Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterland

Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Waterland 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voor de Fysieke Leefomgeving Waterland 2021
CiteertitelVerordening fysieke leefomgeving Waterland 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 160 van de Gemeentewet
  3. artikel 96 van de Wet bodembescherming
  4. artikel 8 van de Woningwet
  5. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  6. artikel 9.1 van de Erfgoedwet
  7. artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  8. artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024hoofdstuk 6

15-06-2023

gmb-2023-513474

01-01-202301-01-2024nieuwe regeling

22-03-2022

gmb-2022-563756

338-97

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Waterland 2021

De raad van de gemeente Waterland,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 oktober 2021;

 

overwegende dat, op 1 oktober 2022 of 1 januari 2023 de Omgevingswet in werking treedt en dat het gewenst is om vooruitlopend hierop de regels over de fysieke leefomgeving samen te voegen in één verordening;

 

gelet op, op artikel(en) 149 en 160 van de Gemeentewet, 96 van de Wet bodembescherming, 8 van de Woningwet en 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 2.1 en 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

B E S L U I T :

Vast te stellen de navolgende Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Waterland 2021.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving en;

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bouwwerken;

    • b.

      infrastructuur;

    • c.

      watersystemen;

    • d.

      water;

    • e.

      bodem;

    • f.

      lucht;

    • g.

      landschappen;

    • h.

      natuur;

    • i.

      cultureel erfgoed;

    • j.

      werelderfgoed.

  • 3.

    Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit:

    • a.

      het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan;

    • b.

      het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt;

    • d.

      het nalaten van activiteiten.

  • 4.

    Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt, of kan worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.

Artikel 1.3 Doel van deze verordening

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de gemeente en de bescherming en verbetering van het leefmilieu gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en

  • b.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Artikel 1.4 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

 

Artikel 1.5 Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

 

Artikel 1.6 Maatwerkvoorschriften- en regels

 

Artikel 1.7 Meest recente versie

Bij het toepassen van artikelen uit deze verordening die verwijzen naar documenten buiten deze verordening, wordt steeds uitgegaan van de meest recente versie van die documenten, tenzij anders is aangegeven.

Hoofdstuk 2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Afdeling 2.1 Bebouwde kom

Artikel 2.1 Indeling van het gebied van de gemeente

Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

  • a.

    het gebied binnen de bebouwde kom;

  • b.

    het gebied buiten de bebouwde kom.

 

Afdeling 2.2 Cultureel erfgoed

Paragraaf 2.2.1 Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 2.2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een gemeentelijk erfgoedregister bij waarin, onder andere, het op grond van deze verordening aangewezen cultureel erfgoed is opgenomen. Dit register kan door iedereen worden ingezien.

  • 2.

    In het gemeentelijk erfgoedregister staan:

    • a.

      gegevens over de inschrijving van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed, waaronder de beschermde gemeentelijke monumenten en een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht en beeldbepalende panden.

    • b.

      gegevens over de afschriften die het college heeft ontvangen van de inschrijving van een provinciaal monument in het provinciaal erfgoedregister zoals bedoeld in artikel 3.17 van de Erfgoedwet

    • c.

      gegevens over de afschriften die het college heeft ontvangen van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister zoals bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

 

Paragraaf 2.2.2 Aanwijzing tot gemeentelijk monument of beeldbepalend pand

Artikel 2.3 Aanwijzing als gemeentelijk monument of beeldbepalend pand

  • 1.

    De raad kan besluiten een (archeologische) zaak, object of terrein, of een deel daarvan, dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan wijzen als gemeentelijk monument of beeldbepalend pand.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten en rijks archeologische monumenten, die zijn aangewezen op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet; en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17 van de Erfgoedwet.

Artikel 2.4 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Het college maakt het voornemen tot aanwijzing schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden die op die onroerende zaak genoemd staan in de openbare registers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

  • 3.

    Het college vraagt over het voornemen tot aanwijzing advies aan de Monumenten- en Welstandscommissie Waterland.

Artikel 2.5 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van afdeling 3.5 is van overeenkomstige toepassing op het gemeentelijk monument of beeldbepalend pand ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 2.4 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, als bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 2.6 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing wordt besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de locatie en kadastrale gegevens van het beschermd gemeentelijk monument of beeldbepalend pand, de datum van de aanwijzing en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

Artikel 2.7 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedregister

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onmiddellijk opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3.

    In het erfgoedregister staan in ieder geval de locatie en kadastrale gegevens van het beschermd gemeentelijk monument of beeldbepalend pand, de datum van de aanwijzing en een beschrijving van het gemeentelijk monument of beeldbepalend pand.

Artikel 2.8 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument of beeldbepalend pand

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een (archeologische) zaak, object of terrein, of een deel daarvan, voorlopig aanwijzen als gemeentelijk monument of beeldbepalend pand. In afwijking van artikel 2.4 lid 3 wordt in dat geval aan de Monumenten- en Welstandscommissie Waterland advies gevraagd over de vastgestelde voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument of beeldbepalend pand.

  • 2.

    De voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument of beeldbepalend pand vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de definitieve aanwijzing.

  • 3.

    De artikelen 2.5 tot en met 2.7 zijn van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

  • 4.

    Zodra een belanghebbende schriftelijk in kennis is gesteld van het besluit van het college tot voorlopige aanwijzing, zijn artikelen 3.48, 3.49 en 6.3 van deze verordening van toepassing

Artikel 2.9 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument of beeldbepalend pand

  • 1.

    De Raad kan de aanwijzing als bedoeld in de artikelen 2.3 tot en met 2.8 wijzigen.

  • 2.

    De Raad kan de aanwijzing intrekken indien het monument of beeldbepalen pand waarop de aanwijzing betrekking heeft, teniet is gegaan.

  • 3.

    De artikelen 2.3, 2.4, 2.6 en 6.4 zijn overeenkomstig van toepassing op het wijzigingsbesluit, tenzij de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is.

  • 4.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het (archeologische) monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, wordt aangewezen als rijks (archeologisch) monument of provinciaal (archeologisch) monument. Het vervallen wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister zodra de gemeente hiervan de afschriften heeft ontvangen.

  • 5.

    Het wijzigen en intrekken van de aanwijzing wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Paragraaf 2.2.3 De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 2.10 Aanwijzing tot beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De raad kan, op voorstel van het college, een stads- of dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, wanneer een groep van onroerende zaken van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en zich in deze groep één of meerder monumenten bevinden.

  • 2.

    Het college stuurt het voorstel voor advies aan de Monumenten- en Welstandscommissie Waterland.

  • 3.

    De raad stelt ter bescherming van een aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij de aanwijzing van het beschermd stads- of dorpsgezicht kan daarvoor een termijn worden gesteld.

  • 4.

    Bij de aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt of dat een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening moet worden vastgesteld.

  • 5.

    Als een bestemmingsplan opnieuw moet worden vastgesteld als gevolg van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de raad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988; of

    • b.

      een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2.11 Beslistermijn en inschrijving erfgoedregister

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing wordt beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 2.

    Zodra de aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2.12 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De raad kan, op voorstel van het college, de aanwijzing als bedoeld in artikel 2.10 wijzigen of intrekken. Artikel 2.10 tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft teniet is gegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd rijks stads- en dorpsgezicht; of

    • b.

      beschermd provinciaal stads- en dorpsgezicht.

  • 3.

    Het wijzigen en intrekken van de aanwijzing wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

Afdeling 3.1 Inleidende bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk gaat over activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

Artikel 3.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.3 Wijze van meten

[Gereserveerd]

Artikel 3.4 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het college kan de termijn met maximaal zes weken verlengen.

