspraken, planning en/of werkinstructies maken?
c) Kunt u zorg dragen voor het regelen van vervanging bij ziekte en voor het maken van roosters?
d) Kunt u zorgen voor waardering van uw zorgverlener? Denk aan salaris en secundaire arbeidsvoorwaarde en in de menselijke verhoudingen - attentie, functioneringsgesprek, en dergelijke.
Bent u in staat de financiën te beheren en overige zaken te regelen?
a) Kunt u overleg voeren met instanties zoals de gemeente of het CAK?
BIJLAGE 6: Nadere criteria sociaal recreatief vervoer Wmo en Jeugdhulp
Het kunnen verplaatsen is van belang bij zelfstandige maatschappelijke participatie. Vandaar dat Nijmegen bijdraagt aan een openbaar vervoer in de regio welke in principe rolstoel- en rollatortoegankelijk is voor mensen met een fysieke beperking. De gemeente Nijmegen heeft geïnvesteerd in het toegankelijk maken van bushaltes en bussen, zodat deze voor een zo groot mogelijk publiek bereikbaar zijn. Daardoor wordt verwacht dat het grootste deel van de inwoners in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer, ook wanneer iemand rolstoelafhankelijk is. Het openbaar vervoer geldt als algemene voorziening dan ook expliciet als voorliggend op een aanspraak op vervoersvoorzieningen op grond van de Wmo 2015. Dat is ook wenselijk omdat het openbaar vervoer mensen een relatief grote vorm van verplaatsingsvrijheid biedt.
Indien gebruik maken van het reguliere openbaar vervoer door beperkingen niet mogelijk is, kan de inwoner in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening op grond van de Wmo 2015. Als eerste wordt gekeken of een inwoner beperkingen heeft bij het buitenshuis verplaatsen die opgelost kunnen worden door zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Daarnaast wordt bekeken of hij/zij met beschikbare hulp van personen uit zijn sociale netwerk en/of van vrijwilligers kan reizen. Tot slot wordt ook gekeken of hij/zij niet in zijn vervoersbehoefte kan voorzien door gebruikmaking van een in het huishouden beschikbare auto en/of voorliggende voorzieningen zoals Automaatje of de Zonnebloemauto.
Als bovenstaande opties niet mogelijk zijn kan de inwoner mogelijk in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening.
In de volgende gevallen wordt geen vervoersvoorziening verstrekt:
Dubbele of overlappende voorzieningen
In principe worden er niet meerdere vervoersvoorzieningen en/of rolstoelvoorzieningen gecombineerd verstrekt. Zo is een combinatie van scootmobiel en elektrische rolstoel niet mogelijk. Uitzondering hierop zou enkel de Avan-pas kunnen zijn: deze kan, indien de individuele vervoersbehoefte daartoe noodzaakt, worden gecombineerd met een hulpmiddel voor vervoer
Bovenregionaal vervoer (Valys)
Alle bovenregionale vervoersdoelen (meer dan 25 kilometer) vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is een vervoerssysteem voor bovenregionaal vervoer en valt buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Bepaling geschiktheid Collectief vraagafhankelijk vervoer (Wmo)
Als is onderzocht dat het openbaar vervoer en/of het netwerk geen mogelijkheden biedt om het vervoersprobleem op te lossen en het vervoer valt buiten het hierboven genoemde afwegingskader wordt allereerst gekeken of de beperkingen gecompenseerd kunnen worden met het sociaal recreatief vervoer via het collectief vraagafhankelijk vervoer (voorheen Regiotaxi).
