Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende vaststelling van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 |
Citeertitel | Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Subsidie |
Geen
Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023, Hoofdstuk 33
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-05-2024 | Art 27.1.1, 27.1.2, 27.1.3, 27.1.6, 27.2.3, 27.2.4, 27.2.5, Par. 27.3 en toelichting | 14-05-2024 | 416399 | ||
16-05-2024 | 18-05-2024 | Hoofdstuk 34 en 35 | 14-05-2024 | 433161 | |
14-05-2024 | 16-05-2024 | Hoofdstuk 29 en toelichting | 07-05-2024 | 414482 | |
01-05-2024 | 14-05-2024 | Hoofdstuk 33 en 34 | 09-04-2024 | 381491 | |
26-04-2024 | 01-04-2024 | Art. 22.1, 22.2, 22.3, 22.8, 22.10 en toelichting | 16-04-2024 | 422336 | |
24-04-2024 | 26-04-2024 | Hoofdstuk 17, 17A en 17B en toelichtingen | 16-04-2024 | 406080 | |
19-04-2024 | 24-04-2024 | Art. 24.1, 24.2, 24.3, 24.5, 24.7, 24.8, 24.9 en toelichting | 16-04-2024 | 416496 | |
29-03-2024 | 19-04-2024 | Art. 26.1, 26.3, 26.7, 26.9 en toelichting Hoofdstuk 26 | 26-03-2024 | 417783 | |
22-03-2024 | 29-03-2024 | Art. 23.1, 23.5, 23.6, 23.7, 23.8, 23.11 en 23.12 | 19-03-2024 | 410985 | |
19-02-2024 | 05-02-2024 | Art. 20.1, 20.3, 20.4, 20.8, 20.9 en toelichting | 06-02-2024 | 379273 | |
05-02-2024 | 22-03-2024 | Supplement Hoofdstuk 7, art. 1.6, 1.7, 1.9,1.10, 1.11, 1.13, 2.6, 2.9, 2.10 en de bijlage 1 | 27-02-2024 | 405079 | |
02-02-2024 | 19-02-2024 | Art. 31.2, 31.3, 31.4, 31.6 en 31.7 | 30-01-2024 | 399873 | |
22-12-2023 | 02-02-2024 | Art. 32.1 en 32.12 | 19-12-2023 | 386136 | |
01-12-2023 | 22-12-2023 | Hoofdstuk 5 + toelichting | 28-11-2023 | 378183 | |
20-11-2023 | 01-12-2023 | Hoofdstuk 9 | 14-11-2023 | 351288 | |
13-11-2023 | 20-11-2023 | Art. 12.6 | 07-11-2023 | 364897 | |
10-11-2023 | 13-11-2023 | Art. 16.8 | 07-11-2023 | 364587 | |
06-10-2023 | 10-11-2023 | Art. 17.1.1 en 17.3.2 | 03-10-2023 | 366798 | |
29-09-2023 | 06-10-2023 | Hoiofdstuk 32 en 33 | 26-09-2023 | 346408 | |
21-07-2023 | 29-09-2023 | Hoofdstuk 31 en 32 | 18-07-2023 | 339143 | |
21-06-2023 | 21-07-2023 | Art. 22.3, 22.5, 22.7, 22.8, 22.10 en toelichting op hoofdstuk 22 | 13-06-2023 | 336239 | |
16-06-2023 | 21-06-2023 | Art. 26.1, 26.3, 26.7, 26.9, 26.10 en toelichting | 13-06-2023 | 335615 | |
12-05-2023 | 16-06-2023 | Hoofdstuk 19 | 09-05-2023 | 280280 | |
14-04-2023 | 12-05-2023 | Hoofdstuk 30 en 31 | 11-04-2023 | 273341 | |
30-03-2023 | 14-04-2023 | Hoofdstuk 29 en 30 | 28-03-2023 | 265653 | |
24-03-2023 | 30-03-2023 | Art. 27.1.1, 27.1.6, 27.2.5, 27.3.2, 27.3.3 en 27.3.6 | 21-03-2023 | 268622 | |
10-03-2023 | 24-03-2023 | Supplement Hoofdstuk 7, art. 1.6, 1.7, 1.8, 1.9, 1.11, 1.13, 1.14, 1.17, 2.1, 2.6, 2.7, 2.9, 2.14, 2.15 en bijlage 2 | 28-02-2023 | 273639 | |
07-03-2023 | 10-03-2023 | Hoofdstuk 7 | 28-02-2023 | 273639 | |
03-03-2023 | 07-03-2023 | Art. 13.4, 13.9 en 13.10 | 28-02-2023 | 276345 | |
24-02-2023 | 03-03-2023 | Art. 8.3 | 14-02-2023 | 266776 | |
21-02-2023 | 24-02-2023 | Hoofdstuk 5, art 5.1.1, 5.2.3, 5.3.1, 5.5.2, 5.6.2 en toelichting | 14-02-2023 | 260868 | |
17-02-2023 | 21-02-2023 | Hoofdstuk 25 | 14-02-2023 | 277169 | |
01-01-2023 | 17-02-2023 | Nieuwe regeling | 20-12-2022 | 230408 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Personeelskosten zijn subsidiabel:
tegen een uurtarief dat overeenkomt met ten hoogste 1,2 procent van het betreffende bruto maandsalaris, in welk uurtarief worden geacht te zijn verwerkt: vakantiegeld, bijzondere uitkeringen, werkgeverslasten, feestdagen, verlof, improductieve uren, opslagen en overige directe of indirecte personeelskosten, in geval van een deeltijd dienstverband om te rekenen naar een maandsalaris bij een voltijds dienstverband; en
Kosten van derden zijn subsidiabel indien deze aantoonbaar aan een derde verschuldigd zijn, rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, doelmatig zijn, betrekking hebben op activiteiten die binnen de subsidieperiode uitgevoerd zijn en voor zover het uurtarief niet meer bedraagt dan de geldende norm, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering topinkomens gedeeld door 1.600.
§ 1.5 De beslissing op de aanvraag voor de subsidie
Gedeputeerde staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor de subsidie de met de instelling in het verleden opgedane ervaringen met betrekking tot de naleving van de subsidieverplichtingen.
Indien voor dezelfde activiteit een hogere subsidie is verstrekt dan de subsidie van de provincie Zeeland door een andere dan de in het eerste lid genoemde overheid kunnen gedeputeerde staten besluiten om aan te sluiten bij de voorwaarden, verplichtingen en de wijze van bevoorschotting en vaststelling van de andere subsidieverstrekker.
Indien een subsidie wordt verstrekt aan een overheidsinstelling in het kader van een specifieke uitkering waarop de beginselen van Single information, Single audit van de artikelen 17a en 17b van de Financiële verhoudingswet van toepassing zijn, dan zijn verplichtingen en voorwaarden betreffende de subsidieverstrekking zoals bepaald in de artikelen 17a en 17b van de Financiële verhoudingswet van toepassing.
De instelling stelt gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk in kennis zodra aannemelijk is dat:
Bij de subsidieverlening kunnen gedeputeerde staten de instelling ook andere verplichtingen tot verwezenlijking van het doel van de subsidie opleggen dan die bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht.
Als een subsidie is aangemerkt als toelaatbare staatssteun, voldoet de instelling aan de daaraan door de Europese Unie gestelde verplichtingen.
Op het verstrekken van subsidie tot en met € 10.000 zijn de regels van arrangement 1 van toepassing zoals opgenomen in deze paragraaf.
Het verstrekken van een subsidie waarop arrangement 1 van toepassing is, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak.
Bij een subsidie waarop arrangement 1 van toepassing is, verlenen gedeputeerde staten een voorschot van honderd procent van de maximale subsidie.
De aanvraag tot vaststelling bevat het prestatiebewijs over de gerealiseerde prestatieafspraken en de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden.
Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.
De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaar alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidievaststelling.
Op het verstrekken van subsidie hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 zijn de regels van arrangement 2 van toepassing zoals opgenomen in deze paragraaf.
Het verstrekken van een subsidie waarop arrangement 2 van toepassing is, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak.
De aanvraag tot vaststelling bevat het prestatiebewijs over de gerealiseerde prestatieafspraken en de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden.
Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.
De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaar alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidievaststelling.
Op het verstrekken van subsidie hoger dan € 50.000 zijn de regels van arrangement 3 van toepassing zoals opgenomen in deze paragraaf.
Het verstrekken van een subsidie waarop arrangement 3 van toepassing is, vindt plaats op basis van een vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak en een percentage van de door gedeputeerde staten subsidiabel geachte kosten.
Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen uit economisch-rationele overwegingen afzien van de vereiste controleverklaring van de accountant en bepalen dat de vaststelling kan geschieden aan de hand van een beoordelingsverklaring dan wel bewijsstukken zoals kopieën van facturen en betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten.
Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.
De accountant voert zijn controle uit mede overeenkomstig het in Bijlage A bij dit besluit opgenomen controleprotocol.
De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaren of accountant inzage te verlenen in de administratie en alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidievaststelling.
Indien na vaststelling van de subsidie blijkt dat de in artikel 1.6.3 genoemde activa zijn vervreemd en aldus de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de op basis van genoemd artikel aan de subsidie verbonden verplichting, kunnen gedeputeerde staten de beschikking tot subsidievaststelling ten nadele van de ontvanger wijzigen of intrekken.
Hoofdstuk 2 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van integrale kosten subsidie
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.9.1 zijn op het verstrekken van een integrale kosten subsidie de regels van arrangement 3 van toepassing zoals opgenomen in de paragrafen 2.7 tot en met 2.10. Paragrafen 1.7 (arrangement 1) en 1.8 (arrangement 2) zijn niet van toepassing op een integrale kosten subsidie.
Hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor restauratie rijksmonumenten
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
deskundig restauratiebedrijf: een bedrijf dat de restauratiewerkzaamheden uitvoert volgens de in de beroepsgroep geldende kwaliteitsrichtlijnen en normen, voor zover deze zijn vastgesteld door het College van Deskundigen Restauratiekwaliteit van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg;
rijksmonument: monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet of een zelfstandig onderdeel daarvan, en dat zich fysiek in de provincie Zeeland bevindt dan wel in het rijksmonumentenregister is gekoppeld aan een zich fysiek in de provincie Zeeland bevindend rijksmonument;
In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt subsidie niet verstrekt indien:
de te verstrekken subsidie € 50.000 of minder bedraagt in het geval het een restauratie betreft van een rijksmonument dat in het rijksmonumentenregister is opgenomen onder de hoofdcategorie ‘Religieuze gebouwen’ èn de subcategorie ‘Kerk en kerkonderdeel’, dan wel in de hoofdcategorie ‘Boerderijen, molens en bedrijven’;
§ 5.5 De aanvraag voor de subsidie
Een subsidie voor restauratie rijksmonumenten kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.
§ 5.6 Subsidieplafond en wegingsfactoren
Gedeputeerde staten stellen voor de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 5.5.1, een subsidieplafond vast.
Indien de subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen door middel van het toekennen van punten op basis van de volgende criteria:
§ 5.7 De beslissing op de aanvraag voor de subsidie
Indien de omgevingsvergunning, bedoeld in de Omgevingswet, op het moment van de aanvraag voor subsidie nog niet onherroepelijk is, verstrekken gedeputeerde staten de subsidie onder de opschortende voorwaarde dat de omgevingsvergunning zal worden verleend door de daartoe bevoegde instantie en onherroepelijk is binnen een jaar na bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening.
Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland
Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de Provinciale Impuls Wonen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
ongewenste particuliere woning: een verouderde, voor 1980 gebouwde, particuliere woning met een meest recente WOZ-waarde of een maximaal twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag door een beëdigd taxateur bepaalde taxatiewaarde (inclusief bijbehorende grond) gelijk aan of lager dan € 250.000;
levensloopbestendige woning: een woning die geschikt is of eenvoudig geschikt is te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Vereiste daarbij is dat de woning zonder trappen van buitenaf bereikbaar en rolstoeltoegankelijk is, waarbij de zogenaamde 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden;
De artikelen 1.3.1 en 1.3.2 zijn niet van toepassing op een subsidie in het kader van dit hoofdstuk.
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag, waarbij een lager aangevraagd subsidiebedrag voorgaat op een hoger aangevraagd subsidiebedrag.
Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor een kernsportevenement
De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Subsidie Kernsportevenementen.
Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, een subsidieplafond vast.
Indien de subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt het subsidieplafond evenredig over deze aanvragen verdeeld, in die zin dat alle voor deze aanvragen op basis van artikel 9.3 maximaal te verstrekken subsidiebedragen met eenzelfde percentage worden verlaagd.
Hoofdstuk 10 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor kavelaanvaardingswerken
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU, L 352 van 24 december 2013;
wordt verleend in de vorm van de-minimissteun en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 en bedraagt per onderneming, tezamen met eventueel andere verleende de-minimissteun, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen maximaal € 20.000 over een periode van drie belastingjaren.
Hoofdstuk 11 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het nalaten van verjaging van beschermde inheemse ganzen in ganzenrustgebieden
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU, L 352 van 24 december 2013;
grondgebruiker: degene die op titel van eigendom, (erf)pacht dan wel een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst gerechtigd is de als ganzenrustgebied aangewezen gewaspercelen in gebruik te hebben en die onderneming is actief in de primaire productie van landbouwproducten;
Subsidie kan worden verleend voor het nalaten van verjaging van beschermde inheemse ganzen in ganzenrustgebieden gedurende de periode van 1 november tot 1 april.
Subsidie wordt slechts verleend aan de grondgebruikers van als ganzenrustgebied begrensde gewaspercelen, voor zover deze gebruikers voor de desbetreffende percelen op grond van de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van het Faunafonds in de door beschermde inheemse ganzen aangerichte schade aan de landbouw in de periode van 1 november tot 1 april.
De aanvraag voor subsidie wordt ingediend binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit van het Faunafonds op grond van de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade omtrent de hoogte van de uit te betalen tegemoetkoming in de door beschermde inheemse ganzen veroorzaakte schade in de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.
In afwijking van de artikelen 1.8.1 en 1.8.9 wordt op een subsidie hoger dan € 10.000 en tot en met € 15.000 arrangement 1 toegepast.
Hoofdstuk 12 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van openbaar vervoer per buurtbus
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
buurtbus: een door de concessiehouder beschikbaar gesteld motorrijtuig, ingericht voor het vervoer van ten hoogste 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, dat wordt ingezet door de concessiehouder voor exploitatie van een lijn, uitgevoerd door in een buurtbusvereniging georganiseerde onbezoldigde chauffeurs;
In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor een subsidie voor de oprichting van een buurtbusvereniging ten minste:
In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor een subsidie voor een buurtbusproject ten minste:
Hoofdstuk 13 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor opruiming van drugsafval provincie Zeeland 2021-2024
Artikel 13.3 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op herstel van bodem en oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:
Artikel 13.5 Subsidievereisten
De hoogte van de subsidie bedraagt:
indien de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon, privaatrechtelijke rechtspersoon of Staatsbosbeheer, dan wel de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft: 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000;
indien de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 13.2, eerste lid, onder a: 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 25.000, en 100% van de bovenliggende subsidiabele kosten tot een maximum van € 175.000.
Indien de aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, in 2021 of 2022 een subsidie heeft ontvangen op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling terwijl de subsidiabele kosten voor het project meer bedroegen dan € 24.999, wordt de maximaal te verstrekken subsidie van € 200.000 verminderd met de eerder verstrekte subsidie.
Hoofdstuk 14 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen (Fonds Impuls Bedrijventerreinen)
Hoofdstuk 16 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor versterking van kennis- en innovatienetwerken
Subsidie kan worden verleend voor de versterking van het organiserend vermogen van een bestaand kennis- en innovatienetwerk:
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt aan een kennis- en innovatienetwerk dan wel aan één van de deelnemende partijen binnen het netwerk.
In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor de subsidie:
een beschrijving op welke wijze bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en overheidsinstellingen betrokken zijn bij het netwerk en op welke op welke wijze en hoeveel overige bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en overheidsinstellingen het netwerk gaat betrekken bij de uitvoering van projecten en andere activiteiten.
Hoofdstuk 17 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling
Paragraaf 17.1 Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
demonstratieproject: een project dat kwalificeert als experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten, daaronder begrepen digitale producten, processen of diensten, ongeacht domein, technologie, bedrijfstak of sector (met inbegrip van, doch niet beperkt tot digitale bedrijfstakken en technologieën, zoals supercomputers, kwantumtechnologie, blockchaintechnologie, artificiële intelligentie, cyberbeveiliging, big data en cloudtechnologie). Dit kan bijvoorbeeld ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, planning en documentering van nieuwe producten, procedés of diensten.
Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatieomvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.
Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
haalbaarheidsonderzoek: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en zwakke punten van een project, de kansen en risico’s in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
de deelnemende partijen aan het consortium vormen in het kader van de subsidiabele activiteit een evenwichtig samenwerkingsverband, zowel wat betreft de verdeling van de kosten als wat betreft de inbreng in de activiteit. Geen van de deelnemende partijen neemt meer dan 70% van de kosten voor haar rekening;
de licenties voor onderzoeksresultaten die voortvloeien uit de subsidiabele activiteit die door intellectuele eigendomsrechten worden beschermd, worden tijdig tegen marktprijs en op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis beschikbaar gesteld voor gebruik door geïnteresseerde partijen in de Europese Economische Ruimte.
Paragraaf 17.2 Haalbaarheidsonderzoeken
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek ter voorbereiding van de ontwikkeling van:
De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling - haalbaarheidsonderzoek’.
Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:
Paragraaf 17.3 Demonstratieprojecten
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een demonstratieproject gericht op de ontwikkeling van:
Voor zover sprake is van staatssteun, wordt subsidie slechts verstrekt indien:
één van de volgende voorwaarden is vervuld:
het project behelst daadwerkelijke samenwerking:
tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onder 83, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij deze organisaties ten minste 10% van de subsidiabele kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren;
Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.3, zijn de subsidiabele kosten:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als subsidiabele kosten beschouwd;
kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als subsidiabele kosten beschouwd. Wat gronden betreft, zijn de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten subsidiabel;
De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling – demonstratieproject’.
Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:
Hoofdstuk 17A Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling: Human Capital Agenda
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
consortium: een samenwerkingsverband van ten minste drie partijen, waaronder ten minste één onderneming en één kennispartner, dat als doel heeft om op basis van een gezamenlijke agenda systeemversterkende projecten te realiseren die een bijdrage leveren aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiepositie;
Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj);
sociale innovatie: het streven naar een originele oplossing met een meetbare of waarneembare sociale impact op een hardnekkig maatschappelijk probleem. De innovatie kan gelegen zijn in de ontwikkeling van een nieuwe organisatorische vorm (samenwerkingsverbanden, relaties) en/of de ontwikkeling van een nieuw product, een nieuwe dienst of een nieuwe methode.
De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling Human Capital Agenda’.
Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:
Gedeputeerde staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 17A.2 voor advies over artikel 17A.4, eerste lid, onder g, en artikel 17A.8, voor aan de Deskundigencommissie.
Aanvragers van subsidie lichten op verzoek van de Deskundigencommissie hun subsidieaanvraag mondeling toe.
Hoofdstuk 18 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van de verbetering van de toegankelijkheid van bestaande halteplaatsen in Zeeland
Hoofdstuk 19 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
particuliere woning: een pand in eigendom van een particulier, met een individueel adres en eigen nutsaansluiting, bedoeld en geschikt om in te wonen, waarop de planologische bestemming Wonen rust, waaronder tevens begrepen een bijgebouw gelegen op hetzelfde perceel en niet zijnde een appartementencomplex;
Subsidie kan worden verleend voor het aanleggen van een standaard groen dak, een biodivers groen dak of een daktuin op een particuliere woning, een bedrijfspand of een appartementencomplex gelegen in de provincie Zeeland.
Om voor subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak in aanmerking te komen, gelden de volgende vereisten:
Een subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag, waarbij een lager aangevraagd subsidiebedrag voorgaat op een hoger aangevraagd subsidiebedrag.
Hoofdstuk 20 Bijzondere bepalingen voor het verstrekken van cofinanciering voor het EFRO Programma Zuid-Nederland 2021-2027
Artikel 20.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj);
EFRO programma Zuid-Nederland 2021-2027: gezamenlijk programma als bedoeld in artikel 22 van verordening 2021/1060 van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, goedgekeurd door de Europese Commissie op 29 juni 2022, voor activiteiten die in Zuid-Nederland financiering kunnen ontvangen uit het EFRO;
Subsidie kan worden aangevraagd door de penvoerder die namens een samenwerkingsverband subsidie heeft aangevraagd op grond van de Subsidieregeling OPZuid.
Gedeputeerde Staten stellen per tenderperiode als bedoeld in artikel 20.6, tweede lid, een subsidieplafond vast in een openstellingsbesluit.
Onverminderd de voorgaande leden, wordt, indien sprake is van staatssteun:
en geen van de vrijstellingen uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidies verstrekt dat voor het totale bedrag aan overheidsbijdragen over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun niet wordt overschreden.
Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het daarvoor vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt, in geval door de Beheerautoriteit op grond van artikel 3.8 van de Subsidieregeling OPZuid een rangschikking is gemaakt, subsidie verleend op grond van de volgorde van die rangschikking.
Artikel 20.10 Beslissing op de subsidieaanvraag
De beslistermijn van artikel 4.2.4 van de REES 2021 is van toepassing.
Hoofdstuk 21 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het uitvoeren van duurzaamheidsscans voor bedrijven en bedrijventerreinen
Hoofdstuk 22 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Hergebruik Leegstaande Panden voor Wonen
Artikel 22.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
beeldverstorend verpauperd gebouw: een leegstaand gebouw dat door een combinatie van het ontbreken van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld;
Artikel 22.3 Doelgroep en weigeringsgronden
Subsidie wordt voorts niet verstrekt indien:
het te transformeren of te slopen gebouw een woonbestemming heeft, tenzij deze woonbestemming korter dan een jaar voor de beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 22.7, eerste lid, van kracht is geworden met als doel om de transformatie van het gebouw mogelijk te maken.
Artikel 22.6 Niet-subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:
Artikel 22.9 Extern deskundige
Voor het vooroverleg en de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.
Artikel 22.10 Verdeelprocedure
Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de onderstaande criteria:
Hoofdstuk 23 Bijzondere bepalingen Samen in zee: versterking cultuur in Zeeland
Gedeputeerde staten stellen een subsidieplafond vast, ten laste waarvan aanvragen kunnen worden ingediend gedurende een openstellingsperiode als bedoeld in artikel 23.9, eerste lid.
Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.
Artikel 23.11 Beoordelingscriteria
Hoofdstuk 24 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie bij planvorming ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen– planvorming)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Subsidie kan worden verstrekt voor de planvorming van collectieve maatregelen ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen die zich richt op het opzetten en uitvoeren van een gebiedsproces, het inventariseren van kansen en knelpunten (w.o. duurzaamheidsscan), het onderzoeken van de haalbaarheid of het uitwerken van ruimtelijke plannen.
In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder b, c en d, wordt subsidie niet verstrekt indien:
de activiteit plaatsvindt op een bedrijventerrein bestemd voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, waterwinning, afvalstort, nutsvoorzieningen, horeca- en recreatiebedrijven, agrarische bedrijven, de vestiging van nieuwe economische dragers als bedoeld in bijlage III van de Omgevingsverordening Zeeland, de mogelijkheden voor niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied, niet zijnde een bedrijf gericht op de industriële verwerking van producten als bedoeld in bijlage III van de Omgevingsverordening Zeeland, energieopwekking als bedoeld in artikel 5.1, negende en tiende lid, van de Omgevingsverordening Zeeland alsmede overige krachtens de Omgevingsverordening Zeeland toegelaten bedrijvigheid, overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en solitaire bedrijvigheid binnen bestaand stedelijk gebied;
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000 per aanvraag.
Onverminderd artikel 1.3.1 en artikel 1.3.3 en in afwijking van artikel 1.3.2 zijn uitsluitend subsidiabel de kosten van derden gemoeid met de inhuur van of uitbesteding aan een externe organisatie.
Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.
Hoofdstuk 25 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de flexibele inzet voor versnelling van de Zeeuwse woningbouwopgave
Artikel 25.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
kwetsbare doelgroepen: dak- en thuislozen en spoedzoekers. Spoedzoekers zijn mensen die met haast een woning nodig hebben, maar niet in aanmerking komen voor een urgentiestatus, omdat er geen sprake is van een levensbedreigende situatie of acuut probleem (bijvoorbeeld mensen die door een scheiding hun huis verliezen of statushouders);
levensloopbestendige woningen: woningen die geschikt zijn of eenvoudig geschikt zijn te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Vereiste daarbij is dat de woning zonder trappen van buitenaf bereikbaar en rolstoeltoegankelijk is, waarbij de zogenoemde 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden;
Artikel 25.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise ter bevordering van de snelheid in de voorfase van woningbouwactiviteiten, ten behoeve van:
Subsidie wordt slechts verstrekt aan een gemeente in de provincie Zeeland.
Artikel 25.5 Weigeringsgronden
Artikel 25.7 Subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.1 en artikel 1.3.3 en in afwijking van artikel 1.3.2 zijn uitsluitend subsidiabel de kosten van derden gemoeid met de inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise en voor zover zij zien op de periode tot uiterlijk 31 december 2023.
Artikel 25.8 Openstelling, subsidieplafond en verdeelmethode
Artikel 25.9 Nadere eisen aan de aanvraag
Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:
Artikel 25.11 SiSa-verantwoording
Voor de verantwoording van de subsidie is artikel 1.5.4 van toepassing.
Hoofdstuk 26 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de Gebiedsgerichte Aanpak Wonen (GAW)
Artikel 26.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
geclusterde woningen: woningen die voldoen aan de uitgangspunten van nultredenwoningen en daarnaast zijn ingericht op het bevorderen van sociaal contact en gemeenschapsgevoel, waardoor eenzaamheid wordt tegengegaan. Er moet een ontmoetingsruimte inpandig aanwezig zijn en de woonvorm wordt voor minimaal 50% bewoond door 55-plussers of aandachtsgroepen;
kwetsbaar overschot: woningen die naar verwachting op de korte of middellange termijn leeg komen te staan, omdat ze slecht scoren op een combinatie van woningkenmerken (energieprestatie, levensloopgeschiktheid, waardeontwikkeling, uitstraling) en buurtkenmerken (voorzieningenniveau, openbare ruimte, veiligheid, sociaaleconomische standaard);
transformatie: activiteit waarbij door woningtoevoeging in gebouwen of op (bebouwde) gronden (nieuwbouw en functiewijziging) in bestaand stedelijk gebied de planologische functie van het gebouw of de (bebouwde) grond verandert, met uitzondering van een activiteit die enkel plaatsvindt op agrarische gronden en/of (onbebouwde) gronden met gebruik als stedelijk groen zoals sportvelden;
zorggeschikte woningen: zelfstandige woningen die onderdeel zijn van een geclusterde vorm waarin zorg voor bewoners geleverd wordt in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wooneenheden en de toegang hiertoe zijn rolstoel- of rollatorgeschikt, met voldoende ruimte bij de entree, in de toiletruimte en in de badkamer. Ook dient de woning brandveilig te zijn en te beschikken over een goede en stabiele internetverbinding voor domotica.
Artikel 26.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor een gebiedsgerichte aanpak binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij sprake is van een verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad door middel van renovatie, herstructurering of transformatie, gecombineerd met een herinrichting van de openbare ruimte en passend in een actuele gemeentelijke visie op de ontwikkeling van het gebied.
Artikel 26.5 Niet-subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:
Artikel 26.8 Extern deskundige
Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.
Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de volgende criteria:
Hoofdstuk 27 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van mobiliteitshubs Zeeland 2022-2024
Paragraaf 27.1 Algemene Bepalingen
Artikel 27.1.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Artikel 27.1.3 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger is verplicht voor het regelen van de exploitatie en het beheer en onderhoud van een halte of hub tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie.
Artikel 27.1.4 Weigeringsgrond
Gedeputeerde staten weigeren de subsidie voor zover de activiteit in een vergelijkbare vorm naar het oordeel van gedeputeerde staten, middels al verleende subsidie of (in)directe financiering, door de provincie Zeeland financieel wordt ondersteund.
Artikel 27.1.6 Aantal halte of hub
Gedurende het tijdvak 2022-2024 wordt subsidie verleend voor maximaal vier regionale hubs, zes reguliere hubs en de benodigde nieuwe haltes voor het nieuwe busplan.
Paragraaf 27.2 Realisatie halte en hub
Artikel 27.2.2 Subsidieontvanger
Subsidie kan worden verstrekt aan gemeenten in de provincie Zeeland.
Artikel 27.2.3 Aanvullende weigeringsgrond
In aanvulling op het bepaalde in artikel 27.1.4, zullen gedeputeerde staten de subsidie weigeren als het niet aannemelijk is dat de realisatie van een nieuwe halte of hub binnen twee jaar na indiening van de aanvraag om subsidie is afgerond.
Hoofdstuk 28 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de uitvoering van fysieke maatregelen ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen – fysieke maatregelen)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Artikel 28.3 Doelgroep, voorwaarden en weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder b, c en d, wordt subsidie niet verstrekt indien:
de activiteit plaatsvindt op een bedrijventerrein bestemd voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, waterwinning, afvalstort, nutsvoorzieningen, horeca- en recreatiebedrijven, agrarische bedrijven, de vestiging van nieuwe economische dragers, de mogelijkheden voor niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied en energieopwekking als bedoeld in bijlage A van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 alsmede overige krachtens de Omgevingsverordening Zeeland 2018 toegelaten bedrijvigheid, overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en solitaire bedrijvigheid binnen bestaand stedelijk gebied;
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 500.000 per aanvraag.
Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de volgende criteria:
Hoofdstuk 29 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor maatregelen biodiversiteit en klimaatadaptatie op bedrijfspercelen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Artikel 29.2 Subsidiabele maatregelen
Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar of erfpachter van een bedrijfspand waaraan of een bedrijfsperceel waarop het projectplan wordt uitgevoerd.
Een projectplan komt voor subsidie in aanmerking voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Artikel 29.5 Subsidieplafond en openstelling
Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van een aanvraag voor subsidie.
Artikel 29.7 Indieningsvereisten aanvraag
De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier subsidie vergroening en klimaatadaptie bedrijfspercelen, zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.
Artikel 29.8 Weigeringsgronden
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000 per aanvraag.
Artikel 29.10 Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:
Artikel 29.11 Niet-subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:
Artikel 29.12 Verdeelprocedure
Gedeputeerde staten kennen voor de mate waarin het project bijdraagt aan de criteria op de volgende wijze punten toe:
Indien aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en toekenning van die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, dan wordt subsidie verleend aan de aanvraag met het hoogste aantal punten behaald op basis van het criterium vergroening. Wanneer de aanvragen hetzelfde aantal punten hebben behaald op basis van het criterium vergroening, dan vindt rangschikking plaats door loting.
Hoofdstuk 30 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor apparaatskosten en maatregelen ter regulering van recreatiedruk in het kader van het Programma Natuur Zeeland
Paragraaf 30.1 Algemene Bepalingen
Artikel 30.1.2 Subsidieontvangers
Subsidie wordt verstrekt aan organisaties en bestuursorganen die worden genoemd in het Programma Natuur Zeeland, voor zover zij gelet op hun grondgebied, taak of werkgebied naar het oordeel van gedeputeerde staten betrokken zijn bij de natuurherstelmaatregelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd en waarop het Programma Natuur Zeeland betrekking heeft.
Paragraaf 30.2 Apparaatskosten
In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, is de toepassing van de IKS voor de berekening van uurtarieven van personeel toegestaan, mits de subsidieaanvrager bij indiening van de aanvraag aantoont dat de systematiek en uurtarieven zijn getoetst en goedgekeurd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Paragraaf 30.3 Regulering recreatiedruk
Artikel 30.3.2 Indieningsvereisten aanvraag
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.4.2, tweede lid, vermeldt de aanvraag voor zover van toepassing de per maatregel te realiseren oppervlakte in hectare en per natuurgebied.
