Organisatie | Eemsdelta |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2023 gemeente Eemsdelta |
Citeertitel | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2023 | nieuwe regeling | 13-12-2022 |
Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.
Het college onderzoekt, conform hetgeen is gesteld in artikel 2.3.2 van de wet, in samenspraak met de cliënt of diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene (gebruikelijke) voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene (gebruikelijke) voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Artikel 8. Ondersteuningsplan en budgetplan
Bij het aanvragen van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura, zal, indien mogelijk en passend, een ondersteuningsplan door de zorgaanbieder worden ingediend. In dit plan staat omschreven welke activiteiten door de cliënt en welke activiteiten door de aanbieder worden verricht. Indien er geen format door de zorgaanbieder wordt gebruikt, bevat het ondersteuningsplan minimaal de volgende informatie:
Bij het aanvragen van een maatwerkvoorzieningen in de vorm van pgb zal, indien mogelijk en passend, ook een budgetplan door de cliënt worden ingediend. In dit plan staat de arbeidsrechtelijke relatie tussen cliënt en aanbieder omschreven. Daarnaast vermeldt het plan de gemaakte tariefafspraken en op welke wijze invulling wordt gegeven aan de eisen die voortvloeien uit artikel 2.3.6 lid 2 Wmo 2015. Het college stelt een format voor het budgetplan beschikbaar.
Artikel 9. Advisering, informatieplicht en medewerking aan de beoordeling
Cliënt die een melding heeft gedaan of voor wie dat is gedaan dan wel een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wet en de verordening en deze nadere regels. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
De cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, dan wel op de aard, de hoogte of de duur daarvan.
Artikel 10. Het verstrekken van een Persoonsgebonden budget (pgb)
Er sprake is van een redelijke waardering van belangen als bedoeld in het eerste lid als de pgb-beheerder:
in staat is de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals in ieder geval een aanbieder uitzoeken die voldoende kwaliteit kan bieden in de zin van artikel 14 van de Verordening, sollicitatiegesprekken voeren, contracten afsluiten, facturen afhandelen en het bewaken van de kwaliteit en de voortgang van de hulp.
Artikel 11. Het niet verstrekken van een pgb
Artikel 12 Uitgesloten kosten pgb
De volgende kosten zijn in ieder geval uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:
Artikel 13. Ondersteuning door een pgb-uitvoerder
De cliënt kan aangeven dat hij een pgb wil inzetten om zijn mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk te betalen. Het gaat dan om situaties waarin deze hulp de gebruikelijke (mantel-)hulp overstijgt. Hierbij geldt de voorwaarde dat de mantelzorger niet overbelast raakt.
Artikel 15 Ondersteuning door een pgb-uitvoerder
Bij een pgb-uitvoerder acht het college de kwaliteit voldoende gewaarborgd:
Artikel 17. Nadere verplichtingen pgb-beheerder
Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een persoonsgebonden budget is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de pgb-beheerder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan de gemeente te vergoeden.
Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn. Mocht na die tijd blijken dat de voorziening nog in goede staat verkeert, dan wordt de gebruiksduur verlengd.
Artikel 18. Pgb niet hoger dan kostprijs in natura
Artikel 19. Noodzakelijk bijkomende kosten pgb
Indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen pgb-beheerder en pgb-uitvoerder kan bij het vaststellen van de hoogte van een persoonsgebonden budget rekening worden gehouden met de volgende noodzakelijk bijkomende kosten bij diensten: werkgeverslasten, vakantiegeld, vakantievervanging reiskosten bij inzet sociaal netwerk ( € 0,175 per kilometer tot een maximale afstand van 25,5 kilometer enkele reis) en verlies pensioenrechten.
Artikel 20. pgb bij ziekte pgb-uitvoerder
Loondoorbetaling bij ziekte, vervanging bij ziekte en claims is verzekerd via de Sociale Verzekerings Bank (SVB).
De omvang van maatwerkvoorzieningen voor diensten wordt zoveel mogelijk vastgesteld in resultaten, uren, minuten, etmalen en/of dagdelen.
Artikel 25. Huishoudelijke ondersteuning (plus)
Een persoon met beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen kan in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden als hij door zijn belemmeringen, rekening houdend met de beschikbaarheid van de gebruikelijke hulp en onverplichte mantelzorg, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van de leefeenheid waartoe hij behoort.
Artikel 26. Soort, omvang en vorm van de huishoudelijke hulp
Begeleiding Individueel, Begeleiding Groep en Kortdurende Opvang.
Artikel 27. Criteria Ambulante begeleiding basis en plus
Artikel 28. Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf
Een cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf met een maximum van 156 etmalen per jaar als:
Artikel 29. Algemene voorziening dagbesteding met beperkte ondersteuning
Het college draagt zorg voor de aanwezigheid van algemene voorzieningen met het oog op het bieden van structuur, sociale contacten alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers.
Artikel 30. Maatwerkvoorziening Begeleiding Groep Belevingsgericht (plus) en Participatiegericht (plus)
Als cliënt gebaat is bij meer nabijheid van de begeleider en/of een prikkelarme omgeving nodig heeft en/of veel één op één begeleiding nodig heeft binnen de groepsactiviteit. Dit laatste kan voorkomen wanneer cliënt de hulpvraag niet of slecht kan uitstellen en directe actie van de ondersteuner wordt verwacht, of
Als cliënt gebaat is bij meer nabijheid van de begeleider en/of een prikkelarme omgeving nodig heeft en/of veel één op één begeleiding nodig heeft binnen de groepsactiviteit. Dit laatste kan voorkomen wanneer cliënt de hulpvraag niet of slecht kan uitstellen en directe actie van de ondersteuner wordt verwacht, of
Artikel 31. Vervoersvoorziening
De maatwerkvoorziening voor een vervoersvoorziening beperkt zich tot de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 2500 kilometers totaal per jaar, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
Artikel 32. Soorten vervoersvoorzieningen
De door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen kunnen bestaan uit:
Artikel 33. Collectief vervoer
Indien begeleiding groep en/of Kortdurend Verblijf als maatwerkvoorziening is geïndiceerd, en cliënt niet in staat is om op eigen kracht de voorziening te bereiken dan:
geldt voor pgb dat het bedrag voor vervoer gemaximeerd wordt aan de ZIN vergoeding voor een gecontracteerde aanbieder die het vervoer zelf regelt wanneer een beroep wordt gedaan op professioneel georganiseerd vervoer. Om in aanmerking te komen voor de vergoeding, dient de Pgb -houder tenminste twee offertes aan te leveren.
Voor zover de cliënt vanwege beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of van het collectief vervoer voor sociaal en/of recreatief vervoer en daardoor aangewezen is op eigen vervoer dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget. De hoogte van het pgb wordt vastgesteld tot maximaal 2500 kilometer op jaarbasis waarbij voor het tarief de kostprijs per kilometer voor vervoer in natura geldt voor zover dat hoger is dan de kostprijs van het openbaar vervoer per kilometer.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor een voorziening voor sportdoeleinden indien het sporten zonder deze voorziening onmogelijk is en participatie onvoldoende op andere wijze kan worden ingevuld.
1. Een cliënt kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen als deze voorziening noodzakelijk is voor het compenseren van de belemmeringen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte. Bij de aanvraag om een woonvoorziening dient de mogelijkheid tot verhuizing als oplossing te worden beoordeeld (primaat van verhuizen).
2. Een woonvoorziening wordt verstrekt in natura of in de vorm van een pgb ten behoeve van de woonruimte waar de persoon met beperking woonachtig is of zal zijn en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.
