Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uitgeest

Treasurystatuut gemeente Uitgeest 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUitgeest
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTreasurystatuut gemeente Uitgeest 2023
CiteertitelTreasurystatuut gemeente Uitgeest 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Treasurystatuut gemeente Uitgeest d.d. 8 december 2014.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023nieuwe regeling

15-12-2022

gmb-2022-572398

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut gemeente Uitgeest 2023

De raad van de gemeente Uitgeest;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november 2022;

 

gezien het advies van de auditcommissie van 18 november 2022;

 

gelet op het bepaalde in de Financiële verordening gemeente Uitgeest 2023;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen het Treasurystatuut gemeente Uitgeest 2023

 

1. Inleiding

Voor u ligt het Treasurystatuut 2023. Dit statuut vervangt het eerder door u vastgestelde statuut

Aanleiding voor deze gewijzigde versie zijn o.a. door de commissie BBV genomen besluiten, waaronder de notitie rente 2017. Daarnaast is het goed om periodiek de beleidskaders te beoordelen op actualiteit.

 

In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) worden de kaders gesteld voor een verantwoorde en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De Wet fido definieert de treasuryfunctie daarbij als:

 

het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

 

De gemeente Uitgeest onderkent het belang van een verantwoord en adequaat beheer van haar financiële middelen. Zij wenst haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke wijze in te richten.

 

De gemeente heeft twee instrumenten op het gebied van treasury:

  • 1.

    het voor u liggende treasurystatuut. In dit treasurystatuut wordt de “beleidsmatige infrastructuur” van de treasuryfunctie vastgelegd in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het statuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk.

  • 2.

    Naast het treasurystatuut neemt de gemeente jaarlijks de paragraaf financiering op in zowel de begroting als het jaarverslag van de jaarstukken. Hierin worden de specifieke beleidsvoornemens respectievelijk de uitvoering van het beleid op het gebied van treasury toegelicht.

Bij het opstellen van het treasurystatuut is rekening gehouden met de bepalingen van de wettelijke kaders (o.a. Gemeentewet, Wet fido, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

 

In het Treasurystatuut worden allereerst het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeente geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, gemeentefinanciering en kasbeheer.

In de toelichting worden de kaders die in dit statuut zijn opgenomen nader toegelicht.

2. Treasurystatuut

2.1 Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder:

 

  • -

    Financiering

Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar.;

  • -

    Geldstromenbeheer

Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);

  • -

    Intern liquiditeitsrisico

De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;

  • -

    Kasgeldlimiet

Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar;

  • -

    Koersrisico

Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen Het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat de financiële vaste activa (aandelen, verstrekte geldleningen en bijdragen in investeringen van derden) van de organisatie in waarde verminderen door negatieve (koers)ontwikkelingen;

  • -

    Kredietrisico

De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij;

  • -

    Liquiditeitenbeheer

Het beheer van financiële middelen voor een periode tot één jaar;

  • -

    Liquiditeitenplanning

Een schematisch overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld per tijdseenheid met als doel de liquiditeitsontwikkeling in de gaten te houden;

  • -

    Medium term note

Een instrument voor de gemeente om financiering met een looptijd van minimaal twee en maximaal dertig jaar aan te trekken. Een MTN is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder met gestandaardiseerde voorwaarden;

  • -

    Rating

De inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier;

  • -

    Renterisico

Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen;

  • -

    Renterisiconorm

De renterisiconorm houdt in, dat de jaarlijkse verplichte aflossingen en de renteherzieningen niet meer mogen bedragen dan 20% van het begrotingstotaal bij aanvang van het jaar. Het doel is om het renterisico bij herfinanciering te beheersen;

  • -

    Rentetypische looptijd

Looptijd tussen twee renteconversie momenten. Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de leningsvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding;

  • -

    Saldobeheer

Het beheer van de dagelijkse saldi op de bankrekeningen;

  • -

    Schatkistbankieren

Het (verplicht) aanhouden van publieke middelen bij het ministerie van financiën.

  • -

    Rentevisie

Toekomstverwachting over de renteontwikkeling, uitgaande van een aantal rentebepalende factoren, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd;

  • -

    Treasuryfunctie

Dit omvat alle activiteiten die zich richten op het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deel functies: risicobeheer, gemeentefinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer;

  • -

    Uitzetting

Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.

2.2 Doelstellingen

De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

  • 1.

    Het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden met als doel het uitvoeren van de programma’s binnen de door de gemeenteraad vastgestelde kaders van de begroting.

  • 2.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities.

  • 3.

    Het beschermen van gemeentelijke vermogens en resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s.