Wanneer een te treffen maatregel leidt tot planologisch strijdig gebruik, kan de subsidie worden verleend onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger aantoont dat het bevoegde bestuursorgaan meewerkt aan of bereid is mee te werken aan de benodigde wijziging van het bestemmingsplan dan wel aan het verlenen van een vergunning voor het beoogde planologisch strijdig gebruik.
Artikel 30.3.4 (Niet) Subsidiabele kosten en hoogte subsidie
Onverminderd de voorgaande leden, wordt, indien sprake is van staatssteun:
en geen van de vrijstellingen uit de Europese vrijstellingsverordeningen van toepassing is, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidies verstrekt dat voor het totale bedrag aan overheidsbijdragen over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun niet wordt overschreden.
Artikel 30.3.5 Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 1.2.1 wordt subsidie voor de maatregelen als bedoeld in artikel 30.3.1, tweede lid, onder b, geweigerd voor zover de uitvoering van de bedoelde maatregelen in strijd komt met de bepalingen uit de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Zeeland, de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016 en het Natuurbeheerplan Zeeland omtrent de openstelling, toegankelijkheid en beleefbaarheid van natuurterreinen.
Artikel 30.3.6 Verplichtingen subsidieontvanger
Onverminderd paragraaf 1.6 is de subsidieontvanger verplicht:
Artikel 30.3.7 Vaststellen subsidies
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 1.8.5 en 1.8.8 wordt bij de aanvraag tot vaststelling van subsidies tot en met € 50.000,- een financiële verantwoording overgelegd en wordt de subsidie niet alleen vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken maar ook op basis van de financiële verantwoording waaruit moet blijken dat de subsidie is besteed aan de subsidiabele activiteiten.
De subsidieontvanger is verplicht alle overige gegevens aan te leveren die gedeputeerde staten nodig hebben in het kader van het afleggen van verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waaronder voor zover van toepassing de per maatregel gerealiseerde oppervlakte en de oppervlakte onderhanden in hectare en per natuurgebied.
Hoofdstuk 31 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de Impuls Jongerencultuur
Artikel 31.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van culturele activiteiten die aansluiten bij de interesse en voorzien in de behoefte van jongeren en
en die een toevoeging zijn op of een uitbreiding vormen van het bestaand cultureel aanbod in Zeeland.
Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.
Artikel 31.7 Indieningsvereisten
Bij een aangevraagd subsidiebedrag hoger dan € 50.000,- bevat de aanvraag tevens een concrete beschrijving van maximaal 1 pagina A4 hoe het voortbestaan van de activiteit richting de toekomst wordt geborgd, inclusief een realistisch financieel plan van aanpak ter borging van de toekomstige activiteit.
Gedeputeerde Staten stellen per openstellingsperiode als bedoeld in artikel 31.7, derde lid, een subsidieplafond vast in een openstellingsbesluit.
Hoofdstuk 32 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor aankoop van NNN-gronden (Subsidieregeling Grondverwerving Natuurnetwerk Zeeland)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
natuurterrein: binnen de provincie gelegen gronden met als hoofdfunctie natuur die in het natuurbeheerplan is aangeduid, alsmede grond waarvoor reeds een subsidie is verleend op grond van deze regeling dan wel op grond van artikel 15 van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Zeeland;
Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het realiseren van natuur door middel van het verwerven van grond.
In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt indien:
In afwijking van paragraaf 1.3 komen uitsluitend en voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
In afwijking van artikel 32.6 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Een subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 32.2 kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie. Gedeputeerde staten stellen hierbij tevens het aanvraagformulier als bedoeld in artikel 32.8, eerste lid, vast
Indien het wegens onvoorziene omstandigheden niet mogelijk is om binnen de in het eerste lid, onder a tot en met d, gestelde termijn de vermelde verplichtingen na te komen, kan de subsidieontvanger uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van die termijn met maximaal 1 jaar.
Gedeputeerde staten kunnen op aanvraag een voorschot van ten hoogste 80% van de maximale subsidie verlenen, mits de aanvraag vergezeld gaat van een overzicht van de gemaakte kosten en de betalingsbewijzen daarvan, dan wel van goedgekeurde offertes waaruit de betalingsverplichtingen blijken.
Hoofdstuk 33 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het nemen van preventieve maatregelen tegen wolvenschade
Artikel 33.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU 2013, L 352 dan wel in Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, PBEU 2023 L 2831;
Faunaschade Preventiekit, module wolven: overzicht van preventieve maatregelen om schade door wolven te voorkomen en beperken, zoals gepubliceerd op de website van BIJ12 onder Wolven - BIJ12;
De subsidie heeft tot doel schade door wolven aan hoefdieren te voorkomen, door de aanschaf en de inzet van wolfwerende afrastering te bevorderen.
Artikel 33.5 Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt indien:
Onverminderd artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag in elk geval:
voor andere hoefdieren dan genoemd onder a: het gemiddeld geregistreerd aantal gehouden hoefdieren, aangetoond door vier uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren met de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van het jaar waarin de subsidie is opengesteld of van het jaar daaraan voorafgaand, waarbij:
Hoofdstuk 34 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor kwaliteitsversterking in het kader van broedplaatsen voor cultuur
Artikel 34.1 Artikel 34.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
broedplaats: inspirerende plek die makers en culturele ondernemers samenbrengt, waar zij ruimte krijgen om te werken, ontwikkelen, ontmoeten en experimenteren en die een vruchtbare voedingsbodem vormt voor creativiteit, uitwisseling en innovatie in de stad of regio. Een broedplaats biedt betaalbare werk- of presentatieruimtes, versterkt de culturele infrastructuur, creëert kansen, betrekt en draagt bij aan de leefbaarheid van haar omgeving;
Subsidie wordt slechts verstrekt aan de gemeenten Borsele, Terneuzen en Vlissingen, zijnde de gemeenten waar de broedplaats-projecten plaatsvinden en die worden genoemd in het onderdeel Broedplaatsen van de Oplegger Cultuurpijler van de Regio Deal NSPD, vastgesteld door de stuurgroep Regio Deal NSPD op 15 november 2023.
Artikel 34.4 Weigeringsgronden
In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 10.000.
Artikel 34.6 Subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.1 en artikel 1.3.3 en in afwijking van artikel 1.3.2 zijn uitsluitend subsidiabel de kosten van derden, te weten de inhuur van externe expertise of tijdelijke specifieke personele capaciteit en voor zover zij zien op de periode vanaf 1 januari 2024 tot en met uiterlijk 31 december 2027.
Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 20 december 2022.
Drs. J.M.M. Polman, voorzitter
A.W. Smit, secretaris
Bijlage A als bedoeld in artikel 1.9.7 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023
Dit controleprotocol heeft betrekking op subsidies die de provincie Zeeland verstrekt aan instellingen op grond van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (afgekort Asb 2023).
Dit controleprotocol is opgesteld om duidelijkheid te scheppen over de aspecten waar de accountant zijn controle ten minste op dient te richten. Hierin worden de verwachtingen van gedeputeerde staten van Zeeland vastgelegd ten aanzien van de werkzaamheden van de accountant bij de controle van de aanvraag tot vaststelling.
Het bestuur van de subsidieontvanger is verantwoordelijk voor de correcte samenstelling, getrouwheid en rechtmatigheid van de aanvraag tot vaststelling, bestaande uit de prestatiebewijzen, de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden en de financiële verantwoording opgesteld overeenkomstig de indeling van de met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde begroting.
De accountant verricht zijn onderzoek, gericht op het verkrijgen van een hoge mate van zekerheid over de financiële verantwoording die onderdeel uitmaakt van de aanvraag tot vaststelling. De accountant controleert de financiële verantwoording met inachtneming van de voorgeschreven aandachtspunten in hoofdstuk 2 van dit controleprotocol. De accountant rapporteert zijn bevindingen in een controleverklaring.
In dit controleprotocol wordt verstaan onder:
In het geval van een subsidie conform arrangement 3 wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend door de subsidieontvanger binnen 12 weken nadat de projecttermijn is verstreken, tenzij hiervoor uitstel is verleend, of is afgesproken via de beschikking tot subsidieverlening dat de subsidie in de jaarrekening wordt verantwoord. In het geval van een integrale kosten subsidie wordt de aanvraag tot vaststelling zes maanden na afloop van het boekjaar ingediend door de subsidieontvanger.
De aanvraag tot vaststelling van een subsidie conform arrangement 3 bestaat uit:
Product accountant: Controleverklaring over de financiële verantwoording.
De aanvraag tot vaststelling van een integrale kosten subsidie bestaat uit:
Product accountant: Controleverklaring over de financiële verantwoording.
De subsidieontvanger heeft een actieve meldplicht. Dit houdt in dat iedere afwijking van de beschikking tot subsidieverlening of de aanvraag voor de subsidie dient te worden gemeld. Niet tijdig melden kan consequenties hebben voor de hoogte van de subsidie. Wijzigingen op de subsidie worden altijd schriftelijk door de subsidieverstrekker bevestigd.
Conform artikel 1.9.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 is het mogelijk dat door de externe accountant van de provincie Zeeland, of een door de provincie Zeeland aan te wijzen ambtenaar of accountant, een review wordt uitgevoerd bij de accountant van de instelling.
De onderzoeksaanpak is primair de verantwoordelijkheid van de accountant. Dit controleprotocol geeft nadere aanwijzingen, die de accountant bij zijn onderzoeksaanpak ten minste moet betrekken.
De controle van de financiële verantwoording dient te omvatten de getrouwheid, de rechtmatige besteding van de subsidie en de naleving van de financiële verplichtingen en voorwaarden.
Van de accountant wordt verwacht dat hij controleert dat de in het verslag opgenomen financiële gegevens getrouw zijn weergegeven en rechtmatig zijn. Dit houdt in dat:
In het geval van een subsidie conform arrangement 3:
de subsidiabele personeelskosten in de financiële verantwoording zijn berekend aan de hand van een uurtarief dat overeenkomt met ten hoogste 1,2 procent van het betreffende bruto maandsalaris, in geval van een deeltijd dienstverband omgerekend naar een maandsalaris bij een voltijdsdienstverband (Artikel 1.3.2, eerste lid, onder b, Asb 2023);
de kosten van derden aantoonbaar zijn verschuldigd aan een derde, rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteit, betrekking hebben op activiteiten die binnen de subsidieperiode zijn uitgevoerd en het uurtarief niet meer bedraagt dan de geldende norm, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering topinkomens gedeeld door 1600 (Artikel 1.3.3, eerste lid, Asb 2023);
In het geval van een integrale kosten subsidie:
Het wettelijk kader voor dit controleprotocol is:
2.4 Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid
Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de voorwaarden en de verplichtingen verbonden aan de financiële verantwoording streeft de accountant naar een hoge mate van zekerheid. De controle moet worden uitgevoerd met een betrouwbaarheid van 95 procent.
Financiële informatie: Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de meest waarschijnlijke fout niet groter is dan één procent van de verantwoording van de totale subsidiabele kosten.
Als deze norm overschreden wordt, is de hieronder vermelde tabel van toepassing:
De rapporteringstolerantie is gelijk aan de controletolerantie.
Hoofdstuk 3 Accountantsproducten
De accountant gebruikt het meest recente model controleverklaring zoals opgenomen in de Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA), deel 3, Sectie II, 10.3 basis voorbeeldtekst goedkeurende controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector. In de controleverklaring wordt tevens vermeld dat de controle mede in overeenstemming met dit controleprotocol is uitgevoerd.
In de controleverklaring ten behoeve van de provincie Zeeland dient ten minste te worden gemeld:
Een voorbeeldtekst, gebaseerd op Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA), deel 3, Sectie II, 10.3 basis voorbeeldtekst goedkeurende controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector, zoals de provincie Zeeland wil ontvangen ten minste voorzien van alle hiervoor benoemde essentiële onderdelen is te vinden in de bijlage bij dit controleprotocol.
Bijlage bij het controleprotocol voor de accountant
CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT
Afgegeven ten behoeve van de Provincie Zeeland
Wij hebben bijgaande financiële verantwoording ingevolge de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 van ... (naam entiteit(en)) te ... (statutaire vestigingsplaats) inzake de subsidie/ de integrale kosten subsidie voor het jaar … verleend met brief van ../../20.. met zaaknummer/kenmerk … voor het project ………. gecontroleerd.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Het bestuur van de entiteit is verantwoordelijk voor het samenstellen van de aanvraag tot vaststelling en de bijbehorende financiële verantwoording in overeenstemming met de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023, het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 en de voorwaarden zoals benoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het samenstellen van de aanvraag tot vaststelling en de bijbehorende financiële verantwoording mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de financiële verantwoording op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het controleprotocol behorende bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat financiële verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de financiële verantwoording. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de financiële verantwoording een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het samenstellen van de financiële verantwoording door de entiteit, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het samenstellen van de financiële verantwoording, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de financiële verantwoording.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Naar ons oordeel geeft de financiële verantwoording ingevolge de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 van ... (naam entiteit(en)) inzake de subsidie/ de integrale kosten subsidie voor het jaar … verleend met brief van ../../20.. met zaaknummer/kenmerk … voor het project ……….in alle van materieel belang zijnde aspecten juist weer, in overeenstemming met het controleprotocol behorende bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023.
Beperking in gebruik en verspreidingskring
De financiële verantwoording is opgesteld voor Provincie Zeeland met als doel ... (naam entiteit(en)) in staat te stellen te voldoen aan de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023. Hierdoor is de financiële verantwoording mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. De financiële verantwoording met onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam entiteit(en)) en de Provincie Zeeland en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.
Bijlage Supplement bij hoofdstuk 7 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023
Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025
Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland van 9 maart 2021, houdende regels omtrent subsidieverstrekking ten behoeve van MKB-ondernemingen door de Zuidelijke provincies van Nederland (Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025)
Gedeputeerde Staten van Zeeland,
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Gedeputeerde Staten van Limburg,
Overwegende dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 november 2019 een Kennis- en Innovatieconvenant 2020-2023 hebben ondertekend tezamen met het Rijk, publiekrechtelijke wetenschappelijke organisaties en kennisinstellingen en Topsectoren waarin afspraken zijn gemaakt om de focus te leggen op de vier maatschappelijke thema’s van het missiegedreven kennis- en innovatiebeleid, de verdere ontwikkelingen van sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);
experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;
haalbaarheidsproject: project dat geheel of grotendeels bestaat uit haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
innovatief product: technologisch nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;
innovatief productieproces: technologisch nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;
innovatieve dienst: technologisch nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;
KIA’s: kennis- en innovatieagenda’s als bedoeld in bijlage 1;
MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;
projectsubsidie: subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project;
Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;
Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door MKB-ondernemingen.
Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.
Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een haalbaarheidsproject.
Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien:
Artikel 1.7 Subsidiabele kosten
Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v. en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:
Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 1.9, vast op € 3.360.000.
Artikel 1.13 Beslistermijnen subsidieverlening
Artikel 1.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger toont desgevraagd aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van een rapport van het haalbaarheidsproject.
De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.
In afwijking van paragraaf 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 en op basis van artikel 20, eerste lid onder a van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en artikel 31 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v. worden subsidies in deze paragraaf tot en met € 20.000 direct vastgesteld.
Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens elke twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid van de effecten van deze paragraaf in de praktijk.
algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);
experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;
industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
innovatief product: technologisch nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;
innovatief productieproces: technologisch nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;
innovatieve dienst: technologisch nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;
KIA’s: kennis- en innovatieagenda’s als bedoeld in bijlage 1;
MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;
projectsubsidie: subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project;
Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;
verbonden partijen: marktpartijen die economisch, organisatorisch, financieel of juridisch verbonden zijn en waarbij sprake kan zijn van beïnvloeding van de ene partij door de andere partij;
Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
Subsidie op grond van deze paragraaf kan uitsluitend worden aangevraagd door MKB-ondernemingen in een samenwerkingsverband.
Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.
Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een R&D-samenwerkingsproject.
Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien:
Artikel 2.7 Subsidiabele kosten
Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v. en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:
Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4 voor de tenderperiode genoemd in artikel 2.9 vast op € 7.839.999 met dien verstande dat maximaal 50% van het subsidieplafond beschikbaar is voor aanvragen met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000.
Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:
Indien na toepassing van het eerste lid, en artikel 2.6, eerste lid, onder p, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.10, te boven gaan, worden de aanvragen gerangschikt op volgorde van puntenaantal waarbij de aanvraag met de meeste punten bovenaan eindigt.
Artikel 2.13 Externe adviescommissie
Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie voor advies over artikel 2.6, eerste lid, onder k, l, m, n, o en p en artikel 2.12, eerste en tweede lid, voor aan een door hen in te stellen adviescommissie als bedoeld in artikel 82 van de Provinciewet.
Artikel 2.14 Beslistermijnen subsidieverlening
Artikel 2.16 Beslistermijnen vaststelling
Artikel 2.19 Subsidievaststelling
Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens elke twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid van de effecten van deze paragraaf in de praktijk.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025.
Gedeputeerde Staten van Zeeland,
de voorzitter, drs. J.M.M. Polman
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de secretaris, drs. M.J.A. van Bijnen MBA
Gedeputeerde Staten van Limburg,
de voorzitter, drs. Th.J.F.M. Bovens
de secretaris, drs. G.H.E. Derks MPA
Bijlage 1 bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025
In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen naar de bijlage. Deze bijlage is juridisch maatgevend voor de onderwerpen (de KIA’s) waar een MIT-R&D-samenwerkingsproject zich op kan richten en voor de maatschappelijke impact waarop een MIT-R&D-samenwerkingsproject mede wordt gerangschikt. Verderop wordt nader toegelicht waar de verschillende kennis- en innovatie-agenda’s zich op richten, en waar een MKB project zich dus op kan richten. In deze toelichting wordt aangegeven hoe deze informatie geïnterpreteerd dient te worden binnen de subsidiemodule MIT met betrekking tot de aanvraag.
De onderwerpen in deze bijlage zijn juridisch maatgevend en dienen als kader voor de bevordering van innovatieprojecten van het MKB. De KIA-documenten te vinden zijn via de relevante URL’s zijn primair opgesteld als onderzoeksagenda’s waardoor ze niet geschikt zijn als kader voor het MKB.
Verdeelcriteria en score MIT-R&D-project
MIT-R&D-samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden impact hebben. Dit is een gevolg van het feit dat de missies en KIA’s op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke impact weegt de beoordelende commissie het totaal aan maatschappelijke baten op de genoemde terreinen.
Nadere informatie en voorbeelden
Er is voor gekozen de informatie in de bijlage zo beperkt mogelijk te houden. Nadere informatie over de achtergronden en context van de verschillende missies en over de verschillende onderzoeksprogramma’s in de KIA’s zijn te vinden via de relevante URL’s. In die achterliggende documenten zijn ook de voorbeelden te vinden van recente innovaties.
In het toetsingskader worden voorbeelden zoals software en slimme oplossingen genoemd omdat ze voor veel vraagstukken binnen de KIA’s van groot belang zijn. Voor een indiening bij de subsidiemodule MIT is het van belang dat software zoals apps of beveiligingssoftware verbonden zijn aan een fysiek product. Alleenstaande software zonder fysiek product komt niet in aanmerking voor de MIT.
Projecten dienen bij te dragen aan het pad naar een klimaatneutraal energiesysteem in 2050. Ze dragen daarmee automatisch bij aan de tussendoelen voor 2030 zoals nationaal en Europees zijn vastgesteld. Combinaties met andere KIA’s zijn logischerwijze mogelijk, daar waar deze missies elkaar overlappen.
Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:
Achterliggende informatie over de IKIA Klimaat en Energie is te vinden op: https://www.topsectoren.nl/missiesvoordetoekomst/documenten/publicaties/publicaties-2023/november/02/ikia-klimaat-energie-2024-2027.
Projecten dienen bij te dragen aan het realiseren van de missie circulaire economie. Nederland wil in 2050 volledig circulair zijn, met tussendoelen voor 2030, wat betekent dat de milieueffecten van grondstoffengebruik (zowel productie als consumptie) binnen de planetaire grenzen vallen. In het Nationaal Programma Circulaire Economie worden vier waardeketens benoemd waarin nieuw te genereren kennis en innovatie al voor 2030 een significant effect kan hebben. Daarnaast heeft circulariteit van kritieke grondstoffen prioriteit in de KIA CE. Kritieke grondstoffen zijn grondstoffen die nodig zijn voor de energietransitie, maakindustrie en defensie, maar een groot risico kennen ten aanzien van de leveringszekerheid.
De vier waardeketens om de missie circulaire economie te realiseren zijn:
Achtergrondinformatie over de volledige en actuele lijst van kritieke grondstoffen: https://single-market-economy.ec.europa.eu/sectors/raw-materials/areas-specific-interest/critical-raw-materials_en.
Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:
Achterliggende informatie over de KIA Circulaire Economie en de strategieën en waardeketens is te vinden op: https://kia-ce.nl/wp-content/uploads/2023/12/KIA-CE-2024-2027.pdf.
Projecten dienen bij te dragen aan de missies van de KIA Landbouw, Water en Voedsel. Dit programma is onderverdeeld in zeven deelprogramma’s.
De Missie ‘Veerkrachtige Natuur’ daagt overheden, kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties uit om kennis en innovaties te ontwikkelen, uit te testen en toe te passen om effectief bij te dragen aan het ombuigen van de neerwaartse trend van natuur- en biodiversiteitsverlies. De sleutels liggen enerzijds bij biodiversiteitsherstel en het robuust maken van natuur binnen en buiten natuurgebieden, anderzijds bij de transitie naar een samenleving en economie die hier positief aan bijdragen met vernieuwde vormen van governance en waarderingssystemen en de innovatieve inzet van natuur als oplossing voor maatschappelijke opgaven.
Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst bij te dragen aan de volgende vraagstukken:
Mogelijkheden die digitale technologieën bieden voor een natuurinclusieve samenleving door het verzamelen van data en monitoring en de inzet daarbij van tools, apps, AI, remote sensing, drones en sensoren in het natuurdomein. Zodat met de juiste informatie duurzame keuzes gemaakt kunnen worden om soorten en habitats te versterken, de baten en diensten die de natuur ons levert duurzaam te verbeteren, NBS effectief te implementeren en de natuurinclusieve transitie te versnellen.
Deze drie vraagstukken vragen in het algemeen om onderzoek of om een eenmalige oplossing (een specifieke aanpak) en niet om een veelvuldig verkoopbaar MKB-product waarvoor de MIT-subsidie de haalbaarheid moet aantonen of de technische ontwikkelrisico’s met reduceren. Technologische oplossingen om kennis te verzamelen of in de praktijk te brengen zijn niet uitgesloten. Denk daarbij aan innovaties ten behoeve van beheer (het bestrijden van exoten) of van sensoren. Innovaties die alleen bestaan uit het ontwikkelen van software (apps bijv.) zijn niet subsidiabel.
Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.
3.b. Duurzame land- en tuinbouw
De Missie ‘Duurzame Landbouw’ beoogt de benodigde kennis, inzichten, innovaties en handelingsperspectieven te ontwikkelen om te komen tot een integraal duurzaam systeem van land- en tuinbouw, waarbij het systeem zowel de primaire bedrijven betreft als hun economische, maatschappelijke en ruimtelijke interacties.
Specifiek voor de landbouw en voedselproductie en vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op de volgende innovatieprogramma’s:
(Bouwstenen voor) veerkrachtige en weerbare productiesystemen. Bestaande en nieuwe plantaardige en dierlijke productiesystemen vragen om doorontwikkeling en implementatie vanuit integraal perspectief. De verschillende verduurzamingsopgaven in de land- en tuinbouw komen immers samen op het erf, het land, in de stal of kas van de primair ondernemer.
Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.
3.c. Vitaal landelijk gebied in een klimaatbestendig Nederland
De kwaliteit van bodem en water staat onder druk, en de beschikbaarheid van voldoende zoet water voor drinkwater, industrie, irrigatie en natuur is niet meer altijd vanzelfsprekend. Dat geldt voor het platteland maar ook voor bebouwde gebieden, waarin bijvoorbeeld stedelijk groen bijdraagt aan leefbaarheid en vermindering van wateroverlast en hittestress. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:
(Hybride) groen-grijs-blauwe oplossingen voor de private en publieke ruimte die bijdragen aan biodiversiteit, vasthouden en infiltreren van water en verminderen van hittestress, beheersing van grondwaterpeil en voorkomen van zettingen en bodemdaling. Duurzame en robuuste inrichting van ondergrondse leidingnetwerken voor drinkwater, hemelwater en afvalwater, rekening houdend met andere ondergrondse netwerken, klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouwopgave.
Oplossingen voor het langer vasthouden van regenwater en gezuiverd afvalwater, waarbij landinrichting en -gebruik bijdragen aan het vasthouden water. Inzet van technologische en natuurlijke zuivering om kwaliteit van zoetwatersystemen te beschermen (o.a. tegen verzilting) en te verbeteren. Voorkomen van schadelijke emissies en lozingscalamiteiten. Duurzame alternatieven voor waterwinning en waterhergebruik.
Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.
3.d. Duurzaam en gewaardeerd voedsel, dat gezond, toegankelijk en veilig is
Het doel is dat in 2050 voedsel in Nederland en Europa op een duurzame manier wordt geproduceerd in transparante ketens, waarin alle ketenpartijen een bijdrage leveren aan de verduurzaming van het voedselsysteem als geheel en aan de voedselzekerheid. Het voedselsysteem is zo ingericht dat het bijdraagt aan de halvering van de ecologische voetafdruk. Het streven is dat er in 2030 de helft minder voedsel wordt verspild en dat er een verschuiving wordt gerealiseerd naar 50-50% dierlijke en plantaardige eiwitten. Ook worden zij- en reststromen maximaal verwaard. Er wordt toegewerkt naar een ecologisch, economisch en sociaal houdbaar systeem. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:
Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.
3.e. Duurzaam en veilig gebruik van de Noordzee en andere grote wateren
Het doel is dat in 2050 is in Nederland de ecologische draagkracht en waterkwaliteit en –beschikbaarheid in balans met de opgave voor hernieuwbare energie, voedsel, visserij en andere economische activiteiten. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:
Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.
3.f. Veilige en weerbare delta
Het doel is dat Nederland een veilige en weerbare delta blijft, ook bij een stijgende zeespiegel en sterkere schommelingen in de afvoer van rivieren door toegenomen weerextremen. Het achterliggend land wordt beschermd met betaalbare, circulaire, klimaatneutrale maatregelen die zoveel mogelijk werken vanuit het natuurlijk systeem (NBS, water en bodem sturend) dan wel rekening houden met de natuur (natuurinclusief). Havens blijven bereikbaar en rivieren, kanalen en de Noordzee blijven veilig bevaarbaar. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:
Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.
3.g. Sleutel technologieën voor Landbouw, Water en Voedsel (LWV)
Het doel is dat in 2030 sleuteltechnieken zijn ontwikkeld die bijdragen aan de missies in ‘groenblauwe‘ sectoren zoals land- en tuinbouw en watersystemen. De toepassing van sleuteltechnieken helpen deze sectoren hun missies en doelen effectiever, sneller en/of efficiënter te bereiken. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:
Biotechnologie en veredeling draagt bij aan de beschikbaarheid van voldoende genetische variatie en innovatieve technologieën voor de veredeling en fokkerij zodat bedrijven sneller, efficiënter en effectiever hoogwaardig uitgangsmateriaal kunnen ontwikkelen dat geschikt is voor toepassing in de verschillende missieprogramma’s van de KIA LWV.
Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.
Het doel is dat in 2040 alle mensen in Nederland tenminste vijf jaar langer in goede gezondheid leven en dat de gezondheidsverschillen tussen de laagste en hoogste sociaaleconomische groepen met 30% zijn afgenomen. Projecten dienen expliciet bij te dragen aan het behalen van de doelstellingen en de missies zoals verwoord in de KIA Gezondheid en Zorg. Op basis van de missies in de KIA Gezondheid en Zorg zijn voor de subsidiemodule MIT een aantal onderwerpen uitgewerkt:
Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:
Bij de te ontwikkelen innovaties is het volgende relevant:
Veel innovatieve concepten, producten en diensten van het MKB voor gezondheid en zorg bereiken de markt niet. Om teleurstellingen te voorkomen adviseren we ondernemers om bij aanvang van een R&D-samenwerkingsproject 'Health Innovation NL' (HI-NL) te raadplegen en eventueel te betrekken. HI-NL kan aangeven of de kans reëel is dat een project en/of een innovatie succesvol kan worden. Meer informatie over dit instituut is te vinden op: https://www.healthinnovation.nl/.
Achterliggende informatie over de KIA Gezondheid en Zorg zijn te vinden op: https://online.fliphtml5.com/gedjp/iwgv/#p=1.
De missies behorend bij het programma veiligheid zijn in nauwe samenwerking met de ministeries van Justitie en Veiligheid en Defensie opgesteld. De overkoepelende ambitie is (potentiële) tegenstanders steeds een stap vóór te blijven: 'always ahead of the threat’ met slimme oplossingen in dienst van een veilige maatschappij. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor bij te dragen aan een van de volgende missiepaden en hun bijbehorende deelprogramma’s:
In 2030 is de georganiseerde ondermijnende criminaliteit in Nederland riskant en slecht lonend, door meer zicht op illegale activiteiten en geldstromen.
Zicht: Er is specifiek behoefte aan instrumentaria om criminele activiteiten waar te nemen en ontwikkelingen en patronen te herkennen zoals het ontstaan van criminele samenwerkingsverbanden en werkwijzen. Nieuwe, slimme sensoren (bijvoorbeeld uit de chemische industrie) kunnen ongebruikelijke activiteiten detecteren en gedragswetenschappelijke inzichten kunnen patronen herkennen en analyses versterken. Het waarnemend vermogen kan verhoogd worden door gebruik te maken van detectiemiddelen van andere publieke en private partijen.
Inzicht: Omdat veel illegale activiteiten zich ‘ondergronds’ manifesteren, is het van belang om toekomstige ontwikkelingen goed te voorspellen. Dat is nodig om de schaarse interventiemogelijkheden effectiever te benutten. Aanvullend op het vergroten van ´zicht op´ georganiseerde criminaliteit, kan door kennisdeling, financiële en technische analyses het ´inzicht in´ criminele activiteiten worden vergroot. Met deze voorspellende kracht kunnen vervolgens interventies worden verbeterd of geëffectueerd.
Interventie: Door het genereren van overzicht en inzicht kan worden toegewerkt naar doelgerichte innovatieve interventies die bijdragen aan het terugdringen van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze interventies kunnen van technische of procesmatige aard zijn. Van belang is dat effectieve interventies alleen in gezamenlijkheid tot stand kunnen komen. Dit doen we door uitvoering, beleid, wetenschap en bedrijfsleven goed met elkaar te verbinden om zo integrale innovaties tot stand te brengen.
Cyberveiligheid. In 2030 is veiligheid verplicht bij de ontwikkeling van digitale producten, en beschikt Nederland over een sterke cybersecurity kennis- en innovatieketen. De doelstellingen en acties in de Nederlandse Cybersecurity Strategie 2022-2028 (NLCS) vormen voor deze missie het overkoepelende kader.
Achterliggende informatie over de KIA Veiligheid is te vinden op: https://www.kia-v.nl/kiav2024-2027.
Sleuteltechnologieën worden gekenmerkt door een generiek karakter met een breed toepassingsgebied of bereik in innovaties en/of sectoren. Bij de projecten die voor maatschappelijke uitdagingen worden ingediend zal dus veelal gebruik worden gemaakt van een of meer sleuteltechnologieën, waarbij sprake kan zijn van doorontwikkeling voor de specifieke toepassing. Projecten die specifiek voor het programma Sleuteltechnologieën worden ingediend, moeten bijdragen aan de generieke ontwikkeling van (een of meer) sleuteltechnologieën, door:
Hierbij wordt benadrukt dat onder optie 1 het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën en onder optie 2 het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen de missies geen basis is voor toekenning van een subsidie.