3. Woonvoorzieningen worden onder andere onderscheiden in:
b. een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;
c. roerende woonvoorzieningen;
4. Een traplift wordt beschouwd als een roerende woonvoorziening.
Artikel 40. Bouwkundige of woontechnische woningaanpassing en roerende woonvoorzieningen
Het persoonsgebonden budget voor een roerende woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de geldende prijsafspraken die voortvloeien uit de aanbesteding hulpmiddelen. Het budget wordt, indien noodzakelijk, verhoogd met de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie voor zover de voorziening geen vast onderdeel vormt van de woning.
Artikel 41. Meldingsplicht bij verhuizing
De cliënt die een woningaanpassing heeft ontvangen is verplicht een verhuizing binnen een periode van vijftien jaar na toekenning te melden bij het college. In de toekenningsbeschikking kan van deze periode worden afgeweken waarbij de meldingstermijn niet langer dan twintig jaar mag zijn.
Artikel 42. Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een maatwerkvoorziening
Artikel 43. Waardering mantelzorgers.
De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een kadobon ter waarde van € 25,- op voorwaarde dat de mantelzorger geregistreerd staat als mantelzorger (langer dan drie maanden en acht uur of meer per week) bij Stichting Cadanz Welzijn. De peildatum is 1 juli van het kalenderjaar waarover de uitkering plaatsvindt.
Artikel 44. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen.
Het college kan een aparte regeling in het minimabeleid voor de tegemoetkoming van meerkosten van personen met een beperking of chronische problemen instellen.
Artikel 45. Meldcode (huiselijk) geweld en kindermishandeling
De aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.
Artikel 47. Betrekken ingezetenen bij beleid.
De gemeente betrekt in het beleidsproces het advies van de Adviesraad Sociaal Domein. De Adviesraad Sociaal Domein kan aan het college gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen.
Artikel 48. Inwerkingtreding en citeertitel.
Aanvragen die zijn ingediend onder de nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2022-1 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2023, worden afgehandeld krachtens de Nadere regels 2023 en de daarop gebaseerde regelingen en beleidsregels.
Aldus vastgesteld op 13 december 2022 door het college van de gemeente Eemsdelta,
Ben Visser, burgemeester.
Ronald Koch, secretaris
Toelichting nadere regels Wmo 2023
Deze nadere regels maatschappelijke ondersteuning vormen een nadere uitwerking van de Verordening Wmo 2021 en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en zijn hiermee onlosmakelijk verbonden. Waar een onderdeel uit de nadere regels onbedoeld afwijkt van hetgeen geregeld is in Verdragen, jurisprudentie, Wet of verordening, dan is de betreffende bepaling onverbindend. Waar in dit document de Wmo 2015 wordt aangehaald, wordt gesproken over de Wet. Waar de Verordening Wmo 2015 wordt aangehaald, wordt gesproken over (de) Verordening.
In de Wet is het uitgangspunt dat de gemeente zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning en zorg draagt voor de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Wanneer een inwoner met een beperking op eigen kracht, met behulp van de inzet van sociale netwerken en het gebruik van algemene en/of voorliggende voorzieningen onvoldoende zelfredzaam is of onvoldoende kan participeren, draagt de gemeente zorg voor maatschappelijk ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening.
In deze regeling en in de toelichting wordt steeds gesproken over cliënt waarbij steeds gesproken wordt over "hem" of "zijn". Vanzelfsprekend worden hiermee niet enkel mannelijke cliënten bedoeld maar is enkel voor deze vorm gekozen vanwege de leesbaarheid van de tekst. Daar waar "hem" en "zijn" staat kan ook gelezen worden "zij" en "haar".
Hieronder worden voor de leesbaarheid van dit document de begripsbepalingen uit de wet herhaald. Dit is informatief. Mocht de wet wijzigen, dan geldt de actueel geldende versie van de wet en niet de tekst zoals hieronder vermeld.
– aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;
– algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
– AMHK: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 4.1.1;
– begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
– beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
– beroepskracht: natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig werkzaam is voor een aanbieder;
– burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
– CAK: het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;
– calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid;
– CIZ: het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;
– cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wet;
– cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
– college: college van burgemeester en wethouders;
– dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan;
– gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot waaronder ook wordt begrepen de geregistreerde partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
– geweld bij de verstrekking van een voorziening: seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft;
– huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring;
– huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger;
– hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;
– kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;
– maatschappelijke ondersteuning:
1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
– maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
– mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
– Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
– opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
– participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
– persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;
– persoonsgegevens, bijzondere persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, bestand, verantwoordelijke en bewerker: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens;
– Richtlijn 2004/38/EG: Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158);
– sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt waarmee in ieder geval de eerste- of tweedegraadsfamilie wordt bedoeld.
– toezichthoudende ambtenaar: persoon als bedoeld in de artikelen 4.3.1, 6.1 en 6.2;
– vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
1° persoon die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger personen die bij een melding aan een Veilig Thuis-organisatie betrokken zijn op hun verzoek ondersteunt bij de uitoefening van hun rechten jegens Veilig Thuis;
2°.die onafhankelijk is van de Veilig Thuis-organisatie waarmee de persoon die bij een melding betrokken is, te maken heeft, en
3°.voor wie een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is afgegeven;
– voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;
– woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;
– zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikelen 2 tot en met 9. Procedure bepalingen
Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 moeten gemeenten onder meer regelen op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De Wmo 2015 regelt in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 al de nodige zaken, waar bij het opstellen van de nadere regels rekenschap van gegeven moet worden. Een reden om een deel van deze wettelijke bepalingen het desondanks toch in het besluit op te nemen, kan gevonden worden in een meer volledig beeld te willen schetsen van het proces en de rechten en plichten van de cliënt.
Globale beschrijving werkwijze
Vanaf de melding begint de termijn van zes weken onderzoek te lopen. De gemeente maakt een afspraak voor een gesprek in het kader van het onderzoek. Dit gesprek vindt zo mogelijk plaats samen met de gemachtigde, mantelzorger en desgewenst familie, indien aanwezig. Het gesprek is tevens de start voor het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte en persoonskenmerken. Voorafgaand aan het onderzoek moet de gemeente de cliënt wijzen op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning (amendement100) en op de mogelijkheid een persoonlijk ondersteuningsplan op te stellen. Daarvoor krijgt de cliënt 7 dagen de tijd die binnen de afhandelingstermijn van 6 weken van het onderzoek valt (amendement 70). De gemeente betrekt dat plan bij het gesprek.
Mantelzorgers worden waar mogelijk bij het onderzoek betrokken. Het college krijgt de opdracht om behalve de mogelijkheden ook de grenzen aan de belastbaarheid en zijn behoefte aan ondersteuning te bepalen (artikel 2.3.2. d). (amendementen 60 en 87) Een gesprek is niet altijd nodig, bijvoorbeeld wanneer de cliënt al bekend is bij de gemeente en het een vervolg(aan)vraag betreft. Denk aan een aanpassing aan een reeds geleverde rolstoel. Het registreren van de melding is in dit geval wel van belang omdat de termijn van zes plus twee weken (voor afhandeling van de aanvraag) dan gaat lopen. Van het gesprek of onderzoek wordt altijd een verslag gemaakt. Dit is onderdeel van een zorgvuldige dossiervorming en procedure. Cliënt kan tijdens het gesprek middels een aanvraag formulier een ondertekende aanvraag indienen, zodat het verslag niet als nog ondertekent hoeft te worden. Het verslag moet een weergave zijn van de uitkomsten van het onderzoek. De cliënt kan aangeven dat hij dit verslag niet wenst te ontvangen. De gemeente kan het verslag tevens opvatten als een plan waarin het arrangement van voorzieningen en afspraken is neergelegd. In dat geval zullen gemeente en cliënt het verslag beiden moeten ondertekenen. Het wetsvoorstel regelt niet hoe lang het onderzoek geldig is. Indien na het gesprek en het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, moet de cliënt daarvoor een aanvraag indienen. Mits ondertekend, kan het verslag eventueel ook als aanvraag dienen.
