Organisatie | Utrechtse Heuvelrug |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Standplaatsenbeleid Utrechtse Heuvelrug 2022 |
Citeertitel | Standplaatsenbeleid Utrechtse Heuvelrug 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Standplaatsenbeleid 2019.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-12-2022 | nieuwe regeling | 06-12-2022 | 19287 |
Standplaatsen zoals een viskraam, bloemenstal of oliebollenkraam zijn niet weg te denken uit het straatbeeld in de dorpen van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Standplaatsen verlevendigen het straatbeeld en zijn een verrijking van het voorzieningenaanbod voor inwoners en bezoekers van de gemeente. Om die redenen wil de gemeente Utrechtse Heuvelrug standplaatsen graag op de juiste manier faciliteren door ervoor te zorgen dat ze op locaties staan waar ze een bijdrage leveren aan de economie en het woon- en leefklimaat van de gemeente.
Het standplaatsenbeleid vloeit voort uit de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (APV) en het vaststellen hiervan behoort tot de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het standplaatsenbeleid 2019 was met een relatief korte vergunningtermijn (twee keer 6 jaar) vooral gericht op een juiste balans tussen ambulante handel en detailhandel en een vermindering van het aantal standplaatsen door middel van enkele uitsterfplaatsen. Door nieuwe publicaties en inzichten blijkt echter herziening van de vergunningstermijn nodig. Daarbij wordt ook weer gekeken naar de uitsterfplaatsen. Daarnaast zijn nog enkele kleinere aanpassingen gedaan.
1.2 Afbakening standplaatsenbeleid
Deze notitie beperkt zich tot de standplaatsen als bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Onder een standplaats wordt verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Het gaat hier over standplaatsen in de openbare ruimte. Dit kan zowel gemeentegrond, als particuliere grond zijn.
Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende standplaatsen:
Uitgangspunt bij alle standplaatsen is dat deze een mobiel karakter moeten hebben en dagelijks na sluiting verwijderd worden, tenzij in deze beleidsregels anders is aangegeven. Dit is belangrijk om oneerlijke concurrentie met winkels te voorkomen, om de openbare ruimte beschikbaar te houden voor andere functies (zoals parkeren), en om te voorkomen dat een standplaats in de loop der tijd een permanent karakter krijgt.
De standplaatshouders die op de weekmarkt staan, vallen niet binnen het bereik van deze notitie. Voor hen is er een aparte marktverordening, die eind 2021 is vastgesteld. Ook standplaatsen op een evenement vallen niet onder dit standplaatsenbeleid.
1.3 Het oude standplaatsenbeleid
In het oude standplaatsenbeleid zijn 15 vaste standplaatslocaties aangewezen, waarvan enkele met een uitsterfconstructie. Standplaatsen moeten een aanvulling zijn op het winkelbestand en komen het beste tot hun recht in de dorpscentra vanwege hun publieksaantrekkende werking. Meeste vaste standplaatsen buiten de dorpscentra zijn niet meer gewenst en hebben de uitsterfconstructie. Ook willen we de concurrentie met winkels beperken, omdat zij met hogere huurlasten te maken hebben. Om die reden werd een vaste standplaatsvergunning in het oude beleid voor één locatie per dag (of dagdeel) uitgegeven, waarin een standplaatshouder maximaal twee dagdelen per locatie de standplaats mag innemen. Vaste-standplaatsvergunningen worden tot nu toe verleend voor 3 jaar met een mogelijkheid om met nogmaals 3 jaar te verlengen. Medio 2024 lopen alle vergunningen af.
Voor een goede balans en gezonde concurrentie van standplaatsen in de dorpen is een maximaal aantal standplaatsen bepaald. Deze hangt af van de grootte van het dorpscentrum. Grotere dorpen hebben dus ook meer standplaatsen: voor Driebergen maximaal 3 standplaatsen (uitgezonderd de Sluis en Noorderplantsoen), voor Doorn en Leersum maximaal 2 standplaatsen en voor Maarn en Amerongen maximaal 1 standplaats, waarbij in Maarn twee keer een halve standplaats mogelijk is. Door het maximum aantal standplaatsen is er sprake van schaarse vergunningen voor bepaalde tijd.