Voor MKB-projecten binnen deze KIA wordt gezocht naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën verbeteren, die als product veelvuldig verkoopbaar zijn en waarvoor de MIT-subsidie de haalbaarheid moet aantonen of de technische ontwikkelrisico’s moet reduceren.
De volgende groepen van sleuteltechnologieën zijn vanuit het perspectief van de potentiële bijdrage van technologie aan maatschappelijke uitdagingen in Nederland aangewezen:
Achterliggende informatie over de groepen van KIA Sleuteltechnologieën is te vinden op: https://www.kia-st.nl/kiast2024-2027.
6.a. Digital Technologies: Artificiële Intelligentie (AI)
Aansluitend op de sleuteltechnologie Digital Technologies is binnen de MIT-subsidiemodules tevens het thema Artificiële Intelligentie (AI) opgenomen, om het MKB te ondersteunen bij de ontwikkeling en toepassing van AI.
Voor AI wordt de definitie gehanteerd van de Europese Commissie: ‘AI verwijst naar systemen die intelligent gedrag vertonen door hun omgeving te analyseren en – met een zekere mate van zelfstandigheid – actie te ondernemen om specifieke doelen te bereiken’.
In aanmerking komen projecten die bijdragen aan de generieke ontwikkeling van AI, doordat:
zij gericht zijn op de een aantoonbaar nieuwe oplossing binnen één of meerdere toepassingsgebieden van de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC): Energie en Duurzaamheid; Gezondheid en Zorg; Vrede, Recht en Veiligheid; Landbouw en Voeding; Cultuur en Media; Financiële Dienstverlening; Gebouwde Omgeving; Haven en Maritiem; Mobiliteit; Transport en Logistiek; Onderwijs; Publieke Diensten; en de Technische Industrie. Achterliggende informatie over AI voor deze toepassingsgebieden is te vinden op: https://nlaic.com/toepassingsgebied/.
Projecten dienen bij te dragen aan de drie onderdelen van de KIA Digitalisering. De KIA Digitalisering is complementair aan de KIA Sleutel Technologieën en representeert de zeven ‘Digital and Information Technologies’ (DIT’s), als onderdeel van het totaal aan vierenveertig sleuteltechnologieën die binnen de Nationale Technologie Strategie van het Ministerie van EZK worden onderscheiden:
2. Data Science, data analytics and data spaces
3. Cyber security technologies
4. Software technologies and computing
5. Digital Connectivity Technologies
6. Digital Twinning and Immersive technologies
De KIA Digitalisering biedt als strategische agenda een kader en handvaten voor toekomstig ICT-onderzoek en -innovatie, en daarmee uiteindelijk ook oplossingen voor economische en maatschappelijke vraagstukken. In de KIA Digitalisering wordt onderscheid gemaakt tussen drie luiken op het gebied van 'Digital and Information Technologies':
Projecten passen in de KIA Digitalisering als het een van de maatschappelijke uitdagingen in de KIA's 1 t/m 5 adresseert in relatie tot een van de zeven DIT’s. De projecten dienen gericht te zijn op toepassing, passend binnen (een van) de zeven DIT’s, en het in acht nemen van de drie luiken met betrekking op de zeven DIT’s zoals binnen de KIA Digitalisering beschreven.
Net als bij Sleuteltechnologieën is het uitvoeren van fundamentele kennisontwikkeling geen basis voor toekenning van een MIT-subsidie. Toegepaste kennisontwikkeling is dat alleen daar waar sprake is van een veelvuldig verkoopbaar product, waarvoor de MIT-subsidie de haalbaarheid moet aantonen of de technische ontwikkelrisico’s met reduceren. Ontwikkeling van software, zoals ten behoeven van apps, is niet subsidiabel.
Achterliggende informatie over de KIA Digitalisering is te vinden op: https://topsector-ict.nl/assets/images/default/KIA-Digitalisering-2024-2027_WEB.pdf.
8. Maatschappelijk Verdienvermogen
Het doel is om technologie beter te benutten in nieuwe producten, processen en diensten voor maatschappelijke uitdagingen en impact van het ondernemen te versterken. Daardoor worden betere toepassingen ontwikkeld, die zowel economisch als maatschappelijk rendement opleveren.
Projectvoorstellen passen in de KIA Maatschappelijk Verdienvermogen als ze zowel een van de uitdagingen in de KIA's 1 t/m 5 adresseren en zich richten op bovengenoemde doelstelling.
Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende technologiebenuttingen te verbeteren:
Achterliggende informatie over de KIA Maatschappelijk Verdienvermogen is te vinden op: https://assets.ctfassets.net/h0msiyds6poj/6CnWIHTuja2fpuGhmBQs5O/2c192d4114e61943caf5719c394408f4/KIA_Maatschappelijk_Verdienvermogen_2024-2027.pdf.
Bijlage 2 bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025
Er zijn vier manieren waarop partijen, waaronder bijvoorbeeld leverancier en ontvanger of leveranciers onderling, met elkaar verbonden kunnen zijn: organisatorisch, economisch, financieel en op basis van juridische grondslagen. Voor elke van deze vorm van verbondenheid volgt hier een definitie.
Aan het Burgerlijk Wetboek (BW) is voor de implementatie van Richtlijn 2006/46/EG in de Nederlandse wet, in 2008, in verband met verbonden partijen aan artikel 2:381 BW een nieuw, derde lid toegevoegd. Het BW definieert niet, ook niet in artikel 381 lid 3, wat een verbonden partij is. Uit de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel Uitvoeringswet flexibilisering BV-recht blijkt dat moet worden uitgegaan van de definitie in de door de Europese Unie goedgekeurde International Financial Reporting Standards en International Accounting Standards Board. Dit begrip moet dus worden uitgelegd aan de hand van de definitie zoals die is opgenomen in alinea 9 van International Accounting Standard 24. Deze International Accounting Standard richtlijn is ook verwoord in Controle en Overige Standaarden nummer 550.
Artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
Een groep is een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen en vennootschappen die met elkaar in een groep zijn verbonden.
Een geassocieerde deelneming is een entiteit, met inbegrip van een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid zoals een personenvennootschap, waarin de investeerder invloed van betekenis heeft en die geen dochteronderneming of belang in een joint venture is.
Een joint venture is een contractuele overeenkomst waarbij twee of meer partijen een economische activiteit aangaan waarover zij gezamenlijke zeggenschap hebben.
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025
De Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025 sluit aan op de bestuurlijke keuze om het innovatiebeleid te richten op een viertal thematische missies, op ondersteunende sleuteltechnologieën en op maatschappelijk verdienvermogen. Deze aanpak is vastgesteld door het kabinet en is in grote lijnen overgenomen door alle provincies in hun economisch beleid en/of de Research and Innovation Strategies for Smart Specialisation (Regionale innovatiestrategieën; RIS3). Op nationaal niveau zijn de missies en de aanpak voor Sleuteltechnologieën door de topsectoren uitgewerkt in een zestal Kennis- en Innovatie-Agenda’s (KIA’s) waarnaar in bijlage 1 wordt verwezen. In november 2019 zijn deze agenda’s geconcretiseerd in het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC), dat ook is ondertekend door de provincies: https://www.topsectoren.nl/binaries/topsectoren/documenten/kamerstukken/2019/november/12-11-19/kic-2020-2023/Kennis--en-Innovatieconvenant-2020-2023.pdf
In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen naar bijlage 1, waar de KIA’s zijn vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde verdienvermogen.
Relevantie voor MKB en MKB-innovaties
Missies omvatten een breed scala aan veranderingen en aanpassingen in ons dagelijks leven en ons patroon van produceren en consumeren. Zoals ook in de voorwaarden is aangegeven is de MIT-regeling gericht op het stimuleren van technologische innovaties. De KIA’s bevatten deels concrete vraagstukken binnen elk van de missies waarvoor technologische innovaties evident een bijdrage kunnen leveren. Andere vraagstukken beschrijven de noodzaak tot systeemveranderingen, een andersoortige aanpak of ander gedrag. Technologische innovaties zullen daar veelal een deeloplossing brengen of de veranderingen ondersteunen. Duidelijk moge zijn dat alleen subsidie wordt verstrekt voor het onderzoeken van de haalbaarheid van een innovatie respectievelijk het ontwikkelen ervan, met het bijbehorende innovatierisico, en niet voor het toepassen van een innovatieve werkwijze of een innovatief product in bijvoorbeeld het agrarisch bedrijf, in het stedelijk gebied, rivieren en zeeën of in de zorg.
Aansluiting op bestaande kennis en op onderzoeksagenda’s
Waar een innovatie is gericht op de missiethema’s zijn er geen verplichtingen ten aanzien van het gebruik van (sleutel)technologieën; de innovativiteit en de economische potentie zijn in dat opzicht doorslaggevend. Om vernieuwend en competitief te zijn is het in het algemeen relevant hoogwaardige actuele kennis en kunde in uw innovatie te benutten en/of te combineren. Om competitief te blijven is het een voordeel om aansluiting te (kunnen) vinden op verdere ontwikkeling van die kennis en kunde in eigen land of regio. Om die reden is het advies om goed kennis te nemen van recent binnen de topsectoren en KIA’s ontwikkelde kennis respectievelijk van lopende onderzoeksprogramma’s en -projecten.
Waar de innovatie is gericht op doorontwikkeling of ondersteuning van de implementatie van een sleuteltechnologie, wordt verwezen naar de opsomming van sleuteltechnologieën in KIA 5 en de nadere informatie daar.
In deze toelichting wordt aangegeven hoe de informatie dient te worden geïnterpreteerd binnen de MIT-regeling respectievelijk de aanvraag.
De regeling is vastgesteld door de drie colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft. Dit betekent dat de regeling moet passen binnen de kaders die bij de verschillende provincies zijn gesteld. Iedere provincie heeft eerder een eigen algemene subsidieverordening vastgesteld: Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv 2013), Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 (Asb 2013), Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv), Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. (Asv 2017). De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de genoemde Asv’s liggen ten grondslag aan de regeling. De Asv’s zijn kaderverordeningen. Deze beschrijven op hoofdlijnen voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt en bevatten verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geven de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. In Zeeland is dit geregeld in het Asb 2013. De Asv’s verplichten de colleges van Gedeputeerde Staten om de inhoudelijke en beleidsmatige aspecten van het subsidiebeleid nader uit te werken in subsidieregelingen. Voor Zeeland is hiertoe het Asb 2013 aangewezen. Om die reden wordt deze regeling in Zeeland vastgesteld als supplement bij het Asb 2013. Voor zover mogelijk worden onderwerpen die worden geregeld in de afzonderlijke Asv’s niet herhaald in de regeling, behoudens die onderwerpen die niet in alle drie de Asv’s op dezelfde wijze zijn geregeld.
De provincies Limburg en Noord-Brabant volgen het rijkssubsidiekader voor het systeem van verantwoording en financieel beheer van de subsidies. Beide Asv’s hanteren dezelfde standaardarrangementen voor wat betreft uitvoerings- en verantwoordingseisen. Ook aan de Asv van Zeeland heeft het gedachtegoed van het rijkssubsidiekader ten grondslag gelegen, met een andere verdeling van arrangementen. Voor wat betreft de verantwoording van de staatssteun wordt gebruikt gemaakt van artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Steun onder die vrijstelling moet gestaafd zijn met actuele en specifieke bewijsstukken. Afrekening op basis van een eindverantwoording en werkelijke kosten voldoet daar helemaal aan. Subsidies op basis van paragraaf 1 worden verleend en direct vastgesteld, zonder eindverantwoording waarmee op andere wijze voorzien moet zijn in actuele en specifieke bewijsstukken. Vooraf wordt daarom vanuit de uitvoerbaarheid van het project nadrukkelijk toegezien op een realistische urenplanning en achteraf wordt steekproefsgewijs gecontroleerd op behaalde resultaten (ongeveer 10%). Daarmee wordt in hoge mate voldaan aan het criterium van actuele en specifieke bewijsstukken. Tegelijkertijd is het maximum steunpercentage op grond van de vrijstelling tussen de 60 en 70%, terwijl paragraaf 1 maar 40% vergoed, waarmee het risico op overcompensatie wordt verkleind.
Voor de subsidies op grond van paragraaf 2 wordt afgerekend op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten om te verzekeren dat overcompensatie wordt uitgesloten. De noodzaak van het indienen van een controleverklaring is afhankelijk van de hoogte van de subsidie.
De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden in de Asv’s onverkort gelden. Daar waar dit stroomlijning behoeft, is de weigeringsgrond opgenomen in artikel 1.4.
Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
En voorts indien de aanvrager:
Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen, ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.
Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt. Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.
Onder e. Onderneming in moeilijkheden
In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.
De vereisten (zowel algemeen als specifiek) gelden voor alle aanvragen op grond van deze paragraaf en onverminderd de algemene vereisten die in de drie Asv’s zijn opgenomen.
Eerste lid onder b onderdeel 5
Ten aanzien van projecten gericht op de KIA sleuteltechnologieën is het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën en/of het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen de missies geen basis voor toekenning van een subsidie. Gezocht wordt naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën verbeteren, en die als product verkoopbaar zijn.
Artikel 1.7 Subsidiabele kosten
Binnen een haalbaarheidsproject zijn de kosten die direct betrekking hebben op het project subsidiabel. Dit zijn loonkosten en kosten derden. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden. Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren: ofwel via het forfaitair uurtarief van € 60 ofwel via het bruto jarsalaris opgeslagen met 50% voor overige lasten. Het forfaitair vastgestelde uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering. Ook eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband kunnen gebruik maken van het forfaitair uurtarief van € 60.
Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van € 60,- niet. Bij een marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld het minimumjeugd- of cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij gewone werknemers in ‘echte’ dienstbetrekking.
Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar een factuur en betaal bewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten de kosten voor onderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.
Tweede, derde, vierde en vijfde lid
In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv. Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.
Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.
Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.
Artikel 1.8 Niet Subsidiabele kosten
In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald dat niet subsidiabel zijn:
Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn ook al reeds uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel en maximale steunpercentages).
Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag
In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze termijn.
In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag moet zijn ingediend of ontvangen.
Dit artikel bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.
De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt reeds uit de Algemene wet bestuursrecht.
Het subsidiepercentage is als volgt tot stand gekomen: Het project bestaat voor tenminste 60% uit haalbaarheidsstudie. Op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening kan over dit deel van de kosten maximaal 50% subsidie worden verstrekt.
Artikel 1.13 Beslistermijnen subsidieverlening
De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies. Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden: 12 weken. Er geldt dus voor deze paragraaf vanwege de verdeelsystematiek volgorde van binnenkomst dat er in principe binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing op wordt genomen.
Artikel 1.14 Verplichtingen algemeen
De provinciale regelgeving van alle drie de provincies geeft de colleges van Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om de verplichtingen uit de Asv’s of het Asb aan te vullen.
Artikel 1.6.6, derde lid van de Asb2013 van Zeeland bepaalt dat indien een instelling niet of niet volledig aan zijn plicht tot bekendmakingen of publiciteitsuitingen heeft voldaan door de provincie als subsidieverstrekker te noemen, de subsidie kan worden verlaagd met vijf procent, met een maximum van € 5.000. Ook wordt van artikel 1.10.1 van de Asv2013 van Zeeland afgeweken waarin is bepaald dat indien na vaststelling van de subsidie blijkt dat activa is vervreemd binnen 5 jaar en aldus de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de op basis van artikel 1.6.3 genoemde verplichting. De subsidievaststelling wordt in dat geval niet ten nadele van de ontvanger gewijzigd of ingetrokken.
Deze verplichting kennen de Asv’s Limburg en Noord-Brabant niet. Het opleggen van een sanctie in één van de provincies schaadt de eenduidigheid en gelijke behandeling. Vanwege de uniformiteit tussen de drie provincies is ervoor gekozen om deze sanctie op geen enkele subsidie die wordt verleend in het kader van deze regeling toe te passen en buiten toepassing te verklaren.
In de Asb2013 van Zeeland zijn geen bepalingen met betrekking tot vermogensvorming opgenomen. De bepalingen van de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant zijn gelijkluidend. De bepaling van de Asv van Noord-Brabant is dan ook van toepassing verklaard op Zeeuwse subsidies.
In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is voor subsidies tot € 10.000 bepaald dat een voorschot van 100% van de maximale subsidie wordt verleend. Een soortgelijke bepaling is opgenomen voor het eerste arrangement, dus tot € 25.000, in Limburg en Noord-Brabant. In het Asb2013 is in artikel 1.8.9 een mogelijkheid opgenomen om arrangement 1 toe te passen op subsidies hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 in individuele gevallen, op basis van een risicoafweging.
Er kan dus gemotiveerd van worden afgeweken om subsidies tot en met € 20.000 voor Zeeland 100% uit te betalen. Vanwege de eenduidigheid en uniformiteit wordt deze subsidies dus in één keer uitbetaald bij verlening.
De elementen van vaststelling van de subsidies (aanvraagtermijn, beslistermijn en wijze van verantwoording) zijn in de drie provincies bepaald door de hoogte van de subsidie en het hieraan verbonden arrangement. Ter zake van arrangement 1 geldt dat in afwijking van artikel 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit subsidies tot met € 20.000 direct worden vastgesteld. De Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kennen deze mogelijkheid.
Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten
In de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (centrale regeling te vinden op www.overheid.nl) is een definitie van R&D-samenwerkingsproject en R&D-samenwerkingsverband opgenomen.
R&D-samenwerkingsproject: Research and Development-project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking en voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;
R&D-samenwerkingsverband: Research and Development-verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject.
De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden in de Asv’s onverkort gelden.
Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
En voorts indien de aanvrager:
Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen, ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.
Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt. Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.
Onder d. Onderneming in moeilijkheden
In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.
De vereisten onder d tot en met f en h zijn afgeleid uit begripsomschrijvingen uit de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.
De missies, sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen, zijn vertaald in de KIA’s.
In bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling is een verwijzing en uitwerking opgenomen van de KIA’s waar een project binnen moet passen danwel uitvoering aan moet geven.
Eerste lid onderdeel g instemming
Instemming van alle deelnemers omvat onder andere instemming met de begroting en een sluitend financieringsplan. Hierdoor kan getoetst worden wat ieders bijdrage in de subsidiabele kosten is en hoe de subsidie over de subsidiabele kosten van de deelnemers verdeeld wordt.
Eerste lid onderdeel h verbondenheid
Er wordt aangesloten bij de definitie van verbonden ondernemingen uit artikel 3 van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Eerste lid onderdeel i niet meer dan 70%
Deze bepaling is opgenomen om er voor te zorgen dat er echt sprake is van een evenwichtig samenwerkingsverband door te voorkomen dat één van de partijen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt.
Het project heeft een positieve bijdrage, positieve impact op één of meerdere missies, danwel is er sprake van impact op kennisontwikkeling of versterkte implementatie van een sleuteltechnologie. Om de projecten uit de verschillende KIA’s/missies zo goed mogelijk te kunnen beoordelen, en die baten met punten te waarderen, dienen de verwachte baten van de innovatie zoveel mogelijk te worden gekwantificeerd (in aantallen en/of getallen). Dat kan door onder andere een vergelijking te maken met producten, diensten of processen die al op de markt beschikbaar zijn. Ook de waarschijnlijkheid dat die baten kunnen worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd. De impact dient waar mogelijk gekwantificeerd te worden, zodat blijkt wat de omvang ervan is.
De verschillende vormen die de impact in de verschillende missies kan krijgen, zijn toegelicht in bijlage 1.
Artikel 2.7 Subsidiabele kosten
Binnen een R&D Samenwerkingsproject kunnen loonkosten, afschrijvingskosten en kosten derden worden verantwoord. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden. Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren: ofwel via het forfaitair uurtarief van € 60 ofwel via het bruto jaarsalaris opgeslagen met 50% voor overige lasten. Het forfaitair vastgesteld uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering. Ook eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband kunnen gebruik maken van het forfaitair uurtarief van € 60.
Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van € 60,- niet . Bij een marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld het minimumjeugd- of cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij gewone werknemers in ‘echte’ dienstbetrekking.
Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar een factuur en betaalbewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten de kosten voor contractonderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.
Onder afschrijvingskosten wordt verstaan de kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd.
Tweede, derde, vierde en vijfde lid
In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv. Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.
Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.
Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.
Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten
In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald dat niet subsidiabel zijn:
Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn reeds uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel en maximale steunpercentages).
Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag
In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze termijn.
In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag moet zijn ingediend of ontvangen.
Artikel 2.9 bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.
In dit plafond is een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde grote projecten, projecten waarvoor een subsidie tussen € 200.000 tot en met € 350.000 wordt toegekend, en kleine projecten, met een subsidie tot € 200.000, om te voorkomen dat het gehele subsidieplafond wordt toebedeeld aan grote projecten.
De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt uit de Algemene wet bestuursrecht.
Uit dit artikel volgt dat de gehele subsidieaanvraag wordt geweigerd indien de subsidiehoogte en verdeling van de subsidie over de deelnemers van het samenwerkingsverband er toe leidt dat een of meer deelnemers minder dan € 25.000 ontvangen of juist meer dan € 100.000 respectievelijk meer dan € 175.000 (afhankelijk van het totaal aangevraagde bedrag).
Onder eerste lid onder d Impact
R&D-Samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden (missies) impact hebben en daarmee bijdragen aan de KIA’s zoals beschreven in bijlage 1. Dit is een gevolg van het feit dat de missies en KIA’s op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke impact weegt de beoordelende commissie het totaal aan maatschappelijke kosten en baten op de genoemde terreinen.
Artikel 2.14 Beslistermijnen subsidieverlening
De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies. Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden. Omdat er in deze paragraaf sprake is van een tender geldt er een termijn van 12 weken na afloop van de tenderperiode.
In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is een maximale bevoorschotting bepaald van 75% voor het tweede en derde arrangement en voor Limburg en Noord-Brabant is dit niet bepaald in de Asv’s.
In Limburg is in beleidsregels bepaald, artikel 3, onder B, van de Beleidsregels subsidies, dat bij projectsubsidies van € 25.000 tot € 125.000 direct bij subsidieverleningsbeschikking een voorschot worden verleend van 90%. Dit voorschot zal binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking worden overgemaakt op de rekening van de subsidieontvanger. Voor projectsubsidies vanaf € 125.000 is ingevolge artikel 3, onder C, van voornoemde Beleidsregels bepaald dat op basis van de ingediende liquiditeitsprognose van de subsidieontvanger, een schema van de bevoorschotting worden opgenomen tot maximaal 90%. De momenten van uitbetaling van de voorschotten zullen worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. In artikel 4, tweede lid, van voornoemde Beleidsregels, staat dat de bevoorschotting conform de geschetste beleidslijn worden toegepast, tenzij Gedeputeerde Staten anders bepalen.
Met de huidige bepaling in de regeling wordt afgeweken van het beleid omwille van de eenduidigheid tussen de drie provincies en ten voordele van de aanvragers. Voor de hoogte van de bevoorschotting is aangesloten bij Zeeland, binnen de arrangementenhoogtes van Limburg en Noord-Brabant.
Subsidies op grond van deze paragraaf worden vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten. Hierbij gaat het om factuurbewijzen, urenstaten en betaalbewijzen (zoals een bankafschrift waaruit volgt dat er een betaling is verricht).
Ter zake de aanvraagtermijn waarbinnen de subsidieontvanger zijn aanvraag om vaststelling in moet dienen, hanteren de drie provincies drie verschillende termijnen in de Asv’s. Vanwege de uniforme uitvoering is aansluiting gezocht bij de termijn zoals genoemd in het Asb2013.
Gedeputeerde Staten van Zeeland,
de voorzitter, drs. J.M.M. Polman
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de secretaris, drs. M.J.A. van Bijnen MBA
Gedeputeerde Staten van Limburg,
de voorzitter, drs. Th.J.F.M. Bovens
Toelichting op hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv) bepalen provinciale staten dat gedeputeerde staten regels moeten stellen voor het verstrekken van subsidies. Ter uitvoering van deze bepaling hebben gedeputeerde staten dit Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb) geformuleerd. Het Asb bevat de algemene subsidieregels. Daarnaast zijn ook specifieke beleidsafhankelijke subsidieregels opgenomen in dit besluit. Daardoor is de wijze van subsidieverstrekking zoveel mogelijk uniform gehouden.
Bij het opstellen van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 is rekening gehouden met:
De Asv schrijft een arrangementensysteem voor. Dit systeem wordt ook gehanteerd binnen het rijkssubsidiekader. Er zijn drie arrangementen. Hieronder worden deze kort toegelicht aan de hand van de kenmerken.
Arrangement 1 – tot en met € 10.000
Met dit arrangement worden subsidies tot en met € 10.000 verstrekt waarbij op basis van een steekproef wordt bepaald of een prestatieverantwoording moet worden ingediend. In de beschikking tot subsidieverlening wordt de prestatieafspraak opgenomen en de wijze van prestatieverantwoording (het prestatiebewijs) geformuleerd.
Verder meldt deze beschikking dat de prestatieverantwoording binnen 22 weken na afloop van de activiteit op basis van een steekproef door de provincie kan worden opgevraagd. Subsidies die niet in de steekproef vallen, ontvangen binnen 22 weken na afloop van de activiteit een ambtshalve vaststelling. Dit houdt in dat de subsidie wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling moet indienen. Subsidies die wel in de steekproef vallen, worden vastgesteld op basis van de prestatieverantwoording. De wijze waarop de steekproef wordt gehouden, is door gedeputeerde staten vastgelegd in beleidsregels.
De subsidie wordt bij de verlening volledig bevoorschot. Daarnaast moet de instelling melding maken van fundamentele afwijkingen ten opzichte van de afspraken uit de beschikking tot subsidieverlening. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft consequenties voor de subsidieverstrekking.
Arrangement 2 – hoger dan € 10.000 tot en met € 50.000
Met dit arrangement worden subsidies hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 verstrekt die verantwoord moeten worden met een prestatieverantwoording. In de beschikking tot subsidieverlening wordt een prestatieafspraak opgenomen en de wijze van prestatieverantwoording (het prestatiebewijs) geformuleerd. De definitieve subsidie wordt bepaald aan de hand van de gerealiseerde prestatieafspraak. Op de subsidie wordt een voorschot verleend van maximaal 75 procent van het subsidiebedrag. Er is geen standaardverplichting tot het indienen van tussentijdse rapportages. De instelling moet wel melding maken van fundamentele afwijkingen ten opzichte van de afspraken uit de beschikking tot subsidieverlening. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft consequenties voor de subsidieverstrekking.
Arrangement 3 – hoger dan € 50.000
Met dit arrangement worden subsidies hoger dan € 50.000 verstrekt die verantwoord moeten worden met een prestatieverantwoording en een financiële verantwoording. In de beschikking tot subsidieverlening wordt een prestatieafspraak opgenomen en de wijze van prestatieverantwoording (het prestatiebewijs) geformuleerd. De definitieve subsidie wordt bepaald aan de hand van de gerealiseerde prestatieafspraak en op basis van de werkelijke besteding van de subsidie. Op de subsidie wordt een voorschot verleend van maximaal 75 procent van het subsidiebedrag. Er is geen standaardverplichting tot het indienen van tussentijdse rapportages. De instelling moet wel melding maken van fundamentele afwijkingen ten opzichte van de afspraken uit de beschikking tot subsidieverlening. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft consequenties voor de subsidieverstrekking.
De definitie van arrangement geeft aan dat dit een vaste set van regels, verplichtingen en voorwaarden betreft. Het gaat hierbij om specifieke regels voor de wijze van verlenen, de wijze van verantwoorden van de subsidie en de wijze van subsidievaststelling. Daarnaast betreffen het voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidieverstrekking verbonden kunnen worden.
Met de definiëring van het begrip 'instelling' wordt helder dat elk bedrijf, vereniging of stichting als instelling kan worden aangemerkt.
De prestatieafspraak wordt altijd opgenomen in de beschikking tot subsidieverstrekking. Het doel is om de prestatieafspraak zo SMART mogelijk te formuleren. SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.
Het prestatiebewijs dient als "bewijs" dat de prestatieafspraak is behaald. Het benodigde prestatiebewijs wordt in de beschikking tot subsidieverlening beschreven. Het doel is om het bewijs zo eenvoudig mogelijk te laten zijn. Daarnaast is het doel om de kosten van het prestatiebewijs voor de instelling zo beperkt mogelijk te houden. Het prestatiebewijs kan zijn een foto, een filmopname, het op te leveren rapport, een kaartje van het concert, etc.
In dit artikel zijn situaties opgenomen waarin gedeputeerde staten besluiten om geen subsidie te verstrekken.
Het eerste lid bepaalt dat alleen instellingen als gedefinieerd in artikel 1.1.1 een subsidie kunnen ontvangen. De definitie van een instelling is ruim omschreven. Het komt er op neer dat alleen natuurlijke personen niet in aanmerking komen voor subsidie. Er zijn wel hoofdstukken met specifieke regels in het Asb die van deze algemene regel afwijken.
Het tweede lid sub a bepaalt dat een subsidie niet na realisatie van de activiteit wordt verleend. Het meetpunt is hierbij het moment van de ontvangst van de subsidieaanvraag. Dus een subsidieaanvraag die wordt ingediend nadat de te subsidiëren activiteit is gerealiseerd, wordt afgewezen. Dit artikel is opgenomen in relatie met artikel 4 van de Asv. Dit artikel bepaalt dat de gevraagde subsidie nodig moet zijn voor realisatie van de activiteit. Er zijn wel hoofdstukken in het Asb die van deze algemene regel afwijken. Een dergelijke afwijking is alleen mogelijk indien de betreffende hoofdstukken ten behoeve van uniformiteit zijn opgesteld in samenwerking met een ander bestuursorgaan.
Het tweede lid, sub d, geeft aan dat er onder de € 2.500 geen subsidie wordt verstrekt. Dit houdt in dat aanvragen voor een subsidie van minder dan € 2.500 direct worden afgewezen. Echter ook subsidieaanvragen voor een hoger bedrag kunnen worden afgewezen. Dit is het geval als gedeputeerde staten op basis van hun beoordeling van de subsidieaanvraag en de begroting tot de conclusie komen dat een subsidiebedrag lager dan € 2.500 verstrekt zou moeten worden.
Niet alle kosten opgenomen in een begroting van de activiteit zijn subsidiabel. Slechts de kosten die rechtstreeks samenhangen met de activiteit worden gesubsidieerd.
Dit betekent dat met name de indirecte (vaste) kosten van een instelling als niet subsidiabel worden aangemerkt. Voorbeelden van dergelijke kostenposten zijn de kosten van gebruik van ruimten, apparatuur en deskundigheid waarover de instelling permanent beschikt, kosten die behoren tot de normale exploitatielasten van de instelling, kosten die niet direct en uitsluitend noodzakelijk zijn voor de gesubsidieerde activiteit en ook kosten van reguliere onderhoud- of herstelwerkzaamheden van de instelling.
Het tweede lid bepaalt dat BTW alleen subsidiabel is als het ook een werkelijke kostenpost is voor de instelling. Als betaalde BTW kan worden verrekend met ontvangen BTW of kan worden gecompenseerd via het BTW-compensatiefonds, dan is de BTW niet subsidiabel. De kostenposten in de begroting en in de eventuele subsidieverantwoording moeten dan exclusief BTW worden opgenomen. Indien de instelling de BTW niet kan verrekenen of compenseren kunnen de kostenposten inclusief BTW worden opgenomen in de begroting en in de eventuele subsidieverantwoording.
Voor subsidiabele directe personeelskosten wordt een uniforme rekenmethode toegepast voor het bepalen van een uurtarief. Deze methode gaat er vanuit dat de personeelskosten met een tarief per uur worden toegerekend aan de activiteit. Het maximaal subsidiabele uurtarief wordt berekend door het bruto maandsalaris te vermenigvuldigen met 1,2%. De uitkomst van deze berekening is een all-in uurtarief. Dit uurtarief wordt geacht voldoende te zijn voor de dekking van alle directe personeelskosten van de instelling. Naast salarissen gaat het dan om bijvoorbeeld de werkgeverslasten, een eindejaarsuitkering en vakantiegeld.
Personeelskosten zijn echter pas subsidiabel als zij direct zijn toe te rekenen aan de activiteit. Zo kunnen er geen loonkosten worden gesubsidieerd van een personeelslid dat niet direct aantoonbaar heeft gewerkt aan de gesubsidieerde activiteit.
In het tweede lid is een afwijkmogelijkheid opgenomen voor individuele gevallen. Gedeputeerde staten nemen na ontvangst van een schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager per geval een afzonderlijk besluit. Het gebruikmaken van de afwijkmogelijkheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een instelling een uurtarief hanteert dat is goedgekeurd door de Europese Unie.
Ook de kosten van derden worden met een tarief per uur toegerekend aan de activiteit. Het maximaal subsidiabele uurtarief van derden wordt berekend door de geldende norm als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering topinkomens te delen door 1.600. Hierbij wordt 1.600 geacht een gemiddeld aantal inzetbare uren per jaar te zijn. Door de verwijzing naar de Wet normering topinkomens is het niet nodig om artikel 1.3.3 van dit besluit ieder jaar te actualiseren.
Omdat bij subsidieverstrekking geen inkomenspolitiek mag worden bedreven, moet een causaal verband bestaan tussen de (hoge) bezoldiging van extern personeel of dienstverrichters en het niet realiseren van het subsidiedoel. Daarom is de eis opgenomen dat kosten van derden doelmatig moeten zijn. Dat wil zeggen dat de kosten voor de inhuur van extern personeel of dienstverrichters niet ten koste mogen gaan van het doelbereik van de gesubsidieerde activiteit.
Verder zijn de kosten van derden pas subsidiabel als zij rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de activiteit en betrekking hebben op activiteiten die binnen de subsidieperiode uitgevoerd zijn. Er moet namelijk een direct verband zijn tussen de gesubsidieerde activiteit en de kosten van derden.
Op grond van het tweede lid kunnen gedeputeerde staten op gemotiveerd verzoek van de aanvrager in uitzonderlijke gevallen beslissen om af te wijken van het maximaal subsidiabele uurtarief van derden.
Het is mogelijk af te wijken van de indieningstermijn van acht weken.
In dit artikel worden de minimale eisen van de subsidieaanvraag aangegeven. Subsidie wordt aangevraagd met een (digitaal) aanvraagformulier. Door op een juiste manier gebruik te maken van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier wordt een groot deel van de voor de beoordeling benodigde gegevens verstrekt. Daarnaast dienen een projectplan en een sluitende (meerjaren)begroting van de activiteit te worden overgelegd bij de aanvraag.
Het derde lid bepaalt dat gedeputeerde staten nadere informatie kunnen opvragen. Deze nadere informatie wordt opgevraagd als de instelling bijvoorbeeld voor de eerste keer een subsidie ontvangt van de provincie. Daarnaast kunnen gedeputeerde staten van dit artikel gebruik maken ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Op grond van dit artikel dient de instelling de kosten en opbrengsten in de (meerjaren)begroting zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. Indien de activiteit waarvoor de instelling subsidie aanvraagt meerdere jaren beslaat, is het indienen van een meerjarenbegroting verplicht. Uit de opbrengsten moet nadrukkelijk blijken bij welke andere instanties of afdelingen van de provincie Zeeland een subsidieaanvraag is gedaan. Deze gegevens worden namelijk meegenomen in de afweging om al dan niet subsidie te verlenen of om de hoogte van de subsidie te bepalen.
Als twee of meer aanvragen bij de provincie worden ingediend en als die aanvragen betrekking hebben op dezelfde activiteit worden de aanvragen intern afgestemd. Indien mogelijk worden de aanvragen samengevoegd zodat de gevraagde subsidies met één beschikking worden verstrekt.
Mocht na de verstrekking van de subsidie blijken dat niet is vermeld dat er meerdere subsidieaanvragen zijn gedaan (zowel binnen de provincie, als bij andere subsidiënten) dan kan intrekking van de subsidie of een lagere vaststelling volgen op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen Awb). Dat artikel staat intrekking of een lagere vaststelling van de subsidie toe in geval van het niet of niet volledig plaatsvinden van de activiteit, het niet nakomen van verplichtingen of het verstrekken van onjuiste gegevens op het moment van de aanvraag.
Op grond van dit artikel moet daarnaast in de (meerjaren)begroting exact worden opgenomen hoeveel de personeelskosten bedragen. Dit gebeurt per functie. Dit zorgt ervoor dat de rekenmethode van het uurtarief niet persoonsafhankelijk is, maar is gekoppeld aan een functie en bijbehorende waardering. Zo wordt inzicht verkregen in de opbouw van de berekening van de loonkosten.
De instelling moet aangeven of ze betaalde BTW kan terugvorderen of op enigerlei wijze kan terugontvangen. Op basis daarvan is het mogelijk om te bepalen of de eventueel in de (meerjaren)begroting opgenomen BTW subsidiabel is.
Het verlenen van een subsidie is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, namelijk dat het geld rechtmatig wordt besteed en dat de (administratieve) verplichtingen bij de subsidie worden nagekomen. Subsidiegelden zijn publieke middelen en moeten derhalve ook zorgvuldig en doeltreffend worden ingezet. Daarom kunnen gedeputeerde staten bij een nieuwe subsidieaanvraag altijd de opgedane ervaringen uit het verleden van de instelling betrekken bij de beoordeling van de aanvraag. Ervaringen uit het verleden kunnen voor gedeputeerde staten aanleiding zijn om geen subsidie te verlenen.
Gedeputeerde staten hebben voor de beoordeling van de subsidieaanvraag in beginsel acht weken de tijd. Daarna volgt een beschikking. Dit kan een beschikking tot subsidieverlening zijn, maar ook een beschikking tot afwijzing. Indien een instelling onvoldoende informatie verstrekt aan de provincie om een beslissing te nemen, wordt aanvullende informatie opgevraagd. De tijd die instellingen wordt gegeven om het gevraagde aan te leveren, schort de termijn van acht weken op.
In het geval dat staatssteun een rol speelt bij de subsidieverstrekking, kan het nodig zijn om de aanvraag voor te leggen aan de Europese Commissie. In dat geval zal de beoordeling van de aanvraag meer tijd in beslag nemen. Pas na uitspraak van de Europese Commissie zullen gedeputeerde staten besluiten op de aanvraag. Gedeputeerde staten zullen de aanvrager op de hoogte stellen, indien de betreffende aanvraag wordt voorgelegd aan de Europese Commissie.
Het komt voor dat de Europese Unie en/of het Rijk en de provincie Zeeland een subsidie verlenen voor hetzelfde project. De provincie wil in dat geval de instelling niet confronteren met verschillende soorten voorwaarden en verplichtingen. In dergelijke gevallen wordt daarom de subsidieverstrekking afgestemd op de subsidievoorwaarden van de subsidieverstrekking van deze hogere overheid. Dit gebeurt doorgaans door alleen de beschikking tot subsidievaststelling van het Rijk op te vragen als verantwoording. De provincie stelt de provinciale subsidie vast aan de hand van de definitieve vastgestelde rijkssubsidie.
In het derde lid is bepaald dat gedeputeerde staten hiervan kunnen afwijken als de provincie een hogere subsidie verleent dan de hogere overheid. Ook als de subsidie in arrangement 1 valt, kan worden besloten om af te wijken. Dit gebeurt dan om de administratieve lasten van de instelling en de provincie zoveel mogelijk te beperken.
In het tweede lid wordt bepaald dat gedeputeerde staten bij subsidieverstrekking ook kunnen aansluiten bij de subsidievoorwaarden van lagere overheden. Dit gebeurt op dezelfde wijze als het aansluiten bij de subsidievoorwaarden van een hogere overheid. De beschikking tot subsidievaststelling van de lagere overheid is het uitgangspunt voor de provinciale vaststelling. Wordt een bedrag in één keer verstrekt, dan doet de provincie dit ook. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt als de provinciale subsidie lager is dan de subsidie van de lagere overheid. Daarnaast vindt een risicoafweging plaats alvorens gedeputeerde staten besluiten om aan te sluiten bij de subsidievoorwaarden van een lagere overheid.
De Single informatie Single audit verantwoordingssystematiek is een systematiek voor de verantwoording van subsidies tussen overheden. In een aantal gevallen is het verplicht om deze systematiek toe te passen. Hierbij maakt de hoogte van de subsidie niet uit. In dit artikel is geregeld dat op alle subsidies waarop de systematiek van Single informatie Single audit van toepassing is, het arrangementensysteem niet van toepassing is.
Een subsidie moet correct worden besteed. Op een overheid rust bijvoorbeeld de verplichting dat zij opdrachten en diensten Europees aanbesteden. Doet zij dit niet dan wordt de subsidie besteed in strijd met de op de overheid rustende wettelijke verplichtingen.
Eén van de kenmerken van het rijkssubsidiekader is de meldplicht. Deze houdt in dat de instelling zaken meldt, die van invloed kunnen zijn op de hoogte of het verkrijgen van de subsidie. Dit is bijvoorbeeld het geval als een prestatieafspraak niet wordt gerealiseerd of er extra opbrengsten zijn. Zaken die onderdeel uitmaken van de meldplicht worden ook aangehaald in de beschikking tot subsidieverstrekking.
Als achteraf op welke wijze dan ook blijkt dat de instelling niet heeft voldaan aan de meldplicht, dan kan dit op grond van de artikelen 4:46 en 4:49 van de Awb gevolgen hebben voor de hoogte van de subsidie. Op basis van redelijkheid wordt bepaald welke gevolgen het niet naleven heeft voor de hoogte van de subsidie.
Het komt voor dat instellingen bepaalde activa verwerven met een deel van of de gehele subsidie. Een investering in activa heeft vaak tot doel om een bepaalde activiteit van de grond te krijgen en een bepaalde mate van continuïteit te borgen na de start. Het is niet de bedoeling dat de verworven activa direct na afloop van de activiteit worden verkocht. De activa zullen de gehele economische gebruiksduur voor dezelfde activiteit als waarvoor deze is aangeschaft, moeten worden gebruikt. Dit geldt niet voor activa met een economische gebruiksduur van 5 jaar of langer. In dat geval dienen de activa gedurende vijf jaar na vaststelling van de subsidie beschikbaar te zijn voor het doel waarvoor deze zijn aangeschaft. Na deze periode zal vervreemding van deze activa geen gevolgen meer hebben voor de hoogte van de subsidie.
Naast het bepaalde in artikel 4:37 Awb – op grond waarvan gedeputeerde staten acht standaardverplichtingen aan de subsidieontvanger kunnen opleggen - zijn gedeputeerde staten bevoegd om ook andere verplichtingen op te leggen. Het moet dan gaan om verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het beoogde subsidiedoel te verwezenlijken. Het Asb dient hiervoor als wettelijke basis.
Als een subsidie is verleend en deze is aangemerkt als toelaatbare staatssteun, dan dient de instelling zich te houden aan de verplichtingen die Europa stelt.
Teneinde het voor de Zeeuwse burger meer zichtbaar te maken waar de provincie haar geld aan uitgeeft, moet in beginsel bij een gesubsidieerde activiteit duidelijk worden gemaakt dat deze (mede) mogelijk is gemaakt door de provincie Zeeland. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van een bord met daarop een dergelijke tekst of door plaatsing van het provincielogo op het toegangskaartje van een voorstelling. Het niet nakomen van deze verplichting kan bij de vaststelling leiden tot een verlaging van het uiteindelijke subsidiebedrag. De hoogte van de korting wordt bepaald door 5 procent te nemen van de maximale subsidie zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.
In sommige gevallen is deze verplichting niet gewenst. Gedeputeerde staten kunnen dan besluiten deze verplichting niet op te nemen in de beschikking tot subsidieverlening.
Over de te realiseren activiteit of deelactiviteiten wordt in de beschikking tot subsidieverlening een SMART prestatieafspraak gemaakt. In arrangement 1 wordt aan deze prestatieafspraak een vast bedrag gekoppeld. Indien de prestatieafspraak wordt gerealiseerd, dan heeft de subsidieontvanger recht op het bedrag van de prestatieafspraak. Omdat dit bedrag een vast bedrag is, wijzigt dit bedrag niet.
Binnen arrangement 1 wordt op basis van een steekproef bepaald of een prestatieverantwoording moet worden ingediend. Subsidies die buiten de steekproef vallen, hoeven niet te worden verantwoord. Deze subsidies worden 22 weken na afloop van de activiteit ambtshalve vastgesteld door de provincie. Ambtshalve vaststelling betekent dat de subsidie wordt vastgesteld zonder tussenkomst van de subsidieontvanger. In dit geval zal de subsidie worden vastgesteld op het maximale bedrag zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening, tenzij er omstandigheden zijn (bijvoorbeeld op basis van de meldplicht) die leiden tot een lagere subsidie.
Als de subsidie wel in de steekproef valt, dan moet de subsidie worden verantwoord. Van dit besluit wordt de instelling binnen 22 weken na afloop van de activiteit in kennis gesteld.
De mogelijkheid tot ambtshalve vaststelling van subsidies is geregeld in de Awb. Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin voorziet. Daarom is in dit artikel ambtshalve vaststelling opgenomen.
Uiterlijk vier weken na ontvangst van het besluit van gedeputeerde staten om de subsidie vast te laten stellen op basis van een prestatieverantwoording, wordt de aanvraag voor vaststelling verzonden aan de provincie.
Zodra de termijn van vier weken is verstreken en de provincie geen aanvraag tot vaststelling heeft ontvangen van de instelling, zal de provincie éénmalig een herinnering sturen. Indien de verantwoording na het versturen van de herinnering uitblijft, wordt de subsidie na acht weken ambtshalve vastgesteld.
De verantwoording van een subsidie wordt ingediend bij de aanvraag tot vaststelling. De verantwoording van een subsidie volgens arrangement 1 bestaat uit één of meerdere prestatiebewijzen. Deze zijn benoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Met het prestatiebewijs wordt aangetoond of de prestatieafspraak is gerealiseerd.
Dit artikel regelt dat gedeputeerde staten extra informatie kunnen inwinnen over de gesubsidieerde activiteit, nadat de aanvraag voor vaststelling is ingediend. Dit houdt in dat er meer gegevens over de realisatie kunnen worden opgevraagd of dat een ambtenaar van de provincie ter plekke een controle kan verrichten.
Bij de vaststelling van de subsidie wordt het definitieve subsidiebedrag bepaald. Een subsidie op basis van arrangement 1 waarvoor de aanvraag tot vaststelling is ingediend, wordt vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Dit wordt bepaald aan de hand van de ingediende prestatiebewijzen. Deze bepalen namelijk voor de provincie of een activiteit niet, gedeeltelijk of in zijn geheel heeft plaatsgevonden. Indien er minder is gerealiseerd, wordt de subsidie lager vastgesteld. Hierover wordt vooraf duidelijkheid verstrekt in de beschikking tot subsidieverlening. Doordat er geen financieel verslag wordt gevraagd, wordt de subsidie niet vastgesteld op basis van financiële gegevens. Er vindt bijvoorbeeld geen beoordeling plaats of de subsidie volledig is besteed.
Als de instelling een verplichting niet nakomt, dan wordt een korting toegepast op de subsidie. De korting wordt berekend over de maximale subsidie zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. De korting wordt afgetrokken van het subsidiebedrag dat resteert nadat de inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden.
Over de te realiseren activiteit of deelactiviteiten wordt in de beschikking tot subsidieverlening een SMART prestatieafspraak gemaakt. In arrangement 2 wordt aan deze prestatieafspraak een vast bedrag gekoppeld. Indien de prestatieafspraak wordt gerealiseerd, dan heeft de subsidieontvanger recht op het bedrag van de prestatieafspraak. Omdat dit bedrag een vast bedrag is, wijzigt dit bedrag niet.
Gedeputeerde staten kunnen een voorschot verstrekken op een subsidie. Het totale voorschot bedraagt niet meer dan 75 procent van de maximale subsidie. De basisregels van de bevoorschotting zijn vastgelegd in het eerste en tweede lid. De looptijd van de activiteit en de liquiditeitsbehoefte van de instelling kunnen aanleiding zijn om een hoger voorschot te verlenen. De liquiditeitsbehoefte wordt bepaald aan de hand van de momenten van verwachte inkomsten en uitgaven.
Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin voorziet. Daarom is in dit artikel ambtshalve vaststelling opgenomen. Een ambtshalve vaststelling vindt plaats zodra er door de instelling geen verantwoording van de subsidie wordt ingediend. Voordat gedeputeerde staten overgaan tot een ambtshalve vaststelling, wordt een herinneringsbrief (rappel) verstuurd aan de instelling met een laatste verzoek een aanvraag tot vaststelling in te dienen.
De verantwoording van een subsidie volgens arrangement 2 bestaat uit één of meerdere prestatiebewijzen. Deze zijn benoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Met het prestatiebewijs wordt aangetoond of de prestatieafspraak is gerealiseerd.
Dit artikel regelt dat gedeputeerde staten extra informatie kunnen inwinnen over de gesubsidieerde activiteit. Dit houdt in dat er meer gegevens over de realisatie kunnen worden opgevraagd of dat een ambtenaar van de provincie ter plekke controle kan verrichten.
Bij de vaststelling van de subsidie wordt het definitieve subsidiebedrag bepaald. De subsidie wordt in arrangement 2 vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Dit wordt bepaald aan de hand van de ingediende prestatiebewijzen. Deze bepalen namelijk voor de provincie of een activiteit niet, gedeeltelijk of in zijn geheel heeft plaatsgevonden. Indien er minder is gerealiseerd, wordt de subsidie lager vastgesteld. Hierover wordt vooraf duidelijkheid verstrekt in de beschikking tot subsidieverlening. Doordat er geen financieel verslag wordt gevraagd, wordt de subsidie niet vastgesteld op basis van financiële gegevens. Er vindt bijvoorbeeld geen beoordeling plaats of de subsidie volledig is besteed.
Als de instelling een verplichting niet nakomt, dan wordt een korting toegepast op de subsidie. De korting wordt berekend over de maximale subsidie zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. De korting wordt afgetrokken van het subsidiebedrag dat resteert nadat de inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden.
Gedeputeerde staten kunnen op grond van de Asv beslissen een ander arrangement toe te passen op een subsidie. Dit artikel bepaalt dat gedeputeerde staten alleen arrangement 1 mogen toepassen op subsidies die oorspronkelijk in arrangement 2 vallen. Gedeputeerde staten maken een zorgvuldige risicoafweging bij het toepassen van een lager arrangement. Hierbij worden de risico's met de subsidieverlening, aan de hand van bijvoorbeeld ervaringen uit het verleden en de opbouw van de kosten, afgewogen tegen het subsidiebedrag.
Over de te realiseren activiteit of deelactiviteiten wordt in de beschikking tot subsidieverlening een SMART prestatieafspraak gemaakt. Aan de prestatieafspraak wordt een vast bedrag gekoppeld. De subsidieontvanger heeft in principe recht op dit vaste bedrag bij realisatie van de prestatieafspraak. De subsidie wordt ook financieel vastgesteld. Dit houdt in dat een subsidie niet hoger wordt vastgesteld, dan een in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen percentage van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde staten kunnen een voorschot verstrekken op een subsidie. Het totale voorschot bedraagt niet meer dan 75 procent van de maximale subsidie. De basisregels van de bevoorschotting zijn vastgelegd in het eerste en tweede lid. De looptijd van de activiteit en de liquiditeitsbehoefte van de instelling kunnen aanleiding zijn om een hoger voorschot te verlenen. De liquiditeitsbehoefte wordt bepaald aan de hand van de momenten van verwachte inkomsten en uitgaven.
Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin voorziet. Daarom is in dit artikel ambtshalve vaststelling geregeld. Een ambtshalve vaststelling vindt plaats zodra er door de instelling geen verantwoording van de subsidie wordt ingediend. Voordat gedeputeerde staten overgaan tot een ambtshalve vaststelling, wordt een herinneringsbrief (rappel) verstuurd aan de instelling met een laatste verzoek een aanvraag tot vaststelling in te dienen.
De verantwoording van een subsidie volgens arrangement 3 bestaat uit prestatiebewijzen en een financiële verantwoording voorzien van een controleverklaring van een accountant.
In het tweede lid is bepaald dat de instelling de subsidie kan verantwoorden door de financiële verantwoording onderdeel te laten uitmaken van de jaarrekening. Daarnaast dient de subsidieontvanger gedeputeerde staten daarvan tijdig in kennis te stellen.
Een controleverklaring over de financiële verantwoording van de subsidie wordt gevraagd om het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik met subsidies te beperken. De provincie is zich er echter van bewust dat er kosten aan een controleverklaring verbonden zijn en dat een instelling aan hoge eisen moet voldoen om een goedkeurende controleverklaring te ontvangen. In het derde lid van dit artikel is daarom bepaald dat er kan worden gekozen voor een andere vorm van financiële zekerheid. Dit betreft een financiële verantwoording onderbouwd met facturen en betalingsbewijzen of een beoordelingsverklaring van een accountant.
De provincie maakt daarom de afweging of de kosten voor het krijgen van meer zekerheid opwegen tegen de kosten van het verkrijgen van een controleverklaring. Ook de hoogte van het subsidiebedrag wordt bij deze afweging betrokken. Een situatie waarin dit kan voorkomen, is een project met slechts kosten van uitbesteding en een beperkt aantal facturen. Een andere situatie is een (vrijwilligers)instelling die veel kosten moet maken om de administratieve organisatie en interne beheersing op orde te krijgen om een controleverklaring te kunnen ontvangen.
Een standaard accountantscontrole voor een controleverklaring bij de jaarrekening richt zich niet op voorwaarden en verplichtingen die zijn opgenomen in een subsidiebeschikking en de bijbehorende subsidieregels. In dit besluit is daarom een controleprotocol voor de accountantscontrole opgenomen.
Dit controleprotocol vermeldt wat de accountant moet controleren opdat voor de provincie Zeeland aannemelijk is dat de subsidie rechtmatig is besteed en de subsidieverplichtingen en regels zijn nageleefd.
De controleverklaring dient te zijn opgesteld conform het model bij dit besluit, waarbij de accountant een oordeel geeft over de besteding van de subsidie en de naleving van de overige voorwaarden en regels.
Dit artikel regelt dat gedeputeerde staten extra informatie kunnen inwinnen over de gesubsidieerde activiteit. Dit houdt in dat er nadere gegevens over de realisatie en de besteding van de subsidie kunnen worden opgevraagd of dat een ambtenaar van de provincie ter plekke een controle komt verrichten.
Subsidies in arrangement 3 worden zowel inhoudelijk als financieel vastgesteld. Bij de subsidievaststelling wordt allereerst gekeken naar de inhoudelijke prestatie met het subsidiebedrag. Dit gaat om de beoordeling van de prestatieafspraken aan de hand van de prestatiebewijzen. Aan de hand daarvan wordt de maximaal te ontvangen subsidie bepaald, alvorens wordt overgegaan op de financiële vaststelling van de subsidie.
Na de beoordeling van de gerealiseerde prestatieafspraken wordt gekeken naar de financiële verantwoording. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de bij de subsidieverlening subsidiabel geachte kosten en de werkelijke gemaakte subsidiabele kosten. Op basis van de werkelijke subsidiabele kosten en het gesubsidieerde percentage van deze kosten wordt de werkelijke subsidie bepaald.
Bij de subsidievaststelling wordt er ook gekeken naar de opbrengsten in het gesubsidieerde project. Zijn er ten opzichte van de begroting meer opbrengsten gerealiseerd, dan worden deze afgetrokken van de werkelijke subsidiabele kosten. De provincie wil subsidies zo efficiënt mogelijk verstrekken. Dit houdt in dat als een instelling meer opbrengsten realiseert dan vooraf was ingeschat, de activiteit ook was gerealiseerd met een lagere subsidie. Daarom worden de extra opbrengsten afgetrokken van de subsidiabele kosten. Dit met inachtneming van de mogelijkheid tot het vormen van een egalisatiereserve bij een integrale kosten subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1.
Het kan voorkomen dat als een verplichting niet is nagekomen, er een korting wordt toegepast. Deze vindt plaats in een vooraf bekendgemaakt bedrag of een percentage van de verleende subsidie zoals vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. Deze korting wordt afgetrokken van het bedrag dat resteert nadat de hierboven genoemde stappen zijn afgerond.
Gedeputeerde staten kunnen op grond van de Asv beslissen een ander arrangement toe te passen op een subsidie. Dit artikel bepaalt dat gedeputeerde staten alleen arrangement 2 mogen toepassen op subsidies die oorspronkelijk in arrangement 3 vallen. Gedeputeerde staten maken een zorgvuldige risicoafweging bij het toepassen van een lager arrangement op een subsidie.
Het komt voor dat instellingen bepaalde activa verwerven met een deel van of de gehele subsidie. De activa moeten conform artikel 1.6.3 gedurende 5 jaar na vaststelling van de subsidie nog worden gebruikt voor het doel van de subsidie.
Indien de activa wel binnen de periode van 5 jaar worden vervreemd, kan dit gevolgen hebben voor de vastgestelde subsidie.
Het derde lid ziet op het voorkomen van strijdigheid tussen bepalingen van het Asb en hogere regelgeving, bijvoorbeeld in het geval van cofinanciering van een Europees programma.
In hoofdstuk 1 van dit besluit zijn de algemene regels opgenomen die gelden voor subsidies van de provincie. Er zijn echter een aantal bijzondere vormen van subsidiëren die een aantal aanvullende of afwijkende regels nodig hebben. Daarnaast zijn er een aantal beleidsvelden die vragen om specifieke beleidsafhankelijke criteria ten behoeve van subsidieverstrekking. Deze worden zoveel mogelijk geregeld in aanvullende hoofdstukken van dit besluit. Het vorenstaande houdt in dat artikelen die worden geplaatst in aanvullende hoofdstukken, aanvullend werken op de algemene regels uit hoofdstuk 1, die onverkort voor iedere subsidie gelden, tenzij in het bijzondere hoofdstuk anders is bepaald. Met andere woorden: aanvullingen op de regels gelden bovenop de regels in hoofdstuk 1. Afwijkingen ten opzichte van de algemene regels uit hoofdstuk 1 gaan voor.
Toelichting op hoofdstuk 2 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van integrale kosten subsidie
Slechts een aantal specifieke instellingen komt in aanmerking voor een integrale kosten subsidie. Deze instellingen zijn expliciet benoemd, vanwege het belang dat zij hebben voor onder meer de realisatie van provinciale beleidsdoelstellingen of de concrete uitvoering van provinciale taken.
Met een subsidie op basis van integrale kosten wordt een transparant verband gelegd tussen de directe kosten van de gesubsidieerde activiteit en de indirecte kosten die daarmee samengaan.
Niet iedere instelling komt in aanmerking voor een integrale kosten subsidie. In de subsidienota "Samen meer resultaat met subsidie", wordt beschreven hoe een instelling in aanmerking komt voor een integrale kosten subsidie. De uit te voeren activiteiten van de instelling moeten voldoen aan één of meerdere maatstaven. Deze maatstaven zijn:
Gedeputeerde staten besluiten op grond van bovenstaande maatstaven welke activiteiten van een instelling in aanmerking komen voor een integrale kosten subsidie. Een afweging wordt gemaakt in relatie tot de provinciale beleidsdoelstellingen, zoals bedoeld in artikel 2 van de Asv. Gedeputeerde staten stellen op basis van de maatstaven een lijst met instellingen vast die in aanmerking komen voor een integrale kosten subsidie. De lijst wordt gepubliceerd in het provinciaal blad. De lijst is niet statisch en wordt in geval van wijziging geactualiseerd en opnieuw gepubliceerd in het provinciaal blad. Uitgaande van een boekjaar van 1 januari tot en met 31 december is het streven om de lijst ruim voorafgaand aan een boekjaar te publiceren. Zodoende is er voldoende tijd voor de instelling om een volledige aanvraag voor een integrale kosten subsidie in te dienen.
Dit staat overigens los van de 'redelijke termijn' die in acht moet worden genomen bij het beëindigen van een subsidierelatie van drie jaar of langer die een instelling heeft met de provincie. Dergelijke subsidierelaties worden op grond van de Awb beschermd tegen het plotseling stopzetten van de subsidie. Indien wordt besloten om een subsidierelatie te beëindigen, dan dient de provincie dit tijdig kenbaar te maken.
Bij een integrale kosten subsidie zijn alle kosten van de instelling subsidiabel. De kosten moeten wel worden toegerekend aan de te subsidiëren activiteiten. Zowel direct als indirect toe te rekenen kosten worden subsidiabel geacht. Dit wil overigens niet zeggen dat ook alle kosten gedekt zullen worden door de integrale kosten subsidie. Over de hoogte van de subsidie besluiten gedeputeerde staten.
Ook een toevoeging aan een voorziening is subsidiabel, mits direct of indirect toegerekend aan een activiteit. Toevoegingen aan reserves zijn in principe niet subsidiabel. De instelling kan wel een gemotiveerd verzoek indienen om een toevoeging aan een bestemmingsreserve toch toe te staan. Gedeputeerde staten beoordelen dan of de toevoeging aan een bestemmingsreserve vanuit hun rol als subsidieverstrekker nodig is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de bestemmingsreservevorming nodig is voor het voortbestaan van de instelling en daarmee de voortzetting van de gesubsidieerde activiteiten die de organisatie uitvoert.
In artikel 1.3.2 is geregeld dat loonkosten subsidiabel zijn tegen een percentage van 1,2 procent van het bruto maandloon. Op de integrale kosten subsidie is deze bepaling niet van toepassing.
Een integrale kosten subsidie wordt verleend voor maximaal het boekjaar van de instelling. De provincie kan hierdoor jaarlijks beoordelen welke activiteiten die een instelling in het betreffende jaar uitvoert, bijdragen aan provinciaal beleid.
Naast de informatie op basis van hoofdstuk 1 van dit besluit moet additionele informatie worden ingediend om in aanmerking te komen voor een integrale kosten subsidie. Het gaat om een toelichting op de toerekening van de kosten en opbrengsten aan te subsidiëren activiteiten. Het gaat daarbij om zowel de direct als indirect aan de activiteit toe te rekenen kosten. Dit geldt eveneens voor de opbrengsten. Deze moeten namelijk ook realistisch aan de activiteiten worden doorberekend. Verder wordt een gecontroleerde jaarrekening gevraagd om inzicht te krijgen in de financiële positie van de instelling. Deze additionele informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de subsidieaanvraag.
Bij het beoordelen van de aanvraag is er behoefte aan een overzicht van de totale kosten en opbrengsten van de instelling. Op basis van een dergelijke exploitatiebegroting kan de totale subsidiebehoefte worden bepaald.
Op basis van het overzicht van de kosten per te subsidiëren activiteit kan het uiteindelijke subsidiebedrag per prestatieafspraak worden bepaald. Daarnaast moeten ook de opbrengsten worden verdeeld over de te subsidiëren activiteiten. Aan de hand hiervan wordt de subsidiebehoefte per prestatieafspraak bepaald.
Voor een verantwoorde besteding van publieke middelen moet vastgesteld kunnen worden of de subsidie noodzakelijk is om de te subsidiëren activiteit uit te voeren. De beschikking van de instelling over een groot volume aan vrij besteedbare middelen ten opzichte van het gevraagde subsidiebedrag kan er toe leiden dat aan de instelling een lagere subsidie wordt toegekend.
