Organisatie | Steenwijkerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Notitie standplaatsen 2009 |
Citeertitel | Notitie standplaatsen 2009 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-12-2022 | nieuwe regeling | 06-10-2010 Steenwijkerland Expres, 03-11-2099 |
Op 1 maart 2009 is de nieuwe, gedereguleerde Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Steenwijkerland (hierna: Apv) in werking getreden. Daarmee heeft zich een aantal wijzigingen voorgedaan, wat ertoe leidt dat het bestaande standplaatsen- en ventbeleid moest worden aangepast.
Het artikel over venten is gewijzigd. Venten is verboden wanneer de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu in gevaar komen. Hoewel de gemeente nog steeds de toezichthoudende en handhavende taak heeft, is de verantwoordelijkheid om aan deze eisen te voldoen expliciet bij de venter neergelegd. Met de wijziging van het artikel over venten vervalt de grondslag voor het gedeelte betreffende venten in de notitie Standplaatsen en Venten van 2004.
Ook het Apv-artikel voor standplaatsen is, met de inwerkingtreding van de nieuwe Apv, inhoudelijk gewijzigd.
Daarnaast heeft nieuwe wet- en regelgeving, waaronder de Europese Dienstenrichtlijn en het Activiteitenbesluit, ertoe geleid dat de bestaande notitie herzien en up to date gebracht moet worden.
Het is vijf jaar geleden dat de notitie Standplaatsen en Venten is vastgesteld. Naast het bestaande beleid vanwege deregulering, is ook gemeend de standplaatslocaties te moeten herzien.
Met de deregulering van de Apv is ervoor gekozen dat het innemen van een standplaats een vergunningplichtige activiteit is. In artikel 1.8 Apv zijn de algemene weigeringsgronden opgenomen. Deze zijn ook van toepassing op standplaatsvergunningen. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.
Artikelen 5.17 tot en met 5.20 van de Apv bevatten de regels voor standplaatsen. Artikel 5.18 geeft nog drie extra weigeringsgronden: welstand, het verzorgingsniveau ter plaatse en strijd met een geldend bestemmingsplan. Wanneer er geen sprake is van deze weigeringsgronden, kan de vergunning worden verleend, mits er niet al een vergunning is verleend voor de betreffende locatie en dag(-deel).
De weigeringsgronden zijn in algemene bewoordingen gesteld, die op verschillende manieren kunnen worden uitgelegd. Hierdoor wordt aan het college beslissingsruimte gelaten. Daarnaast zijn de weigeringsgronden niet dwingend geformuleerd; het gaat hier om zogenaamde ‘kan’-bepalingen. Als gevolg hiervan dient bij iedere aanvraag een expliciete afweging plaats te vinden tussen de verschillende belangen. Ook hierdoor heeft het college de nodige beslissingsruimte. Om de aanvragers en andere belanghebbenden de nodige rechtszekerheid te bieden en om het risico van willekeur te beperken, is het wenselijk om deze ruimte in te vullen door beleid(-sregels) vast te stellen. Met deze notitie wordt nader inhoud gegeven aan de wijze waarop het college zijn bevoegdheden uitoefent.
Hoofdstuk 2 Beleidskeuzen standplaatsen
Het huidige beleid heeft de afgelopen jaren niet tot onoplosbare knelpunten geleid. Wel zijn in de praktijk een aantal ervaringen opgedaan. Deze ervaringen hebben onder meer betrekking op het maximumstelsel en soorten standplaatsen. Daarnaast heeft ook de wijzigende markt voor standplaatsen en feitelijke wijzigingen op de standplaatslocaties tot nieuwe zienswijzen geleid.
Onder het innemen van een standplaats wordt verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen, of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Het verschil met venten is de tijdsduur waarin de handel vanaf eenzelfde plaats wordt uitgeoefend. Bij de verkoop vanaf een standplaats worden de goederen of diensten vanaf een vaste locatie aangeboden, terwijl bij het venten de handel wordt uitgeoefend vanaf een voortdurend wisselende locatie.
Niet alle soorten standplaatsen vallen onder de vergunningplicht van artikel 5.17 en 5.18 Apv.
Het tweede lid van artikel 5.17 bepaalt dat voor het innemen van een standplaats tijdens een (jaar)markt geen standplaatsvergunning nodig is. Op het innemen van een marktstandplaats is de Marktverordening van toepassing. Van (verkapte) marktvorming is – gelet op de rechterlijke uitspraken hierover – sprake als meer dan zes standplaatsen bij elkaar liggen.
Ook standplaatsen die tijdens evenementen of op een ‘overdekte’ markt worden ingenomen, vallen niet onder de vergunningplicht. Voor het innemen van een standplaats tijdens een evenement als bijvoorbeeld de Midweekfeesten, de Kloostermarkt of de Lambertusmarkt is een evenementenvergunning bepalend. Uit de jurisprudentie blijkt namelijk dat een evenementenvergunning een integrale vergunning is voor de activiteiten – waaronder het innemen van standplaatsen – die in de aanvraag zijn vermeld. De organisatie van het evenement vraagt de evenementenvergunning aan. In de aanvraag worden ook eventuele standplaatsen benoemd. Uiteraard moet wel worden voldaan aan dezelfde eisen die gelden voor reguliere standplaatsen.
Op standplaatsen op een markt die in een gebouw – en dus overdekt – wordt gehouden, is artikel 5.23. Apv (snuffelmarkten) van toepassing.
Kleinschalige standplaatsen met streekproducten en producten ten behoeve van het toerisme, voor zover er geen sprake is van bedrijfsmatige verkoop, vallen niet onder de vergunningplicht wanneer deze op eigen terrein worden ingenomen. Met streekproducten wordt gedacht aan bijvoorbeeld fruit, zelfgemaakte jam en dranken. Producten ten behoeve van het toerisme zijn bijvoorbeeld ambachtelijk handwerk zoals houtsnijwerk en textiel.
Een bijzondere categorie vormen de Koek en Zopie standplaatsen. De ervaringen van het schaatsseizoen 2008/2009 leiden ertoe dat afspraken tussen gemeente, ijsverenigingen en lokale horeca vastgelegd moeten worden. In afwijking van de eerdere keuze deze standplaatsen niet onder het standplaatsenbeleid te laten vallen, wordt nu expliciet gekozen dat wel te doen. Met name vanwege de veiligheid voor verkeer op wegen en ijs is het noodzakelijk de Koek en Zopie standplaatsen te reguleren.
De definitieve lijst van Koek en Zopie standplaatsen kan, naar verwachting, voorafgaand aan het schaatsseizoen 2009/2010 als bijlage aan dit beleid worden toegevoegd.
3. Toelichting bij het vergunningspecifieke wettelijke toetsingskader
De in artikel 1.8 Apv genoemde weigeringsgronden vormen de grondslag voor – en tegelijkertijd ook de begrenzing van – het beleid. De aanvullende weigeringsgronden van artikel 5.18 Apv maken het mogelijk de vergunning aanvraag meer nauwkeurig te beoordelen. Hieronder volgt een korte omschrijving.
Bescherming uiterlijk aanzien van de gemeente
De weigeringsgrond ‘moeten voldoen aan redelijke eisen van welstand', kan gehanteerd worden, indien een standplaats op een zodanige locatie is voorzien dat de cultuurhistorische of architectonische kwaliteit van een gebied wordt aangetast of het straatbeeld anderszins ernstig wordt verstoord. Op basis van deze weigeringsgrond kunnen ook eisen aan het uiterlijk aanzien van de verkoopinrichting zelf worden gesteld.
Bescherming redelijk verzorgingsniveau
Omdat een winkel, in vergelijking tot de ambulante handel, als een meer structurele voorziening kan worden aangemerkt – een winkel is immers meestal dagelijks geopend, kent een breder aanbod en is over het algemeen minder aan wijzigingen onderhevig –, is het vanuit het oogpunt van de leefbaarheid wenselijk dat de concurrentiepositie van de gevestigde winkelier niet zodanig wordt aangetast dat deze in zijn voortbestaan wordt bedreigd. Uit jurisprudentie blijkt echter dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet tot de huishoudelijke belangen van de gemeente behoort en daarom niet in de belangenafweging mag worden meegenomen. De gemeente mag volgens de rechter wel regulerend optreden, wanneer het verzorgingsniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Als de laatste winkel in een bepaalde branche in een kern of wijk wordt bedreigd doordat vanaf een standplaats vergelijkbare goederen of diensten worden aangeboden, dan kan de standplaatsvergunning worden geweigerd. Deze weigeringsgrond kan overigens ook worden gehanteerd tijdens de opbouwfase van een evenwichtig voorzieningenbestand, zoals bij de vestiging van een nieuwe (en enige) supermarkt in een kern of wijk of bij een winkelcentrum dat nog in ontwikkeling is. Wordt op basis van deze weigeringsgrond een aanvraag afgewezen, dan moet wel worden aangetoond – bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier of een distributief-planologisch onderzoek – dat de levensvatbaarheid daadwerkelijk in het gedrang is.
Strijd met het bestemmingsplan
De voorgaande weigeringsgronden zijn gebaseerd op de bevoegdheid van de gemeente om die zaken te regelen die tot haar huishouding behoren. Daarnaast vormen de besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening – zoals het bestemmingsplan – een zelfstandige weigeringsgrond. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een standplaatsvergunning altijd gelet moet worden op de voorschriften die uit het geldende bestemmingsplan voortvloeien.
Naast het in de Apv gegeven toetsingskader zijn op het innemen van standplaatsen diverse andere wetten van toepassing, zoals bijvoorbeeld: de Winkeltijdenwet, de Warenwet en de Wet milieubeheer. In de navolgende hoofdstukken wordt de relatie tussen standplaatsen en deze regelgeving kort toegelicht. Ook zijn andere gemeentelijke regelingen, bijvoorbeeld de Nadere regels voor het hebben van uitstallingen (waaronder reclameborden) van toepassing.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten standplaatsen. Het betreft de jaar-, seizoen-, tijdelijke, kortdurende en ideële standplaatsen.
Een jaarstandplaats is een standplaats die gedurende het gehele jaar één of enkele dagdelen of dagen per week in gebruik mag worden genomen. Hierbij geldt geen beperking naar branche, zodat op deze standplaatsen in beginsel alle goederen en diensten kunnen worden aangeboden.
Seizoenstandplaatsen worden onderverdeeld in twee categorieën. Deze categorieën zijn tijdgebonden en hebben te maken met de verschillende seizoenen.
De eerste soort seizoenstandplaats is een standplaats die van 1 april t/m 30 september gedurende de gehele week mag worden ingenomen. Deze standplaatsen zijn bedoeld om te voorzien in de extra en specifieke vraag die voortvloeit uit de in de gemeente voorkomende toeristische en recreatieve activiteiten. Op deze standplaatsen mogen uitsluitend of hoofdzakelijk voor directe consumptie geschikte eetwaren – zoals ijs, snacks en vis – en alcoholvrije dranken worden verkocht.
De tweede soort seizoenstandplaats is een standplaats die van 1 november t/m 15 januari gedurende de hele week mag worden ingenomen. Deze standplaatsen zijn bedoeld om te voorzien in de seizoengebonden vraag van inwoners van de gemeente. Deze standplaatsen zijn dan ook voornamelijk bedoeld voor de verkoop van oliebollen en kerstbomen.
Een tijdelijke standplaats is een standplaats die gedurende het jaar één dag per week in gebruik genomen mag worden. Daarbij geldt dat iedere aanvrager maximaal 1 dag of dagdeel per maand standplaats mag innemen. Deze standplaatsen zijn bedoeld om te voorzien in een specifieke niet gemeentegebonden vraag. Hierbij kan gedacht worden aan autoruitreparatie maar ook aan het innemen van een standplaats voor het uitdelen van give-aways, proefmonsters, graveren van kentekens etc.
Een kortdurende standplaats is een standplaats die gedurende maximaal twee aaneengesloten uren per week in gebruik mag worden ingenomen voor (commerciële) dienstverlenende activiteiten, op een locatie die niet is aangewezen als vaste standplaats. Deze laatste (sub)categorie is in het leven geroepen, omdat de laatste jaren dienstverlenende bedrijven hun service willen vergroten door dichtbij de doelgroepen hun diensten aan te bieden. Concrete voorbeelden zijn de ‘bussen’ van Woonconcept, de Rabobank en Groenelandverzekeringen.
Uitzondering op het innemen van de standplaats voor de duur van maximaal twee uur betreft de activiteiten in het kader van het landelijke borstkankeronderzoek. Gezien het grote maatschappelijke belang dat aan dit onderzoek gehecht moet worden, is het niet doenlijk vast te houden aan de gestelde maximale duur.
Als bijzondere vorm van tijdelijke standplaatsen kunnen ook nog ideële standplaatsen worden onderscheiden. Dit zijn standplaatsen voor het verkopen of verstrekken van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard. De voor het innemen van een ideële standplaats benodigde vergunning is niet vereist vanwege het feit dat gedrukte stukken worden aangeboden – want dit zou niet in overeenstemming zijn met artikel 7 van de Grondwet –, maar vanwege het feit dat een standplaats wordt ingenomen.
De ideële standplaatsen zijn niet opgenomen in het overzicht van standplaatsen. Er kan gebruik gemaakt worden van aangewezen jaar-, seizoen- en tijdelijke standplaatsen, voor zover deze beschikbaar zijn. Er kan vergunning worden verleend voor overige geschikte locaties, veelal pleinen en parkeerplaatsen, omdat deze voor korte duur ingenomen zullen worden.
Vanwege het uitzonderlijke karakter van de Koek en Zopie standplaatsen worden deze nader toegelicht in hoofdstuk 4.
Aan de aanwijzing van de locaties liggen diverse beleidskeuzen ten grondslag. Deze worden als volgt toegelicht.
Er wordt voor gekozen om het aantal standplaatsvergunningen aan een maximum te binden. Dit maximum wordt bepaald door locaties aan te wijzen waarop een standplaats mag worden ingenomen. Een verdere limitering vindt plaats door vast te leggen op welke dagdelen de aangewezen standplaatsen mogen worden gebruikt. Aldus resulteert een maximumstelsel met aangewezen locaties en aangewezen tijdstippen.
Het voordeel van dit maximumstelsel is de eenvoud en helderheid: het biedt duidelijkheid aan zowel de aanvragers, de omwonenden als de andere belanghebbenden. Verder zijn de administratieve lasten beperkt, omdat – na de eenmalige vaststelling van de locaties en tijdstippen – volstaan kan worden met een beoordeling van de aanvraag op beschikbaarheid. Dit vanwege het feit dat het bereiken van het maximale aantal te verlenen standplaatsvergunningen een reden is om de vergunning te weigeren. Het betekent ook dat de besluitvorming over een aanvraag voor een standplaats aanzienlijk sneller kan plaatsvinden.
De 36 locaties waarop standplaats mag worden ingenomen zijn aangegeven op Overzicht Standplaatslocaties Steenwijkerland (A) en (B) in de bijlage. Verder is op dit overzicht aangegeven welke soort standplaats het betreft, zo nodig op welke dagen of dagdelen deze standplaats mag worden ingenomen en wat de grootte van de standplaats is. Naast dit overzicht is ook een locatielijst opgenomen in de bijlagen met per locatie een kadastrale kaart met locatie aanduiding en foto.
De overzichten betreffen alleen de jaar- en seizoenstandplaatsen. De tijdelijke, kortdurende en ideële standplaatsen zijn niet opgenomen. De reden hiervoor is dat – naast dat deze standplaatsen slechts voor beperkte tijd worden ingenomen – vanaf deze standplaatsen specifieke en diverse goederen en diensten worden aangeboden, waarvoor op voorhand moeilijk locaties zijn aan te wijzen die voor al deze goederen en diensten passend zijn. Het gevolg is wèl dat iedere aanvraag voor een tijdelijke of kortdurende standplaatsvergunning afzonderlijk aan de in de Apv opgesomde weigeringsgronden getoetst moet worden.
De aangewezen locaties hebben alleen betrekking op de vaste standplaatsen, dat wil zeggen: de jaar-, seizoen- en tijdelijke standplaatsen. De kortdurende en ideële standplaatsen zijn niet in het overzicht opgenomen. De reden hiervoor is dat, naast het gegeven dat deze standplaatsen slechts beperkte tijd worden ingenomen, vanaf deze standplaatsen specifieke en diverse goederen en diensten worden aangeboden, waarvoor op voorhand moeilijk locaties zijn aan te wijzen die voor al deze goederen en diensten passend zijn. Het gevolg is wèl dat iedere aanvraag voor een kortdurende of ideële standplaatsvergunning afzonderlijk aan de in de Apv opgesomde weigeringsgronden getoetst moet worden.
Bij de aanwijzing van de locaties is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande situatie.
Enkele niet gebruikte locaties zijn afgevallen. Enkele nieuwe locaties, waarvan bekend is dat daar animo voor bestaat, zijn toegevoegd. In alle gevallen is opnieuw aan de weigeringsgronden getoetst.
Het is niet nodig een overgangsregeling te treffen. De ingetrokken locaties waren niet in gebruik door standplaatshouders. Ook de nieuwe locaties zijn niet in gebruik.
Als een standplaats wordt ingenomen op een aangewezen locatie die niet in eigendom is van de gemeente, is – naast de standplaatsvergunning – toestemming nodig van de eigenaar. Deze kan op grond van zijn eigendomsrecht eigen criteria hanteren voor het al dan niet toelaten van een ambulante handelaar op zijn terrein. Omdat op deze wijze het gemeentelijke standplaatsenbeleid doorkruist kan worden, is het niet wenselijk om locaties aan te wijzen op een terrein dat niet in gemeentelijke eigendom is. Met inwerkingtreding van dit beleid vervallen twee particuliere locaties. Beide locaties waren al enige tijd niet meer in gebruik als standplaats.
Overigens verbiedt artikel 5.19 van de Apv aan de rechthebbende op een terrein om toe te laten dat een standplaats wordt ingenomen zonder dat hiervoor een vergunning van het college is verstrekt. Met dit verbod is het mogelijk om ook de eigenaar van de grond die het innemen van een standplaats zonder vergunning toestaat te vervolgen.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Winkeltijdenwet valt ook de ambulante handel onder de reikwijdte van deze wet. Het gevolg hiervan is dat een standplaats van maandag tot en met zaterdag mag worden ingenomen van 06.00 tot 22.00 uur. De gemeente heeft volgens de Winkeltijdenwet niet de vrijheid deze openingstijd te beperken. Om deze reden wordt in het gemeentelijke standplaatsenbeleid als een dagdeel de tijd tussen 06.00 tot 13.00 uur en 13.00 tot 22.00 uur aangemerkt. Wanneer een standplaats op beide dagdelen door twee verschillende standplaatshouders wordt ingenomen, dan verschuift het begintijdstip van het tweede dagdeel naar 14.00 uur. Dit in verband met de tijd die de ontruiming en opbouw van een standplaats vereist.
De Winkeltijdenwet bepaalt in artikel 2, eerste lid, dat een standplaats niet op een zondag of (bepaalde) feestdagen mag worden ingenomen, met uitzondering van maximaal twaalf door de college aangewezen zogenaamde koopzondagen of -feestdagen. Dit verbod geldt op grond van artikel 12 van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van voor directe consumptie geschikte eetwaren en alcoholvrije dranken. Gelet op de producten die op een seizoensstandplaats mogen worden verkocht, betekent dit dat seizoensstandplaatsen ook op zon- en feestdagen mogen worden ingenomen. Overigens kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 8 van de Winkeltijdenverordening wel bepalen dat de vrijstelling van artikel 12 van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet niet geldt voor de gehele gemeente of voor een deel hiervan.
Om aan de behoefte aan grotere standplaatsen tegemoet te komen, wordt de oppervlakte van de totale standplaats op maximaal 32 m2 gesteld. In het overzicht zijn per locatie de maximale afmetingen aangegeven. Hierbij geldt dat niet alleen de verkoopinrichting als zodanig (de verkoopwagen, kraam e.d.), maar ook de overkapping, de uitstallingen en de voor opslag benodigde ruimte in de berekening van de in te nemen oppervlakte meetellen. Bepalend is dus het daadwerkelijke ruimtelijke beslag.
Strijd met het bestemmingsplan
De aan te wijzen locaties zijn (globaal) getoetst aan de bestemmingsplannen. Uit deze toetsing blijkt dat een aantal locaties niet in overeenstemming is met de (gebruiksbepalingen van) het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voorzover nodig zullen de locaties na de definitieve vaststelling hiervan via een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan of een ontheffingsprocedure met het bestemmingsplan in overeenstemming worden gebracht.
Voor het innemen van een standplaats is geen verkeersbesluit nodig.
Geurgevoelige en niet-geurgevoelige standplaatsen
Op standplaatsen kunnen de bepalingen van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Als er sprake is van en vis- of patatkraam waarmee de standplaats wordt ingenomen, mag die standplaats niet gelegen zijn bij gevoelige gebouwen. Dit zijn onder andere woningen, scholen en ziekenhuizen. Het Activiteitenbesluit bepaalt dat geuroverlast bij gevoelige objecten voorkomen moet worden. De aan te wijzen locaties zijn getoetst aan dit criterium.
Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet zijn de bepalingen van deze wet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels ten aanzien van de hygiëne en degelijkheid van producten. Voor wat betreft het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Warenwet is een afzonderlijk regime van toepassing.
De Voedsel en Waren Autoriteit is de aangewezen toezichthouder op naleving van de bepalingen van de Warenwet.
Hoofdstuk 3 Overige bepalingen standplaatsen
Geldigheidsduur standplaatsvergunning
Een standplaatsvergunning wordt voor onbepaalde tijd verleend. Dit brengt met zich mee dat, wanneer een standplaatsvergunninghouder niet langer gebruik wil maken van zijn vergunning, hij dat zelf kenbaar moet maken. De houder vraagt daarmee om intrekking van zijn vergunning.
Om de standplaatslocaties niet voor lange(re) tijd ongebruikt te laten, wordt de standplaatsvergunning ingetrokken wanneer er langer dan een half jaar geen gebruik van wordt gemaakt. Alvorens de vergunning in te trekken wordt actief contact gezocht met de standplaatsvergunninghouder. Zo nodig vindt publicatie plaats van de intrekking van de vergunning. De standplaats komt vervolgens beschikbaar voor andere gegadigden.
De ambulante handel kent een persoonlijk karakter. Om deze reden is een standplaatsvergunning persoonsgebonden. Een standplaatsvergunning wordt daarom alleen aan (handelingsbekwame) natuurlijke personen verstrekt. Dit betekent dat wanneer een natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon, de vergunning op naam wordt gesteld van deze natuurlijke persoon. Hiermee wordt voorkomen dat rechtspersonen een overheersende positie innemen op de markt voor standplaatsen, waardoor de diversiteit hiervan verloren kan gaan.
Een persoonlijke vergunning is niet overdraagbaar. Een standplaatsvergunning kan dus niet op een rechtsopvolger overgaan. Op deze wijze wordt een eerlijke verdeling van de standplaatsen over de diverse aanvragers gerealiseerd.
In geval van overlijden of blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder is het vanuit sociaal oogpunt gerechtvaardigd dat de echtgenoot, de geregistreerde partner als bedoeld in artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek of een andere persoon met wie de vergunninghouder duurzaam samenleefde of een kind van de vergunninghouder deze standplaats kan innemen. Maar ook los van overlijden of blijvende arbeidsongeschiktheid is het wenselijk dat een partner of een kind de ambulante handelsactiviteit kan overnemen en het (familie-)bedrijf kan voortzetten.
Deze voorrangspositie geldt echter uitsluitend voor de locatie, dagdelen en goederen of diensten die ook voor de voormalige vergunninghouder golden. De nieuwe vergunninghouder zal verder moeten voldoen aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.
De aanvrager van de standplaatsvergunning moet voldoen aan alle publiekrechtelijke verplichtingen die voor het (mogen) verkopen van het betreffende product gelden. Het gaat hierbij om onder meer de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de registratiekaart van het Centraal Registratiekantoor van het Hoofdbedrijfsschap Detailhandel.
Een overzicht van de beschikbare standplaatsen wordt (ook) bijgehouden via de website van de gemeente. Gegadigden kunnen van de website een aanvraagformulier downloaden samen met de indieningsvereisten en een overzicht van beschikbare standplaatslocaties.
Als voor een locatie en/of een dag(-deel) meerdere gegadigden zijn, dan wordt daarvoor een wachtlijst opgesteld. Op deze wachtlijst worden de aanvragen geregistreerd in volgorde van binnenkomst. In het geval dat een standplaatshouder niet tijdig heeft aangegeven dat hij geen gebruik meer wil maken van zijn vergunning, de vergunning is ingetrokken of wanneer om andere redenen de standplaats niet meer wordt ingenomen, stellen burgemeester en wethouders in beginsel de eerstvolgende op de wachtlijst in de gelegenheid om een aanvraag in te dienen.
De wachtlijst wordt periodiek opgeschoond door de ingeschrevenen eens in de twee jaar schriftelijk aan te laten geven of zij op de wachtlijst willen blijven staan.
Persoonlijk innemen & vervanging
Een standplaats moet in beginsel persoonlijk worden ingenomen. De vergunninghouder mag de standplaats dus niet aan een ander afstaan of in gebruik geven. Dit vloeit voort uit het persoonlijke karakter van de ambulante handel. De vergunninghouder mag zich op de standplaats wel laten bijstaan.
In afwijking van dit uitgangspunt is het wel mogelijk dat de vergunninghouder zich op de standplaats (structureel) laat vervangen door een huwelijks- of samenlevingspartner, een kind of een werknemer. De Marktverordening kent een vergelijkbare regeling.
Aan de vervanging wordt de eis gesteld dat zij schriftelijk en met vermelding van de naam van de vervanger moet worden aangevraagd en dat de (familie-)relatie of werkgever-werknemerrelatie met schriftelijke bewijsstukken moet worden aangetoond. Dit betekent dat een geldig legitimatiebewijs en inschrijving GBA of arbeidsovereenkomst getoond moeten worden.
De structurele vervanging wordt toegestaan voor maximaal drie vergunningen waardoor, indien een standplaats ook persoonlijk wordt ingenomen, in totaal op vier locaties gelijktijdig standplaats kan worden ingenomen.
Tijdelijk niet mogen innemen standplaats
Als de standplaatslocatie voor een ander doel wordt gebruikt, zoals een markt of een evenement, dan mag de standplaats op die dag of dat dagdeel niet worden ingenomen. Als op een standplaats-locatie herinrichtings-, onderhouds- of beheerswerkzaamheden plaatsvinden, dan mag – en kan – de standplaats evenmin worden ingenomen. Verder is het mogelijk dat op grond van een ander openbaar belang de standplaats niet mag worden ingenomen of moet worden ontruimd. Wordt een standplaats om één van de genoemde redenen niet ingenomen, dan is voor de betreffende dagdelen geen staangeld verschuldigd.
De verkoopinrichting mag maximaal een uur voor aanvang van het tijdstip, waarop overeenkomstig de vergunning met de verkoop mag worden gestart, worden geplaatst en moet binnen een uur nadat de verkoop is beëindigd, zijn verwijderd. Evenmin mogen buiten de vergunde tijden op de standplaats of in de directe omgeving daarvan goederen, materialen of andere objecten blijven staan of worden geplaatst. Alleen in die gevallen dat het volgens de vergunning is toegestaan om ook de volgende dag op die locatie een standplaats in te nemen, kunnen burgemeester en wethouders – als daartegen op grond van de weigeringsgronden geen bezwaren bestaan – op aanvraag op de ontruimingsplicht een uitzondering maken. Dit wordt dan expliciet in de vergunning vermeld. Omdat standplaatsen in de regel niet langer dan één dag worden ingenomen, is er geen (seizoensgebonden) bouwvergunning nodig.
Om te beoordelen of de verkoopinrichting op die locatie het uiterlijk aanzien van de omgeving aantast, moeten bij de aanvraag foto’s in kleur van de voor-, zij-, en achterkant van de verkoopinrichting worden gevoegd.
Indien de verkoopinrichting voor wat betreft vorm, kleur of staat van onderhoud afwijkt van hetgeen gebruikelijk is, staat het ter beoordeling van het college of een welstandstoets plaatsvindt.
Het is niet toegestaan om op een standplaats tafels – met uitzondering van maximaal twee zogenaamde statafels –, stoelen of zitbanken te plaatsen.
De vergunninghouder moet zelf zorg dragen voor de inzameling en afvoer van zijn afval. Hij moet de standplaats en de directe omgeving ervan schoon houden en schoon achter laten. Als de vergunning is verleend voor het verstrekken van geringe eet- en drinkwaren, dan moeten aan de voorzijde van de standplaats voldoende afvalbakken zijn geplaatst.
Het is verboden op de standplaats gebruik te maken van luidsprekers, versterkers en andere middelen ter versterking van het geluid.
De vergunninghouder, zijn vervanger(s) of degene die bijstand verleent mogen zich niet schuldig maken aan wangedrag of bedrog.
De vergunninghouder, zijn plaatsvervanger(s) of degene die bijstand verleent, moeten zich op verzoek van de marktmeester of een toezichthouder op de standplaats kunnen legitimeren. Tevens moeten de vergunninghouder of zijn plaatsvervanger(s) (een kopie van) de vergunning op de standplaats kunnen tonen.
Het aansluiten van de verkoopinrichting op nutsvoorzieningen komt voor rekening en risico van de vergunninghouder. Dit mag geen afbreuk doen aan de mobiliteit van het verkoopmiddel. Als de gemeente ter plaatse eigen elektriciteitskastjes heeft, dan moet de vergunninghouder hiervan gebruik maken. De elektriciteitskosten worden afzonderlijk in rekening gebracht.
Hoofdstuk 4 Koek en Zopie standplaatsen
Hoewel Koek en Zopie standplaatsen onder de seizoenstandplaatsen geschaard kunnen worden, is ervoor gekozen deze apart te benoemen. De Koek en Zopie standplaatsen worden alleen gedurende het winterseizoen ingenomen. Gezien de ervaringen van het schaatsseizoen 2008/2009, is ervoor gekozen de Koek en Zopie standplaatsen onder te brengen in het standplaatsenbeleid: een formalisering van de eerdere en huidige werkwijze, te gebruiken bij toekomstige schaatsseizoenen.
Uitgangspunt bij de Koek en Zopie standplaatsen is dat deze alleen worden ingenomen door in de gemeente gevestigde ijsverenigingen en horecabedrijven.
…krijgen drie standplaatsen ter beschikking. Van deze standplaatsen kan gebruik worden gemaakt buiten de eigen toertochten en wedstrijden om. Standplaatsen die gedurende de eigen toertochten en wedstrijden worden ingenomen vallen onder het regime van de evenementenvergunning.
…zijn niet verplicht zelf de standplaatsen in gebruik te nemen. Het is een vereniging toegestaan de vergunning aan een derde in gebruik te geven, bijvoorbeeld wanneer de vereniging niet voldoende vrijwilligers heeft om de standplaats te bemensen. De vereniging blijft (mede-)verantwoordelijk voor het innemen van de standplaats.
…voeren in samenwerking met de gemeente controles uit op ijsveiligheid waar dit het innemen van standplaatsen door ijsverenigingen en horeca betreft.
Koek en Zopie standplaatsenlijst
Per ijsvereniging worden drie locaties aangewezen die in gebruik genomen mogen worden als Koek en Zopie Standplaats. Deze lijst wordt voor het winterseizoen van 2009 toegevoegd aan deze notitie en maakt daarvan onderdeel uit.
Als gedurende het winterseizoen blijkt dat de aangewezen standplaatslocatie(s) niet voldoen, dan wordt in overleg met de gemeente (een) andere locatie(s) aangewezen ter vervanging. Reden voor het aanwijzen van alternatieve locaties zijn bijvoorbeeld ijsveiligheid en verkeersveiligheid.
Voor de horecabedrijven wordt geen standplaatsenlijst opgesteld. Deze standplaatsen worden bij het horecabedrijf ingenomen. Als de veiligheid of de ijskwaliteit ter plaatse het innemen van een standplaats niet toestaan, kan de horeca-exploitant geen Koek en Zopie standplaats innemen.
Voor zowel de ijsverenigingen als de horeca wordt, op aanvraag, eenmalig een standplaatsvergunning voor Koek en Zopie verstrekt. Deze vergunning is in principe onbeperkt geldig. Wel vervalt de geldigheid bij wijziging van bijvoorbeeld de horeca-exploitant of wanneer niet langer aan het water een standplaats ingenomen kan worden.
Hoofdstuk 5 Financiële vergoedingen
Een vergunninghouder is aan de gemeente twee soorten kosten verschuldigd: leges en staangelden. Als de standplaats wordt ingenomen op particuliere grond, is de vergunninghouder alleen leges verschuldigd.
De leges voor een standplaatsvergunning worden jaarlijks vastgesteld met de legesverordening. Voor de standplaatsvergunning bestaan twee soorten leges:
De hoogte van de legesbedragen komt overeen met de daadwerkelijke kosten die de gemeente maakt voor behandeling van de aanvraag. Daarmee hoeven de leges, afgezien van de jaarlijkse indexering, niet aangepast te worden.
Staangeld wordt geheven voor het gebruik van gemeentegrond. De hoogte van dit bedrag is opgenomen in de Verordening op de markt- en staangelden.
Anders dan de leges wordt het staangeld ieder jaar opnieuw geheven. Het staangeld is gekoppeld aan de vergunde mogelijkheid om de standplaats in te nemen. Het staangeld is dus ook verschuldigd wanneer geen standplaats wordt ingenomen. Pas na intrekking van de standplaatsvergunning wordt geen staangeld meer geheven.
Uit recent onderzoek blijkt dat het gehanteerde tarief – soms aanzienlijk – lager ligt dan de tarieven die in omringende gemeenten worden gehanteerd.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat als een standplaats niet op gemeentegrond, maar op particuliere grond wordt ingenomen, geen staangeld kan worden geheven.
Tot slot wordt opgemerkt dat de kosten voor het inrichten van een standplaatslocatie ten behoeve van het innemen van een standplaats voor rekening van de vergunninghouder komen.
Uitsluiting van leges- en staangeldverplichting
Vanwege de aard of karakter van de activiteit waarvoor een standplaatsvergunning wordt gevraagd, kan het wenselijk zijn de leges- en staangeldverplichting niet te handhaven. De volgende organisaties worden uitgesloten van de betalingsverplichting voor leges en staangelden:
Bijlage 1: Artikelen m.b.t. Standplaatsen in de Apv
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Bijlage 3: Overzicht standplaatslocaties Steenwijkerland (B)
Overzicht standplaatslocaties Steenwijkerland
Kerklaan (plein voor de supermarkt)
Bultweg (driesprong voorbij camping De Kom)
Molenstraat (nabij supermarkt)
2 Jaarstandplaats (Particulier terrein)
Jaarstandplaats voor Dienstverlening
Jaarstandplaats (Ged. Part. terrein)
Blauwe Hand (nabij afslag Wanneperveen)
Hoek Blauwe Handseweg / Belterweg
Wetering west / fietspad Heuvengracht
Koningin Julianweg (nabij Vlodderbrug)
Steenwijkerweg 155 (café De Steen)