Het college moet binnen twee weken op de aanvraag beslissen, wanneer de melding zes weken voor de aanvraag is gedaan . Uitstel is mogelijk, op voorwaarde dat de cliënt daarvan tijdig op de hoogte is gesteld. Een periode van twee weken is mogelijk omdat het onderzoek reeds is afgerond. Artikel 2.6.3. van de Wmo 2015 maakt het mogelijk dat het college de vaststelling van het besluit kan mandateren aan een aanbieder (amendement nr. 63)
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding registreert en onderzoekt.
Dit artikel bepaalt dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.
Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.
De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.
In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Niet iedere melding hoeft bevestigd te worden. Een persoon kan met een bepaalde inlichting voldoende zijn geholpen, of kan worden doorverwezen indien direct blijkt dat zijn hulpvraag niet onder de Wmo valt.
Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de melding wel onder de Wmo valt en niet kan worden afgehandeld met een eenvoudige verwijzing, wordt de melding geregistreerd. Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken. In principe wordt een melding schriftelijk bevestigd.
Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.
In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
Artikel 3. Clientondersteuning.
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. In artikel 1.1.1, eerste lid van de wet is in de definitie van cliëntondersteuning bepaald dat deze onafhankelijk is. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos en onafhankelijk is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning.
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.
De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.
Op grond van het vierde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.
In het vijfde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid van deze nadere regels.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening, dan wel in de nadere regels, in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen. De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.
In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.
In artikel 1 lid b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Lid 3. Voorheen stond in dit artikel dat het college de cliënt om toestemming vroeg voor het verwerken van zijn persoonsgegevens. Nu in de wet al de bevoegdheid is opgenomen voor het verwerken van de essentiële persoonsgegevens, gaat het in de praktijk vaak niet meer om het vragen van toestemming maar slechts om het informeren over de verwerking. Daarom is ervoor gekozen om de formulering van deze bepaling te wijzigen.
In enkele gevallen kan toestemming nog wel nodig zijn, wanneer het gaat om het verwerken van gegevens waarvoor nog geen wettelijke bevoegdheid is of waarvoor ondubbelzinnige toestemming nodig is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verwerken van gegevens omtrent de gezondheid zoals bedoeld in art. 5
In artikel 5 lid 3 staat het woord "vertegenwoordiger".
Een cliënt kan ervoor kiezen om zijn belangen te laten behartigen door een door hem aangewezen gemachtigde of vertegenwoordiger. Voor het accepteren van een gemachtigde of (informele) vertegenwoordiger of vertrouwenspersoon gelden de wettelijke bepalingen uit de Awb en de Wmo en Jeugdwet. Ook kan er sprake zijn van een wettelijk vertegenwoordiger die (een deel van) de belangen van de cliënt behartigt.
Afhankelijk van de wensen van cliënt en de omstandigheden zal het college het onderzoek (deels) af kunnen handelen via of met de vertegenwoordiger. Het college bepaalt of contact met de cliënt zelf noodzakelijk is om bijvoorbeeld de zorgvraag te kunnen onderzoeken of cliënt rechtstreeks te kunnen informeren.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.
Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag het besluit moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een besluit schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Wel kan een aanvrager tekenen voor toestemming in formatie bij derden op te vragen.
In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een besluit in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
Artikel 8. Ondersteuningsplan en budgetplan.
In zowel het format als een vormvrije aanvraag, moeten de hoofddoelen, als vermeld in het eerste lid, worden verwerkt.
Voorbeelden van hoofddoelen zijn:
• Zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen
• De financiële administratie op orde hebben
• De mantelzorger ontlasten, bv. doordat de client naar een dagbesteding gaat etc.
Het hoofddoel van de ondersteuning wordt geformuleerd in het gesprek tussen cliënt en Wmo consulent.
In de wijze waarop dit gerealiseerd gaat worden, moeten concrete acties worden benoemd volgens het SMART model. Dit proces vindt plaats tussen gekozen aanbieder en cliënt.
SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden.
Specifiek: Het doel wordt concreet omschreven. Waar wordt aan gewerkt? Het specifieke kan afgeleid worden uit het hoofddoel dat is gesteld.
Meetbaar: Wanneer is het doel gehaald? Waar kan dat uit afgeleid worden?
Acceptabel: Ervaart de cliënt niet teveel druk als dit doel wordt nagestreefd? Is uitvoering van het plan met andere zaken in het leven te combineren?
Realistisch: Is het doel voor de cliënt haalbaar? Zit er uitdaging in (in het geval van activerende begeleiding) of wordt er voor gezorgd dat de cliënt het vol kan houden en eventuele verslechtering uitgesteld wordt of dragelijker is (in het geval van ondersteunende begeleiding)?
Tijdsgebonden: In het doel staat hoeveel keer per periode de actie wordt uitgevoerd en wanneer het doel bereikt moet zijn. Dit laatste kan samenhangen met de einddatum van de indicatie. Bijvoorbeeld:
Elke week gaan we 1 keer met de bus naar de markt, waarbij de cliënt elke week een taak extra doet t.o.v. de week daarvoor. Na een half jaar kan hij zelfstandig met de bus.
In het derde lid gaat het om een document waaruit blijkt wat de arbeidsrelatie is en welke vergoeding c.q. loon de ingehuurde aanbieder krijgt.
Lid 3: zie voor een verdere toelichting artikel 10 van deze nadere regeling
Artikel 9. Advisering, informatieplicht en medewerking aan de beoordeling
Het is goed denkbaar dat het proces van hulpvraag tot beslissing mogelijk is zonder externe advisering. Soms is de ondersteuningsvraag en de voorziening die daarvoor is aangewezen voldoende duidelijk. Het college kan in andere gevallen advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het verplicht. Het college hecht aan het belang van een onafhankelijke advisering, zodat voorkomen wordt dat het aanbod van de instelling bepalend wordt voor het advies. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.
In artikel 2.3.2. zevende lid in samenhang met artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Daarnaast heeft cliënt een inlichtingenplicht. Dit houdt in dat cliënt aan het college zowel gevraagd alle relevante informatie moet melden aan het college, maar ook uit eigen beweging aan het college alle relevante informatie moet melden (actieve informatieplicht). De informatieplicht heeft onder meer betrekking op de gezondheidssituatie, werk, het inkomen of een verhuizing. Indien de situatie is veranderd kan dit invloed hebben op de verstrekte voorziening. In de toekenningbesluit staat de informatieplicht uitdrukkelijk opgenomen.
Artikel 10. Het verstrekken van een Persoonsgebonden budget (pgb)
Artikel 11 Het niet verstrekken van een Persoonsgebonden budget.
Dit artikel geeft aan in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Bij de volgende drie situaties zijn deze overwegende bezwaren in ieder geval aan de orde.
a. Indien een indicatie is afgegeven voor collectief vervoer kan in plaats hiervan geen persoons- gebonden budget worden verstrekt. Het overwegende bezwaar is dat als de mensen de keuze hebben tussen collectief vervoer en persoonsgebonden budget het draagvlak onder het collectief vervoer zodanig zal verminderen dat dit niet in de huidige vorm kan blijven voortbestaan. Dit zou de instandhouding van het vervoersysteem in gevaar kunnen brengen en de vervoersvoorziening voor de gemeente onnodig kostbaar, zo niet onbetaalbaar, maken. Alleen wanneer niet deelgenomen kan worden aan het collectief vervoer kan een individuele aanvullende vervoersvoorziening worden verstrekt, zoals een pgb.
b. Bijvoorbeeld mensen in een ernstige schuldensituatie of verslavingsproblematiek zonder hulp van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1 van de wet of wanneer deze hulp niet nog beschikbaar komt.
c. Bij spoedeisende hulp moet een voorziening zo spoedig mogelijk worden ingezet; de spoedeisendheid verhoudt zich niet met het noodzakelijke onderzoek of een pgb kan worden verstrekt. Hier is in elk geval sprake van wanneer op grond van artikel 2.3.3 van de wet een voorziening al wordt toegekend vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek en de aanvraag.
