Organisatie | Den Helder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van de raad van de gemeente Den Helder, houdende algemene regels over maatschappelijke ondersteuning (Verordening WMO Den Helder 2022) |
Citeertitel | Verordening WMO Den Helder 2022 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2021.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2019
Beleidsregels eigen bijdrage en toegang opvang Kop van Noord-Holland
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-07-2023 | 24-12-2022 | toevoeging bijlage 1, toevoeging bijlage 2 | 03-07-2023 | 2023-015048 | |
24-12-2022 | 07-07-2023 | nieuwe regeling | 19-12-2022 | 2022-048401 |
De raad van de gemeente Den Helder;
gelezen het raadsvoorstel nummer RVO 2022-048401 van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder van 10 oktober 2022;
gelezen het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 25 juli 2022, ontvangen 19 augustus 2022.
gelet op artikel 147, eerste en derde lid en artikel 108, tweede lid, Gemeentewet, artikelen xx, alsmede gelet op de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4 en artikel 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6, 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
kennis genomen hebbende van de voorbereidende commissievergadering Maatschappelijke ontwikkeling op 8 november 2022;
Vast te stellen de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2022
Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek
Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
De volgende factoren maken in ieder geval deel uit van het onderzoek:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening
Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:
Artikel 9. Weigeringsgronden woonvoorziening
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.
Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.
Hoofdstuk 4. Persoonsgebonden budget
Artikel 16. Criteria voor een Pgb
Het college beoordeelt –al dan niet door middel van steekproeven- de voortgang, kwaliteit en recht- en doelmatigheid van de maatwerkvoorzieningen en Pgb's . Hiertoe levert de hulpverlener een verslag in van de activiteiten waarop beoordeeld kan worden of de zorg beantwoordt aan de beoogde resultaten en bijdraagt aan de participatie en zelfredzaamheid.
Artikel 18. Onderscheid formele en informele hulp
Bij het vaststellen van de hoogte van het Pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp;
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel (zzp). Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.
Ingeval het gebruik van de voorziening, welke met een PGB is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is cliënt verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel eigen middelen, aan de gemeente te vergoeden.
Hoofdstuk 5: Bijdrage in de kosten
Artikel 21. Hoogte bijdrage in de kosten
De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.
Hoofdstuk 6: Bestrijding misbruik
Artikel 22. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de inwoner opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de inwoner en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.
Artikel 23. Opschorting betaling uit het Pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
Hoofdstuk 8: Kwaliteit en veiligheid
Artikel 26. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Hoofdstuk 9: Klachten en medezeggenschap
Artikel 30. Betrekken van cliënten bij het beleid
Het college stelt cliënten van de gemeente Den Helder bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Hoofdstuk 10: Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 31. Bevoegdheid college
Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus besloten in de vergadering van de gemeenteraad van Den Helder van 19 december 2022
J.A. (Jan) de Boer,
MSc.
Voorzitter
mr. drs. M. Huisman
griffier
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 geeft de gemeente de opdracht om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Het begrip maatschappelijke ondersteuning is uiteengezet in 3 hoofdelementen waarop van de gemeente dient in te zetten:
De gemeenteraad stelt – gelet op het bepaalde in artikel 2.1.2 Wmo 2015- periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Het plan is erop gericht dat:
De Wmo 2015 schrijft voor dat de gemeente per verordening de regels moet vaststellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan (artikel 2.1.3 lid 1 Wmo 2015).
Er moet steeds een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen worden om:
te achterhalen welk oplossingen de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van het sociaal netwerk, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, een beroep op andere wetten en algemeen gebruikelijke voorzieningen.
De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Als de procedure goed wordt uitgevoerd, moet deze steeds tot een juiste beslissing leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op zorgvuldige wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In artikel 1 wordt uitgelegd wat er verstaan wordt onder de begrippen die gebruikt worden in deze verordening.
Bij de beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt, draait het om het beantwoorden van de vraag of de cliënt ook over de voorziening kon beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. De in deze bepaling opgenomen criteria volgen uit jurisprudentie van de CRvB.
Begrippen die al zijn omschreven in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding doet het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk onderzoek. Als een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Het eerste lid van dit artikel bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.
De melding kan 'door of namens de cliënt' worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd. Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.
In het derde lid is overeenkomstig de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen. In het plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk – de hulpvraag nader beschrijven en ook aangeven welke mogelijkheden of oplossingen hij zelf voor ogen heeft. Die informatie kan het college meenemen bij zijn onderzoek.
