Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zutphen

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over hulp aan jeugdigen (Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2022)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZutphen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over hulp aan jeugdigen (Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2022)
CiteertitelVerordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023Nieuwe regeling

14-11-2022

gmb-2022-523546

352382

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over hulp aan jeugdigen (Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2022)

 

 

Ons kenmerk: 352382

 

De raad van de gemeente Zutphen,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 oktober 2022 met nummer 352382;

 

overwegende, dat:

  • -

    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • -

    het uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • °

      de door het college te verlenen maatwerk voorzieningen en overige voorzieningen.

    • °

      de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een maatwerk voorziening;

    • °

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerk voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • °

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • °

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerk voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

    • °

      de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

  • -

    het verder ook wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

 

gelet op artikel(en) 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1. derde lid van de Jeugdwet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de:

 

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over hulp aan jeugdigen (Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2022)

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Dit hoofdstuk vormt de inleiding tot de Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2022. Deze verordening bevat de regels van de gemeente ter uitvoering van de Jeugdwet en door de gemeenteraad vastgesteld gemeentelijk beleid voor Jeugdzorg.

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd.

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    aanvraag: een schriftelijk of digitaal ondertekend verzoek van de hulpvrager of gemachtigde van de hulpvrager om een maatwerkvoorziening op grond van deze verordening;

  • b.

    algemene voorziening: voorziening op grond van de Jeugdwet die rechtstreeks toegankelijk is zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling; hieronder vallen in opdracht van de gemeente georganiseerde preventieve activiteiten, onderzoeksactiviteiten door professionals van het lokaal team alsook vormen van directe hulpverlening welke door de gemeente beschikbaar zijn gemaakt, zonder dat daarvoor een aanvraag zoals bedoeld onder a. nodig is;

  • c.

    andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, die niet onder de Jeugdwet valt;

  • d.

    budgethouder: de jeugdige of zijn ouders aan wie een maatwerk voorziening is toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    formele hulp: er is sprake van formele hulp als voldaan wordt aan een limitatief aantal criteria, zoals beschreven in artikel 4.2 van deze verordening;

  • g.

    gebruikelijke hulp: hulp die mensen elkaar normaal gesproken geven als zij een gezin vormen of samenleven;

  • h.

    gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;

  • i.

    gemeente: de gemeente Zutphen en door de gemeente Zutphen gemandateerde of gevolmachtigde vertegenwoordigers;

  • j.

    gesprek: gesprek tussen hulpvrager en de gemeente waarin de jeugdige en/ of zijn ouders zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt;

  • k.

    gezinsplan: het familiegroepsplan waarin de ondersteuningsbehoeften van de jeugdige en/ of zijn ouders zijn vastgelegd samen met de doelen en hoe deze te bereiken en waarin op verschillende levensgebieden de gezinssituatie in kaart gebracht wordt om een effectieve ondersteuning van de jeugdige mogelijk te maken;

  • l.

    hulpverleningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6 van de wet;

  • m.

    hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning van een jeugdige of zijn ouders in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet;

  • n.

    indicatiebesluit: een besluit van het gemeentebestuur op de schriftelijke of digitale aanvraag van een hulpvrager voor een maatwerkvoorziening na afronding van het daarvoor benodigde onderzoek;

  • o.

    informele hulp: er is sprake van informele hulp, als de hulpverlener niet voldoet aan de criteria voor formele hulp zoals omschreven in artikel 5.2 van deze verordening;

  • p.

    jeugdhulp:

    • i.

      ondersteuning, hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

    • ii.

      het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

    • iii.

      het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

  • q.

    jeugdige: persoon die:

    • i.

      de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

    • ii.

      de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

    • iii.

      de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:

      • 1.

        is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is, hetgeen in ieder geval geldt voor kinderen in pleeggezinnen en gezinshuizen tot hun 21e jaar;

      • 2.

        vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

      • 3.

        is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

    •  

  • r.

    lokaal team: team van professionals, zoals bedoeld in artikel 2.2, dat door het college is aangewezen om de behoefte aan en noodzaak voor jeugdhulp op te sporen, te beoordelen, direct beschikbare jeugdhulp te verlenen dan wel een indicatie voor een maatwerkvoorziening in natura of in PGB af te geven;

  • s.

    maatwerkvoorziening: de op de jeugdige en/ of zijn ouders toegesneden individuele voorziening die door het college in natura of bij PGB wordt verstrekt op basis van een aanvraag en een daarop gebaseerd indicatiebesluit;

  • t.

    melding: registratie door de professional van het lokaal team van een jeugdhulpvraag van een jeugdige en/ of zijn ouders waarvoor toeleiding naar preventieve activiteiten en een algemeen advies onvoldoende is en nadere onderzoeksactiviteiten nodig zijn voor het bepalen en inzetten van passende hulp;

  • u.

    onderwijszorgarrangement: een gecombineerde inzet van jeugdhulpvoorzieningen en onderwijsondersteuning die geboden wordt in een schoolse setting als aanvulling op het reguliere en speciaal (basis- en voortgezet) onderwijs;

  • v.

    ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt;

  • w.

    persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van het gezin die van belang zijn, inclusief de behoefte van de jeugdige en zijn ouders en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging;

  • x.

    PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de maatwerk voorziening behoort van derden te betrekken;

  • y.

    PGB-plan: een plan van de budgethouder waarin hij de besteding van het PGB aangeeft inclusief de wijze waarop hiermee de gestelde doelen worden bereikt. Het PGB-plan bestaat uit een plan van aanpak, een begroting, de voorgenomen zorgovereenkomsten en de zorgbeschrijvingen per hulpverlener;

  • z.

    professional: een hulpverlener die op grond van de Jeugdwet of Wet publieke gezondheid zorg verleent en in de regel geregistreerd staat in het Kwaliteitsregister Jeugd of het register Beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG);

  • aa.

    specialistische jeugdhulp: maatwerk voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 3 zijnde voorzieningen voor jeugdhulp die een specifieke expertise vragen;

  • bb.

    wet: Jeugdwet.

 

Artikel 1.2 Doelgroep

  • 1.

    De algemene en maatwerkvoorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen die conform de wet hun woonplaats in de gemeente hebben en hun ouders.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling besluiten dat de algemene voorzieningen zoals geregeld in artikel 2.1 tot en met 2.3 ook toegankelijk zijn voor jeugdigen die woonachtig zijn in bij nadere regeling aan te wijzen buurgemeenten voor zover deze jeugdigen staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling in de gemeente Zutphen, en hun ouders.

 

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

 

 

Artikel 2.1 Sociale basis en preventieaanbod Jeugd

  • 1.

    Vragen over opvoeden en opgroeien worden door ouders samen met school, kinderopvang en partners in de wijk opgelost.

  • 2.

    Er is een goed afgestemd preventieaanbod waarmee we de zelfredzaamheid van kinderen, jongeren en ouders versterken en we voorkomen dat een onveilige omgeving voor de jeugdige, psychische, psychosociale en gedragsproblemen van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders ontstaat.

  • 3.

    De preventieve activiteiten jeugd zijn gericht op:

    • a.

      het vergroten van de zelfredzaamheid, veerkracht en veiligheid van kinderen, jongeren en ouders;

    • b.

      het versterken van een gezonde relatie tussen ouder en kind bij echtscheiding;

    • c.

      een doorlopende ketensamenwerking voor de eerste 1000 dagen van een kind;

    • d.

      een sluitende aanpak in voor- en vroegschoolse educatie (VVE) om taal- en onderwijsachterstanden te voorkomen;

    • e.

      professionele samenwerking met schoolbesturen en Samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs om ondersteuning van kinderen in en buiten de scholen integraal op te pakken;

    • f.

      een integrale aanpak om thuiszitten, schooluitval en jeugdwerkloosheid te voorkomen;

    • g.

      extra ondersteuning van kwetsbare kinderen binnen het speciaal onderwijs en buitenschoolse opvang met een Plus;

    • h.

      adequate en toegankelijke informatie voor inwoners én professionals over waar men met welke hulpvragen terecht kan (Hulpwijzer).

Artikel 2.2 Lokaal team

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een dekkend aanbod van professionals in de gemeente, werkzaam als lokaal team waar jeugdigen en/ of ouders met hun hulpvragen terecht kunnen.

  • 2.

    Het college kan een of meer rechtspersonen aanwijzen aan wie de opdracht wordt verleend om professionals voor het lokaal team te organiseren, gericht op het opsporen, beoordelen en directe ondersteuning bij enkelvoudige problematiek waarvoor passende hulp laagdrempelig en zonder indicatie beschikbaar is.

  • 3.

    Het college kan bepaalde taken en bevoegdheden van het lokaal team voorbehouden aan professionals in dienst van de gemeente of in dienst van gemeenschappelijke regelingen waarin de gemeente deelneemt.

  • 4.

    Het college stelt bij nadere regeling de taakverdeling en bevoegdheden vast voor de verschillende professionals van het lokaal team en de daarbij passende bevoegdheden aan aangewezen rechtspersonen die professionals voor het lokaal team organiseren.

 

Artikel 2.3 Opvoed- en opgroeiondersteuning

  • 1.

    In aanvulling op het aanbod zoals bedoeld in artikel 2.1 en 2.2, kan het college voor veel voorkomende specifieke hulpvragen een laagdrempelig aanbod aan opvoed- en opgroeiondersteuning in de gemeente organiseren voor jeugdigen en hun ouders, in groepsverband en individueel.

  • 2.

    Wanneer het aanbod zoals bedoeld in het eerste lid zich richt op specifieke doelgroepen, stelt het college bij nadere regeling vast onder welke voorwaarden jeugdigen en hun ouders zich rechtstreeks tot de hiervoor gecontracteerde zorgaanbieder kunnen wenden zonder tussenkomst van een professional van het lokaal team.

  • 3.

    Het college kan voor de in lid 2 bedoelde zorgaanbieder nadere regels vaststellen met betrekking tot de toegangsbeoordeling met het oogmerk de beschikbaarheid te garanderen voor hulpvragen met een hoge urgentie en beheer van eventuele wachtlijsten.

 

Artikel 2.4 Op veiligheid en spoedeisende zorg gerichte algemene voorzieningen

  • 1.

    Er is een dekkend aanbod van intensieve vrijwillige zorg voor gezinnen waarvan de ouders onvoldoende zorgdragen voor een veilige opvoedingssituatie of meewerken aan de noodzakelijke hulpverlening. Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

  • 2.

    De toegankelijkheid tot het aanbod als bedoeld in het eerste lid kan worden opgedragen aan:

    • a.

      Veilig Thuis: advies- en meldpunt met brede kennis op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • b.

      Meldpunt Spoedeisende zorg: 24 uur per dag 7 dagen per week beschikbaarheid van een professional die interventiehulp biedt in het gezin;

    • c.

      daartoe aangewezen professionals van het lokaal team in de gemeente.

 

Hoofdstuk 3 Maatwerk voorzieningen

 

 

Artikel 3.1 specialistische jeugdhulp

 

 

 

  • 1.

    In aanvulling op de algemene voorzieningen zoals bedoeld in artikel 2.1 tot en met 2.4 draagt het college zorg voor de beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp in de vorm van een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    De specialistische jeugdhulp als bedoeld in het eerste lid kan bestaan uit:

    • a.

      Begeleiding individueel: activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

    • b.

      Begeleiding groep: een structurele tijdsbesteding binnen een agogisch klimaat met meetbare, duidelijk omschreven doelen, waarbij de begeleiding is gericht op een zinvolle dagbesteding of het in groepsverband aanleren van vaardigheden of leren omgang met een beperking;

    • c.

      Verblijf: opname en verblijf met een vorm van jeugdhulp in een instelling;

    • d.

      Zorgcoördinatie: coördinatie van de ondersteuning en zorg als meerdere professionals en informele ondersteuners betrokken zijn en de jeugdige en zijn ouders naar het oordeel van het college niet in staat zijn de zorg en ondersteuning zelf te coördineren;

    • e.

      Ondertoezichtstelling: een rechterlijke maatregel gericht op het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging en de bedreiging van de fysieke en psychische veiligheid met als doel het realiseren van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie;

    • f.

      Landelijke Transitiearrangement: vormen van hoog specialistische jeugdhulp die landelijk worden gecontracteerd;

    • g.

      Crisishulp: vormen van jeugdhulp in situaties waar sprake is van een niet uitstelbare hulpvraag en acute problematiek;

    • h.

      Behandeling individueel: individuele behandeling gericht op het opheffen dan wel verminderen van of leren omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen die de ontwikkeling van de jeugdige stagneren of leiden tot disfunctioneren;

    • i.

      Behandeling groep: behandeling op locatie van de aanbieder en in een groep gericht op het opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen die de ontwikkeling van de jeugdige stagneren of leiden tot disfunctioneren;

    • j.

      Pleegzorg: opvang van jeugdigen, waarbij jeugdigen niet door hun eigen (biologische) ouders, maar door vervangende ouders verzorgd en opgevoed worden;

    • k.

      Gezinshuis: opvang van een jeugdige in een stabiele gezinssituatie met professionele begeleiding en behandeling van de jeugdige met een ernstige opvoed- of behandelvraag;

    • l.

      Specialistische Geestelijke gezondheidszorg: diagnostiek, behandeling en/ of verblijf van jeugdigen met psychische en psychiatrische basale stoornissen, ernstige psychische aandoeningen en in crisissituaties;

    • m.

      Respijtopvang Jeugd: opvang voor de jeugdige die permanent toezicht nodig heeft, waarbij de zorgtaken van ouders tijdelijk door anderen wordt overgenomen.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de keuzevrijheid van jeugdigen en hun ouders voor een zorgaanbieder op bovenstaande categorieën.

 

Artikel 3.2 Jeugdbescherming

Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van jeugdhulp bij een maatregel die de rechter dwingend oplegt wanneer een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige (ernstig) wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet (voldoende) helpt.

 

Artikel 3.3 Jeugdreclassering

Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van hulp voor jongeren tussen 12 en 23 jaar, die met politie en/ of justitie in aanraking zijn gekomen. De begeleiding kan doorlopen tot de jongere 23 jaar is, als de jongere minderjarig was bij het plegen van het strafbare feit.

 

Artikel 3.4 Zorg voor ernstige dyslexie

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van ernstige dyslexiezorg, bestaande uit:

    • a.

      diagnostiek bij een vermoeden van ernstige dyslexie;

    • b.

      behandeling van ernstige dyslexie.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de afbakening van de in het eerste lid bedoelde dyslexiezorg en de doelgroep.

 

Artikel 3.5 Vervoer

  • 1.

    Het college draagt zorg voor beschikbaarheid van vervoer van jeugdigen naar de locatie waar jeugdhulp wordt verleend, voor zover na onderzoek blijkt dat ouders en het sociaal netwerk hierin niet kunnen voorzien.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden een beroep kan worden gedaan op een vorm van vervoersvoorziening.

 

Artikel 3.6 Overige maatwerk voorzieningen jeugdhulp

  • 1.

    In aanvulling op de maatwerkvoorzieningen genoemd in artikel 3.1 draagt het college in bijzondere gevallen zorg voor een alternatief aanbod van jeugdhulp wanneer geen passende zorg kan worden geboden door zorgaanbieders die door de gemeente voor de in artikel 3.1 genoemde zorg gecontracteerd zijn.

  • 2.

    De in het eerste lid vermelde jeugdhulp betreft:

    • a.

      jeugdhulp voor jeugdigen die buiten de regio Zutphen verblijven maar volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van het college vallen, en voor wie de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders geen passende hulp kunnen organiseren of hulp die voldoende in de nabijheid van de jeugdige geboden kan worden;

    • b.

      jeugdhulp die geboden wordt door jeugdhulpaanbieders met een specialistische functie binnen de kaders van de door de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten afgesloten landelijke raamcontracten;

    • c.

      jeugdigen die hun woonplaatsbeginsel krijgen in Zutphen en waarvan de continuering van de jeugdhulp door een niet door de gemeente gecontracteerde aanbieder wordt voortgezet;

    • d.

      jeugdhulp die de rechter heeft opgenomen als verplichting in het vonnis;

    • e.

      jeugdhulp aan jeugdigen in buitengewone omstandigheden waarvoor geen passend aanbod beschikbaar is binnen het gecontracteerde aanbod.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde jeugdhulp.

 

Hoofdstuk 4 Toegankelijkheid tot voorzieningen

 

 

Artikel 4.1 Toegankelijkheid van algemene en maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een jeugdige of zijn ouders met een hulpvraag kunnen deze rechtstreeks voorleggen aan door het college georganiseerde ondersteuningspunten voor algemene voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1 tot en met 2.4.

  • 2.

    Hulpvragers kunnen verzoeken om een gesprek met professionals van het lokaal team bij het verkennen en verhelderen van de hulpvraag.

  • 3.

    De professional van het lokaal team geeft de hulpvrager informatie en advies over eigen mogelijkheden om oplossingen te vinden, zo nodig met ondersteuning vanuit beschikbare algemene voorzieningen en andere voorzieningen.

  • 4.

    De professional van het lokaal team kan bij lichte hulpvragen direct laagdrempelige hulp inzetten of bij complexere hulpvragen ondersteunen bij het indienen van een schriftelijke aanvraag voor een maatwerk voorziening bij de gemeente.

  • 5.

    Het college neemt het besluit op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening uiterlijk binnen acht weken, waarbij als startdatum geldt de ontvangstdatum van het aanvraagformulier door de gemeente.

  • 6.

    Het college legt het besluit op een aanvraag voor een maatwerk voorziening vast in een beschikking.

  • 7.

    Een aangewezen professional van het lokaal team draagt zorg voor de inzet van de goedkoopst passende voorziening voor jeugdhulp na verwijzing door:

    • a.

      de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat de inzet van jeugdhulp nodig is;

    • b.

      de rechter of gecertificeerde instelling, als hij dit nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel;

    • c.

      de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële instelling als dit nodig is bij de uitvoering van de opgelegde maatregel jeugdreclassering.

  • 8.

    Spoedeisende zorg kan zowel het college als de gecertificeerde instelling inzetten. In spoedeisende situaties kan het college of de gecertificeerde instelling ook een spoedmachtiging tot opname in een gesloten instelling aanvragen conform artikel 6.1.3 van de wet.

  • 9.

    Het college legt de beslissing als bedoeld in het achtste lid over de inzet van de hulp in de vorm van een maatwerkvoorziening zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 10.

    Een jeugdige en/ of zijn ouders die menen een beroep te kunnen doen op een andere voorziening, kunnen zich rechtstreeks hiertoe wenden.

  • 11.

    Het college wijst de jeugdige of zijn ouders bij melding van een hulpvraag waarmee een beroep wordt gedaan op de inzet van jeugdhulp, op de mogelijkheid om gebruik te maken van ondersteuning door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

 

Artikel 4.2 Beoordelingsregels naar aard en complexiteit van hulpvragen

  • 1.

    De professional van het lokaal team bepaalt op grond van de ontvangen informatie bij melding van de hulpvraag met de jeugdige en/ of zijn ouders of sprake is van een lichte of complexe hulpvraag en informeert de hulpvrager over de beoordelingsprocedure. Op basis van de beschikbare informatie bij het optekenen van een hulpvraag wordt bepaald welke professional met de hulpvrager in gesprek gaat en deze initiële beoordelingstaak uitvoert.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het vorige lid, kan het gesprek, zoals bedoeld in artikel 4.3, achterwege gelaten worden, wanneer:

    • a.

      de huisarts, gecertificeerde instelling, jeugdarts of medisch specialist – niet zijnde een professional van een lokaal team– conform artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g. van de wet verwezen heeft naar specialistische jeugdhulp;

    • b.

      in crisissituaties waar de onmiddellijke uitvoering van specialistische jeugdhulp geen uitstel duldt.

  • 3.

    In de in het tweede lid, onderdeel a. vermelde gevallen neemt de professional van het lokaal team het beoordelingsbesluit als bedoeld in het eerste en tweede lid op grond van het verzoek om een zorgtoewijzing van de betrokken jeugdhulpaanbieder van specialistische jeugdhulp.

  • 4.

    Wanneer de huisarts, gecertificeerde instelling, jeugdarts of medisch specialist – niet zijnde een professional van het lokale team - conform artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g. van de wet verwezen heeft naar specialistische jeugdhulp als bedoeld in artikel 3.2, neemt het college het besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid op grond van het bericht van de betrokken jeugdhulpaanbieder dat er een hulpverleningsplan is opgesteld en hierin de ondersteuningsbehoeften op de verschillende levensgebieden voldoende in kaart zijn gebracht om een effectieve uitvoering van de specialistische jeugdhulp mogelijk te maken.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen voor de beoordeling van hulpvragen voor jeugdhulp door professionals van het lokaal team.

  • 6.

    Het college legt in nadere regels vast welke gecontracteerde zorgvormen beschikbaar zijn voor de in hoofdstukken 2 en 3 vermelde algemene en maatwerkvoorzieningen. Daarbij kan het college verwijzen naar catalogi en contractvoorwaarden die in samenwerking met andere gemeenten zijn gecontracteerd voor bepaalde voorzieningen.

 

Artikel 4.3 Het gesprek en het gezinsplan

  • 1.

    De bevoegde professional van het lokaal team stelt namens het college in een of meer gesprek(ken) samen met de jeugdige en/ of zijn ouders vast:

    • a.

      wat de hulpvraag is en met welke beperkingen en kwaliteiten van de jeugdige en het gezin, op de verschillende leefgebieden, rekening gehouden moet worden om de hulpvraag te beantwoorden;

    • b.

      wat de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk zelf kunnen doen om de hulpvraag te beantwoorden (eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen);

    • c.

      wat de mogelijkheden zijn om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • d.

      of en welke ondersteuning nodig is vanuit de algemene voorzieningen;

    • e.

      of en welke extra ondersteuning nodig is in de vorm van een maatwerk voorziening;

    • f.

      op welke wijze de ondersteuning bedoeld onder b., c., d. en e. wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • g.

      wat de doelen (beoogde resultaten) zijn van de ondersteuning.

  • 2.

    Wanneer uit het gesprek blijkt dat de inzet van specialistische jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 3.2 nodig is, wordt met de te betrekken jeugdhulpaanbieder overleg gevoerd over de in te zetten jeugdhulp door de professional die bevoegd is tot beoordeling van de inzet van deze jeugdhulp.

  • 3.

    Wanneer de jeugdige en/ of zijn ouders al een voorstel voor een gezinsplan opgesteld hebben, vormt dit het uitgangspunt voor het gesprek zoals beschreven in het eerste lid.

  • 4.

    De bevoegde professional van het lokale team en de jeugdige en/ of zijn ouders leggen de zaken vermeld in het eerste lid vast in een gezinsplan. Bij het ontbreken van overeenstemming worden de zaken vermeld in het eerste lid vastgelegd in een door de professional van het lokaal team opgesteld gespreksverslag. Het gezinsplan en/ of gespreksverslag wordt aan de jeugdige en/ of zijn ouders voor akkoord toegezonden.

  • 5.

    In het gezinsplan worden afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van dit plan met de jeugdige en/ of zijn ouders, het lokaal team en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

  • 6.

    Het gezinsplan, dan wel de weergave ervan in een gespreksverslag, wordt door de professional van het lokaal team opgeslagen in de eigen administratie.

  • 7.

    Het gezinsplan wordt, voor zover van toepassing voor een effectieve uitvoering van de specialistische jeugdhulp, door de jeugdige en/ of zijn ouders, of in voorkomende gevallen door de professional van het lokaal team, gedeeld met de betrokken jeugdhulpaanbieder met inachtneming van de geldende privacyregelgeving.

  • 8.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/ of zijn ouders afzien van een gesprek.

  • 9.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het gesprek zoals bedoeld in dit artikel gevoerd wordt.

 

Artikel 4.4 Algemene criteria en afwegingsfactoren bij de toekenning van jeugdhulp

  • 1.

    De bevoegde professional van het lokaal team kent jeugdhulp toe als en voor zover vastgesteld is dat:

    • a.

      de jeugdige zelf, of met gebruikelijke hulp van zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen afdoende oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      een beroep op een algemene voorziening als bedoeld in artikel 2.1 tot en met 2.4 niet adequaat is voor oplossing van de hulpvraag;

    • c.

      de jeugdige of de ouders geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de hulpvraag afdoende te beantwoorden;

    • d.

      indicatiestelling voor een maatwerk voorziening aangewezen is gezien de aard en ernst van de hulpvraag.

  • 2.

    De bevoegde professional van het lokaal team kan een door het college daartoe aangewezen adviesinstantie of gecontracteerde professionele zorgaanbieder om advies vragen als dit van belang wordt geacht voor het maken van een zorgvuldige afweging over een passende voorziening.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria zoals vermeld in het eerste lid of ter aanvulling met specifieke criteria voor afzonderlijke maatwerk voorzieningen voor jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 3.

 

Artikel 4.5 Inhoud en geldigheidsduur van besluit toekenning maatwerk voorziening

  • 1.

    In het besluit tot toekenning van een maatwerk voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      of sprake is van specialistische jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 3.1 tot en met 3.4;

    • b.

      als het gaat om een maatwerk voorziening de zorgvorm, frequentie en duur;

    • c.

      in geval van een persoonsgebonden budget de hoogte van het budget en hoe deze is berekend.

  • 2.

    Het besluit tot toekennen van een maatwerk voorziening wordt afgegeven:

    • a.

      als het gaat om zorg in natura, met een in het besluit vastgestelde geldigheidsduur of tot een moment waarop de betrokken jeugdhulpaanbieder zoveel eerder de jeugdhulp heeft beëindigd en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld;

    • b.

      als het gaat om een persoonsgebonden budget, met een in het besluit vastgestelde geldigheidsduur.

  • 3.

    In aanvulling op het gestelde in het tweede lid, onderdeel a. kan de in het besluit voor een maatwerk voorziening vastgestelde geldigheidsduur, verlengd worden op verzoek van de jeugdige en/ of zijn ouders - ofwel de door hen gemachtigde jeugdhulpaanbieder – als een aanvraag tot herindicatie met dezelfde hulpvraag binnen drie maanden na een volgens plan beëindigd jeugdhulptraject, dat gericht was op herstel, bij de bevoegde professional van het lokaal team is ingediend.

  • 4.

    Het besluit kan ingetrokken worden, wanneer de jeugdhulpaanbieder niet binnen drie maanden na het afgeven van het besluit gestart is met de zorg. Wanneer wachtlijsten ontstaan kan de jeugdhulpaanbieder of PGB-houder het college verzoeken om verlenging van deze termijn.

  • 5.

    Het besluit wordt genomen:

    • a.

      als er overeenstemming is tussen het lokaal team en de jeugdige en/ of zijn ouders over de in te zetten maatwerk voorziening, direct na toezending van het definitieve gezinsplan;

    • b.

      als er geen overeenstemming is tussen het lokaal team en de jeugdige en/ of zijn ouders over de in te zetten jeugdhulpvoorziening, binnen vijf werkdagen na toezending van het gespreksverslag;

    • c.

      als een gesprek en gezinsplan op grond van artikel 4.2, tweede lid niet nodig is, binnen vijf werkdagen na het verzoek om toewijzing van de jeugdhulpaanbieder;

    • d.

      met vermelding of de maatwerking voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt.

  • 6.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hieromtrent nadere regels.

 

Artikel 4.6 Toegankelijkheid zorg bij ernstige dyslexie

  • 1.

    Het college kent een maatwerk voorziening voor ernstige dyslexiezorg toe door middel van een besluit dat toegang geeft tot diagnostiek, om vast te stellen of sprake is van ernstige dyslexie, en behandeling, als uit de uitgevoerde diagnostiek blijkt dat sprake is van ernstige dyslexie.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van het verzoek tot een zorgtoewijzing van de dyslexieaanbieder na een controle van het leesdossier van de jeugdige op de basisschool.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de controle van het leesdossier moet worden uitgevoerd en de eisen waaraan het leesdossier moet voldoen.

 

Artikel 4.7 Toegankelijkheid overige maatwerk voorzieningen jeugdhulp

  • 1.

    Het college kan in bijzondere omstandigheden besluiten tot inzet van een overige maatwerk voorziening jeugdhulp:

    • a.

      op grond van een aanvraag van het lokaal team of een andere op grond van de wet daartoe bevoegde professional, als het gaat om jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdeel a., c. en d.;

    • b.

      op grond van het verzoek tot zorgtoewijzing van een landelijke jeugdhulpaanbieder, als het gaat om jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdeel b..

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling regels stellen over de inhoud en de wijze van indienen van de aanvraag zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a..

 

Hoofdstuk 5 Aanvullende regels persoonsgebonden budget

 

 

Artikel 5.1 Het PGB-plan

  • 1.

    Als de jeugdige en/ of zijn ouders zich in het gesprek zoals bedoeld in artikel 4.3 gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de geïndiceerde maatwerk voorziening die wordt geleverd door de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders niet passend achten, kunnen zij financiering in de vorm van een persoonsgebonden budget aanvragen.

  • 2.

    De jeugdige en/ of zijn ouders moeten hiertoe in aanvulling op het gezinsplan en de aanvraag voor een maatwerk voorziening een financieringsaanvraag in de vorm van een PGB-plan indienen waarin is opgenomen:

    • a.

      de motivering waarom zorg in natura niet passend en een persoonsgebonden budget gewenst is;

    • b.

      het voorgenomen hulpverleningsplan en de naam van de uitvoerder van de maatwerkvoorziening;

    • c.

      de kosten, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief, van de uitvoering;

    • d.

      de kwalificaties van de uitvoerder van de maatwerkvoorziening.

 

Artikel 5.2 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de soort hulp die benodigd is, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/ werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel en ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/ werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/ of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet (SKJ-register), voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3.

    Als de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele hulp.

  • 4.

    Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het tweede lid, onder a., b. of c., is sprake van informele hulp.

 

Artikel 5.3 Vaststellen hoogte van persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt berekend aan de hand van het aantal uren, dagdelen of etmalen dat de maatwerk voorziening nodig is vermenigvuldigt met een vast tarief per zorgvorm.

  • 2.

    Voor de berekening van het persoonsgebonden budget stelt het college bij nadere regeling afzonderlijke tijdseenheidstarieven vast voor formele en informele hulp op basis van de geïndiceerde zorgvorm. Voor formele zorg geldt een maximum van de gemeentelijk geldende inkooptarieven voor vergelijkbare zorg in natura. Voor informele hulp bedraagt het tarief maximaal € 20,00 per uur, tenzij in nadere regels anders is vermeld. Is de informele hulp jonger dan 21 jaar dan is het tarief gelijk aan het wettelijk minimumjeugdloon inclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een PGB:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een PGB administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een PGB;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en eenmalige uitkering;

    • f.

      reiskosten van de PGB hulpverlener van en naar de locatie waar de hulp wordt verleend.

  • 4.

    Een PGB is niet mogelijk en mag niet worden gebruikt voor:

  • a.

    kosten die de jeugdige en/ of zijn ouders voorafgaand aan de indiening van de aanvraag hebben gemaakt;

  • b.

    als er sprake is van jeugdhulp in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onder b. van de wet (crisishulp, crisisopvang, spoedhulp, spoedopvang);

  • c.

    voor besteding tijdens een verblijf in het buitenland langer dan 13 weken per jaar of een aaneengesloten periode langer dan zes weken, tenzij het college vooraf schriftelijk toestemming heeft gegeven;

  • d.

    voor het inkopen van andere en algemeen gebruikelijke goederen en diensten;

  • e.

    voor besteding aan voorzieningen die zijn uitgesloten op grond van een door het college vastgestelde PGB vergoedingenlijst.

 

Artikel 5.4 Verstrekken persoonsgebonden budget formele hulp en informele hulp

  • 1.

    Het college kent een persoonsgebonden budget voor formele hulp enkel toe als de zorgverlener:

    • a.

      voldoet aan het Kwaliteitskader Jeugd, wat onder andere een registratie bij het SKJ (Stichting Kwaliteitszorg Jeugd) of een inschrijving in het BIG-register inhoudt;

    • b.

      werkt op basis van een hulpverleningsplan;

    • c.

      werkt met een systeem voor kwaliteitsbewaking;

    • d.

      de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten en de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp hanteert;

    • e.

      een vertrouwenspersoon in staat stelt zijn taak uit te voeren.

  • 2.

    Het college kent een persoonsgebonden budget voor informele hulp die wordt geleverd vanuit het sociale netwerk enkel toe:

    • a.

      voor geïndiceerde zorg zoals vermeld in artikel 3.1, tweede lid, onder a.;

    • b.

      als wordt gemotiveerd waarom de inzet van informele hulp leidt tot een gelijk of beter resultaat dan de inzet van formele hulp;

    • c.

      als de persoon die de informele hulp verleent voldoet aan de volgende minimale kwaliteitscriteria:

      • I.

        de zorgverlener beschikt over de voor de hulpvraag benodigde competenties, kennis en vaardigheden en middelen om verantwoorde hulp te bieden;

      • II.

        de zorgverlener beschikt over een VOG (behalve als de zorgverlener een ouder is, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de wet);

      • III.

        de zorgverlener neemt bij (een vermoeden van) huiselijk geweld en kindermishandeling contact op met Veilig Thuis voor advies of het doen van een melding en maakt hierbij gebruik van de Meldcode Huiselijk geweld;

      • IV.

        de zorgverlener meldt calamiteiten die de opdrachtuitvoering van jeugdhulp verhinderen direct aan de voor het gezin verantwoordelijke professional van het lokaal team;

      • V.

        de zorgverlener werkt op basis van een plan;

    • d.

      als de ondersteuning aan de jeugdige of zijn ouders niet leidt tot overbelasting bij de persoon die deze informele hulp verleent.

  • 3.

    Ondersteuning kan niet worden geboden door iemand vanuit het sociaal netwerk als die, conform het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling op basis van het Kwaliteitskader Jeugd, geboden moet worden door een geregistreerde professional.

  • 4.

    Het college kent geen vrij besteedbaar bedrag toe vanuit het persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Beheer van het PGB is niet toegestaan door de persoon of organisatie die ook de ondersteuning levert aan de PGB-houder, tenzij hiervoor door het college toestemming is verleend.

 

Hoofdstuk 6 Feiten en omstandigheden

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een maatwerk voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande een maatwerk voorziening.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.5, vierde lid kan het college een besluit aangaande een maatwerk voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en/ of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en/ of zijn ouders niet langer op de maatwerk voorziening of op het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen;

    • c.

      de maatwerk voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige en/ of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de maatwerk voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget, of

    • e.

      de jeugdige en/ of zijn ouders de maatwerk voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onder a. of e. heeft ingetrokken, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerk voorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 6.2 Bestrijding oneigenlijk gebruik en misbruik

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerk voorziening of persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij de wet dan wel deze verordening, ten aanzien van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerk voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van het bepaalde bij de wet dan wel deze verordening.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

  • 4.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerk voorzieningen in natura en PGB met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

 

Artikel 6.3 Opschorting betaling uit het PGB

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor ten hoogste dertien weken, als er ten aanzien van de persoon aan wie het PGB is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a., d. of e. van de wet.

  • 2.

    Als de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling, als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor de duur van de opname.

  • 3.

    Het college stelt de PGB-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

 

Hoofdstuk 7 Afstemming andere voorzieningen

Artikel 7.1 Overgang naar volwassenheid

  • 1.

    Het college draagt zorg dat voor jeugdigen die de leeftijd van 18 jaar bereiken en ook na hun 18e jaar een ondersteuningsvraag hebben tijdig afstemming plaatsvindt welke andere voorzieningen benodigd zijn.

  • 2.

    In het geval er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt de afstemming op latere leeftijd, maar altijd tijdig plaats.

  • 3.

    Het college draagt zorg dat het lokaal team zich in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders wijst op de consequenties dat deze zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder een andere voorziening valt, en zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.

Artikel 7.2 Afstemming gezondheidszorg

  • 1.

    Het college draagt zorg dat wanneer het lokaal team een besluit neemt over de inzet van zorg die vanaf de 18e verjaardag valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet en er de reële verwachting is dat deze zorg na de 18e verjaardag van de jeugdige door zal lopen, het indicatiebesluit omwille van de continuïteit van zorg voldoet aan de normen die daaraan gesteld worden op grond van de Zorgverzekeringswet.

  • 2.

    Het college draagt zorg dat het lokaal team zich in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders wijst op de consequenties dat deze zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet valt, en het gezin zich tijdig dient in te spannen voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.

Artikel 7.3 Afstemming langdurige zorg

  • 1.

    Het college draagt zorg dat het lokaal team de jeugdige en/ of zijn ouders ondersteunt richting het Centraal Indicatieorgaan Zorg, als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 2.

    Als de jeugdige en/ of zijn ouders weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een besluit van het Centraal Indicatieorgaan Zorg, is het college niet gehouden een maatwerk voorziening toe te kennen op grond van deze verordening.

Artikel 7.4 Afstemming voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college draagt zorg dat locaties voor kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, primair en voortgezet onderwijs, en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij het lokaal team.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in het eerste lid genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het gezinsplan van de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 7.5 Afstemming maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen het lokaal team en in de gemeente werkzame organisaties voor maatschappelijke ondersteuning, als een jeugdige en/ of zijn ouders naast jeugdhulpvoorzieningen ook in aanmerking komen voor voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Het college draagt zorg dat wanneer de begeleiding van een jeugdige na het achttiende jaar voortgezet moet worden onder de Wet maatschappelijke ondersteuning, de continuïteit gewaarborgd wordt en het lokaal team een besluit hiertoe zo nodig (mede) voorbereidt.

Artikel 7.6 Afstemming werk en inkomen

Het college draagt zorg dat het lokaal team en de gecertificeerde instellingen, in afstemming met de organisatie voor maatschappelijke ondersteuning, financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig de jeugdige en/of zijn ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen en armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Artikel 7.7 Afstemming wonen

Wanneer de woonsituatie de juiste jeugdhulp voor de jeugdige en/ of zijn ouders in de weg staat of wanneer het gezin in die mate overlast veroorzaakt of schulden heeft dat een gedwongen verhuizing noodzakelijk is, kan de professional van het lokaal team namens de cliënt(en) een aanvraag doen voor een urgentieverklaring. Het college draagt zorg voor de begeleiding wanneer een in het eerste lid bedoelde gezin een woning toegewezen krijgt op basis van een met het gezin overeengekomen gezinsplan.

 

Hoofdstuk 8 Kwaliteit en beleidsparticipatie

Artikel 8.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp, intensieve vrijwillige zorg of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor zorg toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functies;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadskosten;

  • d.

    een reële mate van non-productiviteit door verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

 

Artikel 8.2 Kwaliteitsborging

  • 1.

    De jeugdhulp die de formele hulp biedt, in natura of op basis van een PGB, voldoet kwalitatief aan wat daarover in de wet en in de meest recente door het college vastgestelde versie van de Algemene Voorwaarden Sociaal Domein is bepaald.

  • 2.

    De jeugdhulp die door een informele hulp wordt geboden is veilig, adequaat, cliëntgericht en doeltreffend.

  • 3.

    Het college ziet erop toe dat jeugdhulpaanbieders en externe opdrachtnemers voor de uitvoering van taken van het lokaal team voldoen aan het naleven van de bij wet voorgeschreven klachtenregeling. Dit gebeurt onder andere door periodieke overleggen met de gecontracteerde dienstverleners en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 8.3 Inspraak

  • 1.

    Het college betrekt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval jeugdigen en hun ouders, bij de voorbereiding van het beleid over jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels over de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt inwoners vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid over jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen over jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van het verlenen van jeugdhulp aan een jeugdige en/ of zijn ouders, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Artikel 9.2 Intrekking oude regeling

De Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2018, zoals vastgesteld bij besluit van17 december 2018, wordt ingetrokken.

 

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

 

Artikel 9.4 Overgangsrecht

De rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening gelden met betrekking tot een maatwerk voorziening waarvoor op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2018 een besluit is afgegeven, blijven gelden gedurende de geldigheidsduur van het besluit, dan wel tot het moment dat er op basis van een gewijzigde ondersteuningsbehoefte tussentijds een nieuw besluit wordt genomen op grond van deze verordening.

Artikel 9.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2022.

 

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de raad van de gemeente Zutphen,

gehouden op: 14 november 2022

De voorzitter, de griffier,

Toelichting

Algemene toelichting

1.Jeugdhulpvoorzieningen als uitwerking van het Beleidsplan Jeugd 2021-2024

In deze verordening wordt afgebakend welke ondersteunende activiteiten de gemeente Zutphen organiseert om kinderen in een gezonde, veilige en kansrijke omgeving te laten opgroeien. Daarbij wordt ingezet op:

  • I.

    Versterken pedagogische samenleving: ouders, school en gemeenschap

  • II.

    Focus op preventie: versterken van ouders en kinderen

  • III.

    Stevige eerste lijn: zorg zo licht mogelijk en zo intensief als nodig

  • IV.

    Intensieve hulpverlening: tijdige en passende zorg en ondersteuning

Gelukkig groeien de meeste kinderen gezond op door de goede zorg van hun ouders in combinatie met algemene overheidszorg. Buurt- en sport- en culturele verenigingen bieden in dit ontwikkelingsproces waar nodig maatschappelijke ondersteuning. Voor veel voorkomende probleemsituaties in de opvoeding zorgt de gemeente (in samenwerking met maatschappelijke organisaties) voor preventieve hulp en ondersteuning (doelgroep- en themagericht).

In de eerste lijn kunnen jeugdigen en ouders met al hun hulpvragen terecht bij professionals van het lokaal team. Het streven is om op enkelvoudige of veel voorkomende hulpvragen meer directe en laagdrempelige hulp te verlenen. Zonder beschikking. Direct uitvoerbaar door een deel van de professionals van het lokaal team. Waar nodig kortdurend ondersteund door specialisten voor jeugdhulp. De professionals van het lokaal team worden ingezet vanuit ondersteuningspunten dicht bij het gezin in lokale netwerken (op scholen, huisartsposten, consultatiebureaus, buurtwerk, sport- en culturele organisaties).

Een deel van de professionals van het lokaal team richt zich in het bijzonder op de beoordeling van meer complexe hulpvragen, onderzoek en indicatie van maatwerkvoorzieningen (inclusief beoordeling van een PGB-financieringsaanvraag).

Door samenwerking met lokale partners in preventienetwerken wordt ingezet op vroegtijdige signalering van jeugdhulpvragen en sneller contact met de juiste professional om passende hulp te bieden. Dat is bij voorkeur gericht op de inzet van laagdrempelige algemene voorzieningen en zo nodig inzet van intensieve jeugdhulp (na gericht onderzoek, indicatiestelling en contact met de juiste hulpverlener).

Voor alle professionals van het lokaal team geldt dat de noodzaak voor inzet van professionele jeugdhulp en ondersteuning (met of zonder beschikking) beoordeeld wordt vanuit:

  • a.

    de mogelijkheden die het gezin heeft vanuit eigen kracht (inclusief eigen netwerk);

  • b.

    ondersteuningsmogelijkheden vanuit collectieve lokale voorzieningen en andere wettelijke voorzieningen (zoals onderwijs, zorg, maatschappelijk werk);

  • c.

    mogelijk beroep op voor de hulpvraag passende, algemeen toegankelijke voorzieningen;

  • d.

    het resultaat van eerder ingezette jeugdhulpvoorzieningen.

Voor zowel jeugdige en zijn ouders als iedereen die beroepsmatig in contact staat met gezinnen zal met behulp van een actuele hulpwijzer duidelijk moeten zijn waar men met zijn hulpvraag het beste kan aankloppen om zo snel mogelijk geholpen te worden.

Op basis van de regels in deze verordening worden hulpvragen voor jeugdhulp langs de volgende routes beantwoord:

 

 

2.Wat kan op basis van deze verordening worden gerekend tot jeugdhulp

De grenzen van de Jeugdwet en daarmee ook de afbakening van de gemeentelijke jeugdhulpplicht worden bepaald door de Jeugdwet zelf, andere wetten, door de doelgroep, door de leeftijd van de jeugdige, maar ook door een aantal bijzondere bepalingen. Zo is het bereik van de Jeugdwet voor jeugdigen die zijn veroordeeld op grond van het adolescentenstrafrecht veel ruimer dan voor andere jeugdigen. Een belangrijke afbakening is ook gelegen in de definitie van jeugdhulp en in de resultaten die met de jeugdhulp moeten worden bereikt. Het doel van jeugdhulp moet namelijk zijn:

  • a.

    gezond, veilig en kansrijk op te groeien;

  • b.

    te groeien naar zelfstandigheid;

  • c.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige.

Naast de resultaten die met jeugdhulp moeten kunnen worden bereikt noemt de Jeugdwet een aantal problemen waarvoor de jeugdhulpplicht geldt. Dit betreft:

  • -

    opgroei- en opvoedingsproblemen;

  • -

    psychische problemen en stoornissen.

De Jeugdwet (Jw) is een van de zogenoemde zorgwetten uit het maatschappelijk domein. In de Jeugdwet zijn bepalingen opgenomen die de afbakening regelen met andere wetten. Kort gezegd komt dit erop neer dat de Wet langdurige zorg, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de Zorgverzekeringswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de onderwijswetten voorgaan op de Jeugdwet. Ten aanzien van de Zorgverzekeringswet geldt dat alleen als er een recht op zorg op grond van de basisverzekering bestaat. Een aanvullende verzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet, maar moet worden aangemerkt als een vorm van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (artikel 2.3, eerste lid Jeugdwet).

De vraag naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen komt namelijk eerder aan bod, dan de vraag of er sprake is van een wettelijk voorliggende voorziening.

Het stappenplan1 luidt als volgt:

  • 1.

    Vaststellen van de hulpvraag

  • 2.

    Onderzoeken of deze gemeente verantwoordelijk is (woonplaats)

  • 3.

    Onderzoeken of de Jeugdwet van toepassing is (doelgroep)

  • 4.

    In kaart brengen van beperkingen/ problematiek

  • 5.

    Bepalen welke hulp nodig is

  • 6.

    Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht)

  • 7.

    Aanspraak op een andere (wettelijke) voorziening

  • 8.

    Aanspraak op een algemene voorziening

  • 9.

    Aanspraak op een individuele maatwerkvoorziening

  • 10.

    Informeren over de mogelijkheid van financiering in de vorm van een PGB

  • 11.

    Als aangevraagd: beoordelen of aan voorwaarden voor een PGB voldaan wordt

 

3.Algemene of maatwerkvoorzieningen op grond van deze verordening

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om jeugdhulpvragen in een zo vroegtijdig mogelijk stadium te signaleren en gezinnen te ondersteunen. Daarvoor worden algemene voorzieningen ingezet die vrij of met een lichte drempel (zoals doelgroep criteria) toegankelijk zijn. Vanuit beleidsprioriteiten financiert of organiseert de gemeente ondersteunende activiteiten gericht op specifieke thema’s, doelgroepen, netwerken en projecten in het kader van samenlevingsopbouw (sociale basis). Het streven is om de jeugdige en zijn ouders te ondersteunen bij het zo snel mogelijk zelf aanpakken van problemen bij het opgroeien en opvoeden van kinderen, waar nodig ondersteunt vanuit de inclusieve samenleving (school, gemeenschap) en preventieaanbod.

Jeugdigen en ouders kunnen daarnaast een beroep doen op ondersteuning van het lokaal team. Wanneer gebruikelijke zorg vanuit het gezin tekortschiet en andere voorzieningen ontoereikend zijn wordt door professionals van het lokaal team hulp en ondersteuning ingezet, bij voorkeur vanuit laagdrempelige algemene voorzieningen.

Voor lichte jeugdhulpvragen kunnen professionals van het lokaal team direct zelf hulp en ondersteuning inzetten zonder beschikking. Zo nodig kan daarbij kortstondige specialistische ondersteuning worden ingezet. De beschikbare capaciteit daarvoor wordt vanuit de gemeente bepaald en periodiek op basis van de ontwikkelingen in de hulpvraag bijgesteld.

De beoordeling van meer complexe jeugdhulpvragen en inzet van specialistische jeugdhulp in de vorm van maatwerkvoorzieningen en verzoeken om PGB-financiering is voorbehouden aan speciaal daartoe opgeleide professionals van het lokaal team. Door professionals van het lokaal team wordt zorggedragen voor een gestructureerde afstemming met alle betrokken partijen in de omgeving van het gezin.

 

4. Wie is waarvoor verantwoordelijk in de uitvoering van jeugdhulp

De gemeente Zutphen is verantwoordelijk voor de inrichting van het stelsel aan voorzieningen, de beschikbaarheid van jeugdhulpvoorzieningen en draagt zorg voor een doelmatige en effectieve taakverdeling.

De operationele regie in het oppikken en routeren van hulpvragen ligt bij de samenwerkende professionals van het lokaal team op basis van afstemming met partner in het preventieaanbod en lokale organisaties die beroepsmatig in contact staan met gezinnen.

Met de vaststelling van een nieuwe Verordening jeugdhulp wordt een juridische basis gelegd voor de zorg die de gemeente in samenwerking met externe partners organiseert voor jeugdigen en hun ouders.

Door middel van een partnerschapsovereenkomsten en bevoegdhedenbesluiten worden professionals voor het lokaal team georganiseerd aan wie vooral de taak en verantwoordelijkheid wordt opgedragen voor het vroegtijdig opsporen van jeugdhulpvragen en inzet van laagdrempelige jeugdhulp en ondersteuning zonder beschikking. De professionals van het lokaal team in dienst van de gemeente blijven verantwoordelijk voor het beoordelen van aanvragen voor een maatwerkvoorziening (in natura of PGB). Binnen gemeentelijk vastgestelde kaders en budgetten werken de externe en interne professionals nauw samen in een doelmatige routering en adequate beoordeling van jeugdhulpvragen.

Daarnaast sluit de gemeente (grotendeels vanuit regionale samenwerking met andere gemeenten) contracten af met zorgaanbieders voor de inzet van de verschillende vormen van specialistische jeugdhulp. De gecontracteerde zorgaanbieders zijn volledig verantwoordelijk voor een tijdige uitvoering en de kwaliteit van zorg.

 

5. Verhouding tussen beleidsplan, verordening en nadere uitwerkingsbesluiten

De bepalingen in de verordening worden door de gemeenteraad vastgelegd als algemeen instrumenteel kader ter uitvoering van het gemeentelijk beleidsplan Jeugd. Daarmee wordt in hoofdlijnen vastgelegd hoe het gemeentebestuur invulling geeft aan de zorgplicht zoals opgedragen in de Jeugdwet. Het college stelt nadere uitvoeringsregels vast en actualiseert deze periodiek om verbeteringen in het aanbod en de samenwerking met externe partijen te realiseren in het belang van een doelmatige en effectieve jeugdhulp.

De opdrachtuitvoering voor jeugdhulp als maatwerkvoorziening heeft de gemeente grotendeels ingeregeld in samenwerking met andere gemeenten in de regio. Het college kan voor de beschikbaarheid van zorgvormen in nadere uitwerkingsbesluiten rechtstreeks verwijzen naar besluiten van het regionaal bestuursorgaan waaraan door de gemeente bepaalde bevoegdheden zijn overgedragen.

Op verschillende onderdelen zijn uit oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor zowel hulpvragers als te contracteren hulpverleners nadere uitvoeringsregels gewenst, welke in een of meer uitwerkingsbesluiten van het college worden vastgelegd.

De gewenste doorontwikkeling van het stelsel van voorzieningen is gebaat bij een proces van voortdurend reflecteren en evalueren in samenwerking met externe uitvoeringspartners. Daarop kan het college nadere uitwerkingsbesluiten aanpassen en aanvullen. Het streven is om in de komende jaren meer en sneller hulp te kunnen verlenen in zorgvormen zonder beschikking en daarmee het volume aan zorg in beschikte vorm te verminderen. Ook wordt voortdurend gestreefd naar aanpassing en aanvulling van nadere uitwerkingsbesluiten om zorg te dragen voor tijdige beschikbaarheid van passender zorgvormen als reactie op veranderingen in de lokale hulpvraag.

Het college kan op basis van deze verordening besluiten om een nadere regeling vast te stellen voor:

  • a.

    toegankelijkheid tot algemene voorzieningen voor jeugdigen van buiten de gemeente (artikel 1.2, tweede lid);

  • b.

    aanwijzing rechtspersoon tot uitvoering van lokaal teamtaken (artikel 2.2, tweede lid);

  • c.

    mandatering van verschillende professionals van het lokaal team (artikel 2.2, vierde lid) en criteria voor de beoordeling van hulpvragen door deze professionals (artikel 4.2, vijfde lid);

  • d.

    toegangsvoorwaarden voor jeugdigen en hun ouders met betrekking tot hulp- en ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening voor bepaalde hulpvragen (artikel 2.3, tweede lid);

  • e.

    uitvoeringsvoorwaarden voor gecontracteerde aanbieders van hulp- en ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening voor bepaalde hulpvragen (artikel 2.3, derde lid);

  • f.

    directe beschikbaarheid van op veiligheid en spoedeisendheid gerichte zorg (artikel 2.4, eerste lid);

  • g.

    keuzevrijheid voor jeugdigen en hun ouders met betrekking tot de gecontracteerde zorgaanbieder van specialistische jeugdhulp op indicatie (artikel 3.1, derde lid);

  • h.

    afbakening van door de gemeente bekostigde dyslexiezorg en hiervoor in aanmerking komende doelgroep (artikel 3.2, tweede lid) en beoordeling van het leesdossier (artikel 4.6, derde lid);

  • i.

    voorwaarden voor toekenning van een vorm van vervoersvoorziening (artikel 3.3, tweede lid);

  • j.

    voorwaarden om in aanmerking te komen voor een alternatief aanbod van jeugdhulp indien passend aanbod ontbreekt (artikel 3.4, derde lid) en aanvraagprocedure (artikel 4.7, tweede lid);

  • k.

    onderscheiden zorgvormen bij de inzet van algemene en maatwerkvoorzieningen waarop specifieke toegangsregels en beoordelingscriteria gelden (artikel 4.2, zesde lid en artikel 4.4, derde lid);

  • l.

    inhoud en wijze van gespreksvoering met jeugdige en of zijn ouders (artikel 4.3, negende lid);

  • m.

    heroverweging en intrekking van indicatiebesluiten (artikel 4.5, zesde lid);

  • n.

    berekening van persoonsgebonden budget (artikel 5.3, tweede lid);

  • o.

    aanwijzing en bevoegdheden toezichthouders (artikel 6.2, tweede en derde lid);

  • p.

    inspraak van inwoners bij de voorbereiding van nieuw beleid en besluitvorming over verordeningen inzake het jeugdbeleid (artikel 8.3, vierde lid).

 

Artikelsgewijze toelichting

Per artikel van de verordening wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Waarom deze begrippenlijst?

  • -

    Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.

  • -

    Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de vermelde wetten, omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij het normale, dagelijkse taalgebruik.

  • -

    Ook staan er voor de duidelijkheid ook enkele wettelijke begrippen in de lijst, die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.

  • -

    Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.

 

Aanvraag: Hulpvragen van jeugdige en/ of zijn ouders kunnen langs verschillende wegen de professional van het lokaal team bereiken. Rechtstreeks, via informele contacten rondom het gezin, via professionals van andere voorzieningen (onderwijs, zorg, politie, buurtwerk, sport- en culturele werkers) of via een verwijzende instantie (arts, medisch specialist, rechter, gecertificeerde of justitiële instelling).

Het is de taak van de professional van het lokaal team om op basis van een quick scan van het gezin te bepalen wat de beste route is om het gezin van een passend antwoord te voorzien. Dat kan zijn:

  • a.

    informatie en advies waarmee het gezin zelfstandig verder kan;

  • b.

    toeleiding naar andere voorzieningen op grond van andere wetten en preventieve voorzieningen;

  • c.

    directe hulp en ondersteuning door de professional van het lokaal team zelf (zo nodig met korte ondersteuning vanuit specialisten);

  • d.

    attenderen op de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Bij route a, b en c wordt door de professional van het lokaal team geen aanvraagformulier uitgereikt maar slechts vastgelegd wie de inwoner is (inwonertoets), wat zijn hulpvraag is en met welke inzet de hulpvraag het beste kan worden beantwoord (beschikkingsvrij). Vindt de jeugdige en/ of zijn ouders een inzet van de professional op route a, b of c niet voldoende dan kunnen zij de professional van het lokaal team verzoeken om een aanvraagformulier uit te reiken voor een maatwerkvoorziening. Een aanvraagprocedure wordt te allen tijde gestart met de indiening van het uitgereikte aanvraagformulier, waarmee tevens de behandeltermijn van 8 weken gaat lopen die wordt afgerond met een besluit in de vorm van een beschikking. Bij uitreiking van het aanvraagformulier wordt de jeugdige en/ of zijn ouders geattendeerd op de mogelijkheid een beroep te doen op onafhankelijke cliëntondersteuning.

 

Algemene voorziening: De term ‘algemene voorziening’ komt uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). In de Jeugdwet wordt naast individuele voorziening alleen (in artikel 2.9) gesproken van ‘overige voorziening’. Een algemene voorziening is derhalve te beschouwen als een ‘overige voorziening’ in de zin van de Jeugdwet. Deze wettelijke term kan verwarrend werken en doet geen recht aan de belangrijke positie van de vrij toegankelijke voorzieningen in het nieuwe jeugdstelsel. Zij zijn geen restcategorie. Daarom wordt toch de term uit de Wmo gebruikt.

 

Gebruikelijke hulp: in de Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen is vastgelegd dat het college geen jeugdhulp toekent voor zover sprake is van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is een invulling van de voorwaarde van 'eigen kracht’ die de Jeugdwet stelt (artikel 2.3 Jeugdwet). De vraag of en zo ja, welk onderdeel van de hulpvraag tot gebruikelijke hulp behoort, beoordeelt het college op grond van beleidsregels.

Uit de Jeugdwet volgt dat het college geen voorziening voor jeugdhulp hoeft te verstrekken voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/ of zijn ouder(s) toereikend zijn (artikel 2.3, eerste lid Jeugdwet).

Onder 'eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen' onder andere wordt verstaan de gebruikelijke hulp die ouders geacht worden hun kinderen te bieden. Voor zover gebruikelijke hulp kan worden verwacht, hoeft het college geen jeugdhulpvoorziening toe te kennen. Jeugdhulp kan alleen worden toegekend voor hulp die als meer dan gebruikelijk, ofwel boven gebruikelijk, kan worden beschouwd.

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekening als in de Jeugdwet, het landelijke Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening Jeugdhulp en het Besluit Jeugdhulp.

Om vast te stellen welke hulp boven gebruikelijk is, beoordeelt de professional van het lokaal team welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In nadere regels op grond van deze verordening zijn richtlijnen opgenomen van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen. Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt de professional van het lokaal team de volgende factoren:

  • -

    leeftijd van de jeugdige;

  • aard van de zorghandelingen;

  • -

    frequentie en patroon van de zorghandelingen;

  • -

    tijdsomvang van de zorghandelingen.

Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin.

 

Gezinsplan: met het gezinsplan wordt bedoeld het familiegroepsplan uit de Jeugdwet (artikel 1.1). De term ‘familiegroepsplan’ is in Zutphen geen algemeen bekend begrip.

 

Maatwerkvoorziening: ‘Individuele voorziening’ is de term die in de Jeugdwet gebruikt wordt voor wat in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een ‘maatwerkvoorziening’ heet. De term individuele voorziening wordt in de Jeugdwet niet gedefinieerd, vandaar dat in de verordening een begripsbepaling is toegevoegd waarmee individuele jeugdhulp wordt bedoeld op basis een indicatiebeschikking.

 

Onderwijszorgarrangement: veel leerlingen in het speciaal (basis)onderwijs en praktijkonderwijs hebben extra ondersteuning nodig in de vorm van specialistische jeugdhulp. Ook de ouders van deze leerlingen hebben geregeld behoefte aan extra ondersteuning bij de begeleiding en opvoeding van hun kind. De gemeente kan een deel van dit aanbod aan specialistische jeugdhulp (in aanvulling op de algemene ondersteuning die geboden wordt door professionals van het lokaal team op de scholen) laagdrempelig en dicht bij de school organiseren. Dat wil zeggen als algemene in plaats van individuele voorziening. Het gaat om ambulante jeugdhulp die geboden wordt naast het onderwijs of jeugdhulp die in gezamenlijkheid met een onderwijsinstelling geboden wordt in een aparte klas.

 

Professional: met de professional van het lokaal team wordt de persoon bedoeld die zowel beoordelingstaken uitvoert voor toegankelijkheid naar algemene en maatwerkvoorzieningen in het kader van de Jeugdwet als – zonder indicatiebeschikking - zelf lichte hulp en ondersteuning verleent (bij enkelvoudige problematiek). Deze professionals staan in de regel geregistreerd in een beroepsregister (BIG of SKJ), waarmee bepaalde kwaliteitsgaranties worden geboden.

 

Specialistische jeugdhulp: het onderscheidende karakter van laagdrempelige jeugdhulp en ondersteuning zonder beschikking en specialistische jeugdhulp waarvoor een indicatiebeschikking nodig is, is dat de laatste categorie in de regel meer specifieke kennis en een intensievere en veelomvattende aanpak vraagt. De kosten zijn daardoor in de regel hoger. Specialistische jeugdhulp kan door een grote groep jeugdhulpaanbieders geboden worden waarvoor een aanbestedingsproces geldt om gecontracteerd te worden. De gemeente Zutphen koopt jeugdhulp regionaal in (Zorgregio Midden IJssel / Oost Veluwe).

 

Artikel 1.2 Doelgroep

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

Artikel 2.1 Sociale basis en preventieaanbod Jeugd

Het preventieaanbod Jeugd wordt vanuit de Jeugdwet formeel niet aangemerkt als jeugdhulp maar vormen een voorliggende voorziening. Jeugdhulpvoorzieningen kunnen mogelijk wel gecombineerd worden met het preventieaanbod als laagdrempelige algemene voorzieningen geïntegreerd in sociale basisvoorzieningen. De inzet van dit gecombineerde aanbod kan in dat geval gepaard gaan met voorwaarden gebaseerd op de Jeugdwet. Jeugdhulp is immers alleen toegankelijk wanneer gebruikelijke hulp tekortschiet en geen passende ondersteuning mogelijk is vanuit voorliggende voorzieningen.

 

Artikel 2.2 Lokaal team

Lokaal teamtaken kunnen op basis van deze verordening worden uitgevoerd door professionals in dienst van aangewezen rechtspersonen of de gemeente zelf. Waarbij een taakverdeling wordt gehanteerd op basis van de zwaarte en complexiteit van hulpvragen. De professionals werken samen in het lokaal team dat beschouwd kan worden als algemeen toegankelijke voorziening waar jeugdigen en hun ouders met hun hulpvragen terecht kunnen. Afhankelijk van de inhoud en complexiteit van de hulpvraag draagt de gemeente zorg dat de professional wordt ingezet die beschikt over de bevoegdheden en kwaliteiten om de hulpvraag adequaat op te lossen.

 

Artikel 2.3 Opvoed- en opgroeiondersteuning

Aanvullend op de ondersteuningscapaciteit vanuit het lokaal team kan de gemeente voor specifieke hulpvragen een additioneel aanbod aan opvoed- en opgroeiondersteuning inkopen. Dit aanbod wordt in de gemeente aangeboden in nauwe afstemming met de professionals van het lokaal team. Het aanbod kan vrij toegankelijk zijn of zich richten op specifieke doelgroepen. In die zin kunnen aan de toegankelijkheid voorwaarden worden gesteld.

 

Artikel 2.4 Op veiligheid en spoedeisende zorg gerichte algemene voorzieningen

De gecertificeerde instellingen die in Zutphen de jeugdbescherming en –reclassering uitvoeren mogen in opdracht van het college ook gezinnen begeleiden zonder dat er sprake is van een kinderbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel. In die gevallen wordt gesproken van intensieve vrijwillige zorg. In de meeste gevallen zal een lokaal team in goed overleg met de jeugdige en zijn ouders een gezin aanmelden bij de gecertificeerde instelling. Ook een melding bij Veilig Thuis kan aanleiding zijn om een gezin in contact te brengen met een gecertificeerde instelling. De intensieve vrijwillige zorg is altijd vrijwillig.

 

Hoofdstuk 3 Maatwerk voorzieningen

Artikel 3.1 Specialistische jeugdhulp

Specialistische jeugdhulp wordt alleen ingezet als aanvulling op het vrij toegankelijke aanbod aan preventie en jeugdhulp in de vorm van algemene voorzieningen zoals omschreven in hoofdstuk 2. In veel gevallen zal de beoordelende professional vanuit het lokaal team ook betrokken blijven bij de ondersteuning van de jeugdige en zijn ouders als specialistische jeugdhulp ingezet wordt. Specialistische jeugdhulp wordt zoveel als mogelijk ambulant gegeven. Dat wil zeggen dat de jeugdhulpverlener met de jeugdige en of zijn ouders op de locatie van de aanbieder, thuis of op school ondersteuning biedt, kortom in het netwerk van de jeugdige. Naast ambulant, kan specialistische jeugdhulp ook geboden worden als daghulp en kortdurend verblijf (als logeervoorziening) op de locatie van de aanbieder. Doel is dan de ontlasting van de ouders (respijtzorg).

 

Artikel 3.2 Jeugdbescherming

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 3.3 Jeugdreclassering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 3.4 Zorg voor ernstige dyslexie

Dyslexiezorg voor jeugdigen met ernstige dyslexie (ED) viel tot 1 januari 2015 onder de Zorgverzekeringswet en het regime van de geestelijke gezondheidszorg. Met inwerkingtreding van de Jeugdwet is de gemeente verantwoordelijk geworden voor deze zorg en valt zij onder de noemer ‘jeugdhulp’. In de Jeugdwet (of het Besluit of Regeling Jeugdwet) is deze vorm van jeugdhulp niet nader afgebakend. Vanaf 1 januari 2015 heeft de gemeente de voor die tijd gegroeide praktijk voortgezet. Deze bestond eruit dat alleen dyslexiezorg voor jeugdigen met ernstige dyslexie wordt vergoed en dat het in de regel jeugdigen in de leeftijd van 7 tot 13 jaar betreft (deze laatste inperking lag vast in de ministeriële regeling behorende bij de Zorgverzekeringswet).

 

Artikel 3.5 Vervoer

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 3.6 Overige maatwerk voorzieningen jeugdhulp

In bijzondere gevallen kan het nodig zijn om een niet door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieder in te schakelen om specialistische jeugdhulp te bieden aan een jeugdige en zijn ouders. Feitelijk gaat het dan niet om andersoortige jeugdhulp dan beschreven in artikel 3.1 (specialistische jeugdhulp) en artikel 3.2 (dyslexiezorg). In die gevallen kan de gemeente andere eisen stellen aan de toegangsprocedure zoals beschreven in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 van deze verordening en de nadere regels die daarop gebaseerd zijn.

 

Hoofdstuk 4Toegankelijkheid tot voorzieningen

Artikel 4.1 Toegankelijkheid van algemene en maatwerkvoorzieningen

In het derde lid van dit artikel is als algemene regel geformuleerd dat de toegankelijkheid tot algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verloopt via het gesprek dat de professional van het lokaal team met de jeugdige en zijn ouders voert (en het gezinsplan dat daar een weerslag van is).

Alle professionals van het lokaal team kunnen een aanvraagformulier uitreiken (vierde lid). Beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening vindt uitsluitend plaats door de bevoegde professionals van het lokaal team.

Huisarts, jeugdarts en medisch specialist hebben op grond van de Jeugdwet de eigenstandige bevoegdheid om een indicatie af te geven voor jeugdhulp (zevende lid). Uitgangspunt bij een arts verwijzing naar specialistische jeugdhulp is dat de afstemming met een lokaal team en daarmee de integrale afweging van zorgbehoeften in een gezinsplan niet perse nodig. De verwijzing kan zowel naar laagdrempelig georganiseerde beschikkingsvrije jeugdhulp zijn als gecontracteerde maatwerkvoorzieningen waarvoor anders een indicatiebesluit van het college nodig is. Bij een voorgenomen verwijzing naar niet gecontracteerde jeugdhulpvoorzieningen is de jeugdhulpaanbieder verplicht contact op te nemen met de bevoegde professional van het lokaal team in het kader van de zorgtoewijzing.

In crisissituaties kan soms niet gewacht worden met de inzet van specialistische jeugdhulp tot een gezinsplan is opgesteld (achtste lid). In dit soort gevallen is het de jeugdhulpaanbieder toegestaan de spoedhulp te verlenen voordat een gesprek met het lokale team heeft plaatsgevonden en een gezinsplan is opgesteld. NB Het gaat dan om kortdurende inzet. Wanneer daarna langdurig specialistische jeugdhulp nodig is, dient alsnog een gezinsplan opgesteld te worden.

 

Artikel 4.2 Beoordelingsregels naar aard en complexiteit van hulpvragen

Het college kan nadere regels opstellen met als doel om zo snel mogelijk de professional van het lokaal team in contact te brengen met het gezin, die beschikt over de kwaliteiten en bevoegdheden nodig voor een adequate oplossing van de hulpvraag.

 

Artikel 4.3 Het gesprek en het gezinsplan

Er wordt in de verordening (en nadere regels) niets vastgelegd over de wijze waarop het gesprek gevoerd wordt tussen lokaal team en jeugdige en/ of zijn ouders (en eventuele andere betrokken). Dit zou de handelingsvrijheid van de jeugdige, zijn ouders én professionals te veel beperken. In de verordening ligt alleen vast wat er in het gesprek aan de orde kan komen (als dit van belang is), niet welke methodiek of instrumentarium gebruikt moet worden of wie er precies bij betrokken moeten zijn, of hoe vaak en hoe lang de gesprekken gevoerd worden. Natuurlijk gelden hierbij wel de eisen die de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet stellen aan de kwaliteit van de toegankelijkheid.

Het kan voorkomen dat een ouder of jeugdige al zelf een gezinsplan heeft opgesteld voordat hij/ zij binnenkomt bij het lokaal team. In dat geval wordt dit plan als uitgangspunt genomen voor het gesprek. Het is dus niet zo dat op basis van het gezinsplan alleen besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp.

De inhoud van het gezinsplan is in de verordening niet in detail beschreven. Wel dát de uitkomsten van het gesprek altijd in het gezinsplan vastgelegd worden. De instemming met de uitkomsten van het gesprek moet altijd op ondubbelzinnige wijze worden vastgelegd. Het besluit tot inzet van specialistische jeugdhulp wordt toegevoegd aan het gezinsplan, maar is juridisch gezien een eenzijdige, publiekrechtelijke, beslissing van het college (de facto genomen door de gemandateerde professional van het lokaal team). Het besluit wordt wel genomen op grond van het gezinsplan.

Het gezinsplan is van de jeugdige en/ of zijn ouders. Als er tot de inzet van specialistische jeugdhulp besloten is, is het wel van het grootste belang dat de aldus betrokken jeugdhulpaanbieder weet heeft van de gezinssituatie en afspraken en doelen (beoogde resultaten) zoals vastgelegd in het gezinsplan. De relevante informatie uit het gezinsplan kan door de jeugdige en/ of zijn ouders zelf of door het lokaal team aan de betrokken jeugdhulpaanbieder overgedragen worden. De ouders/ jeugdige zijn hier in eerste instantie zelf de verantwoordelijke partij voor.

Natuurlijk gelden bij het delen van het gezinsplan de privacyregels zoals die onder andere vastgelegd zijn in de Jeugdwet zelf (zie § 7.3 rond dossiervorming). Ouders worden niet gedwongen privacygevoelige informatie te delen. Het is aan de ouders om in samenspraak met het lokaal team (of arts) te bepalen welke informatie in het gezinsplan terecht moet komen en gedeeld moet worden met de jeugdhulpaanbieder om een effectieve ondersteuning mogelijk te maken. Bij verschil van inzicht tussen de jeugdige en/ of zijn ouders aan de ene kant en het lokaal team (of arts) aan de andere kant over de noodzaak om bepaalde informatie te delen moet het recht op privacy en het belang van het kind tegen elkaar afgewogen worden. De principes van subsidiariteit (kan het doel ook op een andere manier bereikt worden), noodzakelijkheid en proportionaliteit (staat het doorbreken van het recht op privacy in verhouding tot het doel: effectieve hulp) staan daarbij centraal. In de privacy protocollen van de uitvoerders (professionals lokale team) wordt hieraan aandacht besteed.

 

Artikel 4.4 Algemene criteria en afwegingsfactoern bij de toekenning van jeugdhulp

In de verordening worden de criteria en afwegingsfactoren bij de beoordeling tot toekenning van algemene en maatwerkvoorzieningen voor jeugdhulp alleen in algemene termen beschreven. In het tweede lid is een ‘kan’ bepaling opgenomen voor de tot beoordeling bevoegde professional. Dat kan ook een externe professional zijn die met een flexibele schil is verbonden aan het lokaal team (met specifieke expertise). Criteria kunnen uitgewerkt worden in nadere regels.

 

Artikel 4.5 Inhoud en geldigheidsduur van besluit toekenning maatwerkvoorziening

Algemene regel is dat het college binnen 8 weken na het indienen van een aanvraag een besluit neemt. Binnen deze termijn moet een volledig onderzoek afgerond zijn. In sommige situaties is een volledig onderzoek niet nodig en kan volstaan worden met een kortere termijn voor het nemen van een besluit tot inzet van een passende jeugdhulpvoorziening, bijvoorbeeld bij verwijzing door een arts, gecertificeerde instelling. In spoedeisende situaties kan sprake zijn van een besluit dat wordt genomen nadat de inzet van jeugdhulp al is gestart (binnen 4 weken na de start). In het besluit van het college moet altijd een einddatum zijn opgenomen voor de inzet.

Het uitgangspunt is om in samenspraak tussen jeugdige en zijn ouders, de professional van het lokaal team en – bij specialistische jeugdhulp – de te betrekken jeugdhulpaanbieder te komen tot een besluit. Bij de totstandkoming van dit besluit zijn vaak ook het eigen netwerk van de jeugdige en zijn ouders betrokken, omdat ook zij een rol spelen. Op het moment dat de jeugdige en zijn ouders en het lokale team er niet uitkomen, kan er door de jeugdige en/ of zijn ouders een gezinsplan worden ingediend dat dient als aanvraag. Op basis hiervan wordt dan door het lokaal team een besluit genomen en op schrift gesteld, met daarop vervolgens de mogelijkheid om gebruik te maken van de juridische instrumenten van bezwaar en beroep.

 

Artikel 4.6 Toegankelijkheid zorg bij ernstige dyslexie

Het besluit tot toekennen van een individuele voorziening voor dyslexiezorg geeft recht op diagnostisch onderzoek door een erkende (gecontracteerde) dyslexiebehandelaar. Wanneer op basis van het onderzoek vastgesteld wordt dat het inderdaad om ernstige dyslexie gaat, kan de dyslexiebehandelaar ook gelijk verder met de behandeling. Hiervoor is dan geen tweede besluit nodig.

Bij ernstige dyslexiezorg gaat het om hardnekkige problemen bij het leren lezen en/ of schrijven (spellen), die ook met extra ondersteuning in de klas niet verholpen kunnen worden. ‘Enkelvoudig’ slaat op het feit dat er geen sprake moet zijn van een algemene ontwikkelingsachterstand (verstandelijke beperking) of ernstige gedragsproblematiek, die de behandeling van de ernstige dyslexie onmogelijk maken.

Het onderzoek en de behandeling moet plaatsvinden conform de professionele (landelijk) standaard voor dyslexiezorg. Hierover worden afspraken gemaakt in de contracten met de aanbieders.

Het college kan nadere regels stellen voor de controle van het leesdossier.

 

Artikel 4.7 Toegankelijkheid overige maatwerkvoorzieningen jeugdhulp

In dit artikel wordt de toegankelijkheid beschreven tot het aanbod van niet door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieders en de landelijke raamcontracten.

Bij niet gecontracteerd aanbod neemt het college een besluit tot inzet van jeugdhulp door een niet gecontracteerde aanbieder op basis van een aanvraag van het lokale team of een andere bevoegde professional (bijvoorbeeld arts of gecertificeerde instelling). De gemeente heeft hiervoor een aanvraagformulier en procedure opgesteld, die niet vastliggen in de verordening zelf.

Bij het landelijke aanbod liggen afspraken over de toegankelijkheid vast in de landelijke raamcontracten. Deze afspraken komen erop neer dat de betreffende jeugdhulpaanbieder de cliënt accepteert op basis van een verwijzing (van arts of andere bevoegde professional) en de aanbieder de gemeente na het opstellen van een hulpverleningsplan op de hoogte stelt van de start zorg. Deze jeugdhulpaanbieders hoeven dus niet te wachten met het starten van de zorg totdat het college een besluit heeft genomen.

De route naar overige individuele voorzieningen verloopt over het algemeen hetzelfde als die voor specialistische jeugdhulp. Dit houdt onder meer in dat het in het geval van betrokkenheid van het lokale team er een gezinsplan wordt opgesteld.

 

Hoofdstuk 5 Aanvullende regels persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Het PGB-plan

Een PGB-financieringsaanvraag geschiedt door indiening van een PGB-plan. Het PGB-plan vormt een aanvulling op het gezinsplan, maar vervangt deze niet. Hulpvraag en doelen (beoogde resultaten) liggen vast in het gezinsplan. Alleen de details met betrekking tot de uitvoerder van de PGB-zorg liggen vast in het PGB-plan.

PGB-financieringsaanvragen op hulpvragen waarvoor een passende ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening beschikbaar is, worden uitgesloten van verstrekking van een persoonsgebonden budget.

 

Artikel 5.2 Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het PGB-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere PGB-tarief en voor informele hulp geldt een lager tarief (op basis van het wettelijk minimumloon). Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

Van formele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP’er). Van formele hulp is sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad van de budgethouder wordt deze echter voor de berekening van het PGB-budget niet beschouwd als formele hulp. Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in het tweede lid van deze bepaling. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende PGB-tarief. Informele hulp is derhalve alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociaal netwerk.

Bloedverwantschap ontstaat door geboorte, afstamming van dezelfde voorvader, erkenning, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of adoptie. Bloedverwanten in de eerste graad zijn:

  • -

    (adoptie)ouders;

  • -

    (adoptie)kinderen.

Bloedverwanten in de tweede graad zijn:

  • -

    grootouders;

  • -

    kleinkinderen;

  • -

    broers en zussen.

 

Artikel 5.3 Vaststellen hoogte van persoonsgebonden budget

Met jeugdhulpaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten zijn afspraken gemaakt over de tarieven voor de te leveren zorg. Voor jeugdhulpverleners die in het kader van een persoonsgebonden budget door ouders zelf betaald worden gelden deze afspraken niet. De jeugdige en zijn ouders wordt gevraagd in goed overleg met het lokaal team een inschatting te maken van de benodigde inzet, uitgedrukt in aantal uren, dagdelen of etmalen (afhankelijk van de aard van de zorg). Het lokaal team maakt vervolgens een inschatting of het door de PGB-zorgverlener gevraagde aantal uren, dagdelen of etmalen en tarief reëel is en neemt hierover een besluit. Voor het berekenen van de hoogte van het budget wordt uitgegaan van maximaal het tarief van vergelijkbare gecontracteerde zorg.

In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2017 heeft de rechter in een zaak van de gemeente Emmen bepaald dat de essentialia van het voorzieningenpakket in de verordening moeten worden vastgelegd. Hieronder valt ook de tariefdifferentiatie van het PGB. De rekentarieven worden op basis van de regels in deze verordening vastgesteld in een nadere regeling zodat deze kunnen worden aangepast zodra veranderingen optreden in tariefafspraken met gecontracteerde jeugdhulpverleners en wijziging van het wettelijk minimumloon.

De in een nadere regeling vast te leggen tarieven zijn rekentarieven die gebruikt worden om de hoogte van het PGB te berekenen. Het staat budgethouders vrij om een zorgverlener te contracteren die een hoger of lager tarief hanteert. Bij een hoger tarief dan het rekentarief moet de budgethouder zelf de extra kosten voor zijn/ haar rekening nemen (of genoegen te nemen met minder uren, dagdelen of etmalen inzet). Wanneer het tarief lager is dan het rekentarief heeft de budgethouder de vrijheid om meer uren zorg in te zetten.

 

Artikel 5.4 Verstrekken persoonsgebonden budget formele en informele hulp

De formele zorgverlener moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet. Deze kwaliteitseisen gelden ook voor de formele zorgverleners die door middel van een PGB worden ingezet.

In het jeugddomein komt het veelvuldig voor dat een persoonsgebonden budget gebruikt wordt om informele zorg, bijvoorbeeld geleverd door de ouder zelf, te bekostigen. Gemeenten mogen op grond van de Jeugdwet (artikel 8.1.1, derde lid) hieraan beperkingen stellen. De informele zorgverlener moet ook aan een aantal minimale kwaliteitscriteria voldoen die horen bij de aard van de geboden ondersteuning. Dit betekent dat niet alle kwaliteitseisen die in de Jeugdwet gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders onverkort voor de informele zorgverlener gelden, maar er wel basisvereisten zijn. Zo wordt geen registratie in een beroepsregister (SKJ of BIG) verwacht, maar kan de informele zorgverlener wel gevraagd worden aan te tonen over de juiste kennis en expertise te beschikken en/ of ondersteuning door een professionele zorgverlener richting de informele zorgverlener goed geregeld te hebben.

Verder is in dit artikel opgenomen dat de informele hulpverlener beschikt over een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG). Uitzondering hierop is als de informele hulpverlener een ouder is, zoals bedoeld in de Jeugdwet. De verlener van informele hulp is verplicht de VOG desgevraagd te overhandigen aan het lokaal team. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden.

Ook is in dit artikel de verplichting opgenomen dat de informele hulpverlener calamiteiten direct meldt aan het lokaal team. Meer informatie hierover is te vinden in de meldplicht calamiteiten, de richtlijn van de Inspectie voor de Gezondheidzorg en Jeugd.

Tot slot is in het tweede lid van dit artikel een bepaling opgenomen ter voorkoming van overbelasting van de informele hulp. De overbelasting wordt getoetst aan de Arbeidstijdenwet. Verricht een informele hulpverlener ook betaalde arbeid dan mag hij in totaal gemiddeld 48 uur per week werken, conform de Arbeidstijdenwet. Het PGB kan in deze gevallen (deels) geweigerd worden om zo overbelasting te voorkomen.

In het derde lid van dit artikel is opgenomen dat als uit de toepassing van het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling blijkt dat hulp geboden moet worden door een geregistreerde professional, dit de inzet van iemand uit het sociaal netwerk uitsluit.

In het vierde lid van dit artikel is opgenomen dat er geen mogelijkheid is tot het opnemen van een verantwoordingsvrij bedrag.

Artikel 8.1.1, tweede lid, aanhef en onder a. van de Jeugdwet stelt – voor zover van belang – als voorwaarde voor het verstrekken van een PGB dat de cliënt naar het oordeel van het college met hulp van zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het betreft onder andere taken als het aangaan van een overeenkomst, het aansturen van de hulpverleners en het bijhouden van een administratie. Als een hulpverlener het PGB beheert waaruit hij tevens bekostigd wordt, kan dit leiden tot belangenverstrengeling. Dit is ongewenst, omdat het belang van de hulpverlener niet boven dat van de cliënt mag gaan. Opgemerkt wordt dat het in gevallen denkbaar is dat de dubbelrol onvermijdelijk is. Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen van bijvoorbeeld een eenoudergezin waarin er niemand anders is die het PGB kan beheren. In deze uitzonderlijke gevallen kan het college (het lokaal team) op grond van het vijfde lid van dit artikel toestemming voor de dubbelrol geven.

 

Hoofdstuk 6 Feiten en omstandigheden

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Op grond van artikel 2.9, onderdeel d. van de Jeugdwet is de gemeenteraad verplicht bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget. De tekst van hoofdstuk 6 is grotendeels ontleend aan de bepalingen rond bestrijding van misbruik die de wet stelt in het kader van het verstrekken van persoonsgebonden budgetten (artikel 8.1.2 tot en met 8.1.4). We herhalen in de verordening de wet om de leesbaarheid te vergroten. Bovendien wordt de toepassing van deze regels verbreed naar voorzieningen in natura. Ten slotte, het intrekken of herzien van een besluit kan natuurlijk ook relevant zijn als in gevallen waar geen sprake is van misbruik, maar gewoon van een gewijzigde (inschatting van de) situatie.

 

Artikel 6.2 Bestrijding oneigenlijk gebruik en misbruik

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 6.3 Opschorting betaling uit het PGB

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 7 Afstemming andere voorzieningen

Artikel 7.1 Overgang naar volwassenheid

Jeugdhulp stopt in principe bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Maar in bepaalde gevallen kan de jeugdhulp ook nog doorlopen na de leeftijd van 18 jaar. Op deze plaats is het nog wel van belang te melden dat kinderbeschermingsmaatregelen stoppen met het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Dit komt omdat deze maatregelen in het Burgerlijk Wetboek zijn gekoppeld aan het begrip ‘minderjarige’. En een minderjarige is iemand die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. De uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering door een gecertificeerde instelling valt overigens niet onder de definitie van jeugdhulp. Voor jeugdreclassering geldt geen leeftijdsgrens.

De leeftijdsgrens ligt dus in beginsel bij 18 jaar. Maar deze leeftijdsgrens geldt niet voor jeugdhulp in het kader van het jeugdstrafrecht. In dat geval is er zelfs geen leeftijdsgrens bepaald en kunnen zelfs jongvolwassenen van 24 jaar of ouder nog tot de doelgroep behoren. In dat geval kan elke vorm van jeugdhulp dan nog doorlopen. Het jeugdstrafrecht rekt in feite ook de definitie van jeugdhulp op. Er kan immers ook sprake zijn van begeleiding die pas aanvangt na het 18e levensjaar, waarbij dat dan aangemerkt wordt als jeugdhulp en niet als een voorziening op grond van de Wmo 2015.

In de definitie van jeugdige is nog een andere verruiming van de doelgroep geregeld. In dat geval en onder die voorwaarden geldt een leeftijdsgrens van 23 jaar. Om welke jeugdhulp gaat het dan en om welke voorwaarden?

Het gaat in dit geval alleen om de jeugdhulp die is gedefinieerd in artikel 1.1, onderdeel p., onder 1o:

“ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen”.

Het gaat dan in ieder geval om hulp die voorheen op grond van de Wet op de jeugdzorg werd geboden (zoals pedagogische begeleiding of vaardigheidstraining). Er is namelijk geen ander wettelijk kader dat in deze hulp voorziet na het 18e jaar. In het kort geldt eigenlijk dat het alle jeugdhulp betreft waar geen ander wettelijk systeem in voorziet na het 18e naar.

Het gaat dus niet meer om jeugdhulp in de definitie van artikel 1.1, onderdeel p., onder 2o en 3o, dus het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, maar ook ondersteuning bij het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid is vanaf het 18 jaar geen jeugdhulp meer. Behalve als er dus sprake is van toepassing van het jeugdstrafrecht zoals hiervoor is beschreven.

Hoewel de redactie van de definitie van jeugdige in de Jeugdwet daarover niet heel duidelijk is, blijkt uit de Memorie van Toelichting dat deze beperking geldt voor alle voorwaarden waaronder de verlengde jeugdhulp kan worden verleend. Dus voor alle drie de voorwaarden geldt dat het alleen nog kan gaan om de hierboven beschreven jeugdhulp onder 1o.

De drie voorwaarden voor verlengde jeugdhulp zijn opgenomen in de definitie van jeugdige onder 3o Het gaat hier om het volgende:

  • 1.

    er is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

  • 2.

    er is vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

  • 3.

    er is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

Belangrijk is dat het hiervoor vermelde stappenplan van de Centrale Raad van Beroep ook bij het bepalen van de noodzaak voor verlengde jeugdhulp blijft gelden. Dit betekent ook dat wettelijk voorliggende voorzieningen als de Wmo 2015 bij de beoordeling eerst aan bod komen. Hierdoor zal uiteindelijk ook alleen nog sprake kunnen zijn van hulp die niet onder een ander wet valt. Er moet wel daadwerkelijk een aanspraak of een recht op zorg zijn.

De overgang van 18-min naar 18-plus verloopt momenteel nog niet altijd even soepel voor jeugdigen. Ze kunnen vanaf hun 18e jaar te maken krijgen met verschillende wettelijke kaders, die niet altijd goed op elkaar aansluiten. Hierdoor kunnen hun problemen verergeren, terwijl eerder anticiperen en samenwerken dit had kunnen voorkomen. Met het bereiken van de leeftijd van 18 jaar valt de jeugdige niet meer onder de Jeugdwet, maar onder de Wmo of Zvw. Het is dus van belang om jeugdigen in de overgang van minderjarigheid naar het bereiken van de meerderjarige leeftijd zo goed mogelijk te begeleiden, als zij ook na het 18e levensjaar nog ondersteuning nodig hebben. Om de geboden jeugdhulp niet te abrupt te beëindigen, kan er in overleg met de gemeente voor worden gekozen om de hulp bij een jeugdhulpaanbieder door te laten lopen, maar deze te financieren vanuit de Wmo. Het is aan de gemeenten om dit te bepalen en goed te regelen.

 

Pleegzorg

Bijzondere aandacht verdient nog de pleegzorg. Pleegzorg valt niet onder een andere wettelijke regeling. Ook pleegzorg kan ook na 18 jaar nog nodig zijn. Het is immers niet altijd zo dat een pleegkind bij 18 jaar al aan toe is om het pleeggezin te verlaten en op eigen benen te staan. Het is daarom mogelijk pleegzorg te verlengen tot de jeugdige 23 jaar is. Tot 1 juli 2018 liep dit via de verlengde jeugdhulp. Sinds 1 juli 2018 geldt er een bestuurlijke afspraak tussen VNG, Jeugdzorg Nederland en het Ministerie van VWS die regelt dat pleegzorg voortaan standaard tot 21 jaar ingezet zal worden, tenzij het pleegkind heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van pleegzorg. Het blijft ook mogelijk dat de pleegzorg nog na de 21e verjaardag nodig is. Het college kan de pleegzorg dan ‘verlengen’ uiterlijk tot de jeugdige 23 jaar is. Dit loopt dan via de criteria van de verlengde jeugdhulp. Er moet in elk geval sprake zijn van lopende pleegzorg en een noodzaak tot voortzetting daarvan.

 

Samenloop pleegzorg en begeleiding

Valt begeleiding voor een jeugdige van 19 jaar onder de Jeugdwet als de jeugdige voor pleegzorg verlengde jeugdhulp ontvangt? Nee, begeleiding valt vanaf 18e jaar altijd onder de Wmo (artikel 1.2.1, onder a. Wmo 2015), tenzij er sprake is van het jeugdstrafrecht. Het is dus niet mogelijk dat een jeugdige van 19 jaar begeleiding krijgt vanuit de Jeugdwet. Ook niet als de jeugdige voor een andere hulpvraag wel nog jeugdhulp vanuit de Jeugdwet ontvangt.

Pleegzorg wordt alleen vanuit de Jeugdwet geboden. Er is geen andere wet die deze specifieke vorm van jeugdhulp na het bereiken van de 18-jarige leeftijd biedt. Daarom kan pleegzorg wel (in de vorm van verlengde jeugdhulp) doorlopen op grond van de Jeugdwet nadat de jeugdige 18 jaar is geworden.

 

Verblijf in gezinshuis

Per 30 januari 2020 is een bestuurlijke afspraak tussen het ministerie van VWS, VNG, Jeugdzorg Nederland, VGN, Gezinshuis.com en Driestroom van kracht die regelt dat het verblijf in een gezinshuis voortaan standaard tot 21 jaar ingezet zal worden. Deze afspraak geldt met ingang van 1 februari 2020. De voorwaarden voor deze verlenging zijn de volgende.

Als voorwaarde wordt gesteld dat in overleg tussen gemeente, jongere, gezinshuisouder(s) en, indien betrokken, de behandelverantwoordelijke, een perspectief voor de toekomst is vastgesteld.

Het verblijf in het gezinshuis wordt verlengd tot de leeftijdsgrens van 21 jaar, tenzij:

  • -

    de jongere dat zelf niet wil;

  • -

    en/ of de gezinshuisouder(s) niet instemmen;

  • -

    en/ of voor alle partijen (inclusief de jongere) duidelijk is dat de jongere andere passende hulp nodig heeft, en die hulp ook beschikbaar is;

  • -

    en/ of de jongere voldoet aan de criteria van de Wlz.

 

Jeugdhulp voor ouders?

Verlengde jeugdhulp is in de Jeugdwet geregeld in de definitie van jeugdige, in de zin van jeugdhulp aan een jeugdige van 18 jaar of ouder. Strikt genomen valt jeugdhulp aan ouders van jeugdigen van 18 jaar en ouder dus niet onder de verlengde jeugdhulp. Ouders vallen wel onder de doelgroep van de Jeugdwet. Dat blijkt uit de definitie van jeugdhulp: ‘(…) aan jeugdigen en hun ouders’.

Maar in de definitie van jeugdhulp staat de hulp aan ouders bij opvoedingsproblemen genoemd onder onderdeel 1o. Ondersteuning van de ouders bij de opvoeding van hun kind, wordt niet gezien als begeleiding (in de zin van artikel 1.1 Jeugdwet, onderdeel 3o van het begrip). Deze ondersteuning valt wel onder de Jeugdwet. Dit wordt ook wel opvoedondersteuning of opvoedhulp genoemd. Het is een vorm van hulp om ouders te ondersteunen bij opvoedingsproblemen (artikel 1.1 Jw, onderdeel 1o van begrip jeugdhulp). Nu de wet voor het eerste deel van de definitie geen leeftijdsgrens heeft bepaald, kan worden aangenomen dat die vormen van jeugdhulp aan ouders onder omstandigheden ook nog na 18 jaar kunnen doorlopen. Daar komt bij dat de definitie van ‘ouder’ in de Jeugdwet geen leeftijdsgrens kent. Maar de definitie heeft het wel over de gezaghebbende ouder. En het gezag van de ouder stopt met het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Maar hoe strikt moeten we hiermee omgaan?

Ook ondersteuning aan ouders van jongeren van 18-23 jaar kan vallen onder de Jeugdwet, als er sprake is van multi-problematiek (artikel 2.1, onder f. Jeugdwet). De jeugdhulp voor de volwassenen richt zich dan specifiek op het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie. Als het gaat om hulp aan de ouder speelt de verlengde jeugdhulp (in de zin van jeugdhulp aan een jeugdige van 18 jaar of ouder), eigenlijk niet. Een ouder heeft vanaf het moment dat de jeugdige 18 jaar wordt, geen gezag meer. Kan hij, ondanks het ontbreken van die gezag relatie, dan nog wel opvoedingsondersteuning krijgen? Ja, dat zou nog wel kunnen. Als de ouder nog steeds de verzorger/ opvoeder is, voldoet hij aan het begrip ‘ouder’ in de zin van de Jeugdwet. En opvoeden houdt niet op bij het 18e jaar. Het zou kortzichtig zijn hier geen hulp aan de ouder te geven als dat op latere termijn mogelijk problemen gaat opleveren; juist bij die overgang naar volwassenheid. Maar hier kun je anders (strikter) over denken. Het gaat hier niet om de zogenoemde respijtzorg. Dit is geregeld in artikel 2.3, derde lid van de Jeugdwet. Deze respijtzorg stopt bij 18 jaar. Als er sprake is van een jeugdige met een Wlz-indicatie dan komt de respijtzorg (logeeropvang om de mantelzorg te ontlasten) ten laste van de Wlz. De mantelzorger kan in dat geval dus geen beroep doen op respijtzorg vanuit de Jeugdwet of de Wmo 2015.

 

 

Jeugdstrafrecht en jeugdreclassering

“De grens van 18 jaar geldt niet als de jeugdhulp wordt ingezet in het kader van een strafrechtelijke beslissing. In dat geval kan de hulp doorlopen na het 18e jaar. Maar de jeugdhulp kan dan zelfs starten als iemand al ouder is dan 18 jaar. Dat geldt voor alle vormen van jeugdhulp (zie artikel 1.1 Jeugdwet, evenals artikel 1.2, derde lid in samenhang met artikel 2.4, tweede lid, onderdeel b. Jeugdwet). Dit betekent overigens niet dat er naast jeugdhulp ook nog hulp op basis van een andere wet mogelijk is. Niet alle hulp aan iemand die valt onder het adolescentenstrafrecht valt automatisch onder de Jeugdwet. Dit hangt af van welke hulp er bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing nodig is.

Voor deze hulp geldt dat het moment waarop de hulp start en eindigt voortvloeit uit het Wetboek van Strafrecht (TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 122). Het gaat dan om de jeugdige die 18 jaar oud is en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hierbij in het kort om het jeugdstrafrecht. Dat wordt toegepast voor jeugdigen die op het moment van het begaan van het delict jonger zijn dan 23 jaar. Op het moment van berechting of gedurende de tenuitvoerlegging van de straf, kunnen ze echter ouder zijn dan 23 jaar. De jeugdhulp loopt in dat geval dus ook door na het 23e jaar.

Dus wanneer de Gecertificeerde Instelling (GI) bij de uitvoering van een jeugdreclasseringsmaatregel bepaalt dat hulp nodig is, dan zal dit altijd op grond van de Jeugdwet gefinancierd moeten worden.

Alle hulp die in het kader van jeugdreclassering nodig wordt geacht moet daarom op grond van de Jeugdwet worden ingezet. Dit geldt zowel voor de Wmo als voor Ggz bij 18+. Dit geldt ook bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing voor de jeugdhulp die daarbij nodig is naar het oordeel van de rechter, het OM, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting. Dit volgt uit artikel 2.4 lid 2 aanhef en onder b. Jeugdwet:

“alsmede de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.”

 

 

Jeugdbescherming

Jeugdbescherming stopt altijd met het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Dat komt omdat dergelijke maatregelen (zoals OTS) gekoppeld zijn aan het gezag over minderjarigen. En de minderjarigheid loopt op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot de leeftijd van 18 jaar. Dit betekent dat een GI bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel niet meer bevoegd is jeugdhulp te bepalen voor de periode nadat de jeugdige 18 jaar is geworden. Een GI kan dus in zo’n geval geen verlengde jeugdhulp bepalen. De door hen uitgevoerde voogdij is dan immers al gestopt.

 

Artikel 7.2 Afstemming gezondheidszorg

De Zorgverzekeringswet is dus een (wettelijk) voorliggende voorziening ten opzichte van de Jeugdwet. Het gaat hier alleen om de basisverzekering en niet om een eventueel aanvullende verzekering. Die kan onder de ‘eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen’ vallen.

Als een jeugdige of ouders zich melden met een hulpvraag, moet de het lokaal team die altijd onderzoeken. Ook als bij de melding al verzocht wordt om bepaalde jeugdhulp waarvoor de jeugdige of ouders aanvullend verzekerd zijn. Na onderzoek kan immers blijken dat andere, of aanvullende hulp nodig is.

Een aanvullende verzekering vergoedt niet altijd de volledige kosten. Als vaststaat dat de hulp noodzakelijk is en meer behandelingen nodig zijn of slechts een gedeelte wordt vergoed, moet het college hiervoor in het kader van de Jeugdwet aanvullend een voorziening treffen.

De jeugdige of zijn ouders kunnen niet verplicht worden om een aanvullende verzekering af te sluiten. Het is namelijk een privaatrechtelijke verbintenis. Een ieder is vrij om zo'n overeenkomst te sluiten. Beschikken de ouders/ jeugdige niet over een aanvullende verzekering, dan is het college dus aan zet om de noodzakelijke hulp in te zetten.

 

Verschil met basisverzekering Zorgverzekeringswet

Een aanvullende verzekering is iets anders dan de basisverzekering. Het college hoeft namelijk geen voorziening voor jeugdhulp te verstrekken als er met betrekking tot de problematiek een recht bestaat op zorg op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a. Jeugdwet). Hiermee wordt de basisverzekering bedoeld. Wie in Nederland woont of werkt, moet een basisverzekering afsluiten. Dat is een wettelijke plicht. Dit betekent dan ook dat iedereen aanspraak kan maken op de zorg die onder de basisverzekering valt. Als de benodigde hulp verzekerd is via de basisverzekering mag het college de aanvraag afwijzen op grond van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a. Jeugdwet.

 

Verpleging en verzorging (Zvw of Jeugdwet)

Verpleging en verzorging aan verzekerden valt onder de Zvw. Meer specifiek gaat het om de 'zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden' (artikel 2.10 Besluit zorgverzekering). Onder deze zorg valt bijvoorbeeld wijkverpleging, maar ook palliatief terminale zorg (PTZ). De 'zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden' omvat de verpleging én de verzorgende handelingen als onderdeel van die verpleging.

 

Verpleging

Verpleging valt volledig onder de Zvw. Ook als het gaat om verzekerden tot 18 jaar.

 

Verzorging en geneeskundige zorg

Met ingang van 1 januari 2018 valt de zorg, zoals verpleegkundigen die plegen en die verband houdt met de behoefte aan de geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop, en de verzorging van deze jeugdigen tot 18 jaar, onder de aanspraak van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in plaats van de Jeugdwet.

Verzorging aan verzekerden tot 18 jaar valt deels onder de Zvw en deels onder de Jeugdwet. De Jeugdwet spreekt dan van persoonlijke verzorging.

Onder de Zvw valt de persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop'. Bedoeld wordt de verpleging en verzorging die verpleegkundigen bieden. Dit wordt ook wel wijkverpleging genoemd. Voor jeugdigen tot 18 jaar beoordeelt een kinderverpleegkundige of er sprake is van 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop'. Als dat zo is, geeft de kinderverpleegkundige een indicatie af voor persoonlijke verzorging op grond van de Zvw. Voorbeelden van deze zorg zijn: schoonhouden en verzorgen van stoma, toedienen medicijnen, toedienen van sondevoeding.

Onder de Jeugdwet valt de persoonlijke verzorging bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Bedoeld wordt de zorg die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Voor jeugdigen tot 18 jaar beoordeelt een medewerker van het jeugdteam of de persoonlijke verzorging onder de Jeugdwet valt. Bijvoorbeeld zorg bij: wassen, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging en hand- en voetverzorging.

De afbakening Zvw-Jeugdwet voor persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot 18 jaar is dezelfde als die voor persoonlijke verzorging voor volwassenen (Zvw-Wmo 2015).

Zorginstituut NL duidt de term ‘zorg’ zoals verpleegkundigen dat plegen te bieden als volgt: ‘Op basis van een lijst met handelingen of activiteiten kan het onderscheid tussen Zvw en Jeugdwet niet gemaakt worden. Het onderscheid moet gezien worden meer in de context waarin de ‘verzorging’ plaatsvindt. Bij de ‘verzorging’ die de verpleegkundige tot zijn verantwoording rekent, is er sprake van onderliggend medisch lijden. De ‘verzorging’ vindt plaats in een geneeskundige context. De weging van de context vindt plaats bij de indicatiestelling door de (kinder)verpleegkundige.’ Uitgangspunt is het bepalen van de aanspraak ‘Verzorging’:

  • -

    vindt de geboden verzorging plaats binnen een geneeskundige context dan valt dit onder de Zvw;

  • -

    is de verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) dan valt het onder de Jeugdwet.

De aanspraak verzorging kan bepaald worden bij de indicatiestelling door de kinderverpleegkundige.

 

Artikel 7.3 Afstemming langdurige zorg

De Wet langdurige zorg (Wlz) heeft in beginsel voorrang boven de Jeugdwet. Dus als een jeugdige aanspraak kan maken op de Wlz, dan wordt van hem verwacht dat hij een Wlz-aanvraag doet. Voor zover de hulp uit de Wlz wordt bekostigd, hoeft het college geen jeugdhulp in te zetten. Sommige vormen van hulp biedt de Wlz echter niet en vallen dus altijd onder het bereik van de Jeugdwet (bijv. jeugd-ggz of pleegzorg). Een Wlz-indicatie en jeugdhulp kunnen dus naast elkaar bestaan.

Wanneer kan een jeugdige een Wlz-indicatie krijgen?

Jeugdigen kunnen een Wlz-indicatie krijgen als ze een blijvende behoefte hebben aan 'permanent toezicht' of '24 uur per dag zorg in de nabijheid' vanwege één of meer van de volgende beperkingen (artikel 3.2.1 Wlz):

  • -

    een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking;

  • -

    een verstandelijke beperking;

  • -

    een lichamelijke beperking;

  • -

    een zintuiglijke beperking;

  • -

    meervoudige beperkingen.

Het CIZ beoordeelt of een jeugdige aan deze criteria voldoet en dus een Wlz-indicatie kan krijgen. Bij jeugdigen is het vanwege de leeftijd soms lastig te beoordelen in hoeverre sprake zal zijn van een 'blijvende' behoefte aan 24-uurs zorg. Om die reden kan het CIZ besluiten een Wlz-indicatie te weigeren. Ook is het bij meervoudige problematiek soms lastig te beoordelen of de 24-uurs zorg vooral voortvloeit uit verstandelijke/ lichamelijke beperkingen of mogelijk uit psychische beperkingen. Psychische zorg valt namelijk niet onder de Wlz.

 

Zorg die onder de Wlz valt

De Wlz biedt een uitgebreid pakket aan zorg, waaronder verblijf en alle met dat verblijf gepaard gaande behandeling. Ook begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging valt bij een Wlz-indicatie onder de Wlz.

Logeeropvang valt voor jeugdigen met een Wlz-indicatie onder de Wlz. Verder kunnen jeugdigen van 18 jaar en ouder met een licht verstandelijke beperking in een specifiek geregelde situatie tijdelijk aanspraak hebben op Wlz-zorg.

Zorg vanwege psychische beperkingen Psychische zorg (ggz) valt niet onder de Wlz. Voor jeugdigen (tot 18 jaar) valt dit altijd onder de Jeugdwet. Als een jeugdige met een Wlz-indicatie psychische zorg nodig heeft, moet het college hiervoor dus jeugdhulp inzetten.

De Wlz kent een hele specifieke uitzondering hierop, namelijk als de behandeling van de psychische stoornis integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling die vanuit de Wlz geboden wordt (vanwege bijvoorbeeld de verstandelijke of somatische beperking). In dat geval valt de behandeling van de psychische stoornis toch onder de Wlz. Voorbeelden hiervan zijn gedragsstoornissen bij verstandelijk gehandicapten met een autisme spectrum stoornis, een depressie samenhangend met dementie en een posttraumatische stressstoornis bij een verstandelijk gehandicapte waarvoor integrale behandeling nodig is; Als de behandeling van de psychische stoornis los van de Wlz-behandeling kan worden geleverd en integrale behandeling dus niet nodig is, dan wordt de zorg voor de psychische stoornis voor jeugdigen onder de 18 jaar dus geleverd en betaald uit de Jeugdwet.

 

Voorrang Wlz

“Voor zover de jeugdige de benodigde zorg vanuit de Wlz kan krijgen, hoeft het college hiervoor geen jeugdhulp in te zetten. De Wlz heeft dus voorrang boven de Jeugdwet (zie artikel 1.2, eerste lid Jeugdwet). Dit geldt ook wanneer er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de jeugdige een indicatie voor Wlz-zorg zou kunnen krijgen, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van dit indicatiebesluit (artikel 1.2, eerste lid, onder c. Jeugdwet). Ook in dat geval mag het college een voorziening op grond van de Jeugdwet weigeren.

Als het college jeugdhulp wil beëindigen omdat het op grond van de Wlz geboden kan worden, ligt de bewijslast bij het college. Het college moet dus beoordelen of een jeugdige de zorg inderdaad op grond van de Wlz kan ontvangen. Als dat niet het geval is, moet de jeugdhulp op grond van de Jeugdwet worden voortgezet.

 

Jeugdhulp naast Wlz-indicatie

Een jeugdige kan een Wlz-indicatie hebben, maar daarnaast ook nog jeugdhulp op grond van de Jeugdwet ontvangen. Sommige zorg, zoals bijvoorbeeld psychische zorg of pleegzorg, biedt de Wlz namelijk niet. Als de jeugdige vervoer naar de jeugdhulp-locatie nodig heeft, valt dat in dat geval ook onder de Jeugdwet. De Wlz vergoedt namelijk enkel vervoer van en naar de locatie waar Wlz-begeleiding of behandeling wordt ontvangen.

Bij de zorgvraag van kinderen met een beperking kan aanspraak bestaan op zorg uit de Jeugdwet en de Zvw of op basis van de Wlz.

Bij kinderen met meervoudige complexe of ernstige meervoudige beperkingen (MCG/EMB) valt de behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid veelal niet meer onder de gebruikelijke zorg zoals in de Wlz bedoeld. Jonge kinderen onder de 8 jaar worden veelal vergoed uit de Jeugdwet aangezien deze kinderen veelal nog in ontwikkeling zijn. Daar waar de 24 uurs behoefte aan zorg en nabijheid levenslang en levensbreed wordt, wordt voor kinderen uit de Jeugdwet een aanvraag ingediend bij het CIZ voor toelating tot de Wlz. Dat kan soms ook al voor kinderen onder de 8 jaar. Uitzondering hierop zijn kinderen, die wel onder die criteria vallen, maar “enkel” een somatische aandoening en/ of lichamelijke handicap hebben. Voor deze doelgroep is de Zvw voorliggend gemaakt op de Wlz.

 

Gehanteerde Criteria Wlz

  • -

    Als er sprake is van permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde;

  • -

    een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/ of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Permanent toezicht houdt in dat er sprake is van onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende 24 uur, waardoor tijdig kan worden ingegrepen ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel. Eventuele functionele verbeteringen zijn niet meer mogelijk. De verzekerde kan niet meer beoordelen en of aangeven dat er hulp noodzakelijk is (artikel 3.2.1, eerste lid, onder a. Wlz);

  • -

    door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname zelfzorg nodig heeft;

  • -

    door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft;

  • -

    dit alles om ernstig nadeel van de verzekerde te voorkomen.

Voor ouders en jeugdhulpaanbieders kan het aanvragen van Wlz een grote inspanning betekenen met wisselende uitkomsten. Het brengt administratieve druk, onzekerheid en angst omtrent de continuïteit van de geboden ondersteuning met zich mee. Of extra administratieve belasting voor de (onafhankelijk) cliëntondersteuner of zorgaanbieder om het juiste Wlz pakket toegekend te krijgen, al dan niet aangevuld met extra pakketten. De overgang van Jeugdwet naar Wlz levert niet alleen in de Gelderse regio dilemma’s op. Er is op dit moment landelijk aandacht voor deze problematiek. Zowel voor ouders, jeugdigen, als gemeenten is het van belang de zorg vergoed te krijgen vanuit de juiste financieringsstroom. Als vermoed wordt dat er aan de bovenstaande criteria wordt voldaan is het van belang dat ouders een aanvraag indienen. Adviezen voor een juiste aanvraag:

  • -

    vraag een Wlz indicatie aan bij sterke aanwijzingen dat een jeugdige blijvend/ levenslang behoefte aan zorg 24 uur per dag in de nabijheid of permanent toezicht nodig heeft (https://www.ciz.nl/wlz-check);

  • -

    zorg bij de aanvraag voor een goede onderbouwing voor de hoofdgrondslag: “een blijvende/ levenslange behoefte aan zorg in de nabijheid of permanent toezicht”. Geef dus duidelijk aan waarom er nu 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig is en waarom er ook op termijn geen verbetering te verwachten valt en waardoor dus alle behandeling die mogelijk nog tot verbetering zou kunnen leiden afgebouwd is of wordt;

  • -

    maak bij de aanvraag gebruik van door de gemeente geregelde cliëntondersteuning.

 

Artikel 7.4 Afstemming voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

Op grond van artikel 1.2, eerste lid, onder b. Jeugdwet treft het college geen voorziening als naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling zoals de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs. Deze wetten zijn dus 'voorliggend' op de Jeugdwet. Op grond van het artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17b van de Wet op het voortgezet onderwijs valt begeleiding met als doel ‘het volgen van onderwijs' niet onder de Jeugdwet en komt dus niet voor vergoeding op basis van de Jeugdwet in aanmerking.

Ondersteuning primair gericht op het leerproces, gericht op het behalen van onderwijsdoelen of om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling wordt bekostigd vanuit het onderwijs.

Alle samenwerkende reguliere scholen in een Samenwerkingsverband hebben een ondersteuningsplan waarin is omschreven welke ondersteuning de school kan/ moet bieden en welke extra ondersteuning wordt georganiseerd. Daarvoor zijn middelen beschikbaar van de schoolbesturen/ het Samenwerkingsverband.

Basis of specialistische jeugdhulp kan worden ingezet als een jeugdige vanwege psychische of gedragsproblemen een belemmering ondervindt (bij het volgen van onderwijs, dan wel vanwege deze problematiek langdurig thuis zit). Voor alle leerlingen waar extra zorg voor moet worden ingezet, wordt door het onderwijs, in afstemming en overleg met ouders, een ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) opgesteld. Dit moet leidend zijn bij de inzet van jeugdhulp. Het perspectief maakt immers helder welke ondersteuning er nodig is, wat de school met inzet van de extra onderwijsmiddelen (als SwV-budget) oppakt en welke extra aanvullende ondersteuning vanuit jeugdhulp nodig is.

Om duidelijk te maken welke verantwoordelijkheden onder Passend Onderwijs voor het onderwijs komen heeft het kabinet in de memorie van toelichting een aantal voorbeelden genoemd.

 

Persoonlijke verzorging

Het kan echter zo zijn dat de gemeente op grond van de Jeugdwet wel verantwoordelijk is voor de bekostiging van begeleiding en persoonlijke verzorging op school. Het betreft dan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Denk bijvoorbeeld aan een jeugdige van tien jaar die zich nog niet zelfstandig kan aan- en uitkleden of een zes jarige die nog niet zelfstandig naar de wc kan. Dit onderscheid is niet altijd even duidelijk. In ieder geval mag het doel niet zijn het volgen van onderwijs. Uiteraard moet altijd het stappenplan van de Centrale Raad worden doorlopen en als onderdeel daarvan ook worden beoordeeld of er binnen het eigen probleemoplossend vermogen (eigen kracht) oplossingen zijn waardoor geen voorziening hoeft te worden ingezet.

 

Proces

Gemeenten en onderwijs hebben daarom afgesproken dat problemen, die ouders en kinderen ervaren en die op school én thuis van invloed zijn, worden besproken tussen ouders, school en de contactpersoon van het lokaal team. Dit moet de jeugdige en zijn wettelijk vertegenwoordigers helpen om vanuit de school en de gemeente gezamenlijk passende en afgestemde ondersteuning te ontvangen.

 

ADHD

De gemeente is op basis van de Jeugdwet verantwoordelijk voor alle jeugdhulp door een professional (kinderpsychiater, orthopedagoog, jeugdhulpverlener, etc.) voor jeugdigen met ADHD. Onderwijsondersteuning aan deze kinderen valt echter onder Passend Onderwijs als de begeleiding of ondersteuning primair gericht is op goed kunnen volgen van onderwijs.

De school kan bijvoorbeeld signaleren: “We hebben een diagnose nodig en de leerling heeft (mogelijk) medicijnen nodig.“ Alleen na diagnose door een expert kan behandeling starten en die behandeling is niet altijd met medicijnen. De school mag niet bij voorbaat suggereren dat medicijnen nodig zijn. Er zijn namelijk ook kinderen die bijvoorbeeld al zeer gebaat kunnen zijn met gedragstherapie. Het is aan de ouder en expert om daarover te beslissen. Niet aan school of gemeente.

Onderwijsondersteuning aan kinderen met ADHD valt onder passend onderwijs. Dus het aanbieden van les op een manier dat een kind daarmee om kan gaan, is een taak van de school. Als daar diagnostiek voor nodig is valt dat binnen het onderwijs. Wanneer zich in de thuissituatie ook problemen voor doen valt dat, evenals behandeling, onder de Jeugdwet.

 

Dyslexie

Voor hulp en ondersteuning bij dyslexie kunnen zowel scholen als gemeenten verantwoordelijk zijn. Ook hier geldt weer dat ondersteuning voor het bereiken van onderwijsdoelen voor het onderwijs komt en ondersteuning die daar niet aan bijdraagt is aan te merken als jeugdhulp.

Het onderwijs is verantwoordelijk voor signalen en begeleiding van jeugdigen met dyslexie. De ondersteuning van leerlingen met dyslexie maakt deel uit van de basisondersteuning die elke school moet bieden. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. Fysieke hulpmiddelen bij dyslexie horen ook daarbij. De school betaalt de aangepaste leer- en werkboeken. De gemeente hoeft hiervoor geen voorziening te treffen.

De gemeente is verantwoordelijk voor diagnose en behandeling van ernstige dyslexie (ED). Dit valt onder de jeugdhulpplicht die stopt als een kind op het VO-onderwijs volgt. Dan zijn ouders geboden de zorg zelf te betalen. De gemeente is verantwoordelijk voor dyslexiezorg voor kinderen tussen 7 en 12 jaar (PO) of 13 jaar (SO) met ED. Echter, voor leerlingen in het VO financiert de gemeente de dyslexiezorg niet. Als een leerling in het VO door ouders bij een dyslexieaanbieder wordt aangemeld (voor onderzoek en/of behandeling), moeten ouders dat volledig zelf betalen. Een zorgverzekeraar vergoedt geen kosten voor dyslexieonderzoek of -behandeling. Ook niet in een aanvullende verzekering. De redenering hierachter is dat het PO in staat moet zijn om dyslexie in een eerder stadium te signaleren en kinderen die Ernstige Dyslexie (ED) hebben, worden dus eerder dan pas na hun 13e al gesignaleerd en behandeld.

 

 

Intelligentieonderzoek passend onderwijs of Jeugdwet

Een intelligentieonderzoek of intelligentietest kan nodig zijn voor onderwijs aan leerlingen. Bijvoorbeeld bij een onderzoek naar hoogbegaafdheid of verwijzing naar het Speciaal (basis)onderwijs. Als uit het onderzoek blijkt dat een leerling hoogbegaafd is, kan het onderwijs daarop afgestemd worden. In dat geval is het onderzoek primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. De gemeente hoeft hiervoor geen voorziening te treffen.

Een intelligentieonderzoek kan wél onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen als het onderzoek onderdeel is van een diagnostisch proces in het kader van het vaststellen van de jeugdhulp. Bijvoorbeeld als de gemeente onderzoek doet naar een hulpvraag, problematiek en ontwikkeling van een jeugdige, niet enkel gericht op het onderwijs. In dergelijke gevallen valt het onder de Jeugdwet.

 

Leerstoornissen van leerlingen

Onder de verantwoordelijkheid van het onderwijs vallen behandelingen van stoornissen op gebied van:

  • -

    lezen;

  • -

    rekenen;

  • -

    schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden;

  • -

    leerstoornis NAO (niet anders omschreven).

 

Hulp bij leerproblemen

Leerlingen kunnen op school diverse vormen van begeleiding krijgen voor het volgen van onderwijs. Vaak biedt de school die, maar soms ook niet. Scholen zijn verantwoordelijk voor extra ondersteuning voor kinderen met leer-gerelateerde ondersteuningsbehoefte moeilijkheden op school. Zo kan een leerling begeleiding nodig hebben bij het structureren, plannen en zelfstandig maken van huiswerk.

Begeleiding bij planning (dus geen huiswerkbegeleiding) is een vorm van jeugdhulp die de gemeente kan inzetten op grond van de Jeugdwet als er sprake is van een opvoedingsproblemen of opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Inzet kan alleen gekoppeld aan concrete doelen en tijdsperiode, gericht op betere zelfredzaamheid en participatie van de jeugdige.

 

Dyscalculie

Dyscalculie maakt deel uit van de basisondersteuning die elke school moet bieden. Hulp en ondersteuning bij dyscalculie is primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. De gemeente hoeft hiervoor geen voorziening te treffen. Ook als het gaat om de diagnose van dyscalculie is de gemeente niet verantwoordelijk. Binnen passend onderwijs zijn voldoende mogelijkheden om de leerlingen met dyscalculie de ondersteuning te bieden die zijn nodig hebben.

 

Motorische remedial teaching (MRT)

Voor problemen of achterstanden in de bewegingsontwikkeling van een kind kan inzet van motorische remedial teaching (MRT) nodig zijn. Als de MRT nodig is in het kader van bewegingsonderwijs (dat is in de praktijk bijna altijd zo), valt dit onder de zorgplicht van scholen. De gemeente hoeft hiervoor geen voorziening te treffen.

Motorische problemen, zeker bij kleuters, zijn niet alleen zichtbaar bij gym, maar ook bij heel veel andere kleuteractiviteiten. Dat kan hun hele ontwikkeling dwars zitten in die leeftijd, dergelijke problemen moeten in breder verband worden onderzocht; hierin kan de jeugdarts of de jeugdverpleegkundige een centrale rol spelen.

 

Begeleiding op school

Een leerling kan door zijn gedrag moeilijkheden hebben in de omgang met andere leerlingen. Als gevolg hiervan kunnen leerproblemen ontstaan. De ondersteuning of begeleiding bij deze problemen valt onder de zorgplicht van scholen. Ook tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog kan onder de zorgplicht vallen.

Het kan ook zijn dat de leerling begeleiding nodig heeft op grond van de Jeugdwet. Bijvoorbeeld als het kind in het algemeen problemen heeft in de omgang met anderen. Deze begeleiding valt onder de jeugdhulpplicht van gemeenten. Of de begeleiding door de school of de gemeente geboden moet worden, zal afhangen van de individuele situatie van de jeugdige. Scholen en gemeenten kunnen hierover afspraken maken. De invulling van begeleiding onder de schooltijd is onderdeel van het overleg tussen de gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Het is mogelijk dat zowel school als gemeente deels verantwoordelijk zijn. In dat geval is het van belang dat de school en de gemeente overleggen over afstemming van de door hen geboden begeleiding en afspraken vastleggen in een onderwijszorgarrangement.

 

Taal- of spraakstoornissen

Onderwijs is verantwoordelijk afhankelijk van het probleem. Taalachterstanden vallen niet onder Passend Onderwijs, maar kinderen met ernstige spraak- en taalstoornissen kunnen voor begeleiding een beroep doen op cluster 2 ondersteuning. Bij sommige profielen kan er een beroep worden gedaan op de Wlz. Er bestaan ook taal- en spraakstoornissen die een DSM-classificatie hebben, zoals ‘selectief mutisme’. De behandeling daarvan valt dan onder de Jeugdwet.

 

Ondersteuning van persoonlijke ontwikkeling van de leerling

Ondersteuning primair gericht op het leerproces, gericht op het behalen van onderwijsdoelen of om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling wordt bekostigd vanuit het onderwijs.

Alle samenwerkende reguliere scholen in een Samenwerkingsverband hebben een ondersteuningsplan waarin is omschreven welke ondersteuning de school kan/ moet bieden en welke extra ondersteuning wordt georganiseerd. Daarvoor zijn middelen beschikbaar van de schoolbesturen/ het Samenwerkingsverband.

Basis of specialistische jeugdhulp kan worden ingezet als een jeugdige vanwege psychische of gedragsproblemen een belemmering ondervindt (bij het volgen van onderwijs, dan wel vanwege deze problematiek langdurig thuis zit). Voor alle leerlingen waar extra zorg voor moet worden ingezet, wordt door het onderwijs, in afstemming en overleg met ouders, een ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) opgesteld. Dit moet leidend zijn bij de inzet van jeugdhulp. Het perspectief maakt immers helder welke ondersteuning er nodig is, wat de school met inzet van de extra onderwijsmiddelen (als SwV-budget) oppakt en welke extra aanvullende ondersteuning vanuit jeugdhulp nodig is.

 

Persoonlijke verzorgingen/ of verpleging op school

De middelen voor extra ondersteuning in het (speciaal) onderwijs zijn in principe bedoeld voor onderwijsondersteuning, niet voor zorg. Er is wel een zeer beperkte mogelijkheid voor het bieden van zorg vanuit de onderwijsondersteuning, die betrekking heeft op het uitreiken van bepaalde medicatie (zie verder het ‘Model protocol medisch handelen op school’2).

Echter veelal is de ondersteuning gekoppeld aan onderwijsactiviteiten. Voor een deel van de leerlingen die veel zorg nodig hebben, geldt dat zij meer zorg nodig hebben dan op basis van de onderwijsbekostiging kan worden geboden. Die kan via de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor worden vergoed (afhankelijk van de benodigde zorg) soms in de vorm van een persoonsgebonden budget van ouders.

 

Verpleging op school

Verpleging op school is een verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook het voorheen genoemde" intensieve kindzorg (IKZ)" tegenwoordig: begeleiding, verzorging en verpleging genoemd, wordt geboden vanuit Zvw. In dat geval vallen de persoonlijke verzorging en begeleiding daar ook onder. Heeft het kind een indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz), dan wordt zorg op school vanuit de Wlz vergoed. Dat kan gaan om begeleiding, verzorging en verpleging. Als er een indicatie Wlz afgegeven wordt, biedt het zorgprofiel ruimte om alle benodigde zorg te organiseren en te bekostigen (inclusief eventuele zorg in schooluren).

 

Buitenschoolse opvang

Reguliere naschoolse opvang is geen vorm van jeugdhulp. Opvang die uitsluitend moet worden ingezet omdat werkende ouders gedurende de week niet beschikbaar zijn, valt niet onder de Jeugdwet. Maar het kan zijn dat het kind tijdens deze opvang extra begeleiding nodig heeft vanwege de verstandelijke beperking. In dat geval kan de begeleiding wel onder de Jeugdwet vallen. Het college zal moeten beoordelen of inzet van de begeleiding in de individuele situatie noodzakelijk is. Als de begeleiding noodzakelijk is in verband met opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen, kan het college daarvoor een jeugdhulpvoorziening inzetten (artikel 2.1, eerste lid Jeugdwet). De gemeente kan daartoe capaciteit inregelen door een gecombineerd aanbod van opvang en specialistische begeleiding in de vorm van buitenschoolse opvang met een Plus. In dat geval hoeft het college geen indicatie af te geven in de vorm van een maatwerkvoorziening voor de noodzakelijke begeleiding omdat een beroep kan worden gedaan op een algemene voorziening.

 

Ondanks toepassing andere wet toch jeugdhulp

Op grond van artikel 1.2, eerste lid, onder b. Jeugdwet treft het college geen voorziening als naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling zoals de wet passend onderwijs. Ook hier geldt echter de uitzondering van artikel 1.2, derde lid Jeugdwet:

Die gevallen waarin het jeugdhulp betreft als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, onder b. Jeugdwet. Het gaat dan om jeugdhulp die:

  • a.

    de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, of

  • b.

    de jeugdhulp die noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in art 1:265b BW;

  • c.

    de jeugdhulp die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing;

  • d.

    die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

In deze gevallen moet het college de jeugdhulp vergoeden. Ook als het feitelijk geen jeugdhulp is. Er is zelfs jurisprudentie waarin de jeugdige beschikte over een Wlz-indicatie en de gecertificeerde instelling jeugdhulp afgaf. De gemeente moest dit ondanks de Wlz-indicatie financieren.

 

Artikel 7.5 Afstemming maatschappelijke ondersteuning

Het college is niet gehouden een voorziening op grond van de Jeugdwet te treffen als er naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, artikel 1.2, eerste lid, onder b. Jeugdwet. We noemen dit ook wel andere of (wettelijk) voorliggende voorzieningen. In beginsel hoeft het college dus geen voorziening op grond van de Jeugdwet in te zetten als er voor dezelfde problematiek ook een aanspraak bestaat op een voorziening binnen een ander wettelijk kader zoals de Wmo.

 

Voorliggende voorzieningen op grond van de Wmo

In bepaalde gevallen kan het college een voorziening op grond van de Jeugdwet afwijzen, maar moet het college, in beginsel, op grond van de Wmo een voorziening toekennen. Concreet hebben we het dan over Woningaanpassingen, verhuiskostenvergoeding, vervoer en hulpmiddelen (alle leeftijden). Dat woningaanpassingen, verhuiskosten, vervoer en andere hulpmiddelen uit Wmo gelden moeten worden verstrekt blijkt uit de tekst van artikel 1.1 van de Jeugdwet alsmede de artikelen 1.2 en 2.3 van de Jeugdwet in samenhang gelezen met de tekst van artikel 2.3.1 van de Wmo 2015. In artikel 2.3.1 Wmo 2015 worden minderjarigen immers niet uitgesloten. Tot slot blijkt dit ook uit de reactie van de Staatssecretaris in de nadere memorie van antwoord bij de Wmo 2015 op Kamervragen over het aantal loketten waarmee minderjarige gehandicapten te maken kunnen krijgen: ''Minderjarige gehandicapten kunnen voor het gebruik van een rolstoel en overige hulpmiddelen alsook voor woningaanpassingen een beroep doen op de Wmo 2015. Voor ondersteuning en zorg die valt onder het begrip jeugdhulp doen zij een beroep op de Jeugdwet”. In de reactie van de Staatsecretaris op de brief van de Vereniging Samenwerkingsverband Chronische Ademhalingsondersteuning (VSCA) staat bovendien ook genoemd dat kinderen tot 18 jaar voor hulpmiddelen, woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen een beroep kunnen doen op de Wmo 2015.

 

Woningaanpassingen en verhuiskostenvergoeding

De maatwerkvoorzieningen ten behoeve van het wonen vallen, als het om jeugdigen, gaat dus onder de Wmo 2015. In beginsel komt, op grond van de Wmo 2015, alleen een woningaanpassing voor vergoeding in aanmerking als het de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie van de persoon compenseert. Veelal betreft dit woningaanpassingen die zien op het creëren/ toegankelijk maken van de essentiële woonfuncties. Daarmee wordt bedoeld dat er voor de persoon in kwestie, al dan niet gedeeld, in de woning één douche/ wc/ slaapkamer/ keuken/ woonkamer beschikbaar is.

Bij een woningaanpassing voor een jeugdige kan dit afwijken/ verbreden. Zo kan volgens de jurisprudentie een woonvoorziening, voor een jeugdige, die moet worden getroffen voor het volgen van onderwijs ook onder de Wmo 2015 vallen. Zo kan een woningaanpassing voor een jeugdige ook bestaan uit het creëren van een extra woonruimte waarin thuisonderwijs kan worden verzorgd. In dit geval wordt een van de doelstellingen van de Wmo, participeren: deelnemen aan het maatschappelijk verkeer ingekleurd door het begrip 'deelnemen aan het maatschappelijk verkeer' in de Jeugdwet.

Veel gemeenten hebben in het beleid een bepaling opgenomen die ziet op de goedkoopst adequate voorziening. Deze bepaling brengt mee dat het college de goedkoopst adequate voorziening zal verstrekken. Adequaat brengt mee dat deze voorziening wel passend is. Er mag bij deze woningaanpassingen van inwoners worden verwacht dat zij enige aanpassing doen en niet volledig gecompenseerd worden. Een voorbeeld hiervan is de toiletstoel in plaats van een extra toilet op de verdieping of een verhuisprimaat (al dan niet gepaard met een verhuiskostenvergoeding) in plaats van een duurdere verbouwing. Dit zal voor woningaanpassingen voor jeugdigen niet anders zijn.

 

Vervoer

Om te bepalen binnen welk wettelijk kader de vervoersvraag moet worden opgepakt is het doel van de vervoersvraag van belang. Waar wil de jeugdige met de vervoersvoorziening naar toe? Voor zover noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, omvat de jeugdhulpvoorziening het vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt geboden, artikel 2.3, tweede lid Jeugdwet. Wanneer een jeugdige een vervoersbehoefte heeft naar het onderwijs toe kan aanspraak worden gemaakt op het leerlingenvervoer. In de Verordening leerlingenvervoer zijn hieraan uiteraard voorwaarden verbonden. Er zijn situaties waarbij er voor een jeugdige zowel de noodzaak is voor leerlingenvervoer (van en naar school) en vervoer vanuit de Jeugdwet (van en naar een locatie van jeugdhulp). De bestemming en dus het doel van het vervoer, is leidend voor de bepaling vanuit welke wet welk vervoer geregeld moet worden en wie hiervoor verantwoordelijk is. Dit kan dus ook gedeeltelijk vanuit leerlingenvervoer en gedeeltelijk vervoer vanuit de Jeugdwet zijn.

Is er sprake van een Wlz-indicatie dan valt het vervoer, met uitzondering van collectief vervoer en speciale vervoershulpmiddelen van de jeugdige onder de Wlz. Woont de jongere met een Wlz-indicatie thuis of in een instelling waar hij of zij geen behandeling ontvangt, dan valt alleen het vervoer van en naar begeleiding en behandeling onder de Wlz.

Ziet de vervoersbehoefte van de jeugdige op zijn mogelijkheden om te kunnen participeren? Dan is de Wmo aan zet. Met participeren wordt bedoeld het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, dus het kunnen 'meedoen'. Ook hier zijn voorwaarden aan verbonden:

  • -

    allereerst dient een jeugdige/ volwassene met een (fysieke beperking aangepast vervoer nodig te hebben ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participaie, èn

  • -

    de jeugdige kan voor zijn vervoersbehoefte vanwege zijn beperking geen gebruik maken van algemene (gebruikelijke) voorzieningen, zoals een (elektrische)fiets, brommer, scooter of het openbaar vervoer, èn

  • -

    van de ouders kan niet worden verlangd om de jeugdige te vervoeren en/ of te begeleiden bij het vervoer of het vervoer van de jeugdige te organiseren, èn

  • -

    de jeugdige kan hiervoor geen aanspraak maken op vervoer vanuit de ZvW, Wlz, Leerlingenvervoer of Jeugdwet, of

  • -

    er is een specifieke vervoersvoorziening nodig, zoals een rolstoel, aangepaste fiets of scootmobiel,

Naast de vermelde specifieke vervoersvoorzieningen kent de Wmo ook collectief lokaal vervoer (Wmo-taxivervoer). Deze Wmo-vervoersvoorzieningen moeten via de gemeente waar de jeugdige zijn/ haar hoofdverblijf heeft, worden aangevraagd.

 

Hulpmiddelen

Een hulpmiddel is een roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen, zoals rolstoelen, middelen om het verrichten van bepaalde handelingen te vereenvoudigen of mogelijk te maken, etc. Hulpmiddelen kunnen vergoed worden vanuit de Zorgverzekeringswet, de Wmo, de Wlz, de WIA of de Participatiewet. Op https://www.hulpmiddelenwijzer.nl/hulpmiddelen/voor-wie/kinderen is een overzicht te vinden van hulpmiddelen die worden ingezet bij jeugdigen. Per hulpmiddel wordt aangegeven vanuit welk kader deze vergoed worden.

 

Begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, beschermd wonen en dagbesteding 18+

Voor jeugdhulp die verstrekt wordt in verband met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking, en jeugdhulp die voorheen viel onder het begrip begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf als bedoeld bij of krachtens de AWBZ geldt de leeftijdsgrens van 18 jaar. Deze vormen van zorg zijn na het bereiken van het achttiende levensjaar als voorziening, recht of aanspraak immers verkrijgbaar op grond van de Wmo, of Zvw. Dat bepaalde jeugdhulpaanbieders niet gecontracteerd zijn onder de Wmo, waardoor de ondersteuning (veelal begeleiding of begeleid wonen) niet onder de Wmo door zou kunnen lopen, kan nooit een reden zijn om in te grijpen in het lopende hulpverleningsproces. Als de benodigde begeleiding na het 18e jaar onder de Wmo valt, is het een taak voor de gemeente om ervoor te zorgen dat die overgang zo soepel mogelijk verloopt. Meer over dit onderscheid is te vinden onder het kopje ‘overgang naar volwassenheid’.

Opvoedondersteuning voor ouders is een vorm van jeugdhulp en valt dus onder de Jeugdwet. Het maakt daarbij niet uit of de ouder zelf een beperking heeft. Het kan zijn dat de ouder vanwege haar beperking ook andere ondersteuning nodig heeft. Bijvoorbeeld weerbaarder worden naar anderen of bij de organisatie van het huishouden en haar financiën. In dat geval valt de ouder onder de doelgroep van de Wmo 2015 en kan voor die begeleiding een Wmo-voorziening geboden worden. De ouder krijgt dan dus zowel begeleiding vanuit Jeugdwet als vanuit de Wmo 2015.

Er zijn omstandigheden denkbaar waarbij een ouder (tijdelijk) niet in staat is om voor zijn kind te zorgen. Denk bijvoorbeeld aan een alleenstaande ouder met een gebroken arm en been die fysiek niet in staat is om zijn kind op te halen van school of een ontbijt voor het kind te maken. In die gevallen kan er een beroep worden gedaan op een Wmo-voorziening.

Beschermd wonen is het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij horende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen,

Beschermd wonen valt onder de Wmo en kan pas ingaan vanaf een jeugdige zijn 18de levensjaar. Beschermd wonen valt altijd onder de Wmo, want het voortzetten van hulpverlening op grond van de Jeugdwet na het 18e jaar, kan alleen voor ondersteuning die na het 18e jaar niet onder een ander wettelijk regime valt. Het college kan dus niet te allen tijde besluiten dat jeugdhulp noodzakelijk is. Als een andere voorziening voorliggend is (Wmo, Zvw, of Wlz) is verlengde jeugdhulp per definitie uitgesloten. Soms is er echter meer/ andere zorg nodig dan alleen het beschermd wonen. In dat geval kan het zijn dat er geen sprake is van voorliggende voorziening en de een voorziening op grond van de jeugdwet moet worden ingezet.

 

Artikel 7.6 Afstemming werk en inkomen

Het hebben van schulden en/ of het leven in armoede kan gezinnen veel stress opleveren. Deze stress maakt dat mensen op een andere manier beslissingen nemen. Armoede- en schuldenproblematiek kunnen zo op de voorgrond treden dat ouders hun rol als opvoeder niet meer goed kunnen invullen, maar ook dat jeugdhulp minder of niet effectief is. Het is daarom belangrijk om armoede en financiële problemen tijdig te signaleren en ouders zo nodig snel naar de juiste financiële hulp en armoedevoorzieningen toe te leiden. Hierbij kan het lokaal team, het wijkteam en/ of gecertificeerde instelling een actieve rol hebben: aanvragen van armoedevoorzieningen, het voeren van een gesprek over armoede, zelf een afspraak maken voor de ouder en de drempel zo laag mogelijk maken door bijvoorbeeld samenwerking met de maatschappelijke dienstverlening.

 

Artikel 7.7 Afstemming wonen

Artikel 12 van de Huisvestingswet 2014 bepaalt dat gemeenten die willen sturen op de verdeling van sociale huurwoningen de regels op dat gebied moeten vastleggen in een Huisvestingsverordening. De regels over urgentie en voorrang moeten daarin opgenomen zijn. De beleidsregels geven de specifieke voorwaarden en criteria per urgentiecategorie en doelgroep, waaronder de urgentie uitstroom maatschappelijke opvang en de regeling voor multi-probleemgezinnen.

 

Hoofdstuk 8 Kwaliteit en beleidsparticipatie

Artikel 8.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders

Op grond van artikel 2.12 van de Jeugdwet moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Dit is gevat in dit artikel 8.1. Hierbij is gebruik gemaakt van de tekst uit de modelverordening van de VNG. Er is naast het bepaalde in de wet een Algemene Maatregel van Bestuur in voorbereiding die, in het verlengde van de AMvB voor de Wmo 2015, betrekking heeft op reële prijzen. Deze AMvB is na de inwerkingtreding van toepassing op toekomstige tarieven.

 

Artikel 8.2 Kwaliteitsborging

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 8.3 Inspraak

Artikel 2.10 van de Jeugdwet verklaart artikel 2.1.3, derde lid van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing. In artikel 8.3 van deze verordening is invulling gegeven aan deze verplichting uit de Wmo 2015.

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Op grond van dit artikel kan het college één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van het verlenen van hulp aan de jeugdige en/ of zijn ouders, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit kan echter alleen in die gevallen die niet zijn voorzien ten tijde van het vaststellen van de verordening. Wordt een geval onder de hardheidsclausule gebracht, dan heeft dit tot gevolg dat de verordening op dit punt moet worden aangepast. Het geval is immers voorzienbaar geworden.

 

Artikel 9.2 Intrekking oude regeling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 9.4 Overgangsrecht

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het recht op zorg dat een jeugdige heeft ontvangen op grond van de ‘oude’ verordening, en de afspraken die gemeente met jeugdhulpaanbieders maakt over de financiering van de hulp in de overgang van 2022 naar 2023. Door het recht op zorg te waarborgen is de continuïteit van jeugdhulp voor de jeugdige en/of zijn ouders gegarandeerd. Geen kind mag de dupe worden van de gewijzigde contractafspraken tussen de gemeente en jeugdhulpaanbieders.

 

Artikel 9.5 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.


1

Centrale Raad Van Beroep

2

https://www.poraad.nl/ledenondersteuning/toolboxen/passend-onderwijs/medisch-handelen-in-het-basisonderwijs