Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hardenberg

VERORDENING JEUGDHULP Gemeente Hardenberg 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHardenberg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVERORDENING JEUGDHULP Gemeente Hardenberg 2023
CiteertitelVerordening jeugdhulp Hardenberg 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023nieuwe regeling

06-12-2022

gmb-2022-557079

373384

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING JEUGDHULP Gemeente Hardenberg 2023

De raad van de gemeente Hardenberg,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

gelezen het advies van de Participatieraad Sociaal Domein Hardenberg van 4 juli 2022.

overwegende dat:

- de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

- het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt;

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

- de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

- de voorwaarden voor toekenning,

- de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

- de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

- de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

- de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

- de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

- het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit

vast te stellen de Verordening jeugdhulp Hardenberg 2023.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouder(s);

    • b.

      andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet.

    • c.

      budgethouder(s): de jeugdige en/of zijn ouders die een persoonsgebonden budget ontvangt op grond van de Jeugdwet en of zijn pgb-beheerder;

    • d.

      budgetplan: door de jeugdige en/of zijn ouders ingediend inhoudelijk plan met begroting en doelen voor de invulling van het pgb. Uit het plan en het (bewuste keuze)gesprek dient te blijken dat de jeugdige in staat is om het pgb te beheren en dat de zorg en ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht veilig, doeltreffend en clientgericht wordt verstrekt;

    • e.

      cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

    • f.

      fraude: het opzettelijk en structureel onjuist handelen, en daarmee handelen in strijd met de geldende regelgeving, met het oog op eigen of andermans financieel gewin;

    • g.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouder(s) en/of andere verzorgers of opvoeders;

    • h.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

    • i.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • j.

      informele hulp(verlener) is:

      • -

        als de hulp wordt verleend door het sociaal netwerk van de jeugdige, anders dan beschreven in lid 1 onder p, is sprake van informele hulp;

      • -

        als de jeugdhulp geboden wordt door een persoon uit het sociaal netwerk van de jeugdige, is altijd sprake van informele hulp.

    • k.

      ondersteuningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

    • l.

      nadere regels: nadere regels Jeugdhulp Hardenberg 2023.

    • m.

      ouder(s): gezaghebbende ouder(s), adoptieouder(s), stiefouder(s) of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder(s);

    • n.

      persoonsgebonden budget (pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder(s), dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • o.

      persoonlijk plan (in de Jeugdwet ook wel Familiegroepsplan genoemd): hulpverleningsplan of plan van aanpak, opgesteld door de ouder(s), samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

    • p.

      pgb-aanbieder: Van een pgb-aanbieder is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de budgethouder(s):

      • -

        personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over afgeronde relevante opleidingen/diploma’s, zoals genoemd in bijlage 1, die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

      • -

        personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over afgeronde relevante opleidingen/diploma’s, zoals genoemd in bijlage 1, die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

      • -

        personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

    • q.

      Samen Doen team: een team van medewerkers:

      • -

        consulenten die het voorliggend veld goed kennen. Zij leveren informatie en advies. Ze gaan met jeugdige en/of zijn ouders op zoek naar oplossingen vanuit het eigen netwerk of in de eigen omgeving. Ook leveren zij (indien nodig) kortdurende ondersteuning (maximaal 5 gesprekken) waarna de jeugdige en/of zijn ouder(s) weer zelfstandig verder kan.

      • -

        consulenten met kennis van wet- en regelgeving op het gebied van de Jeugdwet. Zij ondersteunen jeugdige en/of zijn ouder(s) bij het maken een ondersteuningsplan, bepalen of er inzet van maatwerk nodig is en zo ja met welke doelen en hoeveel tijd daarvoor nodig is. Zij begeleiden jeugdige en/of zijn ouder(s) bij het proces om hun veerkracht te zoeken. Indien nodig vervullen ze de rol van casusregisseur, organiseren een multidisciplinair overleg en bewaken van de afstemming en de voortgang.

      • -

        consulenten met kennis van wet- en regelgeving op het gebied van jeugd & gezin. Zelfde als bij punt 2 maar dan voor jeugd en gezin met aandacht voor veilig en gezond opgroeien.

    • r.

      sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder(s) een sociale relatie onderhoudt;

    • s.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 4.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • t.

      VOG: Verklaring Omtrent het Gedrag, mag bij aanvang werkzaamheden door gecontracteerde of pgb-aanbieder niet ouder(s) zijn dan drie maanden;

    • u.

      wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

Artikel 2. Toegang algemene voorziening

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouder(s).

Artikel 3. Beschikbare algemene voorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Preventie, inclusief advies en voorlichting;

    • b.

      Lichte (opvoed)ondersteuning;

    • c.

      Jeugdgezondheidszorg, maatwerkdeel;

    • d.

      Maatschappelijk werk;

    • e.

      Vertrouwenspersoon;

    • f.

      Veilig Thuis;

    • g.

      Mantelzorgondersteuning.

  • 2.

    Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

 

Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen

Paragraaf 1. Voorzieningen

Artikel 4. Beschikbare individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Begeleiding individueel ontwikkelingsgericht;

    • b.

      Begeleiding groep ontwikkelingsgericht;

    • c.

      Begeleiding groep respijtzorg;

    • d.

      Jeugdbescherming en reclassering;

    • e.

      Basis GGZ;

    • f.

      Specialistische GGZ;

    • g.

      Medicatiecontrole;

    • h.

      Ambulante dagbehandeling;

    • i.

      Ambulante jeugd- en opvoedhulp basis;

    • j.

      Ambulante jeugd- en opvoedhulp specialistisch;

    • k.

      Scheidingshulpverlening;

    • l.

      Kortdurend verblijf;

    • m.

      Pleegzorg;

    • n.

      Forensische zorg;

    • o.

      Crisisopvang;

    • p.

      Residentiele hulp;

    • q.

      Residentieel verblijf voor jeugdigen;

    • r.

      Gesloten Jeugdzorg;

    • s.

      Ernstige dyslexie;

    • t.

      Vervoer:

      • -

        Het college beoordeelt op welke wijze de jeugdige, in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, vervoerd kan worden van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden;

      • -

        Het college kan bij nadere regeling bepalen onder welke voorwaarden een beroep kan worden op een vervoersvoorziening en de hoogte van de tarieven.

  • 2.

    Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

 

Artikel 5. Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder wordt verstaan:

      • i.

        gebruikelijke hulp van ouder(s) en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • ii.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten of een andere voorliggende voorziening.

    • b.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    De individuele voorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek uit artikel 22, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin een jeugdige in staat wordt gesteld tot:

    • a.

      Gezond en veilig op te groeien;

    • b.

      Te groeien naar zelfstandigheid;

    • c.

      Voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

  • 3.

    Recht op een individuele voorziening bestaat slechts voor zover deze als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 4.

    De jeugdhulp die ingezet is voordat er een individuele voorziening wordt toegekend, komt niet in aanmerking voor vergoeding.

  • 5.

    Het college kan nadere regels en beleidsregels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

 

Artikel 6. Aanvullende criteria individuele begeleiding ontwikkelingsgericht

In aanvulling op de criteria uit artikel 5 kan een jeugdige en/of ouder(s)/opvoeder(s) individuele begeleiding ontwikkelingsgericht krijgen als hij eveneens voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    een hulpvraag van de jeugdige, het gezin en/of de omgeving, die niet door algemene voorzieningen opgepakt kan worden, en/of;

  • b.

    geen of nauwelijks veiligheidsrisico’s: de veiligheid van de jeugdige, ouder(s) en/of ambulant begeleider kan voldoende gewaarborgd worden, en/of;

  • c.

    een redelijk tot matig inzicht in de eigen beperkingen bij de jeugdige en/of;

  • d.

    niet geëscaleerde vragen en problemen, en/of;

  • e.

    een matig tot goede voorspelbaarheid van de hulpvraag. Onverwachte hulpvragen zijn planbaar en uitstelbaar tot volgende contactmomenten of telefonisch contact tijdens kantooruren.

  • 1.

    Begeleiding individueel is gericht op:

    • a.

      Het vergroten van de zelfredzaamheid van de jeugdige en/of ouder(s)/opvoeder(s);

    • b.

      Het versterken van de opvoedsituatie, de ontwikkeling en de veiligheid van de jeugdige.

Artikel 7. Aanvullende criteria begeleiding groep ontwikkelingsgericht

  • 1.

    In aanvulling op de criteria uit artikel 5 kan begeleiding groep ontwikkelingsgericht worden ingezet:

    • a.

      voor jeugdigen die hulp en groepsbegeleiding nodig hebben om tot maatschappelijke participatie te komen, de schoolgang te herstellen/starten en te profiteren van effecten op hun welbevinden en welzijn;

    • b.

      voor jeugdigen waarbij de verwachting is dat in een groep beter de gestelde doelen kan/kunnen worden behaald. De sociale interactie in een groep; leren van elkaar en ook steun ervaren en tips krijgen van lotgenoten wordt in de groepsbegeleiding als instrument gebruikt;

    • c.

      voor jeugdigen die geen indicatie hebben of kunnen krijgen vanuit voorliggende wetgeving (bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg (Wlz));

    • d.

      voor jeugdigen die vanwege een ziekte of beperking niet naar de reguliere kinderopvang of school kan;

    • e.

      voor jeugdigen die zonder dagactiviteiten moeten verblijven in een instelling of waarbij de thuissituatie onhoudbaar en/of onveilig is.

  • 2.

    Onder begeleiding groep ontwikkelingsgericht wordt niet verstaan:

    • a.

      een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden;

    • b.

      een welzijnsactiviteit zoals zang, sport en spel, uitstapjes en dergelijke;

    • c.

      eerstelijns vaktherapieën of ondersteuning van een opvangvraagstuk.

 

Artikel 8. Aanvullende criteria begeleiding groep respijtzorg

  • 1.

    In aanvulling op de criteria uit artikel 5 kan een jeugdige na onderzoek begeleiding groep respijtzorg ontvangen als hij:

    • a.

      een ouder(s)/verzorger(s) heeft die moet worden ontlast, indien er risico is op overbelasting;

    • b.

      de overbelasting niet kan worden opgelost met eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of een voorliggende voorziening;

    • c.

      de ondervonden beperkingen ten aanzien van de opgroei- en opvoedproblemen en/of een verstandelijke beperking niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk en vrijwilligers, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen en met algemeen gebruikelijke zaken of diensten kan verminderen of kan wegnemen;

    • d.

      geen indicatie heeft of kan krijgen vanuit voorliggende wetgeving (bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg (Wlz));

    • e.

      vanwege een ziekte of beperking niet naar de reguliere kinderopvang of school kan;

    • f.

      zonder dagactiviteiten moet verblijven in een instelling of thuis een onveilige of onhoudbare situatie zou ontstaan.

  • 2.

    Onder begeleiding groep respijtzorg wordt niet verstaan:

    • a.

      een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden en eerstelijns vaktherapieën;

    • b.

      ondersteuning bij een opvangvraagstuk.

 

Artikel 9. Aanvullende criteria basis GGZ

  • 1.

    In aanvulling op de criteria uit artikel 5 kan een jeugdige in aanmerking komen voor basis GGZ als er sprake is van:

    • a.

