Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Werkorganisatie BUCH

Treasurystatuut Werkorganisatie BUCH 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWerkorganisatie BUCH
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingTreasurystatuut Werkorganisatie BUCH 2023
CiteertitelTreasurystatuut Werkorganisatie BUCH 2023
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Het Treasurystatuut 2017 werkorganisatie BUCH.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023nieuwe regeling

06-12-2022

bgr-2022-1327

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut Werkorganisatie BUCH 2023

Het bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie BUCH;

 

gezien het voorstel van de algemeen directeur van 21 november 2022;

 

gelet op het bepaalde in de Financiële verordening Werkorganisatie BUCH 2023;

 

besluit:

 

vast te stellen het Treasurystatuut Werkorganisatie BUCH 2023.

 

1. Inleiding

 

Aanleiding voor deze gewijzigde versie zijn o.a. door de commissie BBV genomen besluiten, waaronder de notitie rente 2017. Daarnaast is het goed om periodiek de beleidskaders te beoordelen op actualiteit.

 

In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) worden de kaders gesteld voor een verantwoorde en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De Wet fido definieert de treasuryfunctie daarbij als:

 

het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

 

De Werkorganisatie BUCH onderkent het belang van een verantwoord en adequaat beheer van haar financiële middelen. Zij wenst haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke wijze in te richten.

 

De werkorganisatie heeft twee instrumenten op het gebied van treasury:

  • 1.

    In dit treasurystatuut wordt de “beleidsmatige infrastructuur” van de treasuryfunctie vastgelegd in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het statuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk.

  • 2.

    Naast het treasurystatuut neemt de werkorganisatie jaarlijks de paragraaf financiering op in zowel de begroting als het jaarverslag van de jaarstukken. Hierin worden de specifieke beleidsvoornemens respectievelijk de uitvoering van het beleid op het gebied van treasury toegelicht.

Bij het opstellen van dit Treasurystatuut is rekening gehouden met de bepalingen van de wettelijke kaders (o.a. Gemeentewet, Wet fido, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

 

In dit Treasurystatuut worden allereerst het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie van de werkorganisatie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, gemeentefinanciering en kasbeheer.

In de toelichting worden de kaders die in dit statuut zijn opgenomen nader toegelicht.

2. Treasurystatuut

2.1 Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder:

 

- Financiering

Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar.;

- Geldstromenbeheer

Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);

- Intern liquiditeitsrisico

De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;

- Kasgeldlimiet

Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar;

- Koersrisico

Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen Het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat de financiële vaste activa (aandelen, verstrekte geldleningen en bijdragen in investeringen van derden) van de organisatie in waarde verminderen door negatieve (koers)ontwikkelingen;

- Kredietrisico

De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij;

- Liquiditeitenbeheer

Het beheer van financiële middelen voor een periode tot één jaar;

- Liquiditeitenplanning

Een schematisch overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld per tijdseenheid met als doel de liquiditeitsontwikkeling in de gaten te houden;

- Medium term note

Een instrument voor de gemeente om financiering met een looptijd van minimaal twee en maximaal dertig jaar aan te trekken. Een MTN is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder met gestandaardiseerde voorwaarden;

Monte-Carlosimulatie

Een simulatietechniek waarbij een fysiek proces niet één keer maar vele malen wordt gesimuleerd, elke keer met andere startcondities. Het resultaat van deze verzameling simulaties is een verdelingsfunctie die het hele gebied van mogelijke uitkomsten weergeeft. De achterliggende gedachte is om problemen die analytisch moeilijk of niet oplosbaar zijn, numeriek op te lossen met behulp van de steekproeven.

- Rating

De inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier;

- Renterisico

Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen;

- Renterisiconorm

De renterisiconorm houdt in, dat de jaarlijkse verplichte aflossingen en de renteherzieningen niet meer mogen bedragen dan 20% van het begrotingstotaal bij aanvang van het jaar. Het doel is om het renterisico bij herfinanciering te beheersen;

- Rentetypische looptijd

Looptijd tussen twee renteconversie momenten. Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de leningsvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding;

- Saldobeheer

Het beheer van de dagelijkse saldi op de bankrekeningen;

- Schatkistbankieren

Het (verplicht) aanhouden van publieke middelen bij het ministerie van financiën.

- Solvabiliteit

Verhouding (%) van je eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen. Deze verhouding geeft aan of je de schulden op lange termijn kan voldoen. Het heet ook wel buffervermogen. Het eigen vermogen is het verschil tussen de bezittingen en schulden.

- Rentevisie

Toekomstverwachting over de renteontwikkeling, uitgaande van een aantal rentebepalende factoren, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd;

- Treasuryfunctie

Dit omvat alle activiteiten die zich richten op het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

De treasuryfunctie bestaat uit vier deel functies: risicobeheer, gemeentefinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer;

- Uitzetting

Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.

- (benodigde) Weerstandscapaciteit

Voor alle in het risicomanagementsysteem opgenomen financiële risico’s wordt een kans van optreden en een financiële omvang ingeschat. Dit gebeurt door via het risicomanagementsysteem een Monte Carlosimulatie uit te voeren om de benodigde weerstandscapaciteit met betrekking tot de gemeentelijke risico’s te berekenen. Voor de simulatie wordt een zekerheidspercentage aangehouden van 90%. Dat wil zeggen dat het bedrag dat uit de simulatie naar voren komt, de benodigde weerstandscapaciteit, met een zekerheid van 90%1 voldoende is om de risico’s af te dekken.

2.2 Doelstellingen

De treasuryfunctie van de werkorganisatie dient tot:

  • 1.

    Het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden met als doel het uitvoeren van de programma’s binnen de door het bestuur vastgestelde kaders van de begroting.

  • 2.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities.

  • 3.

    Het beschermen van vermogens- en (rente)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s.

  • 4.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 5.

    Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet fido respectievelijk de limieten en richtlijnen van het treasurystatuut, waarbij uitsluitend de publieke taak wordt gediend en professioneel en verantwoord wordt geopereerd.

  • 6.

    De waarborg dat de taken en verantwoordelijkheden van de Treasuryfunctie duidelijk worden geregeld.

2.3 Wet- en regelgeving voor de treasury activiteiten

 

RISICOBEHEER

2.4 Uitgangspunten risicobeheer treasuryfunctie

Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten voor de treasuryfunctie:

  • 1.

    De werkorganisatie verstrekt geen leningen of garanties;

  • 2.

    Het beleid betreffende de financiering is gericht op spreiding van toekomstige renterisico’s. Hierdoor wordt voorkomen dat een ongewenste budgettaire belasting kan ontstaan in een jaar waarin voor een substantieel deel van de leningenportefeuille hoogrentende leningen c.q. leningconversies moeten worden gesloten c.q. plaatsvinden.

  • 3.

    Het gebruik van derivaten is niet toegestaan.

2.5 Renterisicobeheer

Voor het renterisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido.

  • 2.

    De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido.

  • 3.

    Nieuw aan te trekken leningen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning.

  • 4.

    De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening wordt zoveel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en rentevisie.

  • 5.

    De rentevisie van de werkorganisatie is afgestemd op die van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG).

  • 6.

    Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en 4 streeft de werkorganisatie naar spreiding in de rentetypische looptijden van aan te trekken geldleningen.

2.6 Koersrisicobeheer

Voor koersrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Overtollige liquide middelen worden uitsluitend uitgezet bij de Nederlandse Staat (schatkistbankieren) of lagere Nederlandse overheden en overheidsinstanties, zoals gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Aandelen worden alleen gekocht in het kader van de uitoefening van de publieke taak;

  • 3.

    De looptijd van uitzetting wordt afgestemd met de liquiditeitenplanning.

2.7 Kredietrisicobeheer

Voor kredietrisicobeheer (of debiteurenbeheer) geldt het volgende uitgangspunt:

2.8 Intern liquiditeitsrisicobeheer

  • 1.

    De werkorganisatie beperkt haar liquiditeitsrisico’s door haar treasury activiteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar) en een meerjarige liquiditeitsplanning.

    De meerjaren liquiditeitsplanning is gebaseerd op de meerjarenbegroting van de werkorganisatie (incl. meerjaren investeringsprogramma (MIP).

  • 2.

    De meerjaren liquiditeitsplanning wordt ten minste één keer per jaar, bij het opstellen van de begroting en de meerjarenraming, geactualiseerd.

2.9 Valutarisicobeheer

  • 1.

    Valutarisico’s worden in de werkorganisatie uitgesloten door uitsluitend leningen aan te gaan in euro’s.

  • 2.

    Het betalingsverkeer vindt alleen plaats in euro’s.

 

FINANCIERING

2.10 Financiering

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

  • 2.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen zijn onderhandse leningen en medium term notes (MTN).

  • 3.

    De werkorganisatie vraagt offertes op bij minimaal twee instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken.

  • 4.

    De geldgevers dienen onder toezicht te staan van De Nederlandse Bank en daarnaast over alle vergunningen te beschikken van de Autoriteit Financiële Markten (of EU-equivalenten van deze instellingen).

2.11 Langlopende uitzettingen

Uitzettingen vinden uitsluitend bij uitzondering plaats. Daarbij wordt de Wet fido en de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden nageleefd.

2.12 Verstrekken van leningen

  • 1.

    De werkorganisatie verstrekt geen leningen aan derden.

2.13 Borgstellingen en garanties

  • 1.

    De werkorganisatie verstrekt geen hypothecaire leningen en garanties aan het personeel en politieke ambtsdragers.

  • 2.

    De werkorganisatie verstrekt geen garanties aan derden.

2.14 Relatiebeheer

De werkorganisatie beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    De treasuryfunctionaris onderhoudt namens de werkorganisatie de contacten met de huisbankier en andere financiële instellingen en bemiddelaars over hun tarieven, producten en diensten.

  • 2.

    Bankrelaties en hun bancaire condities worden ten minste ééns in de vijf jaar beoordeeld;

  • 3.

    Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid ten minste een A-rating te hebben bij een erkend ratingbureau.

  • 4.

    Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EU-toezicht te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer.

  • 5.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markt (AFM).

  • 6.

    Overeenkomsten met financiële instellingen of kredietverstrekkers moeten worden opgesteld volgens het Nederlands recht.

     

KASBEHEER

2.15 Rekeningbeheer

  • 1.

    Het aantal bankrekeningen en het aantal bankrelaties voor rekeningbeheer wordt tot een minimum beperkt.

  • 2.

    Daar waar mogelijk zijn de bankrekeningen per bankrelatie ondergebracht in een compensabel stelsel. Hierbij zijn de debet- en creditsaldi van alle rekeningen samengevoegd tot één gecombineerd saldo. De bankrelatie berekent de te betalen/ontvangen rente over dit gecombineerde saldo.

  • 3.

    De rekeningvoorwaarden, waaronder de rentetarieven, kredietfaciliteit en indien van toepassing de provisie, zijn tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden schriftelijk overeengekomen met de bankrelaties.

  • 4.

    De bankrekeningen die primair gebruikt worden en dagelijks saldi hebben van materieel belang zijn gekoppeld aan een tussenrekening die speciaal is ingericht voor het schatkistbankieren. De tussenrekening is gekoppeld aan een rekening-courant van de werkorganisatie bij de schatkist.

2.16 Geldstromenbeheer

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te beperken wordt:

  • 1.

    Het liquiditeitsgebruik wordt beperkt door de geldstromen op organisatieniveau op elkaar en op de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen.

  • 2.

    Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

2.17 Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende richtlijnen:

  • 1.

    Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de werkorganisatie kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt de kasgeldlimiet niet overschreden.

  • 2.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen en kredietlimiet op rekening-courant.

2.18 Schatkistbankieren

  • 1.

    Door de invoering van het verplicht schatkistbankieren is het niet meer mogelijk tijdelijke overschotten weg te zetten bij een financiële instelling anders dan bij de schatkist.

  • 2.

    Uitzondering op het eerste lid is het onderling lenen. De werkorganisatie mag gelden aantrekken van en uitzetten bij andere decentrale overheden, mits er geen sprake is van een toezichtrelatie. Hierbij worden de richtlijnen en grensbedragen zoals genoemd in de Wet fido in acht genomen.

 

ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INTERNE CONTROLE

2.19 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van de administratieve organisatie en de interne controle:

  • 1.

    De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd.

  • 2.

    Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier-ogenprincipe).

    • b.

      de uitvoering en controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

    • c.

      de uitvoering en registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

  • 3.

    Tegenpartijen wordt de opdracht gegeven de bevestiging van iedere transactie te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties.

  • 4.

    De transacties worden onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten en gecontroleerd door de functionaris die belast is met de interne controle.

2.20 Inflatievergoeding eigen vermogen (bespaarde rente)

Vanwege het verlangde inzicht, de eenvoud en transparantie van het renteresultaat vindt er geen rentevergoeding (of vergoeding van inflatie) plaats over het eigen vermogen.

2.21 Informatievoorziening

  • 1.

    In de paragraaf financiering van de begroting en de jaarstukken vindt verantwoording plaats conform de eisen die in artikel 13 van het BBV aan de paragraaf worden gesteld Artikel 13 Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten

  • 2.

    Het renteschema uit de notitie rente 2017(of diens opvolgers) van de commissie BBV is onderdeel van de paragraaf financiering van de begroting en jaarstukken. Hiermee wordt inzicht gegeven in de rentelasten externe financiering, het renteresultaat en de wijze van rentetoerekening.

  • 3.

    Indien de algemeen directeur een nieuwe lening aantrekt informeert zij het bestuur over de omvang van deze lening, de condities en de financiële effecten voor de begroting en het meerjarenperspectief in het eerstvolgende P&C document.

2.22 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Het bestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen van het treasurybeleid en de daarin opgenomen treasurydoelstellingen alsmede het toezicht houden op de uitvoering van het treasurybeleid.

 

De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de treasuryactiviteiten ligt bij de algemeen directeur. De bijbehorende bevoegdheden zijn in afzonderlijke besluiten

Bevoegdhedenregeling bestuur Werkorganisatie BUCH 2020 (overheid.nl)

https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR647469)opgedragen aan de ambtelijke organisatie. Deze taken en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd en verdeeld volgens de uitgangspunten opgenomen onder 2.19.

3. OVERIGE BEPALINGEN

 

  • 3.1

    Het Treasurystatuut 2017 werkorganisatie BUCH wordt ingetrokken.

  • 3.2

    Deze nota treedt in werking op 1 januari 2023.

  • 3.3

    Deze nota wordt aangehaald als: Treasurystatuut Werkorganisatie BUCH 2023.

Aldus besloten door het bestuur van Werkorganisatie BUCH in de vergadering van 6 december 2022,

de secretaris,

E. Zandstra

de voorzitter,

A. Mans

TOELICHTING BIJ HET TREASURYSTATUUT

1 Inleiding

 

In hoofdstuk 1 wordt het wettelijk kader geschetst op grond waarvan de werkorganisatie de treasuryfunctie uitoefent.

 

De wettelijke grondslag ligt in de Wet financiering decentrale overheden (fido) en de hiermee samenhangende wetgeving: Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Hof) en de Wet Integraal schatkistbankieren decentrale overheden.

 

De Wet fido, die op 1 januari 2001 in werking trad, bepaalt aan welke voorwaarden gemeenten moeten voldoen bij het aantrekken en uitzetten van middelen. Deze wet bepaalt dat gemeenten uitsluitend voor de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen kunnen uitzetten en garanties kunnen verlenen.

Uitzettingen mogen sinds 1 juni 2012 uitsluitend nog bij de Nederlandse Staat (Wet Integraal schatkistbankieren). Bij derivaten moet er sprake zijn van voldoende kredietwaardigheid van de tegenpartij en een beperkt marktrisico.

De Wet Hof is een vertaling van het EMU-saldo voor zowel de rijksoverheid als de decentrale overheden (provincies, waterschappen en gemeenten) en de verschillende gemeenschappelijke regelingen waarin zij participeren. De wet Hof moet ervoor zorgen dat de Nederlandse Staat binnen het EMU-saldo van 3% blijft.

 

Als algemene norm geldt dus dat openbare lichamen alleen lenen, middelen uitzetten of garant staan voor zover dat direct dient ter behartiging van hun publieke taak. Bankachtige activiteiten, met het oogmerk geld te verdienen (ook al is dat om de publieke taak te bekostigen) zijn niet toegestaan. De invulling van het begrip “publieke taak” is een eigen verantwoordelijkheid van de gemeente.

 

2.5 Renterisicobeheer

Lid 1 Kasgeldlimiet

Het doel van de kasgeldlimiet is een grens te stellen aan korte financiering (rentetypische looptijd tot één jaar). Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed kan hebben op de rentelasten.

 

De kasgeldlimiet wordt berekend met een vast percentage van 8,5% van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. Hierbij geldt een minimumbedrag van € 300.000. In de Wet fido wordt de gemiddelde korte financiering (de netto vlottende schuld) per drie maanden getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de korte financiering op de eerste dag van de drie kalendermaanden in een kwartaal.

 

De provincie, als toezichthouder, ziet toe op hantering van de normen en kan zo nodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden opgelegd.

 

Lid 2. Renterisiconorm

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rente typische looptijd vanaf één jaar). Dit kan door het aanbrengen van spreiding in de looptijden van de leningenportefeuille. De renterisiconorm wordt berekend door een het wettelijk bepaalde vaste percentage van 20% te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal.

 

Het renterisico heeft betrekking op de vaste schuld en op het bedrag waarover renterisico wordt gelopen. Naast de renteherzieningen zijn hiervoor ook de herfinancieringen van de aflossingen van belang, want het renterisico wordt verkleind door aflossingen in de tijd te spreiden. Het renterisico wordt getoetst aan het bedrag van de renterisiconorm.

 

De provincie, als toezichthouder, ziet toe op hantering van de normen en kan zo nodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden opgelegd.

 

2.18 Schatkistbankieren

Schatkistbankieren houdt in dat we overtollige middelen bij het rijk moeten uitzetten. Hiermee wordt beoogd dat de Staat minder geld leent op de financiële markten en de staatsschuld daalt. Daarnaast wordt beoogd dat financiële risico’s voor gemeenten worden verminderd. Het drempelbedrag is het maximale bedrag dat een decentrale overheid over een heel kwartaal gezien gemiddeld op dagbasis buiten de schatkist mag houden. Het drempelbedrag wordt berekend door een vast percentage (2,0%) te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag € 1.000.000 bedraagt. Zie de regeling schatkistbankieren decentrale overheden https://wetten.overheid.nl/BWBR0034336/2022-01-01

 

2.20 Inflatievergoeding eigen vermogen (bespaarde rente)

Het BBV staat toe dat er een rentevergoeding over het eigen vermogen (reserves) mag worden toegerekend – als ware het een rentelast - aan de taakvelden. Hierdoor wordt een “vergoeding” berekend over het eigen vermogen (= een eigen financieringsmiddel) van de gemeente. De gemeente heeft de keuze om deze rente als baten op te nemen in de begroting – ook wel aangeduid als bespaarde rente. Of de gemeente kan ervoor kiezen deze rentevergoeding toe te voegen aan de reserves/het eigen vermogen. Wanneer een bedrag gelijk aan deze vergoeding daadwerkelijk wordt toegevoegd aan het eigen vermogen kan dit ook worden beschouwd als een “inflatievergoeding” om “de waarde” van het eigen vermogen (koopkracht) in stand gehouden.

 

Deze systematiek creëert een fictieve rentelast en leidt tot het (onnodig) opblazen van de programmalasten en gaat daarmee ten koste van de eenvoud en transparantie. Om die reden doet de commissie daarom de aanbeveling om geen rente over het eigen vermogen te berekenen. Deze aanbeveling is in dit treasurystatuut overgenomen.

 

 


1

Voor de bepaling van de benodigde weerstandscapaciteit wordt een zekerheidspercentage gehanteerd van 90%. Dit is het meest gangbare percentage. Er zijn echter gemeenten die op een ander, lager percentage hanteren. Hierdoor neemt de omvang van de benodigde weerstandscapaciteit af als gevolg van een lager zekerheidspercentage.