Organisatie | Werkorganisatie BUCH |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Treasurystatuut Werkorganisatie BUCH 2023 |
Citeertitel | Treasurystatuut Werkorganisatie BUCH 2023 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Het Treasurystatuut 2017 werkorganisatie BUCH.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2023 | nieuwe regeling | 06-12-2022 |
Aanleiding voor deze gewijzigde versie zijn o.a. door de commissie BBV genomen besluiten, waaronder de notitie rente 2017. Daarnaast is het goed om periodiek de beleidskaders te beoordelen op actualiteit.
In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) worden de kaders gesteld voor een verantwoorde en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De Wet fido definieert de treasuryfunctie daarbij als:
het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.
De Werkorganisatie BUCH onderkent het belang van een verantwoord en adequaat beheer van haar financiële middelen. Zij wenst haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke wijze in te richten.
De werkorganisatie heeft twee instrumenten op het gebied van treasury:
Bij het opstellen van dit Treasurystatuut is rekening gehouden met de bepalingen van de wettelijke kaders (o.a. Gemeentewet, Wet fido, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).
In dit Treasurystatuut worden allereerst het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie van de werkorganisatie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, gemeentefinanciering en kasbeheer.
In de toelichting worden de kaders die in dit statuut zijn opgenomen nader toegelicht.
In dit statuut wordt verstaan onder:
Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar.; | |
Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer); | |
De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen; | |
Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar; | |
Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen Het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat de financiële vaste activa (aandelen, verstrekte geldleningen en bijdragen in investeringen van derden) van de organisatie in waarde verminderen door negatieve (koers)ontwikkelingen; | |
De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij; | |
Het beheer van financiële middelen voor een periode tot één jaar; | |
Een schematisch overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld per tijdseenheid met als doel de liquiditeitsontwikkeling in de gaten te houden; | |
Een instrument voor de gemeente om financiering met een looptijd van minimaal twee en maximaal dertig jaar aan te trekken. Een MTN is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder met gestandaardiseerde voorwaarden; | |
Een simulatietechniek waarbij een fysiek proces niet één keer maar vele malen wordt gesimuleerd, elke keer met andere startcondities. Het resultaat van deze verzameling simulaties is een verdelingsfunctie die het hele gebied van mogelijke uitkomsten weergeeft. De achterliggende gedachte is om problemen die analytisch moeilijk of niet oplosbaar zijn, numeriek op te lossen met behulp van de steekproeven. | |
De inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier; | |
Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen; | |
De renterisiconorm houdt in, dat de jaarlijkse verplichte aflossingen en de renteherzieningen niet meer mogen bedragen dan 20% van het begrotingstotaal bij aanvang van het jaar. Het doel is om het renterisico bij herfinanciering te beheersen; | |
Looptijd tussen twee renteconversie momenten. Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de leningsvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding; | |
Het (verplicht) aanhouden van publieke middelen bij het ministerie van financiën. | |
Verhouding (%) van je eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen. Deze verhouding geeft aan of je de schulden op lange termijn kan voldoen. Het heet ook wel buffervermogen. Het eigen vermogen is het verschil tussen de bezittingen en schulden. | |
Toekomstverwachting over de renteontwikkeling, uitgaande van een aantal rentebepalende factoren, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd; | |
Dit omvat alle activiteiten die zich richten op het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deel functies: risicobeheer, gemeentefinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer; | |
Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer. | |
Voor alle in het risicomanagementsysteem opgenomen financiële risico’s wordt een kans van optreden en een financiële omvang ingeschat. Dit gebeurt door via het risicomanagementsysteem een Monte Carlosimulatie uit te voeren om de benodigde weerstandscapaciteit met betrekking tot de gemeentelijke risico’s te berekenen. Voor de simulatie wordt een zekerheidspercentage aangehouden van 90%. Dat wil zeggen dat het bedrag dat uit de simulatie naar voren komt, de benodigde weerstandscapaciteit, met een zekerheid van 90%1 voldoende is om de risico’s af te dekken. |
2.3 Wet- en regelgeving voor de treasury activiteiten
De Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de bijbehorende ministeriële regelingen geven het bindende kader voor de uitoefening van de treasuryfunctie.
