Organisatie | Noardeast-Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Welstandsnota Noardeast-Fryslân |
Citeertitel | Welstandsnota Noardeast-Fryslân |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-12-2022 | reparatie welstandsnota | 01-12-2022 |
Raad van de gemeente Noardeast-Fryslân;
gelezen het voorstel van het college van 1 november 2022;
gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
artikel artikelen 12 en 12a van de Woningwet;
inspraak is verleent conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en de Inspraakverordening van de gemeente Noardeast-Fryslân;
1.2 Waarvoor dient de welstandsnota?
Het welstandsbeleid van Noardeast-Fryslân is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Noardeast-Fryslân. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat.
Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Noardeast-Fryslân. Uitgangspunt daarbij is dat met het opstellen van welstandsbeleid de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht levert. Burgers, ondernemers en ontwerpers worden in een vroeg stadium geïnformeerd over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.
1.3 Hoe verhoudt deze nota zich tot ander beleid?
Welstandsbeleid is eigenlijk de 'finishing touch' van het ruimtelijk beleid; het ligt in het verlengde van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke beleidsstukken.
Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen niet door welstandscriteria (of een beeldkwaliteitplan) worden tenietgedaan. De architectonische vormgeving wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Het welstandsadvies kan zich richten op de gekozen invulling binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, kan toch een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.
Voor nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, zijn of worden nieuwe welstandscriteria opgesteld. Deze hebben hetzelfde doel als de welstandsnota en vormen ook een toetsingskader voor welstand.
Beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten
De gemeente Noardeast-Fryslân heeft 12 beschermde stads- en dorpsgezichten en 501 beschermde rijksmonumenten (peildatum september 2019, informatie RCE). Op grond van de bouwverordening is de adviserende taak van de gemeentelijke monumentencommissie ondergebracht bij de monumentencommissie van Hûs en Hiem.
1.4 Wanneer is welstandstoetsing noodzakelijk?
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met deze wet heeft de wetgever de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen vergroot. De Wabo en het Bor geven aan welke bouwwerken (en welke andere activiteiten) vergunningplichtig zijn en vormen daarmee de basis voor de welstandstoetsing. De volgende indeling wordt daarbij aangehouden:
(artikel 2, bijlage II van het Bor)
De eerste categorie bouwwerken zijn de kleinschalige ingrepen in het achtererfgebied, zoals het plaatsen van dakramen, zonnepanelen en dergelijke. In alle gevallen zijn er op grond van het Bor voorwaarden aan verbonden, met name over de omvang. Het bestemmingsplan vormt voor deze categorie bouwwerken geen toetsingskader. Dergelijke bouwplannen worden niet getoetst aan welstandscriteria, maar is het bouwwerk een exces, dan kan de gemeente wel ingrijpen (zie excessenregeling, p. 93).
Vergunningvrije bouwwerken onder voorwaarden
(artikel 3, bijlage II van het Bor)
Onder deze categorie vallen de bouwplannen die vergunningvrij zijn als ze voldoen aan de voorwaarden uit artikel 3, bijlage II van het Bor en passen binnen de regels van het geldende bestemmingsplan (of andere planologische regeling). Dergelijke bouwplannen worden niet getoetst aan welstandscriteria, maar is het bouwwerk een exces, dan kan de gemeente wel ingrijpen (zie excessenregeling, p. 93).
Vergunningplichtige bouwwerken
Is het plan niet vergunningvrij, dan is er sprake van een 'regulier' bouwplan en moet er een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk worden aangevraagd. Dergelijke plannen worden door de gemeente aan verschillende beleidsdocumenten en wet- en regelgeving getoetst, waaronder het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.2) en de welstandsnota. Een vergunningplichtig bouwplan wordt vooraf op welstand getoetst (mits deze niet in een welstandsvrij gebied is gelegen).
1.5 Welke criteria zijn in de nota opgenomen?
De volgende indeling wordt in de welstandsnota uitgewerkt:
Met de algemene welstandscriteria wordt in feite een globaal kader beschreven van waaruit de meer specifieke criteria zijn afgeleid. Daarnaast wordt dit kader gebruikt op het moment dat de welstandscriteria onvoldoende mogelijkheden bieden (zie verder 'hardheidsclausule', paragraaf 1.5).
Criteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen
Deze criteria zijn opgesteld voor enkele typen veel voorkomende kleine bouwplannen. Deze criteria zijn zo concreet mogelijk geformuleerd en zijn voor het gehele gemeentelijke grondgebied gelijk. De beoordeling wordt door de gemeente zelf gedaan op grond van de zogenaamde 'KAN-bepaling'.
Met de KAN-bepaling is de verplichting opgeheven om de welstandsadvisering door een onafhankelijke en deskundige commissie uit te laten brengen. De advisering kan ambtelijk worden afgedaan. De gemeente maakt hiervan gebruik voor enkele typen veel voorkomende kleine bouwplannen. De kern van de werkwijze is de gedachte dat de ambtelijke welstandstoetsing van kleine bouwplannen mogelijk is wanneer daarvoor meetbare criteria zijn vastgesteld (zie hoofdstuk 3).
Gebiedscriteria voor reguliere bouwplannen
De gebiedscriteria (zie hoofdstuk 4) gelden voor alle reguliere bouwplannen en zijn verschillend per gebied. Het hele gemeentelijke grondgebied is ingedeeld in 'welstandsgebieden'. Een welstandsgebied vertoont samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing, in de stedenbouwkundige opzet of in het type landschap. De gebiedscriteria dagen de planindieners uit zich bij het ontwerpen te laten inspireren door de beschreven kenmerken van de omgeving.
Objectgerichte criteria voor specifieke bouwwerken
De objectgerichte criteria (zie hoofdstuk 5) gelden voor de bouwwerken die bijzonder specifiek en beeldbepalend zijn voor de gemeente
Noardeast-Fryslân en zijn aanvullend op de gebiedsgerichte criteria.
1.6 Kan worden afgeweken van de welstandscriteria?
De gemeente ziet graag dat de welstandsnota/-criteria worden gebruikt als middel om na te denken over de schoonheid van het bouwwerk in zijn omgeving. Toch kan het zijn dat de welstandscriteria ontoereikend of te beperkend zijn. Burgemeester en wethouders kunnen dan na schriftelijk en gemotiveerd advies van de welstandscommissie afwijken van deze criteria. Dit wordt aangeduid als de hardheidsclausule.
De welstandscommissie kan adviseren gebruik maken van de hardheidsclausule. In dat geval motiveert zij op basis van algemene criteria (zie hoofdstuk 2) dat een plan voldoet en uitstijgt boven de vastgestelde criteria. Daarmee kan een bouwplan geheel op zichzelf, op het eigen architectonische vakmanschap worden beoordeeld. De algemene welstandscriteria kunnen niet te pas en te onpas worden gebruikt. Ze zijn voor de onverwachte, experimentele of opvallende bouwwerken met een overtuigende vormgeving die een positieve bijdrage leveren aan de omgeving.
Zijn er mee grootschalige veranderingen aan de orde, dan volgt de gemeente de procedure zoals beschreven in hoofdstuk 6. Het gaat hier om (her)ontwikkelingsprojecten waarvoor veelal een specifieke uitwerking gemaakt wordt middels nieuwe welstandscriteria.
1.7 Wanneer kunnen B&W afwijken van het advies van de welstandscommissie?
Burgemeester en wethouders volgen in hun oordeel in principe het advies van de welstandscommissie.
Afwijken om andere redenen. Burgemeester en wethouders hebben volgens artikel 2.10, lid 1d Wabo de mogelijkheid om bij strijd van een bouwplan met de redelijke eisen van welstand toch de omgevingsvergunning te verlenen indien zij van oordeel zijn dat daarvoor andere zwaarwegende redenen gelden, bijvoorbeeld van economische en/of maatschappelijke aard.
1.8 Wat gebeurt er als een bouwwerk afwijkt van zijn omgeving?
Achteraf kunnen gebouwen die in extreme mate afwijken van de normale gang van zaken (excessen) worden onderworpen aan een beoordeling. Het moet dan gaan om buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken waarvan de negatieve invloed op de omgeving evident is. De excessenregeling (zie hoofdstuk 7) voorziet dan achteraf in het ongedaan maken of herstellen van de schadelijke gevolgen van het betreffende bouwwerk. Burgemeester en wethouders kunnen de eigenaar aanschrijven en het bouwwerk laten verwijderen of aanpassen. Om te voorkomen dat men achteraf wordt geconfronteerd met de excessenregeling, kan de eigenaar van het te bouwen vergunningvrije bouwwerk toch laten toetsen door welstand, de vrijwillige welstandstoets.
2.1 Waarom algemene welstandscriteria?
In bijzondere situaties, wanneer de gebiedsgerichte en objectgerichte ontoereikend zijn, kan het nodig zijn terug te grijpen op algemene uitgangspunten. De algemene welstandscriteria zijn gebaseerd op de notitie 'Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid' van prof. ir. TJ. Dijkstra, die hij in 1985 schreef als Rijksbouwmeester.
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
'Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.'
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm.
Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong.
Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm meer is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie.
Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben, zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
'Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.'
Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.
Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context
'Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.'
Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd.
Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.
In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd, doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in de bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd.
Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.
Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te 'begrijpen' als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
'Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.'
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.
Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.
'Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.'
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn, maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken.
De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar waarom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen.
Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben.
De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Materiaal, textuur, kleur en licht
'Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.'
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van de decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
3. Criteria voor kleine bouwplannen
3.3 Hoe vindt de welstandstoetsing plaats?
De welstandstoetsing van de veel voorkomende kleine bouwplannen wordt op grond van de KAN-bepaling, in principe ambtelijk afgehandeld. In de volgende situatie zal een plan echter aan de Welstandscommissie voorgelegd worden:
NB de hier genoemde criteria gelden niet voor monumenten, situaties in beschermde stads- en dorpsgezichten en/of beeldbepalende/karakteristieke panden.
KB1 BIJBEHOREND BOUWWERK, AANGEBOUWD
TIP: bijbehorende bouwwerken, aangebouwd zijn in veel gevallen omgevingsvergunningvrij. Check de mogelijkheden via www.omgevingsloket.nl
Voor vergunningsvrije werken zijn onderstaande punten inspiratie voor uw plan. Is uw plan niet vergunningsvrij dan wordt getoetst op basis van deze aspecten.
Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is in het algemeen niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan.
KB2 BIJBEHOREND BOUWWERK, VRIJSTAAND
TIP: bijbehorende bouwwerken, vrijstaand zijn in veel gevallen omgevingsvergunningvrij. Check de mogelijkheden via www.omgevingsloket.nl
Voor vergunningsvrije werken zijn onderstaande punten inspiratie voor uw plan. Is uw plan niet vergunningsvrij dan wordt getoetst op basis van deze aspecten.
Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is in het algemeen niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan.
KB3 DAKKAPELLEN AAN DE VOORKANT
TIP: dakkapellen zijn in veel gevallen omgevingsvergunningvrij. Check de mogelijkheden via www.omgevingsloket.nl
Voor vergunningsvrije werken zijn onderstaande punten inspiratie voor uw vormgeving. Is uw plan niet vergunningsvrij dan wordt getoetst op basis van deze aspecten.
