Organisatie | Noardeast-Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels rechtmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2023 gemeente Noardeast-Fryslân |
Citeertitel | Beleidsregels rechtmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2023 gemeente Noardeast-Fryslân |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2023 | Nieuwe regeling | 20-12-2022 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast-Fryslân;
Gelet op artikel 4:81 en titel 4.3. Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op paragraaf 3.4, 6.4, paragraaf 6.5, artikel 17, artikel 18b, artikel 35, artikel 36b, artikel 48, derde lid, en artikel 50 van de Participatiewet, paragraaf 5 en artikel 13 van de Wet inkomensvoorziening ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, paragraaf 5 en artikel 13 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
vast te stellen de: beleidsregels rechtmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 gemeente Noardeast-Fryslân
Hoofdstuk 2. In aanmerking te nemen middelen Participatiewet
Artikel 2.2. Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk geldt zowel voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand als bijzondere bijstand.
Artikel 2.3. Saldo lopende rekening
Van het saldo op de lopende rekening wordt bij de aanvraag om bijstand geen bedrag vrijgelaten in verband met lopende uitgaven. Een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt en telt daarom mee bij de vaststelling van het vermogen.
Artikel 2.6. Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm
Voor de bijstand geldt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de vermogensvaststelling, zoals deze aanwezig was bij aanvang van de bijstand, voorafgaand aan de wijziging van de leefsituatie. Het deel van het vermogen dat toekomt aan personen die niet meer tot het gezin behoren, wordt daarbij buiten beschouwing gelaten.
Artikel 2.7. Vrijlaten giften, loterijprijzen en gokopbrengsten
Er geldt alleen een informatieplicht op grond van artikel 17, lid 1 Participatiewet bij het ontvangen van giften, wanneer het (gezamenlijke) bedrag op jaarbasis boven de € 1.200,- uitkomt. Voor ontvangsten als gevolg van een prijs, loterij of via gokopbrengsten geldt deze informatieplicht voor ontvangen inkomen boven de €100,- per maand.
Artikel 2.8. Waarde motorvoertuigen
Eén auto, motor of ander motorvoertuig met een waarde tot maximaal 3.500,- wordt beschouwd als algemeen gebruikelijk. Als de waarde meer bedraagt dan € 3.500,-, wordt het meerdere aangemerkt als vermogen. Wanneer belanghebbende over meerdere voertuigen beschikt, wordt de vrijlating toegepast op het voertuig met de hoogste waarde. Overige voertuigen worden volledig tot het vermogen gerekend.
Artikel 2.9. Reservering uitvaartkosten
De waarde van een uitvaartverzekering in natura wordt volgens de regels van de wet in beginsel niet gerekend tot het vermogen waarover redelijkerwijs kan worden beschikt. De waarde van een kapitaalverzekering die is bestemd voor begrafenis- of crematiekosten wordt op basis van deze regeling evenmin in aanmerking genomen als vermogen mits wordt voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
het betreffende vermogen is niet ontstaan als gevolg van een eenmalige storting welke heeft plaatsgevonden op een moment waarop redelijkerwijs te verwachten viel dat er een beroep op bijstand zou worden gedaan en aldus dient te worden gekwalificeerd als het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hieronder wordt niet verstaan de maandelijkse reguliere premiebetaling.
Hoofdstuk 3. Algemene bijstand en uitkering IOAW en IOAZ
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 3.1. Begripsbepalingen
kostganger: degene die tegen een financiële vergoeding een gedeelte van een woning huurt van iemand die de woning in zijn geheel huurt van een ander dan wel in eigendom heeft, waarbij de huurder/ eigenaar en de kostganger geen partners van elkaar zijn of bloedverwanten in de eerste graad. Het verschil tussen de huurder en de kostganger is dat de kostganger naast het woongenot ook de maaltijden op kosten van de verhuurder nuttigt;
andere woonlasten: kosten in verband met gas, water en elektra en gemeentelijke heffingen. In het geval van een eigen woning: de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaak belasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon) en de kosten van onderhoud;
Paragraaf 2. Bepalingen Participatiewet, IOAW en IOAZ
Artikel 3.3. Verkorte aanvraagprocedure
Er kan een verkorte aanvraagprocedure toegepast worden in het geval dat belanghebbende na dertig dagen en binnen zes maanden na beëindiging vanwege werkaanvaarding, een hernieuwd beroep op een uitkering doet. Er kan volstaan worden met een controle op gewijzigde omstandigheden en actuele vermogensgegevens. De aanvraag moet worden ingediend via een daarvoor bestemd formulier.