In de leden 2 en 3 wordt verder toegelicht op basis waarvan mede beoordeeld wordt of de cliënt of de pgb-beheerder in staat is tot een redelijke waardering van de belangen van zichzelf of de cliënt.
Artikel 12 Uitgesloten kosten pgb
Er zijn een aantal kostenposten uitgesloten van het pgb. Een aantal van deze posten zijn door de wetgever in de memorie van toelichting reeds uitgesloten. Van de overige kosten posten is het college van mening dat deze niet voor een pgb vergoeding in aanmerking komen omdat zij niet binnen het wettelijk kader van de Wmo vallen, zorg in natura aanbieders deze vergoeding ook niet ontvangen of bij ondernemersrisico's vallen of reeds verdisconteerd zijn in de hoogte van het pgb.
Artikel 13. Ondersteuning door een pgb-uitvoerder
in die situaties waarin geen sprake is van (dreigende) overbelasting biedt het college de mogelijkheid een pgb in te zetten waardoor hulp binnen het sociaal netwerk wordt ingekocht.
Artikel 14. Ondersteuning door een pgb-professional.
Met familieband wordt bedoeld zowel de bloedverwantschap als aanverwantschap in alle graden en/of personen die een gezamenlijk een huishouding voeren, zoals bijvoorbeeld bij samenwonende personen en die niet-gehuwd zijn of niet geregistreerd zijn als partners.
Naast de genoemde kwaliteitseisen, adviseert het college dat de PGB-professional tenminste onder andere een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten; Hiermee hopen we inwoners een verhaalsmogelijkheid te bieden en professionals te beschermen tegen dergelijke claims.
Niet elke pgb-uitvoerder hoeft een pgb-professional te zijn. Wanneer de pgb-uitvoerder geen pgb-professional is, gelden niet de eisen zoals toegelicht in dit artikel. Wel moet inzichtelijk zijn dat de kwaliteit voldoende wordt gewaarborgd. Daarbij kan een pgb-uitvoerder ook beschikken over de vereiste vaardigheden op grond van ervaring in de praktijk.
Artikel 16 . Toepassing tarief
Met dit artikel heeft het college getracht te voorkomen dat een professioneel pgb tarief wordt ingezet in sociale netwerken waarbinnen pgb zorg wordt geleverd.
Met familieband wordt bedoeld zowel de bloedverwantschap als aanverwantschap in alle graden en/of personen die een gezamenlijk een huishouding voeren, zoals bijvoorbeeld bij samenwonende personen en die niet-gehuwd zijn of niet geregistreerd zijn als partners.
Lid 3: Vanaf 15 mei 2022 wordt er niet meer gewerkt met maandlonen. Dat geldt in beginsel alleen voor nieuwe cliënten en bij een herindicatie.
Artikel 17 Nadere verplichtingen pgb-houder.
Verplichtingen zijn ook de voorwaarden die SVB stelt aan de budgethouder van toepassing in verband met de invoering van het trekkingsrecht voor pgb.
Artikel 18. Pgb niet hoger dan kostprijs in natura
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Indien de belanghebbende bij een instelling of zzp-er diensten wil inkopen met een pgb dan geldt dat het pgb tarief het laagste percentage bedraagt van de bandbreedte van het van toepassing zijnde ZIN-tarief zoals opgenomen in de verordening. Hierbij moet worden opgemerkt dat de belanghebbende hiermee, conform vigerende jurisprudentie, wel gelijkwaardige en kwalitatief goede zorg moet kunnen inkopen. Het feitelijke percentage kan hierdoor binnen de bandbreedte van het geldende ZIN-tarief variëren.
Zie ook artikel 6 lid 1 en artikel 7 van de Verordening.
Art 19 noodzakelijk bijkomende kosten pgb
In dit artikel wordt uitgelegd welke kosten in het pgb worden meegenomen. Dit betekent dat de cliënt die een pgb aanvraagt, in het opvragen van offertes of bij prijsafspraken met dienstverleners in ieder geval rekening houdt met deze kostencomponenten.
Art 20 pgb bij ziekte pgb uitvoerder
Dit betreft een informatieve bepaling. De loondoorbetaling bij ziekte en verzekeringen voor aansprakelijkheid en rechtsbijstand is geregeld via de SVB. De vervanging tijdens ziekte is een verantwoordelijkheid van de klant zelf, hij/zij maakt zelf afspraken met de vervangende hulp.
Op de website van de SVB staat meer informatie over beide onderwerpen:
Vergoeding loondoorbetaling bij ziekte
https://www.svb.nl/int/nl/pgb/u_en_uw_zorgverlener/uw_zorgverlener_is_ziek_of_zwanger/uw_zorgverlener_is_ziek/
Verzekeringen schade en rechtsbijstand
https://www.svb.nl/int/nl/pgb/u_en_uw_zorgverlener/wat_als_uw_zorgverlener_schade_oploopt_of_veroorzaakt/
Artikel 21. No Show tarief (para)medische advisering
Uit de jurisprudentie blijkt dat een maatwerkvoorziening zo concreet mogelijk moet worden toegekend. Deze bepaling is daar een uitwerking van.
Artikelen over maatwerkvoorzieningen.
Niet alle artikelen zullen worden toegelicht.
Artikel 23 Herstelgerichte Hulp
Het college ziet in de maatwerkvoorziening Herstelgerichte Hulp een voorziening die het goedkoopst passend is zoals beschreven in de Verordening Wmo. De wet zelf geeft namelijk als doel: het ondersteunen van de inwoner in zijn zelfredzaamheid, zie art 2.3.5 lid 3 Wmo. Het inzetten van deze maatwerkvoorziening ondersteunt de inwoner meer/beter in zelfredzaamheid dan overname zoals bij HO. Herstelgerichte Hulp is dan ook gelet op de doelstelling van de Wmo (zelfredzaamheid) de meest passende voorziening.
lid 1: Passend wil zeggen dat uit het advies van de deskundige blijkt dat er geen redenen zijn waardoor deelname niet mogelijk is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan veilig deelnemen in de trainingsgroep, instructies kunnen opvolgen en bijvoorbeeld geen acute klacht hebben waardoor bewegen niet kan of mag (denk bijvoorbeeld aan een gebroken been).
Artikel 27 Criteria Ambulante begeleiding basis en plus
Lid 2b. Met ernstige achteruitgang wordt bedoeld: Aantoonbare achteruitgang ten opzichte van een eerder niveau van functioneren die grote invloed heeft op de emotieregulatie, cognitieve functies en/of het gedrag.
