Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Treasurystatuut Waterschap Rivierenland 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Rivierenland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingTreasurystatuut Waterschap Rivierenland 2023
CiteertitelTreasurystatuut Waterschap Rivierenland 2023
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Financieringsstatuut Waterschap Rivierenland 2014.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet financiering decentrale overheden

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023nieuwe regeling

25-11-2022

wsb-2022-13776

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut Waterschap Rivierenland 2023

Het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland besluit,

 

gelet op de Wet Financiering Decentrale Overheden,

 

vast te stellen:

 

het Treasurystatuut Waterschap Rivierenland 2023.

 

1. Inleiding

1.1. Wettelijk kader

In de Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet Fido) zijn kaders gesteld voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. Het doel van deze wet is het bevorderen van een solide financiering en kredietwaardigheid van de decentrale overheden, het beheersen van renterisico’s en het vergroten van transparantie.

 

Het treasurybeleid kent een tweetal kwalitatieve randvoorwaarden waaruit volgt dat zogenaamd bankieren door decentrale overheden niet is toegestaan. De eerste voorwaarde is dat het aangaan van leningen en het uitzetten van middelen evenals het verlenen van garanties, alleen zijn toegestaan voor de uitoefening van de publieke taak. De tweede houdt in dat uitzettingen en het gebruik van derivaten een prudent karakter dienen te hebben en niet gericht behoren te zijn op het genereren van inkomen door het lopen van risico's.

 

In verband met de bepalingen uit de Wet Fido zijn er op het gebied van treasury twee instrumenten te onderscheiden. Allereerst het treasurystatuut. In het statuut worden de beleidskaders van de treasuryfunctie aangegeven. Het statuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk. Naast het treasurystatuut wordt jaarlijks een financieringsparagraaf in zowel de programmabegroting als in de jaarstukken opgenomen. Hierin worden de specifieke beleidsvoornemens en de uitvoering van het beleid op het gebied van treasury toegelicht. Verder wordt jaarlijks tussentijds in de bestuursrapportages over het uitgevoerde beleid gedurende het jaar gerapporteerd.

 

1.2 Leeswijzer

In het statuut worden allereerst de doelstellingen van de financieringsfunctie van het waterschap geformuleerd. Hierna wordt aangegeven hoe het financieringsbeleid tot stand komt en uitgevoerd wordt. Vervolgens wordt stilgestaan bij het risicobeheer van verschillende soorten risico’s en bij de richtlijnen en voorwaarden. In het hoofdstuk toetsing en controle wordt tenslotte aangegeven hoe de naleving van het statuut getoetst wordt en welke partijen daarbij betrokken zijn c.q. aan welke partijen verantwoordingsinformatie verstrekt moet worden.

 

In bijlage 1 tot en met 3 zijn de procedures opgenomen met betrekking tot Aangaan van leningen, Uitzetten van gelden en Schatkistbankieren.

 

Ten behoeve van de leesbaarheid van het financieringsstatuut is geprobeerd om het aantal technische termen in dit statuut te beperken. Om misverstanden te voorkomen over de gehanteerde begrippen is het gebruik van jargon niet te voorkomen. Daarom is in bijlage 4 een begrippenkader opgenomen.

 

Met de vaststelling van dit financieringsstatuut wordt voldaan aan de verplichting zoals die is opgenomen in artikel 108 en 109 van de Waterschapswet.

 

1.3 Hardheidsclausule

In niet voorziene situaties of bij substantiële financiële tegenslagen kan afgeweken worden van de richtlijnen in deze nota. Het voorstel tot afwijking wordt voorzien van argumenten en wordt vastgesteld door het algemeen bestuur.

2. Doel van het treasurystatuut

2.1 Doel

Het treasurystatuut heeft tot doel een formeel kader te scheppen voor de financierings- en beleggingsactiviteiten van Waterschap Rivierenland. In het statuut zorgen de vier elementen sturen, beheersen, verantwoorden en toezichthouden in hun samenhang voor duidelijkheid en transparantie in het financieringsproces.

 

2.2 Algemene missie

In het Reglement voor Waterschap Rivierenland legt de provincie voor het waterschap het gebied, de taken, de inrichting, de omvang en samenstelling van het bestuur vast. De missie van Waterschap Rivierenland is:

 

Waterschap Rivierenland zorgt voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem.

 

Als onderdeel van het financieel beleid en beheer zal het financieringsbeleid een zo goed mogelijke bijdrage moeten leveren aan de uitvoering van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Dit geeft aan dat de financieringsfunctie een ondersteunende rol heeft ten opzichte van de taken waarvoor het waterschap is opgericht.

 

Op grond van de wet Fido mag een waterschap alleen financieringsactiviteiten verrichten met betrekking tot zaken die tot de publieke taak worden gerekend. De toelichting op dit onderdeel van de wet geeft aan dat er bewust voor is gekozen om het begrip publieke taak niet nader te definiëren en dat het aan de besturen van de individuele overheden zelf wordt overgelaten om, op basis van de wettelijke taakomschrijving, vorm te geven aan de afbakening van het begrip publieke taak. Voor het waterschap betekent dit dat de invulling van de publieke taak door het algemeen bestuur moet plaatsvinden. Het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomsten wordt in elk geval niet tot de publieke taak gerekend en is daarom uitdrukkelijk verboden.

 

De Regeling schatkistbankieren verplicht alle decentrale overheden om hun overtollige (liquide) middelen aan te houden in de schatkist. Het woord ‘overtollig’ verwijst naar alle middelen die decentrale overheden niet direct nodig hebben voor de publieke taak. Dit houdt in dat geld en vermogen niet langer bij bijvoorbeeld banken buiten de schatkist mogen worden aangehouden. Overtollige middelen mogen alleen in rekening-courant en via deposito’s bij de schatkist worden aangehouden of onderling worden uitgeleend aan andere decentrale overheden. Wel is sprake van een drempelbedrag. Indien overtollige middelen de omvang van de drempel niet overschrijden, mogen die middelen buiten de schatkist worden gehouden. De hoogte van deze drempel is afhankelijk van de financiële omvang van een decentrale overheid. De drempel voor waterschap Rivierenland bedraagt 2,0% van het begrotingstotaal.

 

2.3 Treasurybeleid

Het treasurybeleid is erop gericht toegang te verkrijgen en te behouden tot de geld- en kapitaalmarkt om zo, binnen de financiële mogelijkheden van het waterschap, een optimaal of voldoende rendement te verkrijgen dan wel de lasten zo veel mogelijk te reduceren. Hierbij moeten de risico’s zo goed mogelijk worden beheerst en in ieder geval beperkt blijven binnen de door het algemeen bestuur vastgestelde kaders.

 

Investeringen, deelnemingen en beleggingen die worden gedaan in het kader van de uitvoering van de publieke taak, waarbij bewust risico’s worden aanvaard, vallen buiten de kaders van dit statuut. In de voorkomende gevallen dient hiervoor steeds afzonderlijke besluitvorming plaats te vinden.

 

Meer gedetailleerd zijn de doelstellingen van het treasurybeleid:

  • Het verkrijgen en behouden van toegang tot de geld- en kapitaalmarkten tegen de scherpst mogelijke condities;

  • Het beschermen van de organisatie tegen ongewenste financiële risico’s zoals rente-, koers-, liquiditeits-, valuta en kredietrisico’s;

  • Het minimaliseren van de interne (verwerkingskosten) en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities;

  • Het realiseren van een efficiënte en controleerbare treasuryfunctie binnen de organisatie;

  • Het tijdig beschikbaar hebben van betrouwbare informatie aangaande treasury;

  • Het continu voldoen aan de wettelijke vereisten aangaande treasury, zoals onder meer opgenomen in de Wet Financiering decentrale overheden (Fido), de Regeling uitzetting derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Regeling Schatkistbankieren decentrale overheden en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen.

2.4 Risicoprofiel

De houding van Waterschap Rivierenland ten aanzien van financieel risico is defensief en risicomijdend.

 

Defensief en risicomijdend houden in ieder geval in:

  • Het beleid ten aanzien van financieringen is erop gericht een spreiding van toekomstige renterisico’s te bevorderen zodat voldaan wordt aan de renterisiconorm conform de eisen uit de Wet Fido en zodat er geen overmatige blootstelling aan rentebewegingen optreedt;

  • Het beleid ten aanzien van beleggingen is zodanig dat alleen beleggingen kunnen worden gedaan van tijdelijke overschotten (middelen die op basis van de regeling schatkistbankieren niet verplicht in de schatkist hoeven te worden aangehouden);

  • Het gebruik van financiële derivaten (rente-instrumenten) is alleen toegestaan als zij bijdragen aan het beheersen van opwaartse renterisico’s.

3. Voorbereiding en vaststelling van het beleid

3.1 Inleiding

Het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland bepaalt de kaders van het financieringsbeleid door vaststelling van het treasurystatuut en de beleids- en verantwoordingsdocumenten.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven wie bevoegd en/of verantwoordelijk zijn voor het opstellen van beleid en hoe dat beleid tot stand komt en het uitvoeren van financieringsactiviteiten. Alle elementen van de beleids- en verantwoordingscyclus worden in dit artikel genoemd en in de volgende artikelen uitgewerkt.

 

3.2 Organisatie van de financieringsfunctie

3.2.1 Mandatering

De kaders waarbinnen de financieringstransacties uitgevoerd moeten worden, liggen vast in de begroting. Met de vaststelling van de begroting geeft het algemeen bestuur aan het college van dijkgraaf en heemraden de speelruimte waarbinnen transacties gedurende het begrotingsjaar mogen worden uitgevoerd. Voor de uitvoering van transacties die buiten dit mandaat vallen, zal middels een apart besluit van het algemeen bestuur vooraf toestemming moeten worden verleend.

 

Het college van dijkgraaf en heemraden mandateert het afsluiten van de feitelijke transacties op grond van de in de begroting opgenomen financieringsparagraaf aan de leden van de directieraad.

3.2.2 Beleid en uitvoering

Feitelijk wordt het financieringsbeleid voorbereid en uitgevoerd door de met de financieringsfunctie belaste medewerker. Als de met de financieringsfunctie belaste medewerker wordt de teamleider Financiën aangewezen. Als vervanger van de teamleider Financiën wordt de senior-adviseur financiële bedrijfsvoering aangewezen.

3.2.3 Routing financieringsparagraaf

Het beleidsvoorstel voor de financieringsparagraaf van de begroting wordt, als onderdeel van de begroting, na behandeling in de directieraad aangeboden aan het college van dijkgraaf en heemraden en vervolgens ter vaststelling voorgelegd aan het algemeen bestuur.

 

3.3 Financiële beleidscyclus/rapportages

3.3.1 Beleids- en verantwoordingscyclus

Waterschap Rivierenland gebruikt de jaarlijkse beleids- en verantwoordingscyclus voor het vaststellen van het financieringsbeleid, bijstelling van het beleid door het jaar heen en voor het afleggen van verantwoording over dat beleid. De beleidscyclus kent jaarlijks een voorjaarsnota, begroting, bestuursrapportages en een jaarrekening.

3.3.2 Meerjarenraming

De meerjarenraming is het startpunt van de beleids- en verantwoordingscyclus. Alle volgende elementen van deze cyclus dienen een gelijke opzet te hebben, om zo de transparantie van het financieringsbeleid te bewerkstelligen.

 

In de meerjarenraming komen met betrekking tot het financieringsbeleid onder andere aan de orde:

  • Alle interne en externe ontwikkelingen die op middellange termijn van belang zijn;

  • De verwachte financieringsbehoefte en de omvang van het renterisico van de organisatie op middellange termijn (minimaal 5 jaar vooruit);

3.3.3 Begroting

In de begroting wordt de financieringsparagraaf met het financierings- en beleggingsbeleid opgenomen met het beleid dat de organisatie voorstaat met betrekking tot de financieringsactiviteiten in het komende jaar.

 

In de financieringsparagraaf van de begroting komen de volgende zaken aan de orde:

  • Alle interne en externe ontwikkelingen die voor het komende jaar van belang zijn met betrekking tot de liquiditeitspositie en het aantrekken en uitzetten van gelden;

  • Een prognose van de financiële stromen en posities;

  • De omvang van de renterisico’s voor het komend jaar;

  • Een algemene rentevisie voor het komend jaar;

  • Het financieringsbeleid dat de organisatie voorstaat voor het komend jaar en de financiële consequenties ervan;

  • De voorgenomen transacties, die het financieringsbeleid vormgeven;

  • Toetsing van de renterisico’s aan de interne en wettelijke renterisiconorm en de interne en wettelijke kasgeldlimiet.

3.3.4 Bestuursrapportages

In de bestuursrapportages wordt verantwoording afgelegd over de in het lopende jaar uitgevoerde financieringstransacties en worden de ontwikkelingen met betrekking tot financieringspositie opgenomen. Mogelijke bijstelling van het beleid of wijzigingen in de voorgenomen transacties buiten het mandaat worden via een separaat voorstel ter goedkeuring voorgelegd aan het algemeen bestuur.

 

In de bestuursrapportage komen de volgende zaken aan de orde:

  • Renteontwikkeling en renterisico;

  • Gerealiseerde transacties lopend jaar;

  • Verwachte transacties op grond van financieringsbehoefte;

  • Toetsing aan wettelijk kader;

  • Toetsing aan mandaat.

3.3.5 De Jaarrekening

In de jaarrekening legt het college van dijkgraaf en heemraden verantwoording af over het gevoerde beleid. Het algemeen bestuur kan op deze wijze controleren of de uitvoering van het beleid binnen het door haar verleende mandaat is gebleven.

 

In de financieringsparagraaf van de jaarrekening zullen dezelfde onderwerpen aan de orde komen als genoemd bij de financieringsparagraaf van de begroting. Op deze wijze kan het uitgevoerde financieringsbeleid getoetst worden aan de hand van het voorgenomen beleid - zoals omschreven in de begroting - en het daaraan gekoppelde mandaat.

Verder komen in de financieringsparagraaf in de jaarrekening de volgende zaken aan de orde:

  • Overzicht uitgevoerde transacties in het afgelopen jaar;

  • Toetsing uitgevoerde transacties aan het mandaat;

  • Toetsing van de renterisico’s aan de interne en wettelijke renterisiconorm en de interne en wettelijke kasgeldlimiet;

  • Toetsing van het voor dat jaar geformuleerde financieringsbeleid en de financiële consequenties ervan;

  • Rapportage in het jaarverslag over de hoogte en benutting van het drempelbedrag per kwartaal (schatkistbankieren).

4. Uitvoering van het beleid

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer, hoe het beleid wordt uitgevoerd. Alle belangrijke elementen die een onderdeel van de uitvoering van de financieringsfunctie zijn, komen in dit hoofdstuk aan bod.

 

Vooral gezien de omvang van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s geldt voor de toedeling van taken, bevoegd– en verantwoordelijkheden een aantal specifieke aandachtspunten:

  • Een transparante functiescheiding tussen beleidsbepaling en de beleidsuitvoering en, wat betreft concrete transacties (= beleidsuitvoering), tussen het beschikken (beslissen), uitvoeren, het administreren, het controleren en het betalen. Hierbij is belangrijk dat het ‘vier ogen’ principe wordt gehanteerd;

  • Vormen van belangenverstrengeling dienen vermeden te worden;

  • Voor een afwijking van het financieringsstatuut moet expliciete toestemming aan het algemeen bestuur gevraagd worden.

4.2 Procedures

In het kader van dit treasurystatuut zijn procedures opgesteld waarin verantwoordelijkheden, activiteiten en functiescheidingen zijn vastgelegd. De volgende procedures zijn opgesteld, die als bijlagen bij dit statuut zijn opgenomen:

 

Bijlage 1: Aangaan van leningen;

Bijlage 2: Uitzetten van gelden;

Bijlage 3: Schatkistbankieren.

 

4.3 Functiescheiding

Door functiescheiding te creëren tussen besluitvormende, registrerende en controlerende functies wordt misbruik beperkt. Naast de externe controle (door de accountant) aan het einde van het proces, vindt ook tijdens de processen (interne) controle plaats naar de juistheid en legitimiteit van financieringsactiviteiten.

Tevens vindt in het kader van rechtmatigheid periodiek een verbijzonderde interne controle op het treasuryproces plaats om te beoordelen of de beheerhandelingen van het proces, juist, tijdig, volledig en conform de regelgeving in de financiële administratie zijn verantwoord.

 

De coördinatie en de regie op de uitvoering van het beleid is belegd bij de afdeling Bedrijfsvoering, team Financiën.

5. Risicobeheer

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het kader voor de risicobeheersing geschetst. In de volgende paragrafen zullen voor de verschillende risico’s de richtlijnen en limieten worden gegeven.

Met betrekking tot risicobeheer gelden de navolgende algemene uitgangspunten:

  • De organisatie mag leningen of garanties op grond van de “publieke taak” uitsluitend verstrekken na goedkeuring door het algemeen bestuur;

  • De organisatie kan overtollige middelen uitsluitend uitzetten bij ’s Rijksschatkist of in de vorm van leningen aan andere overheden waarop Waterschap Rivierenland geen financieel toezicht uitoefent. Waterschap Rivierenland gaat geen leningen aan met het enkele doel het aangetrokken geld tegen een hoger rendement uit te zetten.

  • Bij het uitzetten van middelen mag men alleen gebruikmaken van financiële producten die een hoofdsomgarantie kennen zoals bedoeld in Wet Financiering decentrale overheden;

  • Het gebruik van derivaten dient te geschieden conform de ministeriële regeling uit hoofde van de Wet Fido (=Regeling schatkistbankieren decentrale overheden), de Regeling uitzettingen derivaten decentrale overheden (=Ruddo), het Beleidskader Derivaten en sectorale wet- of regelgeving van het Ministerie van BZK met de algemene uitgangspunten voor het gebruik van financiële derivaten door de (semi) publieke sector.

5.2 Het beheer van soorten risico’s

5.2.1 Renterisicobeheer

Renterisico is het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat in de toekomst de rentelasten van het vreemd vermogen hoger zullen zijn dan het, in de meerjarenraming en begroting, geraamde niveau, of de mogelijkheid dat in de toekomst de rentebaten van het belegd vermogen lager zullen zijn dan het geraamde niveau.

Dit risico doet zich voor bij leningen die al zijn opgenomen en waar men gedurende de looptijd de rente van moet aanpassen (renteconversie) of bij leningen die een (eind)aflossing kennen waarvan deze (eind)aflossing moet worden geherfinancierd. Daarnaast doet dit risico zich voor bij toekomstige leningen waar men al een aanname heeft gedaan over het renteniveau, maar dit niveau niet zeker heeft gesteld.

Met betrekking tot renterisicobeheer gelden de navolgende uitgangspunten:

  • De kasgeldlimiet zoals bedoeld in de Wet Financiering decentrale overheden wordt niet overschreden, tenzij het in de financieringsparagraaf, op basis van eigen criteria vastgestelde en door de toezichthouder (provincie Gelderland) geaccordeerde beleid hiervan afwijkt;

  • De renterisiconorm zoals bedoeld in de Wet Financiering decentrale overheden wordt niet overschreden, tenzij het in de financieringsparagraaf, op basis van eigen criteria vastgestelde en door de toezichthouder geaccordeerde beleid hiervan afwijkt;

  • Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie, aanwezige leningenportefeuille, een actuele liquiditeitenplanning en rentevisie;

  • De rentevisie van de organisatie is in principe gebaseerd op de rentevisie van gezaghebbende instanties (zoals de Europese Centrale Bank (ECB) en het Centraal Planbureau (CPB)) en wordt minimaal opgesteld op de volgende tijdstippen:

    • o

      Jaarlijks ten behoeve van de begroting en de voorjaarsnota;

    • o

      Op moment van en ter voorbereiding op aan te trekken leningen en te verrichten uitzettingen.

De berekening van de hoogte en analyse van de kasgeldlimiet en het renterisico vormt een wezenlijk onderdeel van de financieringsparagraaf van zowel de begroting als de jaarrekening.

5.2.2 Koersrisicobeheer

Het koersrisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid dat de waarde van financiële activa (zoals bijvoorbeeld obligaties) verandert doordat de koers bij verkoop lager is dan de koers van aankoop.

Het koersrisico kan worden beheerst door alleen die instrumenten (die een koersrisico kennen) te gebruiken die tot het einde van de looptijd (van het desbetreffende instrument) in de portefeuille kunnen worden gehouden. Koersrisico kan alleen optreden bij eventuele tussentijdse verkoop van het desbetreffende instrument.

Met betrekking tot koersrisicobeheer gelden de navolgende uitgangspunten:

  • De organisatie beperkt de koersrisico’s op uitzettingen op grond van financiering, door de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning;

  • Tijdelijk overtollige middelen mogen uitsluitend worden uitgezet bij ‘s Rijksschatkist (rekening courant of deposito’s) of in de vorm van leningen bij andere overheden waarmee geen toezichtrelatie bestaat.

5.2.3 Kredietrisicobeheer

Kredietrisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid dat een debiteur niet aan zijn betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen. Met de invoering van het schatkistbankieren is het kredietrisico voor de decentrale overheden geminimaliseerd.

Met betrekking tot kredietrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • Het is expliciet verboden om gelden te lenen met het enkele doel de middelen tegen een hoger rendement uit te zetten;

  • Tijdelijk overtollige gelden mogen uitsluitend worden uitgezet bij ’s Rijksschatkist of in de vorm van leningen bij andere overheden waarmee geen toezichtrelatie bestaat.

5.2.4 Intern liquiditeitsrisicobeheer

Intern liquiditeitsrisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid, dat de geprognosticeerde kasstromen en de werkelijke kasstromen niet met elkaar overeenkomen.

 

Ter beperking van dit risico baseert het waterschap haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van vijf jaar op te stellen.

 

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten en hun financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat team Financiën tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële effecten van hun activiteiten.

 

Met betrekking tot intern liquiditeitsrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • De financieringsactiviteiten zijn gebaseerd op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar) en een meerjarige liquiditeitenplanning met een looptijd van vijf jaar;

  • De meerjarige liquiditeitenplanning wordt jaarlijks bij de begroting en de voorjaarsnota bijgewerkt.

5.2.5 Valutarisicobeheer

Valutarisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid dat de waarde van geldstromen in een vreemde valuta, in de eigen valuta uitgedrukt, verandert doordat de desbetreffende valuta minder of meer waard wordt dan de eigen valuta. Men kan het valutarisico beheersen door het aangaan van financiële verplichtingen alleen toe te staan in de eigen valuta.

 

Met betrekking tot valutarisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • Valutarisico’s worden in het waterschap uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in Euro.

6. Richtlijnen en voorwaarden

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving hoe het afsluiten van financieringen tot stand komt en welke richtlijnen en limieten daar specifiek voor gelden. Algemene richtlijnen en limieten zijn in de voorgaande hoofdstukken ook reeds ter sprake gekomen. De in dit hoofdstuk opgenomen richtlijnen, beperkingen, voorwaarden etc. zijn daar een aanvulling op.

 

6.2 Financiering aantrekken

6.2.1 Algemeen

Het aantrekken van gelden met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet Fido nadrukkelijk niet toegestaan.

Voor het aantrekken van gelden op de geld- en kapitaalmarkt worden aan tegenpartijen in principe geen restricties gesteld, anders dan dat zij een goede reputatie behoren te hebben op de financiële markten en in het algemeen maatschappelijk verkeer.

6.2.2 Marktconformiteit

Bij het uitvoeren van financieringstransacties gelden voorts de volgende richtlijnen en limieten:

  • Geld wordt uitsluitend aangetrokken op basis van een actuele liquiditeitsprognose en rentevisie;

  • De rentevisie/ rentescenario’s zijn gebaseerd op de rentevisie van gezaghebbende instanties (zoals de Europese Centrale Bank (ECB) en het Centraal Planbureau (CPB);

  • Het aantrekken van leningen geschiedt door (tenminste) twee concurrerende offertes bij financiële instellingen aan te vragen;

  • De hoofdsom van een lening is niet onderhevig aan indexatie;

  • Bij het bepalen van de rente- en aflossingsvervaldata wordt rekening gehouden met een spreiding van de betalingen door het jaar heen.

Middels het opvragen van ten minste twee offertes wordt bereikt dat het waterschap een beter beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. Hiermee wordt de marktconformiteit van financieringen gewaarborgd.

6.2.3 Bevoegdheid

Voor korte financiering (korter dan 1 jaar) geldt dat binnen de grenzen van het jaarlijks vastgestelde (of eventueel bijgestelde) mandaat de met de financieringsfunctie belaste medewerker het aantrekken van middelen kan voorbereiden en uitvoeren.

Toelichting: de geldstromen (ontvangsten en uitgaven) kunnen binnen een jaar fluctueren. Op grond daarvan kunnen tijdelijk tekorten ontstaan die worden afgedekt in rekening-courant bij de NWB of door kasgeldleningen.

 

Voor lange financiering (langer dan 1 jaar) geldt dat door de met de financieringsfunctie belaste medewerker binnen het verleende mandaat een voorstel voor een lid van de directieraad wordt voorbereid. Na goedkeuring van dit voorstel wordt door de met de financieringsfunctie belaste medewerker verschillende offertes opgevraagd. Op basis van het offerteoverzicht baseert hetzelfde lid van de directieraad zijn besluit tot gunning. Hierna is de met de financieringsfunctie belaste medewerker gemachtigd de financiering met de meest gunstige condities af te sluiten. Het algemeen bestuur, college van dijkgraaf en heemraden en alle relevante financieringsmedewerkers hebben altijd inzage in het financieringsdossier.

 

6.3 Gelden uitzetten

Overtollige middelen mogen op grond van de Wet Fido alleen worden uitgezet in ’s Rijksschatkist of in de vorm van leningen bij andere overheden waarmee geen toezichtrelatie bestaat.

 

Voor korte beleggingen (korter dan 1 jaar) geldt dat de met de financieringsfunctie belaste medewerker binnen de grenzen van het jaarlijks vastgestelde (of eventueel bijgestelde) mandaat het uitzetten van middelen kan voorbereiden en uitvoeren.

Toelichting: de geldstromen (ontvangsten en uitgaven) kunnen binnen een jaar fluctueren. Op grond daarvan kunnen tijdelijk overschotten ontstaan die aangehouden worden in rekening courant of in deposito in ’s Rijksschatkist.

 

Voor lange termijn beleggingen (langer dan 1 jaar in de vorm van deposito’s in ’s Rijksschatkist of een lening aan een andere overheid waarmee geen toezichtrelatie bestaat) geldt dat binnen de grenzen van het jaarlijks vastgestelde (of eventueel bijgestelde) mandaat door de met de financieringsfunctie belaste medewerker een voorstel voor een lid van de directieraad wordt voorbereid.

 

Na goedkeuring van dit voorstel wordt door de met de financieringsfunctie belaste medewerker een offerte opgevraagd bij de schatkist of mogelijkheden tot uitzetting bij andere overheden beoordeeld. Op basis hiervan baseert hetzelfde lid van de directieraad zijn besluit tot uitzetting. Hierna is de met de financieringsfunctie belaste medewerker gemachtigd de transactie af te sluiten. Het algemeen bestuur, college van dijkgraaf en heemraden en alle relevante financierings-medewerkers hebben altijd inzage in het treasurydossier.

 

Bij het uitvoeren van beleggingstransacties gelden voorts de volgende richtlijnen en limieten:

  • Het uitzetten van gelden dient altijd voorzichtig te geschieden;

  • Geld wordt uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden en op basis van beschikbaarheid, actuele liquiditeitsprognose en rentevisie;

  • Risico’s bij uitzettingen worden voorts beperkt doordat de hoofdsom minimaal is gegarandeerd, zoals bedoeld in Wet Fido;

  • Bij het bepalen van de rente- en aflossingsvervaldata wordt rekening gehouden met een spreiding van de betalingen door het jaar heen.

Middelen mogen uitsluitend worden uitgezet in de vorm van de volgende instrumenten:

  • Kasgeld, deposito’s en rekening courant;

  • Onderhandse geldleningen.

6.4 Financiële derivaten

Het gebruik van financiële derivaten dient te geschieden conform de ministeriële regeling uit hoofde van de Wet Fido (= regeling schatkistbankieren decentrale overheden), de regeling uitzettingen derivaten decentrale overheden (= Ruddo), het beleidskader Derivaten en sectorale wet- of regelgeving van het Ministerie van BZK met de algemene uitgangspunten voor het gebruik van financiële derivaten door (semi) publieke sector.

 

Financiële derivaten zullen alleen ingezet worden om toekomstige (rente-) risico’s te verminderen of weg te nemen. Het gebruik van derivaten is alleen toegestaan indien het leidt tot een vermindering of verschuiving van het (rente)risico en als deze vermindering of verschuiving vooraf inzichtelijk is gemaakt.

 

De op basis van het beleidskader Derivaten toegestane financiële derivaten betreffen de payer swap en de cap. De werking van deze instrumenten is toegelicht in bijlage 1. Het gebruik van deze instrumenten is in dit statuut gemandateerd aan het college van dijkgraaf en heemraden.

Derivaten worden alleen aangetrokken van financiële instellingen die minstens een single A-rating hebben, afgegeven door ten minste twee van de drie ratingbureaus Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch.

 

Voorstellen voor het gebruik van derivaten worden aan het college van dijkgraaf en heemraden voorgelegd. Hierbij worden de werking, de kosten en de risico’s die verband houden met het betreffende instrument (-en) inzichtelijk gemaakt. Advies van een onafhankelijke adviseur dient hierbij te worden ingewonnen. Na goedkeuring van het voorstel wordt door de met de financieringsfunctie belaste medewerker verschillende offertes opgevraagd en ter besluitvorming voorgelegd aan een lid van de directieraad. Hierna is de met de financieringsfunctie belaste medewerker gemachtigd de transactie af te sluiten.

 

6.5 Uitzonderingen

Toepassing van andere instrumenten dan in dit hoofdstuk reeds genoemd zijn niet toegestaan.

 

6.6 Relatiebeheer

Relatiebeheer omvat het onderhouden van relaties met financiële instellingen. Op het gebied van relatiebeheer beoogt de financiering het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de af te nemen diensten. Hierbij gelden de volgende richtlijnen:

  • Bankrelaties en hun bancaire condities worden periodiek beoordeeld;

  • Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de paragraaf kredietrisicobeheer;

  • Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) Toezicht Effectenverkeer (STE) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

Tussenpersonen hebben een intermediairfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de “tegenpartijen”. Het tweede vereiste hierboven is voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt het waterschap voor tussenpersonen als eis dat zij onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

7. Toetsing en controle

 

In de vorige onderdelen van dit statuut zijn de hoofdlijnen met betrekking tot belangrijke onderdelen van de administratieve organisatie van de financieringsfunctie ingevuld. Aan de orde zijn geweest:

  • Richtlijnen en limieten;

  • De verdeling van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

  • Mandatering;

  • Procedurebeschrijvingen met betrekking tot de financieringsactiviteiten en;

  • De wijze waarop beleid–, operationele en verantwoordingsinformatie wordt geleverd aan degenen die bij de financieringsfunctie betrokken zijn.

7.1 Interne controle

Deze paragraaf gaat in op een belangrijk onderdeel van de administratieve organisatie, namelijk de maatregelen van interne controle. Deze hebben als doel te bewerkstelligen en te bevestigen dat de uitvoering van de financieringsfunctie conform de gestelde regels gebeurt. Dit betekent concreet het waarborgen dat:

  • De uitvoering rechtmatig, doelmatig en doeltreffend is;

  • De financieringsactiviteiten adequaat worden uitgevoerd en bijgestuurd;

  • De risico’s worden beheerst;

  • De juistheid, tijdigheid, volledigheid en relevantie van de informatie verzekerd is.

Het algemeen bestuur bepaalt bij de begroting (of via separate besluitvorming) het mandaat waarbinnen de financieringsactiviteiten moeten plaatsvinden. De uitvoering van het beleid wordt getoetst en verantwoord in de financieringsparagraaf van de jaarrekening en in de bestuurs-rapportages. De met de financieringsfunctie belaste medewerker legt de relevante besluiten en transacties vast in het centrale treasurydossier dat periodiek door het team Concerncontrol getoetst zal worden als onderdeel van de verbijzonderde interne controle op de financieringsactiviteiten.

Indien tijdens de uitvoering van de interne controlemaatregelen materiële afwijkingen van dit statuut worden geconstateerd waarvoor geen toestemming is verleend, wordt hiervan melding gemaakt in een controlerapportage aan de directieraad.

 

7.2 Externe controle

7.2.1 Externe accountant

Gelet op de aard en omvang van de transacties en kasstromen zijn deze en de uitvoering van het treasurybeleid object van de reguliere controle door de externe accountant.

7.2.2 Verantwoordingsinformatie aan de toezichthouders

Op grond van de Wet Fido moeten waterschappen op een aantal momenten gedurende het jaar informatie aan externe organen verstrekken. De medewerker die belast is met de financierings-functie draagt hier zorg voor. In het vervolg worden de betreffende verplichtingen kort toegelicht.

 

Informatie aan de toezichthouder (provincie Gelderland)

 

Jaarlijks de programmabegroting waarin opgenomen:

  • Het begrotingstotaal voor het komende jaar;

  • De kasgeldlimiet bij aanvang van het komende jaar;

  • De renterisiconorm bij aanvang van het komende jaar;

  • Het renterisico op de vaste schuld over de komende vier jaren;

  • Het drempelbedrag voor schatkistbankieren in het begrotingsjaar.

Jaarlijks samen met de jaarrekening een opgave van:

  • Het begrotingstotaal bij aanvang van het verslagjaar;

  • De kasgeldlimiet bij aanvang van het verslagjaar;

  • De gemiddelde netto vlottende schuld in elk van de kalenderkwartalen van het verslagjaar;

  • De stand van de vaste schuld bij aanvang van het verslagjaar;

  • De renterisiconorm bij aanvang van het verslagjaar;

  • Het renterisico op de vaste schuld over het verslagjaar;

  • Het drempelbedrag voor schatkistbankieren en de benutting ervan in het jaar.

Informatie aan het CBS

Om de Minister van Financiën voldoende inzicht te bieden in de ontwikkeling van het EMU–saldo bepaalt de Wet Fido dat decentrale overheden eenmaal per kwartaal moeten rapporteren aan de minister. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) fungeert hierbij als intermediair. Op grond van deze verplichting moeten waterschappen ieder kwartaal de begin- en eindstanden van een groot aantal gegevens aan het CBS verstrekken. Dit dient op het daartoe door het CBS ontwikkeld formulier te gebeuren.

8. Bestuurlijke vaststelling

 

Artikel 108 van de Waterschapswet bepaalt dat het algemeen bestuur bij verordening regels vaststelt met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden en de controle.

 

Op grond van de Verordening Beleids- en verantwoordingscyclus ex artikel 108 heeft het algemeen bestuur het kader van het treasurystatuut vastgesteld en het college van dijkgraaf en heemraden opgedragen dit kader nader in te vullen. Met dit treasurystatuut geeft het college van dijkgraaf en heemraden hieraan opvolging. Dit treasurystatuut dient als zodanig vastgesteld te worden door het algemeen bestuur.

9. Slotbepaling

 

Dit treasurystatuut treedt in werking met ingang van 1 januari 2023;

Het financieringsstatuut Waterschap Rivierenland 2014, dat is vastgesteld bij besluit van het algemeen bestuur van 25 april 2014, wordt met ingang van 1 januari 2023 ingetrokken;

Dit statuut kan worden aangehaald als “Treasurystatuut Waterschap Rivierenland 2023”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van 25 november 2022.

De secretaris-directeur

ir. Z.C. Vonk

Dijkgraaf

prof. dr. J.C. Verdaas

Bijlage 1 Procedure ‘Aangaan van leningen’

Bij Waterschap Rivierenland wordt bij het aangaan van geldleningen altijd het 4-ogen principe gehanteerd.

 

Functionaris

Activiteit

Omschrijving

Financieel adviseur

Signaleren

Op basis van de liquiditeitenplanning wordt een liquiditeitstekort gesignaleerd.

Financieel adviseur

Bepalen noodzaak aangaan geldlening en omvang lening

Op basis van de liquiditeitsprognose wordt de noodzaak van extra liquide middelen beoordeeld en wordt de om­vang van de aan te trekken lening bepaald.

Financieel adviseur

Bepalen randvoorwaarden/ opstellen voorstel lening

Rekening houdend met bovengenoemde informatie en het bepaalde in het treasurystatuut van Waterschap Rivierenland, wordt een voorstel geformuleerd met hierin de renteontwikkeling, de omvang, de gewenste looptijd en het te verwachten rentepercentage van de af te sluiten lening.

Directeur/ teamleider Financiën

Beoordelen voorstel lening

Instemmen met (eventueel na wijzigingen) of afkeuren van het bovengenoemd geformu­leerd voorstel.

Financieel adviseur

Opvragen offertes

Schriftelijk of per e-mail wordt bij minimaal 2 banken (waaronder de huisbankier) en/of geldmakelaars een schriftelijke offerte of e-mail opgevraagd voor de lening.

Financieel adviseur

Beoordelen offertes

Op grond van de ontvangen schriftelijke of per e-mail ontvangen offertes wordt bepaald bij welke instantie de lening wordt aangegaan. De lening met de beste condities qua rente en kosten (incl. risico’s) wordt gekozen. Bij gelijk percentages kiezen we voor de NWB.

Directeur

Akkoord offerte

De financieel adviseur geeft aan welke lening kan worden aangegaan. De verantwoordelijke directeur geeft hierop zijn akkoord.

Financieel adviseur

Afsluiten lening

Nadat is bepaald bij wie de lening wordt aangegaan, wordt akkoord gegeven aan de betref­fende instantie. Deze instantie stuurt vervolgens een schriftelijke bevestiging of e-mail met de overeengekomen voorwaarden.

Dijkgraaf

Ondertekenen leningsovereenkomst

Binnen enkele dagen zal de lening worden geformaliseerd door ondertekening van de leningsovereenkomst welke vervolgens wordt geretourneerd aan de betreffende instantie.

Secretaris-Directeur

Afleggen verantwoording

In de financieringsparagraaf van de jaarrekening en tussentijds bij de bestuursrapportages wordt verantwoording afgelegd over de aangegane leningen.

Medewerker Financiën

Inboeken lening

Na ontvangst van het geld wordt de lening ingeboekt in de financi­ële administratie.

Financieel adviseur

Dossier bijwerken, registreren en archiveren officiële lening bescheiden

Het dossier geldleningen wordt bijgewerkt, waarin alle relevante gegevens van de lening vastgelegd worden (zoals ontvangen schriftelijke offertes, beoordelingsformulier en leningsovereen­komst). De originele ondertekende leningsbescheiden met bijlagen worden geregistreerd en gearchiveerd in de mappenstructuur bij T-FIN en het postregistratiesysteem Verseon. Informatie over de leningen die zijn aangegaan bij de NWB zijn terug te vinden in ons NWB portaal.

Medewerker Controlling

Toetsen procedure (steekproefsgewijs)

Toetsen of de vooraf vastgestelde procedure op een juiste wijze is gevolgd en vastgelegd.

Bijlage 2 Procedure ‘Uitzetten van gelden’

Bij Waterschap Rivierenland is de procedure het uitzetten gelden van toepassing op het uitzetten van gelden voor een kortere periode (< 12 mnd.) in de vorm van een deposito bij de schatkist of in de vorm van een langlopende lening bij andere openbare lichamen waarmee geen toezichtrelatie bestaat.

 

Functionaris

Activiteit

Omschrijving

Financieel adviseur

Signaleren noodzaak uitzetten gelden

Op basis van de liquiditeitsprognose wordt de omvang en termijn van de overtollige middelen bepaald. Dit binnen de kaders van de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden.

Financieel adviseur

Op­stellen voorstel uitzetten overtol­lige middelen bij andere openbare lichamen

Overschotten kunnen enkel worden uitgezet in deposito bij ‘s Rijksschatkist of als lening bij overheden waar waterschap Rivierenland geen toezicht relatie mee heeft.

De financieel adviseur beoordeelt of overtollige gelden kunnen worden uitgezet bij ’s Rijksschatkist. Hierbij wordt de omvang, looptijd en het verwachte rentepercentage bepaald.

Teamleider Financiën

Beoordelen voorstel uit te zetten middelen

Instemmen met (eventueel na wijzigingen) of afkeuren van het geformu­leerde voorstel met hierin de omvang, de gewenste looptijd en het te verwachten rentepercentage van de uit te zetten lening bij ’s-Rijksschatkist.

Directeur

Akkoord uitzetten overtollige middelen bij ‘s-Rijksschatkist

De verantwoordelijke directeur geeft akkoord op het voorstel of keurt het af.

Teamleider Financiën

Opdracht tot het beschikbaar stellen middelen

Nadat de verantwoordelijke directeur akkoord heeft gegeven worden de overtollige gelden in deposito bij ’s Rijksschatkist uitgezet.

Directeur

Akkoord uitzetten overtollige middelen niet bij deposito wel bij andere overheden

De financieel adviseur geeft aan welke partij de meest gunstige voorwaarden geeft bij het uitzetten van overtollige middelen. De verantwoordelijke directeur geeft hierop zijn akkoord.

Dijkgraaf

Ondertekenen leningsovereenkomst

(Bij deposito geen ondertekening)

De uitzetting wordt geformaliseerd door ondertekening van een overeenkomst welke vervolgens wordt verstuurd aan de betreffende instantie, inclusief een verzoek tot retournering van een getekend exemplaar.

Afdelingshoofd Bedrijfsvoering

Opdracht tot het beschikbaar stellen middelen

Nadat de overeenkomst is retour ontvangen, worden de middelen ter beschikking gesteld aan de contractpartij. Betaling geschiedt volgens de betalingsprocedure bij waterschap Rivierenland.

Secretaris-Directeur

Afleggen verantwoording

In de treasuryparagraaf van de jaarrekening en tussentijds bij de bestuursrapportage wordt verantwoording afgelegd over de uitgezette middelen.

Medewerker Financiën

Inboeken vordering

Na debitering van het bankafschrift wordt de uitzetting bij ’s Rijksschatkist of een andere overheid ingeboekt in de financiële administratie.

Financieel adviseur

Dossier bijwerken, registreren en archiveren officiële bescheiden

Het dossier “uitgezette overtollige middelen” wordt bijgewerkt, waarin alle relevante gegevens van de uitzetting vastgelegd worden. De originele ondertekende bescheiden met bijlagen bij uitzetting bij andere overheden worden geregistreerd en gearchiveerd in de mappenstructuur bij T-FIN en het digitale postregistratiesysteem Verseon.

Medewerker Controlling

Toetsen procedure (steekproefsgewijs)

Toetsen of de vooraf vastgestelde procedure op een juiste wijze is gevolgd en vastgelegd.

Bijlage 3 Procedure ‘Schatkistbankieren’

 

Functionaris

Activiteit

Omschrijving

Financieel adviseur

Vaststellen drempelbedrag

Ten tijde van het opstellen van de begroting wordt het drempelbedrag vastgesteld. Dit bedrag wordt opgenomen in de financiële paragraaf van de begroting.

Financieel adviseur

Informeren senior financieel adviseur

De financieel adviseur maakt maandelijks een liquiditeitenoverzicht en vergelijkt dit met de liquiditeitsbegroting. Hij informeert de senior financieel adviseur (en visa versa) maandelijks over de belangrijkste ontwikkelingen in de liquiditeitsprognose. .

Senior medewerker Financiën

Registreren dagelijkse bankstanden

Dagelijks worden de bankstanden geregistreerd en vindt monitoring van de bankstand plaats. .

Senior medewerker Financiën

Afromen lopende rekeningen NWB

Indien uit het bankafschrift bij de NWB blijkt dat er een overschot op de rekening staat, wordt dit bedrag automatisch afgeroomd naar de rekening bij ’s Rijksschatkist.

Senior medewerker Financiën

Terugboeken van ’s Rijksschatkist naar NWB rekening

Indien sprake is van een toekomstig tekort op de lopende rekening bij de NWB vindt terugstorten vanuit de ’s Rijksschatkist plaats.

Senior medewerker Financiën

Accordering terugstorten vanuit ‘s Rijksschatkist

De opdracht tot het terugstorten vanuit ’s-Rijksschatkist wordt voorbereid door de senior medewerker Financiën en geaccordeerd door de daartoe bevoegde medewerkers Financiën.

Bijlage 4 Begrippenkader

Ten behoeve van de leesbaarheid van het financieringsstatuut is geprobeerd om het aantal technische termen in het statuut te beperken. Om misverstanden te voorkomen over de gehanteerde begrippen is het gebruik van vakjargon niet te vermijden. Daarom worden specifieke begrippen in onderstaande begrippenlijst verklaard. Daarnaast zijn de belangrijkste artikelen uit de geldende wet en regelgeving in deze bijlage opgenomen.

 

Begrippen

 

Deposito: het creditbedrag op een aan de rekening-courant gekoppelde rekening, waarover een vooraf vastgestelde rente wordt vergoed en waarover gedurende een vooraf vastgestelde periode door het openbaar lichaam niet vrij beschikt kan worden.

 

Derivaten: derivaten zijn afgeleide beleggingsproducten: financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico's te sturen en financieringskosten te minimaliseren.

 

Drempelbedrag: het maximale bedrag aan overtollige middelen dat een decentrale overheid niet hoeft aan te houden bij ‘s Rijksschatkist; 2,0 % van het begrotingstotaal van het lopende jaar.

 

Financiering: het aantrekken van benodigde financiële middelen. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen.

 

Kasgeldlening: een kortlopende lening, meestal voor 1, 2, 3 en maximaal 12 maanden waarbij de rente gedurende de looptijd vast staat.

 

Kasgeldlimiet: de kasgeldlimiet schrijft voor hoeveel geld geleend mag worden voor een periode van maximaal één jaar. Het gaat bij de kasgeldlimiet om het beperken van de renterisico's op de korte schuld (netto vlottende schuld). Daarom wordt de kasgeldlimiet gekoppeld aan het begrotingstotaal (= de totale lasten van de begroting). De kasgeldlimiet is, conform de 'uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden', vastgesteld op een bedrag ter grootte van maximaal 23% van het begrotingstotaal bij aanvang van het jaar.

 

Kredietrisico: de risico's op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij.

 

Liquiditeitsprognose: een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld naar aard en tijdseenheid.

 

Rekening-courant: de rekening-courant bij het Ministerie van Financiën ten behoeve van schatkistbankieren.

 

Rekening-courant NWB: de rekening-courant bij NWB ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening.

 

Renterisico: het gevaar van onvoorziene veranderingen van de (financiële) resultaten van het waterschap door rentewijzigingen.

 

Renterisiconorm: de renterisiconorm heeft als doel om het renterisico bij herfinanciering van vaste schuld (looptijd van 1 jaar of langer) te beheersen. Hoe meer de aflossing van de schuld in de tijd wordt gespreid, hoe minder de begroting gevoelig wordt voor renteschokken bij herfinanciering. De renterisiconorm houdt voor het Waterschap Rivierenland in dat de jaarlijks verplichte aflossingen en renteherzieningen niet meer mogen bedragen dan 30% van het begrotingstotaal bij aanvang van het jaar, conform de 'Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden'.

 

Rentegevoeligheidsanalyse: een analyse van de gevoeligheid van de begroting van een waterschap voor rentewijzigingen.

 

Rentevisie: toekomstverwachting over de renteontwikkeling.

 

Risicoprofiel: dit geeft aan in welke mate een organisatie risico's loopt.

 

Schatkistbankieren: het aanhouden van alle overtollige middelen in de schatkist van het Ministerie van Financiën.

 

Toezichthouder: de provincie die op grond van het reglement van het waterschap is belast met het toezicht op de begroting. (Provincie Gelderland).

 

Tussenpersonen: tussenpersonen in het kader van treasury hebben een intermediairfunctie bij het afsluiten van financiële transacties. Aan tussenpersonen waar wij zaken mee doen stellen wij de eis dat zij onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

 

Uitgezonderde middelen: middelen die niet verplicht in ’s Rijksschatkist behoeven te worden aangehouden (bijlage 2 van de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden).

 

Uitzetting: het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van een jaar of langer.

 

Vaste schuld: Het gezamenlijk bedrag van de schuld uit hoofde van de geldleningen met een oorspronkelijke rente typische looptijd van 1 jaar of langer, en de voor een termijn van 1 jaar of langer ontvangen waarborgsommen.

 

Zero-balancing: de aanzuivering dan wel de afroming van de tussenrekening ten laste dan wel ten gunste van de rekening-courant.

 

Toelichting renterisico’s en derivaten

Rentederivaten worden gebruikt om het renterisico dat een instelling op haar financiële verplichtingen loopt af te dekken. Die financiële verplichtingen zijn vaak leningen met een variabele rente (kasgeldleningen) waarbij om de 3 of 6 maanden een nieuw renteniveau wordt vastgesteld. Het risico is dat renteniveaus in de markt sterk oplopen zodat de rentelasten ook sterk stijgen. Dit risico kan worden beheerst met rentederivaten. Heel globaal kan daarbij onderscheid worden gemaakt tussen twee methoden:

 

  • 1.

    Het vastzetten van toekomstige renteniveaus met een payer swap.

  • 2.

    Een plafond zetten op toekomstige renteniveaus door middel van een cap.

Ad 1. Vastzetten renteniveaus.

Hiervoor worden zogenaamde payer swaps gebruikt. Deze swaps (ook wel renteruil genoemd) werken als volgt:

  • A.

    De instelling ontvangt in de swap een variabele rente die even hoog is als in de variabele lening en op dezelfde momenten als de variabele lening.

  • B.

    De instelling betaalt één vast rentetarief gedurende de looptijd van de swap.

    Doorgaans loopt de swap even lang als de variabele rente lening die wordt afgedekt. De kasstromen die de instelling in poot A van de swap ontvangt, vallen precies weg tegen de rentebetalingen in de lening. Feitelijk resteert dan poot B van de swap: vaste rentebetalingen. Effectief heeft de instelling met de swap een variabele lening omgezet in een vastrentende lening.

Ad 2. Cappen van renteniveaus

Met een zogeheten cap kan een plafond worden gezet op de toekomstige variabele rentebetalingen op een lening. Stel dat een cap wordt afgesloten op een niveau van 3,0% op een lening van € 10 miljoen met jaarlijkse herziening van de rente. Deze cap betaalt uit als de rente voor de periode van 1 jaar op een moment van herziening (fixatie) boven de 3,0% uitkomt. Stel de rente fixeert op 3,5%. De cap betaalt dan 0,5% aan de instelling uit. De instelling betaalt 3,5% op de lening. De netto last is dan 3,0% op de lening.

Voor een cap wordt een premie in rekening gebracht.