      (het vermoeden van) een DSM 5-benoemde stoornis, en/of;

    • b.

      lichte problematiek met relatief weinig kernsymptomen maar wel voldoende om een diagnose te stellen, en/of:

    • c.

      klachten waarbij de jeugdige een zekere belemmering in het dagelijks functioneren ervaart, en/of;

    • d.

      kernsymptomen behorend bij het ziektebeeld en daarnaast aanvullende symptomen, en/of:

    • e.

      waarneembare beperkingen in het dagelijks functioneren, en/of:

    • f.

      lage tot matige risicofactoren, en/of:

    • g.

      aanwijzingen die duiden op gevaar voor ernstige zelfverwaarlozing of verwaarlozing van naasten, decompensatie, zelfdoding, (huiselijk) geweld of automutilatie, en/of;

    • h.

      duidelijke klachten/symptomen of een latent risico op gevaar, maar er staan beschermende factoren tegenover zoals adequate coping, werk of structurele daginvulling en een steunsysteem waarop men dagelijks kan terugvallen voor toezicht, hulp/ondersteuning, praktische en emotionele steun, en/of;

    • i.

      een lage complexiteit.

  • 2.

    De behandeling is gericht op:

    • a.

      het vergroten en bestendigen van de zelfredzaamheid en regie van de jeugdige en de (pleeg)ouder(s)/verzorger(s) in de thuissituatie en/of op school / het persoonlijk leven (bijvoorbeeld via therapie en/of psycho-educatie);

    • b.

      het versterken van de opvoedsituatie, zodat de opvoeding, de ontwikkeling en de veiligheid van de jeugdige gewaarborgd zijn.

 

Artikel 10. Aanvullende criteria specialistische GGZ

  • 1.

    In aanvulling op de criteria uit artikel 5 kan een jeugdige in aanmerking komen voor specialistische GGZ als er sprake is van:

    • a.

      (het vermoeden van) een DSM 5-benoemde stoornis, en/of;

    • b.

      ernstige problematiek, en/of;

    • c.

      uitval en/of substantiële beperkingen in het dagelijks functioneren (bijvoorbeeld niet naar school kunnen), en/of;

    • d.

      hoge risicofactoren, en/of;

    • e.

      duidelijke aanwijzingen (ook intuïtief) die kunnen duiden op gevaar voor ernstige zelfverwaarlozing of verwaarlozing van naasten, decompensatie, suïcide, (huiselijk) geweld of automutilatie, en/of;

    • f.

      hoge complexiteit.

  • 2.

    De behandeling is gericht op:

    • a.

      het versterken de jeugdige van het netwerk (systeem) van de jeugdige, zodat het systeem adequaat weet om te gaan met het gedrag van de jeugdige en hem positief kan ondersteunen in zijn ontwikkeling;

    • b.

      het verminderen van de psychische klachten met behulp van specifieke therapieën en interventies. Het gaat hier om de inzet van gerichte en bewezen werkzame behandelingen, met gedragsverandering als doel;

    • c.

      het beperken van de gevolgen van het ziektebeeld, zowel directe (lichamelijke problemen, zelfverwaarlozing, suïcidaliteit) als indirect (sociale schade);

    • d.

      het voorkomen van terugval en recidive;

    • e.

      wanneer mogelijk en passend afschalen naar Basis GGZ, de jeugdconsulent bij de huisarts, de huisarts en/of naar begeleiding;

    • f.

      een behandeling die zorgvraaggericht is in plaats van productgericht. Hiermee wordt van aanbieder verwacht dat zij zo is toegerust, dat zij in staat is om alle zorgvragen die binnen de specialistische jeugd GGZ vallen behandeld kunnen worden. Er is daarbij geen sprake van één leidend principe binnen de behandeling.

 

Artikel 11. Aanvullende criteria medicatiecontrole

Jeugdigen die in het kader van hun behandeling gebruik maken van medicijnen waarbij na de behandeling nog controle op de medicijnen dient plaats te vinden, kunnen in aanmerking komen voor medicatiecontrole.

Artikel 12. Aanvullende criteria ambulante dagbehandeling

  • 1.

    In aanvulling op de criteria uit artikel 5 kan de jeugdige in aanmerking komen voor ambulante dagbehandeling als er sprake is van:

    • a.

      een gediagnosticeerde (licht) verstandelijke beperking, en/of;

    • b.

      frequente escalaties door overprikkeling, en/of;

    • c.

      een beperkt niveau van functioneren binnen minimaal enkele levensdomeinen (als individu, als gezinslid, met leeftijdsgenoten, in de vrijetijdsbesteding en op school),en/of;

    • d.

      een (ernstig vermoeden van een) beneden gemiddelde intelligentie, eventueel met bijkomende psychiatrische problematiek of gedrag, en/of;

    • e.

      een verstoorde of gestoorde ontwikkeling, waarbij veelal ook beperkingen in lichamelijke en/of cognitieve functies spelen, en/of;

    • f.

      ernstige opvoedingsproblemen en gedragsproblematiek en/of;

    • g.

      van ouder(s) die niet beschikken over voldoende opvoedstrategieën voor hun kind met (bovengenoemde) problematiek, en;

    • h.

      een te verwachten behandeleffect.

  • 2.

    Ambulante dagbehandeling is gericht op:

    • a.

      het ontwikkelen en aanleren van cognitieve en emotionele vaardigheden, waarbij de mogelijkheden van de jeugdige optimaal worden benut, zodat een zo zelfstandig mogelijk niveau van functioneren bereikt kan worden.

    • b.

      herstel of voorkoming van verergering van gedragsproblemen, op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag en het realiseren van een blijvende verbetering in het functioneren. De behandeling kan ook gericht zijn op het verbeteren van de interactie binnen het systeem. Het gaat hierbij om gerichte professionele interventies.

    • c.

      voorspelbaar (hanteerbaar) maken van het gedrag en het goed inschatten van de risico’s als gevolg van de problematiek. Het vergroten van de zelfredzaamheid en beschermende factoren en het verkleinen van risicofactoren van de jeugdige en ouder(s).

 

Artikel 13. Aanvullende criteria ambulante jeugd- en opvoedhulp basis

  • 1.

    In aanvulling op de criteria uit artikel 5 kan een jeugdige in aanmerking komen voor ambulante jeugd- en opvoedhulp basis als er sprake is van:

    • a.

      lichte tot milde opgroei-, opvoed- en/of gedragsproblemen.

    • b.

      een (licht) verstandelijke beperking met een niet complexe psychische stoornis en/of mild probleemgedrag.

    • c.

      een licht verstandelijke beperking met probleemgedrag. De jeugdige is meestal jonger dan 16 jaar. De ouder(s)/verzorger(s) en hun omgeving ervaren opvoedingsproblemen. Deze problemen kunnen voortkomen uit een (licht) verstandelijke beperking van de ouder(s)/verzorger(s).

 

Artikel 14. Aanvullende criteria ambulante jeugd- en opvoedhulp specialistisch

  • 1.

    In aanvulling op de criteria uit artikel 5 kan een jeugdige in aanmerking komen voor ambulante jeugd- en opvoedhulp specialistisch als er sprake is van:

    • a.

      Ernstige opgroei-, opvoed- en/of gedragsproblemen.

    • b.

      Een (licht) verstandelijke beperking met een psychische stoornis en ernstig probleemgedrag.

    • c.

      Een licht verstandelijke beperking met ernstig probleemgedrag. Het kind is meestal jonger dan 16 jaar. De ouder(s)/verzorger(s) en hun omgeving ervaren opvoedingsproblemen. Deze problemen kunnen voortkomen uit een (licht) verstandelijke beperking van de ouder(s)/verzorger(s).

 

Artikel 15. Aanvullende criteria scheidingshulpverlening

  • 1.

    Scheidingshulpverlening is gericht op:

    • a.

      ouder(s) en jeugdigen in de leeftijd van 0 t/m 18 jaar die in een complexe echtscheiding zijn verwikkeld en waarbij de omgang niet naar behoren verloopt, en/of;

    • b.

      gezinnen waar psychiatrische problemen (bij ouder(s) en/of jeugdigen) een rol speelt en/of waar huiselijk geweld heeft gespeeld, en/of;

    • c.

      herordening van het gezin na scheiding.

  • 2.

    Scheidingshulpverlening bestaat uit twee afzonderlijke producten:

    • a.

      Ouder(s)schapsbemiddeling is gericht op het vinden van een passende vorm van ouder(s)schap na een (complexe) echtscheiding.

    • b.

      Omgangsbegeleiding en contactherstel ouder(s)/kind: gericht op ouder(s) en kind(eren) om hen te laten ervaren dat omgang mogelijk is gedurende en na een echtscheiding en als positief ervaren kan worden.

 

Artikel 16. Criteria dyslexiezorg

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van dyslexiezorg, bestaande uit:

    • a.

      diagnostiek bij een vermoeden van ernstige dyslexie,

    • b.

      behandeling van ernstige dyslexie.

  • 2.

    Een jeugdige komt in aanmerking voor diagnostiek en/of behandeling van ernstige dyslexie indien:

    • a.

      hij ingeschreven staat op een basisschool;

    • b.

      7 jaar of ouder(s) is, maar de leeftijd van 13 jaar nog niet heeft bereikt;

    • c.

      de basisschool de stappen doorlopen heeft zoals beschreven in de door het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie (NKD) gehanteerde protocol (Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 3.0).

 

Artikel 17. Criteria vervoersvoorziening/vergoeding

  • 1.

    in aanvulling op de criteria uit artikel 5 kan een vervoersvoorziening worden toegekend wanneer:

    • a.

      het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp, en;

    • b.

      er sprake is van een medische noodzaak dan wel een beperking in de zelfredzaamheid, en;

    • c.

      het voor de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) niet mogelijk is om op eigen (financiële) kracht en eigen verantwoordelijkheid (al dan niet gedeeltelijk en/of met behulp van het eigen netwerk) het vervoer te organiseren, en;

    • d.

      er geen andere regeling/voorziening is waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening, en;

    • e.

      geen passende jeugdhulpvoorziening op kortere afstand beschikbaar is.

  • 2.

    Bij de toekenning houdt het college altijd rekening met de te reizen afstand, leeftijd van de jeugdige, veiligheid en de unieke eigenschappen van de jeugdige.

  • 3.

    Het college kan van het eerste lid afwijken wanneer de jeugdige of ouder(s) kunnen aantonen dat begeleiding door henzelf of door andere personen uit de naaste omgeving leidt tot ernstige benadeling.

 

Artikel 18. Passende vervoersvoorziening

  • 1.

    Als aan de criteria onder artikel 17 is voldaan bepaalt het college welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) het meest passend is.

  • 2.

    De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:

    • a.

      Voorzieningen ter bevordering van de zelfredzaamheid van de jeugdige teneinde vervoer in natura overbodig te maken;

    • b.

      een vergoeding voor openbaar vervoer indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

    • c.

      een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding indien door de ouder(s) wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken of indien de jeugdige zelf kan leren reizen met openbaar vervoer;

    • d.

      kilometervergoeding indien de ouder(s) of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van het maximale belastingvrije kilometertarief.

    • e.

      aangepast vervoer (taxivervoer) indien voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren.

  • 3.

    Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding.

  • 4.

    Het college betrekt bij de afwegingen over de toekenning van een vervoersvraag de mogelijkheden die er voor een jeugdige zijn om zelfstandig te leren reizen.

  • 5.

    Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen betreffende deze vervoersvoorziening.

 

Artikel 19. Jeugdbescherming

Een maatregel die de rechter dwingend oplegt wanneer een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige (ernstig) wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet (voldoende) helpt.

Artikel 20. Jeugdreclassering

Hulpverlening voor jongeren tussen 12 en 23 jaar, die met politie en/of justitie in aanraking zijn gekomen en/of de leerplichtwet hebben overtreden (schoolverzuim). De begeleiding kan doorlopen tot de jongere 23 jaar is, indien de jongere minderjarig was bij het plegen van het strafbare feit.

Hoofdstuk 2. Aanvraag en onderzoek

Artikel 21. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening kan schriftelijk worden ingediend bij het college of het Samen Doen Team.

  • 2.

    Als een jeugdige of ouder(s) de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een ingevuld budgetplan in, als bedoeld in artikel 26 van deze verordening.

  • 3.

    Het college wijst in de ontvangstbevestiging de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 4.

    Het college wijst de jeugdige en zijn ouder(s) op mogelijkheid om binnen 14 dagen een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouder(s) daarom verzoeken draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan.

  • 5.

    Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

 

Artikel 22. Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouder(s) zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouder(s) en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • h.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • i.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouder(s).

  • 2.

    Als een persoonlijk plan is opgesteld, wordt dit bij het onderzoek betrokken.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover hij op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De jeugdige of zijn ouder(s) verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 5.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouder(s), informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 6.

    Het college en de jeugdige en/of zijn ouder(s) leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het ondersteuningsplan.

  • 7.

    Met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden in het ondersteuningsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de doelen van het ondersteuningsplan met de jeugdige en/of zijn ouder(s), het Samen Doen team en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

  • 8.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de mogelijkheid van het gebruik van een vertrouwenspersoon.

  • 9.

    Het college is bevoegd om in het belang van het onderzoek:

    • a.

      De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) op te roepen om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem of hen te bevragen.

    • b.

      Als dit nodig is voor het onderzoek, de jeugdige, zijn ouder(s), zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten op te roepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

    • c.

      Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 10.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) afzien van een gesprek als de hulpvraag van jeugdige en/of zijn ouder(s) en de compensatie daarvan voldoende duidelijk is.

  • 11.

    Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

 

Artikel 23. Toegang en besluit

  • 1.

    Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, evenals het onderzoek en het daaruit volgende ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 22.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 25.

  • 5.

    Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 25.

  • 6.

    Jeugdigen of hun ouder(s) die menen een beroep te kunnen doen op een overige voorziening, kunnen zich rechtstreeks hiertoe wenden.

  • 7.

    De jeugdige of zijn ouder(s) moeten zich binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel binnen 3 maanden zijn begonnen met de besteding van het pgb aan het doel waarvoor het is verstrekt.

 

Artikel 24. Onderzoek en toegang dyslexiezorg

  • 1.

    De ouder(s) van de jeugdige kunnen via de website van de gemeente een aanvraag indienen voor een individuele voorziening dyslexiezorg.

  • 2.

    De school en ouder(s) dienen de aanvraag aan te vullen met bewijsstukken. Dit dossier omvat ten minste:

    • -

      Anamnese op basis van de gegevens van de ingevulde vragenlijst door ouder(s);

    • -

      Anamnese op basis van de gegevens uit het leerling dossier in de ingevulde vragenlijst door de school/intern begeleider;

    • -

      (CITO) scores uit het leerlingvolgsysteem van de school;

    • -

      Handelingsplannen van de remedial teaching/extra ondersteuning op school waarin beschreven wordt: duur (minimaal 6 maanden), frequentie en inhoud van de ondersteuning.

  • 3.

    Het college kent een individuele voorziening voor dyslexiezorg toe door middel van een besluit dat toegang geeft tot:

    • -

      diagnostiek, om vast te stellen of sprake is van ernstige dyslexie;

    • -

      behandeling, indien uit de uitgevoerde diagnostiek blijkt dat sprake is van ernstige dyslexie.

  • 4.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het derde lid op grond van het verzoek tot een zorgtoewijzing van de dyslexieaanbieder na een controle van het leerlingdossier van de basisschool door de poortwachter dyslexiezorg.

  • 5.

    Het college kan nadere regels en beleidsregels stellen met betrekking tot de werkwijze van de poortwachter dyslexiezorg en de eisen waaraan het leerlingdossier dient te voldoen.

 

Artikel 25. Inhoud en geldigheidsduur beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat of doel daarvan is;

    • b.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de jeugdige of zijn ouder(s) zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder dan wel het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 23 lid 7;

    • c.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking.

  • 2.

    Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien:

    • a.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Het besluit tot toekenning van een individuele voorziening wordt afgegeven:

    • a.

      als het gaat om zorg in natura: met een geldigheidsduur tot het moment waarop de betrokken jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp heeft beëindigd en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld;

    • b.

      als het gaat om een pgb: met een in het besluit vastgestelde geldigheidsduur.

  • 5.

    Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouder(s) op grond van de wet, de verordening, nadere regels en beleidsregels.

  • 6.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hierover nadere regels en beleidsregels vaststellen.

 

Hoofdstuk 3. De voorwaarden voor een persoonsgebonden budget

Artikel 26. Voorwaarden pgb

  • 1.

    Het uitgangspunt is dat jeugdigen en ouder(s) een voorziening in natura krijgen. Als een jeugdige of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening en de hulp zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dan kan dat alleen als een voorziening in natura niet passend is.

  • 2.

    Als een jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking wil komen voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, beoordeelt het college of wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb zoals omschreven in artikel 8.1.1. van de wet.

  • 3.

    Het college beoordeelt of de jeugdige en/of zijn ouder(s), eventueel met behulp van zijn pgb-beheerder, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en het uitvoeren van de aan een pgb verbonden taken. De jeugdige en/of zijn ouder(s) of zijn pgb- beheerder dient ten minste aan te geven dat:

    • a.

      de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      de voorgenomen pgb-aanbieder of informele hulp van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • c.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • d.

      indien van toepassing; De informele hulp minimaal gelijkwaardig of aantoonbaar beter is dan van een professionele hulpverlener;

    • e.

      hij overziet zijn eigen situatie, dan wel die van de jeugdige, en heeft een duidelijk beeld van de zorgvraag en de belangen en hulp die jeugdige nodig heeft;

    • f.

      waarom de individuele voorziening in redelijkheid geschikt is om het doel of resultaat te behalen waarvoor het pgb is verstrekt;

    • g.

      indien van toepassing; wie de jeugdige of zijn ouder(s) heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;

    • h.

      de jeugdige, ouder(s) of zijn pgb-beheerder op de hoogte is van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb, of weet die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden;

    • i.

      de jeugdige, ouder(s) of zijn pgb-beheerder in staat is om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor hij inzicht heeft in de bestedingen van het pgb;

    • j.

      de jeugdige, ouder(s) of zijn pgb-beheerder voldoende vaardig is om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de SVB en zorgverleners;

    • k.

      de jeugdige, ouder(s) of zijn pgb-beheerder in staat om is zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een pgb-aanbieder of informele hulp te kiezen en kan ook motiveren waarom deze geschikt is;

    • l.

      de jeugdige, ouder(s) of zijn pgb-beheerder in staat is om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden aan verstrekkers van het pgb;

    • m.

      de jeugdige, ouder(s) of zijn pgb-beheerder kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;

    • n.

      de jeugdige, ouder(s) of zijn pgb-beheerder de inzet van een pgb-aanbieder of informele hulp kan coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    • i.

      de jeugdige, ouder(s) of zijn pgb-beheerder in staat is om als werk- of opdrachtgever de pgb-aanbieder of informele hulp aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

    • j.

      de jeugdige, ouder(s) of zijn pgb-beheerder voldoende juridische kennis heeft over het werk- of opdrachtgeverschap of weet deze kennis te vinden;

    • k.

      er geen sprake is van een omstandigheid zoals genoemd in artikel 28 lid 2 van de verordening.

  • 4.

    De informele hulp of de pgb-aanbieder legt met de jeugdige en/of zijn ouder(s) en eventueel met behulp van hun pgb-beheerder, ten aanzien van het waarborgen van de kwaliteit van de hulp het volgende vast in het budgetplan:

    • a.

      of de jeugdige en/of zijn ouder(s) in staat is tot waardering van zijn eigen belangen;

    • b.

      hoe de jeugdige en/of zijn ouder(s) zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • c.

      welke zorgverlener de zorg gaat verlenen;

    • d.

      wie de directe zorgverlener(s) is. Wordt gekozen voor een pgb-aanbieder dan dient een VOG te worden aangeleverd bij het budgetplan, niet ouder(s) dan 3 maanden voor aanvang werkzaamheden.

    • e.

      wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s) en of deze over een afgeronde voor de hulp relevante opleiding/diploma beschikt zoals genoemd in bijlage 1. Hiervan moet een bewijs worden meegeleverd als de zorgverlener een pgb-aanbieder betreft;

    • f.

      of de directe zorgverlener staat ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

    • g.

      wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid;

    • h.

      welke doelen of resultaten behaald moeten worden;

    • i.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening veilig, doeltreffend en jeugdige en/of zijn ouder(s)gericht is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • j.

      op welke wijze de jeugdige en/of zijn ouder(s) een juiste administratie gaat bijhouden;

    • k.

      op welke wijze de jeugdige en/of zijn ouder(s) een contract aangaat met de pgb-aanbieder;

    • l.

      hoe hij omgaat met geconstateerde onjuistheden;

    • m.

      op welke wijze de zorg gecontroleerd wordt;

    • n.

      welke concrete acties ingezet worden om de gestelde doelen te bereiken;

    • o.

      waar en wanneer de hulp gaat plaatsvinden;

    • p.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;

  • 5.

    Bij een informele hulp dient de jeugdige, zijn ouder(s) of pgb-beheerder aan te tonen dat: de jeugdige een gelijkwaardig of beter resultaat kan behalen als iemand uit het sociale netwerk de zorg verleent, en als dit leidt tot volwaardige dienstverlening die passend is aan de hulpvraag van de jeugdige.

  • 6.

    Het college beoordeelt of de jeugdige en/of zijn ouder(s) of zijn pgb-beheerder in staat is om het pgb te beheren en de hulp die de jeugdige en/of zijn ouder(s) met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is. Het pgb-beheer en de kwaliteit van de ondersteuning wordt getoetst door middel van het bewuste keuzegesprek en het budgetplan zoals omschreven in lid 1 t/m 5.

  • 7.

    De kwaliteit van de met het pgb ingekochte professionele hulp voor jeugdhulp voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare hulp leveren, hierbij moeten pgb-aanbieders en een eventuele onderaannemer die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaamheden verricht, voldoen aan de (kwaliteits)criteria zoals genoemd in bijlage 1, en:

    • a.

      ingeschreven staan in het handelsregister(conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007);

    • b.

      adequaat opgeleid personeel in dienst hebben met een afgeronde voor de hulp relevante opleiding zoals genoemd in bijlage 1;

    • c.

      een VOG van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) kunnen overleggen, niet ouder(s) dan 3 maanden;

    • d.

      beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen (minimaal ISO-9001 versie 2015 of gelijkwaardig);

    • e.

      een verklaring betalingsgedrag belastingdienst kunnen tonen;

    • f.

      een afschrift van de meest recente jaarrekening - of in het geval van een ZZP’er een balans en een winst- en verliesrekening -kunnen tonen;

    • g.

      verzekerd zijn tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid;

    • h.

      aangesloten zijn bij een beroepsvereniging;

  • 8.

    Een pgb is alleen mogelijk indien naar het oordeel van het college wordt voldaan aan alle voorwaarden, als genoemd in hoofdstuk 3, om in aanmerking te komen voor een pgb en:

    • a.

      er geen weigeringsgrond van toepassing is zoals omschreven in artikel 30;

    • b.

      in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen beoogde doel of resultaat;

    • c.

      er op geen enkele manier druk is uitgeoefend om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze persoon of organisatie te betrekken.

  • 9.

    Het niet voldoen aan de kwaliteitseisen heeft tot gevolg dat het college de aanvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s) voor hulp in de vorm van een pgb afwijst. Het college kan de pgb-aanbieder een waarschuwing met een redelijke hersteltermijn geven, of de pgb-aanbieder niet (langer) accepteren in het kader van een pgb.

  • 10.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) of zijn pgb-beheerder dient een arbeids-of zorgovereenkomst af te sluiten met de pgb-aanbieder of informele hulp.

  • 11.

    Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) of zijn pgb-beheerder niet (volledig) het budgetplan (of andere relevante formulieren) invult of niet meewerkt aan de gesprekken omtrent het pgb wordt, na het bieden van een hersteltermijn, geen pgb verstrekt.

Artikel 27. Voorwaarden pgb voor informele hulp

  • 1.

    Naast de voorwaarden uit artikel 26 van deze verordening, gelden voor de informele hulp ook de voorwaarden uit dit artikel.

  • 2.

    Voordat een jeugdige of zijn ouder(s) een aanvraag doet voor een voorziening, wordt van hem verwacht dat hij eerst een beroep doet op zijn eigen kracht, familie en vrienden. Er wordt geen pgb verstrekt wanneer het gebruikelijk is dat de activiteiten door de wettelijke vertegenwoordigers dan wel het sociaal netwerk worden verricht gelet op de leeftijd van de jeugdige, zoals:

    • a.

      (sociale) activiteiten ondernemen met de jeugdige;

    • b.

      toezicht houden bij jeugdigen tot 12 jaar;

    • c.

      toezien op inname van medicijnen;

    • d.

      1 à 2 dagen per week oppassen door een familielid zoals opa of oma;

    • e.

      het maken van afspraken en/of het meegaan naar afspraken met specialisten;

    • f.

      vervoer naar afspraken met specialisten;

    • g.

      vervoer naar school bij jeugdigen tot 12 jaar.

  • 3.

    Indien hulp en zorg noodzakelijk is die substantieel intensiever is dan wat gemiddeld gebruikelijk is bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd, dan kan het college een individuele voorziening toekennen voor de hulpvraag zoals genoemd onder lid 2.

  • 4.

    Geen Pgb voor hulp door het sociale netwerk wordt ingezet, indien er sprake is van overbelasting bij de persoon die de hulp wil gaan verlenen.

 

Artikel 28. Voorwaarden pgb-beheerder

  • 1.

    Het beheren van het pgb kan door zowel de jeugdige en/of zijn ouder(s) als door een pgb-beheerder worden uitgevoerd. Indien de pgb-beheerder het pgb gaat beheren, dan zijn de regels over het pgb beheer waar jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt genoemd van overeenkomstige toepassing op de pgb-beheerder.

  • 2.

    Het college acht een persoon niet in staat de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren indien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:

    • a.

      problematische schuldenproblematiek;

    • b.

      ernstige verslavingsproblematiek;

    • c.

      aangetoonde fraude begaan in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • d.

      een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • e.

      een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • f.

      een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

    • g.

      het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

    • h.

      twijfels op overige gronden over de pgb-vaardigheid, zoals opgenomen in artikel 26.

  • 3.

    Naast hetgeen dat bepaald is in het vorige lid wordt een pgb-beheerder alleen geacht de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien:

    • a.

      hij eerste of tweedegraads bloed-of aanverwant is van de jeugdige en/of zijn ouder(s), tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om het beheer te laten uitvoeren door iemand die tot het sociaal netwerk behoort;

    • b.

      hij door de rechtbank is aangesteld als mentor, curator of bewindvoerder;

    • c.

      hij niet tevens de pgb-aanbieder of informele hulp is van de hulp die met het pgb wordt ingekocht. De pgb-beheerder is in ieder geval niet tevens de pgb-aanbieder of informele hulp, diens vast/flexibel personeel, diens organisatie adviseur of op andere wijze aan de zorgaanbieder verbonden persoon (de combinatie van zorgverlener en pgb-beheerder in één persoon of instantie is gezien de belangenverstrengeling onwenselijk en niet toegestaan);

    • d.

      er geen sprake is van een (financiële) relatie tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder of informele hulp;

    • e.

      er geen sprake is van belangenverstrengeling tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder of informele hulp;

    • f.

      er sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd;

    • g.

      hij de belangen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) voldoende kan behartigen zoals omschreven in artikel 26;

    • h.

      hij de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondersteunt van aanmelding tot evaluatie van zorg, de rechten van de jeugdige en/of zijn ouder(s) beschermt en ook integraal aanspreekpunt is;

    • i.

      hij de aan een pgb verbonden taken kan uitvoeren zoals omschreven in artikel 26.

  • 4.

    Als pgb-beheer plaatsvindt door een professional, zoals een bewindvoerder, dan dient deze zijn diensten aan te bieden tegen marktconform tarief. Het college kan vragen om een bewijs van betaling.

  • 5.

    De pgb-beheerder heeft minimaal 1 keer per maand contact met de jeugdige en/of zijn ouder(s) en zorgverlener.

  • 6.

    Indien de vertegenwoordiger een bemiddelingsbureau is, moet het tevens het Per Saldo opgestelde keurmerk dragen. Dit keurmerk wordt beheerd door het Keurmerkinstituut.

  • 7.

    Een jeugdige en/of zijn ouder(s) krijgt maximaal twee keer de mogelijkheid om een pgb-beheerder aan te dragen. Indien geen geschikte pgb-beheerder wordt aangedragen, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een pgb worden afgewezen.

 

Artikel 29. Evalueren zorg

  • 1.

    Iedere 6 maanden vindt er een evaluatiegesprek plaats tussen de zorgverlener en de jeugdige en/of zijn ouder(s) en eventueel de pgb-beheerder.

  • 2.

    Van dit evaluatiegesprek wordt een evaluatieverslag opgesteld.

  • 3.

    Het college kan voorwaarden stellen aan het evaluatieverslag.

  • 4.

    Het evaluatieverslag wordt opgestuurd naar het college.

 

Artikel 30. Besteding pgb

  • 1.

    De pgb budgethouder mag vanuit het budget de volgende uitgaven doen:

    • -

      Alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoedingen voor woon- werkverkeer, verlofregelingen en pensioenvoorziening;

    • -

      Vervoerskosten, als er sprake is van begeleiding met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar de begeleiding wordt geboden. De vergoeding voor deze kosten bedraagt maximaal het gehanteerde tarief die de gemeente heeft vastgesteld bij gecontracteerd aanbieders.

  • 2.

    Het pgb mag niet worden besteed aan kosten voor:

    • a.

      bemiddeling (tussenpersonen of belangenbehartigers);

    • b.

      het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      feestdagenuitkering, overlijdensuitkering of een eenmalige uitkering;

    • e.

      alle overige reiskosten behalve de vervoerskosten als genoemd in lid 1 (in welke vorm dan ook);

    • f.

      huur, eten en drinken;

    • g.

      contributie voor lidmaatschappen (bijvoorbeeld van Per Saldo);

    • h.

      het volgen van cursussen over het pgb;

    • i.

      kosten van informatiemateriaal;

    • j.

      alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo valt;

    • k.

      alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening/ en of algemeen gebruikelijke voorziening vallen;

    • l.

      eigen bijdrage van het CAK;

    • m.

      vervallen;

    • n.

      activiteiten die niet onder de Jeugdwet vallen( activiteiten/uitstapjes etc.).

    • o.

      tolken (de gemeente verwacht dat een aanbieder intercultureel kan werken);

    • p.

      ondersteuning die ingezet wordt in het buitenland.

    • q.

      Loondoorbetaling bij ziekte;

    • r.

      overige bijkomende kosten.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4.

    Onverminderd artikel 8.1.1, tweede en vierde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt.

  • 5.

    Een pgb kan niet worden toegekend als het gaat om jeugdigen met een kinderbeschermingsmaatregel, jeugdreclassering of jeugdigen die zijn opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging.

  • 6.

    Een pgb kan niet worden toegekend als de zorg door het sociaal netwerk niet aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 7.

    Het pgb is niet bedoeld als inkomensvoorziening of tegen inkomensderving. Dit wordt anders wanneer als een keuze moet worden gemaakt tussen het verlenen van jeugdhulp of het verkrijgen van inkomen. De financiële consequenties voor de zorg van de jeugdige worden meegenomen bij de beoordeling om wel of geen pgb toe te kennen.

  • 8.

    het pgb is niet bedoeld om opvoedondersteuning voor de ouder(s) in te kopen indien de ouder(s) over onvoldoende opvoedcapaciteiten beschikken.

  • 9.

    Een pgb wordt niet toegekend voor, de op het individu toegesneden voorzieningen in het gedwongen kader, crisisopvang of crisishulp.

  • 10.

    Een combinatie van zorg in natura en pgb binnen één individuele voorziening is niet mogelijk.

  • 11.

    Een pgb wordt geweigerd voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening.

  • 12.

    Om de kwaliteit van de ondersteuning te waarborgen mag een hulpverlener die via het pgb wordt ingehuurd, nooit meer dan 40 uur per week ondersteuning verlenen. Dit geldt zowel voor een pgb-aanbieder als informele hulp.

  • 13.

    Het is niet toegestaan een overeenkomst af te sluiten met een aanbieder dan wel een derde (in geval van een pgb) waarin het bieden van de geïndiceerde ondersteuning mede afhankelijk is van de woonruimte die door de organisatie dan wel derde wordt geboden, tenzij het verblijf onderdeel is van de indicatie.

  • 14.

    Het is een jeugdige, zijn ouder(s) of pgb-beheerder niet toegestaan om met een zorgverlener een vast maandloon overeen te komen dan wel een andersoortige afspraak te maken op basis waarvan uitbetaling door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan pgb-aanbieder of informele hulp plaatsvindt zonder voorafgaande verplichting van jeugdige en/of zijn ouder(s) tot overlegging aan SVB van een door jeugdige en/of zijn ouder(s) geaccordeerde factuur of specificatie van ingezette zorg.

  • 15.

    Het college verstrekt geen pgb voor ondersteuning van een pgb-aanbieder die fraude heeft gepleegd.

  • 16.

    Het college verstrekt geen pgb voor ondersteuning van een zorgverlener indien er twijfels zijn over de integriteit van de zorgverlener, wat zich in ieder geval voordoet indien de zorgverlener:

    • a.

      betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

    • b.

      verdacht is geweest van strafbare feiten dan wel daarvoor veroordeeld is geweest;

    • c.

      bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • e.

      er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • f.

      zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie.

  • 17.

    Verstrekking in de vorm van pgb vindt niet of niet langer plaats als:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de jeugdige, zijn ouder(s) en/of zijn pgb-beheerder problemen zal hebben bij het omgaan met een pgb;

    • b.

      er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een pgb in het verleden;

    • c.

      er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking;

    • d.

      er naar het oordeel van het college niet is voldaan aan artikel 26 lid 6 van deze verordening.

 

Artikel 31. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor pgb-aanbieders bedraagt 82% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouder(s) ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2.

    Indien het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht en bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de in betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente beschikbare individuele in natura.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is maximaal het tarief per uur voor een niet professionele zorgverlener zoals in artikel 5.22, lid 1 van de Regeling langdurige zorg is vermeld, en tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

  • 4.

    Bij jeugdhulp die wordt verleend op basis van een verklaring als bedoeld in artikel 8ab lid 1 Regeling Jeugdwet bedraagt het pgb:

    • a.

      de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab lid 1 van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan van de jeugdige/ en of ouder(s) kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming, en/of;

    • b.

      de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 8ab lid 1 van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.

  • 5.

    Het college besluit jaarlijks over indexering van de verschillende bedragen, die het vastlegt in het financieel besluit Wmo en Jeugd.

 

Hoofdstuk 4. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 32. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet gebruikt, niet binnen drie maanden gebruikt of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

 

Artikel 33. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 3.

    Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

 

Artikel 34. Toezichthouders

  • 1.

    Het college wijst toezichthoudende ambtenaren aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.9 van de Jeugdwet.

  • 2.

    De aangewezen toezichthouder is belast met:

    • a.

      de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

    • b.

      de bevoegdheid om de (cliënten)administratie te vorderen bij de zorgverlener;

    • c.

      de bevoegdheid om de administratie te vorderen van de jeugdige en/of zijn ouders of pgb-beheerder;

    • d.

      vorderen van identificatie;

    • e.

      inzage van documenten en toegang tot gegevens;

    • f.

      het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen);

    • g.

      controleren of de zorgverlener de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking of de raamovereenkomst met het college naleeft;

    • h.

      ondersteuningsinhoudelijk controleren van de overeenkomsten die de pgb-beheerder heeft gesloten; voldoen deze aan bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie.

  • 4.

    Een ieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

 

Hoofdstuk 5. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 35. Afstemming met gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 23 lid 4 van deze verordening, plaatsvindt.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3.

    Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

 

Artikel 36. Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet,

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt,

    • d.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.

 

Artikel 37. Afstemming met het justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 16 lid 3 van deze verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

 

Artikel 38. Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij het Samen Doen team.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in lid 1 genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

 

Artikel 39. Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 40. Afstemming met Wmo‐voorzieningen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouder(s) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt. Dit geldt bij de inzet verlengde jeugdhulp tot uiterlijk 23 jaar.

 

Artikel 41. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouder(s) helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen –zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

 

Hoofdstuk 6. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 42. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 43. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet.

  • 2.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan in het kader van maatschappelijke ondersteuning en preventieve ondersteuning van jeugdigen.

  • 3.

    Gecontracteerde en/of pgb aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 4.

    De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten in het kader van maatschappelijke ondersteuning en preventieve jeugdondersteuning en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 5.

    Gecontracteerde en/of pgb aanbieders van jeugdhulp melden calamiteiten en geweldsincidenten, naast de melding bij de landelijke toezichthouder(s), ook bij een door het college aan te wijzen ambtenaar van de gemeente Hardenberg.

  • 6.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

 

Hoofdstuk 7. Klachten en medezeggenschap

Artikel 44. Klachtregeling

  • 1.

    Het college hanteert de vastgestelde gemeentelijke klachtenregeling voor de afhandeling van klachten, voor zover de klacht betrekking heeft op professionals werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Dit betreft dan o.a. de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Gecontracteerde en/of pgb aanbieders van individuele voorzieningen zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van jeugdigen of ouder(s).

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 45. Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1.

    Gecontracteerde en/of pgb aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van jeugdigen over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 46. Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid

  • 1.

    Er is een Participatieraad voor de advisering bij de uitvoering van de wet.

  • 2.

    De Participatieraad bestaat uit leden die in staat zijn de belangen van de ingezetenen, waaronder in ieder geval, jeugdigen en ouder(s) en hun vertegenwoordigers, in relatie tot de uitvoering van de wet in voldoende mate te behartigen.

  • 3.

    De Participatieraad, bedoeld in het eerste lid:

    • a.

      wordt door het college betrokken bij de beleidsvoorbereiding en evaluatie;

    • b.

      is bevoegd om uit eigen beweging het college te voorzien van advies ten aanzien van de uitvoering van de wet;

    • c.

      wordt periodiek uitgenodigd voor een overleg over de uitvoering van de wet;

    • d.

      is bevoegd om onderwerpen voor het overleg aan te dragen.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat de Participatieraad tijdig in het bezit is van alle informatie die noodzakelijk is voor het overleg met de gemeente of om zijn adviesrol naar behoren uit te oefenen.Hierbij wordt aansluit gezocht bij de termijnen zoals genoemd in de verordening van de Participatieraad.

 

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 47. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe jaarlijks aan de gemeenteraad en de participatieraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 48. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 49. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De verordening maatschappelijk ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2020 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige en/of zijn ouder(s) houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening maatschappelijk ondersteuning en Jeugdwet gemeente Hardenberg 2020, tot het moment dat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de verordening jeugdhulp gemeente Hardenberg 2023 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform de genoemde verordening in het eerste lid.

  • 4.

    De beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten die op grond van de verordening maatschappelijk ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2020 zijn genomen, daarvoor blijven de regels uit de verordening genoemd in lid een geldig.

  • 5.

    Van lid 3 en 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken, indien de regels uit Verordening jeugdhulp gemeente Hardenberg 2023 gunstiger uitpakken.

 

Artikel 50. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp Hardenberg 2023.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hardenberg van 6 december 2022.

De raad voornoemd,

De griffier, De voorzitter,

F.G.S. Droste M.W. Offinga

Bijlage 1: Kwaliteitscriteria pgb zorgaanbieders en onderaannemers

Het college is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg aan burgers. Ook als de hulp wordt geboden via een pgb. De zorgaanbieders dienen te werken met deskundig personeel en moeten kwalitatief goede zorg bieden, waarin de jeugdige en/of zijn ouder(s) en zijn netwerk centraal staan. In deze bijlage staan (aanvullende) kwaliteitseisen, naast die de relevante wetgeving noemt, waaraan deze pgb zorgaanbieders aan moeten voldoen. Deze eisen zijn ook aan de gecontracteerde aanbieders gesteld om de kwaliteit van de zorg te waarborgen.

Waar in deze bijlage wordt gesproken van ‘zorgaanbieder’, wordt de pgb-aanbieder bedoeld.

 

Algemene eisen

  • 1.

     

Zorgaanbieder voldoet aan de regels zoals vastgelegd in de Zorgbrede Governance code. Zorgaanbieder is op de hoogte van de regels van deze code en handelt conform deze code.

  • 2.

     

Zorgaanbieder verleent hulp of ondersteuning met inachtneming van de eisen die volgens de algemeen aanvaarde professionele standaard aan Zorgaanbieder worden gesteld. De bij de zorgaanbieder in dienst zijnde medewerkers houden zich aan de voor hen geldende beroepscode.

  • 3.

     

Zorgaanbieder stelt zich op de hoogte van de laatste relevante ontwikkelingen, kwaliteitseisen en wet- en regelgeving op landelijk niveau en handelt ernaar (oa. Jeugdwet, Wmo, Wtza, Wlz, Zvw en Wet Bibob).

  • 4.

     

Zorgaanbieder neemt kennis van:

  • Het Hardenbergse Model voor Ondersteuning;

  • De actuele beleidsregels en verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Hardenberg.

Zorgaanbieder onderschrijft de beleidsmatige uitgangspunten en handelt ernaar. Zorgaanbieder conformeert zich aan wijzigingen in beleid en lokale wet- en regelgeving.

  • 5.

     

Zorgaanbieder salarieert maximaal overeenkomstig de Wet Normering Topinkomens en bijbehorende nadere regelingen.

  • 6.

     

Zorgaanbieder dient op werkdagen minimaal van 09.00 – 17.00 uur telefonisch bereikbaar te zijn voor het college.

Uitvoering/levering ondersteuning

  • 7.

     

Zorgaanbieder behandelt jeugdige en/of zijn ouder(s) en medewerkers van het college op een respectvolle wijze en zet geen zogenoemde agressieve verkooptechnieken in.

  • 8.

     

De zorgaanbieder signaleert veranderingen in de situatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s) en zijn omgeving/sociale netwerk met mogelijk gevolgen voor de mate van de inzet voor de jeugdige en/of zijn ouder(s). Zorgaanbieder bespreekt deze veranderingen in de situatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Vervolgens meldt jeugdige en/of zijn ouder(s) of zorgaanbieder deze verandering in de situatie bij het college.

  • 9.

     

Zorgaanbieder zoekt actief naar mogelijkheden om hulp of ondersteuning af te schalen. Dat wil zeggen verkorten van ondersteuningsduur, complexiteit of intensiteit (bijvoorbeeld door inzet van voorzieningen uit het voorliggend veld, vrijwilligers en eigen netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s)). De hulp of ondersteuning is gericht op ontwikkeling, blijvende participatie en/of stimulering van de zelfredzaamheid, passend bij de levensfase van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

  • 10.

     

Zorgaanbieder draagt zorg voor gelijkwaardige vervanging (continuïteit en kwaliteit) bij afwezigheid van de (ingehuurde) medewerker van zorgaanbieder, bijvoorbeeld door verlof of ziekte.

  • 11.

     

Zorgaanbieder zal het Hulpverleningsplan (zonder vertrouwelijke informatie) of na toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s) aan het college te verstrekken.

  • 12.

     

Zorgaanbieder treedt op als casusregisseur. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het opstellen, bewaken, structureren en coördineren van de uitvoering van het hulp of ondersteuning. Hierbij draagt de zorgaanbieder zorg voor een effectieve en efficiënte samenwerking op operationeel niveau. De casusregisseur draagt zorg voor de continuïteit en kwaliteit van de hulp of ondersteuning. Daar waar hapering of stagnatie optreedt meldt de zorgaanbieder dit bij het college en vindt waar nodig afstemming plaats tussen het college en zorgaanbieder. Het college heeft dan de verantwoordelijkheid om het proces weer op gang te brengen.

  • 13.

     

Als de Jeugdige en/of zijn ouder(s) overgaat naar een andere zorgaanbieder, zorgt zorgaanbieder voor een soepele, professionele overdracht naar deze (nieuwe) zorgaanbieder, waarbij de continuïteit van de hulp of ondersteuning is gewaarborgd. Zorgaanbieder draagt terstond, maar uiterlijk binnen één (1) week na de overdracht het dossier van de Jeugdige en/of zijn ouder(s) compleet en kosteloos over aan deze zorgaanbieder en neemt daarbij de privacywetgeving in acht.

  • 14.

     

Hulp of ondersteuning die wordt ingezet voordat een maatwerkvoorziening is verstrekt zal niet worden vergoed. Indien de looptijd van de maatwerkvoorziening is verstreken en deze niet is vervangen door een nieuwe maatwerkvoorziening, wordt de hulp of ondersteuning niet vergoed.

Hulpverleningsplan

  • 15.

     

De zorgaanbieder maakt met jeugdige en/of zijn ouder(s) duidelijke werkafspraken over de levering van de hulp of ondersteuning, vastgelegd in een Hulpverleningsplan. Basis voor dit Hulpverleningsplan is het Ondersteuningsplan dat door de het college wordt opgesteld of de verwijzing van een derde. Dit Hulpverleningsplan voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

  • Het Hulpverleningsplan wordt samen met (een wettelijk vertegenwoordiger van) de Jeugdige en/of zijn ouder(s) opgesteld en aan de Jeugdige en/of zijn ouder(s) verstrekt.

  • Zorgaanbieder laat contacten met derden verlopen via de persoon die daarvoor is vermeld in het Hulpverleningsplan, tenzij door bijzondere omstandigheden. Zorgaanbieder genoodzaakt hiervan af te wijken.

  • Het Hulpverleningsplan dat de zorgaanbieder maakt, moet aansluiten op de doelen die in het Ondersteuningsplan of een verwijzing van derde zijn geformuleerd.

  • Het Hulpverleningsplan wordt minimaal één keer per jaar met de Jeugdige en/of zijn ouder(s) en/of de vertegenwoordiger van de jeugdige en/of zijn ouder(s) besproken. In het Hulpverleningsplan wordt dit vastgelegd. Bijstellingen en veranderingen in het Hulpverleningsplan worden schriftelijk vastgelegd.

  • De hulp of ondersteuning wordt conform het gemaakte Hulpverleningsplan geboden. Het Hulpverleningsplan vertaalt de opdracht in concrete werkafspraken: welke hulp of ondersteuning ontvangt de jeugdige en/of zijn ouder(s), op welke dagen en tijdstippen (passend in zijn dag- weekprogramma) gedurende de bepaalde looptijd.

  • Het Hulpverleningsplan beschrijft hoe de ondersteuning wordt vormgegeven en afgestemd met eventuele mantelzorgers en hoe het eigen netwerk van de Jeugdige en/of zijn ouder(s) daar waar mogelijk een actieve rol speelt of gaat spelen in hetondersteuningsproces.

  • Het Hulpverleningsplan beschrijft hoe de inzet van voorzieningen uit het voorliggend veld een bijdrage kunnen (gaan) leveren in het hulp of ondersteuningsproces.

  • Indien delen van de hulp of ondersteuning worden uitgevoerd door anderen dan de zorgaanbieder, dan wordt dit in het Hulpverleningsplan vermeld.

Beëindiging hulp of ondersteuning

  • 16.

     

Zorgaanbieder sluit de hulp of ondersteuning af met een eindevaluatie welke is ondertekend door jeugdige en/of zijn ouder(s). In de eindevaluatie worden de gestelde doelen en resultaten vanuit het Hulpverleningsplan geëvalueerd.

Kwaliteit 

  • 17.

     

De zorgaanbieder dient bij methodieken en interventies in te zetten die onafhankelijk zijn onderzocht en daarbij effectief zijn bevonden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van interventies en methodieken die zijn opgenomen en beschreven in een van volgende databanken:

  • Movisie: Databank Effectieve Sociale Interventies.

  • Nederlands Jeugd Instituut: Databank Effectieve Jeugdinterventies.

  • Trimbos Instituut: Databank Erkende interventies GGZ.

  • Vergelijkbaar: Een interventie die beschikt over een vergelijkbare onafhankelijke beoordeling en erkenning.

De zorgaanbieder is verplicht de in het kader van de hulp of ondersteuning in te zetten methodieken op te nemen in het Hulpverleningsplan. Indien het gaat om een (nieuwe) interventie of methodiek die niet is opgenomen en beschreven in één van de in het bovenstaand beschreven databanken, heeft het college het recht de methodiek te verifiëren en accorderen.

  • 18.

     

Zorgaanbieder is bekend met het gedachtegoed van Positieve gezondheid en werkt vanuit dit gedachtegoed.

  • 19.

     

De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de hulp of ondersteuning van goede kwaliteit is. Hulp of ondersteuning wordt in elk geval:

  • Veilig, doeltreffend, doelmatig en jeugdige en/of zijn ouder(s) gericht verstrekt.

  • Afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) en op andere vormen van hulp of ondersteuning of hulp die de jeugdige en/of zijn ouder(s) ontvangt.

  • Systeemgericht aangeboden, er is een naadloze verbinding tussen de hulp of ondersteuning voor de Jeugdige en/of zijn ouder(s) en zijn gezin, het sociale netwerk en directe leefomgeving (thuis, in de wijk, op school, werk, dagbesteding enzovoort). Het is van belang dat bij gezinnen met jeugdigen altijd naar het hele systeem wordt gekeken.

  • 20.

     

Als zorgaanbieder inschat dat het waarschijnlijk is dat een jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor hulp of ondersteuning op grond van een andere wet, en deze ondersteuning nodig is om tot een oplossing van de hulp- of ondersteuningsvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s) te komen, begeleidt zorgaanbieder de jeugdige en/of zijn ouder(s) bij het aanvragen hiervan of spreekt zij met de reeds betrokken zorgaanbieder af dat de zorgaanbieder hierin begeleidt.

  • 21.

     

Zorgaanbieder en indien van toepassing onderaannemers en/of samenwerkende partijen werken mee aan van toepassing zijnde inspecties door de daarvoor aangewezen organisaties en geven opvolging aan aanbevelingen die hieruit naar voren komen. Zorgaanbieder dient het college over de aanbevelingen te informeren en dient concreet aan te geven indien aanbevelingen de hulp of ondersteuning aan de Jeugdige en/of zijn ouder(s) van het college raakt.

  • 22.

     

Zorgaanbieder voldoet daarnaast aan de gestelde eisen ter bevordering van de rechtspositie van de Jeugdige en/of zijn ouder(s), waaronder in ieder geval:

  • het afhandelen van klachten;

  • het organiseren van medezeggenschap;

  • het verantwoorden van de naleving van gestelde kwaliteitseisen.

Personeel

  • 23.

     

Levering geschiedt door inzet van voldoende gekwalificeerde medewerkers en – voor zover van toepassing - op basis van een voor Zorgaanbieder geldende cao.

  • 24.

     

Zorgaanbieder beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ van personen die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met Jeugdige en/of zijn ouder(s). De VOG mag niet ouder(s) zijn dan drie (3) maanden bij aanvang van de werkzaamheden van de medewerker. Zorgaanbieder verlangt van haar werknemers een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is.

  • 25.

     

Zorgaanbieder beperkt voor de Jeugdige en/of zijn ouder(s) zoveel mogelijk het aantal wisselingen van medewerkers die hulp of ondersteuning leveren.

Inzet vrijwilligers

  • 26.

     

Indien zorgaanbieder gebruik maakt van vrijwilligers bij de hulp of ondersteuning van de jeugdige en/of zijn ouder(s), draagt hij er zorg voor dat de kwaliteit en betrouwbaarheid van de hulp of ondersteuning wordt geborgd.

  • 27

     

De zorgaanbieder faciliteert en begeleidt de ingezette vrijwilligers.

  • 28.

     

Vrijwilligers met jeugdige en/of zijn ouder(s) contact dienen in ieder geval te beschikken over een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’.

  • 29.

     

Zorgaanbieder garandeert dat vrijwilliger met Jeugdige en/of zijn ouder(s) contact:

  • Een getekende geheimhoudingsverklaring indient;

  • De Nederlandse taal beheerst;

  • Zich kan legitimeren als vrijwilliger van zorgaanbieder;

  • Een klantvriendelijke, hulpvaardige en servicegerichte instelling heeft;

  • De culturele achtergrond, geloofsovertuiging en/ of leefwijze van de Jeugdige en/of zijn ouder(s) respecteert.

Inzet onderaannemers

  • 30.

     

Inzet van onderaannemers is alleen toegestaan indien de Het college hier schriftelijk toestemming voor heeft gegeven. Hulp of ondersteuning die is geleverd door een onderaannemer waarvoor deze toestemming ontbreekt, kan niet in rekening worden gebracht bij Het college.

Inzet coöperaties

  • 31.

     

Het college gaat ten aanzien van coöperaties aanvullende voorwaarden stellen met betrekking tot de inzet van de leden van de coöperatie. Deze liggen in lijn met hetgeen van hoofd-onderaannemers gevraagd wordt.

Op hoofdlijnen is dat:

  • Het college gaat er van uit dat de coöperatie alleen integere coöperatieleden inschakelt.

  • Het college kan de integriteit van coöperatieleden toetsen.

Het college kan voorwaarden verbinden aan deze goedkeuring.

Samenwerking

  • 32.

     

De zorgaanbieder zorgt voor een goede samenwerking met medewerkers van andere relevante organisaties onder andere: gezondheidszorg, begeleiders op school, thuiszorg.

Klachtenregeling en cliëntervaringsonderzoek

  • 33.

     

Zorgaanbieder draagt zorg voor een adequate klachtenprocedure vergelijkbaar met de procedure zoals omschreven in de artikelen 13 t/m 17 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: WKKGZ), welke voorziet in een snelle en correcte afhandeling van klachten van Jeugdige en/of zijn ouder(s). Zorgaanbieder is tevens aangesloten bij een onafhankelijk geschilleninstantie.

  • 34.

     

Zorgaanbieder draagt actief bij aan een cliënttevredenheidsonderzoek Menselijke Maat.

Meldplichten

  • 35.

     

Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Zorgaanbieder hanteert een ‘meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ en bevordert het gebruik en de kennis van de Meldcode onder medewerkers. Indien er sprake is van onveiligheid (in het kader van de Meldcode), dan stelt de Zorgaanbieder een veiligheidsplan op. Zorgaanbieder wijst ten minste één aandachtsfunctionaris aan die lid is van de landelijke vakgroep aandachtsfunctionarissen kindermishandeling (LVAK). Deze aandachtsfunctionaris waarborgt de implementatie van de Meldcode. Deze functionaris is aanspreekpunt voor de zorg- en veiligheidspartners in het kader van de aanpak van huiselijk geweld en participeert in het ontwikkelplan huiselijk geweld en kindermishandeling van de het college Hardenberg. Ook is de aandachtsfunctionaris bekend met de specialisten die kunnen worden ingeschakeld voor specifieke vormen van huiselijk geweld.

Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

Zorgaanbieder meldt datalekken bij de Autoriteit Persoonsgegevens.

Calamiteiten en geweldsincidenten

Zorgaanbieder is bekend en handelt conform de vigerende calamiteitenprotocollen van de IGJ en het college. Zorgaanbieder meldt calamiteiten en geweldsincidenten[1] zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie (3) werkdagen) bij Het college en – waar het gaat om zorg of ondersteuning op grond van de Jeugdwet – aan de IGJ. Dit in verband met de coördinatie van (dreigende) maatschappelijke onrust[2] en/of (verwachte) media-aandacht.

Ontslag medewerker wegens disfunctioneren

Zorgaanbieder die zorg of ondersteuning op grond van de Jeugdwet biedt doet binnen drie (3) werkdagen melding bij de IGJ bij ontslag van een medewerker wegens disfunctioneren.

Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ)

Zorgaanbieder meldt signalen over (vermoedens van) fraude, financiële fouten, kwaliteitsproblemen of ongewenste werkwijzen bij het LMZ.

  • 36.

     

Zorgaanbieder stelt het college binnen vijf (5) werkdagen op de hoogte van:

  • Meldingen van zorgaanbieder bij de Autoriteit Persoonsgegevens;

  • Meldingen van zorgaanbieder bij de IGJ/Wmo-toezicht;

  • Elk onderzoek dat door een derde (o.a. het college, toezichthouder(s) van andere colleges, Justitie, Belastingdienst etc.) wordt gestart naar Zorgaanbieder;

  • Elke maatregel die een derde treft jegens Zorgaanbieder;

  • Feiten en omstandigheden waarbij sprake is/zal zijn van maatschappelijke onrust en/of media-aandacht;

  • Feiten en omstandigheden die tot een afwijking van de bepalingen uit deze bijlage of tot (gedeeltelijke) niet nakoming van deze bijlage zouden kunnen leiden.

Bedrijfsvoering

  • 37.

     

De zorgaanbieder voert een deugdelijke administratie, waarbij in ieder geval inkomsten, uitgaven, verplichtingen, jeugdige en/of zijn ouder(s) dossiers en verantwoording te herleiden zijn naar bron en bestemming.

  • 38.

     

De zorgaanbieder heeft schriftelijk vastgelegd welke organen van de Zorgaanbieder bevoegd zijn ten aanzien van welk onderdeel of aspect van de bedrijfsvoering.

  • 39.

     

De zorgaanbieder heeft schriftelijk en inzichtelijk vastgelegd hoe de hulp of ondersteuning wordt georganiseerd. Daarbij wordt gemeld van welke andere bedrijven of dochterondernemingen gebruik wordt gemaakt en wat de aard is van de relaties met die andere verbanden, waaronder begrepen verantwoordelijkheden, taken en beslissingsbevoegdheden.

  • 40.

     

De activiteiten van de zorgaanbieder in het kader van de maatwerkvoorziening worden in de bedrijfsadministratie financieel onderscheiden van andere activiteiten van de zorgaanbieder.

  • 41.

     

Het college mengt zich niet in deze ondernemingsvrijheid, tenzij de bedrijfsvoering en/of de financiële situatie van de organisatie de continuïteit en de kwaliteit van de hulp of ondersteuning in gevaar brengt. Van een gevaar voor de continuïteit is sprake indien in eenzelfde boekjaar sprake is van een negatief eigen vermogen én een negatief financieel resultaat. Om de kwaliteit van de ondersteuning te waarborgen dient de zorgaanbieder te voldoen aan onderstaande voorwaarden:

  • aan bestuurders, toezichthouder(s), aandeelhouder(s), personeelsleden of derden worden geen leningen verstrekt die geen verband houden met de te leveren ondersteuning en/of niet verstrekt zijn met zekerheidsstelling en tegen marktconforme rente en voorwaarden;

  • de zorgaanbieder huurt geen vastgoed van bestuurders, toezichthouder(s), aandeelhouder(s), personeelsleden of derden tegen voor de regio en de branche niet marktconforme voorwaarden;

  • de zorgaanbieder neemt geen diensten of leveringen van bestuurders, toezichthouder(s), aandeelhouder(s), personeelsleden of derden af tegen voor de branche niet marktconforme voorwaarden;

  • de zorgaanbieder draagt geen management-, consultatie- of franchisevergoedingen af aan bestuurders, toezichthouder(s), aandeelhouder(s), personeelsleden of derden tegen voor de branche niet marktconforme voorwaarden; de Zorgaanbieder onttrekt geen bedragen aan de bedrijfsvoering op een voor de branche niet gebruikelijke, niet integere, dan wel niet marktconforme wijze.

  • 42.

     

Zorgaanbieder conformeert zich aan het principe ‘zorggeld moet worden besteed aan zorg’. Het college hanteert daarbij het uitgangspunt dat zorgaanbieder 5% van het voorwerp van de Opdracht reserveert voor reserves. Bij significante afwijkingen zal Het college in gesprek gaan met Zorgaanbieder over de kwaliteit en de rechtmatigheid van de geleverde en gedeclareerde hulp of ondersteuning en de herkomst van het hoge of lage nettoresultaat.

Goed werkgeverschap, -het collegeschap en passende beloning

  • 43.

     

Zorgaanbieder past de relevante cao’s toe. Zorgaanbieder kiest ten behoeve van het realiseren van één (1) werkgever, gelet op zijn taken en de werkingssfeer-bepaling in de cao’s, een passende cao. Dit betekent niet dat cao’s geharmoniseerd moeten worden, maar dat er één dominante cao is.

  • 44.

     

Zorgaanbieder stelt medewerkers die worden ingehuurd als payroll- of uitzendkracht gelijk wat betreft de beloning conform wet Waadi. Daarmee hebben deze inhuurkrachten recht op de eindejaarsuitkering en de levensloopbijdrage, naast de andere arbeidsvoorwaarden die gelden voor de uitzend-cao(ABU).

  • 45.

     

Zorgaanbieder geeft invulling aan het begrip goed werkgeverschap (denk aan zorgvuldig, sociaal, transparant en controleerbaar). Het college beschouwt in ieder geval verloop (uitstroom fte/totaal fte), verzuim (aantal ziektedagen medewerkers / totaal aantal beschikbare dagen medewerkers) en de tevredenheid en ontwikkeling van medewerkers als indicatoren voor goed werkgeverschap. Zorgaanbieder streeft naar duurzame inzetbaarheid van medewerkers en zet zich in om verzuim te voorkomen.

  • 46.

     

Zorgaanbieder voldoet aan de wetgeving omtrent arbeidsomstandigheden. Zorgaanbieder zorgt voor de veiligheid, gezondheid en welzijn van medewerkers conform de Arbo-eisen. Zorgaanbieder draagt zorg voor een actief HR beleid voor het werven en deskundig en vitaal houden van medewerkers.

Deskundigheid medewerkers Ambulante jeugdhulp

47.

Zorgaanbieder werkt conform de wettelijke norm van verantwoorde werktoedeling. De norm verplicht de zorgaanbieder van jeugdhulp en jeugdbescherming (gecertificeerde instellingen) tot:

  • daar waar de norm van verantwoorde werktoedeling dat vereist werken met medewerkers geregistreerd in het ‘Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)´ of ´Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)´register;

  • het toedelen van taken aan medewerkers rekening houdend met hun specifieke kennis en vaardigheden;

  • het ervoor zorgen dat medewerkers kunnen werken volgens de voor hen geldende professionele standaard.

Zorgaanbieder heeft in ieder geval een geregistreerde gedragswetenschapper, in dienst of ter beschikking heeft, die voldoet aan de geldende beroepscodes.

48.

Het is voor een zorgaanbieder mogelijk om in het kader van de hulp een niet-geregistreerde medewerker in te zetten in combinatie met een geregistreerde medewerker, of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde medewerker. Indien een zorgaanbieder een niet-geregistreerde medewerker wenst in te zetten, stelt het college de volgende eisen:

  • De inzet van een niet-geregistreerde medewerker doet geen afbreuk aan de kwaliteit van de hulp.

    De niet-geregistreerde medewerker beschikt minimaal over een afgeronde en voor de hulp relevante beroepsopleiding op mbo-4 niveau.

    Inzet van medewerkers met een afgeronde voor de hulp relevante beroepsopleiding[3] niveau mbo-2 en mbo-3 is slechts mogelijk in de volgende situaties:

    • °

      Het in beperkte mate uitvoeren van ondersteunende werkzaamheden onder direct toezicht van een geregistreerde medewerker.

    • °

      De inzet als ervaringsdeskundige onder direct toezicht van een geregistreerde medewerker.

      

  • Er zijn duidelijke schriftelijke afspraken gemaakt over de taken en verantwoordelijkheden tussen de niet-geregistreerde en geregistreerde medewerker.

Het is voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) duidelijk welke geregistreerde medewerker de regie voert en het aanspreekpunt is.  

Begeleiding jeugdigen

 

Begeleiding individueel kan niet op hetzelfde tijdstip worden ingezet als begeleiding groep, Jeugd GGZ, dagbehandeling, jeugd- en opvoedhulp, residentiële zorg. De verschillende vormen van jeugdhulp kunnen wel naast elkaar worden ingezet.

 

Begeleiding groep wordt geïndiceerd in dagdelen, een dagdeel kent 4 uur. Per etmaal kunnen maximaal 2 dagdelen worden ingezet.

 

Het tarief voor begeleiding groep betreft een integraal tarief, waar ook (indien nodig) de afstemming met ouder(s) onder valt.

 

Begeleiding groep ontwikkelingsgericht wordt verleend door minimaal één medewerker volgens de norm verantwoorde werktoedeling op maximaal 5 jeugdigen.

 

Begeleiding groep respijtzorg wordt verleend door minimaal één medewerker volgens de norm verantwoorde werktoedeling op maximaal 6 jeugdigen.

 

Zorgaanbieder zorgt dat de locatie voor begeleiding groep waar hulp plaatsvindt, voldoet aan alle relevante wet- en regelgeving (bestemmingsplan). Waar nodig heeft het college de vereiste vergunningen verstrekt om ter plaatse hulp te bieden. De locatie is aangepast aan (de kwetsbaarheid van) de doelgroep.

Jeugd GGZ

  • 55.

     

Behandeling vindt zoveel mogelijk plaats in de thuissituatie en/of leefomgeving van de jeugdige.

  • 56.

     

Een behandeling in het kader van de Jeugd GGZ duurt een afgebakende periode, met een start en eindpunt. De maximale duur is negen (9) maanden. Het verlengen van de behandeltermijn kan alleen in overleg met én na goedkeuring van het lokale Samen Doen team. Het aanvragen van langdurige indicaties Jeugd GGZ (langer dan negen maanden) kan alleen in nauw overleg met het Samen Doen team en na een gefundeerde onderbouwing van de aanvraag.

  • 57.

     

Bij Jeugd GGZ behandeling is een regiebehandelaar verplicht op basis van het Model Kwaliteitsstatuut GGZ. In onderstaand overzicht wordt weergegeven welke professionals GGZ als regiebehandelaar mogen fungeren. Daarbij is een onderscheid gemaakt in regiebehandelaars in een vrijgevestigde praktijk en in een GGZ-instelling. Het overzicht is gebaseerd op het Model Kwaliteitsstatuut GGZ.

  • Basis GGZ

    Vrijgevestigde praktijk

    • GZ- psycholoog

    • Psychotherapeut

    • Klinisch psycholoog

    • Klinisch neuropsycholoog

    • Psychiater

    • Orthopedagoog generalist

    • Kinder- en jeugdpsycholoog

    GGZ Instellingen

    • GZ- psycholoog

    • Psychotherapeut

    • Klinisch psycholoog

    • Klinisch neuropsycholoog

    • Psychiater

    • Verslavingsarts

    • Verpleegkundig specialist GGZ Orthopedagoog generalist

    • Kinder- en jeugdpsycholoog

    • Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige

    Specialistische GGZ

    Vrijgevestigde praktijk

    • Psychotherapeut

    • Klinisch psycholoog

    • Klinisch neuropsycholoog

    • Psychiater

    GGZ Instellingen

    • GZ- psycholoog

    • Psychotherapeut

    • Klinisch psycholoog

    • Klinisch neuropsycholoog Psychiater

    • Verslavingsarts

    • Verpleegkundig specialist GGZ Orthopedagoog generalist

    • Kinder- en jeugdpsycholoog

    • Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige

    • Physician Assistant

De taken en verantwoordelijkheden van de regiebehandelaar staan expliciet beschreven in het Model Kwaliteitsstatuut GGZ. aanbieder van Jeugd GGZ dient zich hieraan te houden.

  • 58.

     

De medicatiecontrole is een standaardpakket, te weten maximaal vierhonderd (400) minuten op jaarbasis. Medicatiecontrole wordt naar inzet gedeclareerd.

 

Ambulante dagbehandeling jeugdigen

  • 59.

     

Ambulante dagbehandeling jeugdigen wordt geïndiceerd in dagdelen, een dagdeel kent 4 uur. Per etmaal kunnen maximaal 2 dagdelen worden ingezet. De maximale inzet is 8 dagdelen per week.

  • 60.

     

Ambulante dagbehandeling jeugdigen duurt een afgebakende periode, met een start en eindpunt. De maximale duur is negen (9) maanden. Het verlengen van de behandeltermijn kan alleen in overleg met én na goedkeuring van het lokale Samen Doen team.

  • 61.

     

zorgaanbeiderr zorgt dat de dagbehandellocatie voor ambulante dagbehandeling jeugdigen waar behandeling plaatsvindt, voldoet aan alle relevante wet- en regelgeving. Waar nodig heeft het college de vereiste vergunningen (meldingen) verstrekt om ter plaatse behandeling te bieden. De locatie is aangepast aan (de kwetsbaarheid van) de doelgroep.

  • 62.

     

Er is minimaal één WO-opgeleide gedragswetenschapper bij de behandeling betrokken.

Naast de direct betrokken gedragswetenschapper is een tweede professional voor consultatie en multidisciplinair overleg beschikbaar en hier wordt periodiek casusgericht overleg mee gevoerd. Hiermee wordt voldaan aan het vier-ogen-principe.

 

Ambulante jeugd- en opvoedhulp (J&O)

  • 63.

     

Behandeling vindt zoveel mogelijk plaats in de thuissituatie en/of leefomgeving van de jeugdige.

  • 64.

     

Er is minimaal één WO-opgeleide gedragswetenschapper bij de behandeling ambulante jeugd – en opvoedhulp jeugdigen en scheidingshulpverlening betrokken.

Naast de direct betrokken gedragswetenschapper is een tweede professional voor consultatie en multidisciplinair overleg beschikbaar en hier wordt periodiek casusgericht overleg mee gevoerd. Hiermee wordt voldaan aan het vier-ogen-principe.

  • 65.

     

Een behandeling in het kader van de jeugd- en opvoedhulp duurt een afgebakende periode, met een start en eindpunt. De maximale duur is negen (9) maanden. Eventuele verlenging kan alleen in overleg met het Samen Doen team. Beeldvormend/handelingsgericht diagnostisch onderzoek of observatieonderzoek is in de regel onderdeel van de behandeling. Uiterlijk na deze periode van onderzoek worden de behandeldoelen opgesteld, met een daaraan gekoppelde behandeltermijn. Zorgaanbieder, de jeugdige en de ouder(s)/ verzorger(s) maken o.a. afspraken over de te behalen doelen, de inzet (duur) van de behandeling jeugdhulp en tussen – en eindevaluatie. Binnen de indicatie kunnen zij samen invullen hoe lang en hoe vaak er contact is en hiervoor een planning maken.

  • 66.

     

Voor echtsscheidingshulpverlening kunnen de volgende functies of functies vergelijkbaar met onderstaande in worden gezet vanuit het functieboek jeugdzorg (CAO jeugdzorg) [4] :

  • Jeugdzorgwerker A en B

  • Gedragswetenschapper A en B (coaching en intervisie)

Daarnaast kan de directe begeleider altijd een gedragswetenschapper consulteren (minimaal wo-niveau). Begeleide omgang op therapeutisch niveau wordt uitgevoerd door jeugdhulpverleners die ervaring hebben opgedaan met een uitgewerkte module begeleide omgang op therapeutisch en professioneel niveau in samenwerking met de Raad voor de Kinderbescherming.

 

Opleidingseisen

 

De gemeente stelt eisen aan de deskundigheid van medewerkers Wmo begeleiding en jeugdhulp zoals hierboven opgenomen. Medewerkers moeten beschikken over een afgeronde voor de hulp of ondersteuning relevante beroepsopleiding. Onder een relevante beroepsopleiding wordt in ieder geval verstaan:

 

1. Middelbaar Beroepsonderwijs:

  • MBO relevante opleidingen volgens bijgevoegd overzicht (op basis van CREBO).

  • MBO niet relevante opleiding maar middels EVC traject Vakbekwaamheidsbewijs behaald.

  • Relevante Associate Degree-opleiding wordt beschouwd als een MBO opleiding tenzij aantoonbaar in CAO anders ingeschaald.

 

2. Hoger Beroepsonderwijs:

  • HBO relevante opleiding volgens bijgevoegd overzicht (op basis van SKJ).

  • HBO relevante opleiding volgens bijgevoegd overzicht (op basis van CROHO).

  • HBO niet relevante opleiding maar middels EVC traject Vakbekwaamheidsbewijs behaald.

  • Met een correct SKJ-registratienummer, afgegeven na 1-1-2019, kan iemand aantonen een relevante HBO-opleiding te hebben genoten.

  • Bij een relevant HBO-master diploma dient een relevant HBO-Bachelor diploma te worden aangeleverd.

 

3. Universitair Onderwijs:

  • WO relevante opleiding volgens vastgesteld CROHO schema.

  • WO niet relevante opleiding maar middels EVC traject Vakbekwaamheidsbewijs behaald.

  • Bij een relevant WO-master diploma dient een relevant Bachelor diploma te worden aangeleverd.

 

4. EVC/Vakbekwaamheidsbewijs

Wanneer een medewerker niet over een relevant MBO- en/of HBO-diploma beschikt kan via een EVC-traject bij een erkende EVC-aanbieder aangetoond worden dat de medeweker door middel van werkervaring wel vakbekwaam is.

Het Nationaal Kenniscentrum EVC beheert en onderhoudt het register inzake de EVC procedures van erkende EVC aanbieders. Via een procedure voor het Erkennen van jouw Verworven Competenties (EVC) wordt aan de hand van een erkende EVC standaard precies in kaart gebracht wat je daarvan aan kennis en vaardigheden in huis hebt. Er wordt gekeken naar wat je in de praktijk hebt (bij)geleerd en dit alles wordt vastgelegd in een uitgewerkt persoonlijk ervaringscertificaat. Met een Ervaringscertificaat kun je vervolgens de Examenkamer vragen om een vakbekwaamheidsbewijs af te geven.

Voor meer informatie: Website Nationaal Kenniscentrum EVC: https://www.ervaringscertificaat.nl/ Website Examenkamer: https://www.examenkamer.nl/ 

 

5. Buitenlandse diploma’s:

Buitenlandse diploma’s of andere vorm van validering van formeel onderwijs worden slechts geaccepteerd onder overleggen van een door namens de Nederlandse overheid door SBB of Nuffic afgegeven diplomavergelijking of waardering.

 

6. Buitenlandse Vakbekwaamheidsbewijs:

Buitenlandse bewijzen van vakbekwaamheid en andere vormen van validering van informeel en non formeel leren en vakvolwassenheid worden slechts geaccepteerd onder overleggen van een door namens de EVC convenant partners door het Nationaal Kenniscentrum EVC afgegeven verklaring inzake vakvolwassenheid en/of vakbekwaamheid.

 

7. Aanvullende eisen:

Bij Jeugd dient gewerkt te worden volgens de norm verantwoorde werktoedeling.[5] Bij de uitvoering van Jeugdhulp is een SKJ of BIG registratie verplicht zoals genoemd in artikel 4.1.6 Jeugdwet en artikel 5.1.1. Besluit Jeugdwet. Er kan slechts een niet geregistreerde professional worden ingezet indien aannemelijk wordt gemaakt dat de kwaliteit van de uit te voeren taak niet nadelig wordt beïnvloed.

 

8. Onderwijsregisters:

MBO: CREBO: Centraal Register Beroepsonderwijs

HBO: CROHO: Centraal Register Hoger Onderwijs

WO: CROHO: Centraal Register Hoger Onderwijs

DUO: Register van op naam gestelde diploma’s

   

Opleidingen MBO- CREBO register

  

Crebo nummer

Crebo naam

Niveau

10431

Sociaal Dienstverlener

4

10433

Sociaal Pedagogisch Werker

4

10743

Sociaal Pedagogisch Werker 4 (SPW 4)

4

91430

Medewerker gehandicaptenzorg niveau 4

4

92661

Maatschappelijke Zorg (Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg)

4

92662

Maatschappelijke Zorg (Persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen)

4

92670

Sociaal-maatschappelijk dienstverlener (Sociaal-maatschappelijk dienstverlener)

4

92660

Maatschappelijke Zorg 4

4

25474

Agogisch medewerker GGZ

4

25479

Thuisbegeleider

4

92601

MBO-Verpleegkundige (Geestelijke Gezondheidszorg)

4

92602

MBO-Verpleegkundige (Gehandicaptenzorg)

4

10742

Sociaal Pedagogisch Werker 3 (SPW 3)

3

10744

Sociaal Dienstverlener (SD)

3

92650

Maatschappelijke Zorg (Medewerker maatschappelijke zorg)

3

92611

Verzorgende (Geestelijke Gezondheidszorg) (incl. BIG-registratie)

3

92612

Verzorgende (Gehandicaptenzorg) (incl. BIG-registratie)

3

 

Opleidingen HBO – WO – CROHO register

 

Croho nummer

Croho naam

Internationale naam

34507

HBO Toegepaste Psychologie

81006

HBO Toegepaste Psychologie

30114

HBO Applied Psychology

4075

HBO Jeugdpsychologie

34075

HBO Jeugdpsychologie

6853

HBO psychologie vanuit biologisch en cognitivistisch perspectief

70193

HBO M Master in Toegepaste Psychologie voor professionals

70193

HBO M Toegepaste Psychologie voor Professionals

60260

WO Psychologie (incl. NIP-registratie of SKJ-master)

66604

WO Psychology (incl. NIP-registratie of SKJ-master)

60077

WO Social Psychology (incl. NIP-registratie of SKJ-master)

60076

WO Psychologie en Geestelijke Gezondheid (incl. NIP-registratie of SKJ-master)

60216

WO Gezondheidszorg Psychologie (incl. NIP-registratie of SKJ-master)

66581

WO Medische Psychologie (incl. NIP-registratie of SKJ-master)

40019

HBO M Jeugdzorg

49146

HBO M Master Interprofessioneel werken met Jeugd

35158

HBO Pedagogiek

44113

HBO M Pedagogiek

66607

WO Pedagogische Wetenschappen (incl. NVO-registratie)

34617

HBO Sociaal Pedagogische Hulpverlening

81032

HBO Sociaal Pedagogische Hulpverlening

81028

HBO Social Work (voorheen Sociale Academie)

34116

HBO Social Work (voorheen Sociale Academie)

34608

HBO Sociaal Werk

44116

HBO M Social Work

49500

HBO M Social Work (joint degree)

70161

HBO M Social Work & Innovation

40101

HBO M Health Care and Social Work

34616

HBO Maatschappelijk Werk en Dienstverlening

B Social Work and Social Services

34610

HBO Culturele en Maatschappelijke Vorming

34585

HBO Psychomotorische Therapie en Bewegingsagogie

B Arts Therapies

34644

HBO Vaktherapie

B Arts Therapies

49303

HBO M Vaktherapie

M Arts Therapies

49108

HBO M International Master of Arts Therapies

M International Master of Arts Therapies

39199

HBO Counselling

B Counselling

70118

HBO M Contextuele Hulpverlening

39283

HBO Verpleegkunde

 

Opleidingen o.b.v. SKJ registratie

 

 

Naam opleiding

hbo-bachelor Social Work

hbo-bachelor Pedagogiek

hbo-bachelor Maatschappelijk werk en dienstverlening (MWD)

hbo-bachelor Sociaal pedagogische hulpverlening (SPH)

hbo-bachelor Toegepaste psychologie (TP)

getuigschrift master Jeugdzorg

vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd en gezinsprofessional’

branchecertificaat jeugdzorgwerker

hbo-bachelor met certificaat maatwerktraject

hbo-bachelor Culturele en maatschappelijke vorming (CMV)

hbo-bachelor Creatieve therapie

hbo-bachelor Vaktherapie

hbo-bachelor Godsdienst pastoraal werk

hbo-bachelor Theologie (Fontys)

hbo Inrichtingswerk

hbo Jeugdwelzijnswerk

hbo Kreatief Educatief Werk

hbo Cultureel werk

hbo Maatschappelijk werk (MW)

hbo Ortho agogisch

hbo Orthopedagogiek

hbo Ecologische pedagogiek

akte Pedagogiek MO-A

hbo Psychologie

hbo SJW

hbo Psychosociaal Werk

hbo Kinderverzorging en opvoeding

hbo-bachelor Social Work profiel Zorg

hbo-bachelor Social Work profiel Welzijn en Samenleving

wo-master psychologie

wo-master (ortho)pedagogiek

 

[1] Een calamiteit is een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een Jeugdige en/of zijn ouder(s) heeft geleid. Een geweldsincident is: seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede geweld jegens een cliënt, door iemand die in dienst of in opdracht van een instelling of opdrachtnemer van een instelling werkzaam is, dan wel door een andere Jeugdige en/of zijn ouder(s) met wie de Jeugdige en/of zijn ouder(s) gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een instelling verblijft.

   

[2] Maatschappelijke onrust staat hierbij voor ‘het verschijnsel waarbij één of enkele incidenten plaatsvinden die leiden tot subjectieve en/of objectieve problemen op het gebied van openbare orde en veiligheid’. 

  

[3] Zie opleidingseisen verderop in bijlage 1.

 

[4] https://www.jeugdzorg-werkt.nl/bijlage-11-cao-functieboek-met-losse-bijlagen

 

[5] Zie hiervoor Kwaliteitskader Jeugd: kwaliteitskader-Jeugd-v2.1.pdf (skjeugd.nl)