Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Den Helder

Besluit van de raad van de gemeente Den Helder, houdende algemene regels over maatschappelijke ondersteuning (Verordening WMO Den Helder 2022)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDen Helder
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van de raad van de gemeente Den Helder, houdende algemene regels over maatschappelijke ondersteuning (Verordening WMO Den Helder 2022)
CiteertitelVerordening WMO Den Helder 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2021.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 147, derde lid, van de Gemeentewet
  3. artikel 108, tweede lid, van de Gemeentewet
  4. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.4a van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.4b van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.1.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  11. artikel 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  12. artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  13. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2019

Beleidsregels eigen bijdrage en toegang opvang Kop van Noord-Holland

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-07-202324-12-2022toevoeging bijlage 1, toevoeging bijlage 2

03-07-2023

gmb-2023-296914

2023-015048
24-12-202207-07-2023nieuwe regeling

19-12-2022

gmb-2022-572362

2022-048401

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van de raad van de gemeente Den Helder, houdende algemene regels over maatschappelijke ondersteuning (Verordening WMO Den Helder 2022)

De raad van de gemeente Den Helder;

 

gelezen het raadsvoorstel nummer RVO 2022-048401 van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder van 10 oktober 2022;

 

gelezen het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 25 juli 2022, ontvangen 19 augustus 2022.

 

gelet op artikel 147, eerste en derde lid en artikel 108, tweede lid, Gemeentewet, artikelen xx, alsmede gelet op de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4 en artikel 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6, 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

kennis genomen hebbende van de voorbereidende commissievergadering Maatschappelijke ontwikkeling op 8 november 2022;

 

besluit:

Vast te stellen de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2022

 

 

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

      • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

      • daadwerkelijk beschikbaar is;

      • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

      • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

  •  

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • c.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2019;

    • d.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • e.

      budgetplan : een plan opgesteld door (of namens) de cliënt waaruit blijkt dat de besteding van het persoonsgebonden budget voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening, zo nodig aangevuld met voorwaarden die naar het oordeel van het college gesteld mogen worden;

    • f.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder;

    • g.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • h.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • i.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Den Helder;

    • j.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • k.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • l.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • m.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

 

 

Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek

Artikel 2. Melding

  • 1.

    Een melding van een ondersteuningsbehoefte kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

     

Artikel 3. Clientondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn eventuele mantelzorger na de melding op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning.

     

Artikel 4. Onderzoek

  • 1.
    • a.

      Een gesprek kan deel uitmaken van het onderzoek. Als de ondersteuningsbehoefte voldoende bekend is bij het college kan worden afgezien van een gesprek.

      Aan het (eventuele) gesprek kunnen ook de partner, kinderen, mantelzorger en andere personen uit zijn sociale netwerk deelnemen.

    • b.

      Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 2.

    De volgende factoren maken in ieder geval deel uit van het onderzoek:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt op grond van de wet verschuldigd zal zijn.

  • 3.

    Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een Pgb, de verschillen tussen de financieringsvorm zorg in natura en een Pgb, en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 5 in te dienen.

  • 5.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de wet, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 6.

    Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 7.

    Het college geeft de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, conform artikel 2.3.2 lid 8 van de wet, eventueel middels een gespreksverslag.

     

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 5. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk ingediend bij het college, door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Dit aanvraagformulier dient binnen veertien dagen geretourneerd te worden, tenzij het college het onderzoek niet binnen de gestelde zes weken heeft afgerond. Na die gestelde zes weken kan toch een aanvraag worden ingediend, ondanks dat het onderzoek niet (volledig) heeft plaatsgevonden.

     

Artikel 6. Algemene criteria

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als:

    • a.

      de cliënt ingezetene is van de gemeente Den Helder;

    • b.

      als deze hoofdzakelijk op het individu is gericht;

    • c.

      deze langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden of begeleiding waarbij ook kortdurende hulp mogelijk is;

    • d.

      de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

      • eigen kracht en/of;

      • gebruikelijke hulp en/of;

      • mantelzorg en/of;

      • hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

      • algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

      • normale maatschappelijke kosten;

      • algemene voorzieningen en/of;

      • andere (voorliggende) voorzieningen.

  • 2.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • eigen kracht en/of;

    • gebruikelijke hulp en/of;

    • mantelzorg en/of;

    • hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • normale maatschappelijke kosten;

    • algemene voorzieningen en/of;

    • andere (voorliggende) voorzieningen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van lid 1 en lid 2 beschikbaar zijn.

     

Artikel 7. Afwegingscriteria

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3.

    Een autoaanpassing wordt vergoed wanneer een cliënt is aangewezen op een eigen auto om verplaatsingen mogelijk te maken in de leefomgeving.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven;

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Reparatiekosten, kosten van onderhoud en keuring van een verstrekte voorziening worden verstrekt wanneer die worden uitgevoerd door een door de gemeente goedgekeurde reparateur;

  • 6.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving middels Wmo-taxivervoer met een maximum van 180 ritten op jaarbasis en maximum 90 ritten wanneer daarnaast een andere maatwerkvoorziening voor vervoer is toegekend.

     

Artikel 8. Weigeringsgronden algemeen

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • b.

    als de voorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • c.

    voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

  • e.

    als de cliënt de gevraagde voorziening vóór de datum van het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog beoordeeld kunnen worden;

  • f.

    als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

     

Artikel 9. Weigeringsgronden woonvoorziening

Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

  • b.

    als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

  • c.

    ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning, of hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers;

  • d.

    als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

  • e.

    als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie;

  • f.

    indien het voor de cliënt bij het betrekken van de woning, gelet op zijn medische situatie, voorzienbaar was dat hij beperkingen zou gaan ondervinden bij het normale gebruik van de woning;

  • g.

    als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

  • h.

    als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

     

Artikel 10. Beschermd Wonen

  • 1.

    Onverminderd de wet en hetgeen elders in deze verordening is bepaald kan een cliënt alleen in aanmerking komen voor Beschermd Wonen indien:

    • a.

      cliënt een recent psychiatrische diagnose van een arts (BIG-geregistreerde artikel 14 functionaris) kan overleggen, en

    • b.

      cliënt als direct gevolg van de geldende gediagnostiseerde psychiatrische aandoening een reële noodzaak heeft tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving.

  • 2.

    Onverminderd de wet en hetgeen elders in deze verordening is bepaald komt een cliënt niet in aanmerking voor Beschermd Wonen indien de cliënt:

    • a.

      zelfstandig kan wonen, zonder noodzaak voor specifieke ondersteuning die 24/7 beschikbare bescherming en/of begeleiding vereist, of

    • b.

      geen medisch toetsbare psychiatrische diagnose kan overleggen op grond waarvan de noodzaak tot beschermd wonen blijkt, of

    • c.

      wel een aantoonbaar gediagnostiseerde behoefte tot een beschermd verblijf heeft, maar waarbij de medische behandeling (nog) op de voorgrond staat en waarbij de inwoner primair onder behandeling staat voor deze aandoening.

  • 3.

    Aan het verblijf in het kader van Beschermd Wonen worden voorwaarden verbonden die te maken hebben met het bereiken van een als noodzakelijk vastgesteld doel. Deze voorwaarden hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de medewerking van de cliënt aan de verduidelijking van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      de medewerking van de cliënt aan de uitvoering van het opgestelde ondersteuningsplan;

    • c.

      het door de cliënt houden aan de leef- en gedragsregels binnen de geboden voorziening c.q. zorgaanbieder.

  • 4.

    Het college kan beleidsregels maken over de toegang, aard, inhoud en omvang tot het bieden van Beschermd Wonen.

     

Artikel 11. Begeleiding

  • 1.

    Onverminderd de wet en hetgeen elders in deze verordening is bepaald kan een cliënt in aanmerking komen voor begeleiding indien hij:

    • a.

      niet in staat is zelfstandig een gestructureerd huishouden te voeren; of

    • b.

      niet in staat is de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren; en

    • c.

      zonder deze ondersteuning zou zijn aangewezen op verblijf in een instelling, zou verwaarlozen of sterk geïsoleerd zou raken.

  • 2.

    Begeleiding bestaat uit individuele begeleiding thuis of elders, en het aansturen en/of toezien op de persoonlijke verzorging die is gericht op:

    • a.

      het bevorderen en behouden van de zelfredzaamheid en de participatie van de inwoner opdat deze zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen;

    • b.

      ontlasting van de mantelzorger of de persoon die gebruikelijke hulp levert.

       

Artikel 12. Dagbesteding

  • 1.

    Onverminderd de wet en hetgeen elders in deze verordening is bepaald kan een cliënt in aanmerking komen voor dagbesteding indien:

  • Sprake is van een cliënt met een verstandelijke, zintuiglijke, lichamelijke en/of psychische of geriatrische beperking bij wie sprake is van een zelfredzaamheidsvraagstuk én hij bovendien:

    • a.

      niet in staat is betaald werk – al dan niet aangepast- of vrijwilligerswerk te verrichten of

    • b.

      geen arbeidsvermogen heeft, of

    • c.

      niet in staat is om zelfstandig een zinvolle invulling te geven aan de dag.

  • 2.

    Dagbesteding bestaat uit activiteiten die in groepsverband plaatsvinden op een locatie buiten de woonsituatie, en die, afhankelijk van de persoonskenmerken van de inwoner en het in te zetten product, gericht zijn op:

    • a.

      het bevorderen en/of behouden van de cognitieve en/of fysieke zelfredzaamheid en een gezonde leefstijl;

    • b.

      het ontlasten van de mantelzorger of de persoon die gebruikelijke hulp levert;

    • c.

      het bieden van structuur;

  • 3.

    Bij het bepalen van de noodzaak voor ondersteuning in de vorm van dagbesteding worden de volgende voorwaarden gehanteerd:

    • a.

      cliënt heeft beperkingen op het gebied van fysieke en/of cognitieve zelfredzaamheid;

    • b.

      cliënt heeft de pensioengerechtigde leeftijd niet bereikt en vastgesteld is dat er geen arbeidsvermogen is en/of geen vrijwilligerswerk kan worden verricht;

    • c.

      cliënt heeft onvoldoende eigen netwerk, of;

    • d.

      het netwerk en de mantelzorger zijn niet in staat om gedurende de volledige week beperkingen in de zelfredzaamheid te compenseren;

    • e.

      de benodigde ondersteuning heeft niet als hoofddoel het ontmoeten van anderen (in het kader van bestrijding van eenzaamheid);

       

Artikel 13. Vervoer naar dagbesteding

  • 1.