Op voordakvlak of naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
Een dakkapel aan een voorkant is in het algemeen niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan.
KB4 DAKKAPELLEN AAN DE ACHTERKANT
TIP: bijbehorende bouwwerken, aangebouwd zijn in veel gevallen omgevingsvergunningvrij. Check de mogelijkheden via www.omgevingsloket.nl
Voor vergunningsvrije werken zijn onderstaande punten inspiratie voor uw vormgeving. Is uw plan niet vergunningsvrij dan wordt getoetst op basis van deze aspecten.
Op achterdakvlak of niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
Een dakkapel aan een achterkant is in het algemeen niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor alle bouwplannen. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van Noardeast-Fryslân en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving goed passend te zijn, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.
Op grond van de ruimtelijke ontwikkeling en veldwaarnemingen is een indeling gemaakt naar ruimtelijk en functioneel samenhangende gebiedsdelen. De indelingen is vanuit de voorgaande welstandsnota's gehergroepeerd zodat er in Noardeast-Fryslân 12 welstandsgebieden zijn onderscheiden.
Voor een aantal gebieden zijn ontwikkelingen in gang gezet. Daarvoor gelden specifieke welstandscriteria die bij de gemeente en/of op de gemeentelijke website raadpleegbaar zijn. Op de kaart zijn deze per dorp genummerd zodat het eenvoudig is om de gegevens op te roepen.
De gebieden zijn op de welstandsbeleidskaart aangegeven (zie bijlage 1). In de uitwerking van de gebieden is achtergrondinformatie gegeven ter onderbouwing van de welstandsambities.
De volgende indeling is van kracht:
Daarnaast zijn zogenaamde witte gebieden aangewezen. Hiervoor zijn zelfstandige criteria vastgesteld en via de gemeente beschikbaar.
AJ1 → Anjum aanvulling welstandsnota - uitbreiding wonen en werken
AJ2 → Anjum aanvulling welstandsnota - uitbreiding wonen
BD1 → Burdaard Beeldkwaliteitsplan
DK1 → Dokkum Betterwird III fase 1a
DK3 → Dokkum Appartementengebouw Rondweg Noord - Westerissestraat
DK5 → Dokkum Appartementengebouwen Fonteinslanden
DK6 → Dokkum Woon/werklocaties Dokkum-noord
DK7 → Oostrum Recreatieterrein Schreiershoek
DK8 → Dokkum supplement welstandsnota De Centrale As
DK9 → Dokkum Sportcentrum Tolhuispark
DK12 → Dokkum bedrijventerrein Betterwird 3 fase 2
E1 → Ee aanvulling welstandsnota - uitbreiding wonen
E2 → Ee uitbreiding bedrijventerrein
K1 → Kollum Westenstein - Eiland
LS2 → Lioessens De kamp 8 - 18
OM1 → Oostmahorn Nieuwbouw woningen
OT1 → Oosternijkerk Lou Sânen fase 2
R2 →Raard Van Kleffenswei (naast nr 3)
TN1 → Ternaard Woon-werklocatie Holwerterdyk
Voor elk type gebied is een beoordelingskader opgesteld, waarin steeds de volgende onderdelen aan de orde komen:
De welstandscriteria. De kenmerkende aspecten van de bebouwing zijn als criteria omschreven, onderverdeeld naar plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak. Plaatsing gaat over de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de weg en hoofdvorm betreft de massa opbouw en de vormgeving van de bouwmassa's. Aanzichten gaat over de indeling van de gevels en opmaak gaat over de detaillering en het kleur- en materiaalgebruik.
Per gebied is een algemene beleidsintentie aangegeven. Deze intentie vloeit voort uit het ambitieniveau voor het betreffende gebied. Vervolgens is per criterium aangegeven of het criterium of kenmerk gehandhaafd dient te blijven of dat het gerespecteerd dient te worden of dat het incidenteel veranderbaar is. Handhaven betekent het behouden van hetgeen als kenmerk van een gebied is aangeduid. Andere ontwikkelingen ten aanzien van dat criterium/kenmerk worden niet mogelijk geacht. Respecteren daarentegen biedt meer ruimte voor veranderingen, omdat de criteria gerespecteerd dienen te worden, zonder daarmee nieuwe ontwikkelingen direct op slot te zetten. Respecteren betekent wel dat de hoofdkarakteristiek van een gebied gehandhaafd dient te blijven. Incidenteel veranderbaar betekent dat wijzigingen best mogelijk zijn. Op het criteriumniveau betekent dit dat het criterium niet 'heilig' is, maar dat het een leidraad biedt voor nieuwe ontwikkelingen, terwijl een andere richting ook (incidenteel) goed mogelijk wordt geacht.
Niet elk plan wordt even zwaar getoetst door de Welstandscommissie. De zwaarte van de toetsing is afhankelijk van de welstandsambitie. De kwaliteit van een gebied, het gevoerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de verwachtte ontwikkelingen zijn hiervoor bepalend.
De hierna volgende vier welstandsambities zijn mogelijk:
Bijzonder (oranje). Het gaat hier om de gebieden waar extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk wordt geacht en de gemeente naast het welstandstoezicht ook aanvullende beleidsinstrumenten inzet (of in de nabije toekomst zal doen). In deze gebieden moet het welstandstoezicht een bijdrage leveren aan het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit.
Regulier (groen). Reguliere gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. In deze gebieden is het welstandstoezicht gericht op het respecteren van de basiskwaliteit. Incidentele veranderingen zijn over het algemeen goed mogelijk.
1. BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
De binnenstad van Dokkum is op twee terpen gebouwd. In de 16e eeuw is de zeskantige omwalling gerealiseerd, die thans in grote lijnen de grens vormt van het beschermde stadsgezicht. De totale historische structuur van de binnenstad van Dokkum is nog zeer gaaf, ondanks incidentele aantastingen. De ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis zijn door de gehele stad duidelijk visueel herkenbaar. De bebouwing is overwegend aaneengesloten gebouwd en gesitueerd in een naar de weg gekeerde bebouwingsgrens. De panden zijn in meerderheid in twee dan wel één bouwlagen met een kap gebouwd. Hier en daar komt ook drie bouwlagen voor. De gebouwen zijn afwisselend haaks op en parallel aan de weg gebouwd. Er is sprake van kleine onderlinge verschillen in goot- en nokhoogte. De gebouwen zijn bijzonder zorgvuldig gedetailleerd, hetgeen tot uitdrukking komt in onder andere kozijnen, daklijsten, dakgoten en metselwerk. Nieuwe invullingen hebben zich grotendeels in dit bebouwingsbeeld gevoegd. Bijzondere functies, zoals het gemeentehuis, nemen een bijzondere plaats in en kunnen afwijken van de hierboven geschetste kenmerken, maar kennen een zo mogelijk nog fijnere detaillering.
De 10 dorpskernen die als beschermd dorpsgezicht zijn aangewezen (Burdaard, Ee, Ferwerd, Hegebeintum, Hallum, Holwerd, Janum, Kollum, Metslawier, Moddergat en Veenklooster) zijn divers van karakter, variërend van de lintbebouwing van Moddergat tot het dichtbebouwde (winkel)centrum van Holwerd. Het straatbeeld in de beschermde gezichten worden gekenmerkt door een grote variatie in goot- en bouwhoogten. Bovendien is er een verscheidenheid aan kapvormen en -richtingen. De vaak strakke voorgevelrooilijn en de relatief dichte bebouwingswanden zorgen daarentegen voor samenhang in deze gebieden. De panden in de beschermde gezichten kennen over het algemeen een hele zorgvuldige detaillering. Dit komt tot uitdrukking in onder andere kozijnen, daklijsten, dakgoten en metselwerk. Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel. Nadere informatie staat beschreven in de toelichting op de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid is gericht op behoud en versterking van de historische kwaliteiten. De gebieden zijn in het kader van de Monumentenwet aangewezen als Beschermd dorpsgezicht. Daartoe is in alle gevallen een op bescherming gericht bestemmingsplan opgesteld. Het beleid is gericht op het versterken van de cultuurhistorisch waardevolle kenmerken. Nieuwe initiatieven dienen binnen de marges van de cultuurhistorische waarden tot ontwikkeling te komen.
De gebieden krijgen de welstandsbenadering van een beschermd dorpsgezicht. Het beleid is gericht op het handhaven en versterken van de bestaande kwaliteiten.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
De meeste dorpen in de gemeente Noardeast-Fryslân kennen een duidelijk te onderscheiden dorpskern. Veel van deze dorpen zijn als terpdorp ontstaan. In dorpen zoals Brantgum, Foudgum en Oostrum is de radiale structuur van wegen en het bebouwingspatroon nog duidelijk aanwezig. Deze dorpen kennen een vrij open bebouwingsstructuur, met een kerk, enkele woonhuizen en boerderijen. Bij Marrum is de radiale structuur ook herkenbaar. Het bebouwingspatroon is daar meer verdicht. Dat is ook het geval bij veel andere terpendorpen waardoor vrij gesloten bebouwingswanden zijn ontstaan, zoals de Tsjerkestrjitte in Anjum of een aantal straten in Marrum. Naar de randen van de dorpskern neemt de openheid toe. Er zijn ook dijk- en zijldorpen (Paesens-Moddergat, Munnekezijl, Kollumerpomp), wegdorpen (Oudwoude en Warfstermolen) en een vleck (Kollum) in de gemeente aanwezig. Bij dijkdorpen en wegdorpen is de oorspronkelijke structuur meer lineair langs de dijk of de weg.
De bebouwing is overwegend in één bouwlaag met kap, maar hier en daar zijn ook woningen gebouwd in twee lagen met een kap. Het merendeel van de woningen heeft een individuele uitstraling, maar behoort wel tot dezelfde familie. Het materiaal- en kleurgebruik is overwegend traditioneel. De detaillering van de woningen is over het algemeen sober, maar wel erg zorgvuldig. Soms, zoals bij een aantal winkels, is sprake van een afwijkende vormgeving en kleurgebruik. In de dorpskernen neemt de kerk vaak een prominente plaats in, door de omvang, situering en vormgeving.
Voor de cultuurhistorisch waardevolle boerderijen zijn objectgerichte welstandscriteria geformuleerd. Voor de beschrijving van deze boerderijen en de daarbij behorende welstandscriteria wordt naar de objectgerichte criteria verwezen.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid is erop gericht het bestaande historische karakter te behouden. Voor deze gebieden wordt extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk geacht. Een deel van deze extra aandacht is verwerkt in het welstandstoezicht.
De welstandsambitie voor deze gebieden is gericht op het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt op het handhaven en respecteren. Aan deze gebieden is dan ook een bijzonder ambitieniveau toegekend.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
Een groot deel van de dorpen heeft een groei gekend langs belangrijke doorgaande verbindingswegen of waterlopen. Dit komt bij zowel de oorspronkelijke streekdorpen, maar ook bij de terpdorpen voor. Op sommige plaatsen is deze lintbebouwing van een bijzondere kwaliteit, zoals bijvoorbeeld in Anjum aan de Pfeifferbuorren en in Kollum (bijvoorbeeld Van Limburg Stirumweg-Voorstraat). Deze kwaliteit komt tot uitdrukking in de individuele bebouwing langs deze straten. De woningen zijn doorgaans op enige afstand van de weg gesitueerd, waardoor het straatbeeld iets voornaams uitstraalt. Op sommige plaatsen wordt dit voorname karakter versterkt door de aanwezige hoog opgaande erfbeplanting. De woningen zijn bovendien royaal van omvang en kennen een fijne en soms rijke, maar in ieder geval zorgvuldige detaillering. De woningen zijn hoofdzakelijk in één bouwlaag met kap gebouwd.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid in deze linten is gericht op het behoud van de aanwezige ruimtelijke karakteristiek met een historische uitstraling. Verbouw of uitbouw van woningen in deze gebieden dient met respect voor en afgestemd op het bestaande plaats te vinden. Dit neemt niet weg dat bij (ver)nieuwbouw nieuwe invullingen eveneens mogelijk zijn, maar deze dienen zich te voegen in het bestaande straat- en bebouwingsbeeld en dienen van een bijzondere architectonische kwaliteit te zijn. Grootschalige veranderingen worden in deze gebieden niet voorgestaan.
De welstandsambitie voor deze gebieden is gericht op het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt op het handhaven en respecteren. Aan deze gebieden is dan ook een bijzonder ambitieniveau toegekend.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
De meeste linten kennen een meer divers bebouwingsbeeld dan in de bijzondere linten het geval is. Bovendien komt in een groot aantal van de reguliere linten verschillende functies voor, zoals bedrijvigheid, detailhandel, maatschappelijke instellingen en wooncomplexen.
Het bebouwingsbeeld is vrij open en hoe verder van de dorpskern verwijderd hoe groter de open ruimte tussen de bebouwing. Met andere woorden: verder van het dorp verwijderd zijn de erven doorgaans groter. De bebouwing kent een individueel karakter. Hier en daar zijn ook rijenwoningen in het lint gebouwd, vaak als verdichting van het bebouwingslint. Naast woonhuizen zijn in deze linten ook boerderijen, kerken, bedrijfspanden en dergelijke gebouwd. De 19e eeuwse en vroeg 20e eeuwse bebouwing overheerst in deze linten. De bebouwing is doorgaans in één bouwlaag met kap gebouwd. Het materiaal- en kleurgebruik is overwegend traditioneel. Bijzondere functies wijken vaak af qua maat en schaal en soms qua materiaal- en kleurgebruik.
De bebouwing volgt in de meeste gevallen beloop van de weg, maar is niet altijd in een strakke rooilijn gebouwd. In sommige linten zijn open plekken ingevuld met nieuwbouwwoningen. Over het algemeen voegen deze woningen zich in het bestaande bebouwingsbeeld.
Voor de beschrijving van de boerderijen en de daarbij behorende welstandscriteria wordt naar de objectgerichte criteria verwezen.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid in de linten is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Voor deze gebieden worden over het algemeen geen ingrijpende veranderingen verwacht. Wel zal er in de toekomst incidenteel vervangende nieuwbouw worden gepleegd. Deze nieuwbouw dient zich te voegen in de kwaliteit van de bestaande omliggende bebouwing.
Voor deze gebieden geldt een aanduiding als regulier welstandsgebied. De criteria zijn gericht op het handhaven en respecteren van de aanwezige basiskwaliteiten.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
5. WOONWIJKEN VOOR 1950 (BIJZONDER)
In een aantal dorpen en in Dokkum (Bronlaan, Eelaan en Schapedijkje) zijn duidelijke dorps- en stadsuitbreidingen gerealiseerd in de periode vóór 1950. In veel gevallen gaat het om architectuur in de zogenaamde Jaren'30 stijl. Ook komen delen voor die in meer traditionele stijl zijn ontwikkeld en getypeerd worden als Delfts Rood. De woningen in deze wijken hebben over het algemeen een individuele uitstraling, ook al zijn ze soms in rijen of dubbel gebouwd. Doordat bepaalde kenmerken in vrijwel alle woningen terugkomen, hebben deze wijken als geheel een grote samenhang. De kenmerken die daarvoor zorgen zijn de grote dakoverstekken, de vrij grote goot- en bouwhoogte, de mee-ontworpen erkers en dakkapellen en het gebruik van rode baksteen en overwegend antraciet en rode dakpannen. De detaillering van de woningen is zorgvuldig. In Dokkum is aan de Eelaan nieuwbouw gepleegd die zich grotendeels in dit bebouwingsbeeld voegt.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid in deze wijken is gericht op het behoud van de aanwezige ruimtelijke karakteristiek met een hoge mate van samenhang. Verbouw of uitbouw van woningen in deze gebieden dient met respect voor en afgestemd op het bestaande plaats te vinden. Dit neemt niet weg dat bij (ver)nieuwbouw nieuwe invullingen eveneens mogelijk zijn, maar deze dienen zich te voegen in het bestaande straat- en bebouwingsbeeld. Grote veranderingen worden in deze gebieden niet voorgestaan.
De welstandsambitie voor deze gebieden is gericht op het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt op het handhaven en respecteren. Aan deze gebieden is dan ook een bijzonder ambitieniveau toegekend.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
In de naoorlogse periode is een enorme bouwactiviteit op gang gebracht.
Vooral in de stad als ook in de grotere dorpen zijn wijken, straten en straatwanden gerealiseerd met een repeterende bebouwing. Het bebouwingsbeeld wordt gedomineerd door rijenbouw (vooral ook in de zogenaamde wederopbouw-periode) in één of twee bouwlagen met een kap, waarbij de nokrichting evenwijdig aan de weg is. Op sommige plaatsen zijn ook dubbele woningen gerealiseerd; meestal in onderlinge samenhang per straatzijde of cluster. De detaillering is over het algemeen sober.
Naast duidelijk herkenbare straten en wijken met repeterende bouw zijn er ook op veel plekken straten en wijken ontstaan met een meer individuele uitstraling van de woningen. Op sommige plekken worden daarbij hoekkavels benut als stedenbouwkundig accent. Ook zitten in deze gebieden clusters van projectmatige bouw. In de meeste gevallen is daarbij gestreefd naar een sterke architectonische uitstraling. Het materiaal- en kleurgebruik varieert van traditioneel tot modern. In clusters en per straatzijde is overwegend sprake van samenhang in massa-opbouw en kleur- en materiaalgebruik. De detaillering van de woningen is zorgvuldig. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn veelal in een afgeleide architectuur.
In de gebieden zijn in veel gevallen ook bijzondere functies gerealiseerd. Te denken valt aan scholen, supermarkten, garagebedrijven en appartementen voor ouderen.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden voor deze gebieden niet verwacht. Wel zullen enkele (delen van) wijken op termijn voor herstructurering in aanmerking komen. Voor de nieuwe invulling van deze gebieden zullen te zijner tijd afzonderlijke welstandseisen geformuleerd worden of zullen beeldkwaliteitseisen worden opgesteld.
Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het reeds aanwezige bebouwingsbeeld.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
7. SPORT- EN GROENVOORZIENINGEN
De grotere sport- en groenvoorzieningen zijn als afzonderlijk welstandsgebied op de welstandsbeleidskaart aangegeven. Deze gebieden kenmerken zich door de zeer lage bebouwingsdichtheid. Veelal is alleen een sportkantine aanwezig, die min of meer in een paviljoenachtige setting is gerealiseerd in de groene ruimte. De bebouwing is in één of twee bouwlagen, afhankelijk van de mogelijkheden in het bestemmingsplan.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden voor deze gebieden niet verwacht.
Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het reeds aanwezige bebouwingsbeeld.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
Binnen het gemeentelijk grondgebied liggen enkele recreatieterreinen.
In Oudwoude (Parc de l'eau) is een kleinschalig recreatieterrein ontwikkeld, met een beperkt aantal recreatiewoningen. Hetzelfde geldt voor de campings in Westergeest. Ook ligt er in de Kollumerwaard een terrein voor recreatiewoningen.
Nabij Oostmahorn zijn grootschalige recreatieterreinen ontwikkeld met een groot aantal recreatiewoningen. Het noordelijke deel bestaat uit een gedeelte dat in de jaren '70 en '80 geleidelijk is volgebouwd met overwegend hetzelfde type woningen en een gedeelte dat eind en begin 20e eeuw projectmatig is gerealiseerd met een sterke architectonische uitstraling en een bijzonder situering. De woningen in het eerste gedeelte zijn vrij dicht op elkaar gesitueerd. De woningen zijn gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de kap bijna tot aan de grond doorloopt. Het materiaal en kleurgebruik is vrij traditioneel.
Direct achter de dijk, aan de rand van het Lauwersmeer, zijn woningen op palen gebouwd. De woningen zijn duidelijk georiënteerd op het meer, lichtblauw van kleur en in moderne materialen uitgevoerd.
Verder is het recreatiepark Esonstad van belang. De bebouwing in dit park is aaneengesloten gebouwd en historiserend van karakter met een traditionele hoofdopzet en verfijnde detaillering. De panden zijn in meerderheid in twee dan wel één bouwlagen met een kap gebouwd.
Aan de oostzijde van Dokkum, nabij Oostrum, ligt een kleinschalig recreatieterrein. Verspreid over de gemeente liggen nog diverse kleinschalige recreatieterreinen.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden voor deze gebieden niet verwacht.
Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
De bedrijventerreinen in de gemeente zijn zeer divers. Dit komt tot uitdrukking in de omvang, de aard van de bedrijvigheid, het al dan niet aanwezig zijn van de combinatie wonen/werken en de kwaliteit en representativiteit van de bebouwing.
Op de bedrijventerreinen in Dokkum zijn de zichtlocaties en de locaties langs de openbare weg in de meeste gevallen benut voor representatieve delen van bedrijfsgebouwen. Op deze bedrijventerreinen wordt niet of nauwelijks gewoond. De bedrijfsbebouwing staat grotendeels in een duidelijke rooilijn, zeker langs de belangrijkste doorgaande wegen. Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel tot modern.
De overige bedrijventerreinen zijn vaak combinaties van wonen en werken, of bedrijvigheid die qua aard en schaal passend is bij kleinere kernen. Dit komt uiteraard ook tot uitdrukking in de maat en schaal van de bedrijfsbebouwing. Veelal zijn de bedrijfswoningen (indien aanwezig) voor de bedrijfsloodsen geplaatst. Op een aantal plekken komen ook inpandige bedrijfswoningen voor (zoals op Jumaheerd bij Kollum). Ook wanneer geen bedrijfswoningen aanwezig zijn, zijn de naar de weg gekeerde gevels van de bedrijfsloodsen duidelijk geleed door middel van gevelopeningen en/of (kleur/materiaal) accenten in de gevel. Hierdoor kennen deze gevels een duidelijke oriëntatie op het openbare gebied.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden voor deze gebieden niet verwacht.
Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
10. REPRESENTATIEVE BEDRIJVEN en/of INSTELLINGEN
Er zijn enkele gebieden waar een menging van bedrijven en instellingen plaats heeft gevonden. Meestal ook omdat de locaties aan belangrijke toegangswegen of doorgaanswegen liggen.
Deze gebieden kenmerken zich door een bijzondere uitstraling waarbij de sterke vormgeving van de architectuur en de situering van de bebouwing bepalend is. De meeste bebouwing is grotendeels vrij recent gerealiseerd en kent een duidelijke individuele uitstraling.
De gebouwen staan over het algemeen in een royale groene ruimte en krijgen daarmee een paviljoenachtig karakter. De detaillering van de gebouwen is zorgvuldig en het kleur- en materiaalgebruik traditioneel tot modern. Opvallende accentkleuren komen niet voor.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid in gebieden is gericht op het behoud van de aanwezige ruimtelijke karakteristiek. Verbouw of uitbouw van gebouwen in deze gebieden dient met respect voor het bestaande plaats te vinden. Grootschalige veranderingen worden in deze gebieden niet voorgestaan.
De welstandsambitie voor deze gebieden is gericht op het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt op het handhaven en respecteren. Aan deze gebieden is dan ook een bijzonder ambitieniveau toegekend.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
11. BUITENGEBIED (TERPENGEBIED)
Het terpengebied wordt gekenmerkt door de overweldigende openheid van het landschap, met daarin verspreid liggende bebouwingsconcentraties en solitaire boerderijen. Deze bebouwingsconcentraties en solitaire boerderijen zijn veelal omzoomd met hoog opgaande beplanting. Hierdoor ontstaat vooral in de zomer het beeld van groene eilanden in het weidse landschap.
De bebouwingsconcentraties variëren van enkele woningen tot kleine dorpjes en gehuchten. Deze concentraties komen in de gemeente veel voor. Enkele hiervan zijn kleine terpdorpjes, met midden op de terp de kerk en daaromheen enkele woningen en boerderijen. Een mooi voorbeeld is Waaxens, waar naast de kerk een tweetal zeer karakteristieke boerderijen, een pastoriewoning en een karakteristiek rijtje woningen het bebouwingsbeeld bepalen. Het bebouwingsbeeld is daarmee zeer divers en rijk aan architectonische kwaliteiten. Hetzelfde geldt voor een dorpje als Wetsens.
Andere bebouwingsconcentraties manifesteren zich als linten met een lage bebouwingsdichtheid, zoals Hantumerhoeke en Hiaure. Ook in deze lintjes gaat het om zeer diverse bebouwing.
Voor de beschrijving van de boerderijen en de daarbij behorende welstandscriteria wordt naar de objectgerichte criteria verwezen. Naast de authentieke boerderijen is er op het boerenerf vaak bebouwing gerealiseerd die ten dienste staat van het akkerbouwbedrijf, dan wel het veehouderijbedrijf. De maatvoering van deze bebouwing is fors en opvallend, waarbij met name de aardappelschuren opvallen door een hoge gootlijn. Het gebruik van moderne en licht gekleurde plaatmaterialen zorgt voor sterk in het oog springende effecten. Ondanks de forse nieuwe agrarische bebouwing is de historische boerderij in de meeste gevallen nog beeldbepalend voor het erf. De nieuwe bebouwing is veelal op het achtererf geplaatst.
In het buitengebied komen verspreid andere functies voor zoals woonhuizen, enkele bedrijfslocaties, eendenkooien, aardgaslocaties en bouwwerken met een bijzondere civieltechnische functie zoals gemalen, waterkeringen, molens en sluizen.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Ingrijpende ontwikkelingen worden niet verwacht voor het buitengebied. Wel zullen in de toekomst als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw, sommige boerderijen willen groeien en andere zullen hun agrarische functie verliezen. Ook is denkbaar dat de in het buitengebied voorkomende kenmerkende kleine woningen zullen veranderen. Voor deze thematiek heeft de gemeente bijzondere aandacht en wordt verwezen naar het 'Ontwerpboek bûtengebiet Noardeast-Fryslân'.
Indien een bouwplan complex van aard is, bijvoorbeeld vanwege bepaalde ruimtelijke eisen, of landschappelijke inpassing, of schaalvergroting, kan worden gewerkt volgens de aanpak van 'de Nije Pleats'. Als hiervan gebruik gemaakt wordt, zullen de hier gestelde gebiedsgerichte criteria ter inspiratie dienen maar niet langer gelden als toetsingskader. De welstandsbeoordeling wordt dan gerelateerd aan de uitkomsten van de Nije Pleatssessies. Tijdens de Nije Pleatssessie kan wel afgesproken worden dat de welstandsnota als toetsingskader wordt gebruikt. Voor meer uitleg over de Nije Pleats zie: www.nijepleats.nl
Het beleid van de gemeenten is erop gericht om nieuwe functies (onder voorwaarden) mogelijk te maken, mits dit geen afbreuk zal doen aan de verschijningsvorm van het boerenerf.
Voor het buitengebied is een bijzonder ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt hierbij op het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt daarbij op handhaven en respecteren.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
12. BUITENGEBIED (WOUDENGEBIED)
De beslotenheid van het landschap door de vele elzensingels en houtwallen typeert dit gebied. Het gebied wordt gekenmerkt door veel verspreid liggende bebouwing; zowel boerderijen als woonhuizen en zogenaamde "wâldspultsjes". Hier en daar is dit fijnmazige net van huizen en boerderijen verder verdicht tot kleine bebouwingsconcentraties, zoals bijvoorbeeld het gebied ten zuidoosten van Triemen. Het bebouwingsbeeld is in deze concentraties even divers als in het buitengebied als geheel.
De diversiteit komt onder andere tot uitdrukking in de samengesteldheid van de bebouwingsmassa's. In de loop van de tijd hebben (mede door de van oorsprong kleinschalige bebouwing en de daarmee conflicterende tendens naar groter wonen en de schaalvergroting in de landbouw) vele verbouwingen plaatsgevonden, waarbij vaak nieuwe bouwmassa's aan de reeds aanwezige bebouwing zijn toegevoegd.
Voor de beschrijving van de boerderijen en de daarbij behorende welstandscriteria wordt naar de objectgerichte criteria verwezen. Naast de authentieke boerderijen is er op het boerenerf vaak bebouwing gerealiseerd die ten dienste staat van het akkerbouwbedrijf, dan wel het veehouderijbedrijf. De maatvoering van deze bebouwing is fors en opvallend, waarbij met name de aardappelschuren opvallen door een hoge gootlijn. Het gebruik van moderne en licht gekleurde plaatmaterialen zorgt voor sterk in het oog springende effecten. Ondanks de forse nieuwe agrarische bebouwing is de historische boerderij in de meeste gevallen nog beeldbepalend voor het erf. De nieuwe bebouwing is veelal op het achtererf geplaatst.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Ingrijpende ontwikkelingen worden niet verwacht voor het buitengebied. Wel zullen in de toekomst als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw, steeds meer boerderijen hun agrarische functie verliezen. Het beleid van de gemeenten is erop gericht om nieuwe functies (onder voorwaarden) mogelijk te maken, mits dit geen afbreuk zal doen aan de verschijningsvorm van het boerenerf.
Gezien de schaal en maat van sommige woningen in het woudengebied ligt het voor de hand dat een aantal hiervan nog zal worden uitgebreid. Deze uitbreidingen dienen dan wel met respect voor en in de juiste verhoudingen ten aanzien van het bestaande gebouw te worden uitgevoerd
Voor dit gebied is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
In dit hoofdstuk worden de objectgerichte welstandscriteria genoemd voor bouwwerken die zo specifiek zijn dat ze, ongeacht het gebied waarin ze worden geplaatst, een eigen welstandscriteria vergen. De opzet van deze objectgerichte criteria is vergelijkbaar met de gebiedsgerichte criteria. Ook hierbij gaat het steeds om 'relatieve' welstandscriteria. De criteria zijn aanvullend op de gebiedsgerichte criteria. De bouwplannen worden altijd aan de welstandscommissie voorgelegd, die bij de beoordeling de criteria interpreteert in het licht van het concrete bouwplan.
In Noardeast-Fryslân zijn diverse objecttypen onderscheiden waarvoor extra aandacht is gewenst.
OT2→Mestvergistingsinstallaties.
OT3→Kleine windturbines t/m ashoogte 15m.
OT4→Solitaire windturbines vanaf 15m.
OT6→Zonnepanelen en collectoren in beschermde stads- en dorpsgezichten.
OT7→Antennemasten bij particulieren.
Verspreid over het gemeentelijk grondgebied komen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, diverse historische boerderijen voor. Dat is niet verwonderlijk gezien het feit dat de agrarische functie binnen de gemeenten vanouds dominant is. Boerderijen zijn in sterke mate bepalend voor het ruimtelijk aanzien van de gemeente.
Tegelijkertijd is het merkbaar dat de boerderijbebouwing steeds meer onder druk komt te staan. Zo blijkt dat de boerderijen die nog agrarisch in gebruik zijn, niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd; nieuwe bedrijfsgebouwen worden bijgeplaatst en het oude bedrijfspand heeft dan vaak een ondergeschikte functie. Sommige boerderijen raken daardoor geleidelijk aan in verval.
Daarnaast blijkt dat veel agrarische bedrijven zijn beëindigd. Deze panden lopen eveneens risico voor verval tenzij een gepaste herbestemming wordt gevonden.
Door een set van aparte criteria te formuleren voor de boerderijen wordt getracht om eigenaren van boerderijen te helpen om respectvol met het gebouw om te gaan.
Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door een overwegend traditioneel ambachtelijke architectuur uit de 19e en begin 20e eeuw. Op enkele plekken zijn ook oudere boerderijen aanwezig.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Het beleid is gericht op beheer en versterking van de bestaande situatie. Het bebouwingsbeeld is cultuurhistorisch waardevol en in hoofdlijnen nog redelijk gaaf.
Ingrijpende ontwikkelingen worden niet direct verwacht, maar wel zullen in de toekomst als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw, sommige boerderijen willen groeien en andere zullen hun agrarische functie verliezen.
Gaat het om ferme veranderingen zoals schaalvergroting, dan kan ook worden gewerkt volgens de aanpak van 'de Nije Pleats'. Als hiervan gebruik gemaakt wordt, zullen de hier gestelde gebiedsgerichte criteria ter inspiratie dienen maar niet langer gelden als toetsingskader. De welstandsbeoordeling wordt dan gerelateerd aan de uitkomsten van 'de Nije Pleats-sessies'.
De boerderijen komen vanwege hun bijzondere betekenis voor de gemeenten in aanmerking voor een extra aandacht bij de planbeoordeling (bijzonder ambitie niveau). De algemene lijn is gericht op het handhaven van de bestaande kwaliteiten. Bij nieuwe boerderijbouw ligt het accent op zorgvuldige inpassing in het landschap.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
OT2. MESTVERGISTINGSINSTALLATIES
(Mest-) vergistinginstallaties maken deel uit van de schaalvergroting en uitbreiding van nevenactiviteiten van agrarische bedrijven. Deze relatief omvangrijke installaties hebben een eigen verschijningsvorm.
De meest voorkomende installaties bestaan doorgaans uit twee silo's (vergister en navergister) en een aantal secundaire elementen. Installaties kunnen echter ook bestaan uit een groter aantal kleinere maar hogere silo's.
De vergister is een betonnen silo met veelal een diameter van 15 à 16 meter en een hoogte boven maaiveld van ca. 5 meter. Deze silo is geïsoleerd; de buitenkant is bekleed met groene stalen beplating in verticaal damwandprofiel. Het dak is een kunststof, gasdicht membraan dat door de druk een bolle vorm aanneemt. De navergister is een grotere silo met een diameter van 23 tot 35 meter en een hoogte boven maaiveld van eveneens circa 5 meter. De betonnen silo is niet geïsoleerd zodat de wanden een lichtgrijze kleur hebben. Het dak is een gespannen kap van PVC en heeft een afgeplatte kegelvorm. Van de secundaire elementen is de gasmotor de belangrijkste. Deze motor zet het biogas om in energie en is doorgaans ondergebracht in een zeecontainer. Installaties kunnen echter ook bestaan uit een groter aantal kleinere maar hogere silo's.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
De boerderijen zijn vanwege hun afmetingen en verschijningsvorm sterk bepalend voor het ruimtelijke beeld van het buitengebied. De intrede van de mestvergistinginstallaties maakt deel uit van de ontwikkeling van schaalvergroting en uitbreiding van nevenactiviteiten van boerenbedrijven. Hoewel de ontwikkelingen in het buitengebied hoofdzakelijk in het bestemmingsplan worden geregeld, is het welstandsbeleid met name gericht op een evenwichtige afstemming van de installaties op de bestaande bebouwing en een goede inpassing op het erf.
Een compacte opstelling van de bebouwing moet voorkomen dat het open gebied te zeer wordt versnipperd, terwijl een goede hiërarchie van de woon- en bedrijfsbebouwing moet zorgen voor een blijvende herkenbaarheid van de verschijningsvorm van het boerenbedrijf.
Het beleid is gericht op het handhaven en respecteren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit.
Voor deze objecten geldt een regulier welstandsregime.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
OT3. KLEINE WINDTURBINES (T/M 15 M ASHOOGTE)
Windturbines zijn omgevingsvergunningsplichtige objecten met een eigen verschijningsvorm die vanuit welstand moeilijk beoordeelbaar zijn aan de hand van de criteria zoals die voor de overige bebouwing gehanteerd worden. Tegelijk zijn ook de kleine windturbines door hun omvang en het draaien hun wieken in de regel zeer nadrukkelijk aanwezig en daarmee sterk bepalend voor de ervaring van het directe omgevingsbeeld.
De verschijningsvorm van mini windturbines varieert van zogenaamde 'wokkelvormige' turbines (roteren rond een doorgaande horizontaal gelegen, dan wel verticaal geplaatste as) tot de meer traditionele vorm van mast, rotor en mogelijk een gondel. Doel van een windturbine is het omzetten van windenergie in elektrische energie. Een mini windturbine heeft een maximale ashoogte van 15 meter. De maatvoering is in vrijwel alle gevallen zodanig dat er sprake is van een passende schaalverwantschap met de omringende bebouwing.
Op dit moment zijn de kleine windmolens alleen toegestaan bij agrarische bebouwing. Plaatsing binnen de bebouwingscontour draagt bij tot enige ondergeschiktheid en houdt als zodanig de verandering van het omgevingsbeeld beperkt. Bij plaatsing van mini turbines in onderlinge visuele nabijheid is afstemming op elkaar (plaats, hoogte, vorm) gewenst.
Een kleine windturbine zal opvallen in het omgevingsbeeld. Door plaatsing bij bebouwing (bijvoorbeeld een boerderij met forse stal) of een markant punt in het landschap voegt de kleine turbine zich veelal binnen het omgevingsbeeld. Plaatsing van meerdere kleine turbines dicht bij elkaar kan snel leiden tot een rommeligheid binnen de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van een bebouwingscluster. Om dit te voorkomen is een onderlinge afstemming en afstemming op de bestaande bebouwing vereist.
Hoofdvorm, aanzichten en opmaak
In hoofdvorm, aanzichten en opmaak dienen de onderdelen van de kleine turbine ook in visueel opzicht op elkaar afgestemd te zijn. Daarnaast is vereist dat door vormgeving en materiaal- en kleurbepaling de turbine het bestaande (kleinschalige) omgevingsbeeld nadelig beïnvloedt, noch domineert.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
De energietransitie is noodzakelijk. Daarmee is het ook noodzakelijk om hiervoor ruimte te bieden. De kleine windturbines zijn door hun schaal en maat redelijk goed in te passen bij een agrarisch bedrijf door middel van een landschappelijk inpassingsplan voor het bedrijf én windturbines. Hierbij wordt ook rekening gehouden met landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren.
Voor deze objecten geldt een regulier welstandsregime.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
OT4. SOLITAIRE WINDTURBINES (vanaf 15m)
Windturbines zijn bouwvergunningplichtige objecten met een eigen verschijningsvorm die als zodanig vanuit welstand moeilijk beoordeelbaar is aan de hand van de criteria zoals die voor de overige bebouwing gehanteerd worden. Tegelijk zijn windturbines door hun omvang en het draaien van in het bijzonder hun wieken in de regel zeer nadrukkelijk aanwezig en daarmee sterk bepalend voor de ervaring van het omgevingsbeeld. Voor windturbineclusters geldt voorstaande in verhevigde mate.
Een windturbinecluster is een samenhangende, complexgewijze opstelling van twee of meer windturbines met toebehoren. De windturbines bestaat uit een rotor, een gondel en een mast. Doel van een windturbine is het omzetten van windenergie in elektrische energie.
De windturbines maken tezamen met andere grote structuren en vormelementen deel uit van een geïntegreerde landschapsconfiguratie. Een goed voorbeeld hiervan is de windturbineopstelling bij de Flevocentrale. De turbines maken deel uit van een landschap met een elektriciteitscentrale, langgerekte bomenrijen, de zeedijk, hoogspanningsleidingen en wegen en dan op zo'n manier dat er ondanks het contrast tussen landschap en windturbines, een samenhangende ruimtelijke compositie is ontstaan.
Windturbines worden gebonden aan reeds duidelijk waarneembare landschapselementen en kunnen bijdragen aan de versterking van het landschapsbeeld. Aangezien grootschalige landschapselementen vaak een kunstmatig karakter hebben, lenen zij zich in de regel goed voor accentuering door middel van windturbines. Een uitzondering hierop vormen sloten, vaarten en kanalen, die door hun verdiepte ligging onvoldoende houvast bieden voor plaatsing van windturbines.
Anders dan bij gerelateerde opstellingen, richten stelselmatige opstellingen zich niet op bepaalde landschapselementen, maar op het landschapsbeeld als groter geheel. De als coulissen werkende turbine opstellingen accentueren of vernieuwen het landschapsbeeld.
De windturbines zijn onafhankelijk van het landschap geconfigureerd en vormen dus een losstaand, contrasterend element. Deze vorm kan alleen landschappelijk aantrekkelijk zijn in een landschap dat een geïsoleerd en verlaten karakter heeft.
Deze vorm van groepsopstelling is beter te verwoorden als meervoudige solitaire plaatsing. Op korte afstand van elkaar zijn windturbines geplaatst van verschillend model, hoogte en kleur en met uiteenlopende tussenafstanden.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Op provinciaal niveau geeft "Windstreek 2000" mogelijkheden voor en begrenzingen met betrekking tot plaatsing van windturbineclusters aan. Deze notitie geeft de gemeente een instrument c.q. beoordelingskader om in voorkomende gevallen een welstandstoets aan de hand van toegespitste criteria te plegen. Daarmee geeft de gemeente aan hoe zij het gebied waarin plaatsing wordt voorgesteld waardeert en welke te handhaven en te respecteren waarden daarin aanwezig zijn.
Vanwege de grote invloed op het omgevingsbeeld in ruimere zin, is een zorgvuldige inbedding in de gebiedskarakteristiek en een zorgvuldige situering en vormgeving van windturbineclusters vereist.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
Binnen de gemeente liggen diverse monumenten die op grond van de Monumentenwet zijn beschermd en daarmee extra aandacht krijgen zodra er sprake is van een bouwplan. Naast deze beschermde monumenten beschikt de gemeente ook over veel panden die karakteristiek zijn voor de cultuurhistorische ontwikkeling van het gemeentelijk grondgebied.
Het gaat hier om panden die eerder in de gemeente Dongeradeel waren opgenomen (lijst karakteristieke panden Dokkum en MIP-lijst, zie bijlage 3). Voor de gemeente Kollumerland is wel een inventarisatie gemaakt maar deze is niet vastgesteld. Voor het grondgebied van de gemeente Ferwerderadiel was een dergelijke lijst niet aanwezig en daarover zal nog nadere afweging plaatsvinden. Eventueel te verwerken bij een eerstvolgende actualisering.
Op grond van het bovenstaande betekent dit dat deze objecten een specifieke welstandsbeoordeling vragen omdat ze karakteristiek zijn voor het gebied en in hoge mate mede bepalend zijn voor het aanzien van de gemeente.
Beleid, waardebepaling en ontwikkelingen
Het welstandstoezicht wordt gericht op het voorkomen van aantasting van de karakteristieken en het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Het kwaliteitsniveau van ingrepen aan deze bouwwerken moet hoog zijn.
Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar
OT6. ZONNEPANELEN EN COLLECTOREN IN BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
Bij het opstellen van deze welstandscriteria is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
OT7. ANTENNEMASTEN BIJ PARTICULIEREN
Plaatsing van de antennemast mag niet leiden tot een onevenredig nadelige invloed op het straat- en bebouwingsbeeld. Om dit te beoordelen wordt aan het welstandsadvies een grote waarde toegekend. Daarbij gelden de volgende richtlijnen:
Een erf- of perceelafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Wilt u geen inkijk en graag vrij zitten in uw tuin of vindt u dat uw terrein duidelijk moet worden afgebakend? Dan heeft u de mogelijkheid om uw erf af te sluiten, bijvoorbeeld met een haag, een schutting of tuinmuur. Daarmee maakt u duidelijk zichtbaar waar de grens van uw perceel ligt.
Als u een erfafscheiding plaatst in de vorm van een bouwwerk, zoals een schutting of een tuinmuur, dan krijgt u te maken met de bouwregelgeving. In veel gevallen is het plaatsen van een erfafscheiding vergunningvrij. Als de erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn(en) is geplaatst en hoger is dan één meter, is dat niet het geval. Ook als de erfafscheiding op een afstand van minder dan een meter van openbaar toegankelijk gebied is geplaatst en hoger is dan een meter is dat niet vergunningsvrij. Plaatsing is dan alleen toegestaan als er een omgevingsvergunning is verleend.
Plaatsing op het achter- en zijerf
Erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of in het verlengde daarvan op het achter- en zijerf moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
Wat is het belang van reclame?
Reclame is het in het openbaar aanprijzen van of aandacht vestigen op diensten, goederen, activiteiten of namen met het kennelijk doel een commercieel/ ideëel belang te dienen. Reclames vragen vanuit hun doelstelling aandacht van voorbijgangers en vormen hiermee een beeldbepalend element van de openbare ruimte en het straatbeeld.
Reclame moet bijdragen aan de verlevendiging van de gemeente en niet leiden tot visuele chaos. Te veel reclame leidt er toe dat individuele reclame onopvallend wordt. Reclame moet daarom een passende plaats krijgen, zonder dat er inbreuk wordt gedaan op de zichtbaarheid van andere bedrijven en de beleving van de openbare ruimte.
Wat is de juridische basis voor het reclamebeleid?
Voor het realiseren van reclame-uitingen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning vereist voor de activiteit handelsreclame en in sommige gevallen ook voor de activiteit bouwen. De gemeente kan u informeren over de noodzaak en aard van een vergunningsaanvraag. Wanneer voor het aanbrengen van een reclame-uiting een vergunning moet worden aangevraagd, moet deze voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Om dit te beoordelen zijn de criteria in dit hoofdstuk opgesteld.
Welke criteria zijn van toepassing?
Er zijn specifieke welstandscriteria opgesteld voor:
Het welstandsregime waaronder deze criteria worden toegepast is afhankelijk van het gebiedstype waarin de reclame-uiting wordt toegepast.
Kan worden afgeweken van de reclamecriteria?
Het kan voorkomen dat de reclamecriteria ontoereikend zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een aanvraag plaatsvindt in een bijzonder gebied, of wanneer een plan afwijkt van de criteria, of wanneer sprake is van een nieuw type reclame-uiting. Burgemeester en wethouders kunnen dan, na schriftelijk en gemotiveerd advies van de welstandscommissie, afwijken van deze welstandscriteria. Dit wordt aangeduid als zogenaamde hardheidsclausule (zie 1.6). Daarbij geldt de stelregel dat de gemeente hogere eisen stelt aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
Het in het openbaar aanprijzen van of aandacht vestigen op diensten, goederen, activiteiten of namen met het kennelijke doel een commercieel/ideëel belang te dienen.
Stuk doek of ander flexibel materiaal waarop een reclame boodschap staat. Het banier is aan de bovenzijde en onderzijde aan een horizontaal bevestigingsstuk vastgemaakt. Dit in tegenstelling tot een vlag, die aan zijn zijkant aan een stok is vastgemaakt.
De reclame op of aan een gebouw. Hieronder wordt zowel de drager als de uiting begrepen. Hieronder vallen onder andere gevelborden, losse belettering aan de gevel aangebracht en doeken in frames aan de gevel.
Verlichte of onverlichte voorwerpen, aangebracht in goten of op daken van bouwwerken; hiertoe worden ook gerekend beschilderingen van dakvlakken of daarmee vergelijkbare reclamevormen.
De reclame die niet bevestigd is aan het gebouw/bedrijfspand, vrijstaat in de ruimte, veelal een eigen constructie heeft en een permanente plek. Voorbeelden: reclamebord, reclamezuil of een pylon.
Elk rechtopstaand (draag)lichaam met een aanmerkelijk grotere lengte dan breedte dat in bouwkundige zin dienst doet als draaglichaam voor reclame-uitingen.
De reclame voorzien van een kunstlichtbron.
De reclame aangelicht door een kunstlichtbron, anders dan openbare verlichting.
Reclame welke op een raam is aangebracht, bijvoorbeeld stickers of plakletters.
Een strook onderaan de voorzijde van een zonnescherm of markies, vaak in hetzelfde patroon als het zonnescherm zelf.
Gevel wordt in deze welstandscriteria gezien als "aanzicht". Elk gebouw heeft in totaal 4 - haaks op elkaar staande - aanzichten (de naar de ontsluitingsweg gekeerde zijde, de hier haaks op staande zijden en een achterzijde).
Het erf voor de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan. De uitstallingenstrook voor de winkels in de binnenstad van Dokkum is geen voorerf.
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw. Indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, gaat het om de gevel die is gericht naar de ontsluitingsweg. In deze gevel bevindt zich vaak de hoofdingang.
De lijn die evenwijdig aan/door de voorgevel loopt tot aan de perceelsgrens.
R1. RECLAMECRITERIA BUITENGEBIED
Deze welstandscriteria gelden voor reclame-uitingen in het buitengebied. Het gaat dan om het gebied buiten Dokkum en de dorpen in de gemeente Noardeast-Fryslân, zoals is aangegeven op de plankaarten van de bestemmingsplannen Dokkum Binnenstêd, Bûten de bolwurken en Doarpen.
In de criteria wordt een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende categorieën:
Als een bedrijf een tweede bedrijfstak heeft (dus op één adres twee bedrijven) die onder een andere categorie valt, kan de ondernemer kiezen voor de andere categorie. Er kan dan worden gekozen voor de reclamemogelijkheden van categorie 1 óf 2, niet van 1 én 2.
Daarnaast geldt dat als de ondernemer kiest voor categorie 1, het de bedoeling is dat hij/zij niet alle reclamemogelijkheden benut voor de bedrijfstak die onder categorie 2 valt. Bijvoorbeeld bij een agrarisch bedrijf met camping geldt dus dat de reclamemogelijkheden van categorie 1 kunnen worden gebruikt. Deze mogen dan niet alleen worden gebruikt voor reclame ten behoeve van de agrarische functie.
Als er een reclame-uiting aangevraagd wordt die anders is dan de in deze beleidsregels onderscheiden types, dan wordt in eerste instantie gekeken met welk type de reclame-uiting vergelijkbaar is. De criteria waarmee de reclame-uiting vergelijkbaar is, zullen dan voor deze reclame-uiting gelden. Als de reclame-uiting niet vergelijkbaar is met één van de onderscheiden types, dan gelden deze algemene criteria. Op basis van deze algemene criteria zal dan de beoordeling plaatsvinden.
Artikel 3 Vlaggen (ten behoeve van reclame)
Bij bedrijven of organisaties uit categorie 1 of 2 is één vrijstaande reclame-uiting toegestaan. Vlaggenmasten worden hierbij niet meegerekend. Een tweede vrijstaande reclame-uiting is in sommige gevallen wel toegestaan. Dit kan als het perceel aan twee zijden aan een weg grenst en dit past in de omgeving.
Op verzoek kan de gemeente besluiten verwijsborden op gemeentegrond te plaatsen ten behoeve van de vindbaarheid van categorie 1-bedrijven. Hierbij wordt wat plaatsing, vormgeving en dergelijke betreft, aangesloten bij de richtlijnen die zijn opgenomen in de CROW-publicatie 262: Richtlijn toeristische bewegwijzering - toeristisch-recreatieve objecten en toeristische routes. Individuele reclameborden/verwijsborden zijn op gemeentegrond en op grond van anderen dus niet toegestaan.
R2. RECLAMECRITERIA BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
Deze welstandscriteria gelden voor reclame-uitingen op locaties met de bestemming bedrijven, detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijk, ontspanning en vermaak en centrumfunctie (met uitzondering van de woonfunctie) in het beschermd stadsgezicht van Dokkum en de beschermde dorpsgezichten van Holwerd, Ee, Metslawier en Paesens-Moddergat.
Reclame wordt onder de ramen van de eerste verdieping aangebracht. Op deze regel gelden twee uitzonderingen:
het lettertype en de lettergrootte passen binnen het cultuurhistorische karakter van het fries, het pand en de omgeving (zie bijgaande afbeelding);
Daarnaast wegen de volgende aspecten mee: het project is ten behoeve van het algemeen belang van het beschermde stads- of dorpsgezicht en/of is van tijdelijke aard (enkele maanden).
R3. RECLAMECRITERIA BEDRIJVENTERREINEN EN BEDRIJVEN
Voor de beoordeling van reclame worden gebieden onderscheiden. Deze staan nader aangegeven op de kaarten van bijlage 1. Er wordt onderscheid gemaakt in:
De welstandscriteria van de beide gebieden (bedrijventerreinen en woon-werk-locaties) zijn in principe hetzelfde. Voor de woon-werklocaties zijn enkele aanvullende voorschriften van toepassing.
De welstandscriteria voor de woon-werklocaties gelden ook voor bedrijven die niet op een bedrijventerrein zijn gevestigd, maar in het bestemmingsplan wel zijn bestemd als bedrijven, detailhandel of dienstverlening. Ook gelden de welstandscriteria voor bedrijven die zijn gerealiseerd door middel van ontheffing van het bestemmingsplan.
Deze welstandscriteria gelden niet voor bedrijven in een beschermd dorps- of stadsgezicht en bedrijven in het buitengebied en in het economisch gebied zuiderpoort.
Bewegende reclame, daglichtreflecterende reclame, lichtcouranten, lichtreclame met veranderlijk of intermitterend (knipperend) licht en lichtprikkabels zijn niet toegestaan. Bewegende reclame en lichtcouranten kunnen in bijzondere gevallen worden toegestaan. Deze moeten passen bij de bedrijfsactiviteiten en de omgeving.
Artikel 5 Raambelettering en raamreclame
Artikel 6 Woon-werklocaties en detailhandel, dienstverlening en bedrijven niet op een bedrijventerrein (aanvullend!)
Reclame - Grappig, serieus, geweldig of verschrikkelijk?
Artikel 7 Autoverkoopbedrijven (aanvullend!)
Op de zij- en achtergevels van het bedrijfspand is het voeren van één merknaam en één dealernaam toegestaan. Op de gevel waar de hoofdentree van de panden zich bevindt, is een dealernaam toegestaan en per gevoerde merknaam één reclame-uiting met een maximum van drie gevoerde merknamen. Voorwaarde is dat deze reclame-uitingen op elkaar zijn afgestemd wat betreft grootte, type en vormgeving.
Als gekozen wordt voor een reclame-uiting in de vorm van reclamezuilen, dan gaat de voorkeur uit naar één reclamezuil met daarop de reclame-uitingen voor de gevoerde dealernaam en/of merknamen. Als er gekozen wordt voor meerdere reclamezuilen, is het maximum aantal 3. Deze reclamezuilen zijn op elkaar afgestemd wat betreft grootte, type en vormgeving. Ook moeten de reclamezuilen gegroepeerd worden. Indien er meerdere reclamezuilen worden geplaatst, dienen deze uniform te zijn en niet storend in de omgeving. Ook dienen de reclamezuilen slank te zijn en gezamenlijk niet één groot vlak te vormen. Als gekozen wordt voor meerdere zuilen, zijn de zuilen minder volumineus dan wanneer er gekozen wordt voor één zuil.
R4. RECLAMECRITERIA ECONOMISCH GEBIED ZUIDERPOORT
Voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van reclame worden de volgende gebieden onderscheiden:
De beleidsregels van de PDV-locatie en de Economische Zone zijn hetzelfde. Voor de Autoboulevard zijn aanvullende voorschriften van toepassing, waarbij bepaalde regels die voor de PDV-locatie en de Economische Zone wel gelden, voor de Autoboulevard niet van toepassing zijn verklaard.
Artikel 5 Raambelettering en raamreclame
Artikel 6 Autoboulevard (aanvullend!)
Op de zij- en achtergevels van het bedrijfspand is het voeren van één merknaam en één dealernaam toegestaan. Op de gevel waar de hoofdentree van de panden zich bevindt, is per gevoerde merknaam één reclame-uiting toegestaan met een maximum van 3 gevoerde namen. Voorwaarde is dat deze reclame-uitingen op elkaar zijn afgestemd wat betreft grootte, type en vormgeving. Artikel 2, lid 5 van deze beleidsregels is op de autoboulevard dus niet van toepassing.
Wat wordt bedoeld met solitaire reclamemasten?
Met solitaire reclamemasten wordt bedoeld: de losstaande, niet bij één bedrijf behorende reclamemasten veelal met wisselende reclamebeelden die bedoeld zijn voor het aanprijzen van producten of bedrijven elders.
Onder solitaire reclamemasten wordt hier niet verstaan die grote masten die tegenwoordig langs veel snelwegen staan. Deze zijn hoger dan 15 meter, soms tot wel 35 meter. In het open landschap in Noardeast-Fryslân is hiervoor geen plaats. Voor kleinere, maar nog steeds grote, solitaire reclamemasten, tot 5 meter hoogte, ligt de situatie anders. Dit mits er aansluiting gezocht wordt op de omgeving en aan het aantal een maximum gesteld wordt. En over deze solitaire reclamemasten tot 5 meter gaan deze welstandscriteria.
Gezien de ontwikkelingen in Dokkum, waarbij bedrijventerreinen in Dokkum meer en meer een belangrijke economische drager van een grote regio wordt, is het aanvaardbaar om op een aantal belangrijke toegangswegen/stadsontsluitingswegen solitaire reclamemasten toe te staan. Genoemde ontwikkelingen maken het voor bedrijven - en mogelijk ook voor de gemeente - aantrekkelijk zich middels reclame-uitingen te profileren. Hiermee versterkt regiostad Dokkum haar positie als economisch en toeristisch-recreatief hart in de regio en kan deze positie verder worden uitgedragen. De reclamemasten passen goed bij het karakter van Dokkum als zijnde een Regiostad.
Het plaatsen van solitaire reclamemasten kan echter ook negatieve effecten hebben. Zo kan verkeerde plaatsing leiden tot een aantasting van de verkeersveiligheid op de nabij gelegen wegen of tot aantasting van de landschappelijke waarden; een te groot aantal reclamemasten kan leiden tot een negatieve uitstraling op de omgeving, wat uiteindelijk kan leiden tot verpaupering van de omgeving. Deze factoren maken het wenselijk om te bezien of, en zo ja, waar in de gemeente Noardeast-Fryslân medewerking kan worden verleend aan het plaatsen van solitaire reclamemasten.
Op grote bedrijventerreinen aan toegangswegen richting het centrum van Dokkum/stadsontsluitingswegen, is er ruimte voor solitaire reclamemasten. Voorwaarden zijn dat deze beperkt worden tot maximaal 1 per toegangsweg en dat de directe omgeving een, binnen de schaal van Dokkum, groot bedrijventerrein is. Deze 2 voorwaarden gezamenlijk genomen, resulteert in een maximum van 3 solitaire reclamemasten in Dokkum. Deze zouden alleen kunnen worden geplaatst aan de Murmerwoudsterweg (bij Economisch Gebied Zuiderpoort, aan de Holwerderweg (op Betterwird) en aan de Strobossertrekweg/Bocksmeulen (op Hogedijken).
Gezien de openheid van het landschap en de schaal van overige bedrijventerreinen in Noardeast-Fryslân is alleen in Dokkum ruimte voor solitaire reclamemasten. De masten worden niet gerealiseerd als "portalen" van Dokkum, maar dienen zich meer te voegen binnen de bebouwde kom.
Geadviseerd wordt de afmetingen van de reclamemast gelijk te houden aan de reclamemast van de Murmerwoudsterweg, namelijk 4 m breed x 3 m hoog, geplaatst op een hoogte van 2 m. Om een wildgroei van veelvormige reclame-uitingen te voorkomen wordt tevens geadviseerd om de vormgeving en kleurstelling van de reclamemasten gelijk te houden aan de reeds gerealiseerde reclamemast aan de Murmerwoudsterweg.
In de gemeente zijn op diverse plekken woonschepen en woonarken gesitueerd. Het innemen van een ligplaats kan slechts nadat hiervoor toestemming is verkregen en het planologisch mogelijk is.
Woonschepen en woonarken kenmerken zich door hun alzijdige oriëntatie, hetgeen onder meer wordt bekrachtigd doordat ze vaak aan twee zijden (weg en water) aan openbare terreinen zijn gelegen. Dit impliceert tegelijkertijd de noodzaak van een zorgvuldige inpassing in het straat- en bebouwingsbeeld, dan wel een inpassing in het landelijk gebied.
Woonschepen komen voor op enkele plekken in de binnenstad van Dokkum (Hellingpad). Het zijn voor wonen geschikt gemaakte voormalige schepen uit de beroepsvaart. Het uiterlijk van het schip is herkenbaar aan de romp, de stevens en in de opbouw. Voor dit laatste gaat het vaak om zaken als stuurhuis, dek, mast, roer etc.
Daarnaast is binnen het beschermd stadsgezicht Dokkum een locatie in het bestemmingsplan opgenomen als 'museumhaven'. Hier (Grootdiep) mogen gedurende de periode 1 oktober tot en met 1 april historische schepen worden aangelegd. Schepen die het historisch karakter van de stad aanvullen. Denk hierbij aan skûtsjes en bruine vloot schepen. Feitelijk gaat het hier niet om voormalige schepen maar om nog varende of bevaarbare zeilschepen. Deze categorie valt buiten de kaders van navolgende criteria.
Woonarken zijn duidelijk voor het wonen ontwikkeld en bestaan doorgaans uit een drijvende bak met daarop een opbouw. Woonarken liggen op enkele plekken in het buitengebied nabij Wanswerd en in de nabijheid van jachthavens zoals Anjum, Oostmahorn.
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
Woonschepen kunnen in belangrijke mate het aanzien van een gebied bepalen. Daarom is het wenselijk om ook aan deze categorie welstandseisen te stellen.
Woonschepen/woonarken dienen sinds 1 januari 2018 op grond van de 'Wet verduidelijking voorschriften woonboten' te worden beschouwd als bouwwerk.
Binnen beschermde stads- en dorpsgezichten zijn woonarken niet passend.
Ingrijpende ontwikkelingen ten aanzien van de woonschepen en woonarken worden niet direct verwacht.
De woonschepen en woonarken komen in aanmerking voor extra aandacht bij de planbeoordeling.
De welstandsnota bevat geen uitgewerkte welstandscriteria voor (her-) ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke uitwerkingen kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt (zouden er wel vooraf gedetailleerde uitwerkingen gemaakt worden, dan kan het welstandskader zo star zijn dat het een blokkade vormt voor een goed stedenbouwkundig plan).
Maar er doet zich een juridisch en praktisch probleem voor indien er helemaal geen welstandskader is. Immers, het planproces kan dan hevig worden gefrustreerd omdat er dan geen basis is om plannen te beoordelen. Het risico ontstaat dat er daardoor onduidelijkheid en vertraging ontstaat.
Om hierop in te kunnen spelen en tegelijkertijd voldoende rechtszekerheid te bieden naar burgers en bouwers, wordt de volgende procedurele en inhoudelijke benadering gehanteerd.
Indien projecten op grond van vastgestelde beleidsdocumenten, zoals een gemeentelijke structuurvisie, een gemeentelijk woonplan en een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden uitgewerkt, gelden de volgende algemene criteria:
De uitwerking naar meer concrete kaders wordt, met inachtneming van bovenstaande twee punten, opgedragen aan Burgemeester en wethouders die daarbij de volgende werkwijze hanteren:
Zodra zich plannen aandienen die niet voorkomen in vastgesteld beleid en zich ook niet voegen binnen de bestaande gebiedsgerichte kaders, dan zal een dergelijk initiatief allereerst via het college van Burgemeester en Wethouders worden voorgelegd aan de raad.
Indien de raad zich kan vinden in een vervolg, gelden de bovenstaande algemene criteria en de uitwerkingswijze voor het college.
Voorgaande algemene criteria en handelingen vormen een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding.
Voor uiteindelijke wijzigingen op de welstandsnota geldt dat de inspraakmogelijkheden voor derden zoveel mogelijk worden gekoppeld aan de reguliere inspraakregelingen bij de stedenbouwkundige planvoorbereidingen.
7.1 Wat is de excessenregeling?
Volgens artikel 13a Ww kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat 'in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand' aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Volgens datzelfde wetsartikel moeten de criteria hiervoor in de welstandsnota zijn opgenomen. De 'excessenregeling' is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. De excessenregeling luidt:
'Het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats is al dan niet in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand - beoordeeld naar de criteria, conform artikel 12 van de Woningwet en verwoord in de door de gemeenteraad vastgestelde Welstandsnota, indien Burgemeester en Wethouders daartoe op basis van een gemotiveerd welstandsadvies besluiten.'
De gemeente hanteert bij het toepassen van de excessenregeling het criterium dat er sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk, die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Vaak heeft dit betrekking op:
Van een dergelijke situatie kan in ieder geval sprake zijn in de volgende gevallen:
In het kader van de aanpak van bijvoorbeeld vervallen panden gaat het niet om een actief handelen, maar om een nalaten. Het pand wordt niet onderhouden/verwaarloosd. Ook hierdoor kan afbreuk worden gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Bij bestaande bouwwerken kan in de volgende gevallen sprake zijn van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand:
De gemeente zal in deze situaties een advies aan de welstandscommissie vragen.
Ten aanzien van vergunningsvrije bouwwerken mag nog worden opgemerkt dat deze in elk geval niet in strijd met redelijke eisen van welstand zijn wanneer ze voldoen aan de welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Noardeast-Fryslân in de vergadering van 1 december 2022.
Ondertekening burgemeester mr. J.G. Kramer en griffier mr. S.K. Dijkstra
Bijlage 1Welstandsbeleidskaart
Een losse overzichtskaart vindt u achter in deze welstandsnota.
Bijlage 2 Stalen dakplaten op het boerenerf
Stalen dakplaten op het boerenerf
Regelmatig ontstaat de wens om stalen dakplaten toe te passen op het boerenerf. Op basis van de huidige welstandsnota's van de verschillende Friese gemeenten is dit niet altijd mogelijk. Vaak staat hierin dwingend omschreven dat; "daken voorzien zijn van (gebakken) pannen en/of riet," hetgeen geen ruimte laat voor de toepassing van een stalen dakplaat.
Bij de herziening van de welstandsnota wil een aantal gemeenten het uitsluiten van dakpanplaten nuanceren.
Hoewel Hûs en Hiem de voorkeur geeft aan het gebruik van gebakken dakpannen in plaats van stalen dakpanplaten, geeft deze handleiding een aantal aandachtspunten bij de toepassing van stalen dakplaten op het boerenerf.
Stalen Dakpanprofielplaten op boerderijen.
Steeds vaker komt het voor dat de bestaande dakpannen of riet van een historische boerderij om bouwtechnische redenen vervangen dienen te worden. Gezien de vaak te licht uitgevoerde draagconstructie wordt dan de voorkeur gegeven aan het toepassen van stalen dakpanprofielplaten, teneinde het bestaande beeld zo goed mogelijk te herstellen / te behouden bij een minimale gewichtstoename.
Bij de (vervanging van gebakken keramische dakpannen) door stalen dakpanplaten adviseert Hûs en Hiem de volgende punten in acht te nemen.
> Ondergeschiktheid / afmetingen
Het verdient aanbeveling het gebruik van dakpanprofielplaten op boerderijen zoveel mogelijk te beperken tot het schuurdeel en het voorhuis met keramische al dan niet geglazuurde dakpannen te dekken.
Op deze wijze blijft er een onderscheid bestaan tussen het uit historisch oogpunt gezien "rijke" voorhuis en het "arme" schuurdeel.
Belangrijk hierbij is het formaat van de gebakken dakpannen af te stemmen op die van de dakpanprofielplaat ten einde één homogeen kapbeeld te krijgen.
Voorhuis dakpannen, schuurdeel dakpanplaten (Workum)
De overgang tussen beide soorten dakbedekking verdient de nodige aandacht, hiervoor zijn eigenlijk maar twee passende overgangsdetails (zie ook bijgaande detaillering.)
keramische dakpannen en stalen profielplaat zijn in panmaat, afmetingen en plaatsing op elkaar afgestemd en uitgelijnd waarbij er op de overgang van beide materialen aan de onderzijde een verholen goot is aangebracht.
Deze detaillering zorgt voor de meest natuurlijke aansluiting en wordt voorgestaan.
De vervangende dakpanprofielplaat wordt hoger geplaatst dan de keramische dakpannen, hierdoor ontstaat een duidelijke overgang tussen beide dakbedekkingen. De verholen goot (metaal zetwerk) die wordt toegepast op de scheiding van beide materialen dient ter voorkoming van een te duidelijke overgang de kleur te hebben van de toegepaste stalen dakpanprofielplaat.
Slechte detaillering aansluiting dakpannen/dakpanprofielplaat
Goede detaillering Aansluiting dakpannen/dakpanprofielplaat
Goede detaillering aansluiting dakpannen/dakpanprofielplaat
> Profilering hoekkepers en nokvorsten
Veelal wordt er bij de toepassing van dakpanprofielplaten gebruik gemaakt van stalen hoekkepers en nokvorsten. In vergelijk met de traditionele gebakken hoekkepers en nokvorsten bezitten deze veel minder hoge / duidelijke "kragen en schubben" waardoor de zo kenmerkende geschubde contour van het dak verloren gaat. Aanbevolen wordt daarom de hoekkepers en nokvorsten uit te voeren in een keramische variant welke aansluit bij de kleur van de toe te passen dakpanplaat.
Vlak metalen zetwerk voor nokvorsten en hoekkepers dient vermeden te worden. (zie foto)
Zwakke profilering hoekkeper, matte dakpanplaat
Nadelen van de stalen dakpanplaten zijn over het algemeen hun felle en synthetische kleur en vrij hoge glansgraad, waarbij de rode uitvoeringen met betrekking tot de kleur de meeste problemen geven. In combinatie of vergelijk met gebakken producten ogen deze al snel te hel en gaan deze al snel het spreekwoordelijke "vloeken". Toch zijn er een aantal dakpanplaten met benamingen als Terracotta en Tile Red die aardig overeenkomen met een gebakken product.
Het meest natuurgetrouwe beeld geven de "gespoten" matte uitvoeringen, zowel rood als zwart. Het enige nadeel van deze plaat is dat de toplaag iets meer gevoelig is voor beschadigingen. De glansgraad van de dakpan-profielplaten wordt met name bepaald door de laatste coating en de print waarmee de platen zijn gewalst. Over het algemeen is er keuze uit twee prints, een "boomschors" en een "sinaasappelhuid" print, waarbij de laatste het opvallende zonlicht door de grote hoeveelheid kleine putjes meer diffuus weerkaatst.
Het wordt aangeraden te kiezen voor een dakpanplaat met een matte gespoten coating ten einde het meest "natuurlijke" resultaat te krijgen.
Of te kiezen voor een "normaal" gecoate dakpanplaat met "sinaasappelhuid." (zie ook het matte voorbeeld op foto)
Gespoten matte dakpanprofielplaat
Te "rijke" goot op het schuurdeel, weinig aandacht voor zetwerk, zoveel mogelijk vermijden.
Staalplaat met sinaasappelhuid print
Staalplaat met boomschors print
Indien mogelijk het toepassen van eenvoudige getimmerde houten bakgoten bevorderen. Dit verleent de kap met de enigszins "arm" ogende dakpanprofielplaten een meer traditioneel uiterlijk dak krijgt hierdoor een meer traditioneel uiterlijk. De toepassing van een goot anders dan een standaard bak of mastgoot, bijvoorbeeld zwaar geprofileerd zoals vaak voorkomt op het voorhuis concurreert te veel met het uit historisch oogpunt rijkere woongedeelte.
Profilering van de dakgoot dient vermeden te worden. Dit zou te zeer concurreren met de rijkere uitdossing van het voorhuis.
Het voorhuis dient het "rijkste" gedeelte van de boerderij te blijven.
Met de steeds verder oprukkende schaal vergroting van het boerenerf neemt ook het gebruik van stalen (geïsoleerde) dakplaten toe.
De grotere overspanningen vragen om steeds lichtere en stijvere dakconstructies.
Hûs en Hiem adviseert de volgende punten in acht te nemen bij toepassing van stalen dakplaten op ligboxstallen.
Door de profilering van de stalen dakplaat aan te passen aan de schaal van de ligboxstal ontstaat er een sterkere referentie naar traditionele dakbedekkingen en worden de anders immense dakvlakken op een passende wijze geleed. Een lange ligboxstal kan daarom een "grovere" profilering verdragen dan een korte ligboxenstal.
Bijkomend voordeel van een geprofileerde dakplaat is de breking van het zonlicht. Daar waar een geheel vlakke plaat zal werken als een spiegel verstrooit een geprofileerde plaat het zonlicht meer waardoor de in het omgevingsbeeld hinderlijke reflectie afneemt.
Nadelen van de stalen dakpanplaten zijn over het algemeen hun felle en synthetische kleur en vrij hoge glansgraad. Waarbij met name de rode uitvoeringen de meeste problemen geven. In combinatie of vergelijk met de gebakken dakpannen elders op het boerenerf toegepast ogen deze al snel te hel en gaan deze al snel het spreekwoordelijke "vloeken". Toch zijn er een aantal dakplaten met benamingen als Terracotta en Tile Red die in kleur in de buurt komen van een gebakken product. Over het algemeen geeft een donkere kleur bijvoorbeeld Antraciet of Merlin Grey het beste resultaat.
Door hun donkere kleur vallen deze als het ware weg tegen de achtergrond daar waar een lichte kleur vaak zeer scherp afsteekt.
De glansgraad van de dakplaten wordt met name bepaald door de laatste coating en de imprint waarmee de platen zijn gewalst. Over het algemeen is er keuze uit twee prints, een "boomschors" en een "sinaasappelhuid" imprint, waarbij de laatste het opvallende zonlicht door de grote hoeveelheid kleine putjes meer diffuus weerkaatst.
Het wordt aangeraden te kiezen voor een gedekte donkere dakpanplaat met een matte coating teneinde het meest "natuurlijke" resultaat te krijgen.
Of te kiezen voor een "normaal" gecoate gedekte donkere dakpanplaat met "sinaasappelhuid."
Bijlage 3 Lijst met karakteristieke panden
Karakteristieke panden voormalige gemeente Dongeradeel
De paginanummers verwijzen naar de beschrijving van de (waardevolle kenmerken van de) bouwwerken in de uitgave "Monumenten Inventarisatie Project Dongeradeel Provincie Friesland - Regio Noord"
NB via het bestemmingsplan zijn diverse adressen als karakteristiek opgenomen. Daarop aanvullend en alleen in relatie tot de welstandsbeoordeling zijn de volgende adressen relevant:
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
De achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde niet direct grenst aan de weg of openbaar groen.
Dak dat is aangebracht tegen een muur of gebouw om tegen neerslag te beschermen.
Zadeldak waarbij het dakvlak aan 1 zijde doorloopt tot aan de gevel van de daaronder gelegen bouwlaag.
Horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen of baksteen.
Gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter.
Afwerking van een wand met planken, schroten of rabatdelen.
Verharding in de vorm van straatstenen of tegels.
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.
Lage dichte muur tot borsthoogte.
Opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal.
Gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis waaronder de stolp, kop-hals-romp en andere typen.
Een aan alle zijden door straten en wegen begrensde groep gebouwen.
Het bovendeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de schuine kap van een huis met de daarbij behorende kopgevels.
Meestal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd.
Afdak om de auto onder te stallen, meestal bij een woning.
Afdekking van een gebouw, vlak of hellend dak, waarop dakbedekking is aangebracht.
Uitbouw op een hellend dakvlak.
Een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak veranderd.
Ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam.
De drager is de constructie van een gebouw, waaraan de invulling is toegevoegd om te beschermen tegen weer en wind (heeft vooral betrekking op gebouwen uit de jaren vijftig en zestig, waarbij het verschil tussen drager en invulling werd gebruikt om de woning in een groot gebouw of rij huizen te onderscheiden).
Architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel van meerdere panden.
Onbebouwd stuk grond behorende bij een boerderij of huis.
Kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en/of glas.
Groot gebouw met meerdere verdiepingen.
Gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen.
Verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel door middel van gevelopeningen, metselwerk, inspringingen of andere gevelkenmerken en -detailleringen.
Gedeeltelijk over elkaar gespijkerde planken om inwatering tegen te gaan.
Buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de voor-, zij- of achtergevel).
In de muur bevestigd stuk balk ter ondersteuning van een goot.
Zelfstandig, op zichzelf staand gebouw.
Gebouwen met een industriële bestemming.
Grondstuk, kadastrale eenheid.
Uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten.
In het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw.
Dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak.
Raamconstructie in een plat dak, in de vorm van een koepel.
Een meestal versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel.
Een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur.
Bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht.
Dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat.
Volume van een gebouw of bouwdeel.
Het zichtbare patroon van metselwerk.
Verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn.
Horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.
Het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met een zadeldak.
De toegang tot een gebied, terrein of een gebouw.
Bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel.
Rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting.
Bouwmateriaal dat in plaatvorm geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel).
Een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw.
Gemeenschappelijke trappenhuis.
Huis als onderdeel van een reeks aaneengebouwd, gelijkende woningen.
Horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand.
Lijn die de grens aangeeft waarlangs maximaal gebouwd mag worden.
Dak met vier hellende vlakken waarvan twee grote en twee kleine vlakken.
Bijgebouw ten behoeve van opslag.
Plaats van het bouwwerk in zijn omgeving.
Boerderijtype met wonen, werken en stallen onder één groot dak.
De voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk).
Aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is.
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk.
De voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde direct grenst aan de weg of openbaar groen.
Plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen.
Dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen.
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk.
De zijgevel, het zij-erf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw.