Organisatie | Heerlen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening gemeente Heerlen |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Heerlen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 212
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-12-2007 | 06-04-2011 | Nieuwe regeling (tevens intrekking van de Financiële beheersverordening gemeente Heerlen) | 04-12-2007 Weekblad Parkstad | 2007/25242 |
Financiële verordening ex artikel 212 Gemeentewet
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.
Artikel 4. Kaders ontwerpbegroting
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.
Artikel 6. Uitvoering begroting
Het college kan door middel van een collegebesluit de raming van de lasten en baten van de producten wijzigingen, mits dit niet leidt tot een wijziging van het totaal van de lasten en baten per programma, het overzicht algemene dekkingsmiddelen, de reserve mutaties en de realisatie van andere producten binnen hetzelfde programma niet onder druk komen te staan.
Artikel 7. Tussentijdse rapportage
Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen, overeenkomstig het bepaalde in het door de raad, ter uitwerking van artikel 169, vierde lid, van de Gemeentewet, vastgestelde Protocol Actieve Informatieplicht.
Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor openstaande vorderingen waaronder vorderingen inzake onroerende zaakbelasting gebruikers, onroerende zaakbelasting eigenaren, precariobelasting, hondenbelasting, parkeerrechten, rioolrechten en afvalstoffenheffing wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling van de inbaarheid van de vordering.
Artikel 10. Kostprijsberekening
Het renteomslagpercentage voor de berekening van de kapitaallasten wordt gebaseerd op het gewogen gemiddelde rentetarief voor kapitaalmarkt- en geldmarktleningen over de vijf kalenderjaren die aan het jaar, waarin de begroting wordt samengesteld, voorafgaan. Als representatief voor de door gemeente Heerlen gebruikte financieringsinstrumenten worden beschouwd de tienjarige lineair aflosbare lening en de driemaands kasgeldlening.
Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Artikel 12. Financieringsfunctie
Het college biedt eens in de 4 jaar de raad de nota ‘het treasurystatuut gemeente Heerlen’ aan, met de regels voor het dagelijks beheer van geldstromen, financiering op korte en lange termijn, beleggingen, rente- en valutarisico, kredietrisico, administratieve organisatie en interne controle. De raad stelt de nota vast.
Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.
Het college biedt eens in de 4 jaar de kaders of de beleidsnota’s aan de raad ter vaststelling aan:
de nota ‘Deelnemingen en verbonden partijen’ met de regels voor (het aangaan van nieuwe) participaties met name ten aanzien van hoe het publiek belang is gediend met de verbonden partijen, de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verbonden partijen en de financiële condities. Tevens zijn opgenomen de verbonden partijen, het openbaar belang, het financieel belang en de zeggenschap van de gemeente;
Financieel beheer en interne controle
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Artikel 16. Misbruik en oneigenlijk gebruik
Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie en is van toepassing vanaf de voorbereiding van het begrotingsjaar 2009. De stukken voor het begrotingsjaar 2009 en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening. De stukken voor begrotingsjaar 2008 en eerder voldoen aan de bepalingen van de vorige financiële beheersverordening.
Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Heerlen.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 4 december 2007.
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.
In de verordening is opgenomen dat de autorisatie van de programmabegroting op een lager niveau kan plaatsvinden, namelijk op het niveau van prioriteiten in plaats van op het niveau van programma’s. Een programma van de begroting kan op grond van artikel 8 BBV worden opgedeeld in prioriteiten.
Bij iedere begroting en jaarstukken wordt een overzicht gegeven van de toedeling van producten aan programma’s en eventuele prioriteiten uit de programmabegroting.
De onderverdeling van de programma’s in producten staat voor de raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn tot wijzigen. Wijzigingen worden bij de begroting expliciet vermeld.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst.
Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht op programma’s bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor programma’s op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).
De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. In het eerste lid is deze keuze vertaald naar het beschikbaar stellen van budgetten per programma.
De raad kan er ook voor kiezen de budgetten op onderdelen van de begroting op een ander niveau vast te stellen. In het tweede lid is deze keuze vertaald naar het beschikbaar stellen van budgetten per prioriteit. Op grond van artikel 8 BBV lid 4 kan een gemeente de baten en lasten van een programma namelijk onderverdelen in baten en lasten voor prioriteiten. Het lid bepaalt dat de raad de prioriteiten per programma kan vaststellen. Met het vaststellen van de prioriteiten worden de programma’s ingedeeld conform het vierde lid van artikel 8 BBV. Dit is nodig omdat daar de autorisatie en verantwoording op het niveau van prioriteiten kan plaatsvinden.
Daarbij is een derde lid opgenomen, dat bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART-maken van de begroting.
Overigens bepaalt het artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken overhoop moeten worden gehaald. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting.
Volgens de richtlijnen van het BBV worden de baten en de lasten van het begrotingsjaar in de begroting en de jaarstukken opgenomen, onverschillig of zij tot daadwerkelijke inkomsten of uitgaven in dat jaar leiden, onderscheidenlijk hebben geleid.
Indien wordt gewerkt met een autorisatieniveau op prioriteiten, zullen de lasten en baten onder de programma’s in de begroting per prioriteit worden weergegeven. Het college stelt binnen het programma de producten vast, terwijl de raad de producten kan gebruiken om hier een prioriteit in aan te brengen.
Als aanvulling op het tweede lid van artikel 3 wordt de verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door in ieder geval bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen te geven.
Artikel 4. kaders ontwerpbegroting.
Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen aan de begroting (voor de zomer) een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de ontwerpbegroting en de meerjaren raming.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Artikel 5 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. Hier kan de autorisatie van de baten en lasten op een lager niveau plaatsvinden, namelijk op het niveau van prioriteit (lid 1).
Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is gekozen deze bij begrotingsbehandeling mee te nemen (lid 2). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgave, maar de raad autoriseert de uitgave nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.
De in het derde lid genoemde voorstellen tot budgettaire wijzigingen hebben betrekking op de onderuitputting of overschrijding van de door de raad geautoriseerde budgetten en investeringskredieten en betreffen de uitvoering van wettelijke en reguliere taken binnen een programma. Nieuw beleid en of programmaoverstijgende financiële mutaties worden door het college middels een separaat voorstel, inclusief begrotingswijziging aan de raad voorgelegd.
In 2007 waren mutaties in de reserves niet in de primaire begroting opgenomen, waardoor bij de daadwerkelijk aanwending van een bestemmingsreserve altijd sprake was van een begrotingswijziging, hetgeen het grote aantal van deze wijzigingen verklaard. Met ingang van de begroting 2009 worden deze verwachte onttrekkingen en toevoegingen aan reserves wél geraamd, waardoor het aantal noodzakelijke begrotingswijzigingen richting de raad zal afnemen.
Gedurende het begrotingsjaar kunnen nieuwe investeringsvoornemens op tafel komen die bij het opstellen van de ontwerpbegroting nog niet waren voorzien. Het laatste lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten voor deze investeringen.
Artikel 6. Uitvoering begroting
In artikel 6 legt de raad het college een aantal eisen op die voor een goede uitvoering van de
begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid,
de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering dient te waarborgen. Lid 2 stelt
eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de productraming. Lid 3,4 en 5
doen hetzelfde voor de uitvoering van de programma’s van de begroting.
In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te
Artikel 7. Tussentijdse rapportage
Een belangrijk onderdeel van de planning en control-cyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het derde lid bepaalt over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in de rapportage moet verantwoorden.
In dit artikel is de verwijzing naar het Protocol Actieve Informatieplicht opgenomen, waarin een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad is gegeven. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente. Om welke onderwerpen het gaat heeft de raad in dit informatieprotocol vastgelegd.
Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen
Het betreft een artikel over de waardering van mogelijk oninbare vorderingen. Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.
Artikel 10. Kostprijsberekening
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten bevat. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 10 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen.
Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele btw. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt.
De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college zijn systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.
Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolrechten en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.
Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijke besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet).
Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen. Het tweede en derde lid bepalen dat de raad eens in de vier jaar deze kaders voor de prijzen voor gemeentelijke diensten en de verhuur en verkoop van onroerend goed vaststelt.
Het vierde lid bepaalt dat de besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen van andere rechten en leges ter kennisneming aan de raad worden aangeboden.
Artikel 12. Financieringsfunctie
De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 12 van de verordening wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. In het eerste lid staat als kader voor het financieel beleid de verwijzing naar het Treasurystatuut van de gemeente Heerlen, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen. Een gemeente kan echter binnen de ruimte die de Wet Fido biedt, ook kiezen voor strakkere of ruimere kaders. Het derde lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie.
Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.
Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen.
De raad kan in de financiële verordening nadere kaders en uitgangspunten voor de paragrafen en de onderliggende beleidsnota’s stellen. In deze verordening zijn veelal alleen eisen gesteld aan het periodiek actualiseren van de onderliggende beleidsnota’s. Het gaat hierbij om een frequentie van eens in de 4 jaar. De wetgever laat het uitwerken van de paragrafen over aan het lokaal bestuur, zodat dit goed aansluit aan de wensen van de raad. Het BBV onderscheidt de volgende ‘verplichte’ paragrafen:
De wetgever biedt bovendien de mogelijkheid om beleidsnota’s op te stellen, m.n. voor politiek-bestuurlijk van groot belang. De gemeente Heerlen onderscheidt de volgende ‘niet-verplichte’ beleidsnota’s:
De verplichte paragrafen vormen een integraal onderdeel van de gemeentelijke begroting en worden verantwoord in het jaarverslag. Voor wat betreft de wijze en inrichting van verantwoording van de niet-verplichte beleidsnota(’s) kan de raad aanvullende eisen stellen, als aanvulling op het bepaalde in het BBV. Het doel van de paragrafen is inzicht te geven in de financiële positie van de gemeente. Voor de verantwoording in het jaarverslag kunnen de eisen, die aan de tekstuele omvang van de paragrafen worden gesteld, verschillend zijn. Indien de paragraaf is gebaseerd op een actuele beleidsnota kan worden volstaan met informatie over de stand van zaken. Indien dergelijke nota ontbreekt, is uitgebreidere informatie verstrekking vereist. De paragrafen zijn verplicht tenzij het desbetreffende aspect voor de organisatie (financieel) niet aan de orde is.
Onder artikel 14 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.
De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 15 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole, de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.
Artikel 16. Misbruik en oneigenlijk gebruik
Artikel 16 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant.
Artikel 17. Financiële organisatie
Artikel 17 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder cijfer 1, 2, 3 en 4 van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.
De regels bedoeld onder de cijfers 1 en 2 kan het college gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit. Hierin kunnen ook de regels voor de inrichting van de organisatie van de financieringsfunctie worden opgenomen, zoals wordt bedoeld onder cijfer 4.
De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van het begrotingsjaar 2008 moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening. De voorbereiding van het begrotingsjaar starten immers in de maanden maart en april.
Artikel 19 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.
Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (artikel 75, lid 1 Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c Gemeentewet).
Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).
De financiële verordening heeft alleen interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd voordat zij in werking kan treden.