    Het college draagt zorg voor noodzakelijk vervoer zodat de cliënt gebruik kan maken van dagbesteding.

  • 2.

    Cliënt heeft geen recht op vervoer naar de locatie van de dagbesteding indien:

    • a.

      hij zelfstandig lopend, al dan niet gebruik makend van een (vervoers-) hulpmiddel, de locatie van de dagbesteding kan bereiken of zelfstandig met een vervoermiddel of openbaar vervoer kan reizen, of

    • b.

      hij met beschikbare hulp van personen uit zijn sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier kan worden begeleid;

    • c.

      hij kiest voor een locatie dagbesteding die niet de dichtstbijzijnde passende locatie is en/of buiten de gemeente Den Helder valt.

       

Artikel 14. Besluit

Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

 

Artikel 15. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als Pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kost- of huurprijs van de voorziening.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk doel het Pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het Pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt het Pgb moet besteden als bedoeld in artikel 16 lid 4;

    • f.

      dat het Pgb betaalbaar wordt gesteld aan het SVB, die vervolgens de facturen vanuit het Pgb betaalt;

    • g.

      hoe de besteding van het Pgb verantwoord moet worden en;

    • h.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

       

Hoofdstuk 4. Persoonsgebonden budget

Artikel 16. Criteria voor een Pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een Pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in.

  • 2.

    In het budgetplan motiveert de cliënt in elk geval:

    • a.

      waarom hij de maatwerkvoorziening als Pgb geleverd wenst te krijgen;

    • b.

      dat de verstrekking van een Pgb aantoonbaar leidt tot betere, effectievere en doelmatigere ondersteuning;

    • c.

      de beoogde doelen en resultaten van de in te zetten voorziening, en

    • d.

      de wijze waarop de resultaten bereikt worden, en

    • e.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 4.

    De cliënt moet, indien van toepassing, het Pgb binnen 3 maanden gebruiken voor het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 5.

    Het college beoordeelt –al dan niet door middel van steekproeven- de voortgang, kwaliteit en recht- en doelmatigheid van de maatwerkvoorzieningen en Pgb's . Hiertoe levert de hulpverlener een verslag in van de activiteiten waarop beoordeeld kan worden of de zorg beantwoordt aan de beoogde resultaten en bijdraagt aan de participatie en zelfredzaamheid.

  • 6.

    Bij overbelasting van een hulpverlener, dient die overbelasting te worden opgeheven door de individuele voorziening door andere hulpverleners uit te laten voeren dan wel in te kopen.

  • 7.

    De met een Pgb ingekochte en door het college toegekende uren, dagdelen of etmalen kunnen flexibel ingezet worden, in een afgebakende periode van vier weken.

     

Artikel 17. Weigeringsgronden Pgb

  • 1.

    Uitgezonderd het gestelde in artikel 8 en 9 geldt dat er geen maatwerkvoorziening in de vorm van Pgb wordt verstrekt als;

    • a.

      het verzoek om een Pgb betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de melding heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was;

    • b.

      voorafgaand aan de beschikking een start is gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden c.q. tot aanschaf van de voorziening is c.q. gestart is met de uitvoering van de ondersteuning waarop het Pgb betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

    • c.

      voor eenzelfde voorziening ondersteuning in natura wordt verleend;

    • d.

      niet wordt voldaan aan de Pgb verbonden voorwaarden zoals omschreven in artikel 16 van deze verordening;

    • e.

      het Pgb langer dan 6 weken per jaar of gedurende een aaneengesloten periode langer dan vier weken wordt besteed in het buitenland, tenzij hiervoor nadrukkelijk vóóraf toestemming is gegeven door het college;

    • f.

      in de afgelopen drie jaar misbruik is gemaakt van enige voorziening in het sociaal domein , waaronder begrepen het niet voldoen aan de voorwaarden van een eerder verleende Pgb;

    • h.

      de budgethouder deelneemt aan een schuldhulpverleningstraject in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp);

    • i.

      de budgethouder (volgens de rechtbank) handelingsonbekwaam is verklaard;

    • j.

      de budgethouder niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt;

    • k.

      de budgethouder niet over een bankrekening beschikt;

  • 2.

    Het Pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      een voorziening die algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      vrije besteding;

    • c.

      reiskosten;

    • d.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • e.

      administratiekosten in verband met het Pgb;

    • f.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een Pgb;

    • g.

      een feestdagenuitkering en/of een eenmalige uitkering.

       

Artikel 18. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het Pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp;

    • a.

      Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

      • personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

      • personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel (zzp). Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

    • b.

      Informele hulp is:

  • Hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk.

  • 2.

    De met een Pgb in te kopen hulp van professionals voldoet aan de standaard zoals deze ook geldt voor gecontracteerde aanbieders van individuele voorzieningen. Om aan de minimale kwaliteits- eisen te voldoen dient de zorgprofessional:

    • a.

      een BIG-registratie te overleggen indien van toepassing. Indien een registratie niet van toepassing is dan worden een relevant diploma en een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) ingediend, en

    • b.

      niet in strijd te handelen met de Wmo 2015, de gemeentelijke verordening en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning, en

    • c.

      als dusdanig ingeschreven te staan bij de Kamer van Koophandel, en

    • d.

      in staat te zijn tijdige doorverwijzing naar specialistische ondersteuning te initiëren, en

    • e.

      af te stemmen op de behoefte van de cliënt en op andere ontvangen zorg, en

    • f.

      actief samen te werken met het college en andere hulpverleners.

  • 3.

    Met het Pgb kan hulp uit het sociaal netwerk worden ingekocht. Diegene dient:

    • a.

      niet (dreigend) overbelast te zijn, en

    • b.

      een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) over te leggen, en

    • c.

      in staat te zijn de hulp te bieden die, conform de beoogde doelstellingen, zoals in het budgetplan opgenomen is.

       

Artikel 19. Hoogte PGB

  • 1.

    Er is sprake van een gedifferentieerde tariefstelling voor het Pgb.

  • 2.

    Het tarief voor een Pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de cliënt opgestelde budgetplan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;

    • c.

      wordt per uur, per dagdeel of per etmaal bepaald op basis van het laagste beschikbare tarief per uur, per dagdeel of per etmaal, voor de betreffende vorm van zorg in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling.

  • 3.

    Het tarief voor een Pgb bedraagt:

    • a.

      maximaal 100% van het Pgb-tarief, zoals genoemd in lid 2 onder c van dit artikel, indien de Pgb-houder een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao;

    • b.

      maximaal 80% (als gevolg van aannemelijke minderkosten) van het Pgb-tarief, zoals genoemd in lid 2 onder c van dit artikel, indien de Pgb-houder een zzp’er inschakelt, of een zorgorganisatie die een lagere cao hanteert dan voor de sector toepasselijk;

    • c.

      een aangepast bedrag tot maximaal het in lid 2 onder c van dit artikel genoemde tarief, indien de Pgb-houder kan aantonen dat in zijn situatie het Pgb-tarief van 80% niet toereikend is om passende ondersteuning in te kopen.

  • 4.

    Bij inschakeling van iemand uit het sociaal netwerk door een Pgb-houder gelden de volgende tarieven:

    • a.

      € 12,94 per uur voor hulp bij het huishouden;

    • b.

      € 20,00 per uur voor begeleiding;

    • c.

      € 20,00 per dagdeel voor dagbesteding voor een groep van minimaal drie personen;

    • d.

      het wettelijk minimumuurloon (inclusief vakantiegeld en –uren) voor individuele dagbesteding, dan wel voor dagbesteding voor een groep van minder dan drie personen;

    • e.

      € 30,00 per etmaal voor respijtzorg;

    • f.

      Jaarlijks kan het college de in lid 4 genoemde bedragen aanpassen afhankelijk van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek of van rijkswege.

  • 5.

    De hoogte van het Pgb wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    • b.

      het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende voorziening een overeenkomst heeft gesloten.

    • c.

      het gecontracteerde tarief voor vervoer van en naar dagbesteding;

    • d.

      de laagst marktconforme kostprijs van de noodzakelijke auto-aanpassing, inclusief onderhoud, verzekering en keuring van de aanpassing. Hiervoor dient cliënt een offerte in te leveren;

    • e.

      een bedrag van € 1.500,00 voor verhuiskosten na overleg van een offerte;

    • f.

      een bedrag van € 1.500,00 van stoffering en/of herinrichting van een woning, als gevolg van verhuizing naar een aangepaste woning, na overleg van offerte(s), gebaseerd op NIBUD-richtlijnen;

    • g.

      een bedrag van € 3.000,00 voor aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van 3 jaar, na overleg offerte;

    • h.

      een bedrag van € 3.000,00 voor het bezoekbaar maken van een woning. Hiervoor dient cliënt minimaal twee offertes in te leveren.

  • 6.

    Ingeval het gebruik van de voorziening, welke met een PGB is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is cliënt verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel eigen middelen, aan de gemeente te vergoeden.

     

Hoofdstuk 5: Bijdrage in de kosten

Artikel 20. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een Pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening of Pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Een bijdrage in de kosten, bedoeld in het eerste lid, is niet verschuldigd bij de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      een (sport)rolstoel of Pgb voor aanschaf van een (sport)rolstoel, incl. de aanpassingen hieraan;

    • b.

      een verhuizing en/of de stoffering bij de inrichting van een woning, als gevolg van verhuizing naar een aangepaste woning;

    • c.

      het bezoekbaar maken van de woning;

    • d.

      Wmo-taxivervoer.

       

Artikel 21. Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • Verder is niet van belang hoeveel maatwerkvoorzieningen de cliënt heeft of de cliënten hebben. Er geldt één bijdrage, ongeacht het aantal maatwerkvoorzieningen (artikel 2.1.4a lid 4 Wmo 2015);

  • 2.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      Pgb is gelijk aan de hoogte van het Pgb.

    • c.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening.

  • 3.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of Pgb door de instellingen die de opvang uitvoeren en hiervoor door het college worden gefinancierd, vastgesteld en geïnd.

     

Hoofdstuk 6: Bestrijding misbruik

Artikel 22. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het Pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het Pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

     

    • a.

      Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de inwoner opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de inwoner en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.

    • b.

      Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening of Pgb voor deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5.

    Het college:

    • a.

      onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn;

    • b.

      kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

       

Artikel 23. Opschorting betaling uit het Pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college stelt de Pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste lid van dit artikel.

     

Hoofdstuk 7: Waardering mantelzorgers

Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college verstrekt jaarlijks een budget aan het Mantelzorgcentrum voor de uitvoering van de "blijk van waardering" voor mantelzorgers, die woonachtig zijn in de gemeente Den Helder.

 

Hoofdstuk 8: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 25. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

     

Artikel 26. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

       

Artikel 27. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college heeft een protocol vastgesteld inzake het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en heeft een toezichthouder aangewezen.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthouder.

  • 3.

    De toezichthouder, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

     

Hoofdstuk 9: Klachten en medezeggenschap

Artikel 28. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

     

Artikel 29. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

     

Artikel 30. Betrekken van cliënten bij het beleid

Het college stelt cliënten van de gemeente Den Helder bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

 

Hoofdstuk 10: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 31. Bevoegdheid college

Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

 

Artikel 32. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 33. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2021 wordt ingetrokken vanaf het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2021, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2021 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2022.

     

Artikel 34. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening WMO Den Helder 2022.

 

 

 

Aldus besloten in de vergadering van de gemeenteraad van Den Helder van 19 december 2022

J.A. (Jan) de Boer,

MSc.

Voorzitter

mr. drs. M. Huisman

griffier

TOELICHTING

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 geeft de gemeente de opdracht om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Het begrip maatschappelijke ondersteuning is uiteengezet in 3 hoofdelementen waarop van de gemeente dient in te zetten:

  • 1.

    het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en het vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • 3.

    het bieden van beschermd wonen en opvang.

 

De gemeenteraad stelt – gelet op het bepaalde in artikel 2.1.2 Wmo 2015- periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Het plan is erop gericht dat:

  • a.

    cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

  • b.

    cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen, een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

De Wmo 2015 schrijft voor dat de gemeente per verordening de regels moet vaststellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan (artikel 2.1.3 lid 1 Wmo 2015).

 

Belang zorgvuldige procedure

Er moet steeds een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen worden om:

  • de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften, situatie en de gewenste resultaten helder te krijgen;

  • de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te inventariseren;

  • te achterhalen welk oplossingen de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van het sociaal netwerk, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, een beroep op andere wetten en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

  • te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan of dat een maatwerkvoorziening nodig is en welke voorziening dan (goedkoopst) compenserend is voor de beperkingen van de cliënt.

 

De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Als de procedure goed wordt uitgevoerd, moet deze steeds tot een juiste beslissing leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

 

Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op zorgvuldige wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 wordt uitgelegd wat er verstaan wordt onder de begrippen die gebruikt worden in deze verordening.

 

Bij de beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt, draait het om het beantwoorden van de vraag of de cliënt ook over de voorziening kon beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. De in deze bepaling opgenomen criteria volgen uit jurisprudentie van de CRvB.

 

Begrippen die al zijn omschreven in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Artikel 2. Melding

Eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding doet het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk onderzoek. Als een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.

 

Het eerste lid van dit artikel bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

De melding kan 'door of namens de cliënt' worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd. Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het derde lid is overeenkomstig de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen. In het plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk – de hulpvraag nader beschrijven en ook aangeven welke mogelijkheden of oplossingen hij zelf voor ogen heeft. Die informatie kan het college meenemen bij zijn onderzoek.

De opgenomen termijn van 7 dagen is in de wet bepaald.

 

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college. De bepaling uit de wet is in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning voor de cliënt kosteloos is.

In het tweede lid is bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

 

Artikel 4. Onderzoek

Om een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie te verkrijgen, is een gesprek dan wel enige vorm van een persoonlijk contact met cliënt of een vertegenwoordiger van cliënt, nodig voor een zorgvuldig onderzoek.

Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met cliënt. De vorm van het onderzoek is vrij.

Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige 'vervolgvraag' heeft.

 

De onderdelen van het tweede lid genomen en zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen.

In het derde lid is opgenomen dat cliënt goed voorgelicht wordt over de mogelijkheden van een Pgb, de gevolgen hiervan en het verschil tussen zorg in natura en een Pgb, zodat de cliënt een weloverwogen keuze kan maken.

 

Het zesde lid regelt de mogelijkheid dat het college extern advies kan inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Wanneer dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering.

 

Het zevende lid is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.

De gemeente verstrekt aan de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening.

Deze weergave kan in de vorm van een verslag. Dat verslag maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een duidelijke communicatie met de cliënt.

Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn bij een enkelvoudige hulpvraag.

Bij meer complexe onderzoeken zal een uitgebreidere weergave veelal noodzakelijk zijn, waarbij de met de cliënt voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, onderdeel kunnen uitmaken.

Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

 

Artikel 5. Aanvraag

Het eerste lid is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.

Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

De aanvraag kan, naast de cliënt, alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1 van de wet) worden ingediend. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

 

In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden ingediend voordat er (naar aanleiding van de melding) een onderzoek is uitgevoerd, tenzij dat onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

 

Artikel 6. Algemene criteria

In dit artikel zijn de algemene criteria beschreven die gelden om een maatwerkvoorziening te kunnen krijgen.

De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Voor het treffen van voorzieningen die gericht zijn op meerdere ingezetenen, zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

 

Het college kan in beginsel slechts een maatwerkvoorziening toekennen als deze langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor bepaalde voorzieningen in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zorgverzekeringswet. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.

 

Vervolgens dient duidelijk te zijn dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie of, bij een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, van problemen bij het zich handhaven in de samenleving. Daarnaast moet duidelijk zijn dat oplossingen die de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet toereikend zijn om de beperkingen te compenseren.

Op basis van lid 3 kan het college nadere regels stellen.

 

Artikel 7. Afwegingscriteria

In het eerste lid is het uitgangspunt verwoord dat de voorzieningen die het college op grond van deze verordening verstrekt, zowel compenserend als de goedkoopste voorziening zijn. Dit betekent de meest doelmatige voorziening voor de laagste prijs.

Dit uitgangspunt heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een persoonsgebonden budget (Pgb).

 

Het college verstrekt geen voorzieningen die niet veilig zijn of nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de cliënt.

 

De bruikbaarheid van een voorziening wordt niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald, maar is ook afhankelijk van de gebruiker.

Het college kan de aanvraag afwijzen als het gaat om een voorziening die al eerder is verstrekt en de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid. Deze bepaling is dus niet aan de orde als de cliënt geen schuld treft.

 

De te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer is voldoende passend als deze de cliënt in staat stelt tot lokale verplaatsingen . (CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1961 en CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1972)

Het college hoeft dus geen rekening te houden met een (boven)regionale vervoersbehoefte (CRvB 9-5-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1487).

Op basis van jurisprudentie kan het college in principe volstaan met een voorziening of een combinatie van voorzieningen, waarmee een cliënt 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar kan reizen. (CRvB 29-02-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7463, CRvB 06-06-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7705, Rechtbank Noord-Nederland 25-7-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3496).

 

De door het college te verstrekken vervoersvoorziening middels Wmo-taxi van maximaal 180 ritten is gebaseerd op lokale verplaatsingen van 1500 km op jaarbasis.

Als de cliënt een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan de cliënt om dit aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen.

 

Artikel 8. Weigeringsgronden algemeen

In dit artikel zijn de algemene weigeringsgronden opgenomen.

 

Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van deze verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.

 

Als weigeringsgrond is opgenomen de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren.

 

Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening na de melding, maar voor de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden. Dat is alleen anders als tevoren contact is gezocht met het college en het college expliciet toestemming heeft gegeven voor de aankoop/realisering van de gevraagde voorziening.

 

Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizing of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen.

Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning.

 

Artikel 9. Weigeringsgronden woonvoorziening

Deze weigeringsgronden hebben specifiek betrekking op woonvoorzieningen.

Geen woonvoorziening wordt verstrekt in de situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.

Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen. Een uitzondering is ook mogelijk als er gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt geen zicht is op opheffing van de gebreken binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek.

 

Het college treft alleen een voorziening in of aan een woning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit betekent dat als de cliënt over meerdere woningen beschikt, er maar één woning wordt aangepast. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van co-ouderschap. In dat geval kan een cliënt twee hoofdverblijven hebben, namelijk in de woning van zowel moeder als vader.

 

Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Hierbij kan gedacht worden aan het verblijf in hotels/pensions, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen.

 

Het college verstrekt geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in deze bepaling genoemde voorzieningen. Dit is een verbijzondering van de bepaling in artikel 6 lid 1 onderdeel b dat de voorziening niet overwegend op het individu gericht is.

 

Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is cliënt dus verhuisd naar een ongeschikte woning.

Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn.

Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen.

 

Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat een ongeschikte woning wordt gekozen en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente wordt ingediend. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die hier normaal gesproken aan voorafgaan, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract.

Er is sprake van een omkering van de bewijslast indien cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden is het aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was.

 

Er worden geen voorzieningen verstrekt die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

 

Artikel 10. Beschermd Wonen

Beschermd Wonen is wonen in een accommodatie (zelfstandig of binnen een instelling) waarmee een veilige leefomgeving wordt geboden met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en sociaal functioneren, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen. Bestemd voor personen met beperkt psychisch/psychosociaal functioneren en/of beperkt intellectueel functioneren (al dan niet in combinatie met gedragsproblemen, een somatische aandoening, een lichamelijke handicap en/of verslavingskenmerken), die (tijdelijk) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

De begeleiding is gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie evenals op het bevorderen van het psychische en psychosociaal functioneren en het psychiatrisch ziektebeeld te stabiliseren. In dit kader dient expliciet te worden opgemerkt te worden dat de enkelvoudige verslavingsproblematiek op zichzelf nimmer kan leiden tot plaatsing in Beschermd Wonen. De voorziening Beschermd Wonen kent verschillende voorzieningenniveaus, passend bij het resultaat dat behaald moet worden.

Naast het algemene afwegingskader, wordt bij de beoordeling van een aanvraag voor deze maatwerkvoorziening de recent gestelde diagnose – een diagnose volgens de DSM, niet ouder dan 3 jaar - betrokken bij de indicering, teneinde de meest passende woonvorm & begeleiding in te kunnen zetten.

Er wordt naar gestreefd om met de lichtste vorm van ondersteuning het noodzakelijke resultaat te behalen. In dat kader is dan ook in lid 2 opgenomen dat aan het verblijf die voorwaarden kunnen worden verbonden om dat doel te bereiken. Daarvoor is de medewerking van cliënt een vereiste. Met de in dit lid opgenomen ondersteuningsplan wordt eveneens verstaan enig plan wat opgesteld is (zoals bijvoorbeeld een zorgplan, begeleidings-, toekomst-, signalerings-, of perspectiefplan) teneinde het vastgestelde doel te bereiken.

De -in de bijlage opgenomen schema- opgenomen voorzieningenniveaus zijn ondersteuningsvormen die ingezet kunnen worden voor personen waar vastgesteld is dat zij noodzakelijk zijn aangewezen op een vorm van Beschermd Wonen, met daarbij opgenomen voor welke doelgroep deze bestemd zijn en de marge waarin begeleiding plaatsvind of geïndiceerd wordt.

 

[schema zie bijlage 1]

 

Artikel 11. Begeleiding

Begeleiding bestaat uit individuele begeleiding thuis of elders en/of het aansturen en toezien op de persoonlijke verzorging (overige persoonlijke verzorging wordt vergoed door de zorgverzekeringswet). De begeleiding is gericht op het bevorderen/ontwikkelen en -indien dit niet meer mogelijk is- behouden/stabiliseren van de zelfredzaamheid en de participatie van de cliënt opdat deze zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

De begeleiding kan zich richten op alle leefgebieden voor zover nodig: zelfstandig wonen, werk, sociale contacten, financiën, gezondheid e.d. en is met name bedoeld om een verandering tot stand te brengen of de situatie te stabiliseren opdat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan blijven wonen en kan participeren.

De geboden ondersteuning wordt niet zwaarder of langer ingezet dan nodig is.

 

Artikel 12. Dagbesteding

Dagbesteding is begeleiding in groepsverband die plaatsvindt op een locatie buiten de woonsituatie. Dagbesteding bestaat uit activiteiten waarbij vaardigheden van de cliënt worden behouden, zodat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan blijven wonen. Daarnaast zorgt het voor het ontlasten van mantelzorgers.

Er vindt begeleiding op de groep plaats maar er is (naast groepsactiviteiten) ruimte voor cliënten om individuele activiteiten te verrichten afgestemd op hun talenten, mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte.

 

[schema zie bijlage 2]

 

Artikel 13. Vervoer naar dagbesteding

Bij vervoer van en naar Dagbesteding wordt er altijd eerst gekeken naar vervoersmogelijkheden die voorliggend zijn op het maatwerkvervoer. Er wordt onderzocht of de cliënt zelfstandig, met behulp van het netwerk of met behulp van een voorliggende voorziening zich naar de dagbestedingslocatie kan verplaatsen.

Vervoer naar Dagbesteding is meestal een aparte maatwerkvoorziening die als aanvullende bouwsteen op de maatwerkvoorziening Dagbesteding wordt verstrekt. Soms heeft de zorgaanbieder een vervoersregeling ingesteld.

Indien er op basis van de uitgangspunten van Dagbesteding dichtbij een geschikte plek is en de cliënt wenst een plek buiten de gemeentegrens, dan dient de cliënt het vervoer zelf te regelen en reist op eigen kosten.

 

Artikel 14. Besluit

Een maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend -of afgewezen- op basis van een besluit, wat schriftelijk verwoord wordt in een beschikking.

Het besluit en dus de beschikking is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek dat na de melding heeft plaatsgevonden, de door de cliënt ingediende aanvraag en de van toepassing zijnde criteria voor de maatwerkvoorziening.

 

Artikel 15. Inhoud beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel staat wat in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

 

Artikel 16. Criteria voor een Pgb

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken.

Ter onderbouwing van dit te verstrekken Pgb wordt van de cliënt een budgetplan verwacht.

In lid 2 is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken volgen rechtstreeks uit de wet. De Wmo 2015 noemt in artikel 2.3.6. namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een Pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

 

In lid 5 is opgenomen dat het college periodiek moet onderzoeken (artikel 2.3.9 van de wet) of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een Pgb te heroverwegen Soms bestaat er twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is dit onderdeel toegevoegd. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 2.3.9 ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en Pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een eerste stap daarin is het bezien van het evaluatieverslag van de hulpverlener. Zo nodig kan dan verder onderzoek plaatsvinden dat zowel betrekking heeft op het handelen van een cliënt of Pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.

 

Na toekenning van het Pgb wordt het budget op naam van cliënt, overgemaakt naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De cliënt stuurt zijn betaalopdrachten of facturen van de ingekochte hulp naar de SVB. Dit wordt ‘trekkingsrecht’ genoemd.

 

Artikel 17. Weigeringsgronden Pgb

In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen. Aangegeven wordt wanneer er geen Pgb wordt verstrekt, waaronder expliciet is opgenomen dat het -in beginsel- niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

In lid 2 zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het Pgb gefinancierd mogen worden. Het Pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening. Het Pgb bevat om die reden ook geen vrij besteedbaar deel (onderdeel b).

 

Artikel 18. Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het Pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er).

Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

 

Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociale netwerk.

 

Artikel 19. Hoogte Pgb

Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het Pgb door verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3 lid 2 onder b van de wet).

 

Het derde lid en vierde lid geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor Pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een persoon in dienst van een zorgaanbieder wordt een hoger tarief gehanteerd dan voor een zzp'er of een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Getracht is een duidelijke relatie te leggen met het tarief voor vergelijkbare ondersteuning als deze door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder zou zijn geleverd.

Het tarief voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen is maximaal 80% van het Pgb-tarief, omdat bij de verstrekking van dit Pgb geen rekening wordt gehouden met de huisvestings- en servicekosten. Het tarief voor de zorg in natura bij beschermd wonen is een all-in tarief.

In lid 5 a en b is -conform de Memorie van toelichting- vermeld dat het college heeft bepaald dat het Pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura.

In lid 5 (c tot en met h) zijn vervolgens de maximale bedragen opgenomen die –na offerte(s)-toegekend kunnen worden voor verschillende kosten van voorzieningen. Onder h is het maximale bedrag opgenomen voor het bezoekbaar maken van een woning, waaronder uitsluitend wordt verstaan het bereikbaar maken van de woning, de woonkamer en het toilet op de begane grond van de woning.

 

Artikel 20. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

Het college vraagt een bijdrage in de kosten aan de cliënt, zolang hij gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of het Pgb.

Aan jeugdigen tot 18 jaar kan uitsluitend een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor een woningaanpassing. Voorwaarde voor het kunnen vragen van deze bijdrage in de kosten, is dat dit door de gemeenteraad als zodanig in de verordening is bepaald. Met het opnemen van deze bepaling is hieraan voldaan.

 

Artikel 21. Hoogte bijdrage in de kosten

In lid 1 is geregeld voor welke algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen het zogenaamde abonnementstarief van thans € 19,- per maand geldt.

Uit de wet volgt dat het abonnementstarief verplicht is voor algemene voorzieningen waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener. Bij een duurzame hulpverleningsrelatie is er in belangrijke mate sprake van persoonlijke hulpverlening, is arbeid verreweg de grootste kostencomponent, is de continuïteit van de band tussen cliënt en hulpverlener belangrijk voor de ondersteuning van de cliënt en wordt er langdurig gebruik gemaakt van de voorziening. Voorbeelden zijn begeleiding en huishoudelijke hulp.

 

Het abonnementstarief is verder verplicht voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van Wmo-taxivervoer, beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen.

De bijdragen voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen [en maatschappelijke opvang] worden vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit (lid 3).

Op grond van het uitvoeringsbesluit is er voor een rolstoel geen bijdrage verschuldigd.

Daarnaast kan het vervoer op grond van het uitvoeringsbesluit worden uitgezonderd van het abonnementstarief. Het gaat hierbij in de meeste gevallen om collectief vervoer en in enkele gevallen individueel vervoer. Het gaat niet om (mobiliteits)hulpmiddelen zoals een aangepaste fiets of een scootmobiel. Reden voor deze uitzondering is dat er bij deze vormen van vervoer per rit lage prijzen worden gevraagd en het gebruik in veel gevallen incidenteel is. In lid 4 is daarom een afzonderlijke bepaling opgenomen over de hoogte van de bijdrage in de kosten voor het vervoer.

 

In dit kader dient ter verduidelijking nog te worden opgemerkt dat het abonnementstarief niet geldt als alleen gebruik wordt gemaakt van de vervoersvoorziening WMO taxi, aangezien deze vorm van Wmo-vervoer van eigen bijdrage is uitgesloten.

 

Artikel 22. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Artikel 2.1.3 van de wet verplicht de gemeente om bij verordening regels vast te stellen in verband met de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit artikel wordt hier uitvoering aan gegeven.

 

In het eerste lid is de informatieverplichting verwoord. Het college heeft vervolgens de mogelijkheid om op basis van verkregen informatie of op basis van (periodiek) onderzoek of er aanleiding is om de beslissing om een maatwerkvoorziening in natura of een Pgb te verstrekken, te heroverwegen (artikel 2.3.9 van de wet) en vervolgens te herzien of in te trekken.

Een Pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen drie maanden na de beslissing tot het verstrekken van het Pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken (zie lid 3 van dit artikel). In het vierde lid is geregeld dat als het college een beslissing intrekt omdat de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, het college kan overgaan tot het vorderen van geldswaarde van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening in natura of Pgb (artikel 2.4.1 lid 1 van de wet).

 

Artikel 23. Opschorting betaling uit het Pgb

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, in combinatie met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van Pgb’s te bestrijden.

In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het Pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd.

 

Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In de wet is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of Pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

 

Artikel 25. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Op grond van de wet wordt in de verordening aangegeven welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen.

Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk verplicht.

 

Artikel 26. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde, ofwel een vaste prijs vaststelt, ofwel een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Als het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht. Het college moet ook rekening houden met de continuïteit in de hulpverlening, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeente. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt als de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

In het derde lid zijn de kostprijselementen opgenomen waarop het college de vaste prijs of de reële prijs voor diensten minimaal moet baseren.

 

Artikel 27. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

De aanbieder moet bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Hiertoe is een protocol opgesteld.

Onder 'calamiteit' wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid. Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt en lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

Het college heeft een toezichthouder aangewezen die toezicht houdt op de naleving van de wet (artikel 6.1 van de wet).

 

Artikel 28. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich onjuist bejegend voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder bespreekbaar maken. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

 

Artikel 29. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen.

 

Artikel 30. Betrekken van cliënten bij het beleid

Het college stelt cliënten van de gemeente Den Helder bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

 

Artikel 31. Bevoegdheid college

In gevallen waarin niet is voorzien dan wel voor een juiste uitvoering van de verordening, kan het college beslissen nadere regels vast te stellen.

 

Artikel 32. Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Artikel 33. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. In lid 2 is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten en plichten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Op basis van lid 3 worden aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld.

 

Artikel 34. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening wordt aangehaald.

Schema 1 (bijlage 1): Beschermd Wonen en Beschermd Thuis

Schema 2 (bijlage 2): Begeleiding