Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterland

Beleidsregel bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Waterland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Waterland
CiteertitelBeleidsregels bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Waterland
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-12-2022nieuwe regeling

18-01-2022

gmb-2022-530928

459-2022

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Waterland

het college van burgemeester en wethouders van Waterland;

 

overwegende dat het college van burgemeester en wethouders van Waterland op grond van artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen bij overtreding van het bepaalde in de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51, 2.52 en 4.17 sub b van de Wet basisregistratie personen aan de overtreder een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 325;

 

overwegende dat het college van burgemeester en wethouders van Waterland inzicht wenst te geven in de wijze waarop het invulling geeft aan zijn bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen.

 

Gelet op gelet op artikel 4:81, eerste lid, titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen.

 

Besluit de volgende beleidsregels vast te stellen:

 

Beleidsregel bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Waterland

Artikel 1 Definities

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • Awb: de Algemene wet bestuursrecht

  • boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet;

  • burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van Waterland;

  • de Wet: de Wet basisregistratie personen;

  • overtreder: de overtreder als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid Awb;

  • toezichthouder: de op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de Wet door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle overtredingen waarbij burgemeester en wethouders op grond van artikel 4.17 van de Wet bevoegd zijn om een bestuurlijke boete op te leggen.

Artikel 3 Vaststelling overtreding

  • 1.

    Van een overtreding wordt door een toezichthouder rapport opgemaakt als bedoeld in artikel 5:48 Awb.

  • 2.

    Indien er sprake is van een overtreding van de Wet dat tevens een strafbaar oplevert, wordt in afwijking van het eerste lid een proces-verbaal opgemaakt.

Artikel 4 Voornemen & zienswijze

  • 1.

    Burgemeester en wethouders leggen een boete pas op, nadat een schriftelijk voornemen tot het opleggen van een boete aan de overtreder is voorgelegd.

  • 2.

    De overtreder kan naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren brengen op het voornemen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, besluiten dat:

    • a.

      voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, of

    • b.

      de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 5 Basisboete

  • 1.

    Bij het bepalen van de hoogte van een boete bij een overtreding in het concrete geval nemen burgemeester en wethouders de toepasselijke basisboete uit Bijlage 1 als uitgangspunt.

  • 2.

    Indien voor de overtreding geen basisboete als bedoeld in het eerste lid is opgenomen, bedraagt de boete € 200.

Artikel 6 Verwijtbaarheid en ernst van de overtreding

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stemmen de boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.

  • 2.

    Van verminderde verwijtbaarheid is in ieder geval geen sprake:

    • a.

      Als de overtreding het gevolg is van het niet (voldoende) beheersen van de Nederlandse taal;

    • b.

      Als de overtreding het gevolg is van het niet op de hoogte zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet en ieder geval de overtredingen genoemd in artikel 4.17 van de Wet;

    • c.

      indien wordt gesteld dat er geen post is ontvangen door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus;

  • 3.

    Burgemeester en wethouders houden bij het bepalen van de ernst van de overtreding in ieder geval rekening met:

    • a.

      recidive;

    • b.

      de omstandigheid dat burgemeester reeds eerder eenzelfde of een vergelijkbare door de overtreder begane overtreding heeft vastgesteld;

    • c.

      de omstandigheid dat de overtreder in het verleden genoegzaam op de hoogte is gebracht van de toepassing van de regelgeving;

    • d.

      de omstandigheid dat sprake is van grove onachtzaamheid of (voorwaardelijk) opzet;

    • e.

      de omstandigheid dat met de overtreding een wederrechtelijk geldelijk of op geld waardeerbaar voordeel is verkregen;

    • f.

      de omstandigheid dat de overtreding heeft plaatsgevonden hoewel de overtreder voorzorgsmaatregelen had getroffen;

    • g.

      de omstandigheid dat de overtreder inmiddels adequate maatregelen heeft genomen ter voorkoming van herhaling van de overtreding.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders houden rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Daarbij wordt in ieder geval acht geslagen op:

    • a.

      aard,

    • b.

      intensiteit; en

    • c.

      duur van de overtreding.

Artikel 7 Samenloop

  • 1.

    Indien twee of meer voorschriften zijn overtreden, kan voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een boete worden opgelegd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien er sprake is van één gedraging waarmee twee of meer voorschriften worden overtreden die naar hun strekking zodanig nauw samenhangen dat in wezen slechts één overtreding wordt gepleegd. Burgemeester en wethouders leggen dan slechts voor één overtreding een boete op.

Artikel 8 Strafrechtelijke samenloop & hetzelfde feit

  • 1.

    Burgemeester en wethouders leggen geen boete op aan de overtreder indien:

    • a.

      de overtreder reeds voor hetzelfde feit een boete is opgelegd;

    • b.

      tegen de overtreder wegens hetzelfde feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd;

    • c.

      er sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet en die overtreding tevens een strafbaar feit oplevert.

  • 2.

    In gevallen bedoeld in het eerste lid onder c wordt namens burgemeester en wethouders aangifte gedaan bij de politie of officier van justitie. Artikel 5:44 tweede lid Awb is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking daarvan.

Artikel 10 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Waterland.

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland, gehouden op 18-01-2022.

drs. E.G.H. Dijk MPM

gemeentesecretaris/algemeen directeur

drs. M.C. van der Weele

burgemeester

Bijlage 1 bij artikel 5

 

Overtreding

Basisboete

Wetsartikel(en)

Het niet doen van aangifte van inschrijving uit het buitenland

€ 325

Artikel 2.38 eerste, tweede en vierde lid van de Wet

Het niet overleggen van brondocumenten over de burgerlijke staat, nationaliteit, of eerder verblijf in Nederland. In verband met vestiging uit het buitenland

€ 200

Artikel 2.38 derde lid Wet BRP

Het niet doen van schriftelijke aangifte van een nieuwe verblijfplaats binnen Nederland

€ 325

Artikel 2.39 eerste lid van de Wet

Het ten onrechte opgeven van een adreswijziging naar een briefadres terwijl er sprake is van een woonadres

€ 325

Artikel 2.39 derde lid van de Wet

Het niet tijdig schriftelijk mededelen van de mogelijkheid tot aangifte van een briefadres

€ 200

Artikel 2.40 vijfde lid van de Wet

Het niet doen van aangifte van vertrek uit Nederland

€ 200

Artikel 2.43, eerste lid van de Wet

Het niet verschijnen in persoon bij burgemeester en wethouders

€ 200

Artikel 2.43, derde lid van de Wet

Het niet overleggen van brondocumenten over de burgerlijke staat, nationaliteit, of eerder verblijf in Nederland.

€ 200

Artikel 2.44 van de Wet

Het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting

€ 200

Artikel 2.45, eerste en vierde lid van de Wet

Het niet voldoen aan een verzoek van burgemeester en wethouders tot het verstrekken van inlichtingen en geschriften ten aanzien van de burgerlijke staat en nationaliteit

€ 200

Artikel 2.46 van de Wet

Het niet binnen een door burgemeester en wethouders gegeven termijn inlichtingen en geschriften verstrekken.

€ 200

Artikel 2.47 van de Wet

Het niet voldoen aan de inlichtingenplicht als zijnde hoofd van een instelling of bedrijf waar personen verblijf plegen te houden.

€ 200

Artikel 2.50 van de Wet

Het niet overleggen van een buitenlandse overlijdensakte

€ 200

Artikel 2.51 van de Wet

Het niet overleggen van een identiteitsdocument in de zin van de Wet op de identificatieplicht

€ 200

Artikel 2.52 van de Wet

Het bewust toelaten dat een andere persoon op een zelfde woonadres staat ingeschreven, terwijl de betrokkene weet dat dit onjuist is.

€ 325

Artikel 4.17 onder b van de Wet

 

Toelichting

Algemeen

Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen in werking getreden. Op grond van die wet is er een basisregistratie personen. De basisregistratie bevat persoonsgegevens over de ingezetenen van Nederland. De basisregistratie bevat persoonsgegevens over niet-ingezetenen voor zover deze wet daarin voorziet. Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor het bijhouden van persoonsgegevens in de basisregistratie. Daarbij zijn burgemeester en wethouders ook verantwoordelijk voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de basisregistratie.

 

Daarnaast rusten er op burgers verplichtingen om te zorgen voor een betrouwbaar en kwalitatief juiste basisregistratie. Dat kan worden bevorderd door een betere handhaving van de verplichtingen van degenen die de desbetreffende gegevens moeten aanleveren. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven om bij niet nakoming van de verplichtingen een bestuurlijke boete op te leggen.

 

De burger bepaalt door zijn feitelijke handelingen (zoals vestiging in Nederland, verhuizing of vertrek) of door het verrichten van rechtshandelingen (zoals huwelijk of erkenning van een kind in het buitenland) in overwegende mate of gegevens over hem moeten worden vastgelegd. Het grootste deel van de burgers voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen om kennis te geven van de bovenbedoelde gebeurtenissen aan de colleges van burgemeester en wethouders die voor de bijhouding van deze gegevens verantwoordelijk zijn. De werking van de basisregistratie brengt met zich mee dat de burger in het algemeen spontaan aan zijn verplichtingen zal willen voldoen. Indien over hem geen of onjuiste gegevens in de basisregistratie zijn opgenomen, zal hij daarvan immers zelf ook nadelen kunnen ondervinden. Hierbij valt te denken aan het mislopen van uitkeringen, problemen bij het verkrijgen van een paspoort of rijbewijs of het niet verkrijgen van een oproeping voor verkiezingen. De kans hierop is niet denkbeeldig, omdat Nederlandse bestuursorganen in beginsel verplicht zijn bij hun contacten met burgers uit te gaan van de in de basisregistratie personen opgenomen gegevens.

 

Hoewel de opneming van de juiste gegevens over hem in de basisregistratie derhalve ook in zijn eigen belang is, blijkt de burger zich niet altijd bewust te zijn van de noodzaak om tijdig de informatie te verstrekken die noodzakelijk is voor een correcte bijhouding van die gegevens. De burger die er op uit is om fraude te plegen of misbruik van overheidsvoorzieningen te maken, heeft er zelfs belang bij om geen dan wel onjuiste informatie te verstrekken.

 

De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen is een ingrijpende bevoegdheid. Het betreft immers een bestraffende sanctie. Op grond van artikel 4:81, eerste lid Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Daarnaast geldt naar vaste jurisprudentie dat het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht bestuursbeleid vergt. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en daarom een algemene gedragslijn volgt bij zijn optreden in individuele vergelijkbare gevallen (Zie bijvoorbeeld ABRvS 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3256 & ABRvS 6 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2934).

 

Aan deze beleidsregels ligt de aan het rechtszekerheids- en het gelijkheidsbeginsel ontleende bedoeling ten grondslag een inzicht te geven in de criteria die zullen worden gehanteerd bij het opleggen van een bestuurlijke boete wegens overtreding van een bij of krachtens de Wet basisregistratie personen gesteld voorschrift.

 

Aan de in deze beleidsregels gehanteerde terminologie komt, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel wordt bepaald, dezelfde betekenis toe als welke daaraan op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet basisregistratie personen en de Awb toekomt.

 

Artikelsgewijs

Artikel 2 Reikwijdte

Onder een overtreding wordt in deze beleidsregels verstaan een gedraging die in strijd is met een bij of krachtens de Wet basisregistratie personen gesteld voorschrift Awb conform het bepaalde in artikel 5:1 van de Awb.

 

Artikel 3 Vaststelling overtreding

In artikel 5:48 Awb is bepaald dat een bestuursorgaan of een bevoegde toezichthouder van de overtreding een rapport kunnen opmaken. Alleen bij bestuurlijke boetes van meer dan € 340 is het verplicht om een rapport of proces-verbaal op te maken. De maximale boete voor overtreding van de artikelen genoemd in artikel 4.17 Wet basisregistratie personen is € 325. Er is dus in beginsel geen rapport vereist bij een overtreding. Wij achten het desondanks toch verstandig om bij elke overtreding en rapport op te stellen.

 

In de eerste plaats geeft het de overtreder inzicht in de wijze waarop tot het oordeel is gekomen dat er sprake is van een overtreding. Een tweede reden is dat de bewijslast van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, rust op een bestuursorgaan en in het geval van twijfel het voordeel van die twijfel moet worden gegund aan de belanghebbende (vgl. ABRvS 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1000 & ABRvS 18 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1839). Door het opstellen van een rapport staat in ieder geval op schrift hoe tot het oordeel is gekomen dat er sprake is van een overtreding.

 

Aan de inhoud van het rapport worden dan ook hoge eisen gesteld. Een rapport bevat op zijn minst een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de feiten. Dat betekent concreet dat:

  • de waarneming van feiten en omstandigheden door een ter zake deskundige medewerker (lees: toezichthouder) moet zijn gedaan,

  • de bevindingen op schrift gesteld moet worden

  • het overtreden voorschrift wordt vermeldt

  • een inzichtelijke beschrijving van de gehanteerde werkwijze

  • een inzichtelijke beschrijving van hetgeen is waargenomen

  • de plaats, het tijdstip en de datum van de waarneming; en

  • voorzien te zijn van dagtekening en ondertekening door de opsteller van het rapport.

In tweede lid is opgenomen dat indien er sprake is van een overtreding van de Wet dat tevens een strafbaar oplevert, wordt in afwijking van het eerste lid een proces-verbaal opgemaakt. De gedachte hierachter is dat aan een proces-verbaal meer bewijskracht toekomt en bovendien gebruikt kan worden bij een eventuele strafzaak. Overigens als er geen strafzaak komt, dan kan het proces-verbaal alsnog ten grondslag worden gelegd aan de bestuurlijke boete.

 

Artikel 4 Voornemen & zienswijze

In het eerste lid is opgenomen dat burgemeester en wethouders pas nadat een voornemen naar de overtreder is gestuurd een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Strikt genomen hoeft de overtreder niet gehoord te worden, omdat blijkens de parlementaire geschiedenis de bestuurlijke boete een beschikking is dat strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting. In lijn met de recente jurisprudentie over invorderingsbeschikkingen bij dwangsommen achten wij het wel zinvol om de overtreder te horen (zie bijv. ABRvS 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1931 & ABRvS 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:203). Reden daarvoor is dat het de overtreder de mogelijkheid biedt om (bijzondere) omstandigheden aan te voeren, die bij ons (nog) niet bekend zijn. Dat kunnen omstandigheden zijn waardoor geheel of gedeeltelijk van handhaving kan worden afgezien. Te denken valt aan de draagkracht van de overtreder, overmacht of een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 5:5 Awb. Als de omstandigheden zijn meegenomen in het boetebesluit en daarover een transparante afweging is gemaakt, versterkt dat de juridische kwaliteit van het boetebesluit. Daarnaast kan het ertoe leiden dat er geen tijdrovende bezwaarprocedures nodig zijn.

 

Het tweede lid is overgenomen van artikel 4:9 Awb en het derde lid overgenomen uit artikel 5:50, tweede lid Awb en behoeven geen afzonderlijke toelichting.

 

Artikel 5 Basisboete

De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken adviseert in de handreiking bestuurlijke boete november 2013 om twee boete bedragen te hanteren, te weten de standaardboete van € 200,- en een maximale boete van € 325,-. Daaraan is in deze beleidsregel gevolg gegeven, in die zin dat de boetebedragen als uitgangspunt dienen. In een concreet geval kan alsnog een hogere of lagere boete worden opgelegd. Uiteraard niet hoger dan het maximum dat volgt uit artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen.

 

Artikel 6 Verwijtbaarheid en ernst van de overtreding

Op grond van artikel 5:46, tweede lid Awb stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Op grond van artikel 5:41 Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

 

Verwijtbaarheid

Uitgangspunt is dat er geen bestuurlijke boete wordt opgelegd als de overtreding de betrokkene niet kan worden verweten. Anders gezegd ‘geen straf zonder schuld’. De mate van verwijtbaar wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve verwijtbaarheid en subjectieve verwijtbaarheid. Bij de objectieve verwijtbaarheid kijken we naar de handeling of het nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een regel overtreden? Bij subjectieve verwijtbaarheid kijken we naar de persoon: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij een verplichting had moeten nakomen. De mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen.

 

Of er sprake is van verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk de boete wordt opgelegd. Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, wel of niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Aan de hand van feiten en omstandigheden van het betreffende geval kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichting verwijtbaar is. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan gevarieerd worden met de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete.

 

Zowel de subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, zoals spoed opname in een ziekenhuis, als ook objectief waarneembare omstandigheden, zoals het aantal keer dat betrokkene eerder niet voldaan heeft aan zijn verplichting om op tijd zijn verhuizing door te geven, kunnen bepalen of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag aan boete wordt opgelegd.

 

Ernst van de overtreding

Naar vaste rechtspraak is het doel van de Wet basisregistratie personen dat de in de basisregistratie personen vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn (zie bijv. ABRvS 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2698 & ABRvS 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2373). Het ligt dan ook voor de hand naarmate de gedraging van de betrokkene meer inbreuk maakt op dat doel, daartoe ook een hogere boete in het verschiet ligt. Uiteraard met in achtneming van de omstandigheden van het geval.

 

Omstandigheden

In het derde en vierde lid komt tot uitdrukking dat in ieder geval met die omstandigheden rekening moet worden gehouden met het opleggen van een bestuurlijke boete. Die omstandigheden kunnen zowel boeteverhogend werken als boeteverlagend. Het staat burgemeester en wethouders vrij om ook andere omstandigheden te betrekken bij het opleggen van de boete. Die omstandigheden kunnen ook in het kader van de zienswijze nog worden aangevoerd door de overtreder.

 

Artikel 7 Samenloop

Het eerste lid ziet op zogenoemde meerdaadse samenloop. Daarvan is sprake indien een gedraging (een fysieke handeling) meer overtredingen oplevert, die ook afzonderlijk hadden kunnen worden gepleegd en die verschillende belangen schenden. Art.5:8 Awb bepaalt dat dan voor iedere overtreding afzonderlijk de daartoe bedreigde bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd. Gezien de aard van de diverse overtredingen die begaan kunnen worden, zal er niet zo snel sprake zijn van meerdaadse samenloop.

 

Het tweede lid ziet op de eendaadse samenloop. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de overtreder daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt (Vgl. HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1079). Als dat het geval is het gelet op het evenredigheidsbeginsel, onevenredig om voor alle overtredingen afzonderlijk een bestuurlijke boete op te leggen. Daarom kiezen wij in dat geval gelijk aan artikel 55 Wetboek van Strafrecht (Sr) om slechts één bestuurlijke boete op te leggen (Vgl. ABRvS 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4257).

 

Artikel 8 Strafrechtelijke samenloop & hetzelfde feit

Op grond van artikel 5:43 Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op indien aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een kennisgeving als bedoeld in artikel 5:50, tweede lid, aanhef en onderdeel a, is bekendgemaakt. Op grond van artikel 68, eerste lid Sr geldt behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, niemand andermaal kan worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba onherroepelijk is beslist.

 

In artikel 5:43 Awb en artikel 68 Sr is het zogenoemde ne bis in idem-beginsel gecodificeerd. Het beginsel houdt in dat niemand tweemaal mag worden gestraft voor dezelfde overtreding.

In de parlementaire geschiedenis bij artikel 5:43 wordt door de wetgever aangenomen dat voor het begrip ‘dezelfde overtreding’ wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad over artikel 68 Sr. Dat is ook gebeurd (zie bijvoorbeeld HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, HR 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1929, ABRvS 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1958, CBb 27 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:794, Conclusie A-G E.J. Hofstee 30 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1115).

 

Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van hetzelfde feit zijn de volgende vergelijkingsfactoren relevant:

  • 1)

    De juridische aard van de overtredingen.

    Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft

    • I.

      de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en

    • II.

      de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.

  • 2)

    De gedraging van de verdachte.

    Gekeken moet worden welke gedragingen worden beschreven. De mate van verschil tussen de gedragingen kan van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.

Opmerking verdient dat reeds uit de bewoordingen van het begrip "hetzelfde feit" voortvloeit dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van "hetzelfde feit" in de zin van art. 68 Sr.

 

In het tweede lid is opgenomen dat een aangifte gelijk is aan het voorleggen van de gedraging aan de officier van justitie in de zin van artikel 5:44, tweede lid Awb.