Organisatie | Roermond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening gemeente Roermond 2023 |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Roermond 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Financiële verordening gemeente Roermond 2017.
De bepalingen uit deze verordening zijn terugwerkend van kracht voor de begroting van 2023.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2023 | nieuwe regeling | 15-12-2022 |
De raad van de gemeente Roermond besluit,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 1 november 2022,
gezien het advies van de commissie Bestuur & Middelen van 28 november 2022,
gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV),
vast te stellen de Financiële Verordening gemeente Roermond 2023
Hoofdstuk 1: algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;
investeringsbudget: budget dat door de raad in de begroting voor een bepaald begrotingsjaar of aantal begrotingsjaren beschikbaar wordt gesteld (ook wel investeringskrediet genoemd), waarbij het vermogen wordt vastgelegd in een object waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt (investering).
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie en de toelichting in de financiële begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het BBV inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringsbudget
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringsprojecten hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het totale investeringsbudget wil ontvangen. De overige investeringsbudgetten per programma worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.
Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de totale lasten van een programma de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven het geautoriseerde totale investeringsbudget dreigen te overschrijden of de totale baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. Het minimale bedrag waarover de raad geïnformeerd wordt bedraagt € 50.000 lasten of baten van een programma of investeringsbudget. Bij een eerstvolgend rapportagemoment in de P&C cyclus wordt de raad voorgesteld de begroting te wijzigen. De wijze waarop met overschrijdingen bij investeringsbudgetten wordt omgegaan is opgenomen in de Nota investeringen.
Het college informeert de raad door middel van minimaal één tussenrapportage over de realisatie van de begroting (beleidsmatig en financieel) van de gemeente en over de prognose van het lopende begrotingsjaar, waarbij in overleg met de raad een doorgroei naar meerdere rapportagemomenten in de P&C cyclus mogelijk is.
De tussenrapportage kan enerzijds een uiteenzetting bevatten over de uitvoering en het bijstellen van het beleid en anderzijds kunnen begrotingsafwijkingen groter dan € 50.000 op de totale lasten of totale baten per programma (inclusief de onderdelen van het programmaplan zoals opgenomen in artikel 8 lid 1 BBV) en op de investeringsbudgetten worden toegelicht en vertaald in een totaal overzicht begrotingswijziging op programmaniveau. Het college stelt de raad voor de begroting hierop te wijzigen.
Artikel 9. Verschuivingen binnen investeringsbudgetten
Investeringen vinden soms sneller plaats dan voorzien, soms langzamer, waardoor een verschuiving van de uitgaven tussen jaarschijven plaatsvindt. Hierdoor kan een over- of onderschrijding van het voor dat jaar beschikbaar gestelde investeringsbudget ontstaan. Zolang het totale investeringsbudget naar verwachting niet wordt overschreden en overeenkomstig de vastgestelde doelen en voorwaarden wordt gerealiseerd, is er geen noodzaak dit separaat aan de raad voor te leggen en kan volstaan worden met een toelichting in de reguliere rapportages als onderdeel van de P&C cyclus. De kapitaallastenreserves zijn gekoppeld aan investeringen. Dit houdt in dat wanneer de investering vertraging oploopt de onttrekking evenredig lager zal zijn en vice versa.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 14. Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen, waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten ook de indirecte kosten betrokken.
Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen, waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.
Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten, die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, (binnen het taakveld overhead) apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.
Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen, waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een percentage dat berekend wordt op basis van de fte’s (fulltime-equivalent), die worden toegerekend per taakveld ten opzichte van de totale inzet aan de taakvelden.
In afwijking van het zesde lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.
Bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties worden alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de indirecte kosten toegerekend. Bij projectfinanciering worden de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de leningen portefeuille.
Artikel 15. Prijzen economische activiteiten
Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden, waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden tenminste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van leveringen van goederen, diensten of werken aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid of sprake is van een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak.