In beginsel worden bewijsstukken die in het dossier aanwezig zijn niet nogmaals opgevraagd. In verband met de vermogensvaststelling kan belanghebbende worden verzocht om afschriften van bank- en spaarrekeningen te verstrekken over de periode vanaf de dag van beëindiging tot de mogelijke ingangsdatum van de uitkering.
Artikel 3.5. Tijdelijke inwoning vanwege noodopvang
de bijstandsnorm bij de bijstandsgerechtigde niet aan te passen bij een vermoeden van een gezamenlijke huishouding en het definitieve moment van beoordeling van de woon- en leefsituatie uit te stellen naar een later gelegen datum. Deze beoordeling vindt uiterlijk binnen zes maanden plaats, gerekend vanaf de dag dat de woonsituatie is gewijzigd.
Artikel 3.6. Commerciële relatie kostendelersnorm
Voor de beoordeling of sprake is van een commerciële prijs voor kost en inwoning van een kostganger en daarmee het niet toepassen van de kostendelersnorm, wordt gebruik gemaakt van de rekenmethodiek van de Huurcommissie, alsmede van de normen van het Nibud voor de kosten van voeding per persoon per dag. Een prijs voor kost en inwoning van een kostganger wordt commercieel geacht wanneer die per maand:
Indien het om een overeengekomen huurbedrag gaat, waarin water- en energielasten of abonnementen voor telefoon, televisie of internet zijn inbegrepen, wordt een op de Nibudnorm gebaseerd bedrag afgetrokken van de huurprijs. Hierbij wordt rekening gehouden met het aantal personen die tot het huishouden behoort.
Paragraaf 3. Bepalingen Participatiewet
Artikel 3.7. Inkomsten vanwege kamerhuurders/kostgangers
Wanneer een bijstandsgerechtigde optreedt als kamerverhuurder, -onderverhuurder of kostgever en de overeengekomen prijs conform deze beleidsregels wordt aangemerkt als commercieel, worden de inkomsten daaruit in aanmerking genomen bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand conform artikel 19 in samenhang met paragraaf 3.4 van de Participatiewet.
Artikel 3.10. Verlaging schoolverlaters
Het college maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot het verlagen van de norm in het kader van schoolverlaters, zoals bedoeld in artikel 28 Participatiewet.
Artikel 3.11. Toekennen bijstand met terugwerkende kracht
In afwijking van artikel 44 lid 1 Participatiewet is het mogelijk om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen, wanneer er eerst een beroep is gedaan op een voorliggende voorziening en vervolgens is gebleken dat deze voorziening is afgewezen. Indien binnen een redelijke termijn (5 werkdagen na ontvangst afwijzingsbesluit) alsnog een beroep wordt gedaan op bijstand, kan de meldingsdatum van de aanvraag van de voorliggende voorziening aangenomen worden als ingangsdatum voor bijstand.
Hoofdstuk 4. Bijzondere bijstand
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
In geval een belanghebbende bij een aanvraag voor bijzondere bijstand wisselende inkomsten heeft dan dient voor de bepaling van de draagkracht het netto inkomen, inclusief vakantietoeslag, over een periode van drie maanden, voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan te worden gemiddeld.
Vakantietoeslag wordt berekend via de gemelde rekenformules in artikel 11, 12, 13 en 14 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ. In het geval van de beoordeling vakantietoeslag bij inkomsten uit een volledige uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) wordt aangesloten bij artikel 14 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Artikel 4.4. Draagkrachtperiode
Wanneer belanghebbende algemene bijstand ontvangt, kan de draagkrachtperiode voor bepaalde periodieke kostensoorten worden vastgesteld voor onbepaalde tijd (voor sub c totdat het desbetreffende kind, waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd 18 jaar is). Middels hercontrole wordt jaarlijks gecontroleerd of de bijstand wordt verstrekt naar de juiste vorm en hoogte. Het gaat hierbij om de volgende kostensoorten:
Paragraaf 2. Kosten van medische aard
Artikel 4.7. Opvragen medisch advies
Indien er bijzondere bijstand wordt gevraagd voor medische kosten waarvoor geen voorliggende voorziening voorhanden is en als uit dossieronderzoek blijkt dat aanvrager niet bekend is of anders waaruit de noodzakelijkheid van deze kosten blijkt, dient een advies te worden opgevraagd bij een onafhankelijk medisch adviseur.
Artikel 4.10. Standaard aanvullende of collectieve zorgverzekering en eigen risico
Het college verleent op grond van artikel 35 lid 3 Participatiewet categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een aanvullende zorgverzekering en een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering via De Friesland Zorgverzekeraar: de AV-Frieso. Artikel 4.3. van deze beleidsregels, zijn niet van toepassing. Voorwaarden voor deelname aan de AV- Frieso, zijn dat de belanghebbende ten tijde van de aanvraag:
Paragraaf 3. Kosten in verband met wonen
Artikel 4.11. Woonkostentoeslag huurders en verhuisplicht
Aan deze toekenning wordt aan de belanghebbende met woonkosten hoger dan de maximale huurgrens als bedoeld in artikel 13 Wet op de huurtoeslag, op grond van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting opgelegd om binnen een te bepalen periode actief te zoeken naar goedkopere huisvesting. Hierbij wordt in ieder geval verwacht dat belanghebbende:
Artikel 4.12. Woonkostentoeslag woningeigenaren en verhuisplicht
Aan deze toekenning wordt aan de belanghebbende met woonkosten hoger dan de maximale huurgrens als bedoeld in artikel 13 Wet op de huurtoeslag, op grond van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting opgelegd om binnen een te bepalen periode actief te zoeken naar goedkopere huisvesting. Hierbij wordt in ieder geval verwacht dat belanghebbende:
De woonkostentoeslag wordt voorlopig toegekend als de hoogte van de teruggaaf inkomstenbelasting en de hoogte van de hypotheekrente nog niet definitief vaststaan. Belanghebbende moet de definitieve aanslag van de Belastingdienst en de jaaropgaaf van de hypotheekverstrekker inleveren zodra hij deze heeft ontvangen. De woonkostentoeslag wordt dan definitief vastgesteld. Te veel verstrekte bijstand wordt teruggevorderd. Bij een hogere definitieve vaststelling vindt een nabetaling plaats.
Artikel 4.14. Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten
In afwijking van het vierde lid wordt voor de aanvraag van een noodzakelijk huishoudelijk apparaat met een hoog energieverbruik, de volledige kosten voor een nieuw apparaat vergoed op basis van het meest gunstige energielabel en maximaal de richtprijs zoals genoemd in de Prijzengids van het Nibud. Het gaat hierbij om de volgende apparaten:
Artikel 4.17. Reiskosten voor bezoeken gezinsleden of naaste familieleden
In afwijking op het eerste lid is bijzondere bijstand mogelijk indien er sprake is van het bezoeken van een partner (waarmee samen wordt gewoond) of een inwonend kind, die in verband met ziekte voor langere tijd is opgenomen in een ziekenhuis of (verpleeg)instelling en waarbij het ziekenhuis of instelling buiten de gemeente is gelegen. Waarbij geldt dat maximaal de eerste twee weken dagelijks en daarna drie keer per week een bezoek wordt vergoed.
Paragraaf 6. Kosten voor levensonderhoud
Artikel 4.19. Bijzondere bijstand 18- t/m 20-jarigen niet in inrichting verblijvend
Aan thuiswonende personen van 18 t/m 20 jaar wordt geen aanvulling via de bijzondere bijstand verstrekt omdat de algemene bijstandsnorm voor personen van 18 t/m 20 jaar en de wettelijke onderhoudsplicht van de ouders toereikend worden geacht om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Paragraaf 7. Overige kostensoorten
De nabestaande die opdracht heeft gegeven voor de lijkbezorging dan wel de nabestaande op wie de kosten van lijkbezorging worden verhaald kan een aanvraag om bijzondere bijstand indienen, voor zover de nalatenschap geen of onvoldoende middelen bevat om de uitvaartkosten te voldoen en de nabestaande over te weinig middelen van bestaan beschikt om (zijn deel in) de kosten te voldoen.
Als een belanghebbende de nalatenschap heeft verworpen dan komen de kosten van een uitvaart niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat het niet gaat om noodzakelijke kosten, omdat het geen kosten van belanghebbende zelf zijn en deze kosten nooit voor rekening van belanghebbende zijn gekomen omdat hij geacht wordt nooit erfgenaam te zijn geweest.
Artikel 4.24. Kosten rechtsbijstand
In afwijking op het eerste lid kan bijzondere bijstand worden verleend voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp, de bijkomende griffierechten en legeskosten aangezien deze kosten tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend en indien aan belanghebbende een toevoeging is verleend.
Artikel 4.25. Legeskosten verblijfsvergunning/naturalisatie
Legeskosten voor een verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat zij worden aangemerkt als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf.
Kosten van leges van naturalisatie komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, aangezien deze kosten niet behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan en een (legale) vreemdeling ten aanzien van zijn recht op inkomensvoorzieningen dezelfde rechten als een Nederlander heeft, waardoor het om die reden niet noodzakelijk is voor vreemdelingen om zich te laten naturaliseren.
De rechten en verplichtingen van besluiten die op grond van de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Noardeast-Fryslân 2020 en zijn voorgangers zijn afgegeven en waarvan de looptijd doorloopt tot na het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels, blijven doorlopen tot de duur van die looptijd tot uiterlijk 1 januari 2022, dan wel eerder tot het moment dat er op basis van gewijzigde omstandigheden een nieuw besluit wordt genomen op grond van deze beleidsregels.
Hoofdstuk 5. Inlichtingenplicht
Artikel 5.3. Het inkomstenformulier
De uitkeringsgerechtigde met vaste inkomsten ontvangt tweemaal per jaar een inkomstenformulier. Dit formulier moet uiterlijk op de eerste werkdag van de maanden februari en augustus worden ingeleverd. Bij het formulier wordt een specificatie van de inkomsten van januari (in februari) en van juli (in augustus) overgelegd.
Artikel 5.4. Het niet of niet tijdig terugsturen van het inkomstenformulier
Wanneer het inkomstenformulier niet binnen de termijn, genoemd in artikel 5.2. tweede lid van dit hoofdstuk, is ingeleverd, dan wel wanneer de specificatie(s) van de inkomsten ontbreken geeft het college de uitkeringsgerechtigde schriftelijk een termijn van vijf werkdagen om het inkomstenformulier en/of de ontbrekende specificatie(s) alsnog in te leveren.
Wanneer na afloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, het inkomstenformulier en/of de ontbrekende specificatie(s) niet zijn ingeleverd geeft het college bij beschikking een hersteltermijn van vijf werkdagen, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, om het inkomstenformulier en/of de inkomensspecificatie(s) alsnog in te leveren. Het recht op de uitkering wordt met ingang van de eerste dag van de maand waarop het inkomstenformulier betrekking heeft opgeschort.
Artikel 5.5. Melden van een mutatie
Bij vakantie of verblijf in het buitenland is een melding vooraf verplicht. De belanghebbende moet melden wanneer en hoe lang hij naar het buitenland gaat. Bij een verblijf in het buitenland, waarbij de toegestane periode van 28 dagen per jaar wordt overschreden, wordt nadere informatie opgevraagd om vast te kunnen stellen over welke periode geen recht op bijstand bestaat.
Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk doet de uitkeringsgerechtigde aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op een uitkering.
Artikel 6.4. Afnemen van de taaltoets
die eerder een inburgeringsontheffing heeft gekregen; of die duurzaam volledig arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 WIA en op die grond een duurzame ontheffing heeft gekregen als bedoeld in artikel 9 lid 5 PW voor de verplichting tot het zoeken naar betaalde arbeid, deelname aan re-integratie en participatie en het verrichten van een tegenprestatie; of
van wie naar het oordeel van het college om persoonlijke redenen duurzaam niet verlangd kan worden dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst of zal beheersen, onder meer indien hij door het college om medische en/of psychosociale redenen niet leerbaar wordt geacht en/of een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft.
van hem naar het oordeel van het college om persoonlijke redenen niet verlangd kan worden dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst of zal beheersen, onder meer indien hij door het college om medische en/of psychosociale redenen niet leerbaar wordt geacht en/of een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft;
Het college neemt geen taaltoets af bij de bijstandsgerechtigde, indien en zolang hij gebruik maakt van een door het college in het kader van artikel 9 lid 1 onder b PW aangeboden voorziening, gericht op zijn arbeidsinschakeling, met als doel binnen achttien maanden na zijn bijstandsaanvraag betaalde arbeid te verkrijgen.
Artikel 6.5. Kennisgeving van de uitkomst van de taaltoets
Het college stelt de bijstandsgerechtigde binnen acht weken na uitkomst van de toets schriftelijk in kennis van deze uitkomst, zijnde:
Artikel 6.6. Relatie met Wet inburgering
Wanneer de uitkeringsgerechtigde begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de uitkeringsgerechtigde, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Artikel 6.7. Relatie met de Wet educatie
Wanneer de uitkeringsgerechtigde al actief bezig is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie beroepsopleidingen (WEB) of een ander Nederlands taaltraject, kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de uitkeringsgerechtigde, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Hoofdstuk 7. Zoekperiode en scholingsplicht jongeren
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 7.1. Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
zoekperiode: periode van vier weken na datum melding, bedoeld in artikel 44 van de Participatiewet, waarin de jongere nog geen aanvraag voor bijstand mag indienen, maar waarin de jongere moet zoeken naar werk en/of regulier onderwijs op grond van artikel 41, leden 4 tot en met 10 van de Participatiewet.
Paragraaf 2. Scholingsplicht en uitzonderingen
Artikel 7.3. Uitzonderingsgronden op de scholingsplicht
Het college kan blijvend of tijdelijk een uitzondering op de scholingsplicht maken, wanneer een jongere geobjectiveerd aantoont dat hij geen regulier onderwijs kan volgen of wanneer dit in redelijkheid (nog) niet van hem gevergd kan worden. Uitzondering is mogelijk, indien de jongere naar het oordeel van het college een volgens een deskundige vastgesteld cognitief, sociaal, medisch en/of psychisch probleem heeft of door andere persoonlijke omstandigheden het verplicht volgen van onderwijs (tijdelijk) niet gevergd kan worden.
Hoofdstuk 8. Krediethypotheek en pandrecht
Artikel 8.2. Vorm van de geldlening
Indien voor de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning, recht op bijstand bestaat als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Participatiewet en die bijstand de vorm heeft van een geldlening, als bedoeld in artikel 50, tweede lid, Participatiewet wordt die verleend onder verband van hypotheek of onder vestiging van pandrecht.
Artikel 8.3. Waardebepaling, taxatie, bijkomende kosten
In afwijking op het tweede lid, wanneer er niet kan worden teruggevallen op een aanslag in het kader van de WOZ zoals bij een woonschip en/of een woonwagen, kan de gemeente belanghebbende de verplichting opleggen een taxatie uit te laten voeren door een in overleg met belanghebbende aan te wijzen erkende makelaar/taxateur. Dit taxatierapport moet uitgaan van de waarde van de woning indien onbewoond en vrij van huur.
Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien (10) jaar. Wordt binnen tien jaar de geldlening niet volledig afgelost, dan wordt het restant van de geldlening in ieder geval afgelost bij verkoop of vererving van de woning. Na de aflossingsperiode van tien jaar bestaat er geen aflossingsverplichting meer voor de belanghebbende. Het komt er derhalve op neer dat voor het niet afgeloste deel van de woning uitstel van betaling wordt verleend. Aan de belanghebbende wordt overgelaten of hij/zij, na de aflossingsperiode van tien jaar, al dan niet wil aflossen.
Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld. Per maand zal dan in beginsel een aflossing plaatsvinden die gelijk is aan het bedrag dat zou volgen uit tien jaar aflossing, dus 1/120e van de oorspronkelijke geldlening. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.
Indien belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, maar niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
Artikel 8.8. Verkoop of vererving
Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening. Daaraan wordt de voorwaarde verbonden dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Artikel 8.9. Hernieuwde bijstandsaanvraag
Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsuitkering opnieuw recht op bijstand ontstaat, wordt er niet opnieuw onderzoek gedaan naar een krediethypotheek. Werd er bijstand verleend onder verband van een krediethypotheek, dan wordt deze verleend met toepassing van deze laatst gevestigde hypotheek.
Hoofdstuk 9. Terugvordering, verhaal en boete
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 9.1. Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 9.2. Herziening, intrekking, terugvordering en brutering
In afwijking van het derde en vierde lid, gelden mede gelet op hetgeen in artikel 20a IOAW (boete) is bepaald, voor de toepassing van artikel 25 lid 5 van de IOAW (brutering) de volgende bepalingen:
Wanneer de vordering niet het gevolg is van verwijtbaar gedrag, wordt de belanghebbende in staat gesteld om de vordering netto terug te betalen, althans indien de vordering betrekking heeft op hetzelfde kalenderjaar als het kalenderjaar waarin het besluit tot terugvordering is genomen. De netto aflossing dient plaats te vinden in het kalenderjaar waarin het in de vorige zin bedoelde besluit is genomen, tenzij betaling in dat kalenderjaar voor de datum van het besluit niet meer mogelijk is.
In afwijking van het bepaalde in artikel 9.2. tweede lid vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 9.2. tweede lid, beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat teveel aan uitkering zou zijn verstrekt als belanghebbende wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, als sprake is van intrekking van het recht op uitkering over een langere periode omdat hij over die periode beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 9.2. derde lid ziet het college af van brutering als sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Paragraaf 2. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering
De bepalingen in deze paragraaf zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.
Artikel 9.6. Afzien van (verdere) invordering
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode [vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten] alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
Wanneer aan een belanghebbende door het college een geldlening is toegekend ten behoeve van inrichtingskosten van de woning, alsmede door de Kredietbank Nederland een geldlening is verstrekt waarvoor het college borg staat, en deze persoon de betalingsverplichting ingevolge de lening aan de Kredietbank gedurende drie jaar correct is nagekomen, scheldt het college de door haar verstrekte geldlening kwijt.
Het op basis van het zevende lid genomen besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van terug- of invordering wordt ingetrokken als op een later tijdstip blijkt dat de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 9.10. Invordering algemeen
Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en/of boete en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn.
Artikel 9.11. Verrekening en beslaglegging
Onverminderd het bepaalde in artikel 60 van de Participatiewet en artikel 28 van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college voor zover mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering en/of boete over tot verrekening van de vordering of boete met een eventueel recht op uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, dan wel verstrekt door een andere gemeente of uitkeringsinstantie of door middel van invordering bij dwangbevel en beslaglegging.
Artikel 9.12. Uitstel van betaling
Bij de beoordeling of de belanghebbende over vermogen als bedoeld in het derde lid beschikt worden de vorderingen die het gevolg zijn van teveel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten, en is het bepaalde in artikel 34, tweede lid onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9.14. Aflossingscapaciteit bij inkomen boven bijstandsniveau
In afwijking op artikel 9.10. wordt de hoogte van de aflossing van een reeds bestaande vordering bij beëindiging of intrekking van de uitkering gedurende zes maanden na de datum van het beëindigings- of intrekkingsbesluit vastgesteld op het bedrag dat de belanghebbende tijdens de uitkeringsverlening afloste.
Artikel 9.19. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet of niet meer nakomt vervalt deze betalingsregeling, en wordt het terugvorderingsbesluit of dwangbevel ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.
Artikel 9.23. Vaststellen en herzien van de verhaalsbijdrage
Ten aanzien van het vaststellen en herzien van de verhaalsbijdrage, kan het college:
ongeacht de vraag of de uitkeringsgerechtigde recht heeft op inkomsten uit alimentatie en ongeacht de vraag of de uitkeringsgerechtigde de rechtbank kan verzoeken om alimentatie vast te stellen, de verhaalsbijdrage op nihil stellen, als uit onderzoek blijkt dat de maandelijkse verhaalsbijdrage ten hoogste € 50,00 bedraagt;
besluiten om van verhaal op de onderhoudsplichtige af te zien, wanneer sprake is van zwaarwegende dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van het opleggen van een verhaalsbijdrage voor de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij het opleggen van een verhaalsbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde en/of hun kinderen.