Artikel 3.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 3.6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij deze verordening anders is bepaald.

Artikel 3.7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      voor het verkrijgen daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      na het verlenen van de vergunning of ontheffing de omstandigheden of inzichten zijn veranderd waardoor het noodzakelijk is deze te wijzigen of in te trekken vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is verleend;

    • c.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning of ontheffing zijn verbonden niet worden nageleefd;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn, of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Naast deze intrekkings- en wijzigingsgronden kunnen voor specifieke vergunningen of ontheffingen nog aanvullende gronden gelden.

Artikel 3.8 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald, of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 3.9 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Als de aanvraag voor een vergunning of ontheffing minder dan zes weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend, kan deze ook worden geweigerd als daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

Afdeling 3.2 Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

Artikel 3.10 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

  • 1.

    Het college kan voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden, als het van oordeel is dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

  • 2.

    Voor het vormen van dit oordeel maakt het college van een onderzoeksrapport en/of andere bij het college bekende onderzoeksresultaten zoals bedoeld in artikel 2.4 Regeling omgevingsrecht, dan wel een saneringsplan op grond van artikel 39, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming.

  • 3.

    Deze voorwaarden kunnen worden gesteld in afwijking van het bepaalde in artikel 3.11 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht.

Artikel 3.11 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Er mag niet worden gebouwd op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar voor de gezondheid van de gebruikers is te verwachten, voor zover dat bouwen betrekking heeft op:

  • a.

    een bouwwerk waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist en dat de grond raakt, of waarvan het ter plaatse toegestane gebruik wordt gewijzigd.

Artikel 3.12 Het onderzoek naar bodemverontreiniging

  • 1.

    Het onderzoek met betrekking tot de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek dat is verricht volgens NEN 5740.

  • 2.

    Als op basis van het vooronderzoek de aanleiding bestaat te veronderstellen dat er asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, wordt het onderzoek ook uitgevoerd volgens NEN 5707.

  • 3.

    De verplichting om een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht in te dienen, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, met uitzondering van de in deze artikelen genoemde hoogtebepalingen.

  • 4.

    Als voor toepassing van artikel 3.11 bij het college al bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn, staat het college het toe geheel of gedeeltelijk af te wijken van de verplichting om een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht in te dienen.

  • 5.

    Als voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, uit het in NEN 5725 bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is, dan wel dat de gerezen verdenkingen een volledig onderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen, kan het college toestaan dat gedeeltelijk wordt afgeweken van de verplichting om een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht in te dienen.

 

Afdeling 3.3 Milieubelastende activiteiten

Artikel 3.13 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    Het college kan per kalenderjaar collectieve festiviteiten met daarbij dagen of dagdelen aanwijzen wanneer de geluidsnormen als bedoeld in artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.14 van deze verordening niet gelden.

  • 2.

    Het college kan per kalenderjaar collectieve festiviteiten met daarbij dagen of dagdelen aanwijzen wanneer de voorwaarden met betrekking tot verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet gelden.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing alleen geldt in een of meerdere delen van de gemeente.

  • 4.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan het college het eindtijdstip bepalen en andere maximaal toelaatbare geluidsniveaus vaststellen, maar deze mogen niet meer bedragen dan 70 dB(A) én 80 dB(C), gemeten op de gevels van geluidgevoelige gebouwen.

  • 5.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid mag het equivalente geluidsniveau Leq,T dat wordt veroorzaakt door de inrichting niet meer dan 55 dB(A) bedragen in een geluidgevoelige ruimte van een woning van derden terwijl de ramen en deuren van de woning gesloten zijn.

  • 6.

    Muziek mag alleen binnen het gebouw van de inrichting ten gehore worden gebracht. Ramen en deuren moeten hierbij gesloten blijven, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 3.14 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Mits de houder van een inrichting het college minstens 10 dagen van tevoren op de hoogte heeft gesteld van de festiviteit, mag de inrichting maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar houden, waarbij de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.17 niet van toepassing zijn.

  • 2.

    Mits de houder van een inrichting het college minstens 10 dagen van tevoren op de hoogte heeft gesteld van de festiviteit, mag de inrichting maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar houden, waarbij de voorwaarden met betrekking tot verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de open lucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4.

    De melding is gedaan als het formulier volledig en naar waarheid is ingevuld, en tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.

  • 5.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan als het college op het verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, meteen toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau Leq,T dat wordt veroorzaakt door de inrichting mag niet meer bedragen dan 70 dB(A) én 80 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen, en 55 dB(A) in een geluidgevoelige ruimte van een woning van derden terwijl de ramen en deuren van de woning gesloten zijn.

  • 7.

    Als dagen bedoeld in het eerste lid op een zondag tot en met donderdag vallen wordt het ten gehore brengen van muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer uiterlijk om 24.00 uur beëindigd.

  • 8.

    Als dagen bedoeld in het eerste lid op een vrijdag of zaterdag vallen wordt het ten gehore brengen van muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • 9.

    Muziek mag alleen binnen het gebouw van de inrichting ten gehore worden gebracht. Ramen en deuren moeten hierbij gesloten blijven, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 10.

    Op dagen als bedoeld in het tweede lid wordt de verlichting uiterlijk om 00.00 uur gedoofd.

  • 11.

    De drijver van de inrichting waar een incidentele festiviteit plaatsvindt, licht omwonenden binnen een straal van 50 meter van de inrichting minstens 48 uur voor het begin van de festiviteit daarover in op de manier die is aangegeven op het meldingsformulier.

  • 12.

    Een aanwezige omroepinstallatie mag alleen worden gebruikt voor het aankondigen van het starten of beëindigen van wedstrijd- of feestonderdelen.

Artikel 3.15 Wijze van geluidmeten

  • 1.

    Metingen en berekeningen ter controle van de eerdergenoemde geluidsniveaus worden gedaan volgens de HMRI-99.

  • 2.

    In tegenstelling tot de HMRI-99 worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen correcties meer toegepast.

  • 3.

    In tegenstelling tot de HMRI-99 mogen metingen ook worden uitgevoerd met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 60651, type 2 geluidsniveaumeter.

  • 4.

    Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 meter en maximaal 2 meter boven het plaatselijk maaiveld.

  • 5.

    Metingen in geluidgevoelige ruimten vinden plaats op minstens 1,5 meter boven de vloer, 1,5 meter van ramen en 1 meter van muren.

  • 6.

    Als het geluidsniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten alleen op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.

Artikel 3.16 Geluidshinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden om van 20.00 uur tot 07.00 uur van de daaropvolgende dag, dan wel tot 13.00 uur als dat een zondag betreft, voor bouw of sloopwerkzaamheden in de openlucht een geluidsapparaat of machine in werking te hebben of handelingen te verrichten die voor een omwonende of voor de omgeving geluidshinder veroorzaken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Onverkort het gestelde in dit artikel of in de ontheffing, wordt bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden gebruik gemaakt van de best beschikbare stille technieken.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op inrichtingen, die daarvoor een vergunning hebben.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidshinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland of bij besluit specifieke regels zijn gesteld over de maximaal toegestane geluidsbelasting en die regels worden nageleefd.

Artikel 3.17 Overige geluidshinder

  • 1.

    Buiten een inrichting is het niet toegestaan handelingen te verrichten, of toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben zodat daardoor voor een omwonende of voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidshinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer of de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland.

Artikel 3.18 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    In het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid is het niet toegestaan op door het college aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht of buiten de weg, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare, of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, ingekuild gras, loof of pulp, of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland NH 2020.