Lid 3 b en c: Voorwaarden om de termijn van 10 maanden te kunnen verlengen:
- Wanneer er verlenging wordt aangevraagd, zal er binnen 7 maanden na startdatum een RI&E moeten hebben plaats gevonden tussen de zorgaanbieder en de cliënt. Op deze manier zijn de risico’s en gevaren op systematische wijze in kaart gebracht en kan er een beoordeling plaatsvinden in hoeverre de huidige risico’s zijn beheerst. Indien een verlengde indicatie van toepassing is, wordt ingezet op stabiliteit creëren, afschalen of juist opschalen. Deze inschatting kan gemaakt worden aan de hand van de uitkomsten van de RI&E;
- Onderbouwing vanuit de zorgaanbieder en cliënt waaruit blijkt dat er nog steeds sprake is van: een onveilige situatie of crisis waardoor er nog steeds sprake is van ernstige achteruitgang. Ook moet er nog steeds sprake zijn van weinig tot geen regie over het eigen leven;
- Uitleg waarom afschalen niet gelukt is en/of de risico’s benoemen wanneer er ingezet gaat worden op afschalen van de ambulante begeleiding;
- Wanneer blijkt dat een inwoner ondersteuning vanuit de Zvw, Wlz of Beschermd Wonen vanuit de Wmo nodig heeft, wordt verwacht van de inwoner dat hij of zij hiervoor een aanvraag doet bij de betreffende instantie/indicatieorgaan. Het motiveren van de cliënt richting ondersteuning vanuit de Zvw, Wlz of Beschermd Wonen kan wel onder Ambulante Begeleiding basis vallen. Indien er sprake is van behandeling vanuit de Zvw of Wlz, beoordeelt de Wmo consulent of het noodzakelijk is dat er naast behandeling ook Ambulante Begeleiding ingezet dient te worden. De begeleiding geldt dan als aanvulling op de behandeling vanuit de Zvw, om datgene wat tijdens de behandeling wordt geleerd toe te kunnen passen in het dagelijks leven en een inwoner op deze manier eerder in een stabiele situatie terecht kan komen.
In een zeer uitzonderlijke situatie kan een Wmo consulent beslissen om de tweede indicatie te verlengen met een derde termijn. Een Wmo consulent kan hiertoe beslissen in een zeer specifiek geval en bepaalt ook de duur van deze indicatie.
Artikel 28 Kortdurend verblijf
In het artikel over kortdurend verblijf wordt verwezen naar (dreigende) overbelasting door de mantelzorger. Er kan ook sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de pgb-uitvoerder (in het sociaal netwerk) waarbij vanzelfsprekend eerst gekeken wordt naar inzet van een andere pgb-uitvoerder of pgb-professional.
Artikel 30. Maatwerkvoorziening Begeleiding Groep Belevingsgericht (plus) en Participatiegericht (Plus)
Deze maatwerkvoorziening bestaat uit vier producten:
1. begeleiding groep belevingsgericht lid 1; en
2. begeleiding groep participatiegericht lid 2.
De voorwaarden om voor deze producten in aanmerking te komen, staan in de leden 1 en 2.
Er zijn ook nog twee producten waarvoor aanvullende voorwaarden gelden (bovenop de producten van lid 1 en 2). Dat zijn:
3. begeleiding groep belevingsgericht plus (lid 3),
4. begeleiding groep participatiegericht plus (lid 4),
De HBO opslag geldt alleen voor het product begeleiding groep participatiegericht plus waarbij ook aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan zoals gesteld in lid 4 van dit artikel. Daarbij gelden nog aanvullende voorwaarden:
• Cliënt heeft dusdanige problematiek dat begeleider extra hbo-competenties nodig heeft bijvoorbeeld op het gebied van:
o Veiligheid waarborgen cliënt en/of anderen in de groep op basis van complexiteit van begeleidingsvraag en cliëntproblematiek;
o Bewaken en in de hand houden van groepsdynamiek op basis van complexiteit van begeleidingsvraag en cliëntproblematiek’
o In staat zijn om zelfstandig afwijkend en verstorend gedrag direct bij te sturen en om te buigen. Negatief gedrag direct kunnen ombuigen richting positief gedrag door middel van inzicht geven en oefenen met vaardigheden om ander gedrag aan te leren en/of anders te handelen in situaties.
Artikel 31: Vervoersvoorziening
Een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen moet de mogelijkheid bieden om op jaarbasis maximaal 1500-2000 kilometer af te leggen. In de gemeente is de bovengrens, gelet op het landelijke karakter van het gebied, gesteld op 2500 km. Van deze begrenzing kan (tijdelijk) worden afgeweken indien er sprake is van een meer omvangrijke vervoersbehoefte als gevolg van bijvoorbeeld bezoek aan een partner in terminaal ziek stadium.
Er zijn situaties bekend waarbij het collectief vervoer dagelijks zeer frequent wordt gebruikt. Dit intensieve vervoer is moeilijk planbaar en zeer kostbaar voor alle betrokken partijen. In voorkomende gevallen kan het dan ook nodig zijn om een gebruiker te maximeren in zijn dagelijkse vervoersfrequentie. Dit middel kan alleen toegepast worden indien duidelijk is dat de vervoersbehoefte beter planbaar is en het aannemelijk is dat er geen directe noodzaak bestaat voor de zeer frequente ritten.
Bij de vaststelling van de omvang van de vervoersbehoefte dient rekening te worden gehouden met de voorzieningen die belanghebbende zelf kan treffen ter voorziening in zijn vervoersbehoefte en in hoeverre ten dele gebruik kan worden gemaakt van voorliggende voorzieningen als het reguliere OV.
Artikel 32. Soorten vervoersvoorzieningen.
Onder b. De term ‘door spierkracht voortbewogen vervoermiddelen’ moet niet te letterlijk worden opgevat. Zo kan hieronder bijvoorbeeld ook een driewielfiets met hulpmotor vallen.
Onder e. Bij meerkosten gaat het om de extra kosten die toe te wijzen zijn aan ziekte of handicap. Bij vervoer gelden de kosten van het OV als algemeen gebruikelijk en kunnen alleen meerkosten boven dit bedrag worden toegekend. Zie ook artikel 33.
Waar de richtlijnen van het NIBUD toegepast kunnen worden, wordt dit gedaan.
Artikel 33. Collectief Vervoer
Een puntbestemming is een bestemming die niet binnen de zones van het collectief vervoer Wmo valt, maar wel als zodanig wordt aangemerkt. In de praktijk mag een puntbestemming dus verder weg liggen dan de maximale 25,5 kilometer, waarbij voor de gehele afstand het Wmo-tarief geldt. Wanneer niet gereisd wordt naar een puntbestemming betaalt de inwoner boven de 25,5 kilometer het commerciële tarief van de vervoerder.
Het collectief vervoer in ZIN wordt geprefereerd boven het verstreken van een Pgb. De gemeente respecteert de keuzevrijheid, maar als uitgangspunt wordt ZIN geïndiceerd.
Bij lid 5: De toekenning is per kalenderjaar (van 1 januari tot en met 31 december van een jaar)
Bij lid 7b: dit bedrag is gebaseerd op NIBUD cijfers voor de kosten van een auto per maand voor de middenklasse, afgerond naar beneden zoals afgesproken met Zorg in Natura aanbieders die het vervoer naar de dagbesteding zelf regelen . Daarmee zijn de vaste en variabele kosten berekend. Dit tarief is de basis voor professioneel georganiseerd vervoer inclusief reistijd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt of het gaat om een professioneel vervoerder of dat de Dagbestedingslocatie dit zelf regelt cq invult. In beide gevallen worden twee offertes gevraagd zodat de goedkoopst adequate oplossing kan worden geselecteerd.
Lid 7c: dit bedrag is gebaseerd op de tarieven die de NZA hanteert voor vervoer naar dagbesteding en respijtzorg in 2021
7 d en e: eventuele extra kilometers bij een dagbesteding in een niet-genoemde gemeente, of wanneer een adequaat alternatief dat dichterbij het woonadres van de cliënt is, komen voor rekening van de cliënt. Ook bij Zorg in Natura wordt ingezet op ondersteuning dichtbij het ingeschreven (woon)adres van de inwoner waarbij het uitgangspunt geldt van ondersteuning in de eigen gemeente of aangrenzende gemeente
Artikel 34. Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel
Een groot deel van de door spierkracht voortbewogen vervoersmiddelen zijn algemeen gebruikelijk en door personen met een beperking te gebruiken. Zo zijn onder andere de tandemmet, de spartamet, de snorfiets, de fiets met trapondersteuning en de fiets met lage instap algemeen gebruikelijk.