De opgenomen termijn van 7 dagen is in de wet bepaald.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college. De bepaling uit de wet is in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning voor de cliënt kosteloos is.
In het tweede lid is bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.
Om een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie te verkrijgen, is een gesprek dan wel enige vorm van een persoonlijk contact met cliënt of een vertegenwoordiger van cliënt, nodig voor een zorgvuldig onderzoek.
Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met cliënt. De vorm van het onderzoek is vrij.
Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige 'vervolgvraag' heeft.
De onderdelen van het tweede lid genomen en zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen.
In het derde lid is opgenomen dat cliënt goed voorgelicht wordt over de mogelijkheden van een Pgb, de gevolgen hiervan en het verschil tussen zorg in natura en een Pgb, zodat de cliënt een weloverwogen keuze kan maken.
Het zesde lid regelt de mogelijkheid dat het college extern advies kan inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Wanneer dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.
Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering.
Het zevende lid is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.
De gemeente verstrekt aan de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening.
Deze weergave kan in de vorm van een verslag. Dat verslag maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een duidelijke communicatie met de cliënt.
Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn bij een enkelvoudige hulpvraag.
Bij meer complexe onderzoeken zal een uitgebreidere weergave veelal noodzakelijk zijn, waarbij de met de cliënt voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, onderdeel kunnen uitmaken.
Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Het eerste lid is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.
Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
De aanvraag kan, naast de cliënt, alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1 van de wet) worden ingediend. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden ingediend voordat er (naar aanleiding van de melding) een onderzoek is uitgevoerd, tenzij dat onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.
In dit artikel zijn de algemene criteria beschreven die gelden om een maatwerkvoorziening te kunnen krijgen.
De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Voor het treffen van voorzieningen die gericht zijn op meerdere ingezetenen, zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.
Het college kan in beginsel slechts een maatwerkvoorziening toekennen als deze langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor bepaalde voorzieningen in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zorgverzekeringswet. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.
Vervolgens dient duidelijk te zijn dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie of, bij een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, van problemen bij het zich handhaven in de samenleving. Daarnaast moet duidelijk zijn dat oplossingen die de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet toereikend zijn om de beperkingen te compenseren.
Op basis van lid 3 kan het college nadere regels stellen.
In het eerste lid is het uitgangspunt verwoord dat de voorzieningen die het college op grond van deze verordening verstrekt, zowel compenserend als de goedkoopste voorziening zijn. Dit betekent de meest doelmatige voorziening voor de laagste prijs.
Dit uitgangspunt heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een persoonsgebonden budget (Pgb).
Het college verstrekt geen voorzieningen die niet veilig zijn of nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de cliënt.
De bruikbaarheid van een voorziening wordt niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald, maar is ook afhankelijk van de gebruiker.
Het college kan de aanvraag afwijzen als het gaat om een voorziening die al eerder is verstrekt en de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid. Deze bepaling is dus niet aan de orde als de cliënt geen schuld treft.
De te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer is voldoende passend als deze de cliënt in staat stelt tot lokale verplaatsingen . (CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1961 en CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1972)
Het college hoeft dus geen rekening te houden met een (boven)regionale vervoersbehoefte (CRvB 9-5-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1487).
Op basis van jurisprudentie kan het college in principe volstaan met een voorziening of een combinatie van voorzieningen, waarmee een cliënt 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar kan reizen. (CRvB 29-02-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7463, CRvB 06-06-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7705, Rechtbank Noord-Nederland 25-7-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3496).
De door het college te verstrekken vervoersvoorziening middels Wmo-taxi van maximaal 180 ritten is gebaseerd op lokale verplaatsingen van 1500 km op jaarbasis.
Als de cliënt een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan de cliënt om dit aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen.
Artikel 8. Weigeringsgronden algemeen
In dit artikel zijn de algemene weigeringsgronden opgenomen.
Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van deze verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.
Als weigeringsgrond is opgenomen de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren.
Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening na de melding, maar voor de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden. Dat is alleen anders als tevoren contact is gezocht met het college en het college expliciet toestemming heeft gegeven voor de aankoop/realisering van de gevraagde voorziening.
Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizing of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen.
Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning.
Artikel 9. Weigeringsgronden woonvoorziening
Deze weigeringsgronden hebben specifiek betrekking op woonvoorzieningen.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt in de situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.
Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen. Een uitzondering is ook mogelijk als er gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt geen zicht is op opheffing van de gebreken binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek.
Het college treft alleen een voorziening in of aan een woning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit betekent dat als de cliënt over meerdere woningen beschikt, er maar één woning wordt aangepast. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van co-ouderschap. In dat geval kan een cliënt twee hoofdverblijven hebben, namelijk in de woning van zowel moeder als vader.
Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Hierbij kan gedacht worden aan het verblijf in hotels/pensions, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen.
Het college verstrekt geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in deze bepaling genoemde voorzieningen. Dit is een verbijzondering van de bepaling in artikel 6 lid 1 onderdeel b dat de voorziening niet overwegend op het individu gericht is.
Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is cliënt dus verhuisd naar een ongeschikte woning.
Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn.
Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen.
Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat een ongeschikte woning wordt gekozen en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente wordt ingediend. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die hier normaal gesproken aan voorafgaan, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract.
Er is sprake van een omkering van de bewijslast indien cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden is het aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was.
Er worden geen voorzieningen verstrekt die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Beschermd Wonen is wonen in een accommodatie (zelfstandig of binnen een instelling) waarmee een veilige leefomgeving wordt geboden met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en sociaal functioneren, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen. Bestemd voor personen met beperkt psychisch/psychosociaal functioneren en/of beperkt intellectueel functioneren (al dan niet in combinatie met gedragsproblemen, een somatische aandoening, een lichamelijke handicap en/of verslavingskenmerken), die (tijdelijk) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
De begeleiding is gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie evenals op het bevorderen van het psychische en psychosociaal functioneren en het psychiatrisch ziektebeeld te stabiliseren. In dit kader dient expliciet te worden opgemerkt te worden dat de enkelvoudige verslavingsproblematiek op zichzelf nimmer kan leiden tot plaatsing in Beschermd Wonen. De voorziening Beschermd Wonen kent verschillende voorzieningenniveaus, passend bij het resultaat dat behaald moet worden.
Naast het algemene afwegingskader, wordt bij de beoordeling van een aanvraag voor deze maatwerkvoorziening de recent gestelde diagnose – een diagnose volgens de DSM, niet ouder dan 3 jaar - betrokken bij de indicering, teneinde de meest passende woonvorm & begeleiding in te kunnen zetten.
Er wordt naar gestreefd om met de lichtste vorm van ondersteuning het noodzakelijke resultaat te behalen. In dat kader is dan ook in lid 2 opgenomen dat aan het verblijf die voorwaarden kunnen worden verbonden om dat doel te bereiken. Daarvoor is de medewerking van cliënt een vereiste. Met de in dit lid opgenomen ondersteuningsplan wordt eveneens verstaan enig plan wat opgesteld is (zoals bijvoorbeeld een zorgplan, begeleidings-, toekomst-, signalerings-, of perspectiefplan) teneinde het vastgestelde doel te bereiken.
De -in de bijlage opgenomen schema- opgenomen voorzieningenniveaus zijn ondersteuningsvormen die ingezet kunnen worden voor personen waar vastgesteld is dat zij noodzakelijk zijn aangewezen op een vorm van Beschermd Wonen, met daarbij opgenomen voor welke doelgroep deze bestemd zijn en de marge waarin begeleiding plaatsvind of geïndiceerd wordt.
Begeleiding bestaat uit individuele begeleiding thuis of elders en/of het aansturen en toezien op de persoonlijke verzorging (overige persoonlijke verzorging wordt vergoed door de zorgverzekeringswet). De begeleiding is gericht op het bevorderen/ontwikkelen en -indien dit niet meer mogelijk is- behouden/stabiliseren van de zelfredzaamheid en de participatie van de cliënt opdat deze zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.
De begeleiding kan zich richten op alle leefgebieden voor zover nodig: zelfstandig wonen, werk, sociale contacten, financiën, gezondheid e.d. en is met name bedoeld om een verandering tot stand te brengen of de situatie te stabiliseren opdat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan blijven wonen en kan participeren.
De geboden ondersteuning wordt niet zwaarder of langer ingezet dan nodig is.
Dagbesteding is begeleiding in groepsverband die plaatsvindt op een locatie buiten de woonsituatie. Dagbesteding bestaat uit activiteiten waarbij vaardigheden van de cliënt worden behouden, zodat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan blijven wonen. Daarnaast zorgt het voor het ontlasten van mantelzorgers.
Er vindt begeleiding op de groep plaats maar er is (naast groepsactiviteiten) ruimte voor cliënten om individuele activiteiten te verrichten afgestemd op hun talenten, mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte.
Artikel 13. Vervoer naar dagbesteding
Bij vervoer van en naar Dagbesteding wordt er altijd eerst gekeken naar vervoersmogelijkheden die voorliggend zijn op het maatwerkvervoer. Er wordt onderzocht of de cliënt zelfstandig, met behulp van het netwerk of met behulp van een voorliggende voorziening zich naar de dagbestedingslocatie kan verplaatsen.
Vervoer naar Dagbesteding is meestal een aparte maatwerkvoorziening die als aanvullende bouwsteen op de maatwerkvoorziening Dagbesteding wordt verstrekt. Soms heeft de zorgaanbieder een vervoersregeling ingesteld.
Indien er op basis van de uitgangspunten van Dagbesteding dichtbij een geschikte plek is en de cliënt wenst een plek buiten de gemeentegrens, dan dient de cliënt het vervoer zelf te regelen en reist op eigen kosten.
Een maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend -of afgewezen- op basis van een besluit, wat schriftelijk verwoord wordt in een beschikking.
Het besluit en dus de beschikking is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek dat na de melding heeft plaatsgevonden, de door de cliënt ingediende aanvraag en de van toepassing zijnde criteria voor de maatwerkvoorziening.
Artikel 15. Inhoud beschikking
De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel staat wat in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.
Artikel 16. Criteria voor een Pgb
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken.
Ter onderbouwing van dit te verstrekken Pgb wordt van de cliënt een budgetplan verwacht.
In lid 2 is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken volgen rechtstreeks uit de wet. De Wmo 2015 noemt in artikel 2.3.6. namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een Pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
In lid 5 is opgenomen dat het college periodiek moet onderzoeken (artikel 2.3.9 van de wet) of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een Pgb te heroverwegen Soms bestaat er twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is dit onderdeel toegevoegd. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 2.3.9 ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en Pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een eerste stap daarin is het bezien van het evaluatieverslag van de hulpverlener. Zo nodig kan dan verder onderzoek plaatsvinden dat zowel betrekking heeft op het handelen van een cliënt of Pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.
Na toekenning van het Pgb wordt het budget op naam van cliënt, overgemaakt naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De cliënt stuurt zijn betaalopdrachten of facturen van de ingekochte hulp naar de SVB. Dit wordt ‘trekkingsrecht’ genoemd.
Artikel 17. Weigeringsgronden Pgb
In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen. Aangegeven wordt wanneer er geen Pgb wordt verstrekt, waaronder expliciet is opgenomen dat het -in beginsel- niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.
In lid 2 zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het Pgb gefinancierd mogen worden. Het Pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening. Het Pgb bevat om die reden ook geen vrij besteedbaar deel (onderdeel b).
Artikel 18. Onderscheid formele en informele hulp
Voor de bepaling van het Pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er).
Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.
Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociale netwerk.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het Pgb door verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.
In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3 lid 2 onder b van de wet).
Het derde lid en vierde lid geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor Pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een persoon in dienst van een zorgaanbieder wordt een hoger tarief gehanteerd dan voor een zzp'er of een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Getracht is een duidelijke relatie te leggen met het tarief voor vergelijkbare ondersteuning als deze door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder zou zijn geleverd.
Het tarief voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen is maximaal 80% van het Pgb-tarief, omdat bij de verstrekking van dit Pgb geen rekening wordt gehouden met de huisvestings- en servicekosten. Het tarief voor de zorg in natura bij beschermd wonen is een all-in tarief.
In lid 5 a en b is -conform de Memorie van toelichting- vermeld dat het college heeft bepaald dat het Pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura.
In lid 5 (c tot en met h) zijn vervolgens de maximale bedragen opgenomen die –na offerte(s)-toegekend kunnen worden voor verschillende kosten van voorzieningen. Onder h is het maximale bedrag opgenomen voor het bezoekbaar maken van een woning, waaronder uitsluitend wordt verstaan het bereikbaar maken van de woning, de woonkamer en het toilet op de begane grond van de woning.
Artikel 20. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
Het college vraagt een bijdrage in de kosten aan de cliënt, zolang hij gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of het Pgb.
Aan jeugdigen tot 18 jaar kan uitsluitend een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor een woningaanpassing. Voorwaarde voor het kunnen vragen van deze bijdrage in de kosten, is dat dit door de gemeenteraad als zodanig in de verordening is bepaald. Met het opnemen van deze bepaling is hieraan voldaan.
Artikel 21. Hoogte bijdrage in de kosten
In lid 1 is geregeld voor welke algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen het zogenaamde abonnementstarief van thans € 19,- per maand geldt.
Uit de wet volgt dat het abonnementstarief verplicht is voor algemene voorzieningen waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener. Bij een duurzame hulpverleningsrelatie is er in belangrijke mate sprake van persoonlijke hulpverlening, is arbeid verreweg de grootste kostencomponent, is de continuïteit van de band tussen cliënt en hulpverlener belangrijk voor de ondersteuning van de cliënt en wordt er langdurig gebruik gemaakt van de voorziening. Voorbeelden zijn begeleiding en huishoudelijke hulp.
Het abonnementstarief is verder verplicht voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van Wmo-taxivervoer, beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen.
De bijdragen voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen [en maatschappelijke opvang] worden vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit (lid 3).
Op grond van het uitvoeringsbesluit is er voor een rolstoel geen bijdrage verschuldigd.
Daarnaast kan het vervoer op grond van het uitvoeringsbesluit worden uitgezonderd van het abonnementstarief. Het gaat hierbij in de meeste gevallen om collectief vervoer en in enkele gevallen individueel vervoer. Het gaat niet om (mobiliteits)hulpmiddelen zoals een aangepaste fiets of een scootmobiel. Reden voor deze uitzondering is dat er bij deze vormen van vervoer per rit lage prijzen worden gevraagd en het gebruik in veel gevallen incidenteel is. In lid 4 is daarom een afzonderlijke bepaling opgenomen over de hoogte van de bijdrage in de kosten voor het vervoer.
In dit kader dient ter verduidelijking nog te worden opgemerkt dat het abonnementstarief niet geldt als alleen gebruik wordt gemaakt van de vervoersvoorziening WMO taxi, aangezien deze vorm van Wmo-vervoer van eigen bijdrage is uitgesloten.
Artikel 22. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Artikel 2.1.3 van de wet verplicht de gemeente om bij verordening regels vast te stellen in verband met de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit artikel wordt hier uitvoering aan gegeven.
In het eerste lid is de informatieverplichting verwoord. Het college heeft vervolgens de mogelijkheid om op basis van verkregen informatie of op basis van (periodiek) onderzoek of er aanleiding is om de beslissing om een maatwerkvoorziening in natura of een Pgb te verstrekken, te heroverwegen (artikel 2.3.9 van de wet) en vervolgens te herzien of in te trekken.
Een Pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen drie maanden na de beslissing tot het verstrekken van het Pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken (zie lid 3 van dit artikel). In het vierde lid is geregeld dat als het college een beslissing intrekt omdat de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, het college kan overgaan tot het vorderen van geldswaarde van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening in natura of Pgb (artikel 2.4.1 lid 1 van de wet).
Artikel 23. Opschorting betaling uit het Pgb
Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, in combinatie met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van Pgb’s te bestrijden.
In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het Pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.
Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd.
Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
In de wet is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of Pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 25. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Op grond van de wet wordt in de verordening aangegeven welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen.
Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk verplicht.
Artikel 26. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde, ofwel een vaste prijs vaststelt, ofwel een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Als het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.
Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht. Het college moet ook rekening houden met de continuïteit in de hulpverlening, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeente. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt als de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
In het derde lid zijn de kostprijselementen opgenomen waarop het college de vaste prijs of de reële prijs voor diensten minimaal moet baseren.
Artikel 27. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De aanbieder moet bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Hiertoe is een protocol opgesteld.
Onder 'calamiteit' wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid. Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt en lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.
Het college heeft een toezichthouder aangewezen die toezicht houdt op de naleving van de wet (artikel 6.1 van de wet).
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich onjuist bejegend voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder bespreekbaar maken. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
Artikel 29. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen.
Artikel 30. Betrekken van cliënten bij het beleid
Het college stelt cliënten van de gemeente Den Helder bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 31. Bevoegdheid college
In gevallen waarin niet is voorzien dan wel voor een juiste uitvoering van de verordening, kan het college beslissen nadere regels vast te stellen.
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt.
Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 33. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. In lid 2 is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten en plichten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Op basis van lid 3 worden aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld.
Artikel 34. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening wordt aangehaald.