Artikel 3.19 Oplaten van ballonnen

  • 1.

    Het is verboden een ballon, van welk materiaal dan ook, door middel van helium of enig ander gas dat lichter is dan lucht, op te laten in de open lucht met het oogmerk om deze weg te laten zweven.

  • 2.

    Onder ballon wordt onder meer verstaan: feest-, geluks-, papier-, wens-, sfeer-, herdenkings- of reclameballon.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in de Wet luchtvaart en op ballonnen die noodzakelijk zijn voor meteorologische waarnemingen of ander wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 3.20 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wateren of bij wegen in beheer bij de gemeente

Paragraaf 3.4.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ligplaatsvergunningen voor pleziervaartuigen

Artikel 3.21 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben. Onder een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, wordt mede begrepen een vaartuigwrak.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare ruimte, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare ruimte of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare ruimte;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 4.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Omgevingsverordening NH2020 of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het in gebruik nemen van een standplaats op of aan het ijs buiten de door het college als zodanig aangewezen veeggebieden.

 

Paragraaf 3.4.2 Ligplaatsen voor pleziervaartuigen

Artikel 3.22 Ligplaats vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats, met of voor een vaartuig, op een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Omgevingsverordening NH2020.

  • 4.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 5.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 3:23 Bootjes op de wal

  • 1.

    Het is verboden vaartuigen neer te leggen of te laten liggen op of aan een openbare plaats.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet op de grasoevers aan het water gedurende de periode 1 oktober tot en met 1 april.

 

Paragraaf 3.4.3 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare ruimten

Artikel 3.24 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het college gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:9 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,5 meter breed en 2,2 meter hoog wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 meter breed en 4,2 meter hoog op de rijbaan voor fietsers en/of gemotoriseerd verkeer.

  • 5.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 3.44;

    • b.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • c.

      door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen;

    • d.

      situaties waarin er geen gevaar ontstaat voor de verkeersveiligheid;

    • e.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen;

    • f.

      zonneschermen, voor zover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voor zover:

      • -

        Elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg bevindt; en

      • -

        Elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en

      • -

        Elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • g.

      de voorwerpen of stoffen die noodzakelijkerwijs kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • h.

      haltepanelen, abri’s, Dynamisch Reizigersinformatiesysteem (DRIS) panelen, fietsenrekken, verkeersveiligheidsuitingen en oplaadpunten voor elektronische vervoermiddelen;

    • i.

      situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening NH2020.

  • 6.

    De weigeringsgrond van het derde lid onder a geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7.

    De weigeringsgrond van het derde lid onder b van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken.

  • 8.

    De weigeringsgrond van het derde lid onder c van het vorig artikel geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 9.

    In dit artikel wordt onder bevoegd bestuursorgaan verstaan het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.25 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Omgevingsverordening NH2020, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde verordening.

Artikel 3:26 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:9 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de bescherming van het openbaar groen;

    • e.

      als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

    • f.

      in verband met strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan; of

    • g.

      als dit ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Omgevingsverordening NH2020, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde verordening.

Artikel 3.27 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is niet toegestaan een voorwerp of beplanting te hebben of aan te brengen op een manier dat voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat, of voor het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd.

Artikel 3.28 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing waarin wordt voorzien door de Waterstaatsweg 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 3.29 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 3:30 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 3:31 Personenvervoer

 

Paragraaf 3.4.4 Dorpsschoon en handelsreclame

Artikel 3.31 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is niet toegestaan een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het doel hoofdzakelijk handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

 

Paragraaf 3.4.5 Voertuigen

Artikel 3.32 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt onder andere begrepen:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die niet langer dan een uur duren, voor zo lang als die werkzaamheden duren;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de persoon als bedoeld in het derde lid.

  • 3.

    Het is niet toegestaan voor de persoon die er zijn bedrijf, nevenbedrijf of gewoonte van heeft gemaakt om voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen om:

    • a.

      drie of meer voertuigen die aan hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de weg te parkeren binnen een straal van 100 meter van een van zijn bedrijf;

    • b.

      de weg als werkplaats te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het derde lid.

Artikel 3.33 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is niet toegestaan een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen weg, met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.34 Defecte voertuigen

Een voertuig waarmee niet kan of mag worden gereden door gebreken die niet eenvoudig te verhelpen zijn, mag niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geparkeerd.

Artikel 3.35 Voertuigen met verlopen APK

Het is niet toegestaan om een voertuig op de weg te parkeren waarvan de Algemene Periodieke Keuring langer dan één maand is verlopen.

Artikel 3.36 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is niet toegestaan om een voertuig dat rijtechnisch onvoldoende is onderhouden en dat in een verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 3.37 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is niet toegestaan een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter, of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is niet toegestaan een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit volgens het college buitensporig is met het oog op de beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, die niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen, van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 tot 17.00 uur.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 3.38 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is niet toegestaan een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter, of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een gebouw dat gebruikt wordt voor bewoning of ander dagelijks gebruik op een manier dat het uitzicht van de bewoners of gebruikers op een hinderlijke manier wordt verstoord of zij op een andere manier hinder of overlast ervaren.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing voor de tijd dat er werkzaamheden worden uitgevoerd waarvoor de aanwezigheid van het voertuig nodig is.

Artikel 3.39 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig daar te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan, behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of een openbaar lichaam.

Artikel 3.40 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1.

    Het is niet toegestaan fietsen of bromfietsen onbeheerd te laten staan op de door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente aangewezen plaatsen buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen, om overlast of schade aan de openbare gezondheid te voorkomen of op te heffen.

  • 2.

    Het is niet toegestaan fietsen of bromfietsen die rijtechnisch onvoldoende zijn onderhouden en die in een verwaarloosde toestand verkeren op de weg te laten staan.

 

Paragraaf 3.4.6 Kampeermiddelen

Artikel 3.41 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is niet toegestaan om een voertuig dat voor recreatie wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te hebben of te plaatsen;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is niet toegestaan een woonwagen, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat niet voor verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te hebben of te plaatsen;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland.

Artikel 3.42 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is niet toegestaan om kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat daarvoor in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Naast de weigeringsgronden in artikel 3.9 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een dorpsgezicht.

Artikel 3.43 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Artikel 3.41, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ter bescherming van de belangen als genoemd in artikel 3.42, vierde lid.

 

Paragraaf 3.4.7 Standplaatsen

Artikel 3.44 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is niet toegestaan om een standplaats in te nemen zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning als deze in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Naast de weigeringsgronden in artikel 3.9 kan een vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

    • b.

      een beperking in aantal of in plaats als gevolg van bijzondere omstandigheden nodig is in verband met een dwingende reden van algemeen belang in de gemeente of een deel daarvan.

Artikel 3.45 Toestemming rechthebbende

De rechthebbende op een perceel mag daarop geen standplaats toestaan zonder vergunning van het college.

 

Paragraaf 3.4.8 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 3.46 Crossterreinen

  • 1.

    Het is niet toegestaan op enig terrein, anders dan een weg, met een motorvoertuig of bromfiets een wedstrijd, trainings- of proefrit te houden, voor te bereiden of daaraan deel te nemen of een motorvoertuig of bromfiets daar aanwezig te hebben met het doel dat te doen.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten, of van het publiek.

Artikel 3.47 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is niet toegestaan om zich met een motorvoertuig, bromfiets en paard te bevinden binnen voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of andere terreinen die voor recreatief gebruik beschikbaar zijn.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsenen paarden:

    • a.

      die worden gebruikt door de politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening of andere hulpverleningsdiensten die krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister zijn aangewezen.