In het tweede lid van dit artikel staat dat een pgb voor eigen vervoer niet mag worden ingezet voor een maatwerkvoorziening dagbesteding groep basis en speciaal. De reden daarvoor is dat wanneer vervoer daarvoor vereist is, het vervoer geïndiceerd zal worden bij die voorziening.
Artikel 36. Rolstoelvoorziening.
Geen rolstoel wordt verstrekt als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen in voldoende mate een oplossing bieden voor het dagelijkse verplaatsingsprobleem. Bij de verstrekking van een rolstoel wordt onder meer rekening gehouden met de verplaatsingsbehoefte en de fysieke mogelijkheden van de persoon.
In dit artikel wordt specifiek gesproken over een voorziening voor sportdoeleinden. In zijn algemeenheid geldt dat een maatwerkvoorziening voor sportdoeleinden kan worden toegekend indien het sporten zonder deze voorziening onmogelijk is en participatie onvoldoende op andere wijze kan worden ingevuld. Altijd, maar in het bijzonder bij het onderzoek naar de noodzaak van een sportvoorziening moet ook worden onderzocht in hoeverre een cliënt een toe te kennen voorziening vermoedelijk zal (blijven) gebruiken. Voorkomen dient te worden dat een sportvoorziening na één of enkele keren niet meer wordt gebruikt en cliënt dan niet meer ten aanzien van zijn participatie wordt gecompenseerd. Om dit te onderzoeken kan bijvoorbeeld gekeken worden naar of en hoe lang een cliënt al lid is van een sportvereniging.
Bij problemen in en rond de woning gaan we behoudens uitzonderingen uit van het voeren van een huishouding in een zelfstandige woonruimte. Onder zelfstandige woonruimte wordt verstaan een woonruimte met eigen (afsluitbare) voordeur en huisnummer, een eigen badkamer en eigen kookgelegenheid.
Bij een aanvraag voor een woonvoorziening wordt ook beoordeeld of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. Het eerste lid geeft het zogenaamde primaat van verhuizen weer. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat de persoon in aanvaardbare mate moet worden gecompenseerd. Bij de beoordeling van het primaat van verhuizen wordt rekening gehouden met alle individuele omstandigheden. Bij de afweging wordt onder meer betrokken de woonomgeving, de financiële gevolgen van de verhuizing, sociale omstandigheden, bereikbaarheid van voorzieningen, mantelzorgers en de beschikbaarheid van een andere woning. Ook moet duidelijk zijn dat de beperkingen door een verhuizing kunnen worden gecompenseerd binnen een medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad en de mogelijkheid om te verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.
Wanneer een verhuizing voor het realiseren van een woningaanpassing samenvalt met een verhuizing in het kader van de versterking of van een renovatie door een verhuurder, zijn de regeling die daarvoor gelden voorliggend op het bepaalde in deze regeling.
Indien er een medische noodzaak is om te verhuizen wordt in het besluit een programma van eisen toegevoegd waaraan de nieuwe woning dient te voldoen. Hiermee wordt voorkomen dat verhuisd wordt naar een ongeschikte woning. Dit artikel gaat over verhuiskosten naar een permanent te bewonen woning.
Artikel 40. Bouwkundige of woontechnische woningaanpassing en roerende woonvoorzieningen
In principe worden de kosten van een woningaanpassing bepaald aan de hand van drie offertes waarbij de goedkoopste leidend is om de hoogte van het pgb vast te stellen. In de praktijk blijkt echter dat de offertes niet altijd (goed) gesplitst kunnen worden tussen noodzakelijke woningaanpassingen en aanvullende woonwensen van de cliënt.
Voor woningaanpassingen in natura wordt nu soms een extern adviesbureau ingeschakeld dat een bouwkundig overzicht maakt van de noodzakelijke aanpassingen. Daarbij kan ook aangegeven worden wat de kosten zijn om deze aanpassingen te realiseren op basis van reële marktpijzen. In de praktijk blijkt deze calculatie ook overeen te stemmen met de offertes van de aanbieders voor zorg in natura die via het inkoopbeleid worden geselecteerd. Wanneer het voorkwam dat de geselecteerde aanbieders veel afweken van de calculatie, werd in gesprek gegaan. Daarbij is gebleken dat de offertes op basis van reële marktprijzen naar beneden konden worden bijgesteld en voor een bedrag passend bij de calculatie konden worden gerealiseerd. Het college is daardoor van mening dat de calculatie een reëel beeld geeft van de kosten voor de noodzakelijke aanpassingen.
Nu het in de praktijk regelmatig voorkomt dat cliënten niet alleen de noodzakelijke woningaanpassingen willen laten realiseren maar deze aanpassingen graag willen combineren met woonwensen, is niet altijd goed te herleiden welke kosten waarop betrekking hebben. In zo'n situatie is een programma van eisen bijvoorbeeld door een architect al verwerkt in een volledige aanpassing inclusief woonwensen. De offertes zijn dan uitgebracht voor de gehele aanpassing waarbij de posten niet altijd (goed) splitsbaar zijn. In zo'n situatie kan in overleg met de cliënt gekozen worden om de kosten van de noodzakelijke aanpassingen (en dus de hoogte van het te verstrekken pgb) vast te laten stellen op basis van een door een extern adviesbureau opgemaakte calculatie.
Artikel 41 Meldingsplicht bij verhuizing
Met dit artikel wordt beoogd om kapitaalvernietiging te voorkomen. Bij de toekenning van een woningvoorziening wordt vanzelfsprekend geïnventariseerd of een cliënt verhuisplannen heeft. Een woningaanpassing wordt in principe alleen voor een lange termijn gerealiseerd. Dit heeft vanzelfsprekend te maken met de kosten maar kan ook samenhangen met de impact die een aanpassing heeft op het leven van een cliënt afgewogen tegen het resultaat van de aanpassing en hoe lang een cliënt daar vermoedelijk gebruik van kan maken.
Wanneer een woonvoorziening is gerealiseerd, kunnen er omstandigheden ontstaan waardoor een cliënt toch binnen afzienbare tijd moet verhuizen. Een cliënt is verplicht dit te melden zodat gekeken kan worden of de voorzieningen wellicht mee kunnen verhuizen naar een nieuwe woning (in een andere gemeente). Hiermee wordt kapitaalvernietiging voorkomen en kan een cliënt zo optimaal mogelijk gebruik maken van eventuele aanpassingen die zijn afgestemd op de behoeften van een cliënt.
Mocht een cliënt verhuizen waarbij dit al bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn ten tijde van de toekenning en de cliënt dat toen heeft niet heeft gemeld, dan kan gekeken worden of een deel van de kosten teruggevorderd kan worden van de cliënt. Uitgangspunt van de meldplicht is echter het zo optimaal mogelijk benutten van reeds aangebrachte en aangeschafte maatwerkvoorzieningen.
In dit artikel is een termijn van vijftien jaar opgenomen; afhankelijk van de aard van de woonvoorziening kan ook een kortere termijn worden afgesproken in de beschikking. De termijn kan echter niet langer zijn dan twintig jaar. Wanneer op een later moment een nieuwe voorziening wordt toegekend of wanneer een voorziening wordt vervangen, begint de termijn opnieuw.
Artikel 47 Calamiteiten en geweld.
Deze procedure staat los van eigen meldingsverplichting van aanbieder (aan college en/of contractmanagement of derden zoals de inspectie).