Artikel 16. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het college biedt de raad jaarlijks de belastingverordeningen aan, waarin de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, rechten, heffingen en leges zijn opgenomen. De raad stelt de belastingverordeningen voor het nieuwe begrotingsjaar vóór 31 december voorafgaand aan het nieuwe begrotingsjaar vast.
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 BBV op:
Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 BBV op, voor zover er sprake is van achterstallig onderhoud op welke wijze dit wordt weggewerkt en binnen welke termijn met een inschatting van de kosten.
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf bedrijfsvoering de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 BBV op en gaat in op de actuele onderwerpen die spelen op het gebied van organisatie(ontwikkeling), personeel, huisvesting en automatisering. Het college geeft daarbij aan op welke wijze zij de bedrijfsprocessen, die nodig zijn om de beleidsdoelstellingen uit de programma’s te realiseren, beheerst en aanstuurt.
Artikel 22. Verbonden partijen
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 BBV op.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Artikel 25. Financiële organisatie
Het college draagt de zorg voor:
opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 15 december 2022.
De griffier, J. Vervuurt
De voorzitter, O. Hoes
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt dat de lasten en baten per programma in het programmaplan (artikel 8 BBV) door de raad worden vastgesteld.
Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam.
In het tweede lid wordt bepaald wat er in een programma wordt opgenomen. Hiertoe behoren ook de minimaal verplicht voorgeschreven beleidsindicatoren.
Het derde lid bepaalt dat de raad kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
De inrichting van de begroting wordt voorgeschreven in artikel 7 BBV en bestaat uit een beleidsbegroting en een financiële begroting. De beleidsbegroting bestaat uit diverse onderdelen: het programmaplan en de paragrafen. Artikel 8 tot en met 16 BBV geven aan wat hierin moet worden opgenomen. De financiële begroting bestaat uit een overzicht van baten en lasten inclusief toelichting, een uiteenzetting van de financiële positie inclusief toelichting en een bijlage met het overzicht van de geraamde baten en lasten per taakveld (artikel 17 tot en met 21). De inrichting van de jaarstukken staat opgenomen in artikel 24 BBV.
Dit artikel biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.
Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een kadernota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast. Regelmatig wordt dan de voorjaarsnota gebruikt.
Artikel 8 BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het vierde lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door een bedrag voor onvoorzien te ramen voor de begroting in zijn geheel.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringsbudget
Dit artikel bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringsbudget. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s.
Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringsbudgetten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven, welke investeringsbudgetten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. De investering kan worden aangegaan na autorisatie van het budget door de raad.
Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringsbudgetten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld (derde lid).
Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportage (lid 5).
Begrotingsafwijkingen kleiner dan € 100.000 per programma worden achteraf geautoriseerd bij de vaststelling van de jaarrekening (lid 4).
In lid 7 tot en met 10 zijn bepalingen opgenomen over hoe bijdragen van derden of subsidies in de begroting worden verwerkt. Indien deze niet bij de begroting waren voorzien, veroorzaken deze in de loop van het jaar afwijkingen in de totale lasten en totale baten van een programma. Deze afwijkingen leiden tot een begrotingsonrechtmatigheid, maar zijn acceptabel indien deze worden gedekt door bijdragen van derden of subsidies. In de verordening wordt bepaald dat de besteding van deze subsidies bij bestaand beleid door het college mag plaatsvinden en dat de raad hierover achteraf via de rapportagemomenten in de P&C cyclus wordt geïnformeerd (via de tussenrapportages of jaarrekening). Nieuwe beleidsinitiatieven dienen vooraf door de raad te worden geautoriseerd.
De tussenrapportage is een belangrijk onderdeel van de planning- en control cyclus (P&C cyclus) voor de raad. Op basis van deze rapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten per programma en investeringsbudgetten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Ter verbetering van de tussentijdse informatievoorziening wordt de mogelijkheid geboden om in overleg met de raad toe te groeien naar meerdere rapportagemomenten per jaar met als doel een tijdige tussentijdse informatievoorziening.