    • b.

      die worden gebruikt in verband met het beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens een wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die binnen de terreinen als bedoeld in het eerste lid liggen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van het bezoek of verzorging van de personen als bedoeld onder d.

  • 4.

    Het verbod is verder niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die liggen binnen de terreinen of gebieden als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      voor motorvoertuigen die bij of krachtens de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland zijn aangewezen als toestel binnen de bij of krachtens die verordening aangewezen stiltegebieden.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

 

Afdeling 3.5 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en werelderfgoed

Artikel 3.48 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument of beeldbepalend pand

Het is niet toegestaan een beschermd gemeentelijk monument of beeldbepalend pand te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 3.49 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument of beeldbepalend pand

  • 1.

    Het is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning van het college, of in strijd met de voorschriften bij die vergunning een beschermd gemeentelijk monument of beeldbepalend pand:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het verbod en de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid gelden niet als:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      de activiteit alleen leidt tot inpandige veranderingen, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

  • 3.

    Het college kan de advisering van wijzigingsplannen voor gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden, waarvan het advies van de Monumenten- en Welstandscommissie Waterland als bekend mag worden verondersteld, ambtelijk mandateren.

Artikel 3.50 Intrekken van de omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.49, eerste lid, kan door het college worden ingetrokken als:

    • a.

      blijkt dat de vergunning is verleend op basis van een onjuiste of onvolledige opgave;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.49 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden van de vergunninghouder zodanig zijn gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder moet wegen;

    • d.

      niet binnen twee jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    De vergunninghouder wordt van het voornemen tot intrekking in kennis gesteld en indien door de vergunninghouder gewenst gehoord. Een afschrift van de intrekking wordt verzonden aan de Monumenten- en Welstandscommissie Waterland.

Artikel 3.51 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een omgevingsvergunning wordt pas verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het college rekening met het gebruik van het monument.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overleg met de eigenaar.

Artikel 3.52 verbodsbepaling aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht of een beeldbepalend pand geheel of gedeeltelijk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als het college het niet aannemelijk acht dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen:

    • a.

      als gevolg van een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet;

    • b.

      waarvoor op grond van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist.

  • 4.

    Het is niet toegestaan de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Artikel 3.53. Intrekken van de vergunning in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

De vergunning kan door het college worden ingetrokken als:

  • a.

    blijkt dat de vergunning is verleend op basis van een onjuiste of onvolledige opgave;

  • b.

    er geen begin met de werkzaamheden is gemaakt binnen de termijn die bij de vergunning is bepaald;

  • c.

    de werkzaamheden langer dan een in de vergunning bepaalde termijn zijn gestaakt;

  • d.

    er wordt gehandeld in strijd met de beperkingen waaronder de vergunning is verleend, of met de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden;

  • e.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de vergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

 

Afdeling 3.6 Activiteiten met betrekking tot ondergrondse infrastructuur

Paragraaf 3.6.1 Lozen bij graafwerkzaamheden

Artikel 3.54 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen openbaar gebied

[vervallen]

Artikel 3.55 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning openbaar gebied

[vervallen]

Artikel 3.56 Beoordelingsregel omgevingsvergunning openbaar gebied

[vervallen]

Artikel 3.57 Algemene regels graafwerkzaamheden openbaar gebied

[vervallen]

Artikel 3.58 Algemene regels kabels en leidingen openbaar gebied

[vervallen]

Artikel 3.59 Melding kabels en leidingen

[vervallen]

Artikel 3.60 Maatwerkvoorschriften openbaar gebied

[vervallen]

Artikel 3.61 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen graafwerkzaamheden in beperkingengebied leidingen

[vervallen]

Artikel 3.62 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning graafwerkzaamheden beperkingengebied leidingen

[vervallen]

Artikel 3.63 Beoordelingsregel omgevingsvergunning graafwerkzaamheden beperkingengebied leidingen

[vervallen]

Artikel 3.64 Algemene regels lozen bij graafwerkzaamheden

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van graafwerkzaamheden in de volgende voorkeursvolgorde worden geloosd op of in de bodem, in oppervlaktewater of in een voorziening voor de inzameling en het transport van al of niet gemengd hemelwater of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l.

  • 4.

    Het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool duurt niet langer dan 8 weken en de geloosde hoeveelheid is ten hoogste 5 m3/u. of minder als het riool ter plaatse dat vereist vanwege beperkte capaciteit.

Artikel 3.65 Meet- en rekenbepaling

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.

Artikel 3.66 Melding lozen bij graafwerkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden grondwater afkomstig van graafwerkzaamheden te lozen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden, als de lozing langer duurt dan 48 uur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van vijf dagen, als de lozing niet langer duurt dan acht weken.

  • 3.

    Een melding bevat:

    • a.

      gegevens over de locatie van het lozingspunt;

    • b.

      het maximale debiet van de lozing;

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de lozing; en

    • d.

      de verwachte duur van de lozing.

  • 4.

    Ten minste 48 uur voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.67 Nadeelcompensatie

[vervallen]

 

Paragraaf 3.6.2 Hemel- en grondwaterafvoer

Artikel 3.68 Delegatie werkingsgebieden

  • 1.

    Het college kan hemelwaterscheidingsgebieden aanwijzen en wijzigen.

  • 2.

    Het college kan hemelwaterbergingsgebieden aanwijzen en wijzigen en daarvoor de minimale capaciteit van de hemelwaterberging bepalen.

  • 3.

    Een gebiedsaanwijzing voor hemelwaterscheiding of hemelwaterberging heeft geen betrekking op de openbare weg.

  • 4.

    Het college houdt bij het aanwijzen en wijzigen van een gebied rekening met het gemeentelijke water- en/of rioleringsprogramma.

Artikel 3.69 Lozingsverbod hemel- en grondwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater is het in hemelwaterscheidingsgebieden verboden hemelwater of grondwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool.

  • 2.

    De lozing van hemelwater en grondwater op het openbaar vuilwaterriool wordt beëindigd binnen één jaar nadat het verbod op een perceel van toepassing is geworden.

  • 3.

    Als door het college nadat het verbod uit het eerste lid reeds is ingegaan een lozing van hemelwater en grondwater op het openbaar vuilwaterriool wordt aangetroffen, dan wordt deze lozing binnen 3 maanden alsnog beëindigd of sneller als dat nodig is om schade aan derden te voorkomen.

  • 4.

    Het college kan de wijze bepalen waarop het afkoppelen plaatsvindt.

  • 5.

    Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het verbod, als van de eigenaar van het bouwwerk of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van hemelwater of grondwater kan worden gevergd.

  • 6.

    Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3.4 van de Algemene wetbestuursrecht van toepassing.

Artikel 3.70 Berging hemelwater (nieuwe situaties)

  • 1.

    Met het oog op het beperken van wateroverlast wordt -in nieuwe situaties – in hemelwaterbergingsgebieden op ieder perceel een hemelwaterberging aangebracht en in stand gehouden voor tijdelijke waterberging.

  • 2.

    Het college kan maatwerkvoorschriften stellen over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging.

  • 3.

    Voor nieuwbouw geldt dat de neerslag van een hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in een uur) op privaat terrein op ditzelfde terrein wordt opgevangen en vertraagd afgevoerd.

  • 4.

    De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze na tijdelijke berging van 24 uur in maximaal 60 uur weer beschikbaar is voor nieuwe hemelwaterberging.

  • 5.

    Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen, voor zover het aanbrengen van de hemelwaterberging op privaat terrein redelijkerwijs niet mogelijk is en een redelijk alternatief mogelijk is.

 

Paragraaf 3.6.3 Vergunningplicht rioolaansluiting

Artikel 3.71 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden wijzigingen aan te brengen aan het openbaar riool zonder toestemming van of namens het college.

  • 2.

    Het is verboden om zonder een vergunning van of namens het college een aansluiting van een particulier riool op het openbaar riool te realiseren, in stand te houden, te verwijderen of te wijzigen.

  • 3.

    Het college verleent een aansluitvergunning alleen voor het realiseren, in stand houden, verwijderen of wijzigen van een aansluiting van een particulier riool op een, daarvoor bestemd en toepasbaar, openbaar riool voor de afvoer van:

    • a.

      afvalwater zonder hemel- en/of grondwater naar een vuilwaterriool;

    • b.

      afgescheiden gehouden hemel- en/of grondwater naar een hemelwaterstelsel;

    • c.

      gemengd afvalwater met hemel- en/of grondwater naar een gemengd riool.

  • 4.

    Als het nodig is om meer dan één aansluiting van een particulier riool op het openbaar riool te realiseren, in stand te houden, te verwijderen of te wijzigen, dan is het tweede lid voor iedere aansluiting afzonderlijk van toepassing.

  • 5.

    Het college kan aan de vergunning nadere voorschriften verbinden.

Artikel 3.72 De vergunningaanvraag

De aanvraag van een aansluitvergunning wordt schriftelijk met behulp van een daarvoor bestemd formulier, bij het college ingediend door de rechthebbende van het aan te sluiten perceel.

Artikel 3.73 Weigering van de aansluitvergunning

Een aansluitvergunning kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van milieuwaarden, de volksgezondheid of wanneer het om technische, juridische of economische redenen bezwaarlijk is de gevraagde aansluiting te realiseren.

 

Paragraaf 3.6.4 Aansluiting op het rioolstelsel

Artikel 3.74 Doel van de regels in deze paragraaf

Het doel van de regels in deze paragraaf is het doelmatig behouden en beschermen van de gemeentelijke voorziening voor het beheer van afvalwater en regenwater en daarmee het beschermen van bodem en water. Dit draagt bij aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

Artikel 3.75 Aanleggen, wijzigen of verwijderen van een rioolaansluiting

  • 1.

    De gemeente legt de rioolaansluiting -indien mogelijk- aan tot de perceelgrens. Het aanleggen van de rioolaansluiting en het herstel van de openbare ruimte gebeurt op kosten van de eigenaar of een andere rechthebbende op het perceel.

  • 2.

    De rechthebbende aan wie een aansluitvergunning is verleend, verzoekt het college schriftelijk om de aansluiting, wijziging of verwijdering van de aansluiting waarop die vergunning betrekking heeft uit te voeren.

Artikel 3.76 Eigendom rioolaansluiting

  • 1.

    De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom van een rioolaansluiting ligt ter plaatse van het ontstoppingsstuk tot maximaal 0,5 meter van de erfgrens.

  • 2.

    Als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een put met rioolwaterpomp is vereist, ligt de grens, in afwijking van het eerste lid, ter plaatse van de uitmonding in de put met de rioolwaterpomp.

  • 3.

    Bij afwezigheid van een ontstoppingsstuk ligt de grens van de rioolaansluiting op de perceelsgrens.

Artikel 3.77 Kosten rioolaansluiting

Het college stelt jaarlijks vóór 1 december in een Tarievenbesluit rioolaansluitingen de bedragen vast waarvoor gedurende het daaropvolgende jaar een rioolaansluiting, met inbegrip van hulpstukken, aansluitingsputten en putdeksels en de kosten van eventuele herbestrating en plantsoenherstel, wordt verzorgd.

Artikel 3.78 Zorgplicht van rechthebbende

  • 1.

    De eigenaar of andere rechthebbende op het perceel dat wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering stelt na realisatie van de rioolaansluiting buitenwerking of verwijdert op eigen kosten de aanwezige septic tanks beerputten, bezinkputten, zakputten, stapelputten en dergelijke.

  • 2.

    Als het gebruik van een aansluitvergunning:

    • a.

      wijzigt, dan is de rechthebbende verplicht om dat schriftelijk te melden bij de gemeente;

    • b.

      definitief wordt beëindigd, dan is de rechthebbende verplicht om dat te melden bij het college met een schriftelijk verzoek voor verwijdering van de perceelaansluitleiding.

 

Afdeling 3.7 Activiteiten met betrekking tot bomen

Artikel 3.79 Aanwijzing activiteiten

  • 1.

    Deze afdeling gaat over het kappen van een boom of vellen van een houtopstand.

  • 2.

    Deze afdeling gaat niet over het dunnen van een houtopstand.

Artikel 3.80 Oogmerken

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van de gezondheid van mens en dier;

  • b.

    het beschermen van de biodiversiteit;

  • c.

    het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van bomen; en

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van bomen.

Artikel 3.81 Vellen van bomen en houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een boom te kappen of houtopstand te vellen die op een door het college vastgestelde lijst met beschermde bomen is geplaatst.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      een boom of houtopstand met een stamdiameter van minder dan 10 centimeter. De stamomtrek en stamdiameter van een boom worden gemeten op een hoogte van 130 centimeter vanaf het maaiveld. Bij meerstammigheid wordt de stamomtrek van de dikste stam gemeten.

    • b.

      het vellen van een dode boom of het dunnen van bomen wanneer dit tenminste vier weken voor het begin ervan is gemeld bij het college.

    • c.

      Wanneer een boom moet worden geveld vanwege acuut gevaar in verband met instabiliteit of besmettelijke ziekte en dit vooraf is gemeld bij het college.

  • 3.

    Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat pas gebruik mag worden gemaakt van de vergunning indien de daarmee samenhangende vergunning onherroepelijk is en gestart wordt met de werkzaamheden.

  • 4.

    Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de vergunning een beperkte geldigheidsduur heeft na het onherroepelijk worden van de vergunning.

Artikel 3.82 Snoeien, knotten en kandelaberen

  • 1.

    Voor bomen welke op de lijst zijn opgenomen als bedoeld onder artikel 3.81 lid 1 geldt dat het verboden is deze te knotten of te kandelaberen.

  • 2.

    Het snoeien van een bomen welke op de lijst zijn opgenomen als bedoeld onder artikel 3.81 lid 1 mag alleen gebeuren door een gecertificeerd boomverzorger met European Tree Worker certificaat.

  • 3.

    Niet beschermde bomen die zich ervoor lenen om geknot of gesnoeid te worden, mogen geknot en gesnoeid worden in het seizoen waarin dit voor de betreffende boom gebruikelijk is voor zover dit geen permanente schade veroorzaakt aan de boom, en/of voor zover dit niet de dood van de boom tot gevolg heeft;

Artikel 3.83 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een aanduiding van de te kappen boom of te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;

  • b.

    de reden voor het kappen van de boom of vellen van de houtopstand; en

  • c.

    de mogelijkheid tot herplant en, als het voornemen tot herplant bestaat, de locatie daarvan, het aantal en de soorten;

  • d.

    bij een vergunningaanvraag van een waardevolle boom, dient een rapportage gevoegd te worden van een beëdigd boomtaxateur.

Artikel 3.84 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend:

    • a.

      als de belangen, waarvoor de boom of houtopstand is aangewezen, op een andere manier dan door het in stand houden van de boom of houtopstand worden geborgd; of

    • b.

      vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen;

    • c.

      als alternatieven zijn onderzocht zoals de verplant van bomen.

  • 2.

    Bij vergunningvoorschrift kan een herplantplicht worden opgelegd.

Artikel 3.85 Bijzondere vergunningvoorschriften; herplanten, storting Bomenfonds

  • 1.

    Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat her- of verplant moet plaatsvinden. Het college geeft hiervoor een termijn en aanwijzingen voor de manier waarop.

  • 2.

    Als niet ter plaatse, op hetzelfde perceel of in de nabije omgeving kan worden her- of verplant met bomen van vergelijkbare waarde, kan als voorschrift worden opgenomen dat een financiële bijdrage in het Bomenfonds moet worden gestort. Deze bijdrage is gelijk aan de boomwaarde zoals bepaald door een geregistreerde boomtaxateur.

  • 3.

    In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat wanneer de her- of verplant niet aanslaat, dat deze binnen één jaar moet worden vervangen op de aangegeven manier.

Artikel 3.86 Inhoud compensatieplan

  • 1.

    een compensatieplan maakt deel uit van de te verlenen omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand, nadat het college het heeft goedgekeurd.

  • 2.

    in het compensatieplan wordt het volgende bepaald:

    • a.

      waar zal worden her- of verplant, op hetzelfde perceel of in de nabije omgeving, aangegeven op een voldoende gedetailleerde kaart, of met x- en y-coördinaten;

    • b.

      een omschrijving van de her- of te verplanten houtopstand (soortnaam, maatvoering) en groeiplaats (bovengronds en ondergronds);

    • c.

      een onderbouwing dat de waarde van de aanplant in verhouding staat tot die van de te vellen houtopstand;

    • d.

      een onderhoudsplan voor de eerste drie jaren, gerekend vanaf de aanplant, waarin onder andere de termijn voor de eerste aanplant, inboetperioden, aanwijzingen voor plantgatvoorbereiding, verzorging- en groeibevorderende maatregelen, welk plantmateriaal, welke soort, de stamomtrek en het aantal is opgenomen.

Artikel 3.87 Herplant-/instandhoudingsplicht bij vellen zonder vergunning

  • 1.

    Als een houtopstand zonder vergunning is geveld terwijl daar wel een vergunning voor nodig was, kan het college bij een last onder bestuursdwang of onder dwangsom de verplichting opleggen aan de overtreder om te herplanten. De herplant vindt plaats volgens de bij een last onder bestuursdwang of onder dwangsom aangegeven manier en binnen de aangegeven termijn. Deze verplichting wordt opgelegd aan de rechthebbende van de gevelde houtopstand en/of degene die de houtopstand heeft geveld of heeft laten vellen.

  • 2.

    Als een houtopstand illegaal is geveld, moet de boomwaarde van de gevelde houtopstand als financiële bijdrage worden gestort in het gemeentelijk bomenfonds. Daarnaast kan het college een herplantplicht opleggen.

  • 3.

    Bij de verplichting als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat wanneer de herplant niet aanslaat, dat deze binnen één jaar moet worden vervangen op de aangegeven manier. Hiervoor geldt een maximale termijn van drie jaren na aanplant.

  • 4.

    Als het voortbestaan van een beschermde houtopstand wordt bedreigd door menselijk handelen, kan het college aan de rechthebbende van de houtopstand, of aan degene die op een andere manier bevoegd is voorzieningen te treffen, in het kader van de op te leggen last onder bestuursdwang of last onder dwangsom, de verplichting opleggen om:

    • a.

      de activiteiten die de bedreiging veroorzaken onmiddellijk te stoppen en een onherroepelijk geworden omgevingsvergunning voor het kappen te hebben, voordat de activiteiten mogen worden voortgezet;

    • b.

      volgens de aangegeven manier en binnen de aangegeven termijn voorzieningen te treffen die de bedreiging wegnemen;

    • c.

      de activiteiten die de bedreiging veroorzaken onmiddellijk te stoppen en een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan het college voor te leggen;

    • d.

      de schade die wordt veroorzaakt aan bomen te vergoeden door het bedrag van een boomschade taxatie door overtreder te laten vergoeden door een storting in het Bomenfonds.

Artikel 3.88 Illegale kap

  • 1.

    Het college kan in het geval van het kappen van een houtopstand zonder geldige vergunning de volgende sancties opleggen:

    • a.

      de herplantplicht, zoals genoemd onder artikel 3.87, eerste lid, wordt verhoogd naar 200% van het oorspronkelijke aantal; en/of

    • b.

      de financiële compensatie, zoals genoemd onder artikel 3.87, tweede lid, wordt verdubbeld.

  • 2.

    De bedragen genoemd in het eerste lid worden gestort in het gemeentelijk Bomenfonds.

Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud

 

[Gereserveerd - oplaadinfrastructuur]

Hoofdstuk 5 Financiële bepalingen

Afdeling 5.1 Bomenfonds

Artikel 5.1 Bomenfonds

  • 1.

    In het door de raad in te stellen Bomenfonds worden financiële bijdragen gestort door vergunninghouders ter uitvoering van een voorschrift dat is opgenomen in de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand.

  • 2.

    Als aan de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand het voorschrift is verbonden dat de waarde van de houtopstand geheel of gedeeltelijk moet worden gecompenseerd, dan moet deze financiële compensatie in het Bomenfonds worden gestort.

  • 3.

    Het college beheert het Bomenfonds.

  • 4.

    Het Bomenfonds wordt gebruikt voor de versterking van de groenstructuur in de gemeente.

Artikel 5.2 Financiële compensatie

  • 1.

    De boomwaardebepaling wordt gedaan op grond van de op dat moment actuele gepubliceerde methode van de Nederlandse Vereniging van Beëdigde Taxateurs van Bomen (NVTB).

  • 2.

    Als de waarde van de houtopstand niet kan worden bepaald door middel van de methode als bedoeld in het eerste lid, bepaalt het college een financiële vervangingswaarde.

  • 3.

    Het kan voorkomen dat de vergunning voorschrijft dat de compensatie deels plaatsvindt op basis van het compensatieplan en deels via het storten van een financiële compensatie in het Bomenfonds.

Artikel 5.3 Storting in het Bomenfonds is geoormerkt

  • 1.

    De financiële compensatie die volgens een vergunningvoorschrift aan de uitvoering van de vergunning als waarborgsom in het Bomenfonds moet worden gestort, is geoormerkt als bedrag dat is bestemd voor de herplant in een aangewezen aanplantproject.

  • 2.

    De geoormerkte gelden in het Bomenfonds kunnen alleen worden gebruikt voor het versterken van de gemeentelijke groenstructuur.

  • 3.

    In het vergunningvoorschrift over de herplantplicht in een aangewezen aanplantproject wordt aangegeven waar, wanneer, hoe en waarmee de vergunninghouder de feitelijke aanplant dient uit te voeren.

 

Afdeling 5.2 Schadevergoeding

Artikel 5.4 Schadevergoedingsverzoek op grond van Wet natuurbescherming

Het college is het bevoegde bestuursorgaan om te beslissen op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 6.3 van de Wet natuurbescherming.

 

Afdeling 5.3 Aansprakelijkheid

Artikel 5.5 Aansprakelijkheid (Oplaadinfrastructuur)

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 6 Monumenten- en Welstandscommissie

[vervallen]

Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving

Artikel 7.1 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

  • a.

    de door het college krachtens artikel 5.10 en 5.11 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen personen;

  • b.

    de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering; de overige door het college aangewezen personen.

Artikel 7.2 Strafbaarstelling

  • 1.

    Overtreding van het bepaalde bij deze verordening, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt overtreding van de volgende artikelen bestraft met een geldboete van ten hoogste de eerste categorie:

    • a.

      3.16 (Geluidshinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht)

    • b.