Voor het collectief vraagafhankelijk vervoer via Avan kennen we een Wmo-vervoerspas. Met de pas kan de inwoner tegen gereduceerd tarief reizen met Avan. Aan de hand van de vervoersbehoefte wordt bepaald hoeveel kilometer de inwoner op jaarbasis tegen gereduceerd tarief gebruik kan maken van Avan. Of de vervoersbeperking gecompenseerd kan worden doormiddel van het collectief vraagafhankelijk verover kan worden onderzocht aan de hand van o.a. onderstaande vragen en kaders:
Voor het CVV (Wmo-vervoer en voorheen Regiotaxi) via Avan gelden verder de volgende kaders:
Als de reiziger aan het maximaal aantal kilometers zit, kan nog steeds gereisd worden met Avan tegen het reguliere tarief. Kijk voor een actueel overzicht van ritprijzen, vervoerregelement en tarieven op: HYPERLINK "https://www.avan-vervoer.nl/avan-wmo-ov/wat-kost-het/"www.avan-vervoer.nl/wat-kost-het
Mocht na toewijzing van de voorziening vraagafhankelijk vervoer uit de managementinformatie van Avan blijken dat de inwoner minimaal 1 jaar geen of incidenteel gebruik maakt van Avan, kan het college de voorziening stopzetten. Als de inwoner daarna alsnog gebruik wenst te maken van de voorziening dient opnieuw ‘het gesprek’ met de inwoner gevoerd te worden om de noodzaak van de voorziening vast te stellen.
Bijzondere indicaties kunnen worden toegekend indien de aanvrager al is geïndiceerd voor collectief vraagafhankelijk vervoer. Van bijzondere indicaties wordt terughoudend gebruik gemaakt en voor alle bijzondere indicaties geldt dat ze vermeld worden in de toekenningsbeschikking.
Kamer-tot-kamer en individueel vervoer
Voor de extra indicaties kamer-tot-kamer vervoer en individueel vervoer kan men in aanmerking komen mits sprake is van een medische verklaring afgegeven door een medisch specialist waarin is geformuleerd waarom de indicatie noodzakelijk is.
Collectief aanvullend vervoer per rolstoelbus
Indien een inwoner een rolstoel moet meenemen die niet opvouwbaar is, dan wel gezeten in de rolstoel vervoerd moet worden, kan een indicatie rolstoelbus aangevinkt worden. De rolstoel moet voldoen aan de daarvoor gestelde eisen van zittend rolstoel vervoer.
Collectief aanvullend vervoer per personenauto
Indien het vervoer per taxibus om medische redenen niet mogelijk is, kan als oplossing voor het vervoersprobleem gekozen worden voor vervoer per personenauto.
Bij vervoer met Avan bestaat de mogelijkheid van de voorinzitgarantie. Dit is een bijzonder indicatie waarbij de inwoner te allen tijde voorin (naast de bestuurder) kan zitten tijdens de rit. Deze voorinzitgarantie kan bijvoorbeeld ingezet worden als er problemen zijn met de beschikbare beenruimte achterin.
Indien het tijdens de rit (medisch) noodzakelijk is dat een begeleider aanwezig is, kan een indicatie medisch begeleider worden afgegeven. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het uitvoeren van medisch noodzakelijke handelingen tijdens de rit of om zeer ernstig gedragsmatige redenen. Voor de begeleider wordt geen ritbijdrage gevraagd. Voor deze extra indicatie kan men in aanmerking komen mits er sprake is van een medische verklaring afgegeven door een medisch specialist waarin is geformuleerd waarom de indicatie noodzakelijk is.
Mensen die voor het ‘vervoer van alledag’ (bijvoorbeeld familiebezoek) als gevolg van hun beperking geen gebruik kunnen maken van de het openbaar vervoer of het collectief aanvullend vervoer, komen in aanmerking voor een individuele vervoersvoorziening (maatwerkvoorziening) in de vorm van een pgb voor het gebruik van de eigen auto, een (reguliere) taxi of rolstoeltaxi. De vergoeding hiervoor bedraagt maximaal: € 540,- per jaar. Dit compenseert de belanghebbende over een afstand van 2000 kilometer (€ 0,27 per kilometer), wat de maximale grens uit de jurisprudentie is. Deze vergoeding wordt eenmaal per jaar uitgekeerd. In individuele gevallen kan besloten worden het recht voor een kortere periode vast te stellen en het budget naar rato voor de kortere periode uit te keren. Met het bedrag wordt iemand geacht deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Daarmee is sprake van een aanvaardbare mate van maatschappelijke participatie.
Hierbij dient te worden meegewogen dat iemand met de vervoersvoorziening in de directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten kan onderhouden en deel kan nemen aan het leven van alledag, aan de hand van de volgende criteria:
Zaken die bij de beoordeling extra aandacht vragen zijn:
De gezinssituatie: indien sprake is van een gezinssituatie waarbij een ouder of een kind met beperkingen een indicatie heeft voor collectief vervoer maar de rest van het gezin met de eigen auto reist. Als dit gescheiden reizen niet wenselijk is en tot grote praktische problemen leidt, kan er in deze situatie aanleiding zijn voor een maatwerkoplossing.
a. echtparen of alleenstaande ouders met kinderen tot en met 12 jaar of
b. een kind met beperkingen dat nog geen 12 jaar is op het moment van de aanvraag, en:
Reis- en wachttijden en de voorkeur voor een andere vervoersvoorziening (eigen auto) vormen op zich geen contra-indicatie voor het collectief vervoer.
Voor de beoordeling of er medische beperkingen aanwezig zijn die gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer (voorheen Regiotaxi) verhinderen kan medisch advies worden opgevraagd.
Afwijkende hoogtes van het budget
1. Wanneer echtgenoten beiden op grond van beperkingen vanwege ziekte of gebrek een individuele vervoersvoorziening behoeven, kan als de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Vallen de behoeften niet samen of slechts ten dele, wordt niet meer dan 1,5 maal het normbedrag van € 540,- verstrekt. Heeft één van hen tevens een vervoermiddel voor de korte afstand, wordt 60% in plaats van 75% van het normbedrag verstrekt, dus 75% + 60% = 135% van het normbedrag.
2. Voor jongeren gelden de volgende percentages:
3. Wanneer de aanvrager tevens een voorziening heeft voor de korte afstand, wordt 60% van het normbedrag verstrekt.
4. Bewoners van een Wlz-instelling met een zelfstandige vervoersbehoefte ontvangen in de regel 60% van het normbedrag als forfaitaire vergoeding. Indien het merendeel van de contacten buiten de Wlz-instelling ligt, kan een hogere vergoeding tot 100% van het normbedrag worden verstrekt. Deze hogere vervoersbehoefte moet worden aangetoond. De vervoersbehoefte is mede afhankelijk van het soort Wlz-instelling en de mate van zelfstandig wonen.
Uitzondering zijn bewoners uit de gezinsvervangende tehuizen en regionale instellingen voor beschermd wonen: zij ontvangen 100% van het normbedrag.
Cliënten kunnen alleen in aanmerking komen voor het aanpassen van de eigen auto als zij geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer en verstrekking van een individuele vervoersvoorziening niet adequaat is of niet de goedkoopst adequate oplossing vormt. Aanpassingen die voor vergoeding in aanmerking komen dienen medisch en ergonomisch noodzakelijk te zijn bijvoorbeeld:
De dagwaarde van de autoaanpassingen zal dan worden vergoed. Op het moment dat de auto ouder is dan 7 jaar, wordt er geen vergoeding verstrekt voor de autoaanpassing.
Een autoaanpassing komt slechts eens in de zeven jaar voor vergoeding in aanmerking. Hierop is een uitzondering mogelijk wanneer het een progressieve handicap betreft waardoor vaker aanpassen noodzakelijk is, of wanneer het een opgroeiend kind betreft.
BIJLAGE 7: Toetsingskader Vervoer naar dagbesteding, dagbehandeling en verblijf Jeugdhulp en Wmo
Dit toetsingskader heeft betrekking op:
1. We verstrekken de goedkoopst adequate voorziening
Dit betekent dat wanneer er een maatwerkvoorziening of individuele voorziening voor vervoer wordt ingezet we uitgaan van de dichtstbijzijnde adequate (jeugdhulp)voorziening. Wanneer een cliënt kiest voor een aanbieder verder weg dan de dichtstbijzijnde aanbieder met een kwalitatief goed/voldoende aanbod, kan dit consequenties hebben voor het te verstrekken vervoer.
2. We verstrekken geen vervoersvoorziening wanneer:
a) er een andere regeling is op grond waarvan een cliënt gebruik kan maken van vervoer;
b) er een eigen oplossing is voor vervoer of een oplossing vanuit het eigen netwerk, met vrijwilligers of maatjes.
Eigen oplossing: Bij het bepalen van de mate van zelf organiseren van het vervoer geldt de eis van redelijkheid en billijkheid, daarbij wordt gekeken naar de financiële situatie (eventuele bijstandsuitkering of Wajong). Bij jongeren wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van voorliggende voorzieningen die jongeren in staat stellen om zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen.
c) het vervoer valt onder de gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijk is.
Het betreft hier hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. In geval van jeugdhulp is dit ook gerelateerd aan de leeftijd van het kind. Onder gebruikelijke hulp valt in ieder geval het halen en brengen van en naar jeugdhulp binnen een straal van 6 kilometer voor kinderen onder de 12 jaar.
d) het vervoer niet langdurig noodzakelijk is of het vervoer slechts een geringe intensiteit heeft (beperkt aantal keren per maand).
Hieronder vallen de meeste vormen van ambulante behandeling of begeleiding, en vervoer van en naar kortdurend verblijf (logeerfunctie).
Een uitzondering op de beleidsregels kan gemaakt worden wanneer het volgen van de beleidsregels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). Hierbij kan gedacht worden aan:
a) Ernstige ontwrichting van het gezinsleven door het halen en brengen van een kind naar jeugdhulp;
b) Ernstig overbelaste mantelzorgers;
c) Bij jeugdhulp in het gedwongen kader;
d) Situaties onbillijk van aard.
Er kan een vangnet worden toegepast waarbij cliënten wel zelf vervoer kunnen regelen, maar waarbij de financiële draagkracht onvoldoende is:
• Taxi-vergoeding: vergoeding van kosten van een taxirit.
• Vergoeding OV: vergoeding van de kosten op basis van 2e klas van de snelste route van woonadres naar locatie van (jeugd)hulp.
Bijlage 8 Nadere criteria onderscheid tussen reguliere en specialistische begeleiding
Sinds 2017 hebben 2 bouwstenen voor begeleiding: reguliere en specialistische begeleiding zonder onderscheid tussen waakvlam-, kortdurende, middellange of langdurige begeleiding.
Onderstaand schema geeft inzicht wanneer welke soort begeleiding nodig is bij een cliënt vanuit de doelgroep GGZ- en NAH-cliënten, al dan niet in combinatie met een verstandelijke beperking (specialistische begeleiding is niet bedoeld voor mensen met alleen een verstandelijke, lichamelijke/somatische of geriatrische beperking). Om te bepalen of specialistische begeleiding aan de orde is moet aan alle criteria uit de kolom Specialistische begeleiding zijn voldaan.
In het algemeen is begeleiding (regulier en specialistisch) gericht op ondersteuning in de dagelijkse redzaamheid op alle leefgebieden voor zover nodig: zelfstandig wonen, werk, participatie, sociale contacten, financiën, gezondheid, etc.. Het kan bijvoorbeeld gaan om sociaal-emotionele begeleiding, aanleren en oefenen van (sociale en/of praktische) vaardigheden in het dagelijks leven, het aanbrengen van dagstructuur of activering. Er moet altijd een begeleidingsplan zijn met concrete doelen en daaraan gekoppelde activiteiten/acties die periodiek geëvalueerd worden. Uit het begeleidingsplan moet bij specialistische begeleiding tevens blijken dat de genoemde criteria vertaald zijn in doelen en methodische interventies.
In de praktijk zien we casuïstiek waarbij een deel van de begeleiding door een specialistische begeleider wordt gedelegeerd naar de reguliere begeleider. Er zal dan op dit moment gewerkt worden met ‘het stapelen van bouwstenen’: een combinatiebeschikking van bijvoorbeeld de bouwsteen specialistische waakvlambegeleiding (voor toezicht en coördinatie) en begeleiding regulier voor het stabiliseren en toepassen van vaardigheden in de dagelijkse praktijk. De specialistische begeleider raakt hiermee niet uit beeld en kan bij vragen of evaluaties betrokken blijven in de casus. Hierbij zal rekening worden gehouden met de continuïteit van de hulpverlening (zoveel mogelijk dezelfde professionals) maar ook met doelmatige inzet van middelen.