Het tweede lid bevat bepalingen over de inhoud van de rapportage en welke afwijkingen ten opzichte van de begroting (beleidsmatig en financieel) het college in de tussenrapportages dient toe te lichten.
Artikel 7. Financiële uitgangspunten
In dit artikel worden de uitgangspunten vastgelegd die gehanteerd worden voor meevallers en overschrijdingen binnen een programma. Het uitganspunt is dat de doelen in het programma worden gerealiseerd met de lasten en baten die in de begroting daarvoor zijn opgenomen.
In de BBV notitie “kadernota Rechtmatigheid 2023” wordt aanbevolen om vast te leggen in de verordening hoe om te gaan met budgetten die niet volledig worden uitgegeven in een jaar. Conform dit artikel kunnen budgetten in de rapportages door de raad worden overgeheveld. Bij voorkeur vindt dit plaats via een bestemmingsreserve, waarbij de budgetoverheveling voor het einde van het jaar door de raad wordt vastgesteld. Het jaar daaropvolgend wordt deze reserve ingezet conform de begroting. Het blijft ook mogelijk om dit per jaareinde na de vaststelling van de jaarrekening voor te stellen aan de raad via de resultaatsbestemming.
Artikel 9. Verschuivingen binnen investeringsbudgetten
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden dat wanneer investeringen sneller of langzamer dan voorzien worden uitgevoerd en dus een verschuiving van de uitgaven tussen jaarschijven plaatsvindt geen afzonderlijk raadsvoorstel noodzakelijk is. De voorwaarden daartoe zijn eveneens in dit artikel opgenomen.
In dit artikel is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet. De raad verzoekt het college om informatie vooraf bij het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden.
De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen.
Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.
Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa
In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de vaste activa wordt verwezen naar de nota investeringen. In deze nota worden tevens procedureafspraken vastgelegd.
Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.
Vorderingen van de gemeente worden individueel beoordeeld op oninbaarheid. Maar voor de in het tweede lid genoemde gemeentelijke aanslagen, heffingen en bijstandsverstrekkingen wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk.
De accountant zal indien over de waarderingsgrondslagen geen afspraken bestaan, mogelijk aandringen op het hanteren van een methodiek voor het onderbouwen van de hoogte van deze voorziening. Het college heeft de mogelijkheid om daartoe richtlijnen vast te stellen.
Artikel 13. Reserves en voorzieningen
In de BBV notitie Rente 2017 beveelt de commissie BBV aan om geen rente aan het eigen vermogen en de voorzieningen toe te rekenen vanwege het verlangde inzicht, de eenvoud en transparantie. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de programma’s en taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.
Het tweede lid bepaalt dat het college een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.
Artikel 14. Kostprijsberekening
Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de programma’s en de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.
Het eerste lid van artikel 14 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en de indirecte kosten (overhead en rente).
Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.
Het derde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan specifieke uitkeringen en subsidies, apart geadministreerd worden en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding aan specifieke uitkeringen en subsidies worden toegerekend.
Het vierde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan de activiteiten die onder de vennootschapsbelastingplicht vallen, apart geadministreerd worden en in de belastingaangifte aan deze activiteiten worden toegerekend.
Het vijfde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de riool- en afvalstoffenheffing en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Er wordt voor de toerekening van de overheadkosten bepaald, dat deze plaatsvindt naar rato van de fte’s die worden toegerekend aan het taakveld ten opzichte van de totale inzet aan taakvelden.
Het zesde, zevende en achtste lid handelen over de toerekening van rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van activa aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en aan de kostprijs van goederen, werken en diensten die aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Deze regels wijken af van de omslagrente voor de toerekening van rentekosten en renteopbrengsten aan de programma’s en taakvelden van de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening uit het eerste lid van artikel 13 van deze verordening. Het eerste lid van artikel 13 handelt niet over de onderbouwing van de kostprijzen, maar over de toerekening van de werkelijke rente aan de taakvelden in de verslaglegging.