      3.17 (Overige geluidshinder)

    • c.

      3.19 (Oplaten van ballonnen)

    • d.

      3.21 (Voorwerpen op, in of boven openbaar water)

    • e.

      3.22 (Ligplaats vaartuigen)

    • f.

      3.23 (Bootjes op de wal)

    • g.

      3.24 (Voorwerpen op of aan een openbare plaats)

    • h.

      3.27 (Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp)

    • i.

      3.28 (Voorzieningen voor verkeer en verlichting)

    • j.

      3.29 (Objecten onder hoogspanningslijn)

    • k.

      3.30 (Neerzetten van fietsen of bromfietsen)

    • l.

      3.33 (Te koop aanbieden van voertuigen)

    • m.

      3.36 (Voertuigwrakken)

    • n.

      3.37 (Grote voertuigen)

    • o.

      3.38 (Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen)

    • p.

      3.39 (Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan)

    • q.

      3.40 (Overlast van fietsen of bromfietsen)

    • r.

      3.41 (Kampeermiddelen en andere voertuigen)

    • s.

      3.42 (Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen)

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als in het onderwerp is voorzien door de Wet economische delicten.

Hoofdstuk 8 Overgangsrecht

Artikel 8.1 Overgangsrecht

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordeningen, als genoemd in artikel 9.2, worden geacht besluiten krachtens het bepaalde in deze verordening te zijn.

  • 2.

    Aanvragen voor vergunningen waarop op het moment van inwerkingtreding van deze verordening nog geen beslissing is genomen, worden afgehandeld op grond van de verordeningen bedoeld in artikel 9.1 en de Algemene Plaatselijke Verordening Waterland 2010 zoals die gold voor het inwerking treden van deze verordening.

  • 3.

    Het intrekken van de verordeningen, als genoemd in artikel 9.2, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de op basis daarvan genomen besluiten, voor zover deze niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 4.

    Op besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 9.1 en de Algemene Plaatselijke Verordening Waterland 2010 die golden op het moment en waarvan is bepaald dat het besluit niet persoonsgebonden is of overdraagbaar is, blijven de verordeningen bedoeld in artikel 9.1 en Algemene Plaatselijke Verordening Waterland 2010 van toepassing.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Intrekken verordeningen

De navolgende verordeningen worden ingetrokken:

  • a.

    Bouwverordening 2010;

  • b.

    Erfgoedverordening Waterland 2010;

  • c.

    [vervallen]

  • d.

    Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater gemeente Waterland 2013;

  • e.

    Bomenverordening Waterland 2010.

Artikel 9.2 Omhangen

Na inwerkingtreding van deze verordening berust:

  • a.

    aanwijzingsbesluit afvoer hemelwater en grondwater gemeente Waterland 2013 op artikel 3.68 van deze verordening;

  • b.

    aanwijzingsbesluit collectieve festiviteiten gemeente Waterland op artikel 3.13 van deze verordening;

  • c.

    aanwijzingsbesluit veeggebieden gemeente Waterland 2018 op artikel 3.21, lid 6 van deze verordening;

  • d.

    [vervallen]

Artikel 9.3 Hardheidsclausule

Indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikel van in deze verordening leidt tot een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken.

Artikel 9.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 9.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening fysieke leefomgeving Waterland 2021’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Waterland, gehouden op 22 maart 2022.

De raad voornoemd,

Th.G.L. Greep

griffier

drs. M.C. van der Weele

voorzitter

Bijlage 1 behorende bij artikel1 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Waterland 2021.

 

Begrippenlijst

 

  • 1.

    Archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • 2.

    Ballon: een van rubber, latex, papier of ander materiaal ver¬vaar¬dig¬de met gas of hete lucht gevulde, bolvormige of andervormige, zak of hulsel.

  • 3.

    Bebouwde kom: de bebouwde komgrens conform artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4.

    Beeldbepalend pand: gebouw of object met een cultuurhistorische waarde, dat of de monumenten in de beschermde stads- of dorpsgezichten ondersteunt of wanneer het buiten het stads- of dorpsgezicht is gelegen het straatbeeld bepaalt vanwege architectuurhistorische waarden;

  • 5.

    Beschermd gemeentelijk monument: Een onroerend monument dat is aangewezen op grond van deze verordening en:

    • a.

      een zaak betreft die van algemeen belang is vanwege haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap of (cultuur)historische waarde, of;

    • b.

      een terrein betreft dat van algemeen belang is vanwege de aanwezigheid van overblijfselen, voorwerpen of andere sporen dat mensen daar in het verleden zijn geweest, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • 6.

    Beschermde houtopstand: Een houtopstand die op de waardevolle bomenlijst gemeente of in het landelijk register monumentale bomen van de Bomenstichting is opgenomen.

  • 7.

    Bomen Effect Analyse: Een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een boom op het betreffende perceel, uitgevoerd door een boomtaxateur.

  • 8.

    Bomenfonds: Het door het college ingestelde fonds waarin vergunninghouders gelden storten ter uitvoering van in de omgevingsvergunning opgenomen voorschrift tot financiële compensatie van de houtopstanden die met de vergunning worden geveld; of ter uitvoering van handhavingsmaatregelen voor als een houtopstand zonder de benodigde vergunning is gekapt en er geen herplantplicht op het perceel kan worden opgelegd;

  • 9.

    Boom: Een houtachtig, opgaand gewas, levend of afgestorven, met een stamomtrek van minimaal 10 centimeter, gemeten op 130 centimeter boven het maaiveld. Bij meerstammigheid geldt de omtrek van de dikste stam;

  • 10.

    Boomtaxateur: Een natuurlijk persoon die lid is en in het bezit van een geldig certificaat van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (NVTB)

  • 11.

    Boomvormer: Een houtachtig gewas met één of meer hoofdtakken, dat kan uitgroeien tot een één- of meerstammige boom;

  • 12.

    Boomwaardebepaling: Volgens de NVTB uitgevoerde systematiek om de waarde, uitgedrukt in Euro’s, van een boom vast te stellen.

  • 13.

    Bouwwerk: Een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal, of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties. Hieronder valt niet een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;

  • 14.

    Collectieve festiviteit: Een festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • 15.

    College: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland;

  • 16.

    Monumenten- en Welstandscommissie Waterland: De commissie die als taak heeft het college te adviseren ten aanzien van:

    • a.

      de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk waarvoor een vergunningaanvraag is ingediend al of niet in strijd is met redelijke eisen van welstand;

    • b.

      vergunningaanvragen voor wijziging, verbouw of sloop van beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten;

    • c.

      dit gebeurt conform het Reglement van orde voor de Monumenten- en Welstandscommissie Waterland.

  • 17.

    Compensatieplan: Een document dat door het college is vastgesteld, waarin door de eigenaar en de vergunninghouder is aangegeven waar en hoe compensatie zal plaatsvinden van de houtopstand die wordt geveld. Bij het document is in ieder geval een tekening met maatvoering toegevoegd van de situatie voor en na het vellen;

  • 18.

    Cultureel erfgoed: Materiële en immateriële bronnen uit het verleden, die in de loop der tijd door mensen, eventueel in wisselwerking met hun omgeving, tot stand zijn gebracht. Deze bronnen worden gezien als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en bieden een referentiekader aan de huidige en toekomstige generaties;

  • 19.

    dB(A): decibel (A-gewogen), maat voor de geluidsterkte gecorrigeerd naar de gevoeligheid van het menselijke oor

  • 20.

    dB(C): Eenheid voor geluid (de decibel), de C-correctie is met name geschikt voor metingen van hoge geluidniveaus. Het frequentie spectrum onder de 1000 Hz wordt veel beperkter gecorrigeerd dan bij de A-correctie, waardoor de bijdrage van het LF-geluid beter kan worden beoordeeld.