  • 4.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 5.

    Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet fido respectievelijk de limieten en richtlijnen van het treasurystatuut, waarbij uitsluitend de publieke taak wordt gediend en professioneel en verantwoord wordt geopereerd.

  • 6.

    De waarborg dat de taken en verantwoordelijkheden van de Treasuryfunctie duidelijk worden geregeld.

2.3 Wet- en regelgeving voor de treasury activiteiten

RISICOBEHEER

2.4 Uitgangspunten risicobeheer treasuryfunctie

Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten voor de treasuryfunctie:

  • 1.

    De gemeente mag leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak uitsluitend verstrekken aan door de gemeenteraad goedgekeurde derde partijen, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende partij.

  • De gemeente neemt in beginsel een terughoudende opstelling in bij het verstrekken van leningen en garanties.

  • 2.

    De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen van dit treasurystatuut.

  • 3.

    Het beleid betreffende de financiering is gericht op spreiding van toekomstige renterisico’s. Hierdoor wordt voorkomen dat een ongewenste budgettaire belasting kan ontstaan in een jaar waarin voor een substantieel deel van de leningenportefeuille hoogrentende leningen c.q. leningconversies moeten worden gesloten c.q. plaatsvinden.

  • 4.

    Het uitzetten van geldmiddelen in de vorm van deelnemingen in rechtspersonen, maatschappen en verenigingen uit hoofde van de publieke taak, zoals bedoeld in Artikel 160 Gemeentewet, is alleen toegestaan nadat de raad een ontwerp-besluit is toegezonden en in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • 5.

    Het gebruik van derivaten is niet toegestaan.

2.5 Renterisicobeheer

Voor het renterisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido.

  • 2.

    De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido.

  • 3.

    Nieuw aan te trekken leningen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning.

  • 4.

    De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening wordt zoveel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en rentevisie.

  • 5.

    De rentevisie van de gemeente is afgestemd op die van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG).

  • 6.

    Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en 4 streeft de gemeente naar spreiding in de rentetypische looptijden van aan te trekken geldleningen.

2.6 Koersrisicobeheer

Voor koersrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Overtollige liquide middelen worden uitsluitend uitgezet bij de Nederlandse Staat (schatkistbankieren) of lagere Nederlandse overheden en overheidsinstanties, zoals bijvoorbeeld gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Aandelen worden alleen gekocht in het kader van de uitoefening van de publieke taak;

  • 3.

    De looptijd van uitzetting wordt afgestemd met de liquiditeitenplanning.

2.7 Kredietrisicobeheer

Voor kredietrisicobeheer (of debiteurenbeheer) geldt het volgende uitgangspunt:

  • 1.

    De gemeente verstrekt geen leningen aan derden.

  • Bij uitzondering kan de gemeente leningen verstrekken die een publiek belang dienen (zie 2.4.1).

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen uit hoofde van de publieke taak eist de gemeente indien mogelijk, zekerheden of garanties.

    De voorwaarden die gelden om het kredietrisico te minimaliseren zijn opgenomen in de toelichting horend bij dit statuut.

  • 3.

    Een lening aan een derde wordt - in geval aan de voorwaarden van de (in de toelichting) van dit statuut opgenomen voorwaarden wordt voldaan - alleen verstrekt na een besluit van de raad.

  • 4.

    Indien de solvabiliteit van de derde gedurende de looptijd van een uitzetting daalt onder de 25% neemt de gemeente, indien mogelijk, maatregelen.

  • 5.

    Nieuwe uitzettingen, bij die derde, blijven in dat geval achterwege.

2.8 Intern liquiditeitsrisicobeheer

  • 1.

    De gemeente beperkt haar liquiditeitsrisico’s door haar treasury activiteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar) en een meerjarige liquiditeitsplanning.

    De meerjaren liquiditeitsplanning is gebaseerd op de meerjarenbegroting van de gemeente (incl. meerjaren investeringsprogramma (MIP) en Meerjaren Prognose Grondexploitaties (MPG)).

  • 2.

    De meerjaren liquiditeitsplanning wordt ten minste één keer per jaar, bij het opstellen van de begroting en de meerjarenraming, geactualiseerd.

2.9 Valutarisicobeheer

  • 1.

    Valutarisico’s worden in de gemeente uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in de Nederlandse geldeenheid (de euro).

  • 2.

    Het betalingsverkeer vindt alleen plaats in de Nederlandse geldeenheid (de euro)

GEMEENTEFINANCIERING

2.10 Financiering

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

  • 2.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen zijn onderhandse leningen en medium term notes (MTN).