Bijlage 1 Wmo-richtlijn indicatiestelling hulp bij het huishouden gebaseerd op het Protocol indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging van het CIZ, april 2005
1.1. Beschrijving hulp bij het huishouden
Wanneer er sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden kan hulp bij het huishouden als voorziening worden ingezet. Dit kan gedeeltelijke of volledige overname zijn van huishoudelijke taken. Indien van toepassing ook de verzorging van gezonde, jonge gezinsgenoten bij uitval van ouders en/of verzorgers. Oorzaken van dit (dreigende) disfunctioneren zijn een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem. Resultaat is dat de burger en zijn eventuele gezinsgenoten, beschikken over een schoon en leefbaar huis. Hulp bij het huishouden richt zich op de volgende onderdelen:
o Boodschappen doen voor het dagelijkse leven
o Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
o Dagelijkse organisatie van het huishouden
o Advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden. Alleen als er sprake is van hulp bij ontregelende huishouding in verband met psychische stoornissen.
Hulp bij het huishouden kan in diverse vormen worden geboden:
1. Algemene voorziening voor (kortdurende) hulp in het huishouden
2. Hulp bij het huishouden in natura
3. Persoonsgebonden budget voor hulp in het huishouden (PGB)
Ad 1. Algemene voorziening voor (kortdurende) hulp in het huishouden
Hieronder wordt verstaan: ‘Een voorziening die geleverd wordt zonder uitgebreide aanvraagprocedure, zonder beschikking’. Deze algemene voorziening leent zich dus uitsluitend voor kortdurende, volstrekt heldere situaties zoals bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname (indien geen sprake van gebruikelijk zorg). Een algemene voorziening is bijvoorbeeld een ramenwasservice.
Ad 2. Hulp bij het huishouden in natura
In tegenstelling tot bovenstaande wordt er wel onderzoek verricht en een beschikking afgegeven. Als de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden en kiest voor een voorziening in natura, zorgt de gemeente dat die hulp wordt geleverd door een gecontracteerde aanbieder. De beoordeling voor hulp bij het huishouden in natura of in een persoonsgebonden budget is volledig gelijk. Het verschil zit hem uitsluitend in de wijze waarop de hulp wordt gefinancierd.
Ad 3. Hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget
Hierbij kan de cliënt zelf hulp bij het huishouden inkopen. Hierdoor ontstaat er een werkgever-werknemer relatie, waarbij de werkgever (lees: de cliënt) bepaalt wat, waar en wanneer dit dient te gebeuren. De cliënt dient zelf de administratie bij te houden.
Bij de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden worden tijdsnormeringen gebruikt. De omvang van de huishoudelijke ondersteuning wordt aan de hand van normtijden in kaart gebracht. De tijdsnormeringen zijn indicatief. Er dienen altijd individuele afwegingen gemaakt te worden, het betreft immers maatwerk.
Voor het verstrekken van hulp bij het huishouden worden de volgende zaken onderzocht:
Is er sprake van aantoonbare beperkingen op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem? Vaststelling vindt plaats op objectieve wijze en kan ondersteund worden door een medische beoordeling. Voor bepaalde aandoeningen waarbij behandelmogelijkheden zijn, kan de inzet van hulp bij het huishouden anti-revaliderend werken. Dit moet worden vastgesteld door een medisch adviseur. Hulp bij het huishouden kan in sommige gevallen wel ingezet worden ter ondersteuning van een behandeling en/of revalidatie.
Zijn er mogelijkheden van de cliënt om met eigen oplossingen zijn probleem op te lossen? Dit wordt vastgelegd in de rapportage. Allereerst komt gebruikelijke zorg aan de orde, dan inzet van mantelzorg en daarna voorliggende voorzieningen.
3. Voorliggend op een maatwerkvoorziening
Als er sprake is van voorliggende oplossingen, is er geen recht op een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo. Voorbeelden zijn:
Inzet van (technische) hulpmiddelen
Zoals een afwasmachine, aangepast bestek, het plaatsen van een verhoging voor een wasmachine, een droger en woningsanering en dergelijke. Als een (technische) hulpmiddel niet aanwezig is of gerealiseerd kan worden, maar wel een adequate oplossing biedt, heeft dit de voorkeur boven het inzetten van hulp. Hierbij wordt geen rekening gehouden met persoonlijke opvattingen over de inzet van deze hulpmiddelen. Als een cliënt aangeeft niet over financiële middelen te beschikken, dan kan zo nodig verwezen worden naar de bijzondere bijstand.
4. Inzet van algemeen gebruikelijke voorzieningen
Dergelijke voorzieningen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
- niet speciaal bedoeld voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, en
- gewoon in een normale winkel te koop en niet speciaal in revalidatievakhandel of soortgelijke winkels, en
- qua prijs niet (aanzienlijk) duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.
De Centrale Raad van Beroep heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een voorziening die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap, onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering gemaakt moet worden.
Inzet van algemene voorzieningen
Dit zijn voorziening die niet bedoeld zijn voor iedereen, maar meestal zijn opgezet voor een bepaalde groep burgers, zodat die op een eenvoudige wijze – zonder een aanvraagprocedure – zijn te verkrijgen of te gebruiken.
- boodschappenbus, maaltijdservice en het eetcafé
- rolstoelpools en scootmobielpools voor incidentele situaties
- kinderopvang in al zijn verschijningsvormen
- kortdurende huishoudelijke hulp
Een algemene voorziening is geen maatwerkvoorziening. Voor een algemene voorziening kan soms wel een eigen bijdrage worden gevraagd.
Inzet van voorzieningen uit andere wet- en regelgeving
Het gaat hier om een grote diversiteit aan algemene en specifieke wettelijke regelingen, waarbij de afbakening ten opzichte van de Wmo niet altijd ven scherp is geregeld. Zoals: Wet op primair onderwijs, Wet op voortgezet onderwijs, Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet, Jeugdwet, Participatiewet en de Wet kinderopvang. Als het inkomen een probleem vormt, kan een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand.
5. Compensatieverplichting Wmo
Door het bepalen van de over te nemen activiteiten en hun normtijden, wordt de omvang van de hulp vastgesteld (zie hoofdstuk 4)
Gebruikelijke hulp wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een huishouden in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat als degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van het huishouden dit overnemen.
Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals afwassen, bed opmaken, eigen kamer opruimen, eigen speelgoed/troep opruimen, of de hond uitlaten (afgestemd op de leeftijd, zie verderop). Ook met deze activiteiten wordt rekening gehouden bij de afweging. Er zal altijd worden beoordeeld of er geen sprake is van onredelijkheid en onbillijkheid om schrijnende situaties te voorkomen.
Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon met wie de cliënt samen een gemeenschappelijke woning bewoont. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.
Geen rekening wordt gehouden met de vraag of huisgenoten het huishouden willen doen of al dan niet gewend is het huishouden te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, wordt via een tijdelijke indicatie (maximaal 6 weken) hulp geboden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
Studie of werkzaamheden vormen geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt moet naast zijn werk het huishouden doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke hulp. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.
Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Er wordt alleen rekening gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, wordt daar geen rekening mee gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk, wasverzorging en boodschappen doen gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor gecompenseerd moeten worden.
Onder een leefeenheid wordt verstaan: ‘alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzame huishouding te voeren.
Onder een duurzaam huishouden wordt verstaan: ‘alle huisgenoten met een gezamenlijke huisvesting, die samen bijdragen in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
3.2 Gebruikelijke zorg door (jonge) huisgenoten
Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassenen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden et de ontwikkelingsfase van kinderen. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:
o Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden
o Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien)
o Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar worden geacht te helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/drogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).
o Huisgenoten van 18 tot en met 23 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.
o Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.