  • 21.

    Elektrische voertuigen: Alle voertuigen die op de openbare weg mogen rijden, die geheel of gedeeltelijk op elektriciteit kunnen rijden en die een stekker hebben om te kunnen opladen, met uitzondering van fietsen en snor- of bromfietsen;

  • 22.

    ETW certificaat: European Tree Worker certificaat uitgegeven door de European Arboricultural Council (EAC).

  • 23.

    Gebouw: Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • 24.

    Geluidgevoelige gebouwen: Woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidshinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • 25.

    Geluidgevoelige ruimte: Een ruimte binnen een woning die als slaap-, woon- of eetkamer is bestemd of daarvoor wordt gebruikt, evenals keuken van minimaal 11 m2;

  • 26.

    Gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht: Groepen van onroerende zaken die op grond van deze verordening als gemeentelijk beschermd stadsgezicht zijn aangewezen, omdat deze van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, of wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;

  • 27.

    Gemeentelijke riolering: De gemeentelijke voorziening voor het beheer van gemeentelijk afval- en regenwater;

  • 28.

    Handelsreclame: Iedere openbare aanprijzing van goederen en/of diensten, waarmee kennelijk wordt beoogd een commercieel belang te dienen;

  • 29.

    Hoofdgroenstructuur: Een lijnvormige, ecologische of ruimtelijke functionele groep bomen in de midden- en/of zijbermen van een weg;

  • 30.

    Hoogspanningslijn: Een leiding behorend tot het landelijk hoogspanningsnet, zoals bedoeld in de Elektriciteitswet;

  • 31.

    Houder van een inrichting: Degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • 32.

    Houtopstand: Een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend;

  • 33.

    HMRI-99: Handleiding meten en rekenen industrielawaai, van het ministerie van Vrom, uitgave 1999;

  • 34.

    IEC normen: Met deze normen weet je zeker of een decibelmeter voldoet aan de geclaimde eigenschappen.

  • 35.

    Incidentele festiviteit: Een festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • 36.

    Inrichting: Inrichting type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • 37.

    IJsbaan of ijsweg: Een gemarkeerde strook ijs bestemd voor schaatsenrijders;

  • 38.

    Kabels en leidingen: Eén of meer kabels of leidingen, daaronder in ieder geval begrepen lege buizen, ondergrondse en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie als het geen telecomkabel betreft;

  • 39.

    Kampeermiddel: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • 40.

    Leq,T: Equivalent geluidsniveau. Het energetisch gemiddelde van de fluctuerende geluiddrukniveaus van het ter plaatse gedurende een bepaalde periode optredende geluid (Leq).

  • 41.

    Ligplaats: Een deel van het openbaar water waar het is toegestaan een vaartuig af te meren gedurende ten minste de periode tussen zonsondergang en zonsopkomst;

  • 42.

    Motorvoertuig: Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 43.

    NEN: Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • 44.

    NVTB: Nederlandse Vereniging van Taxateurs voor Bomen;

  • 45.

    Omgevingsvergunning: Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 46.

    Openbare ruimte:

    • a.

      in geval van houtopstanden: een voor het publiek toegankelijke plaats. Hieronder vallen ook de weg, en erven en terreinen die niet kenbaar ten opzichte van de openbare weg zijn begrensd of afgescheiden door inrichting, beplanting of begroeiing;

    • b.

      in overige gevallen: een plaats die krachtens de bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek, met uitzondering van gebouwen of besloten plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

  • 47.

    Openbaar water:

    • a.

      in geval van ligplaatsen voor bedrijfs- en pleziervaartuigen: alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of op een andere manier toegankelijk zijn, met uitzondering van bevaarbare en openbaar toegankelijke wateren die geen eigendom zijn van de gemeente;

    • b.

      in overige gevallen: alle wateren die voor het publiek bevaarbaar of op een andere manier toegankelijk zijn, met inbegrip van de wal.

  • 48.

    Openbare weg: Alle wegen of paden die voor het openbaar verkeer open staan, inclusief de daarin gelegen bruggen en duikers, de paden, bermen of zijkanten die bij die wegen horen en de parkeerterreinen die aan die wegen liggen en die als zodanig zijn aangeduid;

  • 49.

    Oplaadinfrastructuur: Het geheel van oplaadpalen, aansluitingen op het elektriciteitsnet en andere voorzieningen in de openbare ruimte die bedoeld zijn voor het opladen van elektrische voertuigen;

  • 50.

    Oplaadpaal: Een paal met ten minste één aansluiting, en de mogelijkheid voor twee of meer aansluitingen, voor het gelijktijdig opladen van elektrische voertuigen;

  • 51.

    Parkeren: Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 52.

    Perceel: Een onroerende zaak, een stuk grond, al dan niet met bebouwing, die met erf en tuin een eenheid vormt;

  • 53.

    Provinciaal monument: Een provinciaal monument is een bouwwerk, archeologische vindplaats of landschappelijke structuur die op grond van een provinciale monumentenverordening bescherming geniet vanwege bijzondere cultuurhistorische of architectonische waarde.

  • 54.

    Raad: de gemeenteraad van de gemeente Waterland;

  • 55.

    Rechthebbende: Degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • 56.

    Reclameaanduiding: Elk opschrift, aankondiging of afbeelding op of aan een onroerende zaak, die gericht is op het maken van handelsreclame;

  • 57.

    Religieus monument: Een onroerend monument dat eigendom is van een religieus genootschap en dat uitsluitend of grotendeels wordt gebruikt voor de uitoefening van godsdienst;

  • 58.

    Rijksmonument: Monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • 59.

    Rioolaansluiting: De rioolleiding tussen de gemeentelijke riolering en het perceel waar afvalwater en regenwater vrijkomt;

  • 60.

    Spoedeisende werkzaamheden: Werkzaamheden waarvan uitstel niet mogelijk is als gevolg van een calamiteit, een ernstige belemmering of een storing in de dienstverlening;

  • 61.

    Standplaats: Het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Hieronder wordt niet verstaan een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet en een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 5.17 van de APV;

  • 62.

    Telecomaanbieder: de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in de Telecommunicatiewet;

  • 63.

    Telecomkabel: een kabel als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • 64.

    Vaartuig: Elk drijvend voorwerp, inclusief vaartuigen zonder waterverplaatsing, dat vanwege zijn drijfvermogen wordt gebruikt voor of bestemd is voor het vervoeren van personen of goederen te water, met uitzondering van woonschepen;

  • 65.

    Vellen: Alle handelingen niet zijnde bestendig beheer, zoals kappen, rooien, verplanten, vernielen, verkleinen van groeiplaats, en snoeien van meer dan 25 procent van de kroon of het wortelgestel, waardoor een houtopstand verdwijnt, ernstig ontsierd, beschadigd of gedood wordt;

  • 66.

    Vergunninghouder: De natuurlijke- of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • 67.

    Vaartuigwrak: Vaartuig dat vaartechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en ook in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert;

  • 68.

    Voertuig: Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • 69.

    Waardevolle boom: een boom die is opgenomen in de door het college vastgestelde lijst van waardevolle bomen.

  • 70.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • 71.

    Wachtlijst: Een lijst die door het college wordt bijgehouden waarop belangstellenden die voor een ligplaatsvergunning in aanmerking willen komen, zich kunnen (laten) inschrijven;

  • 72.

    Waterstaatswerken: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Waterwet;

  • 73.

    Weg: Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.