  • 3.

    De gemeente vraagt offertes op bij minimaal twee instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken.

  • 4.

    De geldgevers dienen onder toezicht te staan Nederlands of anderszins EU-toezicht te vallen of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of een decentrale overheid, mits er geen sprake is van een toezichtrelatie, te zijn.

2.11 Langlopende uitzettingen

Uitzettingen vinden uitsluitend bij uitzondering plaats. Daarbij wordt de Wet fido en de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden nageleefd.

2.12 Verstrekken van leningen

  • 1.

    De gemeente verstrekt geen leningen aan derden. Bij wijze van uitzondering kan de gemeente leningen verstrekken die een publiek belang dienen. Hierbij dient aan de voorwaarden van artikel 2.5, 2.6 en 2.7 te zijn voldaan.

  • 2.

    De gemeente verleent in ieder geval geen lening aan aanvragers die voor hun lening ook bij andere instellingen terechtkunnen. Het gaat hierbij vooral om waarborgfondsen.

  • 3.

    Leningen die op grond van eerder door de gemeenteraad vastgestelde regelingen zijn verstrekt worden door dit treasurystatuut niet aangetast.

2.13 Borgstellingen en garanties

  • 1.

    De gemeente verstrekt geen hypothecaire leningen en garanties aan het personeel en politieke ambtsdragers. Dit geldt voor nieuwe hypothecaire leningen en garanties. Bestaande garanties blijven bestaan zoals deze zijn overeengekomen.

  • 2.

    De gemeente verstrekt alleen garanties aan derden indien er een door de gemeenteraad aangewezen maatschappelijk belang aanwezig is.

    In de toelichting van dit statuut is nader uiteengezet aan welke voorwaarden, om het risico te minimaliseren, dient te worden voldaan.

    De gemeente verleent in ieder geval geen garantie aan aanvragers die voor hun garantie ook bij andere instellingen terechtkunnen. Het gaat hierbij vooral om waarborgfondsen.

  • 3.

    Borgstellingen en garanties die op grond van eerder door de gemeenteraad vastgestelde regelingen zijn verstrekt worden door dit treasurystatuut niet aangetast.

2.14 Relatiebeheer

De gemeente beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    De treasuryfunctionaris onderhoudt namens de gemeente de contacten met de huisbankier en andere financiële instellingen en bemiddelaars over hun tarieven, producten en diensten.

  • 2.

    Bankrelaties en hun bancaire condities worden ten minste ééns in de vijf jaar beoordeeld;

  • 3.

    Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid ten minste een A-rating te hebben bij een erkend ratingbureau.

  • 4.

    Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EU-toezicht te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer.

  • 5.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markt (AFM).

  • 6.

    Overeenkomsten met financiële instellingen of kredietverstrekkers moeten worden opgesteld volgens het Nederlands recht.

KASBEHEER

2.15 Rekeningbeheer
  • 1.

    Het aantal bankrekeningen en het aantal bankrelaties voor rekeningbeheer wordt tot een minimum beperkt.

  • 2.

    Daar waar mogelijk zijn de bankrekeningen per bankrelatie ondergebracht in een compensabel stelsel. Hierbij zijn de debet- en creditsaldi van alle rekeningen samengevoegd tot één gecombineerd saldo. De bankrelatie berekent de te betalen/ontvangen rente over dit gecombineerde saldo.

  • 3.

    De rekeningvoorwaarden, waaronder de rentetarieven, kredietfaciliteit en indien van toepassing de provisie, zijn tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden schriftelijk overeengekomen met de bankrelaties.

  • 4.

    De bankrekeningen die primair gebruikt worden en dagelijks saldi hebben van materieel belang zijn gekoppeld aan een tussenrekening die speciaal is ingericht voor het schatkistbankieren. De tussenrekening is gekoppeld aan een rekening-courant van de gemeente bij de schatkist.

2.16 Geldstromenbeheer

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te beperken wordt:

  • 1.

    Het liquiditeitsgebruik wordt beperkt door de geldstromen op gemeenteniveau op elkaar en op de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen.

  • 2.

    Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

2.17 Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de gemeente kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt de kasgeldlimiet niet overschreden.

  • 2.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen en kredietlimiet op rekening-courant.

2.18 Schatkistbankieren

  • 1.

    Door de invoering van het verplicht schatkistbankieren is het niet meer mogelijk tijdelijke overschotten weg te zetten bij een financiële instelling anders dan bij de schatkist.

  • 2.