Het achtste lid van artikel 14 bepaalt, dat in de kostprijs van vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties geen rente over de inzet van reserves en voorzieningen wordt meegenomen. Die rente wordt door de rijksbelastingdienst namelijk niet als kosten geaccepteerd.
Artikel 15. Prijzen economische activiteiten
Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden, dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.
Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.
Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 16. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rechten, heffingen en leges is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid van artikel 16 bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen, afvalstoffenheffing en leges jaarlijks vaststelt. Dit betekent dat de bijbehorende verordeningen jaarlijks moeten worden herzien.
Het tweede lid bepaalt dat de kaderstelling van de tarieven onderdeel uitmaakt van de integrale afwegingen bij kadernota en begroting. Daarmee wordt de ruimte voor prijsaanpassingen vastgesteld. Binnen deze kaders kan het college tarieven of prijzen vaststellen.
In het BBV staat in artikel 10, welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd.
Artikel 18. Weerstandsvermogen en risicobeheersing
In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen dat de raad jaarlijks in de begroting een norm vaststelt voor de ratio weerstandsvermogen.
Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen
In het BBV staat in artikel 12, welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. In het eerste lid wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf geformuleerd. Het tweede, derde en vierde lid bevatten bepalingen waaruit volgt, dat het college de raad onderhoudsplannen aanbiedt over respectievelijk het onderhoud openbare ruimte, het onderhoud riolering en het onderhoud gebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.
In het BBV staat in artikel 13, welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. In aanvulling daarop is in dit artikel de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 20 geeft invulling aan deze plicht door in het tweede en derde lid bepalingen op te nemen waaruit volgt, dat het college de raad een Treasury statuut en rentenota aanbiedt, waarin de kaders voor het financieringsbeleid worden vastgesteld. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 25 van deze verordening.
Tenslotte wordt in het vierde lid aangegeven dat bij het aangaan van leningen, waarborgen en garantiestellingen boven € 750.000 het college dit allereerst voor wensen en bedenkingen voorlegt aan de raad.
In het BBV staat in artikel 14, welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen, dat de raad in de paragraaf bedrijfsvoering wordt geïnformeerd over de actuele onderwerpen die spelen op het gebied van organisatie(ontwikkeling), personeel, huisvesting en automatisering. Het college geeft daarbij aan op welke wijze zij de bedrijfsprocessen, die nodig zijn om de beleidsdoelstellingen uit de programma’s te realiseren, beheerst en aanstuurt. Daarnaast is in het tweede tot en met vijfde lid aangegeven waarover het college de raad nog meer informeert. Dit zijn rechtmatigheid, niet-financiële onrechtmatigheden (Wet Fido), onderzoeken uit hoofde van artikel 213a Gemeentewet en de uitvoering van de Wet open overheid (Woo).
Artikel 22. Verbonden partijen
In het BBV staat in artikel 15, welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. In dit artikel is geen aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.
In het BBV staat in artikel 16, welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. In het eerste lid van artikel 23 is geen aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.
Het tweede lid bepaalt dat het college aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.
In dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.
Artikel 25. Financiële organisatie
Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie.
Het artikel geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.
Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van bezittingen en het financieel vermogen overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit.
Artikel 27. Rechtmatigheidsverantwoording
In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder het college de rechtmatigheidsverklaring bij de jaarstukken opstelt. De raad stelt jaarlijks op advies van de auditcommissie de verantwoordingsgrens en rapporteringsgrens voor geconstateerde onrechtmatigheden vast. Ook wordt jaarlijks door de auditcommissie voorgesteld welke afwijkingen niet als onrechtmatig worden beschouwd in het kader van deze verantwoording.