Op grond van artikel 4:72 van de Awb is het mogelijk om de vorming van een egalisatiereserve toe te staan, als dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald. Gelet op het belang hiervan is ervoor gekozen om de mogelijkheid om een egalisatiereserve te mogen vormen, uitdrukkelijk in dit besluit op te nemen. Het toestaan van de vorming van een egalisatiereserve betekent concreet dat de instelling een meevaller binnen de provinciaal gesubsidieerde prestatievelden in het ene jaar kan gebruiken voor een tegenvaller binnen de gesubsidieerde prestatievelden in een volgend jaar. Hierdoor is voor de instelling meer bewegingsvrijheid mogelijk tussen jaren.
Bij een integrale kosten subsidie worden voorschotten betaald. Het totale voorschotbedrag bedraagt maximaal 100 procent van het subsidiebedrag. Het voorschotbedrag wordt in termijnen uitbetaald. In de regel zullen dit maandelijkse termijnen zijn van 1/12de deel van het totale voorschotbedrag.
Een integrale kosten subsidie wordt verantwoord door middel van een inhoudelijke en financiële verantwoording. Bij de financiële verantwoording is het nodig dat er zowel een verantwoording is over de werkelijke totale kosten en opbrengsten van de instelling als een verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten die zijn toegerekend aan de gesubsidieerde activiteiten. Dit laatste overzicht kan bijvoorbeeld als bijlage worden toegevoegd aan de jaarrekening van de instelling. Deze dient net als de jaarrekening gecontroleerd te zijn door de accountant. Het overzicht dient zodanig te zijn opgesteld dat een vergelijking van de werkelijke kosten met de begrote kosten te maken is. De begroting zal zijn opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.
Toelichting op hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor restauratie rijksmonumenten
Voor de kwaliteitsrichtlijnen en normen van het College van Deskundigen Restauratiekwaliteit van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg, wordt verwezen naar: www.stichtingerm.nl/richtlijnen
De cultuurhistorische waarde van het rijksmonument (max. 20 punten) wordt gemotiveerd gewaardeerd door te scoren op basis van de vijf deelwaarde categorieën conform de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’ van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (cultuurhistorische waarde, architectuurhistorische waarde, ensemblewaarden/situationele en stedenbouwkundige waarden, gaafheid/herkenbaarheid en zeldzaamheid). Gedeputeerde Staten vragen op dit onderdeel advies aan onafhankelijk deskundigen.
Bij de bouwkundige urgentie (max. 45 punten) gaat het om de bouwtechnische staat waarin het rijksmonument of het zelfstandig onderdeel zich vóór aanvang van de werkzaamheden bevindt. Hoe slechter de bouwtechnische staat, hoe hoger wordt gescoord. De waardering vindt plaats overeenkomstig de volgende scoretabel én zal door middel van een schouw ter plaatste gecontroleerd worden:
Met het criterium mate van cofinanciering (max. 25 punten) wordt beoogd subsidieaanvragers te stimuleren tot een hoger cofinancieringspercentage.
Bij de mate waarin het rijksmonument aantoonbaar openbaar, dat wil zeggen vrij en zonder afspraak, toegankelijk is voor het publiek (max. 5 punten) wordt hoger gescoord naarmate de openbare toegankelijkheid voor het publiek groter is. De puntentoekenning vindt plaats overeenkomstig de volgende scoretabel:
Bij de verdeling van punten wordt prioriteit gegeven aan de instandhouding van kerken, agrarisch erfgoed en industrieel erfgoed. Het gaat hierbij om de oorspronkelijke functie zoals aangegeven in het Rijksmonumentenregister. Bedoeld worden rijksmonumenten met de hoofdcategorie ‘Religieuze gebouwen’ èn de subcategorie ‘Kerk en kerkonderdeel’, en rijksmonumenten in de hoofdcategorie ‘Boerderijen, molens en bedrijven’. Rijksmonumenten in deze categorieën kunnen 5 punten extra scoren.
Toelichting op hoofdstuk 13 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor opruiming van drugsafval provincie Zeeland 2021-2024
Het aantal waargenomen drugsdumpingen kent een stijgende trend en is zorgelijk gelet op de schadelijke gevolgen die drugsdumpingen hebben voor mens, dier, natuur en milieu. Wanneer drugsafval in of op de bodem wordt achtergelaten of wordt geloosd of gestort in oppervlaktewater dan dient het conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving te worden verwijderd en dient eventuele daardoor verontreinigde bodem te worden gesaneerd. De werkzaamheden worden daarbij verricht door erkende verwijderaars en bodemsaneringsbedrijven, die beschikken over de daartoe benodigde milieuvergunningen.
Grondeigenaren worden geconfronteerd met het nemen van dergelijke maatregelen. Hoewel verreweg de meeste dumpingen op gemeentelijke grond plaatsvinden, worden ook particulieren gedupeerd. Zij zijn niet altijd in staat om de hoge kosten te dragen, in het bijzonder wanneer ook sprake is van bodemverontreiniging.
Het komt voor dat gemeenten (of namens hen omgevingsdiensten) en waterschappen, vanwege direct gevaar voor milieu en gezondheid, opdracht geven tot afvoer en verwijdering van drugsafval en eventuele sanering op terrein dat in particuliere eigendom is. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 februari 2019 een uitspraak gedaan waarin zij aangeeft dat gemeenten de kosten voor het opruimen van drugsafval niet mogen verhalen op particuliere eigenaren van de grond, tenzij er sprake is van overtreding van een wettelijke verplichting die op die particulier rust. Het is echter begrijpelijk dat gemeenten en waterschappen ook niet alle financiële lasten kunnen dragen.
Het kabinet heeft daarom voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel € 1.000.000 per jaar vrijgemaakt op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Hieruit dient 100% van de directe opruimkosten op particulier terrein te worden gefinancierd. Publiekrechtelijke rechtspersonen worden voor het opruimen van drugsdumpingen op grond of water dat zij in eigendom hebben voor 50% van de kosten gecompenseerd.
Opzet en uitvoering subsidieregeling
Binnen het Interprovinciaal Overleg (IPO) is voor de opruiming van drugsafval een model subsidieregeling opgesteld, die in de afzonderlijke provincies is vastgesteld op grond van de desbetreffende provinciale subsidieverordening. De subsidieregelingen bevatten de grondslag voor het verstrekken van subsidies voor projecten gericht op herstel van bodem of oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval. Projecten kunnen zien op de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval en verontreinigd oppervlaktewater en de sanering van door gedumpt drugsafval veroorzaakte verontreinigde bodem. BIJ12, uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, onderdeel van de Vereniging het Interprovinciaal Overleg, voert de subsidieregelingen van de verschillende provincies per 1 januari 2021 in mandaat uit. Een aanvraag kan worden ingediend bij BIJ12 voor projecten met betrekking tot drugsafval dat is afgevoerd en verwijderd in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2024. Aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 16 november 2021 tot en met 31 januari 2025.
2. Juridisch kader subsidieregeling
Deze subsidieregeling is vastgesteld als bijzonder hoofdstuk van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb 2023) op grond van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv 2023) (voorheen het Asb 2013 en de Asv 2013). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in dit hoofdstuk is vastgelegd, maar in de algemene bepalingen van het Asb 2023 en in de Asv 2023. In hoofdstuk 1 van het Asb 2023 staat onder meer wat de termijnen zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag en ook bevat hoofdstuk 1 van het Asb 2023 algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht in geval van het niet, niet tijdig of niet geheel verrichten van de activiteiten dan wel nakomen van de verplichtingen.
Voor een goed begrip van dit hoofdstuk is dus bestudering van hoofdstuk 1 van het Asb 2023 en de Asv 2023 noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies die worden verstrekt op grond van dit hoofdstuk.
Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) voldoet, vormt staatsteun en dient krachtens artikel 108, derde lid, VWEU bij de Europese Commissie te worden aangemeld. Aangenomen wordt dat het opruimen van drugsafval in het kader van de Europese regelgeving niet kan worden aangemerkt als een economische activiteit, dan wel dat slechts sprake is van een lokaal effect, zodat van staatssteun geen sprake is.
Artikel 13.1 Begripsbepalingen
Bij de omschrijving van het begrip “kosten derden” is aansluiting gezocht bij de wijze waarop dit begrip is gedefinieerd in artikel 1, onder r, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017.
Onder “sanering van de bodem” wordt in het kader van dit hoofdstuk verstaan: het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd teneinde verontreiniging van de bodem en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 6.8 van de Waterwet.
Het eerste deel van de begripsomschrijving van “bodem” ziet op het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming. Opgemerkt zij dat het grondwater ook onderdeel uitmaakt van de bodem. Artikel 13 van de Wet bodembescherming bevat een bijzondere regeling voor de aanpak van zogenoemde nieuwe verontreinigingen, dat wil zeggen bodemverontreinigingen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan. Genoemde regeling heeft voorrang op de in hoofdstuk IV, paragraaf 3, van de Wet bodembescherming vastgelegde regeling voor zogenoemde historische verontreinigingen (dan wil zeggen verontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan). De zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembescherming is van toepassing op degene die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van die wet, waaronder het laten van stoffen op of in de bodem.
De Wet bodembescherming is ingevolge artikel 99, vierde lid, van de Wet bodembescherming niet van toepassing op de sanering van de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam in de zin van artikel 1.1 van de Waterwet. Aangezien het in het kader van deze subsidieregeling wenselijk wordt gevonden dat ook de sanering van verontreinigde bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam subsidiabel is, is in de begripsomschrijving van “bodem” opgenomen dat daaronder tevens wordt verstaan: de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet. In geval van waterbodemsanering is het waterschap bevoegd gezag.
De in artikel 13.2, eerste lid, onder a, genoemde publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen op grond van deze regeling zowel aanvragen indienen voor subsidiabele activiteiten op locaties waarvan zij wel als waarvan zij geen eigenaar zijn. Artikel 13.2, eerste lid, onder b, heeft betrekking op natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar dan wel erfpachter zijn van locaties waar drugsafval is gedumpt. Op grond van dit onderdeel kunnen naast particulieren bijvoorbeeld ook Provinciale Landschappen of Natuurmonumenten een aanvraag indienen. Staatsbosbeheer kan op grond van artikel 13.2, eerste lid, onder c, een aanvraag indienen als eigenaar van een locatie waar drugsafval is gedumpt.
Artikel 13.3 Subsidiabele activiteiten
Op grond van dit hoofdstuk kan subsidie worden verstrekt voor het afvoeren en verwijderen van gedumpt drugsafval, het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater of sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval. Sanering van de bodem kan gelijktijdig met het opruimen van het drugsafval plaatsvinden, zodat het project beide activiteiten omvat. Het is echter ook mogelijk dat er alleen sprake is van bodemverontreiniging als gevolg van drugsdumping of dat er na een dumping geen sprake is van bodemverontreiniging. In dat geval omvat het project slechts een van genoemde activiteiten.
Artikel 13.5 Subsidievereisten
Artikel 13.5, eerste lid, onder d, bepaalt dat om voor subsidie in aanmerking te komen het gedumpte drugsafval dient te zijn verwijderd en afgevoerd in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2024. Artikel 13.5, eerste lid, onder e, bepaalt welke bewijsstukken bij de subsidieaanvraag gevoegd dienen te worden. Het gaat hierbij om een cumulatieve opsomming van vereisten. De onderbouwing van de vereisten is beperkt omdat de subsidie achteraf wordt verstrekt. Een begroting of projectplan is daardoor niet meer aan de orde. Artikel 13.5, eerste lid, onderdeel e, onder 1°, bepaalt dat bij de aanvraag een bewijs van melding of aangifte van de dumping bij de politie dient te worden gevoegd. Op grond van artikel 13.5, eerste lid, onderdeel e, onder 3°, dient de aanvrager een factuur te verstrekken van de door derden gemaakte kosten van de afvoer, verwijdering dan wel sanering. Het tweede lid, onder a, en derde lid, onder a, bepalen dat de afvoer en verwijdering dan wel de sanering plaats moeten hebben gevonden volgens de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Het kader daarbij is onder meer vastgelegd in de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet milieubeheer. Het derde lid, onder b, bepaalt dat in geval van bodemsanering aan het project een saneringsverslag ten grondslag moet liggen. In artikel 39c van de Wet bodembescherming is een wettelijke verplichting omtrent een dergelijk saneringsverslag opgenomen. Ook in geval van sanering van de waterbodem dient een dergelijk verslag te worden overlegd.
Artikel 13.6 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten omvatten alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten van derden. Kosten van de eigen inzet van de subsidieaanvrager zijn niet subsidiabel.
Artikel 13.10 bevat als uitgangspunt dat de hoogte van de subsidie, conform de door het Ministerie van Justitie en Veiligheid geschetste uitgangspunten, afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de grond dan wel het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, dan wel een publiekrechtelijke rechtspersoon. Ingeval bijvoorbeeld de gemeente een aanvraag indient voor een project dat verband houdt met een drugsafvaldumping op haar eigen grond wordt 50% van de subsidiabele kosten vergoed tot een maximum van € 24.999. Wanneer de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon wordt 100% van de subsidiabele kosten vergoed tot een maximum van € 24.999. Dit percentage geldt daarmee bijvoorbeeld ook voor afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval op grond van Provinciale Landschappen (particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie (stichting)) en Natuurmonumenten (vereniging). Artikel 13.10, onder a, bepaalt dat indien de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft eveneens een percentage van 100% geldt (ook indien de grond bijvoorbeeld in eigendom van de gemeente is). Daarnaast regelt artikel 13.10, onder a, expliciet dat het percentage van 100% eveneens geldt voor grond of water dat in eigendom is van Staatsbosbeheer (een (publiekrechtelijke) rechtspersoon met een wettelijke taak).
Artikel 13.12 Subsidievaststelling
Aangezien het in dit hoofdstuk gaat om een subsidieregeling die met het oog op uniformiteit door alle provincies gelijkluidend wordt vastgesteld, en onze provincie een afwijkend arrangementenkader kent, wordt op grond van artikel 8, aanhef en onder a van de Asv 2023 afgeweken van de arrangementensystematiek van de Asv 2023. In dit geval wordt, nu het gaat om subsidies tot een maximum van € 24.999, aansluiting gezocht bij arrangement 1 van het Rijkssubsidiekader. Gedeputeerde staten stellen de subsidies direct vast. De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.
Toelichting op hoofdstuk 16 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor versterking van kennis- en innovatienetwerken
De subsidieregeling voor kennis- en innovatienetwerken vloeit voort uit Campus Zeeland. Campus Zeeland is een samenwerkingsverband van ondernemers, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en overheden in Zeeland. Zij bundelen de krachten om te zorgen voor een sterke koppeling tussen onderwijs en bedrijfsleven. Dat moet de innovatiekracht van Zeeland vergroten en zorgen voor een toekomstbestendige economie.
Campus Zeeland richt zich vooral op die sectoren die hun oorsprong en voorsprong te danken hebben aan het water dat Zeeland omringt: industrie & maintenance, havens & logistiek, agrofood & seafood, water & energie, vrijetijdseconomie en zorg.
Concreet werkt Campus Zeeland aan drie hoofdthema’s: Onderwijs & Onderzoek, Bèta Campus en Kennis & Innovatienetwerken.
Economische structuurversterking
Met de komst van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling is het belang van de Zeeuwse kennis- en innovatienetwerken als belangrijke structuur voor de Zeeuwse economie en concurrentiekracht nogmaals benadrukt. Vanwege de complementariteit tussen de doelstellingen van enerzijds de subsidie voor kennis- en innovatienetwerken en anderzijds de subsidie (voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten) in het kader van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling, is er gezocht naar een optimale koppeling tussen deze beide regelingen. Zowel op inhoud als ook op het gebied van governance en beoordeling. Waar de subsidie voor kennis- en innovatienetwerken zich richt op het ondersteunen van het organiserend vermogen van de netwerken, richt de subsidie voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten zich op de inhoudelijke projecten die onder andere voortkomen uit de kennis- en innovatienetwerken. Zo dragen deze twee subsidies in samenhang bij aan de economische structuurversterking en het opwerken van projecten richting Europese subsidieprogramma’s. Zo wordt de versterking van de kennis- en innovatienetwerken in samenspel tussen Economic Board en Stuurgroep Campus Zeeland gerealiseerd.
De subsidieregeling versterken van kennis- en innovatienetwerken
Bij de kennis- en innovatienetwerken is in de afgelopen jaren vooral aandacht besteed aan het opbouwen van nieuwe netwerken. In de komende jaren gaat het vooral om het continueren en versterken van bestaande netwerken. Ze krijgen een stevige positie in de uitwerking van innovatieprogramma’s en -projecten, leveren input voor opleidingen van (V)MBO tot en met WO, ze leggen verbindingen met programma’s elders (buurregio’s, nationaal en Europees), ze betrekken meer bedrijven (uit Zeeland en met name MKB) bij innovatieprogramma’s en hebben een reikwijdte en impact voor alle deelgebieden van Zeeland.
De regeling is daarom bedoeld om het organiserend vermogen van bestaande kennis- en innovatienetwerken verder te versterken. De ambitie is dat er in de nabije toekomst één à twee volwassen netwerken per economisch sector in Zeeland actief zullen zijn.
Kennis- en innovatienetwerken die reeds provinciale subsidie ontvangen voor het organiserend vermogen komen niet voor de subsidie versterking van kennis- en innovatienetwerken in aanmerking.
In dit artikel zijn de definities opgenomen van enkele begrippen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.
Binnen een triple helix netwerk zijn zowel ondernemers, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen alsook overheden betrokken. De vraag vanuit de ondernemers dient leidend te zijn in het kennis- en innovatienetwerk. Daarom moet een minimum aantal van tien bedrijven onderdeel uitmaken van het kennis- en innovatienetwerk. Daarnaast moeten minimaal twee onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en één overheidspartij deel uit maken van het kennis- en innovatienetwerk.
Een kennis- en innovatienetwerk werkt aan het delen van kennis en het bevorderen van innovatie binnen de betreffende economische sector. Daarom dient het kennis- en innovatienetwerk te beschikken over een meerjarenagenda, dat wil zeggen een strategische meerjaren visie en een jaarlijks uitvoeringsprogramma met daarop innovatieve projecten en programma’s. De vraag vanuit de ondernemers dient leidend te zijn bij de totstandkoming van deze agenda en het uitvoeringsprogramma.
De subsidieregeling is bedoeld voor de versterking van het organiserend vermogen van de bestaande kennis- en innovatienetwerken.
De vraag van ondernemers dient het centraal uitgangspunt te vormen van het kennis- en innovatienetwerk, dat wil zeggen dat deze ondernemersvraag een belangrijke aanleiding is voor de opzet en invulling van het netwerk.
Bij de aanvraag moet een meerjaren agenda worden toegevoegd waarin de gezamenlijke strategische visie is beschreven, inclusief het uitvoeringsprogramma voor het komende kalenderjaar, bestaand uit innovatieve projecten of programma’s en activiteiten. Deze projecten of programma’s worden door de partners in het kennis- en innovatienetwerk gedefinieerd, georganiseerd en opgevolgd, waarbij de vraag vanuit de ondernemers leidend is.
Bij de aanvraag dient beschreven te worden welke connecties of samenwerkingen het kennis- en innovatienetwerk heeft met soortgelijke sectorale netwerken in Zeeland, Nederland of internationaal. Ook moet worden aangegeven op welke wijze het kennis- en innovatienetwerk een bijdrage levert aan het regionale en zo mogelijk nationale en Europese beleid. In de aanvraag moet daarom beschreven worden op welke wijze het kennis- en innovatienetwerk bijdraagt aan de economische en maatschappelijke vraagstukken in de betreffende economische sector.
De subsidie voor kennis- en innovatienetwerken is uitsluitend bedoeld voor de versterking van het organiserend vermogen van het netwerk. De kosten voor het uitvoeren of managen van projecten, voortkomend uit het uitvoeringsprogramma van het kennis- en innovatienetwerk, komen niet voor subsidie in aanmerking. Hiervoor zijn andere subsidieregelingen bedoeld, zoals onder andere de subsidie voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten in het kader van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling.
Dockwize is door de provincie Zeeland aangewezen om begeleiding te bieden aan kennis- en innovatienetwerken met een voorgenomen subsidieaanvraag. De geboden begeleiding is op vrijwillige basis.
In de aanvraag moet worden omschreven welke partijen deelnemen in het netwerk en wat hun inbreng is in het netwerk. Zo moet beschreven worden welke partijen deel uitmaken van de governance structuur (bijvoorbeeld het bestuur of de stuurgroep) van het kennis- en innovatienetwerk en welke partijen betrokken zijn bij de totstandkoming van de meerjaren agenda. Ook moet in de aanvraag beschreven worden op welke wijze en hoeveel overige bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstelling(en) en overheden betrokken worden bij de uitvoering van projecten en andere activiteiten.
Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan advies gevraagd worden aan een extern deskundige. In de praktijk zal, vanwege de samenhang tussen de doelstellingen van enerzijds de subsidie voor kennis- en innovatienetwerken en anderzijds de subsidie voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten in het kader van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling, voor dit advies doorgaans een beroep worden gedaan op de Deskundigencommissie Zeeland in Stroomversnelling. Op die manier is een integrale beoordeling geborgd. Aan de Deskundigencommissie zal gevraagd worden met name te beoordelen of het netwerk bijdraagt aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiekracht.
Toelichting op hoofdstuk 17 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling
Artikel 17.2.2, derde lid en artikel 17.2.7
Toelichting beoordelingscriteria haalbaarheidsonderzoeken
Bijdrage aan structuurversterking van de Zeeuwse economie ten behoeve van de maatschappelijke transities
Bij het beoordelen van dit criterium wordt aan de deskundigencommissie gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie. Hierbij wordt het project beoordeeld op:
de mate waarin het project aansluit bij één van de prioriteiten binnen de maatschappelijke transities:
Prioriteiten 1
De deskundigencommissie let bij de beoordeling van dit criterium op de mate van innovativiteit van het project. Het gaat hierbij om product-, proces- en diensteninnovatie. Aspecten die een rol spelen:
Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:
Artikel 17.3.2, vierde lid en artikel 17.3.7
Toelichting beoordelingscriteria demonstratieprojecten
Bijdrage aan structuurversterking van de Zeeuwse economie ten behoeve van de maatschappelijke transities
Bij het beoordelen van dit criterium wordt aan de deskundigencommissie gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie. Hierbij wordt het project beoordeeld op:
de mate waarin het project aansluit bij één van de prioriteiten binnen de maatschappelijke transities:
Prioriteiten 2
Binnen de vier maatschappelijke transities zijn er prioriteiten benoemd die relevant zijn voor Zeeland. Projecten die bijdragen aan deze prioriteiten hebben een voordeel bij de beoordeling. Prioriteit krijgen innovaties die bijdragen aan:
De deskundigencommissie let bij de beoordeling van dit criterium op de mate van innovativiteit van het project. Het gaat hierbij om product-, proces- en diensteninnovatie. Aspecten die een rol spelen:
De aanvraag wordt beoordeeld op de kwaliteit van de businesscase, de kwaliteit van het consortium, de economische spin-off en het perspectief op doorontwikkeling of opschaling naar nieuwe projecten. Daarbij kunnen de deskundigen de businesscase vanuit de volgende zes perspectieven beoordelen:
Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:
Toelichting op hoofdstuk 17A Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling: Human Capital Agenda
Economische structuurversterking: naar een wendbare en weerbare arbeidsmarkt
Met de komst van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling is het belang van de arbeidsmarkt als belangrijke structuur voor de Zeeuwse economie en concurrentiekracht nogmaals benadrukt. Het vinden van voldoende en gekwalificeerd personeel wordt steeds belangrijker door een groeiende schaarste. Dat stelt Zeeuwse bedrijven, onderwijsinstellingen en overheden voor een grote uitdaging, want voor een sterke economie vormt een wendbare en weerbare arbeidsmarkt een belangrijke voorwaarde.
Om deze uitdaging op een gestructureerde wijze aan te pakken hebben de Zeeuwse overheden, onderwijs en ondernemers de handen ineen geslagen om samen tot duurzame oplossingen te komen voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt.
De urgentie van het arbeidsmarkt vraagstuk vraagt van alle betrokken partijen dat zij verder kijken dan hun eigen vraag en grenzen en dat zij de verbinding zoeken om samen méér te bereiken, bijvoorbeeld om sector-brede of juist cross-sectorale oplossingen te realiseren. Het vraagt om vernieuwende oplossingen; het daagt organisaties uit om met frisse, open en kritische blik te kijken naar de rol die zij hierbij kunnen vervullen. De huidige oplossingen voldoen niet (meer) en dus moet er worden gekeken naar nieuwe, innovatieve vormen van aanpak. Met andere woorden, oplossingen door middel van sociale innovatie.
Het aanjagen van sociale innovatie op de arbeidsmarkt
De subsidie voor projecten op het gebied van de Human Capital agenda in het kader van het investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling richt zich op het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt en draagt daarmee bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door middel van het aanjagen van projecten geënt op sociale innovatie op de arbeidsmarkt. Sociale innovatie is dan het toepassen van nieuwe vormen van organisatie, methodes en/of door middel van het introduceren van nieuwe producten en diensten met een meetbare of waarneembare impact op het arbeidsmarktvraagstuk.
De subsidie heeft daarmee als doel om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken en een arbeidsmarkt te realiseren die wendbaar en weerbaar is, waarin de verbindingen binnen en tussen sectoren sterk en effectief zijn, werknemers zich optimaal kunnen bewegen, werkgevers vernieuwende oplossingen zoeken en toepassen en waarin organisaties met lef nieuwe samenwerkingen (of samenwerkingsvormen) aangaan en nieuwe methodes ontwikkelen en/of toepassen.
Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op de ontwikkeling van een sociale innovatie* die betrekking heeft op één of meer van de volgende thema’s:
Dynamisch managen: nieuwe managementvaardigheden en -methodieken; Dynamisch managen doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van medewerkers en stuurt daar actief op aan. Dit stimuleert motivatie, creativiteit en ondernemerschap. Dialoog, interactie en transparantie tussen werkgever en werknemer zijn hierbij belangrijke facetten.
Werknemer in eigen kracht: mobiliteit, flexibiliteit en lef op de arbeidsmarkt; Voor behoud en versterking van onze economische positie in een steeds dynamischer (internationale) markt én voor werkzekerheid van alle werkenden is meer flexibiliteit, lef en mobiliteit op de arbeidsmarkt een voorwaarde. Uitgangspunt is dat iedereen talenten heeft; de kunst is die te (willen) zien.
Mobiliteit leren en ontwikkelen: de juiste mensen op de juiste plek met de juiste kwalificaties; De arbeidsmarktpositie van werknemers verbetert sterk door mobiliteit. Mobiliteit is het nieuwe-leren-in-de-praktijk. Mobiliteit bevordert informeel leren waardoor er minder risico is op verlies van (bedrijf)specifieke vaardigheden bij een eventueel ontslag.
Duurzame inzetbaarheid: stimuleren van eigenaarschap bij medewerkers op het gebied van vitaliteit, flexibiliteit en maatschappelijke weerbaarheid; Afgelopen jaren verschijnen steeds meer afspraken onder de noemer van vitaliteit, wendbaarheid & weerbaarheid en de lichamelijk en geestelijk fitte medewerker. Duurzame inzetbaarheid beoogt het stimuleren van eigenaarschap bij medewerkers op het gebied van vitaliteit, wendbaarheid (flexibiliteit) en maatschappelijke weerbaarheid. Medewerkers krijgen inzicht in de eigen (werk)situatie; nu en in de toekomst. Zij kunnen zelf doelen stellen om de inzetbaarheid te vergroten. Bijvoorbeeld door het volgen van opleidingen en (loopbaan)coaching.
Leven lang leren en ontwikkelen: wendbare, flexibele werknemers die zich kunnen blijven ontwikkelen en mee kunnen met de nieuwste ontwikkelingen. Voor een kenniseconomie is voortdurende kennisontwikkeling en -overdracht van groot belang. Daarom is het cruciaal dat het ‘leven lang leren’-principe als een vanzelfsprekend onderdeel wordt gezien van het arbeidsproces. Zo zijn organisaties en hun werknemers wendbaarder en zijn bedrijven beter in staat te innoveren of om innovatieve ontwikkelingen snel op te pakken. Het leven lang leren zorgt voor een krachtig en waardevol menselijk kapitaal, een belangrijk onderdeel voor een sterke economie.
Sociale innovatie betreft dus de vernieuwing van het arbeidsproces, met als doel de arbeidsproductiviteit en de arbeidsparticipatie te verhogen. Sociale innovatie houdt in dat in mens en organisatie wordt geïnvesteerd, bijvoorbeeld door het werk anders te organiseren, gezondheidsbeleid in te voeren, het kennisniveau en employability (inzetbaarheid) van werknemers te verhogen, arbeidsvoorwaarden te moderniseren en door sociaal beleid te koppelen aan de bedrijfsdoelstellingen. Sociale innovatie kortom, is dus veel méér dan het doorvoeren van technologische vooruitgang, zoals het ontwikkelen van nieuwe producten, diensten en processen.
Bij sociale innovatie zijn vele partijen (o.m. management, werknemers, klanten, politiek/overheid, vakbonden) en arbeidsaspecten (o.m. bedrijfscultuur, arbeidsparticipatie, beloningsbeleid, employability, markt) betrokken. De wijze waarop sociale innovatie vorm wordt gegeven hangt samen met het type organisatie; sociale innovatie is in alles maatwerk.
Een belangrijk doel van de regeling is om, naast de directe bijdrage die de projecten leveren aan het oplossen en aanpakken van de krapte op de arbeidsmarkt, tot overdraagbare methodieken te komen die ook door andere partijen, buiten het consortium, kunnen worden toegepast. De projectresultaten, instrumenten en methodieken die voortkomen uit deze regelingen leveren daarmee opnieuw waarde op voor de Zeeuwse arbeidsmarkt (en daarbuiten). Het is daarom van belang dat de aanvragers deze overdraagbaarheid meenemen in de aanpak van het project zodat dit zo goed mogelijk kan worden gewaarborgd.
Toelichting op Artikel 17A.3, eerste lid, onderdeel g
Van belang is om te benoemen dat een onderwijs- of kennisinstelling bij een project de rol van werkgever kan vervullen wanneer een project zich richt op het oplossen van krapte op de arbeidsmarkt binnen de sector onderwijs.
Toelichting op Artikel 17A.4, eerste lid, onderdeel f en g en artikel 17A.8, eerste lid
Gemeenten (in samenwerking met UWV, werkgeversservicepunten, regionale bureaus leerlingenzaken, en het Leerwerkloket) richten zich vanuit hun wettelijke taak op het toeleiden van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk. De activiteiten en projecten die voor dit doel worden ontwikkeld zijn veelal gedekt door middelen vanuit het Rijk en worden centraal gecoördineerd vanuit de arbeidsmarktregio Zeeland. Deze regeling focust zich specifiek op het ondersteunen van projecten die buiten deze gemeentelijke scope en doelgroep vallen.
Toelichting beoordelingscriteria
Bijdrage aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt
Bij het beoordelen van dit criterium wordt aan de deskundigencommissie gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie in termen van het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt, werkgelegenheid, toegevoegde waarde of efficiency. Hierbij wordt het project beoordeeld op:
Mate van innovativiteit voor Zeeland
De deskundigencommissie let bij de beoordeling van dit criterium op onderstaande zaken: In welke mate heeft het project een innovatief karakter voor Zeeland. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van een nieuwe organisatorische vorm (samenwerkingsverbanden, relaties) en/of de ontwikkeling van een nieuw product, een nieuwe dienst of een nieuwe methode. Aspecten die een rol spelen:
Het perspectief van het project
De aanvraag wordt beoordeeld op de kwaliteit van de businesscase, de economische spin-off en het perspectief op doorontwikkeling of opschaling van nieuwe projecten. Daarbij kunnen de deskundigen de businesscase vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen:
Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:
Toelichting op Hoofdstuk 20 Bijzondere bepalingen voor het verstrekken van cofinanciering voor het EFRO Programma Zuid-Nederland 2021-2027
Voor de periode 2021-2027 heeft de Europese Commissie € 105.334.949 beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), ten behoeve van de uitvoering van het EFRO programma Zuid-Nederland 2021-2027. Het EFRO maakt deel uit van het Europees cohesiebeleid, dat tot doel heeft de economische groei en werkgelegenheid te bevorderen en klimaatverandering, energieafhankelijkheid en sociale uitsluiting aan te pakken. Voorwaarde voor de Europese subsidie is dat provincies, het Rijk en het bedrijfsleven ook bijdragen aan het programma. Dit hoofdstuk valideert het Zeeuwse deel van de nationale cofinanciering.
Voor de uitvoering in Zuid-Nederland is Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant aangewezen als Beheerautoriteit. De Beheerautoriteit heeft op 19 juli 2022 de Subsidieregeling OPZuid 2021-2027 (hierna: Subsidieregeling OPZuid) vastgesteld.
De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv) en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb) zijn op dit hoofdstuk van toepassing. De Asv is een kaderverordening. De Asv bevat algemene (procedure) bepalingen, waaronder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. In het Asb zijn de algemene bepalingen uit de Asv verder uitgewerkt. Onderwerpen die geregeld zijn in de Awb, de Asv en het Asb worden niet herhaald in dit hoofdstuk. In het hoofdstuk wordt aangesloten bij de Subsidieregeling OPZuid. Dit betekent dat daar waar de Asv en het Asb en de Subsidieregeling OPZuid niet op elkaar aansluiten, de Subsidieregeling OPZuid voorgaat. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat de arrangementensystematiek uit de Asv en het Asb buiten toepassing blijven in dit hoofdstuk. Tot slot heeft het volledig aansluiten bij de Subsidieregeling OPZuid tot gevolg dat onderwerpen die reeds uitputtend zijn geregeld in die regeling, niet zijn opgenomen in dit hoofdstuk, zoals weigeringsgronden, subsidiabele kosten en verplichtingen.
Bij subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk kan sprake zijn van staatssteun, indien de aanvrager een onderneming is in de zin van het Europese recht en voor het overige voldoet aan de criteria van staatssteun. Staatssteun is in beginsel verboden, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Afhankelijk van het project wordt in dit hoofdstuk gebruik gemaakt van één van de vrijstellingen uit de artikelen 14, 15, 17, 18, 22, 25, eerste lid, tweede lid, onder c of d, 26, 26a, 26 bis, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 36a, 36 bis, 38, 38 bis, 39, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 52, 53, 56, 56ter, 56quater van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Per project wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun. Indien sprake is van staatssteun, geen van de vrijstellingen uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en het gevraagde subsidiebedrag onder de de-minimisdrempel blijft, dan wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening. Indien gebruik wordt gemaakt van de-minimisverordening, is vanuit het Europees recht geen sprake van staatssteun.
Aangezien subsidie op grond van dit hoofdstuk alleen kan worden verleend aan degenen die op grond van de Subsidieregeling OPZuid subsidie hebben aangevraagd, is de doelgroep in dit hoofdstuk beperkt tot deze groep aanvragers.
Artikel 20.5 Subsidiabele kosten
In dit artikel wordt voor de toepassing van de subsidiabele kosten aangesloten bij artikel 1.3 van de REES 2021. Hierin en in de navolgende artikelen zijn bepalingen opgenomen over de subsidiabele kosten en de berekening van loonkosten en eigen arbeid.
Artikel 20.6 Vereisten indiening subsidieaanvraag
Omdat de subsidieaanvragen moeten worden ingediend binnen de in afzonderlijke openstellingsbesluiten vast te stellen tenderperiodes, wordt in het tweede lid afgeweken van artikel 1.4.1 van het Asb. In dat artikel is bepaald dat de subsidieaanvraag tenminste acht weken voor het begin van de activiteit wordt ingediend, tenzij anders is bepaald in het Asb.
Nu in het kader van subsidies op grond van dit hoofdstuk meerdere tenderperiodes kunnen worden opengesteld, geschiedt de vaststelling van subsidieplafonds voor die tenderperiodes in afzonderlijke openstellingsbesluiten.
Met dit artikel wordt geregeld dat in geval meerdere subsidies voor hetzelfde project zijn aangevraagd, Gedeputeerde Staten van Zeeland nooit meer subsidie hoeven te verlenen dan op grond van de staatssteunregels is toegestaan.
De toets of het project past binnen een van de vrijstellingen op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening vindt reeds plaats in het kader van de Subsidieregeling OPZuid.
Dit artikel regelt dat in geval de Beheerautoriteit een rangschikking heeft gemaakt op grond van artikel 3.8 van de Subsidieregeling OPZuid, subsidie wordt verleend op grond van de volgorde zoals die op basis van die rangschikking tot stand is gekomen. Als de Beheerautoriteit geen rangschikking heeft gemaakt, maken Gedeputeerde Staten van Zeeland zelf een rangschikking op grond van de Subsidieregeling OPZuid. Op grond van die regeling worden aanvragen, bij overschrijding van het subsidieplafond, op basis van een aantal criteria gerangschikt. Deze rangschikking wordt overeenkomstig, dus zodra het plafond van artikel 20.7 wordt bereikt, toegepast.
Overigens kan dit betekenen dat projecten weliswaar binnen het subsidieplafond van de Subsidieregeling OPZuid passen, maar niet binnen het subsidieplafond op grond van dit hoofdstuk. De aanvraag wordt in dat geval op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb geweigerd.
Artikel 20.10 Beslissing op de aanvraag
Om de subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk af te stemmen op de subsidieverlening door de Beheerautoriteit op grond van de Subsidieregeling OPZuid, wordt afgeweken van de beslistermijn van acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag, zoals bepaald in artikel 1.5.2, eerste lid, van het Asb.
Artikel 20.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Om te bereiken dat de verplichtingen uit de Subsidieregeling OPZuid zoveel mogelijk aansluiten op subsidieverstrekking op grond van dit hoofdstuk en opeenstapeling van verplichtingen zoveel mogelijk moet worden voorkomen, zijn de artikelen 1.6.3 en 1.6.6, derde lid, van het Asb buiten toepassing gelaten. Uit het eerste lid blijkt dat de verplichtingen in artikel 1.5 van de Subsidieregeling OPZuid en onderliggende regelgeving ook gelden voor de ontvangers van subsidie op grond van dit hoofdstuk.
Omdat voor de bepalingen omtrent de vaststelling van subsidie volledig wordt aangesloten bij de Subsidieregeling OPZuid en deze bepalingen afwijken van de Asv, wordt gebruik gemaakt van de in artikel 8, onder b, van de Asv vermelde bevoegdheid om af te wijken van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Asv en daarmee ook van de paragrafen 1.7 tot en met 1.9 van het Asb.
In artikel 3, tweede lid, van de Asv is bepaald dat er drie verschillende arrangementen gelden bij het verstrekken van subsidies. In de toelichting bij artikel 8 van de Asv is vermeld dat onderdeel b ziet op de situatie waarin meerdere bestuursorganen subsidie verstrekken voor dezelfde activiteit, hetgeen onder meer aan de orde is bij cofinanciering van een Europees programma.
Toelichting op hoofdstuk 22 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Hergebruik Leegstaande Panden voor Wonen
De vastgoedmarkt is in beweging. Door de demografische ontwikkeling schaalvergroting, webwinkels en thuiswerken verandert het gebruik van bestaand vastgoed. Hierdoor ontstaat op veel plekken leegstand: in detailhandel, monumentale gebouwen, kerken, scholen en kantoren. In de omgeving worden ze zichtbaar: leegstaande panden, ongebruikt en donker, soms verloederd, met een negatief effect op de omgeving. Soms worden gedateerde gebouwen gesloopt, waardoor lege plekken achterblijven. Leegstand en verpaupering bedreigen de economische aantrekkingskracht en leefbaarheid in binnensteden en kleine kernen.
Tegelijkertijd is er een tekort aan goede woningen. Door de demografische ontwikkeling heeft Zeeland te maken met een veranderende woonbehoefte. Door vergrijzing en ontgroening verandert de huishoudenssamenstelling in Zeeland ingrijpend. Er vindt een sterke toename plaats van vooral oudere één- en tweepersoonshuishoudens. Daarnaast is een groot deel van de Zeeuwse woningvoorraad niet energiezuinig. Hierdoor sluit de woningvoorraad onvoldoende aan op de vraag, zowel nu als in de toekomst. Transformatie van vastgoed omvat het hergebruik voor wonen van (beeldbepalende) leegstaande panden en de sloop van beeldverstorende verpauperde gebouwen, waarna de locatie gebruikt kan worden voor nieuwbouw. Met het transformeren van vastgoed worden extra woningen gecreëerd. Daarnaast draagt dit bij aan de vitaliteit en leefbaarheid van steden en dorpen.
De provinciale subsidieregeling Hergebruik Leegstaande Panden voor Wonen heeft als doel beeldbepalende of beeldverstorende leegstaande panden te hergebruiken voor wonen en daarmee een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving. Deze subsidieregeling is gericht op de daadwerkelijke uitvoering van de aanpassingen om de leegstaande panden te hergebruiken.
De essentie van hergebruik van leegstaande panden is om - gezien vanuit leegstaand vastgoed, transformatie en woonbehoefte - ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken en Zeeland nog mooier, leefbaarder en economisch aantrekkelijker te maken. Dat doen we door de aanpak in gebieden centraal te stellen. We zien leegstaand vastgoed in samenhang met de omgeving: het ontwikkelen van duurzame steden en gemeenschappen.
Leegstaand vastgoed kan ruimte bieden om in te spelen op de veranderende woonbehoefte. De focus komt steeds meer te liggen bij de aanpak van de bestaande bebouwde omgeving. Voor de verbetering van de woningvoorraad is vooral de kwalitatieve behoefte leidend. Het gaat dan om het toevoegen van ‘de juiste woningen op de juiste plek’. Duurzaamheid is daarbij een vanzelfsprekende voorwaarde. Daarnaast is betaalbaarheid van woningen een belangrijk aandachtspunt. Projecten die we nu en de komende jaren realiseren moeten uiteraard duurzaam zijn, milieutechnisch op orde en klaar voor de toekomst. Hergebruik van bestaand vastgoed is een onderdeel van een duurzame aanpak.
Deze actielijn is onderdeel van de Woonagenda en wordt in samenwerking met de gemeenten ontwikkeld en uitgevoerd. Leegstand blijft in eerste instantie het probleem van de (vastgoed)eigenaar. De gemeente is primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit in haar gemeente. Tegelijk is ook de markt in staat om problemen rond leegstand aan te pakken en kansen te benutten, waarbij ingespeeld wordt op de marktvraag rond wonen. De provincie Zeeland heeft hier vooral een stimulerende en faciliterende rol. We doen dat zonder de markt te verstoren en zonder de problemen van eigenaren en gemeenten over te nemen.
De provincie inventariseert daarom actief bij/in samenwerking met alle Zeeuwse gemeenten welke beeldbepalende of beeldverstorende gebouwen in hun gemeente baat kunnen hebben bij deze regeling en hiervoor benaderd kunnen worden. Daarnaast kunnen eigenaren van leegstaande panden ons ook direct benaderen.
Om de regeling laagdrempelig te maken is een eerste aanmelding met een voorgesprek mogelijk. In het voorgesprek kan een eerste projectvoorstel worden besproken.
Artikel 22.3 Doelgroep en weigeringsgronden
In het vierde lid is een aantal weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij deze weigeringsgronden is als volgt:
De regeling is gericht op uitvoering op korte termijn. De activiteit moet daarom binnen een jaar na beëindiging van de openstellingsperiode worden gestart. In het geval er eerst een planologische procedure moet worden doorlopen voor aanvang van de activiteiten, biedt deze termijn van een jaar daarvoor voldoende tijd.
De subsidie is primair gericht op het tot stand brengen van ruimtelijke kwaliteitsverbetering en het bijdragen aan een toekomstbestendige woningvoorraad. Om te zorgen dat alleen projecten die een bepaalde minimale kwaliteitsverbetering opleveren in aanmerking komen voor subsidie, wordt een subsidie niet verleend in het geval er onvoldoende punten (minder dan 75) voor de criteria kwaliteitsverbetering en impact tezamen worden gescoord. Subsidie wordt eveneens niet verleend in het geval de som van de gescoorde punten voor alle criteria tezamen minder dan 300 bedraagt.
Alle projecten dienen binnen bestaand stedelijk gebied te liggen. Voor leegstaande panden in het buitengebied is deze regeling expliciet niet bedoeld. Hiervoor biedt het ruimtelijk beleid andere mogelijkheden. Ook overige geclusterde bebouwing zoals landelijke bebouwingsconcentraties (buurtschappen, gehuchten) vallen onder de bepalingen van het landelijk gebied c.q. buitengebied. De kwalificatie bestaand stedelijk gebied hangt af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.
De subsidie bedraagt maximaal € 200.000. Op deze manier gaat niet het hele beschikbare subsidiebudget op aan één project. Hierdoor heeft de regeling een breder bereik. Leegstand en behoud van ruimtelijke kwaliteit is een gezamenlijke opgave van overheden en eigenaren. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland.
Daarnaast geldt dat er alleen subsidie wordt verstrekt als deze noodzakelijk is om de activiteit uit te kunnen voeren (Asv Zeeland 2023, artikel 4 onder d), dat wil zeggen als er een tekort is op het project. Een project heeft een tekort als de opbrengsten uit het project lager zijn dan de kosten. De subsidie kan nooit meer zijn dan het tekort. Bij de berekening van het tekort worden niet-subsidiabele kosten wèl meegerekend. Posten onvoorzien worden niet meegerekend.
Voorbeeld berekening subsidie:
Het voorgesprek is bedoeld ter ondersteuning van de aanvrager en biedt maatwerk. Het gesprek kan voor de aanvrager een reëel beeld geven of aan de criteria van de regeling kan worden voldaan en welke onderzoeken er nog uitgevoerd moeten worden. Tevens kan een toelichting worden gegeven op de documenten die bij de aanvraag dienen te worden toegevoegd.
Het voorgesprek vindt bij voorkeur plaats op de locatie met de eigenaar en waar noodzakelijk overige betrokken partijen.
Artikel 22.6 Niet-subsidiabele kosten
Kosten die op grond van het eerste lid niet in aanmerking komen voor subsidie:
Wat subsidiabele kosten zijn, is gedefinieerd onder artikel 1.3.1, lid 1: Subsidiabel zijn de voor de te subsidiëren activiteit noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de betreffende activiteit. In artikel 22.6 wordt expliciet aangegeven welke kosten niet-subsidiabel zijn. Kosten voor marketing en promotie komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is niet de bedoeling dat subsidie wordt ingezet voor bijvoorbeeld posters, foldermateriaal en (openings)festiviteiten. Kosten verbonden aan afstemming met omwonenden en belanghebbenden vallen niet onder marketing en promotie.
Kosten die gemaakt worden voor het afwaarderen van de boekwaarde van gronden en opstallen komen niet in aanmerking voor subsidie. Tekorten op de grondexploitatie als gevolg van noodzakelijke afwaardering van verwachte opbrengsten van gronden, bijvoorbeeld veroorzaakt door (sterk) vertraagde ontwikkeling van woningbouw, komen dus niet in aanmerking voor subsidie.
Kosten voor bodemsanering komen niet in aanmerking voor subsidie voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen. De wel voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn derhalve de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein. De waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering dient door een onafhankelijke deskundige te worden vastgesteld. Deze taxatie dient door de aanvrager op grond van artikel 22.8, tweede lid, aanhef en onderdeel g, bij de subsidieaanvraag te worden overgelegd.
Artikel 22.9 Extern deskundige
Voor de beoordeling van de aanvragen kan de provincie een extern adviseur inschakelen. Dat gebeurt in ieder geval voor de financiële doorrekening van projecten waarvan de aanvraag voldoet aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn.
Bij de financiële doorrekening worden de stichtingskosten en opbrengsten van het project door een extern deskundige getoetst aan de hand van ervarings- en marktgegevens. Het advies van de externe deskundige is erop gericht om te bepalen of er sprake is van een tekort en hoe groot dit tekort is. Zo wordt bepaald of de subsidie ook noodzakelijk is om het project te realiseren.
Artikel 22.10 Verdeelprocedure
VVoor de beoordeling van de aanvraag wordt een aantal criteria met een puntenverdeling gehanteerd. Hieronder staat een nadere toelichting op de gebruikte criteria en de indicatieve puntenverdeling.
Maximaal totaal aantal te behalen punten: 550
Kwaliteitsverbetering (max. 200 punten)
Bij 'kwaliteitsverbetering' gaat het om de vooruitgang die geboekt wordt door het project over het gebouw (zelf). Hierbij wordt gekeken naar de bouwkundige en/of esthetische toestand van het pand, de verbetering daarvan en de ingrepen die uitgevoerd worden om het gebouw geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Het is belangrijk om hiervoor een beeld te hebben van de startsituatie en de verwachte eindsituatie. Het projectteam beoordeelt dit op basis van beeldmateriaal, zoals bouwtekeningen en ontwerpschetsen, en een bezoek ter plaatse. Daarbij wordt de huidige situatie afgezet tegen de verwachte situatie. Hierbij wordt een beperkte ingreep voor transformatie van een pand laag beoordeeld, terwijl sloop dan wel transformatie met ingrijpende verbouwing van een sterk vervallen pand hoog wordt beoordeeld.
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de puntentoekenning voor het criterium Kwaliteitsverbetering.
Bij sloop van een beeldverstorend pand worden de punten voor ingrijpende verbouwing en ingrijpende aanpassing buitenkant bij elkaar opgeteld tot een maximum van 120 punten.
De impact gaat over het gebouw in relatie tot de omgeving. Bij de beoordeling van de indicator 'impact' gaat het om de inschatting hoeveel omwonenden, bezoekers of vastgoedeigenaren indirect gaan profiteren van het project. Dit hangt af van de locatie van een project. Projecten die prominent in het centrum van een stad of dorp of aan een doorgaande route gelegen zijn, zullen een hogere score krijgen dan projecten die bijvoorbeeld aan een doodlopende weg liggen. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de puntentoekenning voor het criterium impact.
In het hart van het dorp, of aan een doorgaande weg bij het centrum van een stad of grotere kern | |
Op een beeldbepalende of prominente plek in het centrum van een stad of grotere kern |
Stad: Middelburg, Vlissingen, Goes, Terneuzen
Grotere kernen: Zierikzee, Tholen, Yerseke, Kapelle, Heinkenszand, Oost Souburg, Oostburg, Axel, Hulst
Transformatie of herontwikkeling (max. 100 punten)
De transformatie of herontwikkeling dient aan te sluiten op het gemeentelijk beleid. Het projectteam en de gemeente beoordelen of er behoefte is aan de betreffende woningen op de aangewezen locatie.
Er kunnen alleen punten toegekend worden als de volgende soorten woningen in het project worden gerealiseerd: flexwoningen, nultredenwoningen, geclusterde woningen, zorggeschikte woningen en betaalbare woningen.
Flexwoningen: woonvormen waarbij sprake is van een tijdelijk pand of locatie voor bewoning dan wel een permanent pand met huurwoningen bedoeld voor urgente woningzoekenden die hier in afwachting van doorstroming naar een reguliere woning tijdelijk onderdak kunnen vinden;
Nultredenwoningen: woningen die zonder trappen van buitenaf bereikbaar zijn en waarin de zogenaamde primaire verblijfsruimtes, zijnde keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer, zich op dezelfde woonlaag bevinden;
Geclusterde woningen: woningen die voldoen aan de uitgangspunten van nultredenwoningen en daarnaast zijn ingericht op het bevorderen van sociaal contact en gemeenschapsgevoel, waardoor eenzaamheid wordt tegengegaan. Er moet een ontmoetingsruimte inpandig aanwezig zijn en de woonvorm wordt voor minimaal 50% bewoond door 55-plussers of aandachtsgroepen;
Zorggeschikte woningen: zelfstandige woningen die onderdeel zijn van een geclusterde vorm waarin zorg voor bewoners geleverd wordt in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wooneenheden en de toegang hiertoe zijn rolstoel- of rollatorgeschikt, met voldoende ruimte bij de entree, in de toiletruimte en in de badkamer. Ook dient de woning brandveilig te zijn en te beschikken over een goede en stabiele internetverbinding voor domotica.
Onder betaalbare woningen wordt verstaan:
Duurzaamheid (max. 100 punten)
De projecten worden beoordeeld op de mate van duurzaamheid en op de mate van bijdrage aan de energietransitie.
Bij transformatie zonder sloop gaat het om bestaande bouw. Energiebesparende maatregelen door isolatie van muren, dak en vloer en verbetering van de ventilatie dragen het meest bij aan een lagere energiebehoefte. Aan het project worden punten voor duurzaamheid toegekend als ten minste 3 of meer van onderstaande energiebesparende maatregelen uit het Zeer Energiezuinig Pakket worden doorgevoerd. Er kunnen maximaal 100 punten verkregen worden bij het doorvoeren van het totale Zeer Energiezuinig Pakket (alle maatregelen).
Bij herontwikkeling met sloop is sprake van sloop en nieuwbouw. De vergunningaanvragen voor nieuwbouw moeten sinds 1 januari 2021 voldoen aan de eisen voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG). Wanneer de nieuw te bouwen woning wordt gebouwd volgens de geldende eisen vastgelegd in de BENG wetgeving, dan scoort het project geen punten op het gebied van duurzaamheid. De woning wordt in dat geval niet duurzamer dan de minimale eisen die gesteld zijn aan een nieuwbouwwoning. Aan het project worden alleen punten toegekend bij toepassing van het totale Zeer Energiezuinig Pakket (alle maatregelen). Dit samenhangende pakket aan maatregelen, dat in de gehele woning wordt uitgevoerd, bestaat uit:
* alleen bij transformatie zonder sloop
In geval van een combinatie van activiteiten vindt de beoordeling plaats aan de hand van een gewogen gemiddelde.
Cultuurhistorie (max. 50 punten)
Bij cultuurhistorie gaat het om het volgende: wordt het project uitgevoerd binnen de begrenzing van een door het Rijk op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen stads- of dorpsgezicht of een door het Rijk geselecteerd wederopbouwgebied dat van nationaal belang is? Is er sprake van waardevol cultuurhistorisch erfgoed zoals religieus, industrieel of agrarisch erfgoed?
Bij de beoordeling wordt bekeken in welke mate er respectvol, vernieuwend of inspirerend met cultuurhistorisch erfgoed en/of gebieden met cultuurhistorische waarden wordt omgegaan en hoe de cultuurhistorische waarden behouden, versterkt en benut worden.
Toelichting op Hoofdstuk 23 Bijzondere bepalingen Samen in zee: versterking cultuur in Zeeland
Toelichting op artikel 23.11, tweede lid
Hieronder volgt een toelichting op de beoordelingscriteria.
a. Haalbaarheid project en de daarmee beoogde resultaten
Een projectplan en de daarmee beoogde resultaten moeten haalbaar zijn. Naarmate de haalbaarheid groter is, wordt een hogere score toegekend. Indicatoren waaraan de mate van haalbaarheid wordt getoetst zijn:
b. Mate waarin de uitvoering van het projectplan bijdraagt aan de versterking van de culturele sector in Zeeland
Dat de uitvoering van een project impact heeft op de culturele sector in Zeeland en die sector versterkt, is het uiteindelijke doel van de subsidie. Indicatoren voor de mate waarin de uitvoering van een project hieraan bijdraagt zijn:
Een project moet een bovenlokale uitwerking hebben. Dat wil zeggen dat uitvoering van het project zijn weerslag tenminste in 2 Zeeuwse gemeenten moet hebben (zie de begripsomschrijving van bovenlokale uitwerking in artikel 23.1). Voorbeelden zijn: de activiteit vindt plaats in meerdere gemeenten, de samenwerking betreft organisaties uit meerdere gemeenten of het publiek in meerdere gemeenten wordt bereikt. Naarmate de bovenlokale uitwerking groter is, wordt een hogere score toegekend. De indicatoren aan de hand waarvan de mate van het bovenlokale uitwerking wordt bepaald zijn:
d. Samenwerking binnen en buiten de culturele sector
Samenwerking is noodzakelijk om de culturele sector in Zeeland te versterken. Binnen de eigen discipline, het bredere culturele veld of met andere sectoren als onderwijs en toerisme, er zijn nog veel nieuwe verbindingen te leggen die wederzijds kansen bieden. De indicatoren die helpen de mate van samenwerking te bepalen, zijn:
Toelichting op hoofdstuk 24 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor planvorming ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen – planvorming)
Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor het vestigingsklimaat en kunnen een grote bijdrage leveren aan de Zeeuwse doelstellingen voor energietransitie, circulariteit, klimaatadaptatie, zero emissie-mobiliteit en biodiversiteit. Met deze regeling wil Provincie Zeeland de Zeeuwse gemeenten en de op de bedrijventerreinen gevestigde ondernemingen ondersteunen bij de aanpak voor toekomstbestendige bedrijventerreinen.
In Zeeland bestaat een aanzienlijk areaal aan bedrijventerrein. Een deel van deze terreinen is verouderd en op veel terreinen wordt slechts incidenteel of op individuele basis aandacht aan duurzaamheid gegeven. Er is een integrale aanpak nodig die de bestaande bedrijventerreinen in Zeeland aantrekkelijk en duurzaam houdt. Dit voorkomt dat nieuwe bedrijventerreinen gebouwd worden, terwijl andere bestaande terreinen in onbruik raken. Zo blijft de huidige voorraad bedrijventerreinen in gebruik én in de toekomst aantrekkelijk als vestigingsplaats.
Deze subsidie is er op gericht om de integrale planvorming voor toekomstbestendige bedrijventerreinen te stimuleren. Het is bedoeld om de gemeentelijke en regionale planvorming m.b.t. de ontwikkelopgaven op bedrijventerreinen een impuls te geven.
In dit artikel zijn de definities opgenomen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.
Herstructurering is een koepelbegrip voor alle eenmalige ruimtelijke ingrepen op een bedrijventerrein die tot doel hebben de kwaliteit van het terrein te verbeteren en veroudering tegen te gaan en die niet tot het reguliere onderhoud worden gerekend. In onderstaande tabel wordt kort aangegeven wat onder de verschillende vormen van herstructurering wordt verstaan:
In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven op welke thema’s (minimaal drie) de planvorming van collectieve maatregelen betrekking dient te hebben om voor subsidie in aanmerking te komen.
Op basis van het tweede lid dient in het aanvraagformulier aannemelijk te worden gemaakt dat de activiteit impact heeft op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven.
Aan het vereiste, bedoeld in het derde lid, kan worden voldaan middels het overleggen van een ondersteuningsbrief van de gemeente (zie artikel 24.7, tweede lid, onderdeel b).
In het vijfde lid zijn een aantal aanvullende weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij de weigeringsgrond ten aanzien van de categorieën van bedrijvigheid (onderdelen c en d) is als volgt:
Het provinciaal bedrijventerreinbeleid richt zich niet op deze categorieën bedrijvigheid. Het provinciaal bedrijventerreinenbeleid richt zich voorts alleen op de regionale bedrijventerreinen.
Het zesde lid bepaalt dat gedeputeerde staten op verzoek van de aanvrager de termijn van vijftien maanden voor uitvoering van het project kunnen verlengen. Dit kan nodig zijn als een project door onvoorziene omstandigheden vertraging heeft opgelopen. De aanvrager moet dan wel schriftelijk motiveren aan gedeputeerde staten waarom uitstel van deze termijn noodzakelijk is.
Verduurzaming is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland. Dit kan een gemeente zijn, maar bijvoorbeeld ook een bedrijf of bedrijven die voordeel hebben bij de herstructurering of verduurzaming.
Toelichting op hoofdstuk 25 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de flexibele inzet voor versnelling van de Zeeuwse woningbouwopgave
Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in 2020 ingezet op het versnellen van de woningbouw. Dit gebeurt onder meer door het sluiten van woondeals en het maken van bestuurlijke afspraken over de plancapaciteit. Het inrichten van flexpools om vertragingen in woningbouwprojecten te voorkomen, is ter ondersteuning van deze afspraken. Provincies hebben hierin de rol als schakel.
Met deze regeling beoogt de provincie om bij de gemeenten de snelheid te bevorderen in de voorfase van woningbouwprojecten. De voorbereidende werkzaamheden om tot woningbouw te komen zijn divers en complex. Deze bestaan onder andere uit het uitwerken van mobiliteitsplannen, het opstellen van grondexploitaties, het opstellen van een bestemmingsplan, het voeren van onderhandelingen met marktpartijen en de juridische afwikkeling van de vergunningverlening. Gemeenten hebben slechts beperkte capaciteit om uitvoering te geven aan deze werkzaamheden. Daarnaast ontbreekt het in sommige gemeenten aan de expertise om complexe woningbouwprojecten van de grond te krijgen en zijn de middelen om externe expertise in te huren beperkt. Om de gevolgen van de coronacrisis op de woningbouw zo veel mogelijk te beperken is het van belang dat gemeenten voldoende kennis en expertise hebben om de planvorming en vergunningverlening in deze uitdagende omstandigheden op peil te houden.
Met deze regeling worden gemeenten in staat gesteld om op een flexibele wijze extra capaciteit en/of expertise in te zetten. Daarbij kan de focus zowel op het tijdelijk vergroten van de capaciteit van de organisatie als op het aanleveren van specifieke expertise liggen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om expertises zoals verkeerskundigen die gemeenten ondersteunen bij het uitwerken van het mobiliteitsprofiel, planeconomen die de financieel-economische doorrekeningen van woningbouwprojecten opstellen of verifiëren en juristen die nodig zijn om de vergunningverlening af te handelen.
Artikel 25.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden gegeven voor de kosten die gemoeid zijn met de inhuur van tijdelijke personeelscapaciteit of de inhuur van externe expertise. Ambtelijke uren zijn nadrukkelijk niet subsidiabel. Inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise is alleen subsidiabel indien het gericht is op een van de genoemde activiteiten.
Vergunningverlening van woningbouwprojecten: De vergunningverlening is een complex juridisch traject. Met de subsidie op grond van deze nadere subsidieregels kan er specifieke juridische expertise worden ingehuurd. Daarnaast kan het zijn dat een gemeente een bepaalde periode een piek in aanvragen ziet aankomen. Financiële ondersteuning vanuit deze regeling kan dan vertraging voorkomen door tijdelijk de capaciteit en/of expertise te vergroten.
Het uitwerken van een woningbouwproject: De uitwerking van een woningbouwproject vraagt expertises op vele vlakken. Bijvoorbeeld verkeerskundig, financieel en/of organisatorisch. Het formuleren van randvoorwaarden, overleg met inwoners, stedenbouwkundige inpassing, klimaatadaptatie, parkeeroplossingen en mobiliteitsknelpunten zijn enkele aspecten die uitgewerkt moeten worden. Daarnaast moet er een grondexploitatie of businesscase worden opgezet. Niet elke gemeente heeft evenveel ervaring met het uitwerken van (grote) woningbouwprojecten, waardoor de benodigde expertise beperkt aanwezig is binnen het ambtelijk apparaat. Subsidieverlening op grond van deze nadere subsidieregels stelt gemeenten in staat om specifieke expertises in te huren zoals een verkeerskundige, planeconoom of projectleider.
Het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen: Een belangrijk element in de voorfase is de anterieure overeenkomst waarin privaatrechtelijke afspraken worden gemaakt tussen gemeenten en private partijen die betrokken zijn bij woningbouwprojecten. Subsidieverlening op grond van deze nadere subsidieregels kan ingezet worden voor het inhuren van expertise bij deze onderhandelingen, bijvoorbeeld een jurist.
Het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure: Het bestemmingsplan bepaalt de ontwikkelingsmogelijkheden in een bepaald gebied. Voor het versnellen van woningbouw is het nodig nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden te creëren of juist elders weg te bestemmen. Het vaststellen van een bestemmingsplan kent vele stappen waaronder visievorming, inspraakprocedures en het bepalen van de impact op de bestaande omgeving. Subsidieverlening op grond van deze nadere subsidieregels stelt gemeenten in staat om specifieke expertise in te huren, bijvoorbeeld een jurist.
Subsidie is alleen mogelijk als de subsidiabele activiteiten passen bij de Zeeuwse aanpak van de woningbouwopgave. We hebben namelijk te maken met een grote opgave in de bestaande woningvoorraad, zodat herstructurering belangrijk is. Ook zijn er veel gebieden en panden waar een transformatie naar wonen nodig is omwille van de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor de huisvesting van specifieke doelgroepen en de ontwikkeling van specifieke huisvestingsvormen, zoals collectieve vormen, zijn nodig om de woningvoorraad beter te laten aansluiten op de woningvoorraad. Het wegnemen van overtollige plancapaciteit is in sommige regio’s in Zeeland nodig om te voorkomen dat ongewenste woningbouw plaatsvindt ten koste van gewenste (zie ook Provinciale beleidsnotitie Ruimte voor Woonkwaliteit). Om de huishoudengroei op te vangen is uitbreiding van overige doelgroepen ook nog steeds hard nodig.
Als een woningbouwproject bestaat uit meerdere woningbouwactiviteiten als bedoeld onder a tot en met e, geldt de activiteit die het meest dominant is binnen een woningbouwproject. Bijvoorbeeld: een woningbouwproject bestaat uit een woonwijk met overwegend woningen bedoeld voor overige doelgroepen, maar voor een klein deel ook levensloopbestendige woningen. Hierbij dient het project aangemerkt te worden als een woningbouwactiviteit onder 25.3.e (het versnellen van woningbouwprojecten voor overige doelgroepen).
Subsidie is slechts mogelijk indien de woningbouwactiviteiten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. Hiervoor is gekozen om aan te sluiten bij de ruimtelijke doelstellingen van bundeling en zuinig ruimtegebruik van het Provinciale omgevingsbeleid. Hierbij wordt de definiëring van de geldende Omgevingsverordening van de Provincie Zeeland aangehouden.
Alleen de 13 Zeeuwse gemeenten kunnen een subsidieaanvraag indienen. Een gemeente kan ook worden gemachtigd om namens enkele gemeenten een aanvraag in te dienen.
Voor woningbouwprojecten gericht op ‘overige doelgroepen’ wordt een cofinanciering gevraagd van 50%. Dit is hoger dan de 25% die gevraagd wordt bij de andere woningbouwactiviteiten zoals benoemd in artikel 25.3 (transformatie- en herstructureringsprojecten, terugdringen overtollige plancapaciteit, woningbouwprojecten voor bijzondere doelgroepen als genoemd onder d). Hiervoor is gekozen omdat enerzijds de opbrengsten van woningbouwprojecten gericht op ‘overige’ of ‘reguliere’ doelgroepen hoger zijn. Inhuur van extern personeel is dan makkelijker te verrekenen in leges en grondexploitaties dan bij de overige activiteiten, waar vaak juist een onrendabele top is. Anderzijds sluit deze prioriteit ook aan bij de Zeeuwse woningbouwopgave. Projecten waarbij overtollige plancapaciteit wordt weggenomen, woningbouwprojecten met transformatie, herstructurering en woningbouw voor bijzondere doelgroepen verdienen prioriteit om de versnelling van kwalitatief wenselijke woningbouw mogelijk te maken.
Er is gekozen voor een maximum subsidie van € 45.000 met 75% cofinanciering resp. €30.000 met 50% cofinanciering, om te zorgen dat zoveel mogelijk gemeenten gebruik kunnen maken van de regeling en toch voldoende impact te kunnen maken met inhuur van externe krachten. De totale begroting van de inhuur van extern personeel komt hiermee maximaal op € 60.000.
Per gemeente kan gedurende de subsidieperiode maximaal € 100.000 subsidie verstrekt worden.
Artikel 25.9 Nadere eisen aan de aanvraag
Aanvragen voor de subsidie kunnen gedaan worden via een digitaal aanvraagformulier dat op www.zeeland.nl komt te staan.
Via dit digitaal formulier kunnen documenten als een plan van aanpak, begroting, plannen en kopieën van offertes worden geüpload. Om te kunnen beoordelen of een aanvraag voldoet aan de randvoorwaarden is het nodig een beschrijving van de werkzaamheden te geven waar het tijdelijk personeel of externe expertise voor wordt ingezet. Ook een begroting is belangrijk, om te kunnen oordelen of voldaan wordt aan de cofinancieringsvereisten. Een planning is nodig om te kunnen oordelen of de activiteit tijdig gereed kan zijn en op tijd afgerekend kan worden.
Toelichting op hoofdstuk 26 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Gebiedsgerichte Aanpak Wonen(GAW)
In Zeeland is het grootste deel van de woningvoorraad van de toekomst al aanwezig. Echter, een aanzienlijk deel van deze woningvoorraad voldoet in de nabije toekomst niet meer aan de behoefte. We noemen dit de ‘kwetsbare woningvoorraad’. Ruim 5600 woningen lopen op termijn zelfs risico op leegstand en verloedering. Dit noemen we het ‘kwetsbare overschot’. Het zijn woningen die slecht scoren op een combinatie van woningkenmerken en buurtkenmerken.
Door de demografische ontwikkeling heeft Zeeland te maken met een veranderende woonbehoefte. Vergrijzing en ontgroening leiden tot een ingrijpende verandering in de huishoudenssamenstelling in Zeeland. Er vindt een sterke toename plaats van vooral oudere één- en tweepersoonshuishoudens. Het gevolg is dat er een groeiende behoefte is aan nultredenwoningen en alternatieve woonzorgvoorzieningen. De behoefte aan grondgebonden woningen neemt juist af.
Daarnaast hebben mensen vaker te maken met veranderingen in hun persoonlijke situatie dan vroeger en zijn daardoor vaker op zoek naar een tijdelijke woonoplossing. Snel beschikbare huisvesting met een tijdelijk huurcontract en middeldure huur kunnen deze oplossing bieden. Beide segmenten zijn niet of slechts in beperkte mate aanwezig in Zeeland.
Een groot deel van de woningvoorraad is niet energiezuinig. We staan voor een complexe opgave om tot 2030 de uitstoot van CO2 met 49% te verminderen ten opzichte van 1990. Vanwege deze energietransitie is het nodig dat woningen aangepast worden om het energiegebruik te minimaliseren. Een goed geïsoleerde woning biedt bovendien meer comfort, leidt tot minder vaste lasten en voorziet daardoor beter in de behoefte dan een slecht geïsoleerde woning. De energietransitie in de gebouwde omgeving is echter een kostbare operatie voor de eigenaren.
Complementaire en betaalbare woningen
Het type woningen waar, door de hierboven geschetste demografische ontwikkeling, behoefte aan is noemen we de complementaire woningtypen. Het zijn woningen waarvan er onvoldoende beschikbaar zijn in de bestaande woningvoorraad. De complementaire woningen zijn vooral nultredenwoningen, geclusterde woningen, zorggeschikte woningen en flexwoningen. Voor al deze woningen geldt bij voorkeur dat ze ‘nul op de meter’ zijn.
Daarnaast is er behoefte aan meer betaalbare woningen. Vooral voor starters en zogenaamde aandachtsgroepen is het moeilijk om een geschikte, betaalbare woning te vinden. Het gaat dan om sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen en betaalbare koopwoningen.
Wil een woning in een behoefte voorzien dan is de belevingswaarde van de omgeving mede van belang. De belevingswaarde en uitstraling van de woonomgeving is omgekeerd van invloed op de waarde van woningen. Een aantrekkelijke openbare ruimte die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten versterkt de leefbaarheid van een buurt. De kwaliteit van de openbare ruimte kan in sommige bestaande woonwijken beter: aantrekkelijker, veiliger en geschikter voor ontspanning en beweging.
De provinciale subsidieregeling Gebiedsgerichte Aanpak Wonen (GAW) heeft een tweeledig doel:
Deze subsidieregeling is gericht op de daadwerkelijke uitvoering via een gebiedsgerichte aanpak.
Relatie met beleid en programma’s
In maart 2023 is de Zeeuwse Woondeal met het Rijk ondertekend. In deze Woondeal is afgesproken dat er 16.500 nieuwe woningen gebouwd zullen worden tot 2030, waaronder 795 flexwoningen, 1590 middenhuur en 6.800 nultredenwoningen. De regio zet zich in om tot 2030 10.760 betaalbare huur- en koopwoningen te realiseren. Dit is 65% van de woningbouwopgave. Daarnaast is afgesproken te blijven werken aan het versterken van de bestaande woningvoorraad.
In de Woondeal kunnen we 4 pijlers onderscheiden:
Deze regeling levert met name een bijdrage aan het realiseren van pijler 1 een toekomstbestendige woningvoorraad.
De Zeeuwse Omgevingsvisie bevat het integrale beleid van de Provincie Zeeland, waaronder het onderliggende beleid voor deze regeling. Dit beleid is de weerslag van de samenwerking van provincie en gemeenten binnen de Zeeuwse Woonagenda. Het doel van deze afspraken is om in 2040 een toekomstbestendige woningvoorraad te hebben die in kwaliteit en kwantiteit aansluit op de behoefte. De regeling is een uitwerking van de actielijn Gebiedsgerichte Aanpak uit de Zeeuwse Woonagenda. Het integrale karakter van de Zeeuwse Omgevingsvisie is mede vertaald in deze regeling.
De essentie van de regeling is om de Zeeuwse woningvoorraad toekomstbestendig te maken, de ruimtelijke kwaliteit te versterken en Zeeland nog mooier, leefbaarder, gezonder en economisch aantrekkelijker te maken. Dat doen we door de aanpak in gebieden centraal te stellen. We zien deze opgave in samenhang met de omgeving: het ontwikkelen van duurzame steden en gemeenschappen. Projecten die we nu en de komende jaren realiseren moeten uiteraard duurzaam zijn, milieutechnisch op orde en klaar voor de toekomst.
Artikel 26.2 Subsidiabele activiteit
De huidige Zeeuwse woningvoorraad sluit niet aan op de toekomstige behoefte aan woningen. Deze regeling is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de woningvoorraad. Dit kan door het verbeteren van de huidige voorraad door renovatie of herstructurering en door het toevoegen van woningen die een aanvulling zijn op het aanbod, door transformatie of als onderdeel van herstructuring. Essentieel is dat deze activiteiten gecombineerd worden met de herinrichting van de openbare ruimte en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 26.3 Doelgroep en weigeringsgronden
In het derde lid is een aantal aanvullende weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij deze weigeringsgronden is als volgt:
De regeling is gericht op uitvoering op korte termijn. De activiteit moet daarom binnen een jaar na beëindiging van de openstellingsperiode worden gestart. In het geval er eerst een planologische procedure moet worden doorlopen voor aanvang van de activiteiten, biedt deze termijn van een jaar daarvoor voldoende tijd.
Om dezelfde reden als hierboven is het ook verplicht dat de activiteit binnen 3 jaar na beëindiging van de openstelling afgerond moet zijn. Het kan echter voorkomen dat bij de aanvraag al vast staat dat deze eis niet haalbaar is, bijvoorbeeld in het geval van een zeer omvangrijk project of een project waarbinnen functies verschoven worden, waardoor bepaalde onderdelen pas uitgevoerd kunnen worden na afronding van andere onderdelen. In die gevallen doet de aanvrager bij het indienen van de aanvraag direct een verzoek tot afwijking van deze weigeringsgrond. In geval van een afwijking moet de activiteit binnen maximaal 5 jaar na beëindiging openstelling afgerond worden.
Alle projecten dienen binnen bestaand stedelijk gebied te liggen. Voor projecten in het buitengebied is deze regeling expliciet niet bedoeld. Ook overige geclusterde bebouwing zoals landelijke bebouwingsconcentraties (buurtschappen, gehuchten) vallen onder de bepalingen van het landelijk gebied c.q. buitengebied.
Een project komt alleen in aanmerking voor subsidie als er ook betaalbare woningen gerealiseerd worden.
Om voor subsidie in aanmerking te komen moeten de aanvragen voldoende scoren (60 punten) op ruimtelijke kwaliteit. Op deze wijze wordt geborgd dat projecten in zekere mate bijdragen aan de transitieopgaven en er aandacht is voor de belevingswaarde van de bebouwing.
De subsidie bedraagt maximaal € 750.000,-. Op deze manier wordt voorkomen dat het hele beschikbare subsidiebudget op gaat aan één project. Hierdoor heeft de regeling een breder bereik. Een goede woningvoorraad en behoud van ruimtelijke kwaliteit is een gezamenlijke opgave van overheden en eigenaren. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten (zie toelichting onder Artikel 26.5) van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland.
Daarnaast geldt dat er alleen subsidie wordt verstrekt als deze noodzakelijk is om de activiteit uit te kunnen voeren (Asv Zeeland 2023, artikel 4 onder d), dat wil zeggen als er een tekort is op het project. Een project heeft een tekort als de opbrengsten uit het project lager zijn dan de kosten. De subsidie kan nooit meer zijn dan het tekort. Bij de berekening van het tekort worden niet-subsidiabele kosten wèl meegerekend, behalve de post onvoorzien.
Voorbeeld berekening subsidie:
Artikel 26.5 Niet-subsidiabele kosten
Wat subsidiabele kosten zijn, is gedefinieerd onder artikel 1.3.1, lid 1: Subsidiabel zijn de voor de te subsidiëren activiteit noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de betreffende activiteit.
In artikel 26.5 wordt expliciet aangegeven welke kosten niet subsidiabel zijn.
Kosten die op grond van dit artikel niet in aanmerking komen voor subsidie:
Kosten voor marketing en promotie komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is niet de bedoeling dat subsidie wordt ingezet voor bijvoorbeeld posters, foldermateriaal en (openings)festiviteiten. Kosten verbonden aan afstemming met omwonenden en belanghebbenden (participatie) vallen niet onder marketing en promotie en zijn dus wèl subsidiabel.
Kosten die gemaakt worden voor het afwaarderen van de boekwaarde van gronden en opstallen komen niet in aanmerking voor subsidie. Tekorten op de grondexploitatie als gevolg van noodzakelijke afwaardering van verwachte opbrengsten van gronden, bijvoorbeeld veroorzaakt door (sterk) vertraagde ontwikkeling van woningbouw, komen dus niet in aanmerking voor subsidie.
De kosten voor (de aankoop van) gronden of gebouwen die in de exploitatie met een hoger bedrag zijn opgenomen dan de werkelijke marktwaarde komen niet voor subsidie in aanmerking. Deze marktwaarde dient bepaald te zijn op basis van het huidige gebruik of, als de goederen niet gebruikt worden, de leegstandswaarde.
Kosten voor bodemsanering komen niet in aanmerking voor subsidie voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen. De wel voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn derhalve de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein. De waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering dient door een onafhankelijke deskundige te worden vastgesteld. Deze taxatie dient door de aanvrager op grond van artikel 26.7, tweede lid, aanhef en onderdeel d, bij de subsidieaanvraag te worden overgelegd.
Kosten voor de restauratie (instandhouding) van rijksmonumenten komen niet voor subsidie in aanmerking in het kader van deze subsidieregeling. Daarvoor zijn andere subsidieregelingen beschikbaar.
De subsidiabele kosten zijn beperkt tot de kosten die gemaakt worden voor activiteiten die plaatsvinden binnen het begrensde gebied zoals aangeduid op de kaart uit het plan van aanpak, als bedoeld onder artikel 26.7, tweede lid, onderdeel a.
Kosten van planschade en de juridische kosten die gemoeid zijn met (het voorkomen van) planschade komen niet voor subsidie in aanmerking.
De kosten voor bovenwijkse voorzieningen zijn niet subsidiabel. Het gaat hierbij voornamelijk om infrastructurele werken en maatregelen. Voorbeelden zijn hoofdwegen, rotondes, parkeerplaatsen en (fiets)tunnels.
Het is toegestaan subsidie aan te vragen voor een activiteit die al aangevangen is. De kosten die zijn gemaakt vòòr het indienen van de subsidieaanvraag komen dan niet in aanmerking voor subsidie. De kosten voor een al aangevangen subsidiabele activiteit die worden gemaakt ná de indiening van de aanvraag komen wel in aanmerking voor subsidie.
Kosten waarvoor door gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan al subsidie is verstrekt, komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is dus niet mogelijk om kosten die al gesubsidieerd zijn geweest, nogmaals te subsidiëren.
Artikel 26.7 Nadere eisen aan de aanvraag
Een volledige aanvraag met alle gevraagde stukken is van belang voor een vlotte afhandeling van de subsidieaanvraag en een juiste beoordeling. Aanvragers zijn er zelf voor verantwoordelijk dat hun aanvraag aan alle vereisten voldoet en dat alle informatie voor sluiting van de openstellingsperiode wordt ingediend. Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.
Artikel 26.8 Extern deskundige
Voor de beoordeling van de aanvragen kan de provincie een extern adviseur inschakelen. Dat gebeurt in ieder geval voor de financiële doorrekening van projecten waarvan de aanvraag voldoet aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn.
Bij de financiële doorrekening worden de stichtingskosten en opbrengsten van het project door een extern deskundige getoetst aan de hand van ervarings- en marktgegevens. Het advies van de externe deskundige is erop gericht om te bepalen of er sprake is van een tekort en hoe groot dit tekort is. Zo wordt bepaald of de subsidie ook noodzakelijk is om het project te realiseren.
Als het subsidieplafond voor deze subsidieregeling wordt overschreden door de som van de gevraagde subsidiebedragen van de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, dan zullen gedeputeerde staten de aanvragen prioriteren op basis van een aantal kenmerken aan de hand van een puntentelling, namelijk:
Worden er complementaire woningtypen gerealiseerd?
Om punten te scoren op dit onderdeel dient minimaal 50% van de te realiseren woningen complementair te zijn aan de bestaande woningvoorraad. Woningen zijn complementair als er nu of in de toekomst gebrek aan is. Uit het Woningkwaliteit- en woningmarktonderzoek Zeeland 2019 (KWOZ) blijkt aan welke woningen een toenemende behoefte is:
Woningen die geschikt zijn voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Vereiste daarbij is dat de woning zonder trappen van buiten af bereikbaar en rolstoeltoegankelijk is, waarbij de zogenaamde 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden.
Ter bevordering van het welzijn van ouderen, het verminderen van eenzaamheid en het betaalbaar houden van de zorg, heeft het een meerwaarde als nultredenwoningen en zorggeschikte woningen in geclusterde vorm gerealiseerd worden. Bij geclusterde woonvormen moet er een ontmoetingsruimte inpandig aanwezig zijn en de woonvorm wordt voor minimaal 50% bewoond door 55-plussers of aandachtsgroepen.
Om de zorg betaalbaar te houden, meer te laten aansluiten op de specifieke persoonlijke situatie en mensen langer thuis te kunnen laten wonen, is in de afgelopen jaren het scheiden van wonen en zorg ingevoerd. Dit wordt ‘extramuralisering’ genoemd. De cliënt betaalt zelf voor de huur- of koopwoning en afhankelijk van de situatie wordt de zorg gefinancierd via de Zorgverzekeringswet (ZVW), Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) of Wet langdurige zorg (Wlz).
Deze extramuralisering vraagt om nieuwe (collectieve) woonvormen voor senioren: een invulling van de leemte tussen ‘de eengezinswoning’ en het verpleeghuis. De opzet daarvan is afhankelijk van de doelgroepen en wat zij precies willen. Een zorggeschikte woning onderscheidt zich van een nultredenwoning, door de ligging binnen een complex of buurtje dat senioren een zelfstandige woonruimte biedt, maar zo is opgezet dat eenzaamheid wordt voorkomen. De opzet helpt om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen.
Flexwonen is een geschikte woonvorm voor mensen die niet of niet snel genoeg in de reguliere woningmarkt terecht kunnen, zogenaamde spoedzoekers. Ook kunnen flexwoningen een oplossing zijn voor knelpunten binnen de woningmarkt, zoals (type) woningen waar slechts tijdelijk behoefte aan is of woningen voor starters die later kunnen doorstromen in de reguliere woningmarkt als verhuisketens op gang zijn gebracht. Deze flexwoningen vormen een flexibele schil voor de woningmarkt. Alleen als de locatie, de bewoner of de woning zelf tijdelijk is, is er sprake van flexwonen. Deze tijdelijkheid moet juridisch goed geborgd worden.
De behoefte aan flexwonen onder spoedzoekers en het deel van de woonstarters voor wie een flexwoning interessant kan zijn, zijn in beeld gebracht, maar binnen Zeeland zijn nog weinig flexwoningen gerealiseerd.
* punten aantal = percentage complementair/2
Worden er betaalbare woningen gerealiseerd?
In de Zeeuwse Woondeal is afgesproken dat 2/3 van de nieuw te bouwen woningen betaalbaar moet zijn. Insteek van deze regeling is een bijdrage leveren aan de realisatie van betaalbare woningen. Daarom krijgen projecten met meer betaalbare woningen meer punten dan projecten met minder betaalbare woningen. Als 0% van de te realiseren woningen betaalbaar is, dan komt het project niet in aanmerking voor subsidie.
Onder betaalbare woningen wordt verstaan:
middeldure huurwoningen: woningen met een huurprijs tussen de liberalisatiegrens, dat wil zeggen het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en het bedrag dat hoort bij 186 punten volgens het woningwaarderingsstelsel (WWS). Tot en met 1 juni 2024 staat 186 WWS-punten gelijk aan 1.123,13 euro per maand. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met de inflatie.
* punten aantal = percentage betaalbaar/2
Het gebiedsgericht verbeteren van de kwaliteit van de woningvoorraad kan op verschillende manieren gebeuren: renovatie, transformatie, herstructurering, of een combinatie daarvan. De aard van de aanpak is bepalend voor de complexiteit van een project en de benodigde investeringen. Daarom worden de verschillende aanpakken verschillend gewaardeerd. Als de subsidieaanvraag betrekking heeft op meerdere activiteiten, dan wordt het puntenaantal voor de hoofdactiviteit toegekend vermeerderd met de helft van de punten van de andere activiteit(en). De hoofdactiviteit is die activiteit waarbij de meeste complementaire woningen worden gerealiseerd.
Er worden maximaal 90 punten toegekend (herstructurering met als nevenactiviteiten transformatie en renovatie).
Hoe groot is het aandeel bij de activiteit betrokken particuliere woningen bij aanvang van het project?
Het gebiedsgericht renoveren of herstructureren van de sociale woningvoorraad is eenvoudiger dan van de particuliere woningvoorraad. Een gebiedsgerichte aanpak in de particuliere voorraad wordt daarom extra gewaardeerd.
Minder dan 40% particuliere woningen bij renovatie of herstructurering | |
Meer dan 40% particuliere woningen bij renovatie of herstructurering | |
Hoe wordt de openbare ruimte ingericht?
Een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte is belangrijk voor de leefbaarheid en het bevorderen van een gevoel van veiligheid. De aanpak van de openbare ruimte is echter als fysieke ingreep vaak de sluitpost van een project. Als er bezuinigd moet worden sneuvelt al snel de ambitieuze aanpak van de bestrating, het groen en de aankleding van de woonomgeving. Dit is begrijpelijk maar jammer, gezien de impact van een goede openbare ruimte op de waardering van een woonmilieu. Om de waarde van de woningvoorraad op peil te houden is de context vaak de doorslaggevende factor. Om die reden is de aanpak van de openbare ruimte onderdeel van het project. Belangrijk hierbij is dat de ingreep in de openbare ruimte de aantrekkelijkheid en bruikbaarheid aanmerkelijk verbetert.
Projecten waarbij op een gebruikelijke manier de openbare ruimte wordt ingericht, met parkeerterreinen of nieuwe bestrating krijgen geen punten. Projecten worden gewaardeerd als maatregelen genomen worden waarbij de omgeving een flinke oppepper krijgt zoals :
Is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit?
Deze regeling is gericht op de verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad en de openbare ruimte. Een gebiedsgerichte aanpak krijgt extra kwaliteit als ook andere doelen meegekoppeld worden en de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Het gaat daarbij om het toepassen van bovenwettelijke maatregelen voor de volgende onderwerpen:
“Circulaire economie is een economisch en industrieel systeem dat de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het herstellend vermogen van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt neemt, waardevernietiging in het totale systeem minimaliseert en waardecreatie in iedere schakel van het systeem nastreeft” (Ellen MacArthur Foundation). Het landelijk doel is om in 2030 50% circulair te zijn. Dit is overgenomen als doelstelling in de Zeeuwse Omgevingsvisie en het economisch uitvoeringsprogramma 2022-2027. Dit doel willen we bereiken door zowel 1) hergebruik van grondstoffen, producten en energie als door 2) het sluiten van kringlopen (bij voorkeur op regionale schaal) in combinatie met waardebehoud van materialen.
Aan het project worden maximaal 30 punten toegekend bij toepassing van een van onderstaande circulaire maatregelen:
Het streven volgens de Zeeuwse Omgevingsvisie is dat in 2050 de biodiversiteit in het stedelijk gebied hersteld is. Dit kan alleen als er bij veranderingen uitgegaan wordt van een natuurinclusieve inrichting. De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden en bepaalde (kwetsbare) soorten. Als deze soorten in een gebied voorkomen, moeten er al mitigerende maatregelen uitgevoerd worden om te voorkomen dat deze soorten nadeel ondervinden van ontwikkelingen. Daarnaast kunnen er extra maatregelen genomen worden om de biodiversiteit te bevorderen. De beoordeling van dit thema is gericht op deze extra maatregelen.
Met eenvoudige voorzieningen aan gebouwen, zoals architectonische aanpassingen aan het ontwerp of het aanpassen van een werkwijze of de te gebruiken materialen, kan veel bereikt worden voor de biodiversiteit en leefbaarheid in de stad.
Zo zijn er veel technische voorzieningen mogelijk in de vorm van inbouwkasten voor broedende vogels of voor vleermuizen. Voor gierzwaluwen zijn speciale dakpannen op de markt. Muurplanten zijn gebaat bij het gebruik van kalkhoudende mortel. Groene daken en groene muren zorgen voor een betere leefomgeving voor dier en mens. Door slim om te gaan met verlichting kunnen veel negatieve effecten op dieren worden voorkomen.
Een gebouw staat niet op zichzelf, maar ook de omgeving is van belang. Zo kan nog meer bereikt worden met een aanpak op wijkniveau, het leggen van groenblauwe verbindingen tussen een stad of dorp en het landelijk gebied en het afstemmen van de maatregelen aan het gebouw op de inrichting van straten, parken en plantsoenen in de wijk.
Er kunnen maximaal 30 punten verkregen worden voor het doorvoeren van maatregelen om de biodiversiteit te bevorderen.
In 2050 is Zeeland klimaatbestendig en waterrobuust. Deze ambitie is opgenomen in de Zeeuwse Omgevingsvisie. Het gaat dan om een zo groot mogelijke beperking van schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en onderhoud van wegen wordt dit een belangrijk aandachtspunt. In de Klimaatadaptatiestrategie is de afspraak opgenomen dat alles wat we in de buitenruimte doen klimaatadaptief wordt uitgevoerd. Dat betekent dat dit ook geldt voor een gebiedsgerichte aanpak gericht op wonen.
Bij klimaatadaptatie zijn de gewenste maatregelen sterk afhankelijk van de (in de toekomst te verwachten) problematiek in het exploitatiegebied. Het heeft bijvoorbeeld geen zin om een wadi aan te leggen in een gebied waar geen risico is op wateroverlast door extreme neerslag. Bij dit onderwerp is het daarom van belang dat er een onderbouwde analyse is van de (te verwachten) problemen op het gebied van (1) hitte, (2) droogte, (3) wateroverlast en/of (4) overstromingen en de bijbehorende maatregelen die doorgevoerd zullen worden.
Er kunnen maximaal 30 punten verkregen worden voor het doorvoeren van maatregelen om de effecten van hitte, droogte, wateroverlast en/of overstromingen te verminderen.
In de Zeeuwse Omgevingsvisie is als ambitie opgenomen om in 2050 vrijwel geen CO2 en andere broeikasgassen uit te stoten en voor de verwarming van gebouwen vrijwel geen fossiele brandstoffen te gebruiken. De Zeeuwse partijen werken in de Regionale Energie Strategie samen aan het behalen van deze ambitie. Een toekomstbestendige woning is daarom ook een energiearme of liever nog een energieneutrale (nul op de meter) woning.
De projecten worden beoordeeld op de mate van bijdrage aan de energietransitie. De lat daarvoor ligt hoog. Bij de beoordeling wordt aangesloten bij de regelgeving en subsidieregelingen van het Rijk. De beoordeling verschilt afhankelijk van de aard van de aanpak.
Bij renovatie of transformatie zonder sloop gaat het om bestaande bouw. Hiervoor gelden geen wettelijke maatregelen. Energiebesparende maatregelen door isolatie van muren, dak en vloer en verbetering van de ventilatie dragen het meest bij aan een lagere energiebehoefte. Aan het project worden punten voor energietransitie toegekend als ten minste 3 of meer van onderstaande energiebesparende maatregelen uit het Zeer Energiezuinig Pakket worden doorgevoerd. Er kunnen maximaal 30 punten verkregen worden bij het doorvoeren van het totale Zeer Energiezuinig Pakket (alle maatregelen).
Bij herstructurering en transformatie met sloop is er sprake van sloop en nieuwbouw. Voor nieuwbouw geldt dat de panden worden gebouwd volgens de geldende richtlijnen van het Bouwbesluit, dan scoort het project geen punten op het gebied van duurzaamheid. De vergunningaanvragen voor nieuwbouw moeten vanaf 1 januari 2021 voldoen aan de eisen voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG).Wanneer de nieuw te bouwen woning wordt gebouwd volgens de geldende eisen vastgelegd in de BENG wetgeving, dan scoort het project geen punten op het gebied van duurzaamheid. De woning wordt in dat geval niet duurzamer dan de minimale eisen die gesteld zijn aan een nieuwbouwwoning. Aan het project worden 30 punten toegekend bij toepassing van het totale Zeer Energiezuinig Pakket (alle maatregelen). Dit samenhangende pakket aan maatregelen, dat in de gehele woning wordt uitgevoerd, bestaat uit:
* alleen bij renovatie en bij transformatie zonder sloop
In geval van een combinatie van activiteiten vindt de beoordeling plaats aan de hand van een gewogen gemiddelde.
Belevingswaarde van de bebouwing
De belevingswaarde van bebouwing is van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Afhankelijk van de verbetering van de belevingswaarde en ligging van het gebied (wel of geen zichtlocatie) wordt het aantal punten bepaald. Belevingswaarde wordt in stand gehouden en gerealiseerd door het nastreven van diversiteit en ontwerpkwaliteit en door het beschermen van de cultuurhistorische waarde van gebouwde en ongebouwde omgeving. Het maximum aantal punten is 30.
Toelichting op hoofdstuk 27 Tijdelijke subsidieregeling Realisatie mobiliteitshubs Zeeland 2022-2024
Volgend uit de Regionale Mobiliteitsstrategie heeft Gedeputeerde Staten de subsidieregeling realisatie mobiliteitshubs Zeeland 2022-2024 vastgesteld. Er wordt subsidie verstrekt voor de versnelling van de realisatie van nieuwe haltes en hubs. Met de regeling beoogt de provincie om voor 2025 minimaal twaalf hubs en de benodigde nieuwe haltes voor het nieuwe busplan gerealiseerd te krijgen.
De regeling kent 3 paragrafen. In de eerste paragraaf staan de algemene bepalingen. In de tweede paragraaf staat de verdere specificering voor de realisatie van nieuwe haltes en hubs.
Een subsidieaanvraag kan ingediend worden als Gedeputeerde Staten de openstellingsperiode en het subsidieplafond hebben vastgesteld. Aanvragen kunnen gedaan worden via een digitaal aanvraagformulier dat op www.zeeland.nl is te vinden. Via dit digitale formulier kunnen documenten als een plan van aanpak, begroting, plannen en kopieën van offertes worden geüpload. Ook een begroting is belangrijk, om te kunnen oordelen of voldaan wordt aan de cofinancieringsvereisten. Een planning is nodig om te kunnen oordelen of de activiteit tijdig gereed kan zijn en op tijd afgerekend kan worden.
Binnen de regeling worden verschillende typen hubs onderscheiden. Met betrekking tot de realisatie van hubs zijn dat: halte, reguliere hub en regionale hub. De verschillende typen beschrijvenverschillende omvang en functie van de locaties. Daarnaast wordt binnen de regeling een halte omschreven als een herkenbare plek die deel uitmaakt van een gestrekte buslijn, waar de reiziger kan opstappen op de grote bus. Met het strekken van een buslijn wordt het aanpassen van een bestaande lijnbusroute bedoeld, waarmee de lijndienst tijdwinst boekt of een wijk of dorpskern ontziet, zoals omschreven in de regionale mobiliteitsstrategie.
Subsidie kan worden aangevraagd door Zeeuwse gemeenten voor het realiseren van een nieuwe halte of een hub. Subsidie is alleen mogelijk als de subsidiabele activiteiten passen in de Regionale mobiliteitsstrategie Zeeland. De realisatie van de halte dient binnen twee jaar na indiening van de aanvraag om subsidie te zijn afgerond, voor een hub is dit drie jaar. De landelijk identiteit voor de aanduiding van hublocaties is onderdeel van de hubontwikkeling. Nieuwe locaties en uitbreiding van bestaande locaties dienen met gemeente en provincie te zijn afgestemd.
Toelichting op hoofdstuk 28 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de uitvoering van fysieke maatregelen ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen – fysieke maatregelen)
Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor het vestigingsklimaat en kunnen een grote bijdrage leveren aan de Zeeuwse duurzaamheidsdoelstellingen. Een integrale aanpak is nodig om bedrijventerreinen in de toekomst economisch vitaal te houden en de kansen op het gebied van energie en klimaat te benutten.
Het werken aan toekomstbestendige bedrijventerreinen is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Met deze regeling wil Provincie Zeeland de Zeeuwse gemeenten ondersteunen bij de realisatie van toekomstbestendige bedrijventerreinen. De regeling richt zicht op collectieve fysieke maatregelen die bedrijven niet individueel kunnen realiseren en die impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven.
In dit artikel zijn de definities opgenomen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.
Artikel 28.2 Subsidiabele activiteiten
In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven op welke thema’s de collectieve fysieke maatregelen betrekking dienen te hebben om voor subsidie in aanmerking te komen.
bepaalde vormen van herstructurering: in aanmerking komt herstructurering die betrekking heeft op de categorieën zware revitalisering, herprofilering en transformatie. De categorieën regulier onderhoud, facelift en revitalisering komen niet voor subsidie in aanmerking. Ook geldt de aanvullende voorwaarde dat deze herstructurering bijdraagt aan de verduurzaming van het bedrijventerrein of deze de verduurzaming van de daarop gevestigde bedrijven mogelijk maakt;
Artikel 28.3 Doelgroep, voorwaarden en weigeringsgronden
In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven wat de voorwaarden zijn om voor subsidie in aanmerking te komen. Hier volgt een toelichting op lid 2, onderdeel c en d:
de activiteit dient een multiplier effect te hebben. De activiteit moet andere ontwikkeling op het bedrijventerrein mogelijk maken. Hierbij gaat het om de verhouding tussen de subsidiabele activiteiten en de impuls die deze geven aan andere investeringen van overheden of marktpartijen op het bedrijventerrein;
In het vierde lid zijn een aantal aanvullende weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij de weigeringsgrond ten aanzien van de categorieën van bedrijvigheid (onderdeel c) is als volgt:
Het provinciaal bedrijventerreinbeleid richt zich niet op deze categorieën bedrijvigheid. Het provinciaal bedrijventerreinenbeleid richt zich voorts alleen op de regionale bedrijventerreinen.
Het vijfde lid bepaalt dat gedeputeerde staten op het verzoek van de aanvrager de termijn van drie jaar voor uitvoering van het project kunnen verlengen. Dit kan nodig zijn als een project door onvoorziene omstandigheden vertraging heeft opgelopen. De aanvrager moet dan wel schriftelijk motiveren aan gedeputeerde staten waarom uitstel van deze termijn noodzakelijk is.
Verduurzaming is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland. Dit kan een gemeente zijn, maar bijvoorbeeld ook een bedrijf of bedrijven die voordeel hebben bij de realisatie van de maatregelen.
Artikel 28.5 Niet-subsidiabele kosten
Toelichting bij lid 1, onderdeel d: De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering.
Artikel 28.7 Nadere eisen aan de aanvraag
Toelichting bij tweede lid, onderdeel c: De gemeente dient in de aanvraag aan te tonen dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden. Dit kan bijvoorbeeld door het overleggen van een staatssteunanalyse.
Toelichting bij lid 1, beoordelingscriteria:
impact: de mate waarin de maatregel bijdraagt aan het vergroten van de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein. Hierbij gaat het om de impact die de maatregel heeft op het verbeteren van het vestigingsklimaat en de bijdrage aan de doelstellingen op het gebied van energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit. Een maatregel die een grote impact heeft op het economisch presteren en de verduurzaming van het bedrijventerrein en/of de bedrijven krijgt het maximaal aantal van 50 punten;
multiplier: de mate waarin de subsidie een multipliereffect heeft op ontwikkelingen op het bedrijventerrein. Hierbij gaat het om de verhouding tussen de subsidie en het aanjaageffect dat deze heeft op andere investeringen en ontwikkelingen op het bedrijventerrein. Een maatregel met een groot multipliereffect krijgt het maximaal aantal van 30 punten;
kwaliteit: de kwaliteit en haalbaarheid van het plan van aanpak. Hierbij gaat het om de uitvoerbaarheid van de maatregel. Dit wordt beoordeeld aan de hand van kwaliteit van de begroting, de planning en voorgestelde aanpak. Een projectplan dat helder en uitvoerbaar is krijgt het maximaal aantal van 20 punten.
Toelichting op Hoofdstuk 29 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor maatregelen biodiversiteit en klimaatadaptatie op bedrijfspercelen
Aanleiding en doel subsidieregeling
In de periode 2016-2020 is succesvol door partijen in Noord-Brabant, Limburg, Zeeland en Vlaanderen samengewerkt in het Interreg-programma 2B Connect. 2B staat voor Bedrijven en Biodiversiteit en het project beoogde dan ook het verhogen van de biodiversiteit op bedrijventerreinen. De provincie Zeeland was daarin geen partner, maar er zijn wel veel en mooie projecten in Zeeland gerealiseerd. Minstens 70 bedrijventerreinen in de grensstreek België-Nederland zijn bekeken op kansen. En uiteindelijk is 135 ha bedrijventerrein biodiverser gemaakt met biotopen voor 77 doelsoorten. Voorbeelden van uitgevoerde maatregelen zijn: aanplant van bomen, struiken en ander groen, plaatsing van bijenkasten en aanleg van groene daken, poelen en vijvers.
Eén van de conclusies uit 2B Connect was dat er in Zeeland nog veel mogelijkheden liggen voor vergroening en meer biodiversiteit en dat Zeeuwse bedrijven enthousiast zijn. Daarom is een doorstart overwogen waarbij het ook gaat over klimaatadaptatie-maatregelen die tevens een waardevolle bijdrage leveren aan het behouden en ontwikkelen van biodiversiteit. Vaak kunnen beide doelen met eenzelfde maatregel worden bereikt. Bij deze adaptatiemaatregelen kan worden gedacht aan:
Binnen Interreg is daarvoor een nieuw programma opgezet: 2B Adapt. Ook heeft de provincie begin 2022 een budget gereserveerd voor bijdragen aan maatregelen. Hoewel er flink wat projecten bij Zeeuwse bedrijven zijn geïnventariseerd, kon Zeeland niet meedoen in de eerste inschrijving van Interreg 2B Adapt in 2022. Daarom is besloten een eigen provinciale regeling op te zetten met hetzelfde doel als 2B Adapt.
Er zijn al provinciale subsidieregelingen voor planvorming en fysieke maatregelen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen. Deze regelingen zijn echter alleen voor gemeenten en samenwerkende bedrijven opengesteld. De subsidie voor maatregelen vergroening en klimaatadaptatie is uitsluitend bedoeld voor de uitvoering van projectplannen die voorzien in het realiseren van maatregelen op individuele bedrijfspercelen op bedrijventerreinen en kantoorlocaties. De subsidieregeling wil eigenaren en erfpachters stimuleren om maatregelen te treffen die én de biodiversiteit én de klimaatadaptie op bedrijfspercelen vergroten. Maatregelen in het projectplan moeten daarom aan beide doelen bijdragen. Dat kan met één maatregel gebeuren. Maar het kan ook met verschillende. De subsidie is bedoeld voor fysieke maatregelen. De maatregelen kunnen betrekking hebben op de inrichting van een perceel, maar ook op de bedrijfspanden (waaronder opstallen) op die percelen. In artikel 29.2 staat welke maatregelen voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
Aanvullend op de doelen vergroening en klimaatadaptatie wil de provincie het gebruik van circulaire materialen stimuleren. Dit is geen voorwaarde, maar geeft wel meerwaarde aan de maatregelen.
Artikel 29.2 Subsidiabele maatregelen
De regeling is bedoeld voor de uitvoering van projectplannen die zowel de biodiversiteit vergroten door vergroening als het bedrijfsperceel klimaatadaptiever maken. Vaak kunnen beide doelen met eenzelfde maatregel worden bereikt. Hierboven bij de algemene toelichting zijn voorbeelden van dergelijke maatregelen genoemd. Maar er zijn meer maatregelen denkbaar.
Verder is de regeling bedoeld voor percelen op bestaande bedrijventerreinen en kantoorlocaties, omdat daar de meeste verbetering nodig is. Voor nieuwe percelen of terreinen wordt ervan uitgegaan dat daar meteen vergroening en klimaatadaptatie wordt toegepast.
Een projectplan moet maatregelen bevatten die een impuls geven aan zowel vergroening als de klimaatadaptie op bedrijfspercelen. Van de percelen moet vaststaan dat zij worden gebruikt overeenkomstig hun bestemming. Eerste voorwaarde is daarom dat het projectplan past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan of omgevingsplan voor het bedrijfsperceel waarvoor de subsidieaanvraag wordt gedaan. Daarnaast moet het projectplan voorzien in maatregelen die niet al voortvloeien uit een wettelijke verplichting. Bijvoorbeeld een verplichting tot landschappelijke inpassing of compensatieplicht die voortvloeit uit de Omgevingswet.
Om ervoor te zorgen dat de effecten op relatief korte termijn worden gerealiseerd, moet het projectplan binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening zijn gerealiseerd. In die periode moeten vergunningverlening, voorbereiding, aanbesteding en uitvoering kunnen worden uitgevoerd. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt getoetst of realisatie binnen deze termijn aannemelijk is. In bijzondere gevallen kan verlenging van deze periode worden aangevraagd.
De maatregelen die deel uitmaken van het projectplan moeten verder enkele jaren de tijd krijgen om effect te sorteren. Vooral voor vergroening is dat van belang. Daarom is een instandhoudingsplicht van vijf jaar opgenomen.
Artikel 29.5 Subsidieplafond en openstelling
Het maximaal beschikbare budget per jaar en het tijdvak waarin aanvragen kunnen worden ingediend, worden vastgelegd in een apart openstellingsbesluit dat bekend gemaakt wordt in het digitale provincieblad.
Artikel 29.8 Weigeringsgronden
De subsidie is bedoeld om maatregelen te stimuleren. Daarom wordt de uitvoering van een projectplan waarvan de uitvoering al is begonnen vóór indiening van de aanvraag, niet gesubsidieerd. Dat projectplan zou immers ook zonder subsidie zijn uitgevoerd.
Gedeputeerde staten willen zoveel mogelijk effect sorteren met de subsidieregeling. Projectplannen die maar beperkt bijdragen aan de doelen - die minder scoren dan 30 punten op de criteria voor vergroening en klimaatadaptatie - worden daarom niet gesubsidieerd. Ook wanneer gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan op grond van een andere subsidieregeling al subsidie verstrekten voor de uitvoering van een of meer maatregelen die onderdeel zijn van het projectplan, wordt de subsidie (gedeeltelijk) geweigerd. Verder worden alleen projectplannen met een substantieel kostenplaatje gesubsidieerd. De te verlenen subsidie moet meer dan € 10.000 bedragen, de totale kosten liggen dan boven de € 20.000. Voor deze grens is gekozen om ervoor te zorgen dat alle subsidies in arrangement 2 zullen vallen en er geen subsidies tussen zitten die zonder verantwoording worden vastgesteld.
Artikel 29.12 Verdeelprocedure
Er is gekozen voor de verdeling van het beschikbare bedrag via een tenderprocedure waarbij alle aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie, gelijktijdig inhoudelijk worden beoordeeld en ten opzichte van elkaar worden gerangschikt. Alleen de aanvragen die voldoen aan de voorwaarden en waarvoor een weigeringsgrond niet aan de orde is, doen dus mee in de rangschikking.
Een projectplan komt voor subsidie in aanmerking als het bijdraagt aan beide doelen: vergroening en klimaatadaptatie. Wordt aan één van de doelen niet bijgedragen, dan is het projectplan niet subsidiabel (artikel 29.2).
De mate waarin een projectplan bijdraagt aan de toename van biodiversiteit is één beoordelingscriterium. Binnen het doel klimaatadaptie worden drie criteria (deelthema’s) onderscheiden: wateroverlast, droogte en hitte. En per criterium zijn weer subcriteria aangegeven voor de mate waarin het projectplan bijdraagt aan klimaatadaptie. Door de ligging of fysieke kenmerken van een bedrijfsperceel of daarop aanwezige bedrijfspanden is het niet altijd haalbaar om voor alle deelthema’s maatregelen te nemen. Daarom worden bij de beoordeling van aanvragen per subcriterium punten toegekend voor de mate waarin wordt bijgedragen aan de verschillende criteria.
De maximumscore voor vergroening en klimaatadaptatie is 50 punten: 20 voor vergroening, 10 voor wateroverlast, 10 voor droogte en 10 voor hitte. Zoals onder weigeringsgronden toegelicht, is er een minimum totaalscore van 30 punten vereist om ervoor te zorgen dat het beschikbare geld niet in weinig effectieve projectplannen wordt gestoken.
Om het gebruik van circulaire materialen te stimuleren, kunnen op dit onderwerp extra (facultatieve) punten worden toegekend. Er zijn subcriteria voor toepassing van eerder gebruikt materiaal en voor toepassing van biobased materialen. Deze extra punten tellen echter niet mee in de minimaal benodigde score van 30 punten die in art. 29.8 wordt genoemd t.b.v. de effectiviteit van maatregelen.
De subcriteria geven verder ook een indruk van concrete maatregelen die deel uit kunnen maken van een projectplan. Hoe meer subcriteria aan bod komen in een projectplan, hoe meer punten dus worden toegekend. Sommige maatregelen krijgen punten bij meerdere criteria. Een voorbeeld: door het realiseren van punt- of lijnvormige landschapselementen zoals poelen, hagen en knotbomen wordt de biodiversiteit vergroot én ontstaan microklimaten waar verschillende flora en fauna gebruik van kunnen maken. Hierdoor wordt meteen leefgebied gecreëerd en wordt er dus op twee subcriteria gescoord.
Onder het subcriterium “introduceren van lokaal passende plantensoorten” wordt verstaan dat planten door a-biotische factoren, al dan niet gecreëerd op de plaats van introductie, zich kunnen handhaven en vermenigvuldigen.
Onder het subcriterium “aanbrengen of realiseren van verblijfplaatsen voor fauna” wordt verstaan het plaatsen van nestkasten, vleermuiskasten, insectenhotels of andere van dergelijke verblijfplaatsen die dieren kunnen gebruiken voor verblijf of voortplanting.
De subsidieontvanger moet drie verplichtingen naleven die bijdragen aan het bereiken van het doel van de subsidie:
de getroffen fysieke maatregelen moeten minimaal vijf jaar in stand worden gehouden om het effect ervan enige tijd te laten voortduren. Worden de maatregelen niet tenminste vijf jaar in stand gehouden, dan kan de beschikking tot vaststelling van de subsidie worden gewijzigd en kan subsidie terug worden gevorderd;
voor gedeputeerde staten is het belangrijk inzicht te krijgen welke effecten de maatregelen tot gevolg hebben, om toekomstig beleid te kunnen vormgeven. De provincie wil kennis opdoen en delen. Daarom is de verplichting opgelegd om op verzoek informatie te delen met de provincie gedurende de instandhoudingstermijn
Toelichting op Hoofdstuk 32 Subsidieregeling Grondverwerving Natuurnetwerk Zeeland
Het model voor deze nieuwe regeling is door de gezamenlijke provincies voorgelegd aan de Commissie en goedgekeurd voor een periode van 3 juni 2022 tot en met 31 december 2027.
Doel is door het stimuleren van grondverwerving een bijdrage te leveren aan het realiseren van natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het door de provincie vastgestelde natuurbeheerplan is aangegeven welk beheertype op de gronden binnen het NNN gerealiseerd kunnen worden.
Het gebruik van de grond - veelal agrarisch - is het vertrekpunt voor de taxatie. Bij de taxatie staat de grondprijsontwikkeling in het gebied centraal; die wordt bepaald aan de hand van de grondtransacties die in het betrokken gebied hebben plaatsgevonden. De door de onafhankelijke taxateur vastgestelde marktprijs is de minimale aankoopprijs die naar verwachting op de markt kan worden gerealiseerd, en de maximale prijs waarover subsidie kan worden verleend.
De doelgroep van deze regeling is ruim: een ieder kan een subsidie aanvragen. Zowel natuurbeheerorganisaties, Staatsbosbeheer, particuliere grondbezitters als agrariërs of agrarische collectieven kunnen een aanvraag indienen. Voorwaarde is dat zij duurzaam natuurbeheer kunnen verrichten (zie artikel 32.9, onder a).
Artikel 32.5 Weigeringsgronden
Projecten die reeds zijn uitgevoerd voordat de aanvraag werd ingediend, worden geweigerd. Het stimulerend effect (dat op grond van de staatssteunregels vereist is) ontbreekt in dat geval. Eventuele voorbereidingen die nodig zijn om tot verwerving te kunnen overgaan, zijn echter wel toegestaan (bijv. het voeren van onderhandelingen, het sluiten van een koopovereenkomst met financieel voorbehoud, enz.). Ook artikel 32.8 komt aan deze eis tegemoet: de subsidieaanvraag moet worden ingediend vóór het passeren van de leveringsakte.
Subsidie wordt niet verstrekt voor de verwerving van grond die al natuur is. Of dit het geval is, kan blijken uit de bestemming van de natuur al dan niet in combinatie met wat er in de praktijk voor beheer wordt gevoerd op die grond. Indien reeds een kwalitatieve verplichting is opgelegd waarin de eigenaar wordt verplicht tot natuurbeheer, dan is voldoende geborgd dat de grond als natuur in stand wordt gehouden.
Grondverwerving waartoe de subsidieaanvrager reeds uit anderen hoofde verplicht is, komt niet voor subsidie in aanmerking. In dat geval zou immers het stimulerend effect van de subsidie ontbreken, omdat de aanvrager de grond ook zonder subsidie reeds moet verwerven. Zo zal grond die is verworven in het kader van een ruimtelijke compensatie voor een ingreep in het NNN, niet voor subsidie in aanmerking komen.
Artikel 32.6 Subsidiabele kosten
De kosten voor bodemonderzoek zijn subsidiabel voor zover het kosten betreffen die direct verband houden met de verwerving van de grond. Een bodemonderzoek voor het bepalen van de inrichtingsmaatregelen is niet subsidiabel.
De kadasterkosten die worden gesubsidieerd betreffen zowel de inschrijving van de leveringsakte bij overdracht, als de inschrijving van de kwalitatieve verplichting in het register.
De notariskosten omvatten onder andere de kosten voor het opstellen van een leveringsakte voor de overdacht van de grond en voor het opstellen van een notariële akte voor het vestigen van de kwalitatieve verplichting.
Artikel 32.9 Subsidievereisten
De wijze waarop een subsidieaanvrager kan aantonen dat hij duurzaam natuurbeheer kan verrichten, is in beginsel vrij. Indien de aanvrager niet beschikt over een certificaat SNL, zal in elk geval moeten worden aangetoond dat meerjarig beheer mogelijk is (gezien tijd, middelen, expertise die ter beschikking staan). Daarnaast kan aan de hand van de werkzaamheden die op dat moment al worden verricht (in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap dan wel uit anderen hoofde) worden aangetoond dat de aanvrager in staat is tot duurzaam natuurbeheer. Ook kan de subsidieaanvrager dit aannemelijk maken door te verklaren dat hij voornemens is zich aan te sluiten bij een collectief en hij redelijkerwijs ook kan voldoen aan het Programma van Eisen voor een certificaat.
In beginsel is de regeling opgesteld voor nog te realiseren natuur die reeds op grond van het natuurbeheerplan als zodanig is aangewezen. In sommige gevallen zal het echter ook wenselijk zijn bepaalde grond te subsidiëren zodat deze kan worden opgenomen in het natuurnetwerk. Voor deze gronden geldt echter aanvullend als vereiste dat dit ecologisch onderbouwd moet worden. Dit houdt in dat bijvoorbeeld aangetoond moet worden dat het natuurbeheertype aansluit op het natuurbeheer van aangrenzende binnen het NNN gelegen percelen, dat het landschappelijk inpasbaar is en dat het past in de leefgebiedenbenadering.
Indien subsidie verstrekt wordt, zal de grond alsnog worden opgenomen in het NNN. Op de voorbereiding hiervan, de wijziging van het natuurbeheerplan, is de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Met de inrichtingsschets wordt inzichtelijk gemaakt wat de kadastrale percelen zijn, wat de te realiseren beheertypen moeten worden en wat voor maatregelen hiervoor uitgevoerd dienen te worden (denk aan grondwerk, rasters, verwijderen van beplanting of wegen en het aanplanten van beplanting).
Naast de verplichtingen die in artikel 32.11 zijn opgesomd, zijn er nog enkele verplichtingen die rechtstreeks uit het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 voortvloeien. Deze zijn opgenomen in de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.5. Dit betreft onder meer de verplichting om gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk in kennis te stellen zodra aannemelijk is dat de activiteit waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zal plaatsvinden, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan deze subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen zal worden voldaan.
De subsidieontvanger is verplicht een aanvraag tot wijziging van het bestemmingsplan (of omgevingsplan onder de Omgevingswet) in te dienen. Op deze wijze wordt geborgd dat de grond ook daadwerkelijk de functie natuur krijgt.
Verlenging van de termijn is bij uitzondering en de termijn wordt enkel verlengd indien er concreet zicht is op verwerving van grond.
Op grond van het derde lid wordt de subsidieontvanger ertoe verplicht een kwalitatieve verplichting te vestigen op de verworven grond. Daartoe wordt binnen vier weken na de subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst gesloten waarin de kwalitatieve verplichting is opgenomen inclusief de verplichting om deze verplichting binnen een bepaalde termijn in te schrijven in de registers.
Deze bepaling maakt duidelijk dat anders dan gebruikelijk is, de definitieve vaststelling van de subsidie steeds zal plaatsvinden op basis van werkelijke kosten. Reden dat op dit punt wordt afgeweken van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 is dat de Europese staatssteunregels dit voorschrijven.
Toelichting op hoodstuk 33 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het nemen van preventieve maatregelen tegen wolvenschade
Het nieuwe hoofdstuk 33 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb 2023) beoogt schade aan schapen, geiten, paardachtigen, runderen, lama’s en alpaca’s te voorkomen. De voorgestelde subsidie is op verschillende manieren beleidsmatig verankerd. In de eerste plaats staat in de Beleidsnota Natuurwetgeving 2018 dat de provincie bij faunaschade in de eerste plaats streeft naar het voorkómen van schade voordat overgegaan wordt op bestrijding van beschermde soorten en voordat schadetegemoetkomingen wordt uitgekeerd. Verder hebben gedeputeerde staten interbestuurlijke afspraken gemaakt die in het Interprovinciale Wolvenplan zijn opgenomen. Subsidiëring ter bevordering van het nemen van preventieve maatregelen wordt daarin ook genoemd. Ten derde hebben gedeputeerde staten in 2023 een onafhankelijke wolvencommissie ingesteld, die in januari 2024 gedeputeerde staten onder andere hebben geadviseerd het treffen van preventieve maatregelen te bevorderen. De bepalingen in het onderhavige hoofdstuk zijn tot stand gekomen in overleg met de provinciale wolvencommissie. Daarbij is aangesloten bij de afspraken die tussen de provincies zijn gemaakt ten aanzien van het voorkomen van wolvenschade.
Dit hoofdstuk maakt onderdeel uit van het Asb 2023. Dat betekent dat bij subsidieverstrekking ook de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 van het Asb 2023 en de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv) van toepassing zijn. De bepalingen van Asv en hoofdstuk 1 Asb 2023 gelden in aanvulling op het onderhavige hoofdstuk. Zo bevat § 1.3 van de Asb 2023 een aantal bepalingen over subsidiabele kosten en § 1.4 een aantal vereisten waar de aanvraag aan moet voldoen. § 1.6 bevat een aantal verplichtingen die de subsidieontvanger in acht moet nemen, waaronder de meldingsplicht indien hij verwacht de activiteiten niet (geheel) te zullen verrichten of niet (geheel) aan zijn verplichtingen te zullen voldoen.
Subsidie ten behoeve van het treffen van preventieve maatregelen kan staatssteun inhouden als de subsidie wordt verstrekt aan een onderneming. Om de subsidie rechtmatig te kunnen verstrekken, wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordeningen. Op grond van deze verordeningen mag een landbouwonderneming over een periode van drie belastingjaren maximaal een bedrag ontvangen van € 20.000 aan steun, waarbij alle steunverlenende overheden worden meegerekend. Voor subsidies aan ondernemingen die niet actief zijn in de primaire landbouwsector is dat maximum € 300.000. Ondernemingen moeten bij hun aanvraag een de-minimisverklaring ondertekenen die betrekking heeft op eerder verleende steun. Particuliere hobbyhouders die geen onderneming drijven, hoeven de verklaring niet in te vullen. De staatssteunregels zijn niet op hen van toepassing.
II Artikelsgewijze toelichting
Op de website van Bij12 staat in de module wolven een overzicht van preventieve maatregelen om schade door wolven te voorkomen en beperken (zie https://www.bij12.nl/onderwerp/faunaschade/schade-voorkomen/wolven/). In paragraaf 2.2. van deze module staan de normen en overige suggesties voor een wolfwerende afrastering die van belang zijn voor aanvragers van subsidie.
Voor subsidie komen uitsluitend houders van hoefdieren in aanmerking. Een houder kan zowel een instelling zijn (rechtspersoon, personenvennootschap, eenmanszaak) als een natuurlijk persoon. De diersoorten die op grond van dit hoofdstuk worden aangemerkt als hoefdieren, staan vermeld in artikel 33.1, onder e en h.
Artikel 33.4 Subsidiabele activiteit
Subsidiabel is de aanschaf, het plaatsen en het aanpassen van een vaste afrastering (zie onder a) en het aanschaffen en inzetten van een verplaatsbare afrastering (zie onder b). Indien een verplaatsbare afrastering wordt ingezet, is er ook een subsidie voor de aanschaf van een oprolsysteem. Daarvoor geldt echter als voorwaarde dat de afrastering voor minimaal 100 hoefdieren wordt gebruikt (zie artikel 33.8, vierde lid).
Artikel 33.5 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien de afrastering al is gerealiseerd of al is aangeschaft voordat de subsidieaanvraag is ingediend. Ook wordt subsidie geweigerd als de aanvrager reeds het maximumbedrag aan de-minimissteun heeft ontvangen.
Artikel 33.6 Subsidievereisten
Op de website van BIJ12 staan in paragraaf 2.2. van de Faunaschade Preventiekit, module wolven, de normen waaraan een wolfwerende afrastering moet voldoen. In afwijking van deze preventiekit, zijn ook verplaatsbare flexinetten subsidiabel indien deze 90 cm hoog in plaats van 120 cm hoog zijn. Voorwaarde is dat deze dan uitegrust zijn met een extra aardedraad onderaan en een lint op 120 cm. Dergelijke afrasteringen zijn gemakkelijker te plaatsen en in de praktijk net zo effectief als die van 120cm.
Om voor subsidie in aanmerking te komen, moeten onder meer gespecificeerde facturen, een overzichtskaart met kadastraal nummer en fotomateriaal van de reeds gerealiseerde wolfwerende afrastering worden ingediend bij de subsidieaanvraag.
De hoefdierhouders moeten bovendien bewijs overleggen van het aantal dieren dat zij houden. Dat betekent dat er vier uitdraaien moeten worden overlegd van het Identificatie- en Registratiesysteem voor landbouwhuisdieren. Grondeigenaren en terreinbeherende organisaties die zelf geen houder zijn moeten op dezelfde wijze als houders van landbouwhuisdieren aantonen hoeveel landbouwhuisdieren gebruik maken van het terrein. Daarnaast moeten zij bij de aanvraag het contract voegen tussen hen en de houder waaruit de inzet van de landbouwhuisdieren blijkt. Voorlama’s en alpaca’s geldt dat zij een uitdraai moeten overleggen van de registratie op grond van de Diergezondheidswetgeving (Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid, PBEU 2016 L84/1). Anders dan bij de andere hoefdieren hoeft hierbij geen gemiddeld aantal te worden berekend.
In beginsel zijn alle kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteit subsidiabel (zie § 1.3 Asb 2023). Voor het berekenen van het totale subsidiebedrag is echter uitgegaan van de standaardbedragen genoemd in artikel 33.8, derde en vierde lid. Deze worden vergoed mits zij niet hoger zijn dan 100% van de subsidiabele kosten die de hoefdierhouder daadwerkelijk heeft gemaakt. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat verrekenbare btw niet subsidiabel is (artikel 1.3.1, lid 2, Asb 2023).
Voor elke hoefdierhouder geldt een maximumbedrag van € 20.000 (zie eerste lid). Daarvoor kan hij meerdere aanvragen doen, zodat wanneer bijvoorbeeld het aantal dieren uitbreidt, een nieuwe aanvraag kan worden ingediend (tweede lid). Een dergelijke nieuwe aanvraag kan echter nooit betrekking hebben op dezelfde percelen als waarvoor reeds een subsidie is verstrekt (zie artikel 33.5, onder b).
De in het derde en vierde lid genoemde bedragen worden in beginsel verstrekt. Echter, er worden geen bedragen verleend die hoger zijn dan 100% van de daadwerkelijk gemaakte, subsidiabele kosten.
Na het verlenen van de subsidie, zijn subsidieontvangers verplicht om zo snel mogelijk de afrastering en het oprolsysteem aan te schaffen en in gebruik te nemen. Dit is alleen anders als er aantoonbaar een langere levertijd is van de afrastering of het oprolsysteem.