    Uitzondering op het eerste lid is het onderling lenen. De gemeente mag gelden aantrekken van en uitzetten bij andere decentrale overheden, mits er geen sprake is van een toezichtrelatie. Hierbij worden de richtlijnen en grensbedragen zoals genoemd in de Wet fido in acht genomen.

ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INTERNE CONTROLE

2.19 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van de administratieve organisatie en de interne controle:

  • 1.

    De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd.

  • 2.

    Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier-ogenprincipe).

    • b.

      de uitvoering en controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

    • c.

      de uitvoering en registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

  • 3.

    Tegenpartijen wordt de opdracht gegeven de bevestiging van iedere transactie te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties.

  • 4.

    De transacties worden onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten en gecontroleerd door de functionaris die belast is met de interne controle.

2.20 Inflatievergoeding eigen vermogen (bespaarde rente)

Vanwege het verlangde inzicht, de eenvoud en transparantie van het renteresultaat vindt er geen rentevergoeding (of vergoeding van inflatie) plaats over het eigen vermogen.

2.21 Informatievoorziening

  • 1.

    In de paragraaf financiering van de begroting en de jaarstukken vindt verantwoording plaats conform de eisen die in artikel 13 van het BBV aan de paragraaf worden gesteld Artikel 13 Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten

  • 2.

    Het renteschema uit de notitie rente 2017(of diens opvolgers) van de commissie BBV is onderdeel van de paragraaf financiering van de begroting en jaarstukken. Hiermee wordt inzicht gegeven in de rentelasten externe financiering, het renteresultaat en de wijze van rentetoerekening.

  • 3.

    Indien het college een nieuwe lening aantrekt informeert zij de raad over de omvang van deze lening, de condities en de financiële effecten voor de begroting en het meerjarenperspectief in het eerstvolgende P&C document.

2.22 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

De gemeenteraad is verantwoordelijk voor het vaststellen van het treasurybeleid en de daarin opgenomen treasurydoelstellingen alsmede het toezicht houden op de uitvoering van het treasurybeleid.

 

De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de treasuryactiviteiten ligt bij het college van B&W.

De bijbehorende bevoegdheden zijn in een apart collegevoorstel via mandatering (https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR641129, https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR647469)overgedragen aan de ambtelijke organisatie. Deze taken en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd en verdeeld volgens de uitgangspunten opgenomen onder 2.19.

2.23 Inwerkingtreding

  • 1.

    Het treasurystatuut 2023 gemeente Uitgeest treedt in werking per 1 januari 2023.

  • 2.

    Het treasurystatuut gemeente Uitgeest d.d. 8 december 2014 wordt ingetrokken.

  • 3.

    Dit statuut wordt aangehaald als: “Treasurystatuut gemeente Uitgeest 2023”.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Uitgeest in de openbare raadsvergadering van 15 december 2022.

De griffier,

N. Meesters

de voorzitter,

S.M. Nieuwland

TOELICHTING BIJ HET TREASURYSTATUUT

1 Inleiding

 

In hoofdstuk 1 wordt het wettelijk kader geschetst op grond waarvan gemeenten hun treasuryfunctie uitoefenen.

 

De wettelijke grondslag ligt in de Wet financiering decentrale overheden (fido) en de hiermee samenhangende wetgeving: Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Hof) en de Wet Integraal schatkistbankieren decentrale overheden.

 

De Wet fido, die op 1 januari 2001 in werking trad, bepaalt aan welke voorwaarden gemeenten moeten voldoen bij het aantrekken en uitzetten van middelen. Deze wet bepaalt dat gemeenten uitsluitend voor de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen kunnen uitzetten en garanties kunnen verlenen.

Uitzettingen mogen sinds 1 juni 2012 uitsluitend nog bij de Nederlandse Staat (Wet Integraal schatkistbankieren). Bij derivaten moet er sprake zijn van voldoende kredietwaardigheid van de tegenpartij en een beperkt marktrisico.

De Wet Hof is een vertaling van het EMU-saldo voor zowel de rijksoverheid als de decentrale overheden (provincies, waterschappen en gemeenten) en de verschillende gemeenschappelijke regelingen waarin zij participeren. De wet Hof moet ervoor zorgen dat de Nederlandse Staat binnen het EMU-saldo van 3% blijft.

 

Als algemene norm geldt dus dat openbare lichamen alleen lenen, middelen uitzetten of garant staan voor zover dat direct dient ter behartiging van hun publieke taak. Bankachtige activiteiten, met het oogmerk geld te verdienen (ook al is dat om de publieke taak te bekostigen) zijn niet toegestaan. De invulling van het begrip “publieke taak” is een eigen verantwoordelijkheid van de gemeente.

 

2.4 Uitgangspunten risicobeheer treasuryfunctie

Invulling term “publieke taak”

De publieke taak wordt in ieder geval gediend als er sprake is van een maatschappelijk belang.

Of er sprake is van een maatschappelijk belang zal mede samenhangen met wettelijke taken die de gemeente moet uitvoeren en met de wettelijke zorgplicht die de gemeente heeft op bepaalde gebieden. Daarnaast zal door de raad vastgesteld beleid ook een belangrijke indicatie zijn voor een publieke taak.

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat iets een publieke taak is, wanneer het als prioriteit is benoemd in het vastgestelde beleid en zonder gemeentelijke bemoeienis niet kan worden gerealiseerd.

 

2.5 Renterisicobeheer

Lid 1 Kasgeldlimiet

Het doel van de kasgeldlimiet is een grens te stellen aan korte financiering (rentetypische looptijd tot één jaar). Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed kan hebben op de rentelasten.

 

De kasgeldlimiet wordt berekend met een vast percentage van 8,5% van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. Hierbij geldt een minimumbedrag van € 300.000. In de Wet fido wordt de gemiddelde korte financiering (de netto vlottende schuld) per drie maanden getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de korte financiering op de eerste dag van de drie kalendermaanden in een kwartaal.

 

De provincie, als toezichthouder, ziet toe op hantering van de normen en kan zo nodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden opgelegd.

 

Lid 2. Renterisiconorm

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rente typische looptijd vanaf één jaar). Dit kan door het aanbrengen van spreiding in de looptijden van de leningenportefeuille. De renterisiconorm wordt berekend door een het wettelijk bepaalde vaste percentage van 20% te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal.

 

Het renterisico heeft betrekking op de vaste schuld en op het bedrag waarover renterisico wordt gelopen. Naast de renteherzieningen zijn hiervoor ook de herfinancieringen van de aflossingen van belang, want het renterisico wordt verkleind door aflossingen in de tijd te spreiden. Het renterisico wordt getoetst aan het bedrag van de renterisiconorm.

 

De provincie, als toezichthouder, ziet toe op hantering van de normen en kan zo nodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden opgelegd.

 

2.7 Kredietrisicobeheer

De Wet fido stelt in artikel 6 lid 2 geen eisen aan de kwaliteit van debiteuren bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak.

Omdat de gemeenteraad de publieke taak bepaalt worden leningen of garanties uitsluitend verstrekt aan door de gemeenteraad in dit kader geaccepteerde partijen. Teneinde het kredietrisico bij dit soort instellingen te beheersen kunnen zekerheden of garanties worden geëist van die instellingen.

Daarnaast moet de gemeente de jaarstukken van de instellingen beoordelen, om een actuele risicoanalyse te maken. Hierbij spelen de financiële positie en de kredietwaardigheid van de instelling een rol.

 

2.12 Verstrekken van leningen/ 2.13 Borgstellingen en garanties

Gemeentelijke lening

Het is mogelijk om voor de financiering van de publieke taak als gemeente een lening te verstrekken. Hierbij is het mogelijk om aan een lening een zekerheidsstelling te verbinden, zoals het vestigen van een hypotheekrecht.

Aan de leningverstrekking kunnen ook meer beleidsinhoudelijke eisen worden verbonden. Denk hierbij in termen van openstelling, toegankelijkheid, programmering, werkgelegenheid et cetera. Door de koppeling van de geldverstrekking aan deze afspraken krijgt de gemeente echte zeggenschap en kan bij niet nakomen van de afspraken ook gesanctioneerd worden.

Het is mogelijk om, door middel van een renteopslag een risicoreserve te vormen voor de risico’s die verbonden zijn aan de leningverstrekking.

 

Gemeentegarantie

Gemeentegarantie is een zekerheid voor de geldgeefster (veelal een bank) dat de in de overeenkomst van geldlening aangegane verplichtingen worden nagekomen. Indien de geldnemer niet aan zijn/haar verplichtingen op grond van de overeenkomst kan voldoen neemt de gemeente deze verplichtingen van de geldnemer over. Hiermee loopt de gemeente een risico voor de betaling van zowel de rente als de aflossing.

In het geheel van de gemeentegarantie heeft de bank een bijzondere rol. Een bank stelt een bedrag in de vorm van een lening ter beschikking aan de instelling en brengt een percentage van dit bedrag in rekening in de vorm van rente. In dit rentepercentage is het risico van de bank verrekend. Door middel van een gemeentegarantie wordt het financiële risico naar de gemeente verschoven. De bank geeft een (geringe) korting op het rentepercentage. De gemeente ontvangt niets voor het risico dat ze draagt.

Het is voor de gemeente niet goed mogelijk om aan een garantstelling eisen te verbinden anders dan een financiële verantwoording. Nadere afspraken kunnen wel in een convenant worden vastgelegd, maar de gemeente kan het niet nakomen van die afspraken moeilijk sanctioneren.

 

In de volgende situaties gaat de gemeente in ieder geval niet over tot verstrekking van gemeentegarantie of een gemeentelijke lening:

 

  • 1.

    Er kan een beroep gedaan worden op een waarborgfonds.

  • De meerwaarde van een waarborgfonds ten opzichte van eigen garantieverstrekking ligt in drie aspecten.

    • a.

      Een fonds houdt uit hoofde van zijn doelstelling een risicokas aan. Daarmee kan hij in zijn rol als verzekeraar de door hem te lopen risico’s spreiden in tijd en naar plaats.

    • b.

      Bij de waarborgfondsen is professionele expertise aanwezig waardoor sprake is van een adequate beoordeling van het solvabiliteitsrisico.

    • c.

      Waarborgfondsen zullen de door hen verwaarborgde instellingen jaarlijks herbeoordelen. Op deze manier blijven zij op de hoogte van de financiële ontwikkelingen.

    • d.

      Bij de waarborgfondsen is professionele expertise aanwezig waardoor sprake is van een adequate beoordeling van het solvabiliteitsrisico.

    • e.

      Waarborgfondsen zullen de door hen geborgde instellingen jaarlijks beoordelen. Op deze manier blijven zij op de hoogte van de financiële ontwikkelingen.

  • 2.

    In geval van herfinanciering c.q. overname van bestaande leningen wordt geen borgstelling verleend, indien bij de aanvankelijke financiering ook geen borgstelling is verleend.

    Dit om te voorkomen dat risico’s die al door de geldgever werden geaccepteerd zonder borgstelling aan de gemeente worden overgedragen.

  • 3.

    De gemeente heeft het recht om geen garantie te verlenen indien zij op grond van de marktsituatie tot de conclusie komt dat het rentepercentage te hoog is of de leningcondities ongunstig zijn.

    De lening dient tegen zo gunstig mogelijk voorwaarden afgesloten te worden zodat het gemeentelijke risico zo veel als mogelijk wordt beperkt.

  • 4.

    Indien ten behoeve van de geldgever het recht van eerste hypotheek en/of pandrecht kan worden gevestigd wordt geen borgstelling verleend.

    Indien er onderpand verleend kan worden is het niet nodig dat de gemeente garant staat. Immers, bij het niet nakomen van de verplichtingen kan het pandrecht worden uitgeoefend.

  • 5.

    Een gemeentegarantie wordt niet verleend als de omvang van de lening dusdanig hoog is dat de hieraan verbonden risico's in alle redelijkheid voor onze gemeente niet verantwoord zijn.

    Het is volgens de wet Fido niet geoorloofd voor de gemeente om grote financiële risico's te lopen. De redelijkheid van de omvang van de financiële risico’s dient te worden gemotiveerd.

Ad. 1 (Landelijke) waarborgfondsen

Er zijn landelijk verschillende waarborgfondsen werkzaam. Bekend zijn:

  • Waarborgfonds Sociale Woningbouw ten behoeve van de financiering van sociale huurwoningen (WSW). De gemeenten hebben wel een achtervang positie.

  • Waarborgfonds voor de Zorgsector (WfZ) voor de financiering van tehuizen voor de zorg- en verpleegsector.

  • Stichting Waarborgfonds voor de Sport (SWS) (maximaal 50% borg; gemeente dient voor overige 50% garant te staan).

  • Waarborgfonds Kinderopvang ten behoeve van kinderopvangcentra.

Er is geen landelijk waarborgfonds ten behoeve van sociaal-culturele instellingen (jongerenwerk, musea, dorpshuizen, bibliotheken e.d.).

 

Voorwaarden beoordelingsproces lening, borgstelling, garantie

Elke keer dat een instelling een beroep doet op financiële ondersteuning door de gemeente moet per geval worden beoordeeld of een aanvraag valt onder de uitoefening van de publieke taak, waarbij de gemeenteraad uiteindelijk het besluit zal moeten nemen om al dan niet over te gaan tot financiële ondersteuning.

De stukken die een aanvrager daartoe dient over te leggen zijn onder “Voorwaarden voor indiener aanvraag lening/ garantie” opgenomen.

Daarnaast mag er geen sprake zijn van de uitsluitingsgronden zoals hiervoor in deze toelichting benoemd.

Zolang als niet aan de in dit statuut gestelde voorwaarden wordt voldaan legt het college geen voorstel voor aan de gemeenteraad.

 

Hiervoor is onder 2.4 al toegelicht dat het lastig is een eenduidige en houdbare definitie te geven van de term “publieke taak”. Daarom is hierna een afwegingsproces geformuleerd. Op deze wijze wordt geborgd dat elke aanvraag op gelijke wijze getoetst wordt volgens een vaste procedure. De uitkomst van de afweging zal telkens beïnvloed worden door de maatschappelijke en politieke realiteit.

De volgende aspecten worden gewogen:

  • a.

    Is er sprake van een maatschappelijk belang?

  • b.

    In welke mate wenst de gemeente zeggenschap?

  • c.

    Welke risico’s zijn aan de garantstelling of lening verbonden en is het mogelijk om deze te verkleinen?

Ad a. Is er sprake van een maatschappelijk belang?

Deze vraag moet bij elke aanvraag voor een gemeentegarantie of een gemeentelijke lening als eerste beargumenteerd beantwoord worden. Documenten als de programmabegroting, het coalitieakkoord, een eventueel raads- of collegeprogramma en vastgestelde beleidsnotities dienen als kader bij de beantwoording van deze vraag.

Vervolgens is het van belang dat vastgesteld wordt welke rol de gemeente wil spelen: regisserend, initiërend, handhavend of faciliterend. Afhankelijk van de rol kan bepaald worden of financiële ondersteuning het geëigende middel is.

Een maatschappelijk belang wordt pas een publieke taak, als de markt of samenleving die taak zelf niet goed kan organiseren. Is er geen publiek belang, dan kan het maatschappelijk belang aan de private sector worden overgelaten.

 

Ad b. In welke mate wenst de gemeente zeggenschap?

Als de gemeente afdwingbare voorwaarden (over hoogte tarief, bezettingsgraad, doelgroep, programmering, et cetera) wil stellen aan de financiële ondersteuning dan ligt het voor de hand om zelf een lening te verstrekken onder condities die een waarborg vormen voor het nakomen van die voorwaarden.

De voorwaarden moeten haalbaar en meetbaar zijn en de voorwaarden moeten op grond van de leningsovereenkomst afgedwongen of gesanctioneerd kunnen worden.

Als de gemeente geen zeggenschap wenst dan kan ook worden gekozen voor het verstrekken van een garantstelling.

 

Ad c. Welke risico’s zijn aan de garantstelling of lening verbonden en is het mogelijk om deze te verkleinen?

Belangrijk bij de risico-inschatting is het besef dat iedere lening of garantstelling budgettaire gevolgen heeft. Risico’s dat leningen niet worden terugbetaald moeten bij de bepaling van de benodigde weerstandscapaciteit worden betrokken. Dit soort risico’s kunnen gedeeltelijk worden afgedekt door zekerheidsstellingen te vragen. Dit kan door hypotheekrecht te vestigen, maar kan ook bijvoorbeeld door verpanding van huurinkomsten. Per geval moet worden bekeken wat de mogelijkheden zijn. Naast financiële risico’s moeten ook andere risico’s worden afgewogen. Denk hierbij aan termen als politieke geloofwaardigheid, precedentwerking, et cetera.

 

Het is niet wenselijk dat de gemeente risico loopt over iets waar haar inwoners geen voordeel van hebben. Dit is vooral van belang voor de verdediging van het besluit tot verlening indien de gemeente op een garantie wordt aangesproken. De gemeente moet in dat geval voor de kosten opdraaien, terwijl haar inwoners, instellingen en/of ondernemers geen baat hebben gehad van het initiatief. De risico’s zullen worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang wat gediend is met een lening of garantstelling. De zwaarte van het maatschappelijk belang zal mede bepalen hoeveel risico de gemeente wenst te accepteren.

 

Wanneer eenmaal is besloten tot het vertrekken van een gemeentegarantie of gemeentelijke lening zal jaarlijks getoetst moeten worden of de instelling voldoende solvabel is. Op deze wijze wordt het risico niet verkleind maar wel gevolgd, zodat dit op een juiste manier betrokken kan worden bij de bepaling van de gemeentelijke weerstandscapaciteit.

 

Voorwaarden voor indiener aanvraag lening/ garantie

Om aanvragen op alle relevante aspecten te kunnen beoordelen is het van belang dat een aanvraag voor gemeentegarantie of een gemeentelijke lening ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1.