Artikel 9.24. Inning alimentatie door LBIO
Als de onderhoudsplichtige de door de rechtbank vastgestelde alimentatie niet, niet volledig of niet tijdig betaalt wordt bij beschikking aan de bijstandsgerechtigde op grond van artikel 55 Participatiewet de verplichting opgelegd de alimentatie door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO) te laten innen.
Artikel 9.25. Overname invordering alimentatie
In afwijking van artikel 9.24. eerste lid en tweede lid, kan de uitkeringsgerechtigde het college ook machtigen om de door het LBIO te innen alimentatie, over de periode waarin recht op bijstand bestaat, namens de uitkeringsgerechtigde te ontvangen. De uitkeringsgerechtigde ontvangt dan vanaf de ingangsdatum van de in de machtiging genoemde overnamedatum, de bijstand zonder korting van de inkomsten uit alimentatie.
Wanneer een verhaalsbijdrage is opgelegd of op nihil gesteld, onderzoekt het college eens in de 3 jaar of zich wijzigingen hebben voorgedaan in de financiële- of sociale omstandigheden van de onderhoudsplichtige. Het college kan besluiten om dit heronderzoek versneld te doen of geheel van een heronderzoek af te zien.
Artikel 9.27. Mogelijkheden kwijtschelding en meewerken schuldenregeling
Voor de mogelijkheden om een achterstand in de betaling van verhaalsbijdragen of alimentatie kwijt te schelden, en voor de mogelijkheden om mee te werken aan een schuldenregeling, wordt zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 9.6., 9.7. en 9.9. Hierbij dient wel te worden onderzocht of en in hoeverre de onderhoudsplichtige de eerder opgelegde verhaalsbijdrage of alimentatie maandelijks kan blijven betalen vanaf de datum dat wordt besloten om een achterstand kwijt te schelden of aan een schuldenregeling wordt meegewerkt.
Kwijtschelding van een achterstand in de betaling van (gecedeerde) alimentatie is niet mogelijk. Uit het oogpunt van efficiënt debiteurenbeheer, kan in individuele gevallen echter hiervan worden afgeweken, indien het college de inning van de alimentatie van de onderhoudsgerechtigde heeft overgenomen. Bijvoorbeeld, wanneer een alimentatieplichtige langer dan 5 jaar onvindbaar is en het niet aannemelijk is dat hij in de toekomst nog te traceren valt, of dat er nog invorderingsmogelijkheden zullen zijn, kan een alimentatievordering (gedeeltelijk) buiten invordering worden gesteld.
Om te voorkomen dat de alimentatievordering onnodig hoog oploopt, kan in gevallen als bedoeld in het tweede lid, in een eerder stadium reeds aan de uitkeringsadministratie worden verzocht om de maandelijkse opboeking van deze alimentatie (tijdelijk) te stoppen. Hiermee wordt voorkomen dat een waarschijnlijk oninbare onderhoudsbijdrage onnodig hoog oploopt.
Hoofdstuk 10. Uitvoering Bbz 2004
Artikel 10.6. Herziening en intrekking toekenningsbesluit
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 en 4 Participatiewet. Toepassing van deze bevoegdheid beperkt zich niet tot situaties waarin sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Artikel 10.11. Kwijtschelding (leen)bijstand en/of bedrijfskapitaal in verband met een schuldregeling
In aanvulling op artikel 42 Bbz 2004 kan het college op verzoek van belanghebbende besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere invordering van bijstand af te zien, indien:
Artikel 11.2. Structurele medische beperking
Structurele medische beperking: een fysieke en/of psychische beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek die voldoende ernstig is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebrek en het structureel niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten door belanghebbende naast de studie.
Artikel 11.8. Nieuw medisch advies bij zicht op verbetering
Wanneer het eerste medisch advies daartoe aanleiding geeft, bepaalt het college dat binnen een bepaalde periode een nieuw medisch advies zal worden gevraagd om te beoordelen of belanghebbende nog steeds niet in staat is om naast de studie te werken.