De vaste standplaatsen tot het nieuwe beleid:
Daarnaast is het mogelijk een incidentele standplaats aan te vragen. Hiervoor geldt dat dit eenmalig is, dat de standplaats maximaal twee dagen wordt ingenomen (met uitzondering van seizoenartikelen zoals kerstbomen), en dat dezelfde organisatie maximaal vier keer per jaar een incidentele standplaats mag aanvragen. Dergelijke standplaatsen worden vooral aangevraagd voor promotionele activiteiten en verkoop van kerstbomen en/of oliebollen. Voor incidentele standplaatsen zijn geen locaties vastgesteld: de aanvrager kan zelf een voorstel doen.
Te weinig zekerheid voor standplaatshouders: vergunningen worden voor 3 jaar verleend, met een mogelijkheid tot verlenging van nog eens 3 jaar. Echter, diverse studies en rapporten hebben uitgewezen dat een langere vergunningsduur standplaatshouder beter de mogelijkheid geeft om de gedane investeringen terug te verdienen. Aan de andere beperkt een te lange vergunningsduur de marktwerking en kansen voor nieuwe ondernemers.
Op straathandel zijn de regels van de APV van toepassing. Daarnaast zijn er andere wettelijke vereisten waaraan een standplaatshouder moet voldoen. Deze regels stellen vanuit andere motieven eisen aan de straathandel dan welke op grond van de APV worden gesteld. Voor standplaatsen zijn de volgende wettelijke kaders van toepassing.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Op basis van artikel 5:18 van de APV heeft het college van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid om te beslissen op aanvragen standplaatsvergunning en daarmee ook om de regels daarvoor vast te stellen.
Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet zijn de bepalingen uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot hygiëne en degelijkheid van producten. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert of de regels van voedselveiligheid worden nageleefd.
De Wet milieubeheer is van toepassing voor een standplaatshouder, voor zover zijn verkoopplek als ‘inrichting’ moet worden aangemerkt. Voor dergelijke inrichtingen zijn de algemene regels in het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Hierin zijn bijvoorbeeld eisen opgenomen voor het lozen van afvalwater en het voorkomen van geur- of geluidsoverlast. Een friet- of viskraam kan bijvoorbeeld een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zijn. De kraam moet dan voldoen aan de voorschriften voor voedingsmiddelen bereiden. Een kraam moet een zekere tijd een vaste standplaats hebben die met een zekere regelmaat wordt opgesteld en in werking gebracht.
De Winkeltijdenwet regelt een aantal zaken met betrekking tot openingstijden van winkels en het leveren van goederen aan particulieren. De bepalingen uit de Winkeltijdenwet gelden in beginsel ook voor de verkoop van goederen vanaf een standplaats. De gemeente heeft aanvullende regels vastgesteld in de Winkeltijdenverordening.
Alleen een standplaatshouder die vlees, brood, wild, pluimvee en vis bewerkt (hieronder niet begrepen het schoonmaken van haring) moet voldoen aan het Vestigingsbesluit Bedrijven (artikel 7). Indien alleen sprake is van verkoop en niet van bewerken hoeft men niet aan deze wet te voldoen.
Op grond van de Handelsregisterwet moet een ondernemer ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Zonder benodigde inschrijving is het niet toegestaan om te verkopen.
Algemene Plaatselijke Verordening Utrechtse Heuvelrug (APV)
Op grond van artikel 5:18 APV is het verboden een standplaats in te nemen of te hebben zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders. De standplaatsvergunning kan op grond van artikelen 1:8 en 5:18 APV geweigerd worden in het belang van:
Een uitwerking van deze weigeringsgronden is opgenomen in bijlage 1.
Goed voorzieningenniveau, levendige dorpscentra
Standplaatsen vormen samen met winkels, horeca en weekmarkten de (commerciële) voorzieningenstructuur van de gemeente. De meeste standplaatsen bevinden zich in de centrumgebieden van de verschillende kernen. De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar behoud en versterking van levendige dorpscentra op commercieel en sociaal gebied. Doel is een zo gevarieerd en compleet mogelijk voorzieningenniveau voor inwoners en bezoekers van de gemeente. Daarnaast streeft de gemeente naar een aangenaam ondernemersklimaat gericht op het versterken van de lokale economische kracht.
Sfeer en beleving worden steeds belangrijker in centrumgebieden. Het centrum heeft niet alleen een functie als aankoopplaats, maar vervult ook een belangrijke rol als ontmoetings- en verblijfsplek voor inwoners en bezoekers. Standplaatsen zorgen voor verlevendiging van het straatbeeld, en leveren zo een bijdrage aan de sfeer en beleving van pleinen en overige ontmoetingsplekken.
Standplaatsen zijn aanvulling op winkel- en marktaanbod
Door de goedkope huisvestingslasten zijn standplaatsen een laagdrempelige vorm van ondernemen. Hierdoor zijn standplaatsen in staat te functioneren op locaties waar een winkel in diezelfde branche niet (meer) haalbaar is. Dit maakt het mogelijk het voorzieningenniveau op peil te houden in gebieden met een beperkt draagvlak en zo een gevarieerd aanbod in de verschillende kernen van de gemeente te behouden. Het beleid is gericht op het stimuleren van standplaatsen op locaties waar ze een toegevoegde waarde hebben ten opzichte van (bestaande) winkels en horeca. Dit zijn locaties waar standplaatsen zorgen voor meer variëteit in het aanbod, dan wel de leefbaarheid in gebieden bevorderen doordat ze een minimaal voorzieningenniveau garanderen.
Tegelijk wil de gemeente voorkomen dat standplaatsen het functioneren van de gewenste winkelstructuur in de weg zitten. Het beleid is gericht op sterke centrumgebieden in de vijf hoofdkernen (Driebergen, Doorn, Leersum, Maarn, Amerongen). Landelijke trends in de detailhandel, zoals de snelle opkomst van de verkoop via internet, zorgen ervoor dat de winkelmarkt onder druk staat. Dit leidt tot toenemende leegstand in de winkelcentra. Om aantrekkelijke en goed ingevulde winkelgebieden in de gemeente te behouden, hanteert de gemeente een maximumstelsel en worden geen standplaatsvergunningen (meer) verleend voor locaties waar het winkelaanbod onder druk komt te staan door de aanwezigheid van standplaatsen. Dit geldt ook voor locaties waar ze het functioneren van andere bestaande activiteiten - zoals de weekmarkt en de horeca - verstoren. Daarnaast worden in gebieden waar de detailhandel onder druk staat (met name kleine kernen) voorwaarden gesteld aan de branchering op standplaatsen.
Goede ruimtelijke inpassing en kwaliteit
Alleen ruimtelijk goed gesitueerde standplaatsen kunnen daadwerkelijk een bijdrage leveren aan een aantrekkelijke omgeving en aan het goed functioneren van winkelgebieden. Dit betekent dat de gemeente geen standplaatsen toestaat op locaties waar ze overlast bezorgen omdat ze niet goed ingepast zijn. Concreet gaat het hier om plekken waar ze een goede doorstroom van verkeer in de weg staan, een onevenredig groot aantal parkeerplaatsen in beslag nemen, of belangrijke zichtlijnen belemmeren (bijvoorbeeld voor etalages en entrees van winkels, voor historische gevels, of voor woningen).
Daarnaast streeft de gemeente een minimaal kwaliteitsniveau na voor het centrum als geheel, en de voorzieningen en functies daarbinnen. Dit houdt in dat aan de standplaatsvergunning kwaliteitscriteria worden verbonden ten aanzien van uitstraling van het materiaal (duurzame en lokale) producten, de directe omgeving (zoals uitstalling, afval en kabels) en aan de ondernemer (zoals maatschappelijke verantwoord ondernemen). Dit wordt toegepast in de toetsing en selectie en zal duurzamere marktkramen/ondernemers voorrang geven.
Ruimte voor flexibiliteit en dynamiek
De gemeente Utrechtse Heuvelrug hanteert voor standplaatsen een maximumstelsel. Dit houdt in dat sprake is van schaarse vergunningen. Om ruimte te blijven bieden voor eventuele nieuwe toetreders mogen alleen nog vergunningen voor bepaalde tijd worden verstrekt. Het verlenen van dergelijke vergunningen biedt bovendien de mogelijkheid flexibeler om te gaan met nieuwe ondernemers of concepten, en er kan beter worden gestuurd op een minimaal kwaliteitsniveau van standplaatsen. Hier kan bij elke nieuwe vergunning opnieuw de locatie, de standplaats en de ondernemers beoordeeld worden.
3.2 Ruimtelijk-economische visie
In de vijf hoofdkernen van de gemeente (Driebergen, Doorn, Leersum, Maarn, Amerongen) streeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug naar een zo compleet en divers mogelijk aanbod dicht bij de consument. Daarbij verkiest de gemeente permanente voorzieningen (winkels) boven ambulante (standplaatsen) handel, omdat deze voor de consument de grootste bijdrage leveren aan het voorzieningenniveau.
Om te voorkomen dat het winkelaanbod in een dorp/centrum afneemt door de aanwezigheid van (te veel) standplaatsen houdt de gemeente vast aan een maximum aantal standplaatsen per centrum, afhankelijk van het aantal inwoners. Dit is 3 standplaatsen voor Driebergen (exclusief Noorderplantsoen), 2 standplaatsen voor Doorn en Leersum, en 1 standplaats voor Amerongen, Maarn en winkelcentrum De Sluis in Driebergen. Door een maximum te stellen wordt tevens eventuele overlast van standplaatsen zoals het bezet houden van parkeerplaatsen en geuroverlast beperkt.
Overige locaties en uitsterfbeleid
De gemeente streeft naar levendige dorpscentra met een zo compleet en divers mogelijk voorzieningenaanbod. Om die reden is het gewenst terughoudend om te gaan met het toestaan van voorzieningen (winkels, standplaatsen) buiten deze centrumgebieden. Hierdoor zijn zoveel mogelijk inwoners en toeristische bezoekers georiënteerd op de centrumgebieden en kunnen ondernemers daar maximaal van elkaars aanwezigheid profiteren. Er worden dan ook geen nieuwe vaste standplaatslocaties buiten de centrumgebieden toegestaan. De enige uitzondering is het Noorderplantsoen waar interesse en vraag is naar ambulante handel.
In Amerongen houden we vast aan de oude standplaats op een parkeerplaats aan de Koenestraat, omdat voor de standplaats de stoep te schuin afloopt en deze te dicht tegen een pand aanstaat i.v.m. brandveiligheid. Er geldt wel dat deze enkel op weekdagen mag worden ingenomen in verband met de parkeerdruk in het weekend. In Leersum verdwijnt de alternatieve standplaats (afhankelijk van de wind) op het Kerkplein door de herinrichting vanwege de valwindschade.
Voor andere standplaatslocaties buiten centrumgebieden geldt een uitsterfbeleid: na verloop van de vergunning van bestaande standplaatshouders (inclusief overgangstermijn) worden geen nieuwe vergunningen meer verleend. Enkele standplaatsen zijn door het vorige standplaatsenbeleid al reeds uitgestorven.
Incidentele standplaatsen en seizoensgebonden standplaatsen buiten centra blijven mogelijk. Voor seizoensgebonden plaatsen zijn een aantal vaste locaties benoemd. Voor seizoensgebonden en incidentele standplaatsen kan voor elke locatie een vergunning worden aangevraagd. Deze geschiktheid van die locatie wordt per geval beoordeeld.
3.3 Vaste standplaatsvergunning
Vaste standplaatsen kunnen het gehele jaar door gedurende één of meerdere dagen per week op daarvoor aangewezen, vaste locaties worden ingenomen. Het is ook mogelijk om voor een bepaalde periode (bijvoorbeeld zomerseizoen) een vergunning te krijgen. Voor vaste standplaatsen zijn voorwaarden ten aanzien van branchering en toetsing en selectie van toepassing.
Een vaste-standplaatsvergunning wordt verleend voor maximaal 10 jaar. Dit is (volgens het onderzoek van SEO) de gemiddelde periode dat standplaatshouders hun investeringen kunnen terugverdienen. Het is bovendien in lijn met gerechtelijke uitspraken en met de termijn van de warenmarktvergunning. Op uitsterfplaatsen worden geen nieuwe vergunningen meer afgegeven, met uitzondering van de overgangstermijn. Een vaste standplaats kan door meerdere standplaatshouders worden gebruikt indien de aanvragen voor een vergunning voor andere dagen in de week of voor een andere periode worden gedaan en mits geen overlappende branches van standplaatsen. Een aanvraag voor een vaste standplaats wordt getoetst door middel van de toetsing en selectie en de weigeringsgronden van de APV.
Uit oogpunt van een zo hoog mogelijk voorzieningenniveau met een gevarieerd aanbod voor de consument is een evenwichtige brancheverdeling voor standplaatsen nodig. De volgende branche-indeling worden toegepast.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
|
In de centra van Driebergen, Doorn en Leersum is een gevarieerd en compleet aanbod aan winkels aanwezig. Hier is geen sprake van een beperkt en bedreigd voorzieningenniveau en is geen aanleiding in branchebeperkingen voor standplaatsen op te leggen. Een branche mag wel maximaal twee dagen per week in een centrum staan, al of niet op verschillende locaties daarbinnen. Hierop is de overgangsregeling van toepassing, waardoor we dit pas na afloop van de volgende termijn van 10 jaar realiseren.
In Maarn, Amerongen en in buurtwinkelcentrum De Sluis is het winkelaanbod kleiner en is ook het draagvlak door het lage aantal inwoners voor voorzieningen beperkt. Om het voorzieningenniveau (waarbij winkels belangrijke dragers zijn) niet verder onder druk te zetten, maar er juist positief aan bij te dragen, is het wenselijk de toegestane branches op standplaatsen af te stemmen op het aanwezige winkelaanbod. Er wordt geen vergunning verleend voor een standplaats met een branche die al in het winkelaanbod vertegenwoordigd is. Ook hier per branche maximaal twee dagen.
Als onderdeel van een standplaats in de branches 4 en 5 (levensmiddelen) is een terras toegestaan met een maximaal acht zitplaatsen mits er voldoende ruimte is bij de standplaats zoals aangegeven op de lijst. Er mag, naast niet-alcoholische dranken, uitsluitend eigen aanbod worden geserveerd. Het terras moet aangevraagd worden bij de vergunning en mag alleen geplaatst worden op de aangewezen locatie, binnen de oppervlakte op de kaart.
3.4 Seizoensgebonden standplaatsen
Seizoensgebonden standplaatsen betreffen tijdelijke standplaatsvergunningen. Voor seizoensgebonden standplaatsen zijn een aantal locaties aangewezen, zie de standplaatsenkaart. Daarnaast kan de aanvrager ook zelf een voorstel voor een locatie doen, die niet gebonden aan de dorpscentra. Voor alle seizoensgebonden standplaatsen gelden vooruitlopend op de wijziging van de APV de toetsingsgronden in artikel 1:8 en 5:18 op basis van een kan-bepaling.
Het bovenstaande betekent niet dat de verkoop van seizoensgebonden producten niet zou kunnen plaatsvinden vanaf een locatie die als vaste standplaats is aangewezen. Dit is wel mogelijk indien deze op dat moment niet wordt ingenomen door een vaste-standplaatshouder en er wordt voldaan aan de voorwaarden die gesteld zijn ten aanzien van afmeting en branchering.
Een seizoensgebonden vergunning wordt verleend voor een periode van zes weken tot 6 maanden. Dit is een redelijke termijn, die aansluit bij de behoefte aan het type product. Seizoensgebonden standplaatsen hoeven niet dagelijks na sluiting te worden verwijderd. De beperking van maximaal 2 dagen per branche per centrum is niet van toepassing op de seizoensgebonden standplaatsen. Wel kan de aanvrager maar 1 keer per jaar een aanvraag doen voor een bepaalde locatie.
Incidentele standplaatsen zijn standplaatsen die voor korte tijd worden ingenomen; ze mogen geen structureel karakter krijgen. Dan is immers sprake van een vaste standplaats. Gelet hierop worden incidentele standplaatsen dan ook niet op de standplaatsenkaart opgenomen. Het gaat vooral om standplaatshouders die kortdurend hun product willen verkopen of onder de aandacht willen brengen. Dit kan vier keer per jaar per organisatie.
Incidentele standplaatsvergunningen worden verleend voor de duur van maximaal twee dagen achtereen voor een specifieke locatie. Voor incidentele standplaatsen zijn geen locaties aangewezen. De aanvrager kan zelf een voorstel voor een locatie doen.
De oppervlakte van de standplaats mag maximaal 10 m² zijn. Een ondernemer/organisatie mag in de gemeente maximaal één keer per kwartaal een vergunning voor een incidentele standplaats aanvragen ongeacht de locatie. Voor incidentele standplaatsen gelden de toetsingsgronden in artikel 1:8 en 5:18 van de APV op basis van de kan-bepaling.
Dit beleid kan niet alle gevallen voorzien. Daarom kan het college van deze beleidsregels afwijken voor zover toepassing ervan voor de aanvrager om een standplaatsvergunning gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Van bijzondere omstandigheden is slechts dan sprake als die omstandigheden de aanvrager onderscheidt van andere aanvragers (zoals calamiteit, plannen van derden, onevenredigheid ed.). De aanvrager die zich beroept op de hardheidsclausule moet de bijzondere omstandigheden in de aanvraag benoemen en toelichten. Verder moet de aanvrager aantonen dat sprake is van een onvoorziene situatie in zijn bedrijfsvoering die ertoe noopt een tijdelijke standplaats in te nemen en dat er geen redelijke alternatieven zijn.
Het college kan met toepassing van de hardheidsclausule een incidentele standplaatsvergunning verlenen voor de duur van maximaal drie maanden aaneen, en een groter oppervlakte dan 10m². Als verlenging van de vergunning nodig is, is het selectiestelsel van toepassing.
Tijdens evenementen is de organisator van een evenement verantwoordelijk voor wat er tijdens een evenement op het terrein gebeurt. Hij bepaalt waar er standplaatsen kunnen worden ingenomen en door wie. Dit gaat in overleg met bestaande standplaatshouders.
3.8 Standplaatsen op grond(en) die niet bij de gemeente in eigendom zijn
Standplaatsen in de openbare ruimte kunnen ook op gronden worden ingenomen die niet in eigendom zijn van de gemeente. Deze standplaatsen vallen ook onder deze beleidsregels. Bij de aanvraag voor een standplaatsvergunning moet de schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het terrein dan wel een privaatrechtelijke overeenkomst tussen rechthebbende en aanvrager worden overlegd. Zonder toestemming van de rechthebbende wordt geen vergunning verleend.
4 Uitvoering Standplaatsen beleid
4.1 Aanvraag standplaats vergunning
Een aanvraag voor een vaste, incidentele of seizoensgebonden standplaatsvergunning moet worden ingediend door een natuurlijk meerderjarig persoon en/of rechtspersoon die als ambulante handelaar of detailhandelaar is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Om de aanvraag voor een standplaatsvergunning goed te beoordelen, moet het college beschikken over voldoende informatie. Voor het indienen van een aanvraag moet gebruik gemaakt worden van het aanvraag formulier. Het formulier is te vinden op de website van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Voor incidentele en seizoensgebonden standplaatsen volstaat basis informatie. Voor vaste (seizoensgebonden) standplaatsen vragen we een ondernemingsplan, omdat daar sprake kan zijn van meerdere gegadigden en toetsing en selectie van toepassing is. In het ondernemingsplan staat een beschrijving van de promotie, duurzaamheid en samenwerkingsgerichtheid van de gegadigde.
Volgorde en wijze van afhandeling aanvragen
Het aanbieden van een standplaats zoals hieronder bedoeld, garandeert niet dat de vergunning ook daadwerkelijk wordt verleend. Om voor vergunningverlening in aanmerking te komen mag zich geen weigeringsgrond zoals genoemd in de APV voor doen en moet de aanvraag in overeenstemming zijn met de beleidsregels.
Voor de wijze van afhandeling van aanvragen wordt aangesloten bij de methodiek uit de marktverordening 2021. De hieronder opgesomde volgorde en wijze van afhandeling van aanvragen geldt voor vaste standplaatsen en voor seizoensgebonden standplaatsen op de definieerde plaatsen, tenzij anders wordt vermeld.
Aanvragen voor een incidentele standplaatsvergunning worden in volgorde van ontvangst afgehandeld. Degene die laatstelijk een incidentele vergunning heeft gekregen voor een bepaalde locatie en/of product heeft geen voorrang op andere aanvragers. Er wordt geen wachtlijst bijgehouden.
De huidige vergunninghouders hebben een tweede termijn van maximaal 3 jaar. Als overgangsregeling vergunnen we deze vergunningshouders een nieuwe termijn van eenmalig 10 jaar.
De betreffende vergunningen worden op grond van het nieuwe beleid verleend. Na de overgangsperiode treedt het selectiestelsel ook voor de huidige vergunninghouders in werking.
De geldigheidsduur van vaste standplaatsvergunningen is maximaal 10 jaar. Gelet op het feit dat sprake is van een schaarse vergunning is het verlenen van een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd niet mogelijk. Dit biedt tevens de mogelijkheid bij opnieuw verlenen van een vergunning te boordelen of de standplaatshouder en de locatie nog voldoen aan de gestelde eisen.
De geldigheidsduur van een standplaatsvergunning voor de verkoop van seizoensgebonden producten is zes weken tot drie maanden.
Een incidentele standplaatsvergunning wordt per ondernemer voor de duur van maximaal twee dagen in een kalenderjaar voor een specifieke locatie verleend.
Een herinrichting/herstructurering van de openbare ruimte of gebiedsontwikkeling kan ook aanleiding geven om de standplaatsvergunning niet te verlengen. Indien een zodanige situatie zich voordoet, zal de betreffende standplaatshouder hiervan tijdig op de hoogte worden gesteld.
Aan de verlening van de vergunning worden diverse voorschriften verbonden. Al deze voorschriften zijn erop gericht de belangen van openbare orde, veiligheid, milieu en volksgezondheid te beschermen, alsmede de controle op een juist gebruik van de vergunning mogelijk te maken. Als standplaats een inrichting is als bedoeld in de Wet Milieubeheer geldt voor milieu de regels uit het Activiteitenbesluit. Zo worden voorschriften gesteld aan bijvoorbeeld inname standplaats, overschrijving vergunning, afwezigheid en vervanging bij ziekte en vakantie. Een overzicht van alle voorschriften die in ieder geval aan een vergunning worden verbonden staat in bijlage 2. In individuele gevallen kunnen voorschriften worden toegevoegd indien de situatie daar aanleiding voor geeft.
Het innemen van een standplaats levert doorgaans geen problemen op, maar er kunnen situaties ontstaan waarbij bijvoorbeeld overlast voor de omgeving ontstaat. Hierbij kan worden gedacht aan verkeershinder, geuroverlast, het gebruik van geluidsapparaten, het achterlaten van rommel, het illegaal innemen van een standplaats (zonder vergunning), het overschrijden van het aantal toegestane vierkante meters, het overschrijden van de toegestane tijden e.d. Daarnaast kan er behoefte zijn om te controleren of de standplaats door de juiste persoon wordt bezet.
Het college kan handhavend optreden tegen het zonder vergunning innemen van een standplaats in de en het handelen in strijd met de voorschriften in de verleende standplaatsvergunning. , Het college kan bijvoorbeeld de vergunning intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen of een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom opleggen. Overtredingen kunnen ook strafrechtelijk worden gesanctioneerd. De uitvoering van de controle op de naleving van regels vindt plaats door de gemeentelijke toezichthouders.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug d.d. 6 december 2022
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
de secretaris,
drs. M.J.T.H. Havekes
de burgemeester,
G.F. Naafs
Bijlage 1: Toelichting weigeringsgronden APV
De APV kent zeven gronden om een standplaatsvergunning te weigeren. De weigeringsgronden zijn limitatief opgesomd en het gaat hierbij vooral om de te waarborgen openbare belangen. NB: deze weigeringsgronden zijn alleen van toepassing op kramen die geen inrichting als bedoelt in de Wet Milieubeheer.
Artikel 1:8 APV vermeldt de volgende weigeringsgronden:
Artikel 5:18 APV vermeldt de volgende weigeringsgronden:
Ad a en b: de openbare orde en veiligheid
De eerste weigeringsgrond die in artikel 1:8, onder a, is geformuleerd, heeft betrekking op de openbare orde. Deze weigeringsgrond sluit nauw aan bij de weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 1:8, onder b, de openbare veiligheid. Beide weigeringsgronden worden dikwijls gehanteerd in combinatie, bijvoorbeeld in het kader van:
Het beperken van overlast, verkeersvrijheid en –veiligheid, het ordelijke en veilige verloop van de verkeersbewegingen: verkoopwagens en kramen mogen een vlotte doorstroom van voetgangers, rolstoelen, scootmobielen, fietsers etc. niet beletten. Een standplaats mag geen verkeer- of parkeerhinder tot gevolg hebben, bijvoorbeeld wanneer zij het zicht op naderend verkeer ontneemt. Ook mag de standplaats niet leiden tot een verhoogde parkeerdruk en moet rekening gehouden worden met de toegankelijkheid voor hulpverleningsdiensten in geval van calamiteiten.
Ad c en d: de volksgezondheid en milieu
In de standplaatsvergunning zijn voorschriften opgenomen over het schoonhouden van de standplaats en het voorkomen van ‘overlast’. Te denken valt aan geluidsoverlast, geurhinder, overlast veroorzaakt door stof, afval en dergelijke. Deze weigeringsgrond is vooral van toepassing op standplaatshouders die snacks/etenswaren verkopen.
Ad e: vanwege strijd met het geldend bestemmingsplan
Bij de aanvraag wordt beoordeeld of het ter plaatse geldende bestemmingsplan zich daartegen verzet.
Ad f: eisen redelijke welstand
Wanneer een standplaats, door het gebruikte middel of de situering van de standplaats zelf, het uiterlijk aanzien van de omgeving, het straatbeeld of het stedenbouwkundig concept van de omgeving zodanig verstoort dat daardoor het karakter van de omgeving wordt aangetast, kan de gemeente een standplaats weigeren. Voor karakteristieke locaties kan bepaald worden dat (of onder bepaalde voorwaarden) standplaatsen niet mogen worden ingenomen ter bescherming van het aanzien. Hiervoor kan overleg worden gepleegd met de welstandscommissie.
Ad g: gevaar redelijk verzorgingsniveau voor de consument
Het bepalende element om tot het niet verstrekken van een vergunning over te gaan is het verzorgingsniveau voor de consument. In beginsel is de concurrentiepositie van een gevestigde winkelier geen reden om een standplaatsvergunning te weigeren.
Weigeren van een vergunning voor het innemen van een standplaats in verband met het in gevaar komen van het verzorgingsniveau voor de consument kan volgens jurisprudentie slechts geaccepteerd worden in twee situaties:
Of sprake is van een redelijk verzorgingsniveau en of dit in gevaar komt, wordt bekeken vanuit de positie van de consument en niet vanuit de positie van winkeliers. Een vergunning kan slechts op deze grond geweigerd worden als de winkelier, mede aan de hand van de boekhouding, aantoont dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen worden aangeboden.
Bijlage 2: Vergunningsvoorschriften
Als onderdeel van een standplaats in levensmiddelenbranches is een terras toegestaan met een maximale omvang van acht zitplaatsen. Er mag, naast niet-alcoholische dranken, uitsluitend eigen aanbod worden geserveerd. Het terras moet aangevraagd worden bij de aanvraag om de standplaats vergunning en mag alleen geplaatst worden op de aangewezen locatie, binnen de oppervlakte op de standplaatsenkaart.
Bij gebruik van een gastoestel mag:
de slang van een gasfles mag niet:
Toelichting: Propaanslangen zijn er in twee uitvoeringen: de oranje/bruin gekleurde, met op de slang het jaar van aanmaak aangegeven en de zwarte slang met vaste metalen koppelingen. Het jaar van fabricage is hier ingeponst op de metalen koppeling. Deze laatste moeten om de 10 jaar worden vervangen. De oranje/bruine gasslang mag niet ouder zijn dan 2 jaar. Het fabricage jaar staat op de slang gedrukt
Het leidingnet met toebehoren moet iedere twee jaar en zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties), worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende en door de vergunninghouder mede ondertekende verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn. De keuring en beproeving moeten bevatten:
Overschrijving vaste standplaatsvergunning
In geval van overlijden, blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder, in geval van bedrijfsbeëindiging of indien de vergunninghouder niet langer zelf gebruik wenst te maken van de vergunning, kan de vaste standplaatsvergunning worden overgeschreven op de echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, of zijn kind.
Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een medewerk(st)er van de vergunninghouder de vergunning voor een vaste standplaats krijgen indien hij ten minste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd.
Afwezigheid wegens vakantie of bijzondere omstandigheden