De onderliggende regelingen zijn:
De uitoefening van de treasuryactiviteiten van de Werkorganisatie BUCH staat beschreven in dit treasurystatuut en dient minimaal te voldoen aan het wettelijk bindende kader, zoals beschreven in het eerste lid.
2.4 Uitgangspunten risicobeheer treasuryfunctie
Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten voor de treasuryfunctie:
Het beleid betreffende de financiering is gericht op spreiding van toekomstige renterisico’s. Hierdoor wordt voorkomen dat een ongewenste budgettaire belasting kan ontstaan in een jaar waarin voor een substantieel deel van de leningenportefeuille hoogrentende leningen c.q. leningconversies moeten worden gesloten c.q. plaatsvinden.
2.8 Intern liquiditeitsrisicobeheer
De werkorganisatie beperkt haar liquiditeitsrisico’s door haar treasury activiteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar) en een meerjarige liquiditeitsplanning.
De meerjaren liquiditeitsplanning is gebaseerd op de meerjarenbegroting van de werkorganisatie (incl. meerjaren investeringsprogramma (MIP).
Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:
Uitzettingen vinden uitsluitend bij uitzondering plaats. Daarbij wordt de Wet fido en de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden nageleefd.
2.17 Saldo- en liquiditeitenbeheer
Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende richtlijnen:
ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INTERNE CONTROLE
2.19 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle
In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van de administratieve organisatie en de interne controle:
2.20 Inflatievergoeding eigen vermogen (bespaarde rente)
Vanwege het verlangde inzicht, de eenvoud en transparantie van het renteresultaat vindt er geen rentevergoeding (of vergoeding van inflatie) plaats over het eigen vermogen.
In de paragraaf financiering van de begroting en de jaarstukken vindt verantwoording plaats conform de eisen die in artikel 13 van het BBV aan de paragraaf worden gesteld Artikel 13 Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten
2.22 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden
Het bestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen van het treasurybeleid en de daarin opgenomen treasurydoelstellingen alsmede het toezicht houden op de uitvoering van het treasurybeleid.
De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de treasuryactiviteiten ligt bij de algemeen directeur. De bijbehorende bevoegdheden zijn in afzonderlijke besluiten
Bevoegdhedenregeling bestuur Werkorganisatie BUCH 2020 (overheid.nl)
https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR647469)opgedragen aan de ambtelijke organisatie. Deze taken en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd en verdeeld volgens de uitgangspunten opgenomen onder 2.19.
Aldus besloten door het bestuur van Werkorganisatie BUCH in de vergadering van 6 december 2022,
de secretaris,
E. Zandstra
de voorzitter,
A. Mans
TOELICHTING BIJ HET TREASURYSTATUUT
In hoofdstuk 1 wordt het wettelijk kader geschetst op grond waarvan de werkorganisatie de treasuryfunctie uitoefent.
De wettelijke grondslag ligt in de Wet financiering decentrale overheden (fido) en de hiermee samenhangende wetgeving: Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Hof) en de Wet Integraal schatkistbankieren decentrale overheden.
De Wet fido, die op 1 januari 2001 in werking trad, bepaalt aan welke voorwaarden gemeenten moeten voldoen bij het aantrekken en uitzetten van middelen. Deze wet bepaalt dat gemeenten uitsluitend voor de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen kunnen uitzetten en garanties kunnen verlenen.
Uitzettingen mogen sinds 1 juni 2012 uitsluitend nog bij de Nederlandse Staat (Wet Integraal schatkistbankieren). Bij derivaten moet er sprake zijn van voldoende kredietwaardigheid van de tegenpartij en een beperkt marktrisico.
De Wet Hof is een vertaling van het EMU-saldo voor zowel de rijksoverheid als de decentrale overheden (provincies, waterschappen en gemeenten) en de verschillende gemeenschappelijke regelingen waarin zij participeren. De wet Hof moet ervoor zorgen dat de Nederlandse Staat binnen het EMU-saldo van 3% blijft.
Als algemene norm geldt dus dat openbare lichamen alleen lenen, middelen uitzetten of garant staan voor zover dat direct dient ter behartiging van hun publieke taak. Bankachtige activiteiten, met het oogmerk geld te verdienen (ook al is dat om de publieke taak te bekostigen) zijn niet toegestaan. De invulling van het begrip “publieke taak” is een eigen verantwoordelijkheid van de gemeente.
Het doel van de kasgeldlimiet is een grens te stellen aan korte financiering (rentetypische looptijd tot één jaar). Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed kan hebben op de rentelasten.
De kasgeldlimiet wordt berekend met een vast percentage van 8,5% van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. Hierbij geldt een minimumbedrag van € 300.000. In de Wet fido wordt de gemiddelde korte financiering (de netto vlottende schuld) per drie maanden getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de korte financiering op de eerste dag van de drie kalendermaanden in een kwartaal.
De provincie, als toezichthouder, ziet toe op hantering van de normen en kan zo nodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden opgelegd.
Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rente typische looptijd vanaf één jaar). Dit kan door het aanbrengen van spreiding in de looptijden van de leningenportefeuille. De renterisiconorm wordt berekend door een het wettelijk bepaalde vaste percentage van 20% te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal.
Het renterisico heeft betrekking op de vaste schuld en op het bedrag waarover renterisico wordt gelopen. Naast de renteherzieningen zijn hiervoor ook de herfinancieringen van de aflossingen van belang, want het renterisico wordt verkleind door aflossingen in de tijd te spreiden. Het renterisico wordt getoetst aan het bedrag van de renterisiconorm.
De provincie, als toezichthouder, ziet toe op hantering van de normen en kan zo nodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden opgelegd.
Schatkistbankieren houdt in dat we overtollige middelen bij het rijk moeten uitzetten. Hiermee wordt beoogd dat de Staat minder geld leent op de financiële markten en de staatsschuld daalt. Daarnaast wordt beoogd dat financiële risico’s voor gemeenten worden verminderd. Het drempelbedrag is het maximale bedrag dat een decentrale overheid over een heel kwartaal gezien gemiddeld op dagbasis buiten de schatkist mag houden. Het drempelbedrag wordt berekend door een vast percentage (2,0%) te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag € 1.000.000 bedraagt. Zie de regeling schatkistbankieren decentrale overheden https://wetten.overheid.nl/BWBR0034336/2022-01-01
2.20 Inflatievergoeding eigen vermogen (bespaarde rente)
Het BBV staat toe dat er een rentevergoeding over het eigen vermogen (reserves) mag worden toegerekend – als ware het een rentelast - aan de taakvelden. Hierdoor wordt een “vergoeding” berekend over het eigen vermogen (= een eigen financieringsmiddel) van de gemeente. De gemeente heeft de keuze om deze rente als baten op te nemen in de begroting – ook wel aangeduid als bespaarde rente. Of de gemeente kan ervoor kiezen deze rentevergoeding toe te voegen aan de reserves/het eigen vermogen. Wanneer een bedrag gelijk aan deze vergoeding daadwerkelijk wordt toegevoegd aan het eigen vermogen kan dit ook worden beschouwd als een “inflatievergoeding” om “de waarde” van het eigen vermogen (koopkracht) in stand gehouden.
Deze systematiek creëert een fictieve rentelast en leidt tot het (onnodig) opblazen van de programmalasten en gaat daarmee ten koste van de eenvoud en transparantie. Om die reden doet de commissie daarom de aanbeveling om geen rente over het eigen vermogen te berekenen. Deze aanbeveling is in dit treasurystatuut overgenomen.
Voor de bepaling van de benodigde weerstandscapaciteit wordt een zekerheidspercentage gehanteerd van 90%. Dit is het meest gangbare percentage. Er zijn echter gemeenten die op een ander, lager percentage hanteren. Hierdoor neemt de omvang van de benodigde weerstandscapaciteit af als gevolg van een lager zekerheidspercentage.