    Inhoudelijke toelichting. Uit deze toelichting moet blijken wat het maatschappelijk nut voor de gemeente is of zou kunnen zijn.

  • 2.

    Om een goede inschatting te maken van alle aan de mogelijke verstrekking verbonden risico’s overlegt de aanvrager daarnaast de volgende stukken:

    • a.

      Jaarrekeningen (indien van toepassing met accountantsverklaringen) van de afgelopen 3 jaar, inclusief de notulen van de (algemene leden)vergaderingen waarin deze worden vastgesteld.

    • b.

      De actuele statuten c.q. conceptstatuten

    • c.

      Een tenminste sluitende (meerjaren)begroting waarbij rekening is gehouden met de aan de investering gekoppelde rente en afschrijving en welke voorzien is van een toelichting. In de toelichting moeten tenminste de inkomstenramingen onderbouwd zijn.

    • d.

      Minimaal twee offertes c.q. afwijzingen van banken omtrent de lening.

    • e.

      In geval van aanvraag gemeentegarantie: de conceptovereenkomst met betrekking tot de geldlening incl. borgstelling

    • f.

      Naam en telefoonnummer (tijdens kantooruren) van de contactpersoon van de instelling

    • g.

      Een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

2.12 lid 3 Renteherziening van reeds bestaande door de gemeente verstrekte leningen

Verzoeken van instellingen om een renteherziening (lees: verlaging) van een in het verleden verstrekte gemeentelijke lening dienen in beginsel te worden afgewezen in verband met het nadelige budgettaire effect voor de gemeentelijke begroting.

Wel kan de gemeente meewerken aan herfinanciering bij een bank, ook als hiervoor geen bepalingen zijn opgenomen in de overeenkomst tot geldlening. Hiermee kan de gemeente het aantal leningen verlagen en daarmee het risico verminderen.

 

2.13 Lid 1 Hypothecaire geldleningen aan gemeentepersoneel

De Wet fido is per 1 januari 2009 gewijzigd waarbij het expliciet verboden is geworden voor gemeentes om hypothecaire leningen te verstrekken dan wel garanties te geven op de hypothecaire leningen verstrekt door andere financiële instellingen.

Lopende contracten worden gerespecteerd en kunnen aflopen zoals overeengekomen, maar het verbod geldt voor nieuwe hypotheken (zie o.a. TK 2007-2008, 31 360, nr. 3). Op 31 december 2008 lopende garanties zijn ook blijven gelden. Er mag door gemeentes echter geen garantie meer worden verstrekt ten bate van het personeel op hypothecaire leningen.

 

2.18 Schatkistbankieren

 

Schatkistbankieren houdt in dat gemeenten hun overtollige middelen bij het rijk moeten uitzetten. Hiermee wordt beoogd dat de Staat minder geld leent op de financiële markten en de staatsschuld daalt. Daarnaast wordt beoogd dat financiële risico’s voor gemeenten worden verminderd. Het drempelbedrag is het maximale bedrag dat een decentrale overheid over een heel kwartaal gezien gemiddeld op dagbasis buiten de schatkist mag houden. Het drempelbedrag wordt berekend door een vast percentage (2,0%) te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag € 1.000.000 bedraagt. Zie de regeling schatkistbankieren decentrale overheden https://wetten.overheid.nl/BWBR0034336/2022-01-01

 

2.20 Inflatievergoeding eigen vermogen (bespaarde rente)

 

Het BBV staat toe dat er een rentevergoeding over het eigen vermogen (reserves) mag worden toegerekend – als ware het een rentelast - aan de taakvelden. Hierdoor wordt een “vergoeding” berekend over het eigen vermogen (= een eigen financieringsmiddel) van de gemeente. De gemeente heeft de keuze om deze rente als baten op te nemen in de begroting – ook wel aangeduid als bespaarde rente. Of de gemeente kan ervoor kiezen deze rentevergoeding toe te voegen aan de reserves/het eigen vermogen. Wanneer een bedrag gelijk aan deze vergoeding daadwerkelijk wordt toegevoegd aan het eigen vermogen kan dit ook worden beschouwd als een “inflatievergoeding” om “de waarde” van het eigen vermogen (koopkracht) in stand gehouden.

Deze systematiek creëert een fictieve rentelast en leidt tot het (onnodig) opblazen van de programmalasten en gaat daarmee ten koste van de eenvoud en transparantie. Om die reden doet de commissie daarom de aanbeveling om geen rente over het eigen vermogen te berekenen. Deze aanbeveling is in dit treasurystatuut overgenomen.