Het gewend zijn of de vaardigheid missen
Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot het overnemen van huishoudelijke taken. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan, De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid als ook zorg bij kortdurende ziekte. De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind (zie onderstaande opsomming). Bij uitval van één van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Van hen wordt verwacht, dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of het beëindigen van de relatie. Maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.
Zorgplicht voor gezonde kinderen:
o kunnen niet zonder toezicht van volwassenen
o moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen
o zijn tot 4 jaar niet zindelijk
o hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in verenigingsverband
o zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven
- Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:
o kunnen niet zonder toezicht van volwassenen
o hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging. Ze zijn overdag zindelijk en ’s nachts merendeel ook
o sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week
o hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan
o hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopen van 22 tot 25 uur per week
- kinderen van 12 tot en met 17 jaar:
o hebben voortdurend toezicht nodig van volwassenen; kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen
o hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging
o sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week
o hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer
o hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding
3.4 Uitzonderingen bij bijzondere typen leefsituaties
Bij een aantal typen leefsituaties wordt anders omgegaan met het begrip ‘duurzaam huishouden’, waardoor er mogelijk geen/beperkt sprake zal zijn van ‘gebruikelijke zorg’.
Als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de hulp wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend.
Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in één huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden: cliënt vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud. Een voorbeeld hiervan zijn kloostergemeenschappen waarbij er sprake is van een leefeenheid, maar de taakverdeling zich niet leent voor overname. In die situaties kan een cliënt hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw. Bibliotheken, gebedsruimten enz. vallen buiten het niveau van de sociale woningbouw en behoren daardoor tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
3.5 Uitzonderingen voor gebruikelijke zorg
In een aantal situaties waarbij er sprake is van een ‘duurzaam huishouden’ mag er worden afgeweken van het principe van ‘gebruikelijke zorg’.
- Medisch geobjectiveerde aandoening
Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is ‘gebruikelijke zorg’ niet van toepassing.
- Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden: in exact dezelfde situatie zal de ene huisgenoot wel overbelast kunnen raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur daarbij ingeschakeld ter beoordeling. In principe zal overname van huishoudelijke taken van korte duur zijn, te denken valt aan 3 – 6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen:
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:
- Wijze van omgaan met problemen (coping)
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
- Omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken
- Inzicht van huisgenoot in ziektebeeld van cliënt
- Bijkomende sociale problemen
- Bijkomende emotionele problemen
- Bijkomende relationele problemen
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
- Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug
- Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid
- Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst
- Gevoelens van beklemming in de hals
- Spiertrekkingen in het gezicht
- Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen, ongeduld
- Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen
- Geen beslissingen kunnen nemen
Dreigende overbelasting door het verlenen van zorg
Uit jurisprudentie blijkt dat in die situaties de aanvraag voor huishoudelijke hulp niet per definitie afgewezen kan worden. Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (driegende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk én de verzorging van een zieke huisgenoot, dienen deze klachten te worden onderzocht. Daarbij dienen onderstaande zaken onderzocht te worden:
- is er sprake van onplanbare zorg?
Onderzoek naar enkel de medische situatie van de huisgenoot is niet toereikend. Er moet ook een beeld gevormd worden van de overige factoren die kunnen leiden tot (dreigende) overbelasting. Denk daarbij aan de aard en intensiteit van de verleende zorg, tezamen met de medische problematiek van de cliënt.
(Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting cliënt
In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe ‘gebruikelijke zorg’.
(Dreigende) overbelasting na overlijden ouder
Indien een cliënt aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen. Te denken valt aan een periode van 3 – 6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid krijgt de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen
Als opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is, heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang en crèche is gangbaar tot en met 5 dagen per week. Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen voor een korte periode mogelijk. Te denken valt aan een periode van 3 – 6 maanden zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te vinden.
Fysieke afwezigheid in verband met werk
Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationale vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:
- het is inherent aan het werk
- heeft een verplichtend karakter
- en is voor een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.
Let op: jurisprudentie is genuanceerder en gaat niet per definitie uit van de zeven etmalen. De CRvB noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. Hierbij dient altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht te worden. In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat ‘gebruikelijke zorg’ te leveren. In de berekening van de omvang van de hulp dient deze huisgenoot niet te worden meegerekend.
4. Normering huishoudelijke taken
Voor de hulp bij het huishouden zijn normtijden ontwikkeld waarin voor elke huishoudelijke taak een bepaald aantal minuten staat per week. Van deze normtijden mag afgeweken worden, mits dit wordt gemotiveerd. Er moet altijd een zorgvuldige afweging worden gemaakt waarbij persoonlijke kenmerken ook worden meegenomen.
Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden Met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in een woning bedoeld exclusief de keuken, badkamer en toilet. Bijvoorbeeld: 2 kamer woning = woonkamer en 1 slaapkamer, 4 kamer woning = woonkamer en 3 slaapkamers. Het verzorgen van huisdieren en planten valt binnen de marges van de normtijden. Daarnaast kunnen kamers die met een mindere frequentie gebruikt worden ook minder frequent schoongemaakt worden.
Per huishoudelijke taak geldt de onderstaande normtijd (per wek). Hierbij zij de activiteiten onderverdeeld in deelactiviteiten. Indien de cliënt in staat is om een of meerdere deelactiviteiten zelfstandig of met behulp van voorliggende oplossingen (leefeenheid, mantelzorg of inzet van technische hulpmiddelen) uit kan voeren dan dient dit op de normtijd in mindering gebracht te worden.
Boodschappen voor het dagelijks leven doen
Boodschappenlijstje samenstellen/bestellen 10 minuten 1x p/wk
Boodschappen inkopen 40 minuten 1x p/wk
Boodschappen inruimen 10 minuten 1x p/wk
Leefeenheid > 4 personen 60 minuten extra
Kind(eren) < 12 jaar 60 minuten extra
Afstand tot dichtstbijzijnde winkel is > 2 kilometer 30 minuten extra
De boodschappendienst is voorliggend. Indien nodig kan de hulp helpen bij de bestelling.
Eigen keuzes, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop wordt aangeboden, waardoor extra reizen nodig is of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, resulteert niet in extra tijd voor boodschappen doen. Alleen wanneer bovenstaande medisch noodzakelijk is, kan men extra tijd krijgen.
Broodmaaltijd klaar zetten, tafel dekken 2 minuten 1x per dag |
Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine 5 minuten 1x per dag |
Indien licht huishoudelijk werk én maaltijdvoorziening wordt geïndiceerd, dan tijd in mindering brengen (bij licht huishoudelijk werk) omdat afwassen (handmatig of afwasmachine in/uitruimen) ook opgenomen is bij maaltijdvoorziening. Indien cliënt wel in staat is licht huishoudelijk werk te verrichten maar niet de maaltijdverzorging, dan wordt verwacht dat cliënt zelf de afwas kan voorspoelen.
Voor de verzorging van dieren wordt geen extra tijd berekend, dit is al verdisconteerd in de marge van de normtijden.
Strijken van bovenkleding is meegenomen in de normtijd. Extra tijd voor strijken van onderkleding en/of beddengoed is alleen mogelijk als dit medisch noodzakelijk is.
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
Het gaat hierbij om een ouder die ten gevolge van beperkingen tijdelijk niet in staat is de verzorging en/of opvang van gezonde kinderen uit te voeren. Denk daarbij aan de persoonlijke verzorging, begeleiding en opvoedingsactiviteiten.
Maximale duur voor opvang is 3 maanden. Specifieke voorliggende voorzieningen voor opvang: zorgverlof, crèche, kinderopvang, buitenschoolse/tussenschoolse opvang, gastouder, enz.
Dagelijkse organisatie van het huishouden
Organisatie van huishoudelijke activiteiten, plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden.