Organisatie | Nijkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Jeugdhulp Nijkerk 2023 |
Citeertitel | Verordening Jeugdhulp gemeente Nijkerk 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening Jeugdhulp Nijkerk 2014.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2023 | nieuwe regeling | 04-10-2022 | 1230142 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Algemene voorziening: een algemeen toegankelijke voorziening die voorgaat op een individuele voorziening. Dit is een voorziening waar de jeugdige en/of ouder(s) gebruik van kan maken zonder een beslissing van het college. In de wet worden deze vormen van voorzieningen aangehaald als ‘overige voorzieningen’;
Individuele voorziening: de op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden voorziening die in natura of bij persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een besluit door het college. Onafhankelijk cliëntondersteuner: persoon die de jeugdige en/of ouder(s) ondersteunt bij het gesprek en of het opstellen van het familiegroepsplan;
Ouder(s): in plaats van ouder(s) kan ook worden gelezen gezaghebbende ouder, adoptiefouder, pleegoudervoogd, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en de wettelijke vertegenwoordiging wanneer de jeugdige ouder is dan 18 jaar en in aanmerking komt voor jeugdhulp;
Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget
Artikel 9 Regels over de verstrekking van het pgb
Het college verstrekt een pgb overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.1.1 van de wet.
Het college kent een pgb toe voor ondersteuning uit het sociaal netwerk enkel toe als:
De taken die horen bij een pgb kunnen door een vertegenwoordiger van de jeugdige en/of ouder(s) worden uitgevoerd. Behalve als deze vertegenwoordiger ook de (jeugd)hulpverlener is. Dit mag wel als familieleden in de eerste of tweede graad (een deel van) de zorg verlenen en het college dit passend vindt;
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken. Dit gebeurt als er ernstige vermoedens of signalen zijn dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) aan wie het pgb is verstrekt sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
Hoofdstuk 4 Nieuwe feiten en omstandigheden en ten onrechte ontvangen individuele voorziening
Artikel 14 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
De jeugdige en/of ouder(s) die gebruik maken van een individuele voorziening, zijn verplicht nieuwe feiten en omstandigheden onverwijld te melden bij het college, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Hoofdstuk 7 Klachtenprocedure en betrekken van ingezetenen bij het beleid
De klachtenregeling van de gemeente geldt voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders. Dit zijn klachten over hoe meldingen en aanvragen waar deze verordening over gaat worden afgehandeld.
Het college kan ten gunste van de aanvrager afwijken van deze verordening. Dat kan als het college vindt dat de toepassing van deze verordening tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt. Dit kan het college doen als daar zeer dringende redenen voor zijn.
Zo vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Nijkerk d.d. 4 oktober 2022
de griffier,
de voorzitter,
De begrippen die zijn opgenomen in de begripsbepaling zijn in dit artikel toegelicht. Het is mogelijk dat bepaalde begrippen verder worden toegelicht in de tekst van het artikel of in de toelichting hieronder. Daarom worden de begrippen hier niet nogmaals uitgelegd.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2 Vormen van jeugdhulp
Dit artikel is de uitwerking van artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet. Daarin staat dat het college regels stelt over het verlenen van individuele en overige jeugdhulpvoorzieningen.
Uit de toelichting op de Jeugdwet (memorie van toelichting Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) blijkt dat de burger recht heeft om te weten welke voorzieningen de gemeente aanbiedt. De toelichting beschrijft dat een voorziening algemeen kan zijn of individueel. Algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor alle inwoners. Een individuele voorziening is vaak meer gespecialiseerde jeugdhulp waarvoor een beschikking nodig is. De gemeente bepaalt zelf welke jeugdhulp vrij toegankelijk is en welke niet. Het college, de huisarts, een medisch specialist of jeugdarts bepalen of een jeugdige en/of zijn ouder(s) een individuele voorziening nodig hebben.
Lid 1: De verordening gebruikt de term ‘algemene voorziening’ in plaats van ‘overige voorziening’ zoals die in de wet wordt gebruikt. De term ‘overige’ kan verwarrend werken en wekt de indruk alsof deze voorzieningen minder belangrijk zijn. Het tegenovergestelde is waar. Algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor alle inwoners en juist erg belangrijk in het jeugdstelsel. Algemene voorzieningen kunnen zonder besluit van het college of zonder tussenkomst van een verwijzer worden ingezet. Ze hebben grotendeels een preventief karakter. De gemeente Nijkerk heeft in het jeugdbeleidsplan vier vormen van preventieactiviteiten welke zijn omschreven. Universele preventie, selectieve preventie, geïndiceerde- en zorggerelateerde preventie. Zo zijn voor talrijke hulpvragen en opgroei-uitdagingen laagdrempelige trainingen en informatie ontwikkeld. Het aanbod voor de verschillende leeftijdsgroepen is ontwikkeld door het Preventie Interventie Team van de gemeente Nijkerk en staat op www.pitnijkerk.nl. Ook participeert de gemeente de komende jaren in het landelijke Opgroeien in een Kansrijke Omgevingstraject (OKO). Deze meerjarige preventieaanpak is ontwikkeld in IJsland en heeft als belangrijkste doelstelling om de gehele leefomgeving van jongeren kansrijker, positiever en gezonder te maken. Het geluk en welzijn van jongeren staat voorop. Door ouders, de school, de vriendengroep en het lokale verenigingsleven actiever te betrekken in het traject, zijn de ervaringen dat het middelengebruik onder jongeren gaat afnemen. Het totale pakket aan algemene voorzieningen zijn onder andere terug te vinden op www.wegwijzernijkerk.nl.
Lid 2: Individuele voorzieningen zijn aanvullend op algemene voorzieningen. Voor deze vorm van jeugdhulp is een besluit van het college nodig. Het merendeel van de jeugdhulp wordt ambulant (niet in een instelling) aangeboden, het liefst in de buurt van waar de jeugdige woont (thuis, op de opvang of op school). De vormen van jeugdhulp zijn zeer divers en sluiten aan op de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s). Vervoer en ernstige dyslexiezorg behoren ook tot de jeugdhulp.
Daarnaast kan ambulante zorg op de locatie van de jeugdhulpaanbieder worden aangeboden. Bijvoorbeeld dagbehandeling of dagbesteding. Verblijfsvoorzieningen behoren ook tot de jeugdhulp. Dan woont de jeugdige in een instelling (open en gesloten), gezinshuis of pleeggezin.
Lees voor uitgebreide informatie over de individuele voorzieningen de deelovereenkomsten van regio jeugdhulp Foodvalley op www.jeugdfv.nl.
Artikel 3 Toegang individuele voorziening
Dit artikel beschrijft de procedure voor het krijgen van een individuele voorziening. Dit kan via de toegangsorganisatie van de gemeente, het Team Jeugd, tenzij er sprake is van een verwijzing door huisarts, jeugdarts of medisch specialist. In Team Jeugd werken professionals die namens het college een besluit nemen over het al dan niet toekennen van jeugdhulp. Dit doen zij binnen de kaders van de Jeugdwet. Het zijn gekwalificeerde professionals, die zijn opgenomen in een beroepsregister (BIG-register of Kwaliteitsregister Jeugd). Het Team Jeugd werkt vanuit het uitgangspunt één gezin, één plan en één regisseur. De professionals van Team Jeugd werken hiervoor samen met het gezin en het netwerk. Samen met professionals uit de verschillende leefdomeinen zorgen zij binnen de wettelijke kaders voor een gezamenlijke aanpak.
Lid 1: Wanneer een jeugdige en/of ouder(s) met een hulpvraag bij de gemeente komt, wordt deze beoordeelt door de professional van het Team Jeugd. De professional beoordeelt of jeugdhulp nodig is.
Lid 2: Als een individuele voorziening nodig is, kan de jeugdige en/of ouder(s) hiervoor een schriftelijke aanvraag doen. In de verordening worden geen vereisten gesteld waaraan de schriftelijke aanvraag moet voldoen. Het kan alleen niet mondeling plaatsvinden. Wel wordt geadviseerd om het aanvraagformulier te gebruiken. Op het aanvraagformulier moet de jeugdige en/of ouder(s) een handtekening met datum, naam en adres zetten (artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht). Ook wanneer eerder een beschikking is afgegeven en de jeugdhulp na de einddatum van de beschikking moet worden verlengd, moet er opnieuw een aanvraag worden ingediend. In de aanvraag wordt onderbouwd waarom dezelfde jeugdhulp moet worden voortgezet en in hoeverre de resultaten uit het verslag wel of niet zijn behaald. Is de jeugdige en/of ouder(s) in eerste instantie verwezen door een wettelijke verwijzer (zoals de huisarts) naar een jeugdhulpaanbieder? Dan doet de jeugdhulp aanbieder een verzoek bij het college om verlenging. Het college kan na het aflopen van de beschikking contact zoeken met de aanbieder en overleggen of de voorziening nog past bij het bereiken van het beoogde resultaat of dat andere (voorliggende) voorzieningen passender zijn om hetzelfde resultaat te bereiken. Het college doet dit met inachtneming van de privacy van de jeugdige en.of ouder(s).
Lid 3: Het college zorgt ervoor dat een jeugdige en/of ouders een beroep kunnen doen op kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning, gericht op het geven van informatie en advies, en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening. Voor de toegang naar een individuele voorziening kan de cliëntondersteuner de jeugdige en/of ouder(s) helpen bij het verhelderen en verwoorden van de hulpvraag, het indienen van de aanvraag, bij het opstellen van een familiegroepsplan en bij het onderzoek zoals omschreven staat in artikel 5. De cliëntondersteuners hebben kennis van of ervaring met jeugdhulp op verschillende terreinen (o.a. verstandelijke beperking en geestelijke gezondheid).
Lid 4: Dit lid gaat over de verplichting van het college om de identiteit van een jeugdige en/of ouder(s) vast te stellen. Dit moet het college doen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. De inwoner, die aanvraag doet voor een individuele voorziening, is verplicht dit document te laten zien.
Lid 5: Na het indienen van de aanvraag volgt het onderzoek zoals staat beschreven in artikel 5. Vervolgens beslist het college binnen een redelijk termijn, en in ieder geval binnen acht weken na de aanvraag (4:13 Algemene wet bestuursrecht).
Lid 6: Het indienen van een aanvraag en het voeren van het onderzoek hoeft in twee gevallen niet plaats te vinden na verwijzing van huisarts, medisch specialist of jeugdarts of als er sprake is van een crisissituatie. Huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten mogen volgens de wet zelfstandig verwijzen naar jeugdhulp. Het uitgangspunt is dat er vooraf geen afstemming met het college is. In de praktijk bepalen deze verwijzers niet de vorm, duur en intensiteit van de jeugdhulp. Wél verwijzen ze naar jeugdhulpaanbieders bij wie het college jeugdhulp heeft ingekocht (gecontracteerd aanbod). Andere verwijzers kunnen ook verwijzen naar jeugdhulp, zoals de kinderrechter en de gecertificeerde instelling. Hierbij gaat het om verplichte jeugdhulp waarvoor het college geen beschikking afgeeft. Om die reden worden deze verwijzers niet expliciet genoemd in de tekst van de verordening.
De jeugdhulpaanbieder beoordeelt op basis van de verwijzing en in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) welke jeugdhulp nodig is, de duur en de intensiteit van de jeugdhulp. Dit legt de aanbieder vast in een hulpverleningsplan. De aanbieder baseert zijn oordeel mede op de protocollen en richtlijnen die bij zijn beroep horen. De jeugdhulpaanbieder houdt zich bij zijn beoordeling aan de afspraken die zijn gemaakt met het college. Daarnaast onderzoekt de jeugdhulpaanbieder wat de jeugdige en/of zijn ouder(s) zelf kunnen.
Het is mogelijk dat een jeugdige en/of zijn ouder(s) op meerdere leefgebieden hulpvragen hebben. Dat vraagt een integrale aanpak. Niet alle jeugdhulpaanbieders hebben een aanbod op alle leefgebieden. Dan betrekt de aanbieder de gemeente om samen het verslag op te stellen, zodat op alle leefgebieden hulp kan worden ingezet.
Via een verzoek om toewijzing vraagt de jeugdhulpaanbieder aan het college om de zorg in te zetten. Het college controleert de toewijzing op onder meer de geldigheid van de verwijsbrief. Ook kijkt het college of de zorg is ingekocht en of de jeugdige voorafgaand aan de jeugdhulp in de gemeente Nijkerk woont. Het college legt de individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 8.
In een crisissituatie kan men soms niet wachten op een beschikking. Dan is het toegestaan spoedhulp te bieden voordat een gesprek met het Team Jeugd heeft plaatsgevonden. Ook hoeft het Team Jeugd dan niet eerst een onderzoek te doen en een verslag op te stellen. Deze uitzondering geldt alleen bij tijdelijke, kortdurende inzet van jeugdhulp. Als blijkt dat er voor een langere periode jeugdhulp nodig is, volgt het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4 alsnog een verslag opgesteld.
Lid 7: Met dit lid wordt de mogelijkheid gegeven dat het college nadere regels kan stellen over de procedure voor het doen van een aanvraag binnen de kaders van deze verordening.
Artikel 4 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Voor het nemen van een besluit voor het verstrekken van een voorziening wordt een zorgvuldig onderzoek gedaan.
Lid 1: Voor het uitvoeren van het onderzoek worden de volgende stappen doorlopen1 :
Stap 1 - Inventariseer de vraag
Wat is de precieze jeugdhulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s)? In de Jeugdwet gaat het niet alleen om hulp aan de jeugdige, ook de ouder(s) zelf kan jeugdhulp krijgen. Bijvoorbeeld ter ondersteuning van de opvoeding.
Bij het onderzoek kijkt het college met de jeugdige en/of ouder(s) in de eerste plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren. Het is mogelijk dat na dit onderzoek blijkt dat een algemene voorziening passend is in plaats van jeugdhulp. Het college wijst in zo’n geval op de mogelijkheden van de algemene voorzieningen.
Stap 2 - Maak de onderliggende problematiek inzichtelijk
Welke opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen zijn er?
Om een besluit zorgvuldig te nemen, moeten alle relevante feiten en omstandigheden van de hulpvraag worden onderzocht. Dit onderzoek doet het college samen met de jeugdige en/of ouder(s). Persoonlijk contact is nodig om een goed beeld te krijgen van de jeugdige en de gezinssituatie. Het is gebruikelijk dat daarom ook gesprekken plaatsvinden met de jeugdige en zijn ouder(s). Blijkt tijdens die gesprekken dat het beter is om de aanvraag aan te passen? Dan kan dit in overleg gebeuren. Een aanvraag hoeft dus niet afgewezen te worden als tijdens het onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke aanvraag en oplossingsrichting niet (volledig) passend is.
Stap 3 - Stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast
Welke hulp is noodzakelijk en in welke omvang? Deze vraag moet worden beantwoord, zodat rekening wordt gehouden met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige. Het doel is dat de jeugdige gezond en veilig kan opgroeien, dat hij kan groeien naar zelfstandigheid en dat hij voldoende zelfredzaam is en mee kan doen in de maatschappij.
Stap 4 - Stel het verschil vast tussen noodzaak en eigen kracht
Onderzoek naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouder(s) en van het sociale netwerk is noodzakelijk om te bekijken of de hulp volledig nodig is. Anders gezegd: in welke mate is er sprake van eigen kracht.
Stap 5 - Stel vast welke voorziening het geconstateerde verschil zo goed mogelijk oplost
Dit is het verschil tussen de vastgestelde noodzaak en de eigen kracht van de jeugdige en/of ouder(s). Dat verschil bepaalt welke voorziening het college moet bieden.
Lid 1 onder g: Er bestaat een mogelijkheid om naast zorg in natura te kiezen voor een persoonsgebonden budget. De jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
Lid 1 onder i: Het gaat hier níet om het inzetten van een hulpverlener die de taal spreekt van de inwoner.
Lid 2: het familiegroepsplan is het plan opgesteld door de jeugdige en zijn ouders dat in principe zonder betrokkenheid van professionals (zoals lokale toegang, jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling) wordt opgesteld. Het kan voorkomen dat een ouder of jeugdige al zelf een familiegroepsplan heeft opgesteld voordat hij/zij binnenkomt bij de lokale toegang. In dat geval wordt dit plan als uitgangspunt genomen voor het gesprek. Het is dus niet zo dat op basis van het familiegroepsplan alleen besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp.
Lid 3: Om gedegen onderzoek te kunnen doen kan de professional aanvullende informatie opvragen bij de jeugdige en/of ouder(s). Als de jeugdige en/of ouders hier geen medewerkring aan verlenen, en het college na eigen onderzoek de hulpvraag onvoldoende heeft kunnen vaststellen, kan het college besluiten geen individuele voorziening te verstrekken.
Lid 4: Als uit het onderzoek blijkt dat er geen of andere individuele voorziening nodig is dan kan de aanvraag gewijzigd worden. Dit kan er ook toe leiden dat de aanvraag wordt afgewezen, bijvoorbeeld wanneer de oplossing kan worden geboden door iemand uit sociale netwerk of via een algemene voorziening. Ook wanneer de jeugdige en/of ouders onvoldoende meewerken aan het onderzoek, en het college na eigen onderzoek de hulpvraag onvoldoende heeft kunnen vaststellen, kan het college besluiten geen individuele voorziening te verstrekken.
In het verslag staan de resultaten van het uitgevoerde onderzoek en de gewenste resultaten die de jeugdige en/of ouder(s) willen bereiken met de inzet van jeugdhulp. De resultaten uit het onderzoek betreft onder meer de conclusies uit het onderzoek, de doelen en evaluatiemomenten. Het verslag geldt bij ondertekening niet als aanvraag. Er wordt wel gevraagd of jeugdige en/of zijn ouder(s) wil tekenen voor akkoord van het verslag.
Artikel 6 Criteria voor individuele voorzieningen
In de Jeugdwet staat dat de gemeenteraad in de verordening moet aangeven wat de voorwaarden zijn om de jeugdhulp toe te kennen (zie artikel 2.9 onderdeel a van de wet).
Lid 3: Een individuele voorziening moet bewezen effectief zijn. Het gaat hier om jeugdhulp waarbij voldoende causaal verband is aangetoond tussen de interventie en het effect.2
Lid 4: Met dit lid wordt het college in de mogelijkheid gesteld criteria nader uit te werken in nadere regels binnen de kaders van deze verordening.
Het college neemt een besluit op basis van de aanvraag van individuele jeugdhulp en het onderzoek. Dit wordt vastgelegd in de beschikking (zie ook artikel 1.3 Algemene wet bestuursrecht en artikel 11 van de verordening). Dit artikel legt uit wat onderdeel uit maakt van de beschikking en wat minimaal in de beschikking wordt vermeld. De beschikking geeft informatie over de rechten en plichten van de inwoners op grond van de wet, verordening en nadere regels. Tegen het besluit kan bezwaar worden gemaakt. Ook bij verwijzingen door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts wordt een beschikking afgegeven (zie ook artikel 3, lid 4 van deze verordening). Bij een verwijzing door de kinderrechter of gecertificeerde instelling wordt geen beschikking afgegeven, omdat hiertegen geen bezwaar mogelijk is. Het gaat dan namelijk om verplichte jeugdhulp.
Artikel 8 Periodiek evalueren en beëindigen van de jeugdhulp
Het college kan op verschillende momenten toetsen of de voorziening nog wordt gebruikt voor het doel dat in de beschikking staat. Zo kan bijvoorbeeld bij een evaluatie, een nieuwe aanvraag of een verlenging van een aanvraag worden beoordeeld of de voorziening nog passend is bij de ondersteuningsbehoefte van dat moment. En of deze bijdraagt aan het bereiken van de gewenste resultaten zoals die zijn vastgesteld na het onderzoek.
Lid 1: Via een evaluatie kan tijdig beoordeeld worden of de resultaten uit het verslag worden behaald. De evaluatie vindt uiterlijk plaats voor het aflopen van de geldigheidsduur van de beschikking. De evaluatie kan ook eerder plaatsvinden, bijvoorbeeld wanneer de jeugdhulp eerder afloopt dan de beschikking, of omdat er wijzigingen zijn in de situatie van de jeugdige of het gezin.
Lid 2: Nazorg kan er bijvoorbeeld zijn door de jeugdhulp af te bouwen naar een voorliggende of algemene voorziening.
Lid 3: Na verwijzing door huisarts, jeugdarts of medisch specialist is er geen sprake van een aanvraag, onderzoek en verslag zoals genoemd in artikelen 3, 4 en 5. Wanneer er geen afspraken zijn gemaakt tussen de verwijzer, jeugdige en/of ouder(s) en het college over het evalueren van de jeugdhulp zoals het omschreven staat in dit artikel, hoeft de evaluatie ook niet plaats te vinden.
Artikel 9 Regels over de verstrekking van het pgb
Dit artikel is van toepassing als is besloten (artikel 8) dat er hulp vanuit de Jeugdwet moet worden geboden. Vervolgens heeft de jeugdige en of ouder(s) aangegeven de jeugdhulp in te willen kopen op basis van een persoonsgebonden budget. Of dit kan en of de zorgverlener/zorgorganisatie betaald kan worden als professional, moet duidelijk worden uit de regels over de verstrekking en de besteding van het pgb.
Het college kan in plaats van zorg in natura ook een persoonsgebonden budget geven zodat de budgethouder zelf hulp in kan kopen. Daarbij moet in elk geval gemotiveerd aangetoond worden waarom het aanbod in zorg-in-natura niet voldoet. Het budgetplan vormt een aanvulling op het verslag, maar vervangt dit niet. De hulpvraag en de te bereiken resultaten liggen vast in het verslag. De details over de reden voor de aanvraag van een pgb, de uitvoerder van de pgb-zorg en de kosten van de in te kopen jeugdhulp schrijft de jeugdige of zijn ouders in het budgetplan.
Lid 4: Het college kent alleen een Pgb voor professionele hulp toe als de zorgverlener voldoet aan de vereisten van artikel 12 tweede lid van deze verordening;
lid 4 sub c: Een calamiteit is een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis. Het gaat over zorg die leidt tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt. Voor meer informatie raadpleeg de website van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Lid 5: Deze bepaling is een uitwerking van artikel 8.1.1 derde lid van de Jeugdwet dat de gemeenteraad de bevoegdheid geeft te bepalen onder welke voorwaarden de Pgb-houder de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
lid 5 sub c: Dit is om overbelasting van ondersteuning uit het sociaal netwerk te voorkomen. Heeft de ondersteuning uit het sociaal netwerk ook betaald werk? Dan mag hij volgens de Arbeidstijdenwet gemiddeld 48 uur per week werken. Het pgb kan in (deels) geweigerd worden wanneer sprake is van een ziektewet- of arbeidsongeschiktheidsuitkering om overbelasting te voorkomen.
Lid 6: Blijkt uit de toepassing van het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling en het Kwaliteitskader Jeugd dat hulp het best geboden wordt door een geregistreerde professional? Dan wordt de inzet van iemand uit het sociaal netwerk uitgesloten. De criteria van de verantwoorde werktoedeling staan in het Kwaliteitskader Jeugd (Verantwoorde werktoedeling uitgelegd - SKJ (skjeugd.nl)). Vormen van ondersteuning zijn onder andere begeleiding in groepsverband en behandeling. Alleen een geregistreerde professional kan deze ondersteuning geven.
Lid 7: Een belangrijke voorwaarde voor het verstrekken van een pgb is dat de budgethouder de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren (Artikel 8.1.1 tweede lid onder a van de jeugdwet). Dit kan hij doen met hulp van zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger. Het college beoordeelt of de budgethouder dit kan. Het gaat om taken als het aangaan van een overeenkomst, het aansturen van de hulpverleners en het bijhouden van een administratie. Als de hulpverlener het pgb beheert waaruit hij ook wordt betaald, dan kan dit leiden tot belangenverstrengeling. Dit is ongewenst, omdat het belang van de hulpverlener niet boven dat van de budgethouder mag gaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouders die het pgb beheren, omdat er niemand anders is die dat kan.
Artikel 10 Regels over de besteding van het pgb
Lid 1 sub b: het gaat hier om bijvoorbeeld de gevallen dat er individuele begeleiding is geïndiceerd en de inwoner deeltijd verblijf wil gaan betalen vanuit dit pgb. Dit mag niet. Verschuivingen tussen indicaties mag niet.
Artikel 11 Onderscheid professionele ondersteuning en ondersteuning uit het sociaal netwerk
Lid 1: Voor de bepaling van het Pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen professionele ondersteuning en ondersteuning uit sociaal netwerk. Voor professionele ondersteuning geldt het hogere Pgb-tarief en voor ondersteuning uit sociaal netwerk geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon.
Lid 2: Professionele hulp is hulp die wordt verleend vanuit een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er), die onder toezicht staat van de in de Jeugdwet aangewezen inspecties en staat ingeschreven in het Handelsregister conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007. Als de budgethouder hulp wil inkopen van een professionele aanbieder of ZZPer, dient de hulpverlener minimaal te beschikken over een BIG- of SKJ-registratie, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet (SKJ-register). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad van de budgethouder. Overigens kunnen niet alle professionals (zoals vrijgevestigde vaktherapeuten) binnen de jeugdhulp zich registeren bij het SKJ.
Lid 3 en 4: Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is er sprake van ondersteuning uit het sociaal netwerk. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in het tweede lid van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als ondersteuning uit het sociaal netwerk. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende Pgb-tarief.
Ondersteuning uit sociaal netwerk is derhalve alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociaal netwerk.
Bloedverwantschap ontstaat door geboorte, afstamming van dezelfde voorvader, erkenning, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of adoptie.
Bloedverwanten in de eerste graad zijn:
Bloedverwanten in de tweede graad zijn:
Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen professionele ondersteuning en ondersteuning uit het sociaal netwerk. Voor professionele ondersteuning geldt het hogere pgb-tarief dan voor een niet-professionele hulp. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gebruikt.
Lid 1:De hoogte van het pgb wordt ook vastgesteld door categorieën jeugdhulp te benoemen die kunnen worden ingezet bij een pgb. De verschillende categorieën hebben een maximumtarief. Het tarief maakt de inzet van voldoende mate van kwalitatieve zorg mogelijk.
Lid 2: In het tweede lid is bepaald wat de tarieven voor professionele hulp met pgb zijn. De tarieven voor professionele pgb zijn gebaseerd op 90% van de gecontracteerde tarieven voor een instelling en 75% van de gecontracteerde tarieven voor ZZP’ers. De gedachte bij deze percentages is dat pgb in het algemeen goedkoper kan worden aangeboden dan zorg in natura, omdat pgb-aanbieders minder overheadkosten hebben. Onder beroepsmatige zorgorganisatie wordt ook verstaan een behandelaar van ernstige dyslexie. Bij de toekenning van een pgb wordt tevens rekening gehouden met de differentiatie in soorten producten: denk hierbij aan regulier versus specialistisch en licht versus zwaar, zoals vermeldt in de deelovereenkomsten van Foodvalley.
Lid 3: Voor het berekenen van de maximale hoogte van het budget wordt uitgegaan van een maximaal tarief per categorie. De in de nadere regels vastgelegde tarieven zijn rekentarieven om de hoogte van het pgb te berekenen. Het staat budgethouders vrij om een zorgverlener te contracteren die een hoger of lager tarief hanteert. Bij een hoger tarief dan het rekentarief moet de budgethouder zelf de extra kosten betalen. Het college maakt de geïndexeerde/maximale bedragen bekend.
Lid 4a.: Hier wordt uitgelegd wat het maximale tarief is voor ondersteuning uit het sociaal netwerk.
Lid 4b.: Het gaat hier om bijvoorbeeld een symbolisch bedrag dat wordt betaald aan een grootouder waarbij het kleinkind logeert. Het gaat hier om de kosten en inspanning die daarmee gemoeid is. Dit bedrag komt overeen met het maximale vrij te laten bedrag voor vrijwilligerswerk.
Lid 6: In het Financieel besluit Jeugdhulp Nijkerk 2023 stelt het college de maximale tarieven per jeugdhulpvorm vast.
Lid 1: In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van betaling uit het pgb beter dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 8b, vierde lid, van de Regeling Jeugdwet) of zelfs intrekken of herzien van het besluit om de pgb te verlenen (op grond van artikel 8.1.4 van de wet). Met opschorting bestaat de mogelijkheid voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de beschikking om pgb te geven. Om deze redenen kan het college de Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzoeken om opschorting. Het college kan een verzoek alleen doen als een ernstig vermoeden is ontstaan, bijvoorbeeld dat:
de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben gegeven en het geven van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb; of
de jeugdige of zijn ouders pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.
Lid 2: Op grond van het tweede lid kan het college de SVB gemotiveerd vragen om een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname. Dit gebeurt als een jeugdige voor een periode van twee maanden verblijft in een instelling zoals in de Wlz of Zvw (bijvoorbeeld een ziekenhuis). De jeugdige maakt dan tijdelijk geen gebruik van de individuele voorziening.
Artikel 14 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Algemeen: De gemeente moet in de verordening regels opnemen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een pgb-voorziening (artikel 2.9 onderdeel d Jeugdwet). Deze regels gelden ook voor voorzieningen in natura.
In deze regels staan de begrippen intrekken, beëindigen, wijzigen en herzien. Onder intrekken wordt verstaan het stoppen van een individuele voorziening met terugwerkende kracht. Onder beëindigen wordt verstaan het stopzetten van een individuele voorziening op een moment in de toekomst. Onder herzien wordt verstaan het veranderen van een individuele voorziening met terugwerkende kracht. Onder wijzigen wordt verstaan het veranderen van een individuele voorziening op een moment in de toekomst.
Lid 1: Het college moet op basis van de juiste informatie kunnen beoordelen of er terecht een beroep wordt gedaan op een individuele voorziening. De jeugdige en/of ouder(s) moeten de gegevens en inlichtingen hiervoor geven. Wijzigingen moeten uiterlijk binnen 5 werkdagen na het ontstaan van de nieuwe situatie worden doorgegeven. Dit gaat over situaties die ervoor kunnen zorgen dat het college het besluit opnieuw beoordeelt. Bijvoorbeeld de jeugdhulp is niet langer nodig, de ouders gaan uit elkaar, de familie gaat verhuizen naar een andere gemeente, enz.
Lid 2: Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, intrekken of herzien. In de Jeugdwet staan alleen ‘herzien’ of ‘intrekken’. Uit de algemene toelichting van dit artikel blijkt dat in de verordening ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld.
Lid 3: Maakt de jeugdige en/of ouder(s) te laat gebruik van de voorziening? Dan mag het college bij een pgb het besluit intrekken. In de verordening zijn regels opgesteld voor het intrekken van een individuele voorziening wanneer de jeugdige en/ouder(s) zich te laat meldt bij de jeugdhulpaanbieder. De reden hiervoor is om nog langere wachttijden te voorkomen en er een reële kans is dat feiten en omstandigheden van de jeugdige en/of ouder(s) in deze periode zijn gewijzigd, waardoor de toegekende voorziening niet meer past bij de hulpvraag. Bij een individuele voorziening in natura is gekozen voor 6 maanden, omdat de jeugdige en/of ouder(s) meer afhankelijk is van de planning van de jeugdhulpaanbieder voor een intake.
Lid 5: Het college kan een pgb laten terugbetalen als dit is herzien of ingetrokken, omdat de jeugdige en/of ouder(s) onjuiste of onvolledige informatie geeft (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Om dit te doen moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een tekst op te nemen in de verordening. Net als bij herziening en intrekking mag het college ook terugvorderen.
Artikel 15 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
Lid 1: Het is van belang dat jeugdigen en/of ouder(s) zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan het genomen besluit door het college. Bijvoorbeeld de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 15 lid 1 van deze verordening). Of de regels voor verantwoording van een pgb. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke gevolgen het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.
Lid 2: Het college kan een toezichthouder aanwijzen die toezicht houdt op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Dit zorgt ervoor dat er minder individuele voorzieningen worden gegeven waar iemand geen recht op heeft en misbruik of oneigenlijk gebruik wordt voorkomen.
Artikel 16. Afstemming met ketenpartners
In artikel 2.9 b van de wet staat dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over hoe de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen. Daarom is in de verordening opgenomen dat met betrokken ketenpartners wordt afgestemd en dat afspraken worden gemaakt voor een effectieve inzet van jeugdhulp.
Lid 2: In de verordening is opgenomen dat tenminste afspraken worden gemaakt met de volgende voorzieningen:
De gezondheidszorg voor jeugdigen valt gedeeltelijk binnen de verantwoordelijkheid van het college. Het gaat om preventieve jeugdgezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg, en (licht) verstandelijk gehandicaptenzorg. Het college is niet verantwoordelijk voor huisartsenzorg, paramedische zorg (logopedie, fysiotherapie, dieetadvies) en de meeste medisch specialistische (ziekenhuis-) zorg. Deze zorg valt onder de Zorgverzekeringswet. Het college is ook niet verantwoordelijk voor langdurige (24-uurs) zorg vanwege (voornamelijk) verstandelijke en/of lichamelijke beperking. Deze zorg is geregeld in de Wet langdurige Zorg (Wlz) en in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het college kan afspraken maken met partners zoals huisartsen of de CIZ (indicatiesteller van de Wlz) om te zorgen voor het zoveel mogelijk kunnen doorgaan van zorg.
Als de jeugdige en/of ouder(s) op basis van zijn hulpvraag in aanmerking komt voor een voorziening vanuit de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet, draagt het college bij aan het toeleiden naar deze voorziening. Als de jeugdige 18 jaar wordt, verandert veelal het wettelijk kader van waaruit zorg geleverd wordt. GGZ-zorg bijvoorbeeld komt na het 18e jaar voor rekening van de Zvw. Om zorg zoveel mogelijk te laten doorgaan, kan het college afspraken maken met de zorgverzekeraars en het CIZ (uitvoerder van de Wlz).
Gecertificeerde instellingen: Om iedere jeugdige geschikte hulp, zorg of bescherming te bieden en een doorgaande lijn in de hulp voor de jeugdige te hebben, is een intensieve samenwerking tussen gecertificeerde instellingen en gemeenten noodzakelijk. Het college maakt hierover afspraken met de gecertificeerde instellingen. Uitgangspunt is een zo ‘kort en licht’ mogelijke inzet van gedwongen hulp, zodat beëindiging van de maatregel en afschalen naar het Team Jeugd mogelijk wordt.
Justitie: In het jeugdhulpstelsel moeten gemeenten en de Raad voor de Kinderbescherming (vanaf nu verder afgekort RvdK) intensief samenwerken. In de strafrechtelijke beslissing bij een taakstraf of (gedragsbeïnvloedende) maatregel kan de (kinder-) rechter besluiten tot de inzet van jeugdhulp. In de regel zal de RvdK hierover adviseren. Bij (jeugdreclasserings-) maatregelen zal de gecertificeerde instelling betrokken zijn bij de uitvoering hiervan. Gaat het om taakstraffen, dan is dat de RvdK. Daarnaast kan de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of de directeur van de Justitiële Jeugdinrichting besluiten tot de inzet van jeugdhulp voor het scholings- en trainingsprogramma bij de nazorg.
Bepaalde voorzieningen, waaronder in ieder geval begeleiding, vallen na het 18e jaar niet meer onder de Jeugdwet, maar onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Behalve bij verlengde jeugdhulp. Het college is verantwoordelijk voor een goede overdracht na het 18e jaar. Daarbij is van belang dat minimaal een half jaar tevoren, met uitgangspunt 1,5 jaar tevoren, bekeken wordt wat er gaat veranderen na het 18e jaar zodat de zorg kan doorgaan. Uitzonderling is de pleegzorg. Pleegzorg kan onder de Jeugdwet tot 21 jaar worden ingezet als de jeugdige en de pleegouders hiervoor toestemming geven.
Soms speelt in gezinnen die jeugdhulp nodig hebben ook armoede- en schuldenproblematiek. De jeugdhulp kan daardoor niet of veel minder helpen. Het is daarom van belang dit soort problematiek tijdig te signaleren en gezinnen naar de juiste hulp en armoedevoorzieningen te leiden. Ook van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen wordt hierin een actieve houding verwacht.
Artikel 17 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Op grond van artikel 2.12 van de wet dient de gemeenteraad bij verordening regels te stellen voor een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.
Het college zorgt voor een goede behandeling van klachten van de jeugdige en/of ouder(s) die gaan over de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening. De klachtenregeling gemeente Nijkerk is van toepassing. Daarnaast is van toepassing de AKJ-klachtenregeling en het tuchtrecht SKJ.
Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college moet de inwoners van de gemeente Nijkerk, de ingezetenen, betrekken bij het beleid door middel van inspraak. In de gemeente Nijkerk is hiervoor een sociaal domeinraad ingesteld die de ingezetenen vertegenwoordigen.
De Sociaaldomeinraad (SDR) adviseert het college over het beleid en de uitvoering van de Wmo, Jeugdwet en Participatiewet. Het zijn onderwerpen op het gebied van wonen, welzijn, zorg, werk en inkomen.
De SDR is een onafhankelijke commissie die bestaat uit maximaal elf leden die vanuit persoonlijke of (vrijwilligers-) werkervaring betrokken zijn bij het sociaal domein.
De SDR heeft een rol op verschillende vlakken:
Coach: In de eerste plaats bewaakt de SDR de kwaliteit van de inrichting van het participatieproces in het sociaal domein, vooral vanuit de invalshoek van de (kwetsbare) inwoners. De SDR heeft ook als taak kwetsbare inwoners te begeleiden in het meedoen aan participatieprocessen, bijvoorbeeld door hen te helpen om hun stem te laten horen.
Signaleerder: De SDR heeft zowel als taak de ervaringen van inwoners op te halen en signalen aan het college door te geven, als om hun ervaringen in de eigen adviezen mee te nemen.
Klankbord: In de derde plaats denkt de SDR vroegtijdig mee met de beleidsontwikkeling door het college. De SDR kan dit o.a. doen door gevraagd en ongevraagd advies te geven.
De SDR is geen klachtencommissie voor de behandeling van individuele gevallen.
In uitzonderlijke gevallen kan het college afwijken van deze verordening ten gunste van de jeugdige en/of ouder(s) (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige en/of zijn ouder(s). Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 21 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Lid 1: Op de dag van inwerkingtreding van deze verordening wordt de oude verordening ingetrokken.
Lid 2: Alle besluiten die zijn genomen via de oude verordening, blijven gelden tot het college een nieuw besluit heeft genomen. Dit is bijvoorbeeld na afloop van een beschikking of bij nieuwe feiten of omstandigheden.
Lid 3: De regels van deze verordening gelden als een aanvraag is ingediend op het moment dat de oude verordening nog van kracht was en deze verordening in werking treedt voordat het besluit is genomen.
Lid 2 en 3 gelden ook bij het indienen van bezwaarschriften.