Organisatie | Gelderland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 |
Citeertitel | Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Algemene subsidieverordening Gelderland 2016
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-03-2023 | artikel 7.2.3, 7.2.4, 7.2.5, 7.2a.5 | 14-03-2023 | 2023-002416 | ||
09-02-2023 | 22-03-2023 | paragraaf 5.9, artikel 3.2.4, 5.9.2, 5.9.3, 5.9.4, 5.9.6, 5.9.7, 5.9.8, 8.7.3, 8.7.6, 11.2.8, 11.2.9, 11.2.10, 11.2.11, 11.2.12, 11.2.13, 11.2.14, toelichting | 31-01-2023 | 2023-000518 | |
01-01-2023 | 09-02-2023 | nieuwe regeling | 15-11-2022 | 2022-007425 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187), voor het laatst gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2021/1237 (PbEU 20121 L 270);
directe loonkosten: het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;
Landbouw groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), voor het laatst gewijzigd bij Verordening nr 2020/2008;
Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen
Gedeputeerde Staten kunnen een tijdvak vaststellen waarbinnen aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend.
Artikel 1.2.2 Indieningstermijn bij verdeelplan
Voor subsidie die wordt verleend op basis van een krachtens wettelijk voorschrift vastgesteld verdeelplan waarin tenminste de subsidieontvangers en de te ontvangen subsidiebedragen worden genoemd, wordt de aanvraag om subsidie in afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG uiterlijk zes maanden nadat het verdeelplan is vastgesteld ingediend.
Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag
Artikel 1.3.1 Wijze van verdeling
Indien als gevolg van het verlenen van subsidie op grond van een aanvraag die is ingediend op een dag waarop meerdere ontvankelijke aanvragen zijn ingediend het subsidieplafond zou worden bereikt, wordt de volgorde van die aanvragen bepaald door loting. Een aanvraag wordt slechts in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.
Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen binnen een bepaald tijdvak worden ingediend en op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde worden geplaatst. Een aanvraag wordt slechts in de rangorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld. Als het vanwege technische storingen gedurende een onafgebroken periode van twee uur direct voorafgaand aan de deadline niet mogelijk is om met het online subsidieportal een subsidieaanvraag in te dienen, verlengen Gedeputeerde Staten het tijdvak waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend met 24 uur.
Artikel 1.3.2 Communautair toetsingskader
Als de verstrekking van subsidie een steunmaatregel betreft in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VwEU en er geen andere staatssteunoplossing voorhanden is, wordt de subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).
Geen subsidie wordt verstrekt onder toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de Landbouw groepsvrijstellingsverordening of de Catalogus Groenblauwe Diensten aan ondernemingen in moeilijkheden als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).
Artikel 1.3.4 Niet-subsidiabele kosten
Geen subsidie wordt verstrekt in verband met:
Artikel 1.3.5 Methoden voor berekening van kosten
Bij toepassing van het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.
Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 1.4.1 Administratieplicht
De subsidieontvanger is verplicht alle op de gesubsidieerde activiteit betrekking hebbende bewijsstukken gedurende ten minste tien jaren na vaststelling van de subsidie te bewaren.
Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage
Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, verplichten om jaarlijks een voortgangsrapportage over te leggen.
Artikel 1.4.4 Meldingsplicht en aanleveren van bewijsstukken
De subsidieontvanger is verplicht om de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen als de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel of gewijzigd zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Artikel 1.4.6 Vermogensvorming
De hoogte van de vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale opbrengsten dat gedurende de laatste tien jaar door de subsidie is gevormd.
Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.
Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten
De subsidieontvanger houdt gedurende ten minste vijf jaren na vaststelling van de subsidie, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.
Paragraaf 1.6 Overige bepalingen
Artikel 1.6.1 Incidentele subsidie
In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan een incidentele subsidie worden verstrekt aan natuurlijke personen.
Artikel 1.6.2 Cofinanciering EFRO
Indien subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is hierop in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29 en paragraaf 6 van de AsG de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.
Artikel 1.7.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een activiteit waarvoor het Rijk op grond van een SPUK middelen aan de provincie beschikbaar heeft gesteld.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de SPUK-beschikking de subsidieontvanger, de subsidiabele activiteit en het bedrag vermeldt waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.
In afwijking van artikel 1.2.3, eerste lid, onder c, wordt, als de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan en de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt, bij de aanvraag een planning van de uitvoering van de activiteiten over de totale projectperiode en de daaraan verbonden kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd bijgevoegd.
Artikel 1.7.6 Subsidiabele kosten
Als de SPUK-regeling of de SPUK-beschikking afwijkt van artikel 1.3.4, geldt hetgeen in de SPUK-regeling of SPUK-beschikking over de berekening van de subsidiabele kosten is bepaald.
Artikel 1.7.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat in de SPUK-beschikking staat vermeld.
Gedeputeerde Staten kunnen in aanvulling op of in afwijking van paragraaf 1.4 bij besluit tot subsidieverlening nadere eisen stellen aan de verantwoording voor zover dit op grond van de SPUK-regeling of SPUK-beschikking wenselijk is.
Als de subsidieontvanger een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb, dient deze in afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG binnen 18 maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
Hoofdstuk 2 Natuur en Landbouw
Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen
Artikel 2.1.1 Algemene begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
nieuwe natuur: op de ambitiekaart aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 dan wel nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;
uitvoeringsprogramma: programma waarin staat aangegeven hoe gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan het realiseren van de condities, die nodig zijn voor een landelijk gunstige staat van instandhouding op de locaties, waar bij aanvang van het programma sprake is van een te hoge stikstofdepositie voor stikstofgevoelige soorten en habitats;
Paragraaf 2.2a Biodiversiteitsplan
Subsidie voor het opstellen van een biodiversiteitsplan wordt alleen verstrekt als in het plan in ieder geval de volgende onderwerpen worden beschreven:
Paragraaf 2.2b Fysieke maatregelen biodiversiteit en groenblauwe landschapselementen
Artikel 2.2b.2 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:
Artikel 2.2b.7 Communautair toetsingskader
Subsidie aan een eigenaar van een bos of landgoed wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met de-minimissteun als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (Pb EU L 352/1);
Subsidie aan een onderneming actief in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met de-minimis steun in de landbouwsector als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (Pb EU L 352/9).
Paragraaf 2.2c Burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij biodiversiteit en landschap
Subsidie voor burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij biodiversiteit en landschap wordt alleen verstrekt aan:
Artikel 2.2c.2 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:
Paragraaf 2.2d Herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied
Subsidie voor het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied wordt alleen verstrekt als:
Paragraaf 2.2e Functieverandering en inrichting
Artikel 2.2e.2 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:
Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers aan een samenwerkingsverband dat bestaat uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren.
De grondeigenaar in het samenwerkingsverband is verplicht:
de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in natuurgebied landschapselement om te zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.
Paragraaf 2.3 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 2.3.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de AsG, wordt verstrekt voor:
Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:
Indien het wegens onvoorziene omstandigheden niet mogelijk is om binnen de gestelde termijn de vermelde verplichtingen na te komen, kan de subsidieontvanger uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van die termijn.
Artikel 2.3.10 Subsidievaststelling
Paragraaf 2.4 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.
Paragraaf 2.5 Behoud van prioritaire soorten
Artikel 2.5.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten en locaties waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten aanvullend dan wel gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten en locaties bedoeld in het eerste lid.
Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a en b, wordt slechts verstrekt als de aanvrager bij de aanvraag een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet of de daarvoor in de plaats tredende bepalingen in de Wet Natuurbescherming overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.
Subsidie ten behoeve van onderzoek en bescherming van flora en fauna wordt slechts verstrekt voor maatregelen die uitgevoerd moeten worden in een leefgebied als voor die uitvoering toestemming en medewerking is verkregen van de eigenaar van het leefgebied, of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied .
Paragraaf 2.6 Rustgebieden voor ganzen
Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het bieden van rust voor trekganzen in de winter.
Paragraaf 2.7 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b, wordt slechts verstrekt als in het investeringsplan als bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van de niet-stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren.
Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder c, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan als bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur, binnen de gebieden aangegeven als natte landnatuur op de Themakaart Waterbeleid, opgenomen als bijlage bij de Omgevingsvisie.
Artikel 2.7.3 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.4, onder a en b, komen voor subsidie in aanmerking:
beheerkosten voor agrarische natuurterreinen die gemaakt zijn in een periode direct voorafgaand aan de omvorming van agrarisch natuurbeheer tot natuurbeheer, waarvoor geen vergoeding voor agrarisch natuurbeheer is ontvangen; en kosten voor beheer dat nodig is na afloop van de inrichting, totdat voor de terreinen een subsidie voor natuurbeheer kan worden aangevraagd.
Voor een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag dient, als de aanvrager geen zeggenschap heeft over het natuurgebied, de aanvrager te beschikken over een verklaring waarmee de eigenaar dan wel de erfpachter instemt met de subsidieaanvraag, welke verklaring op verzoek van het bevoegd gezag dient te worden overlegd;
Artikel 2.7.10 Gescheiden boekhouding
Als de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1, ook economische activiteiten verricht, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 44 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).
Paragraaf 2.8 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 2.8.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor functieverandering.
Artikel 2.8.3 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komt in aanmerking de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de voorgenomen functieverandering en inrichting.
Artikel 2.8.6 Subsidiabele kosten
Als voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein al op grond van deze of een andere regeling subsidie is verstrekt, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk is om te voorkomen dat het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:
De verplichtingen als bedoeld in het eerste lid worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid is tot stand gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 2.8.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling
Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan.
Artikel 2.8.10 Bevoorschotting
In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.
Paragraaf 2.9 Inwonersinitiatieven voor biodiversiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, wordt niet verstrekt voor zover de activiteit betrekking heeft op:
Paragraaf 2.10 Innovatie Agrifood
Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteit
Voor subsidie komen in aanmerking projecten die gericht zijn op het bevorderen van de ontwikkeling van een kringlooplandbouw of natuurinclusieve landbouw en die bijdragen aan de doelen van de Kadernota AgriFood in de vorm van:
Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten
Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder c, komen de volgende kosten in aanmerking:
kosten van demonstratieactiviteiten, waarbij demonstratieprojecten in verband met investeringen subsidiabel zijn overeenkomstig het eerste lid, onder a tot en met d; en slechts voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt, waardoor het enkel de afschrijvingskosten betreft die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen.
Artikel 2.10.5 Niet subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichtingen bedoeld in artikel 2.10.9.
Paragraaf 2.11 Medegebruik van graslanden door edelherten
Artikel 2.11.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het toestaan van medegebruik van graslanden door edelherten gedurende het hele kalenderjaar.
Artikel 2.11.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt € 50 per hectare waarop in het betreffende kalenderjaar faunaschade is getaxeerd.
Paragraaf 2.12 Aanpak Invasieve exoten
Artikel 2.12.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, wordt alleen verstrekt als op basis van een projectplan wordt aangetoond dat de subsidiabele activiteit bijdraagt aan de bescherming van de biodiversiteit in een Gelderse natuurparel, als opgenomen in bijlage 1 bij de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming.
Artikel 2.12.3 Plan van aanpak
Het plan van aanpak, als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, brengt in beeld:
Artikel 2.12.4 Subsidiabele kosten
Kosten voor het opstellen van een projectplan als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen, komen in afwijking van artikel 1.3.4, onder b, voor subsidie in aanmerking.
Paragraaf 2.13 Voorkomen van schade door wolven
Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag om subsidie voor een afrastering in een leefgebied het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten aangetoond door vier uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren met de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing.
Artikel 2.13.7 Hoogte van de subsidie
In afwijking van het derde lid wordt voor het totaal aantal dieren uitgegaan van het geregistreerd aantal schapen en geiten als bedoeld in artikel 2.13.6, tweede en derde lid, als dit geregistreerd aantal lager is dan het aantal dieren dat is opgenomen in de verklaring als bedoeld in artikel 2.13.6, eerst lid, onder c.
Artikel 2.13.9 Communautair toetsingskader
In aanvulling op artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2 die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de-minimis steun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9).
Paragraaf 2.14 Groene icoonprojecten
Artikel 2.14.4 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
De subsidie wordt alleen verstrekt aan een gemeente of een samenwerkingsverband bestaande uit ten minste een gemeente en de grondeigenaar.
Artikel 2.15.1.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subparagraaf 2.15.2 Natuurherstel
Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel b, (hydrologische maatregelen), die wordt uitgevoerd op landbouwgronden, wordt alleen verstrekt als het gaat om een niet-productieve investering.
Artikel 2.15.2.3 Niet-subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:
Artikel 2.15.2.4 Communautair toetsingskader
Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel a en onderdeel b voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op natuurgronden, wordt alleen verstrekt voor zover dit niet in strijd is met het besluit van de Europese Commissie van 10 maart 2021, C (2021) 1526, met betrekking tot steunmaatregel SA.59463 (2020/N).
Subparagraaf 2.15.3 Bestrijding invasieve exoten in Natura 2000-gebied
Artikel 2.15.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het verwijderen, verwijderd houden of beheersen van één of meer invasieve exoten.
Op de locatie waar een invasieve exoot is verwijderd worden zo spoedig mogelijk na het verwijderen inheemse plantensoorten geplant of gezaaid, als dat voor het verwijderd houden van de invasieve exoot nodig is.
Subparagraaf 2.15.4 Revitalisering bos
Artikel 2.15.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor revitalisering van of omvorming naar bos met betrekking tot de volgende onderdelen:
Artikel 2.15.4.3 Niet subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:
Subparagraaf 2.15.5 Apparaatskosten
Artikel 2.15.5.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor kosten die samenhangen met de regievoering of organisatie van voorbereiding en uitvoering van het Uitvoeringsprogramma Gelderland.
Subsidie wordt alleen verstrekt aan een natuurbeheerder die beschikt over een certificaat als bedoeld in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.
Subparagraaf 2.15.6 Aanleg nieuw bos buiten GNN
In afwijking van artikel 2.15.1.4, eerste lid, wordt subsidie voor functieverandering alleen verstrekt aan de eigenaren van het terrein waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 2.15.6.7 Verplichtingen
Ontvanger van subsidie voor functieverandering is, in aanvulling op artikel 2.15.1.7, verplicht:
de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in bos om te zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.
Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid onder a worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid tot stand is gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein ingeschreven in de openbare registers.
Subparagraaf 2.15.7 Recreatiezonering Veluwe
Artikel 2.15.7.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Artikel 2.15.7.4 Hoogte van de subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen het subsidiebedrag bedoeld in het tweede lid, onder b of c, met 25% van de subsidiabele kosten verhogen als de activiteit uitgevoerd wordt in combinatie met voldoende andere fysieke maatregelen die gericht zijn op het verminderen van het recreatief gebruik elders op het terrein. Gedeputeerde Staten betrekken in hun afweging de omvang van het terrein, het geheel van fysieke maatregelen, de mate van de vermindering van de verstoring, de natuurwaarden en het habitattype van het terrein.
Artikel 2.15.7.5 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen niet in aanmerking de interne loonkosten van een gemeente of waterschap.
Paragraaf 2.16 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000
Artikel 2.16.5 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
Artikel 2.16.9 Communautair toetsingskader
Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dit niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de Groepsvrijstellingsverordening.
Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering stikstof
Artikel 2.17.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
stikstofgevoelig Natura-2000 gebied: Natura-2000 gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming met een voor stikstof gevoelige habitat met een te hoge stikstofbelasting, dat deel uitmaakte van het programma aanpak stikstof 2015-2021 als vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;
Paragraaf 2.17a Investeringen in niet-bewezen brongerichte stikstofreducerende innovaties in stalsystemen
Artikel 2.17a.2 Criteria subsidiabele activiteit
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een berekening ter onderbouwing van het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie.
Artikel 2.17a.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid onder c bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, te verhogen met 20% als
subsidie wordt verstrekt voor de extra kosten van investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren om een hoger niveau dan de geldende normen van de Europese Unie te halen; en die niet leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onder e, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.17a.6 Subsidiabele kosten
Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, komen de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.
Voor de resterende productieve levensduurfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c komen de afschrijvingskosten van de investeringen, voor subsidie in aanmerking voor zover deze kosten vallen onder de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.17a.8 Verplichtingen
Als voor de emissiemetingenfase een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject verleend voor de datum waarop de investering wordt uitgevoerd en de resterende productieve levensduurfase van start gaat.
Paragraaf 2.17b Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen
Artikel 2.17b.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een project gericht op de inrichting of herinrichting van een stalsysteem waarvan de toepassing leidt tot reductie van stikstofemissie binnen de veehouderijlocatie.
Artikel 2.17b.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, te verhogen met 20% als
subsidie wordt verstrekt voor de extra kosten voor investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren om een hoger niveau dan de geldende normen van de Europese Unie te halen; en die niet leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onder e, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.17b.8 Verplichtingen
Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit, dient aanvrager een verzoek in tot wijziging van de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, om de toegestane stikstofemissie op de vergunning te verlagen met het percentage, bedoeld in artikel 2.17b.5, tweede lid, waarop de subsidie is verleend.
Artikel 2.17b.9 Opschortende voorwaarde
De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de verlening aantoont dat een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject is verleend als voor de uitvoering van het project een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening.
Paragraaf 2.18 Aanleg agroforestry
Artikel 2.18.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder agroforestry: een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw of groententeelt van eenjarige gewassen, of veeteelt op eenzelfde perceel.
Artikel 2.18.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van agroforestry.
Artikel 2.18.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €20.000,-.
Artikel 2.18.8 Weigeringsgrond
Subsidie wordt geweigerd als de aanleg is gericht op aanplant van invasieve soorten die een bedreiging zijn voor de biodiversiteit zoals opgenomen in Unielijst bij Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.
Paragraaf 2.19 Adviezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw
Artikel 2.19.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het geven van een bedrijfsspecifiek advies voor natuurinclusieve kringlooplandbouw aan een landbouwonderneming.
Paragraa 2.20 Soortenmanagementplan
Artikel 2.20.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
gebiedsgerichte ontheffing: ontheffing van de verboden als bedoeld in de artikelen 8.1, 3.2, zesde lid, 8.8, 3.6, tweede lid en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming bij activiteiten binnen een plangebied waarbij de maatregelen het functioneel leefgebied van de beschermde soorten, ongeacht de aard van de negatieve effecten van de toegestane activiteiten, versterken;
Artikel 2.20.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het opstellen van een soortenmanagementplan.
Artikel 2.20.4 Subsidiabele kosten
Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.20.1 onder a komen in aanmerking:
Artikel 2.20.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie voor het opstellen van een soortenmanagementplan bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.
Paragraaf 3.2 Subsidieregeling Samenwerkingsovereenkomsten Waterschappen 2022-2027
Artikel 3.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
financieringsbronnen: middelen die beschikbaar zijn op grond van nationale regelingen waaronder de Regeling specifieke uitkering Programma Natuur, Europese regelingen en provinciale middelen, waaronder middelen die kunnen worden besteed conform de Bestedingsdoelen Egalisatiefonds Grondwaterheffing Gelderland 2022;
Artikel 3.2.2 Samenwerkingsovereenkomst
In de samenwerkingsovereenkomst worden in ieder geval afspraken vastgelegd hoe:
Artikel 3.2.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag of percentage dat in de projectenlijst is opgenomen.
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een planning met de te behalen resultaten inclusief een tijds- en uitgavenplanning.
Paragraaf 3.3 Overdracht bodemtaken onder de Omgevingswet
De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen 6 maanden na subsidieverlening te starten en af te ronden binnen één jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Paragraaf 3.4 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling
Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van bodemonderzoek of opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied en het delen van opgedane kennis hierover.
Hoofdstuk 4 Verkeer en vervoer
Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
LNG-vrachtauto: een voertuig dat een vrachtauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen is, valt onder categorie N2 of categorie N3 van Richtlijn 2007/46/EG en bij de feitelijke levering overeenkomstig de koopovereenkomst door de fabrikant als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 (PbEU L263) is uitgerust met een motor die als hoofdaandrijving in de vrachtauto is geplaatst en uitsluitend Liquefied Bio Gas of Liquefied Natural Gas als motorbrandstof gebruikt;
Paragraaf 4.2 Infrastructurele Maatregelen Hoogwaardig Openbaar Vervoer
Artikel 4.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
hoogwaardig openbaar vervoer: openbaar vervoer per bus met een storingsvrije afwikkeling, gestrekte routes met waar nodig vrijliggende infrastructuur voor de bus, een hoge frequentie, herkenbare en goed bereikbare halte- en knooppuntvoorzieningen, een hoog niveau van dynamische reizigersinformatie en beschikbaarheid van goede en voldoende stallingsvoorzieningen voor de fiets;
Artikel 4.2.3 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan wordt verstrekt voor activiteiten die zijn opgenomen in een plan HOV.
Artikel 4.2.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van het bedrag dat voor die activiteit in het plan HOV is opgenomen.
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan de gemeente die in het plan HOV opgenomen is en op wier grondgebied de activiteit plaatsvindt.
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een SSK-raming waarin geen kosten voor personele inzet zijn opgenomen.
Paragraaf 4.3 Duurzame vrachtauto’s
Artikel 4.3.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de koop of operational lease van een CNG- of LNG-vrachtauto.
Artikel 4.3.2 Subsidiabele kosten
Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten die voor de aanvrager volgen uit de koop- of operationallease-overeenkomst.
Paragraaf 4.4 Slimme en Schone Mobiliteit
Artikel 4.4.3 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit.
Subsidie wordt slechts verstrekt als Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit van de betreffende regio hebben goedgekeurd.
Artikel 4.4.6 Subsidiabele kosten
Kosten voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen in afwijking van artikel 1.3.4, aanhef en onder b, voor subsidie in aanmerking als deze zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin Gedeputeerde Staten het regionale uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.
Artikel 4.4.7 Indieningstermijn
De aanvraag om subsidie wordt ingediend binnen 13 weken nadat Gedeputeerde Staten het regionale uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.
Artikel 4.4.8 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal de bijdrage van de provincie Gelderland die in het regionale uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit is opgenomen.
Als de aanvraag door een bij het samenwerkingsverband betrokken gemeente mede namens de andere gemeenten wordt ingediend, dan wordt bij de aanvraag, onverminderd artikel 1.2.3, een verklaring van alle samenwerkende gemeenten overgelegd.
In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van alle subsidies op grond van deze paragraaf, met dien verstande dat voor subsidies tot €125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.
Paragraaf 4.5 Complexe maatregelen hoofdfietsnet
Artikel 4.5.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het nemen van een complexe maatregel om het hoofdfietsnet te verbeteren.
Artikel 4.5.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van €750.000.
Paragraaf 4.6 Hoogwaardige fietsroute
Artikel 4.6.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van een hoogwaardige fietsroute.
Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.
In afwijking van artikel 1.4.7 is de subsidieontvanger verplicht de hoogwaardige fietsroute tenminste 10 jaar in stand te houden.
Paragraaf 4.7 Rapport duurzaam goederenvervoer over de weg
Artikel 4.7.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie kan worden verstrekt aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland of die blijkens het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland.
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de activiteiten van vrijwilligers die zich inzetten voor een buurtbusvereniging
De subsidie wordt alleen verstrekt aan een aanvrager die in de vigerende dienstregeling een buurtbuslijn verzorgt.
Artikel 4.9.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het realiseren, verwijderen of aanpassen van een bushalte.
Artikel 4.9.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.
Paragraaf 4.11 Veilige kruisingen en fietsoversteken
Subsidie wordt verstrekt als de maatregel gericht is op het verbeteren van de verkeersveiligheid op of ten behoeve van een kruising of fietsoversteek die vermeld staat op https://geoportaal.gelderland.nl/portaal/apps/webappviewer/index.html?id=c8d1d1ebf4df44cdb56050c40cce91e6.
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd een beschrijving van de huidige verkeersveiligheidssituatie op de locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde maatregel de verkeersveiligheid van die locatie verbetert en de kans op verkeersongevallen verkleint.
Hoofdstuk 5 Cultuur en Erfgoed
Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
duurzaam: een wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard dan wel opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevordert;
hernieuwbare energiebronnen: de hernieuwbare energiebronnen zoals bedoeld in artikel 2 onder 110 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187).
woonhuis: beschermd monument dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt voor bewoning gebruikte onderdelen van: geregistreerde musea, kerkgebouwen, pastorieën, kastelen, paleizen, buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
Paragraaf 5.2 Talentontwikkeling van professionals
Artikel 5.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van ten minste één artistieke productie.
Een verslag van de begeleiding en de artistieke productie moet binnen twee maanden na afronding van de productie geplaatst worden op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk geluid, of op een ander door de provincie aan te wijzen forum.
Paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed
Artikel 5.3.2 Vooroverleg en procedure
Een aanvraag voor het verkrijgen van een subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, wordt niet in behandeling genomen als bij de voorbereiding van de aanvraag niet de volgende stappen zijn gevolgd:
als uit het verkennend gesprek blijkt dat er een concrete financieringsvraag in de vorm van een subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, aan de orde is, wordt er een intakegesprek gevoerd aan de hand van een door de provincie vastgesteld en beschikbaar gesteld intakeformulier.
Aan de hand van het overleg bedoeld in het eerste lid wordt een onderscheid gemaakt tussen categorie I en categorie II aanvragen. In categorie I vallen aanvragen voor reguliere restauratiewerkzaamheden of energiemaatregelen aan één object. In categorie II vallen complexe restauraties en energiemaatregelen in combinatie met herbestemming.
Artikel 5.3.4 Criteria categorie I en II aanvragen
Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3, tweede lid, wordt slechts verstrekt als, in aanvulling op de in het eerste lid genoemde criteria, in het intakegesprek als bedoeld in artikel 5.3.2, eerste lid, onder b, aan de hand van een financiële onderbouwing door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een tekort in de financiering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat de te plegen investeringen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden terug verdiend.
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van de subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3, eerste en tweede lid, voor monumenten die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor particuliere bewoning, een onafhankelijke taxatie van zowel de waarde voor als de waarde na de restauratie, herbestemming of verduurzaming.
Artikel 5.3.7 Subsidiabele kosten
Bij de berekening van het tekort als bedoeld in artikel 5.3.4, tweede lid, wordt geen rekening gehouden met bruto aanvangsrendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5% bij (her)bestemming naar een hoofdfunctie wonen of een commerciële functie. Bij (her)bestemming naar een andere functie geldt bij deze berekening een bruto aanvangsrendement van 8%.
Paragraaf 5.4 Instandhouding gemeentelijke monumenten
Artikel 5.4.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten.
Artikel 5.4.5 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag dat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten. Dit is de hoogte van de subsidie per gemeente.
Artikel 5.4.6 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor de uitvoeringskosten van de gemeentelijke organisatie.
De gemeente dient bij het verlenen van subsidie te bepalen dat bij werkzaamheden aan een gemeentelijk monument voldaan moet worden aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden (PB 2006/17) of daarvoor in de plaats vastgestelde voorschriften.
Paragraaf 5.5 Historische molens en stoomgemalen
Artikel 5.5.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een afschrift van de beschikking van het Rijk die de eigenaar heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten of, in het geval het een gemeentelijk monument betreft, een meerjarig onderhoudsplan.
Paragraaf 5.6 Gelderse thematische verhaallijnen
Artikel 5.6.2 Publieksactiviteit
De subsidie wordt verstrekt als de publieksactiviteit bestaat uit:
In afwijking van artikel 5 van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid uit de evenementenbranche, horeca of dag- of verblijfsrecreatie.
Artikel 5.6.5 Weigeringsgronden
Als de publieksactiviteit betrekking heeft op een andere thematische verhaallijn, wordt de subsidie niet verstrekt, tenzij de publieksactiviteit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten aantoonbaar bijdraagt aan de identiteitsvorming van een deel van Gelderland en daarmee specifiek is voor dat gebied.
Artikel 5.6.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van de kosten met een maximum van € 100.000.
Paragraaf 5.7 Kleine musea en historische organisaties
Artikel 5.7.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, wordt alleen verstrekt als de aanvrager geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.
Een aanvrager kan jaarlijks tot 1 oktober één aanvraag indienen voor eigen activiteiten. Naast de aanvraag bedoeld in de vorige volzin kan een aanvrager als penvoerder mede namens andere musea of organisaties voor gezamenlijke activiteiten een keer per kalenderjaar een aanvraag indienen.
Paragraaf 5.8 Jeugdpodiumkunsten
Artikel 5.8.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG, kan worden verstrekt voor het ontwikkelen en uitvoeren of voor het enkel uitvoeren van voorstellingen en producties op het gebied van jeugdpodiumkunsten.
Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit wordt ontwikkeld en uitgevoerd of wordt uitgevoerd door een samenwerking:
Artikel 5.8.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien sprake is van een herhaling van een voorstelling of productie in Gelderland.
Subsidie kan worden aangevraagd door een BIS-instelling, een Fondsinstelling of een andere professionele aanbieder of afnemer van jeugdpodiumkunsten.
Artikel 5.8.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 60 % van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000.
Paragraaf 5.9 Artistieke producties en festivals
Artikel 5.9.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie wordt slechts verstrekt als de subsidiabele activiteit:
Artikel 5.9.3 Weigeringsgronden
De subsidie wordt geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 5.9.1, aanhef en onder a of c:
Artikel 5.9.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een minimum van €15.000 en een maximum van €25.000 per productie of festival.
Artikel 5.9.7 Wijze van verdeling
Volledige aanvragen worden door middel van loting per categorie als bedoeld in artikel 5.9.1 onder a, b en c in een rangorde geplaatst.
Paragraaf 5.10 Cultuur- en erfgoedpacten
Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van de subsidie het intergemeentelijk programma als bedoeld in artikel 5.10.2, eerste lid.
Artikel 5.10.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 per gemeente per jaar. Het subsidiebedrag kan per intergemeentelijk programma eenmalig worden verhoogd met een bedrag van maximaal € 15.000 per jaar in verband met bijdragen in de kosten door andere partijen dan de samenwerkende gemeenten met dien verstande dat de totale subsidie niet meer is dan 50% van de subsidiabele kosten.
Paragraaf 6.2 Collectieve wooninitiatieven
Artikel 6.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectieve wooninitiatief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding, of
Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder a en b, slechts verstrekt als de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief wooninitiatief te verkopen of te verhuren.
Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder c, alleen verstrekt als:
er een duurzaam projectplan is, waarin een conclusie over de haalbaarheid van het woningbouwproject is opgenomen, waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een woningbouwproject;
Onverminderd artikel 1.2.3 en het eerste lid worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder c, de volgende gegevens verstrekt:
een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de koopwoningen in een woningbouwproject, als het nieuwbouw betreft, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt of een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde huur van de woningen in een woningbouwproject, beneden de huurprijs van maximaal € 850 per maand ligt;
Artikel 6.2.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.4, onder a en b, zijn subsidiabel:
Artikel 6.2.6 Hoogte van de subsidie
Paragraaf 6.3 Steengoed benutten – Uitvoeringsgereed en realiseren
Artikel 6.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
bebouwde kom: bestaand stedenbouwkundig geconcentreerd samenhangende structuur van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij interpretatieverschillen geldt als bebouwde kom, de bebouwingscontour van VROM uit 2005;
beeldverstorend verpauperd gebouw: een gebouw dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur; en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud als gevolg van leegstand, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads-of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;
Artikel 6.3.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder f, slechts verstrekt als het gaat om een gebouw dat minimaal 5 jaar leeg staat en een footprint heeft van minimaal 2000 m2 en waarbij de aanpak gericht is op het wegnemen van een ruimtelijk kwalitatief probleem, milieu- of geluidshinder of van een onveilige situatie.
Artikel 6.3.9 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
Paragraaf 6.4 Steengoed benutten – Procesondersteuning
Artikel 6.4.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Artikel 6.4.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.
Artikel 6.4.9 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van externe deskundigen.
Paragraaf 6.5 Oplossen knelpunten bij procedures voor woningbouw
Artikel 6.5.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
In afwijking van het eerste lid wordt subsidie voor woningbouwprojecten uit actie 2 van het Actieplan Wonen, in de gemeenten Ede, Wageningen, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel, slechts verstrekt als het woningbouwproject wordt opgenomen in een bestemmingsplan dat uiterlijk op 1 januari 2025 definitief is vastgesteld.
Voordat er een aanvraag kan worden ingediend voor een subsidie als bedoeld in artikel 6.5.2, aanhef en onder c, vindt vooroverleg plaats over de maatwerkoplossing, waaruit blijkt in welke mate en op welke wijze het doel, de inzet en andere instrumenten zijn verkend.
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor een subsidie zoals bedoeld in artikel 6.5.2, aanhef en onder b, een globaal plan van aanpak waarin wordt aangegeven hoe de haalbaarheid wordt onderzocht, hoe draagvlak gezocht wordt bij de lokale politiek en in de omgeving van de beoogde locatie en een verklaring waaruit blijkt dat de woningcorporatie(s) actief betrokken zijn bij het initiatief om de verplaatsbare units te realiseren.
Paragraaf 6.6 Realiseren sociale huurwoningen
Artikel 6.6.8 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
De subsidieontvanger neemt maatregelen om te zorgen dat de exploiterende wooncoöperatie of woningcorporatie, bedoeld in artikel 6.6.3, eerste lid, onder c, gedurende ten minste 20 jaren na de start van de bouw van het project, het netto aantal door middel van deze subsidie gerealiseerde sociale huurwoningen in stand houden.
Paragraaf 6.7 Cofinanciering Besluit Woningbouwimpuls 2020
Artikel 6.7.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG, kan worden verstrekt voor de cofinanciering van één of meerdere projecten die in aanmerking komen voor een uitkering uit het Besluit Woningbouwimpuls 2020.
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de conceptaanvraag bijgevoegd een afschrift van de aanvraag zoals die wordt voorbereid uit hoofde van het Besluit Woningbouwimpuls 2020.
Artikel 6.7.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 25% van de publieke onrendabele top met een maximum van
Paragraaf 6.8 Verhuisvergoeding huurwoning
Artikel 6.8.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een verhuisvergoeding voor het verhuizen van een grotere huurwoning naar een kleinere huurwoning.
Artikel 6.8.3 Criteria subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 wordt alleen verstrekt als:
Paragraaf 6.9 SteenGoed Challenge: mijn huis staat in Gelderland
Artikel 6.9.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het delen van kennis en ervaring op het gebied van transformatie van een SteenGoed Challenge locatie.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de deelnemer gedurende de SteenGoed Challenge actief kennis heeft gedeeld op de website https://www.gelderland.nl/projecten/challenge-mijn-huis-staat-in-gelderland.
Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen
Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
daadwerkelijke samenwerking: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan; en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd.
experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentatie van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs als die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
MKB-onderneming: een onderneming die behoort tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van artikel 2 van de bijlage bij de Aanbeveling (EG) nr. 2003/361 van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);
ondersteunende sector: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie; startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan. Voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren, kan de periode van vijf jaar geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten
toekomstbestendig bedrijventerrein: terrein waar bedrijven, overheden en beheerders samenwerken aan toekomstige kansen en aanpak van knelpunten op het gebied van (circulaire) economie, duurzame energie, klimaat, veiligheid, gezondheid & biodiversiteit, waarmee een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd en wordt toegewerkt naar een energieneutraal en klimaatbestendig bedrijventerrein in 2050;
(circulaire) herstructurering: aanpassing van ruimtelijke inrichting of ruimtelijke kwalitatieve verbeteringen op bedrijventerreinen inclusief circulaire sloop en bedrijfsverplaatsingen waardoor het vestigingsklimaat op een bestaand bedrijventerrein wordt verbeterend en wordt toegewerkt naar een toekomstbestendig bedrijventerrein;
Paragraaf 7.2 MIT-Haalbaarheidsprojecten
Artikel 7.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject passend binnen een of meer van de volgende missies uit het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid:
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 7.2.2 wordt voldaan. De aanvrager maakt daarvoor gebruik van het format projectplan voor MIT-haalbaarheidsprojecten, dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland. Hij verschaft alle informatie, die in dit formulier wordt gevraagd.
Paragraaf 7.2a MIT-R&D-samenwerkingsprojecten
Artikel 7.2a.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject door een MIT-R&D-samenwerkingsverband.
Artikel 7.2a.3 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond al subsidie heeft aangevraagd of ontvangen op grond van deze regeling of vergelijkbare regelingen in het kader van MIT R&D samenwerkingsprojecten bij andere provincies.
Artikel 7.2a.4 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Paragraaf 7.3 Cofinanciering Europese thematische fondsen
Artikel 7.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder Europese thematische fondsen 2021-2027: Horizon Europe, LIFE, INTERREG-B Noord West-Europa, INTEREG-B North Sea Region, INTERREG-Europe, Connecting Europe Facility, the Vanguard Initiative, European Urban Initiative, Creative Europe, Digital Europe en Interregional Innovation Investments instrument (I3).
Artikel 7.3.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de cofinanciering van projecten die in aanmerking komen voor steun uit de Europese thematische fondsen 2021-2027.
Artikel 7.3.5 Weigeringsgronden
Voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.
Paragraaf 7.4 Toekomstbestendige bedrijventerreinen - Procesondersteuning
Artikel 7.4.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor procesondersteuning ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen voor:
de planvorming van collectieve fysieke maatregelen op bedrijventerreinen die zich richt op het opzetten en uitvoeren van een gebiedsproces, het analyseren van knelpunten en kansen, het onderzoeken van de haalbaarheid of het uitwerken van plannen en businesscases met betrekking tot één of meerdere van de volgende thema’s:
Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie voor activiteiten die betrekking hebben op het stimuleren van energiebesparing bij bedrijven als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, alleen verstrekt als uit een schriftelijke onderbouwing blijkt dat er afstemming tussen de Omgevingsdienst en aanvrager heeft plaatsgevonden over de voorgenomen activiteiten in relatie tot eventuele toezichts- en handhavingsactiviteiten.
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 7.4.2 wordt voldaan. De aanvrager maakt gebruik van het vooroverlegformulier, bedoeld in artikel 7.4.8, eerste lid.
Artikel 7.4.5 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor inhuur van externe deskundigen.
De subsidieontvanger is verplicht de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit te overleggen bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie, of als een dergelijk verzoek niet vereist is, op verzoek van de provincie in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8;
Paragraa 7.5 Toekomstbestendige bedrijventerreinen – Realisatie fysieke maatregelen
Artikel 7.5.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de realisatie van fysieke collectieve maatregelen met inbegrip van de procesbegeleiding ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen door:
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 7.5.2 wordt voldaan. De aanvrager maakt gebruik van het vooroverlegformulier, bedoeld in artikel 7.5.4, eerste lid.
Artikel 7.5.6 Hoogte van de subsidie
In afwijking van het tweede lid, bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1 aanhef en onder b, voor zover deze zien op maatregelen voor de aanleg van duurzame energie- en warmtesystemen, niet meer dan 45% van de subsidiabele kosten voor zover de subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen, met een maximum van € 500.000 per project.
Artikel 7.5.7 Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 1.3.4 aanhef en onder f en het eerste lid, wordt subsidie geweigerd als voor de subsidiabele activiteit genoemd in artikel 7.5.1, aanhef en onder d, de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde en nog niet in werking getreden Unienormen of kosten geen rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming.
Artikel 7.5.10 Communautair toetsingskader
De aanvullende subsidie voor circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop als bedoeld in artikel 7.5.6, derde lid, wordt slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de-minimis steun Verordening (EU), Nr. 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/1).
Paragraaf 7.6 Perspectieffonds Gelderland
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG wordt verstrekt als onderdeel van de PFG-financiering.
Artikel 7.6.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 20 % van het totale gefinancierde bedrag uit het LTI-fonds.
Onverminderd artikel 1.2.3 overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als er sprake is van een samenwerkingsverband een samenwerkingsovereenkomst, waaruit blijkt dat de aanvrager penvoerder is.
Hoofdstuk 8 Milieu, Energietransitie en Klimaatadaptie
Paragraaf 8.2 Lokale hernieuwbare energieprojecten en participatie door natuurlijke personen, rechtspersonen zonder winstoogmerk en VvE’
Artikel 8.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van lokale hernieuwbare energieprojecten.
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een lokaal duurzaam energiebedrijf of een rechtspersoon zonder winstoogmerk een document verstrekt met een overzicht van NAW-gegevens van de deelnemende natuurlijke personen, de hoogte van het ingezette bedrag per natuurlijke persoon en een opgave van het project of de projecten waaraan de ingezette bedragen worden of zijn besteed.
Paragraaf 8.3 Voorfinanciering ontwikkelkosten
Artikel 8.3.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding van een windpark, een zonnepark of waterenergie-installatie.
Over de criteria als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan Oost NL, tenzij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of de aanvraag moet worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan enig ander criterium voor het verstrekken van subsidie.
Artikel 8.3.5 Hoogte van de subsidie
Als blijkt dat het windpark, zonnepark of de waterenergie-installatie niet kan worden gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening of het weigeren van een aanvraag voor een watervergunning, dan besluiten Gedeputeerde Staten op een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger tot het intrekken van de verplichting tot terugbetaling van de lening en de rente.
Paragraaf 8.4 Procesondersteuning Wijk van de toekomst
Subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b wordt slechts verstrekt als de aanvrager een document kan overleggen waaruit blijkt:
Paragraaf 8.5 Ondersteuning van gemeenten bij toezicht op energiebesparing 2021-2024
Artikel 8.5.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het uitoefenen van toezicht in 2021 tot en met 2024.
Paragraaf 8.6 Energieloketten 2021-2024
Artikel 8.6.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
actieve marktbenadering: een door de aanvrager geregisseerde planmatige aanpak waarin particuliere woningeigenaren in een wijk of een buurt, of bepaalde doelgroepen in een wijk, een buurt of in de gemeente, worden benaderd om energiebesparende maatregelen aan hun woningen te treffen of om hernieuwbare energie op te wekken;
professionalisering: activiteiten gericht op het vergroten van de bekendheid, zichtbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van het energieloket, toepassing van marketing, het ontwikkelen of doorontwikkelen van een klantvolgsysteem, het monitoren van het bereik en de effecten van het energieloket, het inspelen op ontwikkelingen in de energietransitie binnen de bebouwde omgeving en het structureel inrichten en aansturen van het energieloket gedurende het tijdvak waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 8.6.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het financieren van energieloketten.
Op grond van artikel 25, derde lid, van de AsG wordt de subsidie vastgesteld met toepassing van artikel 25, eerste lid, van de AsG.
Paragraaf 8.7 Opruiming drugsafval 2021 - 2024
Artikel 8.7.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor projecten gericht op herstel van bodem en oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:
Artikel 8.7.6 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie bedraagt:
100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 24.999 als de grond of het water waar het project betrekking op heeft eigendom is van een natuurlijke persoon, privaatrechtelijke rechtspersoon of Staatsbosbeheer, dan wel de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft;
Als de aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, in 2021 of 2022 een subsidie heeft ontvangen op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling terwijl de subsidiabele kosten voor het project meer bedroegen dan € 24.999, wordt de maximaal te verstrekken subsidie van € 200.000 verminderd met de eerder verstrekte subsidie.
Hoofdstuk 9 Overheid en regionale samenwerking
Paragraaf 9.2 Gelderse Gebiedsagenda’s
Artikel 9.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
doelen: de doelen per gebied als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384); en de daaropvolgende doelen uit het coalitieakkoord en de daarop gebaseerde beleidsprogramma’s die door Provinciale Staten zijn vastgesteld en de daarop door Gedeputeerde Staten vastgestelde uitvoeringsprogramma’s;
samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit tenminste meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt;
Artikel 9.2.4 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 9.2.3.
In afwijking van artikel 5 van de AsG kan subsidie ook verstrekt worden aan een penvoerder van een samenwerkingsverband.
Paragraaf 9.3 Subsidieregeling Regio Deal Foodvalley en Regio Deal Veluwe
Artikel 9.3.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Regio Deal Veluwe: De Regio Deal Veluwe, zoals gepubliceerd is in de bijlage bij de kamerbrief van 13 juli 2020 met als kenmerk DGNVLG/20172283 waarin afspraken zijn gemaakt ter financiering van de uitvoering van 4 actielijnen, waarvoor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij een subsidie aan de provincie Gelderland heeft verstrekt;
Regio Deal Foodvalley: De Regio Deal Foodvalley, zoals gepubliceerd is in de bijlage bij Kamerstukken II 2018/2019, 29697, nr. 68, waarin middelen zijn beschikbaar gesteld voor proeffabrieken onder spoor 3a, waarvan een deel van die middelen in de vorm van een subsidieverlening van de gemeente Ede aan de provincie heeft verstrekt;
samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Veluwe: de tussen de regionale partijen en regionale samenwerkingspartners bij de Regio Deal Veluwe gesloten overeenkomst waarbij onder meer afspraken zijn gemaakt over het waarborgen van de realisatie van de actielijnen en daar onder vallende projecten van de Regio Deal Veluwe;
samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit tenminste meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt;
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan uitsluitend worden verstrekt voor:
activiteiten die bijdragen aan de realisatie van de doelen zoals omschreven in het onderdeel proeffabrieken van spoor 3a van de Regio Deal Foodvalley, voor zover de activiteiten betrekking hebben op investeringen in en de exploitatie van proeffabrieken, de experimentele ontwikkeling van één of meer bedrijfsmiddelen die worden gebruikt in proeffabrieken, of een combinatie hiervan.
Artikel 9.3.3 Criteria en voorwaarden
Subsidie kan worden verstrekt als het betreffende regionaal adviesorgaan een advies heeft gegeven over de activiteiten en de wijze waarop de activiteiten zich verhouden tot de beoogde resultaten van de Regio Deal Foodvalley of Veluwe en als is voldaan aan aanvullende afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Foodvalley of Veluwe.
Subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat aan de provincie op grond van de subsidieverlening uit hoofde van de Regio Deal Veluwe of de Regio Deal Foodvalley voldoende middelen ter beschikking zijn gesteld om subsidie op grond van deze regeling conform de afspraken zoals vastgelegd in de Regio Deal Foodvalley en de Regio Deal Veluwe te verlenen.
Artikel 9.3.4a Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.5, zesde lid, geldt bij subsidieverlening op grond van artikel 9.3.2 onder b, voor publiekrechtelijke rechtspersonen voor activiteiten die ten goede komen aan de Regio Veluwe als geheel het uurtarief gehanteerd zoals vastgelegd in de Handleiding overheidstarieven 2021 en daaropvolgende publicaties ten tijde van de aanvraag.
Artikel 9.3.6 Voortgangsrapportage
Gedeputeerde Staten kunnen gedurende de looptijd van het project waarvoor subsidie is verleend nadere eisen stellen aan de voortgangsrapportage als dit noodzakelijk is voor de monitoring van de betreffende Regio Deal. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om een verplicht format voor de voortgangsrapportage vast te stellen.
In aanvulling op artikel 1.4.4, eerste lid, meldt de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten voor het vertragen van of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Hiervan is in ieder geval sprake als in de uitvoering van de activiteiten blijkt dat de subsidiabele kosten meer dan 20% afwijken dan zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening of de overeenkomstig artikel 9.3.6, eerste lid, onder c, geactualiseerde projectplan en uitgavenplanning.
Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen voor het vertragen van of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op grond van een voorafgaand schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Gedeputeerde Staten kunnen hierbij een nader advies vragen van het betreffende regionaal adviesorgaan.
Paragraaf 9.4 Vitaal openbaar bestuur
In deze paragraaf wordt verstaan onder maatwerktraject: maatregelen die een gemeente uitvoert ter versterking van de bestuurskracht.
Artikel 9.4.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een maatwerktraject.
Paragraaf 9.5 Samenwerking Gelderland – Lubelskie
Artikel 9.5.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 10.2 Aanpassingen Gemeenschapsvoorziening
Artikel 10.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
energiescan: een onderbouwd overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen worden om maximale energiebesparing of -opwekking te bewerkstelligen, met een schatting van de kosten van de maatregelen en het effect van de uit te voeren maatregelen als bedoeld op de energierekening van de aanvrager en een verklaring dat de energiescan is uitgevoerd door een gekwalificeerd adviseur.
Artikel 10.2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie wordt verstrekt aan een privaatrechtelijke rechtspersoon die zich blijkens statuten en feitelijke werkzaamheden tot doel stelt om een gemeenschapsvoorziening te beheren en ondersteuning te bieden bij de programmatische invulling van de activiteiten binnen een gemeenschapsvoorziening.
Artikel 10.2.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger is verplicht na de realisatie van de subsidiabele activiteit een actuele lijst van doelgroepen en het activiteitenprogramma voor het eerstvolgende kalenderjaar te zenden aan Gedeputeerde Staten. Als de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling indient, maken de actuele lijst en het activiteitenprogramma daarvan onderdeel uit.
De subsidieontvanger is verplicht om, als het gebouw een beschermd monument betreft, de activiteiten als bedoeld in artikel 10.2.2 uit te voeren volgens de aan de in bijlage 5 opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden en om de werkzaamheden te laten uitvoeren door een erkend aannemer in de restauratiebouw, waarbij een inspanningsverplichting geldt om bij de uitvoering van de werkzaamheden één of meer leerwerkplekken te realiseren.
Artikel 10.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder dorpendeal: set van samenwerkingsafspraken om de sociale cohesie van een wijk of dorp te versterken die voldoen aan de volgende criteria:
Artikel 10.3.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een of meer onderdelen uit een dorpendeal.
Artikel 10.3.5 Weigeringsgrond
Subsidie wordt geweigerd als voor de dorpendeal al subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf.
Paragraaf 10.4 Bevorderen inwonerparticipatie in kwetsbare wijken en dorpen
Artikel 10.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een methodiek, al dan niet in combinatie met het ontwikkelen ervan, om inwoners te activeren in hun wijk of dorp initiatieven te realiseren of te participeren in initiatieven.
Paragraaf 11.2 Sportevenementen
Artikel 11.2.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding en uitvoering van:
Voor een regulier sportevenement of bijbehorend programma van side events wordt subsidie verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het sportevenement houdt een Nederlands kampioenschap op nationaal topniveau in onder auspiciën van een kernsportbond dan wel een wedstrijd met een internationaal deelnemersveld met een sportief niveau dat ten minste vergelijkbaar is met nationaal topniveau, niet zijnde een Europees kampioenschap of wereldkampioenschap voor senioren;
Artikel 11.2.7 Subsidie voor voorbereiding in geval van annulering i.v.m. Covid-19
Wanneer de uitvoering van de activiteit na de verlening van de subsidie wordt geannuleerd, vindt de vaststelling plaats overeenkomstig het derde lid. Wanneer de subsidie is vastgesteld zonder voorafgaand verleningsbesluit, wordt de vaststelling op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht gewijzigd overeenkomstig het derde lid.
Paragraaf 11.3 Sportieve buitenruimte in het kader van 3x3 basketbal
Artikel 11.3.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het realiseren van een basketbalplein, al dan niet met inbegrip van spelmateriaal voor gebruik op het plein.
Onverminderd artikel 1.2.3, wordt bij de aanvraag een samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt welke partijen samenwerken bij de realisatie van het basketbalplein, op welke wijze zij samenwerken en welke waarborgen bestaan voor de continuïteit van de samenwerking. Partijen maken voor de samenwerkingsovereenkomst gebruik van de modelovereenkomst, die door Gedeputeerde Staten beschikbaar wordt gesteld.
Paragraaf 11.4 Regionale sporttalentenprogramma’s
Artikel 11.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG wordt verstrekt voor het ontwikkelen of verder ontwikkelen en uitvoeren van een regionaal sporttalentenprogramma met een looptijd van minimaal drie jaar.
Subsidie wordt verstrekt aan een sportbond, een gemeente of een rechtspersoon die zich de beoefening van sport ten doel stelt.
Artikel 11.4.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 45.000.
Hoofdstuk 12 Vrijheid en herdenken
Artikel 12.2.3 Criteria regioproject
Het regioproject heeft een zo groot mogelijk bereik van de doelgroep, rekening houdend met de aard van de activiteiten. Als zinvol en haalbaar wordt het project toegankelijk gemaakt door middel van een beeld- of audiomedium of wordt een impressie van het project beschikbaar gesteld via een beeld- of audiomedium of een gedrukt medium.
Artikel 12.2.4 Criteria grote Gelderse evenementen
Subsidie voor een groot Gelders evenement wordt verstrekt als het project aan de volgende criteria voldoet:
Artikel 12.2.5 Advies over regioproject
De regio brengt advies uit aan Gedeputeerde Staten of een regioproject in het regioprogramma past.
Artikel 12.2.6 Subsidieplafonds per regio
Gedeputeerde Staten stellen na overleg met de regio’s voor elke regio afzonderlijk per jaar een subsidieplafond vast voor regioprojecten.
Artikel 12.2.8 Aanvrager groot Gelders evenement
Subsidie voor een groot Gelders evenement wordt aangevraagd door de organisator van het evenement.
Hoofdstuk 13 Onderwijs Arbeidsmarkt
Paragraaf 13.2 Goed Werkgeverschap
Artikel 13.2.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt per onderdeel van goed werkgeverschap € 8.500,- en bedraagt niet meer dan €25.000.
Gepubliceerd te Arnhem
Gedeputeerde Staten van Gelderland
John Berends - Commissaris van de Koning
Miriam Nienhuis-van Doremaele - secretaris
Toelichting bij Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.
Relatie Algemene subsidieverordening Gelderland 2016
Met ingang van 1 januari 2016 is de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (AsG 2016) in werking. De AsG 2016 is ontstaan door samenvoeging van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998, de Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011 en de Subsidieverordening meerjarenprogramma’s Gelderland 2012. Door deze samenvoeging, waarbij tevens stappen zijn gezet in de sfeer van uniformering en deregulering, is het stelsel van subsidieregels van de provincie aanzienlijk vereenvoudigd.
De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor aanvragers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Subsidieverstrekking vindt mede met het oog daarop plaats op wettelijke grondslag. De AsG 2016 en de bijbehorende bijlage vormen de door de Algemene wet bestuursrecht vereiste wettelijke grondslag.
De AsG 2016 bepaalt in artikel 3, eerste lid, dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het nemen van besluiten omtrent subsidie als zij daartoe in de AsG 2016, in een bijzondere verordening of bij besluit van Provinciale Staten bevoegd zijn verklaard. Als Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, zijn zij op grond van artikel 3, zesde lid, van de AsG 2016 tevens bevoegd om nadere regels te stellen. De Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 voorzien in die nadere regels voor de onderwerpen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de AsG 2016 bevoegd zijn. De nadere regels gelden voor alle besluiten omtrent subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens de ASG 2016 het bevoegde gezag zijn. Dat zijn 1) subsidies ter uitvoering van een gewoon programma (artikel 11 AsG 2016), subsidies ter uitvoering van een bijzonder programma (artikel 12 AsG 2016), 2) subsidies ten aanzien waarvan Provinciale Staten in de begroting de ontvanger en de maximale subsidie hebben vastgelegd (artikel 3, tweede lid, AsG2016), 3) besluiten tot afwijzing van incidentele subsidies (artikel 3, derde lid, AsG 2016) en 4) waarderingssubsidies (artikel 31 AsG 2016). Voor zover het betreft subsidies waarvoor niet in de hoofdstukken 2 tot en met 12 specifieke nadere regels zijn opgenomen, is de relevantie van deze bepaling gelegen in het van toepassing zijn van hoofdstuk 1 op die subsidies.
Daarnaast bevat de AsG 2016 diverse en uiteenlopende algemeen geldende bepalingen in verband met subsidieverstrekking, waaronder het uitgangspunt van subsidieverstrekking aan rechtspersonen, diverse termijnen, algemene weigeringsgronden, het Uniform subsidiekader, regels over bevoorschotting en vaststelling. Verwezen wordt op deze plaats naar de AsG 2016 en de daarbij behorende toelichting.
Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels omtrent staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Alvorens te toetsen aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:
Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.
Dit is het geval bij de paragrafen 2.2 (voor wat betreft onderdeel a en c), 2.5, 2.9, 2.12, 2.13 (ingeval steun aan particulieren), 2.14, 2.15.3, 2.15.5, 2.15.7, 3.4, 4.7, 4.8, 5.4, 5.5, 5.7, 6.2, 6.4 (voor wat betreft artikel 6.4.2, onderdelen d, e en f), 6.8, 6.9, 7.4, 8.4, 8.5, 8.7, 9.4, 10.2, 10.3, 10.4, 11.2, 11.3 en 11.4.
De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden dan wel door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 3.2, 3.3, 6.4 (voor wat betreft artikel 6.4.2 onderdelen d, e en f), 6.5, 6.6 en 6.7.
De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 4.2, 4.5, 4.6 en 4.9.
In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de relatie met genoemde derden zo moeten vormgeven dat geen ongeoorloofde staatssteun of schending van de aanbestedingsregels of de Wet Markt en Overheid optreedt.
Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw groepsvrijstellingsverordening en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b, c, d, f; en g), 2.4, 2.6, 2.10, 2.11, 2.14, 2.15.2.1, onderdeel b (voor zover uitgevoerd op landbouwgronden), c en d, 2.15.4, 2.16, 2.17, 2.19, 4.3, 5.3, 5.6, 7.2a, 8.3 en 9.3.
In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels omtrent staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeurend besluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 2.2e, 2.3, 2.7, 2.8, 2.15.2, onderdeel a en onderdeel b voor zover niet uitgevoerd op landbouwgronden en 2.15.6. Voor aanvragen onder de paragrafen 1.7, 4.4, 6.3, 7.3, 7.6, 9.2 en 10.2 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.
Voor alle overige paragrafen geldt dat als de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b en c), 2.18, 5.2, 5.3 (5.3.1, aanhef en onder e), 7.2, 7.5 (artikel 7.5.10, vierde lid), 8.2, 8.8 en 13.2 geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.2, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.
Artikel 1.3.1, derde lid. Als Gedeputeerde Staten de indieningsperiode verlengen dan wordt dit op de openbaar toegankelijke digitale kanalen van de provincie bekendgemaakt.
Artikel 1.3.2, zesde lid Bij subsidietenders moet op transparante wijze een onderlinge beoordeling van de aanvragen plaatsvinden. De aanvragen worden als het ware bevroren op het moment van sluiting van de openstellingsperiode. Dit betekent dat aanvragers na deze datum geen gelegenheid meer hebben om onvolledige aanvragen te completeren. De onvolledigheid kan gelegen zijn in het niet bijvoegen van verplichte bijlagen, in het niet onderbouwen van kosten van activiteiten op de begroting of het niet voldoen aan criteria die in de betrokken regels zijn opgenomen. Wanneer een onderdeel van de begroting niet is onderbouwd kan niet beoordeeld worden of de daarbij behorende activiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn. Vaste praktijk is dat aanvragers die ten minste 10 werkdagen voor de sluiting van de aanvraagperiode een aanvraag indienen, in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te completeren. Aanvragers die later een aanvraag indienen, ontnemen zichzelf de mogelijkheid om aanvragen aan te vullen. Een aanvulling na de sluitingsdatum is in strijd met de transparantie van de onderlinge beoordeling van de aanvragen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan in deze situatie praktisch gezien niet worden toegepast. Om die reden is het zesde lid opgenomen.
Artikel 1.3.7, derde lid. Deze afwijking is van toepassing op partijen die uitvoering geven aan structurele activiteiten en daarvoor ook structureel een subsidie ontvangen. De opslag voor de indirecte kosten voor deze subsidieontvangers mag 25% bedragen in plaats van 20%. Dit percentage mag zelfs meer bedragen als de subsidieontvanger de noodzaak daarvan aannemelijk kan maken. Indirecte kosten zijn indirecte loonkosten en kosten voor overhead.
Kosten van derden: kosten voor het uitbesteden van diensten en het inlenen van personeel ten behoeve van de subsidiabele activiteit.
Artikel 1.4.8. Op grond van de AsG worden subsidieregelingen eens per vier jaar geëvalueerd. Om voor de evaluatie mogelijk te maken bestaat de behoefte om de subsidieontvanger te verplichten om bepaalde informatie over te leggen. Om inzicht te kunnen krijgen in de doeltreffendheid van een subsidieregeling kan andere informatie nodig zijn dan die bij de aanvraag voor de verlening of vaststelling wordt gevraagd. Die laatste gegevens zijn gericht op de beoordeling of de gesubsidieerde activiteit conform de regeling en beschikking is uitgevoerd. Niet of en in welke mate met de subsidie het doel van de regeling - en het achterliggende beleid - is bereikt is. Met een expliciete grondslag kan het provinciebestuur sturen op de informatie die het nodig heeft voor de evaluatie en vanaf welk moment die informatie gewenst is. Toepassing van dit artikel dient in verhouden te staan met onder andere artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.
De provincie ontvangt met regelmaat middelen van het Rijk, waarvan de provincie niet de eindontvanger is, maar de instantie is die de middelen moet verstrekken aan de uiteindelijke ontvangers. Het gaat hierbij om middelen waarbij het provinciebestuur geen ruimte heeft om daar een andere bestemming aan te geven, dan die het Rijk heeft aangegeven. Het Rijk verstrekt die middelen aan de provincie als een specifieke uitkering van het Rijk, afgekort SPUK. Hiervoor stelt het Rijk doorgaans een regeling voor vast. In deze subsidieparagraaf wordt dat de SPUK-regeling genoemd. In de SPUK-regeling bepaalt het Rijk aan welke eindontvangers en onder welke voorwaarden de provincie de middelen aan de beoogde eindontvanger dient te verstrekken. Ook staat in de SPUK-regeling onder welke voorwaarden de provincie aan het Rijk dient te verantwoorden. In de SPUK-regeling of de SPUK-beschikking van het Rijk is opgenomen aan wie de provincie voor welke activiteit die middelen moet verstrekken.
Een SPUK-regeling kwalificeert als een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat houdt in dat op de verhouding tussen het Rijk en de provincie de subsidietitel van de Awb niet van toepassing is, maar overige bepalingen van de Awb wel.
Om de middelen aan de beoogde eindontvanger te verstrekken, dient de provincie zelf een grondslag te creëren. In de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 is in artikel 3, derde lid, bepaald dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om van rijkswege aan de provincie ter beschikking gestelde middelen voor specifiek aangewezen activiteiten als subsidie te verstrekken. In de praktijk blijkt dat een regeling op basis waarvan een aanvraag om subsidie gedaan kan worden wenselijk is. In een regeling kan namelijk uniform worden vastgelegd op welke wijze gehandeld wordt, zodat dat niet in elke individuele beschikking vastgelegd hoeft te worden. In het bijzonder betreft het de artikelen 1.7.4 en 1.7.9.
In verschillende artikelen wordt verwezen naar de inhoud van de beschikking van het Rijk (de SPUK-beschikking), zodat die afspraken als kader voor de eindontvanger hebben te gelden. Gedeputeerde Staten toetsen bij het doorleggen of die voorwaarden voldoen aan de artikelen 4:37, 4:38 of 4:39 van de Awb. Gedeputeerde Staten informeren de beoogde aanvrager (zijnde de uiteindelijke begunstigde van de middelen) tijdig over de inhoud van de SPUK-regeling en de ontvangst en inhoud van de SPUK-beschikking.
In de SPUK-regeling is doorgaans opgenomen hoe de provincie aan het rijk dient te verantwoorden. Voor deze verantwoording is de provincie doorgaans afhankelijk van de informatie die de eindontvanger geeft. Om die reden is artikel 1.7.8 opgenomen. Artikel 1.7.8 bepaalt dat Gedeputeerde Staten de ruimte om in de beschikking bepalingen over verantwoording op te nemen die aansluiten bij de verantwoordingsverplichting die de provincie op dat punt jegens het Rijk heeft.
Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen
Voorbeelden van landschapselementen zijn bossen van geringe omvang, heggen, hagen, houtwallen en lanen.
Paragraaf 2.2 Biodiversiteit en landschap
Deze paragraaf is opgedeeld in een algemeen gedeelte en subparagrafen. Het algemene gedeelte (artikel 2.2.1) is van toepassing op alle subparagrafen. Elke subsidiabele activiteit uit artikel 2.2.1 heeft een eigen subparagraaf.
Voorbeelden van het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen zijn lokaal vernatten (plas dras realiseren, een natuurvriendelijke oever aanleggen en een struweelhaag aanleggen) of een geleidelijke overgang creëren van bos naar landbouwgrond (aanleg mantel-zoom). De effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan op die manier sterk worden vergroot.
Een voorbeeld van het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het landschap is het organiseren van een bijeenkomst om burgers te betrekken bij het landschap of het verschaffen van informatie. Het aanleggen van een wandelpad valt hier niet onder.
De gemeente of eigenaar van een bos of landgoed dient een projectplan in als er maatregelen genomen worden voor het vergroten van de biodiversiteit of landschapsherstel op haar grondgebied of perceel.
Maatregelen om de biodiversiteit te verhogen zijn pas effectief als voldoende voedsel beschikbaar is, er voortplantingsmogelijkheden zijn en jonge dieren kunnen opgroeien en er voldoende beschutting is tegen roofdieren, zodat de biotoop voor de soort op orde is. Daarom verlenen Gedeputeerde Staten pas deze subsidie als uit het projectplan blijkt dat deze elementen aanwezig zijn. Als één of meer van de elementen al aanwezig zijn, kan subsidie worden verstrekt voor het op orde brengen van de ontbrekende onderdelen. Subsidie kan ook worden verstrekt voor het maken van een nieuw gebied voor dieren in de omgeving van bestaande gebieden waar al soorten voorkomen. Hiermee wordt de populatie groter en sterker. Van belang daarbij is wel dat de afstand naar het nieuwe leefgebied door de soort te overbruggen is. Als dat niet het geval is zal deze soort zich niet vestigen in het nieuwe leefgebied.
Belangrijk uitgangspunt is dat alleen landschapselementen worden gesubsidieerd die van nature voorkomen in het gebied. Belangrijk daarbij is ook om alleen inheems plantmateriaal en zaaizaad te gebruiken. Gedeputeerde Staten subsidiëren niet de aanleg van alle landschapselementen, maar van groenblauwe landschapselementen. Een overzicht, omschrijving en maatvoering van de landschapselementen zijn de vinden in bijlage 1 bij de SNL en op de website van BIJ12 (https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/landschapselementtypen/l01-groenblauwe-landschapselementen). Op de website van BIJ12 staat bij een aantal landschapselementen dat deze vervallen zijn. Ook deze landschapselementen zijn subsidiabel onder paragraaf 2.2.
Vormen van agro forestry kunnen bijdragen aan biodiversiteit, maar zijn vaak niet inheems. Om die reden hoeft geen inheems plantmateriaal gebruikt te worden.
Van de gemeente wordt een hogere eigen bijdrage verwacht dan van de eigenaar van een bos of landgoed. De gemeente kan particulieren benaderen om uitvoering te geven aan de maatregelen, bijvoorbeeld aanleg en herstel van een houtwal op een agrarisch perceel. De eigenaar van een bos of landgoed kan coördinatiekosten aanvragen. De subsidie voor de inrichtingsplannen bedraagt maximaal € 500.
Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd binnen het Gelders natuurnetwerk of rijksmonumenten. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Subsidie wordt ook geweigerd op bermen, bedrijventerreinen en woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving en op een bedrijventerrein maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen of bedrijvigheid.
Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op terreinen waar als SNL op verleend is of binnen rijksmonumenten. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Subsidie wordt ook geweigerd op bedrijventerreinen en woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving en op een bedrijventerrein maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen of bedrijvigheid.
Subsidie voor het uitvoeren van niet-productieve herstel- of inrichtingsmaatregelen is bedoeld om het agrarisch natuurbeheer (Anlb) effectiever te maken. Dit natuurbeheer is gericht op het creëren, verbeteren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbaar beheer vraagt. Het gaat hierbij vaak om akker- of weidevogels. De kosten zullen vooral betrekking hebben op het wijzigen van de oppervlaktewaterstand, grondverzet, verwijderen van begroeiing en beplanting, verwerven van een plasdraspomp of uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie.
Deze regeling valt qua staatssteun onder de Catalogus Groenblauwe Diensten. Subsidie voor het landschapselement Poel en klein historisch water valt onder cluster Natte begroeiing van de Catalogus. Houtwal, struweelrand en bosje vallen onder het cluster Opgaande begroeiing. Struweelhaag valt onder het cluster Ruigte en randen. In artikel 4.2e.3 wordt gesproken van een samenwerkingsverband bestaande uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren. Dit betekent dat de aanvrager formeel moet bestaan uit deze partijen. In de praktijk zal het agrarisch collectief optreden als penvoerder en zal de subsidie voor de functieverandering terecht komen bij de betreffende grondeigenaar.
Eerste lid, onderdeel b, onder 2º. In beginsel is de regeling opgesteld om gronden te verwerven of pachtvrij te maken met het oog op natuurrealisatie voor gronden die reeds op grond van het natuurbeheerplan als zodanig is aangewezen. In sommige gevallen zal het echter ook wenselijk zijn bepaalde grond te subsidiëren zodat deze kan worden opgenomen in het natuurnetwerk. Voor deze gronden geldt echter aanvullend als vereiste dat dit ecologisch onderbouwd moet worden. Dit houdt in dat bijvoorbeeld aangetoond moet worden dat het natuurbeheertype aansluit op het natuurbeheer van aangrenzende binnen het GNN gelegen percelen, dat het landschappelijk inpasbaar is en dat het past in de leefgebiedenbenadering.
Indien subsidie verstrekt wordt, zal de grond alsnog worden opgenomen in het GNN.
Tweede lid, onder b. De subsidie om pacht af te kopen staat alleen open voor eigenaren die niet zelf hun gronden hebben verpacht, maar deze in verpachte staat in eigendom hebben verkregen. Een uitzondering geldt voor pacht die is gevestigd vóór 1990. Voor die tijd was het NNN nog niet vastgelegd en konden eigenaren dus niet weten welke gronden als te realiseren natuur zouden worden aangemerkt. Met het landelijke Natuurbeleidsplan 1990 werd dit vastgelegd.
Tweede lid, onder c. Om voor subsidie voor het pachtvrij of erfpachtvrij maken van grond in aanmerking te komen, moet de beëindiging van de pacht of erfpacht noodzakelijk zijn om inrichting en het natuurbeheer mogelijk te maken.
Subsidie wordt niet verstrekt voor de verwerving of het pachtvrij maken van grond die al natuur is. Of dit het geval is kan blijken uit de bestemming van de grond als natuur al dan niet in combinatie met wat er in de praktijk voor beheer wordt gevoerd op die grond. Indien reeds een kwalitatieve verplichting is opgelegd waarin de eigenaar wordt verplicht tot natuurbeheer, dan is voldoende geborgd dat de grond als natuur in stand wordt gehouden.
De kadasterkosten die worden gesubsidieerd betreffen zowel de inschrijving van de leveringsakte bij overdracht, de inschrijving van de kwalitatieve verplichting in het register als eventuele kosten die gepaard gaan met het beëindigen van erfpacht. De notariskosten omvatten onder andere de kosten voor het opstellen van een leveringsakte voor de overdacht van de grond en voor het opstellen van een notariële akte voor het vestigen van de kwalitatieve verplichting.
De doelgroep van deze regeling is ruim: een ieder kan een subsidie aanvragen. Zowel natuurbeheerorganisaties, Staatsbosbeheer, particuliere grondbezitters als agrariërs of agrarische collectieven kunnen een aanvraag indienen. Voorwaarde is dat zij duurzaam natuurbeheer kunnen respectievelijk laten verrichten. De wijze waarop een subsidieaanvrager kan aantonen dat hij duurzaam natuurbeheer kan verrichten, is in beginsel vrij. Indien de aanvrager niet beschikt over een certificaat SNL, zal in elk geval moeten worden aangetoond dat meerjarig beheer mogelijk is (gezien tijd, middelen, expertise die ter beschikking staan). Daarnaast kan aan de hand van de werkzaamheden die op dat moment al worden verricht (in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap dan wel uit anderen hoofde) worden aangetoond dat de aanvrager in staat is tot duurzaam natuurbeheer. Ook kan de subsidieaanvrager dit aannemelijk maken door te verklaren dat hij voornemens is zich aan te sluiten bij een collectief en hij redelijkerwijs ook kan voldoen aan het Programma van Eisen voor een certificaat.
Paragrafen 2.7 en 2.8 Inrichting en functieverandering natuur
De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid en bepaalt waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. De doelen zijn vastgelegd in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en het provinciale Natuurbeheerplan dat uitwerking geeft aan de beleidsuitwerking. De Ambitiekaart van het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe natuur en vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies. Het soortenbeschermingsplan, de beheerplannen Natura 2000 en herstel van natte landnatuur uit de Omgevingsvisie vormen het beleidskader voor de subsidie voor kwaliteitsverbetering voor bestaand natuur.
De omschrijving van de activiteiten geeft inzicht in de te onderscheiden activiteiten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Subsidie kan worden verstrekt voor inrichting van nieuwe natuur. Subsidie is mogelijk voor kwaliteitsverbetering in bestaande natuur voor Natura 2000 maatregelen in de niet stikstofgevoelige gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren; en herstelmaatregelen voor natte landnatuur. Om te bepalen welke maatregelen voor kwaliteitsverbetering nodig zijn kan subsidie worden verstrekt voor de haalbaarheidsonderzoeken.
Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, als uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt.
De subsidie voor het verhogen van de natuurkwaliteit wordt alleen verleend als er een onderzoek (bodemprofiel, grondsoort of bodemchemische toestand, in combinatie met waarnemingen aan het ingezaaide gewas en de aanwezigheid van doelsoorten, indicatorsoorten en ongewenste soorten tijdens een veldbezoek) aan ten grondslag ligt. Middels dit onderzoek worden doelen gesteld. Uit dit onderzoek volgt een soortendoelstelling en een beheerdoelstelling op hoofdlijnen. Idealiter krijgt een derde van de percelen de hoofddoelstelling kruidenrijke akker (hoofddoeltype K), een derde fauna-akker (hoofddoeltype F) en een derde Natuurakker met gewasopbrengst (hoofddoeltype N), conform het document Doeltypen Gelderse natuurakkers. Andere criteria voor deze subsidie zijn monitoring (in ieder geval ter evaluatie van de kwaliteitsimpuls, daarnaast zo nodig om tussentijds te evalueren en beheer bij te stellen) en ecologische begeleiding. De kosten die hiervoor gemaakt worden zijn subsidiabel. Bij herintroductie gaat het om soorten die voor 1950 voorkwamen in dezelfde regio, op dezelfde grondsoort (dat bodemtype kan in naastgelegen perceel anders zijn maar 10 km verderop weer hetzelfde) en in hetzelfde landschapstype en landschappelijk ligging. Programma -aanvragen worden beoordeeld op basis van de de begrenzing als nieuwe natuur op de ambitiekaart.
Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen, die zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gecertificeerde begunstigden kunnen daarnaast een programma aanvraag indienen voor gronden, waarover zij geen zeggenschap hebben. Bij de aanvraag dient dan wel een verklaring gevoegd zijn waarin de eigenaar aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de inrichting als natuur.
De subsidieontvanger is verplicht om de door de inrichting gerealiseerde natuur in stand te houden. Hiervoor kan een subsidie voor natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Gelderland 2016 worden aangevraagd. Als de subsidieaanvrager een grote onderneming is, voegt hij een contrafeitelijk scenario toe. Met het contrafeitelijke scenario wordt de situatie bedoeld dat de maatregel niet wordt uitgevoerd als er geen subsidieregeling zou zijn. Wanneer de provincie een aanvraag ontvangt, wordt het contrafeitelijke scenario op zijn getoetst.
Het kan voorkomen dat de ontvanger naast de gesubsidieerde activiteiten ook andere activiteiten verricht die als economisch van aard kwalificeren. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de ontvanger in het kader van de subsidie bijkomende activiteiten verricht die economisch van aard zijn. Om te zorgen dat er geen subsidie toevloeit naar economische activiteiten is de ontvanger verplicht een gescheiden boekhouding te voeren. Dit betekent dat op projectniveau de kosten in de boekhouding apart moeten worden bijgehouden. Het houden van een gescheiden boekhouding heeft dus als doel de gesubsidieerde activiteiten te kunnen onderscheiden van economische activiteiten van de aanvrager. Dit is nodig om te voldoen aan de staatssteunregels.
Paragraaf 2.8 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 2.8.2: Onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden en die gecertificeerd is bij een passende kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs
Artikel 2.8.3 (functieverandering) Voor subsidie komt in aanmerking het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering van landbouwgrond die wordt omgevormd naar natuurterrein. Hierbij wordt rekening gehouden met de feitelijke restwaarde van het natuurterrein, die bijvoorbeeld bij natuurlijke graslanden hoger is dan bij een moeras. Als de aanvraag om functieverandering wordt gecombineerd met een aanvraag om pachtafkoop, zorgt de onafhankelijke taxateur van de aanvrager ook voor de taxatie functieverandering. Deze kosten zijn subsidiabel. De functieverandering wordt getaxeerd op basis van de grond in verpachte staat.
Artikel 2.8.5 Het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering wordt voor 100% gesubsidieerd, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.
Artikel 2.8.7 Als functieverandering onderdeel is van een wettelijke of contractuele verplichtingen zoals ontgronding of compensatie voor ruimtelijke ontwikkeling is geen subsidie mogelijk. Geen subsidie is mogelijk als de grond om niet is verkregen van de overheid, minder subsidie als deze voor minder dan de marktwaarde van de overheid is verkregen. In die gevallen heeft de eigenaar de gronden immers al met overheidssteun verkregen ten behoeve van natuurrealisatie.
Artikel 2.8.8 Na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een kwalitatieve verbintenis die wordt ingeschreven bij het kadaster. In de verbintenis is de verplichting opgenomen dat de grond niet gebruikt wordt voor landbouw en beheerd wordt zodat de gerealiseerde natuur tenminste in stand blijft en zo mogelijk verder ontwikkelt. Deze verplichting geldt niet alleen voor de huidige gebruiker maar ook voor alle toekomstige gebruikers. De grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet ten minste 358 dagen per jaar toegankelijk zijn voor het publiek. Subsidieontvanger is verplicht na subsidieverlening bij de gemeente een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemmingsplan inhoudende dat de grond wordt bestemd als natuur.
Artikel 2.8.10 Na ontvangst van vestiging van de kwalitatieve verplichting wordt een voorschot van 90% uitgekeerd, de resterende 10% wordt uitbetaald bij vaststelling van de beschikking als ook de inrichting is afgerond.
Paragraaf 2.9 Inwonersinitiatieven voor biodiversiteit
De regeling geeft invulling aan bestaande doelen van het Gelderse beleid voor natuur en biodiversiteit. De subsidie is bedoeld om de betrokkenheid van Gelderlanders bij ‘groen’ te vergroten. Dat kan zijn doordat inwoners samen maatregelen nemen om de biodiversiteit in hun leefomgeving te vergroten. Of doordat zij meer kennis opdoen over natuur en biodiversiteit; en deze kennis vervolgens inzetten en verspreiden in de samenleving.
Subsidie kan inwoners helpen om op openbaar gratis toegankelijke of vanaf de openbare weg beleefbare plekken in hun omgeving fysieke maatregelen te nemen die de biodiversiteit vergroten (eerste lid, onder a). Onder het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten verstaan we in de eerste plaats het planten van inheems groen, het nemen van maatregelen ten behoeve van inheemse diersoorten en het beheren van groen. Kosten voor het zoeken naar en het betrekken van inwoners zijn ook subsidiabel. In aanvulling daarop kan de subsidie worden gebruikt voor informatievoorziening over biodiversiteit op de betreffende locatie.
Bij het activeren van inwoners om aan de slag te gaan met het vergroten van de biodiversiteit in hun leefomgeving moet vooral worden gedacht aan activiteiten die inwoners enthousiasmeren over natuur en biodiversiteit. Idealiter ontstaat er een wisselwerking waardoor inwoners vervolgens zelf aan de slag willen met het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten. Het geven van voorlichting moet ook in dit licht worden gezien. Bij informatiemateriaal gaat het om gratis te ontvangen materiaal zoals folders en flyers. Om per aanvraag zoveel mogelijk inwoners te kunnen bedienen, zijn boeken expliciet uitgesloten als informatiemateriaal.
Een voorbeeld van een project voor het verstrekken van financiële bijdragen aan inwonerinitiatieven is een project waarin de subsidieontvanger vouchers verstrekt aan (organisaties van) inwoners om de biodiversiteit te groten aan te leggen of te beheren.
Als een subsidieontvanger zoals bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, een bijdrage verstrekt, dan geldt dat het inwonersinitiatief zelf ook een bijdrage levert aan de kosten van de activiteiten ten behoeve van de biodiversiteit. Als de subsidieontvanger bijvoorbeeld € 5.000 verstrekt, dan bedraagt de bijdrage van het inwonersinitiatief € 1.750 (35% van € 5.000). De totale kosten van het initiatief bedragen in dat geval € 6.750. Als de bijdrage van het inwonersinitiatief ontbreekt, zijn de kosten van € 5.000 die de subsidieontvanger in de vaststellingsaanvraag opneemt niet subsidiabel.
Video kan ook worden gebruikt als middel om inwoners te activeren om aan de slag te gaan met het vergroten van de biodiversiteit in hun omgeving. Voor het maken van video’s kan zodoende subsidie aangevraagd worden. Aankoop van apparatuur voor het opnemen van de video’s is daartegen niet subsidiabel.
Subsidies voor het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten zijn gericht op inwonersinitiatieven, om bijvoorbeeld (plant)materiaal aan te schaffen of kennis over inhoud of organisatie in te huren. Om laagdrempeligheid te bevorderen, kunnen ook inwonersinitiatieven die geen privaatrechtelijke rechtspersoon hebben gevormd, deelnemen. Dit samenwerkingsverband moet dan uit tenminste vijf personen bestaan.
Om de aanvraag goed te kunnen beoordelen, is het onder meer van belang dat de aanvrager een kaart toevoegt waarop is aangegeven waar de activiteit wordt gerealiseerd. Het gaat erom dat zichtbaar is waar de activiteit plaatsvindt.
Een aanvrager kan maximaal eenmaal per kalenderjaar subsidie aanvragen. Het is wel mogelijk om in een kalenderjaar zowel een aanvraag voor onderdeel a als onderdeel b in te dienen, maar niet een tweemaal een subsidie voor onderdeel a.
Om de gewenste efficiëntie te stimuleren, geldt dat de personeelskosten van de subsidieontvanger zijn gemaximeerd. Bij de subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, bedraagt dit maximum bijvoorbeeld 20%. Als de subsidieontvanger € 40.000 aan bijdragen verstrekt, bedragen de personeelskosten dus maximaal € 10.000 (20% van de maximale kosten van € 50.000). Het gaat bij de personeelskosten bijvoorbeeld om de kosten voor personele inzet voor het promoten van vouchers, het beoordelen van initiatieven van inwoners en het begeleiden van initiatieven.
Paragraaf 2.10 Innovatie Agrifood
De provincie wil de verdere verduurzaming van agrarische bedrijven actief stimuleren. Het beleid is gericht op een natuurinclusieve kringlooplandbouw met een duurzaam verdienmodel. Dat is een economisch rendabel landbouwsysteem dat optimaal beheer van natuurlijke hulpbronnen duurzaam integreert in bedrijfsvoering, inclusief zorg voor ecologische functies en de biodiversiteit op en om het bedrijf. Om deze ambitie te realiseren zijn nieuwe verdienmodellen nodig en bewustwording, onderwijs, kennis en innovatie. Innovatie is nodig om in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden, om de concurrentiepositie te behouden en om nieuwe kennis toe te passen in de bedrijfsvoering. De provincie wil initiatiefnemers die ambitieuze doelen stellen met een realistische weg er naartoe steunen. Deze regeling is daarvoor opgesteld.
Deze regeling ondersteunt het beleid uit de Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030“. De landbouwsector heeft de afgelopen decennia zowel in de veeteelt, akkerbouw, fruitteelt als de glastuinbouw een forse ontwikkeling doorgemaakt, waarbij met kennis en techniek productieprocessen zijn geoptimaliseerd. Deze ontwikkeling wordt door de provincie ondersteund, waarbij de komende jaren de nadruk ligt op de ontwikkelingen die passen bij de continuïteit van volwaardige bedrijven en de maatschappelijke opgaven. Productieverhoging en schaalvergroting alleen ziet de provincie niet meer als eigen beleidsdoel. Innovaties die bijdragen aan de continuïteit van het bedrijf en het verbeteren van de omgevingskwaliteiten worden juist wel ondersteund, ook bijdragen aan de doelen van het beleid kunnen door deze regeling worden ondersteund.
In deze regeling is aangesloten bij de kaders die Europa stelt aan staatssteun voor de land- en tuinbouwsector via de Landbouwvrijstellingsverordening (Lvv). De regeling oogt mogelijk daardoor niet op alle onderdelen eenvoudig. Echter op deze wijze wordt aan de voorkant getoetst of een subsidie op basis van deze regeling geoorloofde staatssteun is. Voor alle subsidiabele activiteiten geldt dat ze ook moeten voldoen aan hoofdstuk I van de Lvv. Verder gaat het om de artikelen 14, 20, 21 en 24 van de Lvv. Deze subsidieregeling is opgesteld binnen deze kaders.
De eisen van de artikelen 14, 20, 21 en 24 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening zijn zoveel mogelijk en in dezelfde bewoording in deze regeling overgenomen om op voorhand voor de aanvrager duidelijk te maken wat subsidiabel is en wat niet.
Een kleine, middelgrote of micro-onderneming die voldoet aan de criteria, bedoeld in bijlage 1 van de Lvv is een MKB-onderneming. Artikel 1 van de bijlage bepaalt dat als onderneming wordt beschouwd: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.
Subsidie wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie. Een projectsubsidie is een subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, voor de dekking van de begroting van dat project. In deze regeling gaat het alleen om gedeeltelijke dekking van de begroting van een project.
Onderdeel a bepaalt dat het project een bijdrage dient te leveren aan ten minste twee van de in dat onderdeel genoemde thema’s. Deze thema’s zien op de innovatiesporen zoals genoemd in de kadernota AgriFood.
Onder i. de verbetering van de fysieke leefomgeving gaat het om het terugdringen van emissies van milieubelastende stoffen, de inzet op klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, biodiversiteit, duurzame energie, kringloopsluiting, het zuinig gebruiken van eindige grondstoffen, de verbetering van de bodem-, water- en luchtkwaliteit en de beheersing van de waterkwantiteit (beschikbaarheid en berging). Ook kan bij dit thema gedacht worden aan de verbetering van het dierenwelzijn, diergezondheid en het verminderen van risico’s voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier.
Onder ii. betreft het innovatiespoor “waardecreatie”. Het gaat hierbij om het tot waarde brengen van producten en diensten van het agrarische bedrijf door nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten. Hierbij kan gedacht worden aan nieuwe inkomstenbronnen, betere benutting van productiemiddelen, slimmere agrifoodketens of het op onderscheidende wijze (bijvoorbeeld gelet op de kwaliteit of exclusiviteit) op de markt brengen van (streek)producten.
Onder iii. richt zich op de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector en aantrekkelijk landbouwondernemerschap. Bij de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector gaat het om het leveren van een bijdrage aan het verkleinen van de kloof tussen boer en burger, waardoor er meer wederzijds begrip ontstaat. Van het creëren van aantrekkelijk landbouwondernemerschap is sprake als wordt ingezet op activiteiten die het voor ondernemers aantrekkelijker maken om landbouwactiviteiten (activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van de Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 (PbEU L347/549)) uit te voeren. Gedacht kan worden aan activiteiten gericht op de verbetering van de arbeidsomstandigheden of het imago van de landbouwsector.
Uit onderdeel b volgt dat het project een innovatief karakter heeft. In artikel 2.1.1 onder v is innovatie als volgt omschreven: “innovatie: het proces waarbij kennis en technologie, worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is. Daarbij geldt dat het innovatieve karakter zowel technisch als sociaal van aard kan zijn. Gedacht kan worden aan vernieuwende organisaties, samenwerkingsvormen, verdienmodellen en marktconcepten.
Onderdeel c en d betreffen de slagingskans van het project. Uit de onderbouwing bij de aanvraag zal moeten blijken dat het reëel is dat het projectresultaat kan worden behaald. Hierbij is onder meer het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid van ondernemers van belang en dat een potentiële grootschalige toepassing mogelijk is.
In dit artikel is aangegeven welke kosten van de verschillende activiteiten in een project subsidiabel zijn. Bij de formulering van de mogelijk te subsidiëren kostenposten is aansluiting gezocht bij de artikelen 14, 20, 21 en 24 van de Lvv.
Onder de algemene kosten, bedoeld in het eerste lid, onder c, vallen gelet op artikel 14, zesde lid, onder c, van de Lvv onder andere kosten voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en kosten voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies.
Bij het tweede lid is artikel 20, tweede, zevende en achtste lid van de Lvv van belang met het oog op steun die mogelijk is voor bepaalde kwaliteitsregelingen en dat steun niet wordt toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden en dat eventuele steun wordt betaald aan de voor de controlemaatregelen verantwoordelijke instantie, de aanbieder van onderzoeksdiensten of de adviesverstrekker.
Naast subsidieverlening aan MKB-ondernemingen kan subsidie ook worden verleend aan een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen. In dat geval dient een penvoerder aangewezen te worden. De penvoerder is degene die de aanvraag doet en zorgdraagt voor de overige correspondentie en inhoudelijke en financiële verantwoording. Het samenwerkingsverband moet een rechtspersoon zijn. Een van de deelnemers met rechtspersoonlijkheid vraagt de subsidie aan.
In het eerste lid onder a wordt de primaire landbouwproductie genoemd. Dit begrip is omschreven in artikel 2.1.1 onder qq: “de productie van in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt’’.
In het vierde lid onder a wordt de landbouwsector genoemd. Daarmee is een breder bereik beoogt dan de landbouw zelf omdat het ook een onderneming kan zijn die bij verwerking of toelevering van de landbouw betrokken is.
Aan de verplichtingen uit dit artikel kan onder meer worden voldaan door publicatie op een website, het houden van een open dag of het organiseren van een bijeenkomst. Op grond van artikel 2.10.7, tweede lid moet een beschrijving worden meegestuurd met de aanvraag.
Paragraaf 2.11 Medegebruik van graslanden door edelherten
Artikel 2.11.1 Subsidiabele activiteit
Edelherten mogen niet geweerd worden op de betreffende percelen. Dit betekent dat geen preventieve maatregelen, zoals visuele of akoestische middelen of afscherming, mogen worden toegepast. Ook wordt geen toestemming verleend om edelherten te verjagen met ondersteunend afschot op de betreffende percelen.
Artikel 2.11.5 Hoogte van de subsidie
Als op hetzelfde perceel gedurende het kalender jaar meer dan eenmaal schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet natuurbescherming is getaxeerd, bedraagt de hoogte van de subsidie slechts eenmaal € 50 voor die hectare.
Paragraaf 2.12 Aanpak invasieve exoten
Artikel 2.12.1 Subsidiabele activiteit
De subsidie als bedoeld in onderdeel a wordt alleen verleend in combinatie met een projectplan waarin staat op welke manier de exoten worden bestreden. Voor het opstellen van dit projectplan wordt ook subsidie verstrekt. De subsidiabele activiteit is het verwijderen van invasieve exoten in combinatie met het gedurende drie jaar verwijderd houden. Dit om te voorkomen dat exoten na het verwijderen weer terugkeren. Onder verwijderen wordt verstaan dat de invasieve exoot wordt uitgeroeid op de groeiplaats. Als hierna de plant nog steeds niet helemaal lokaal is uitgeroeid kan voor dezelfde locatie opnieuw subsidie worden aangevraagd. De subsidie wordt ook verstrekt voor het beheersen van invasieve exoten. Onder beheersen wordt verstaan het treffen van maatregelen om te voorkomen dat de groeiplaatsen van de invasieve exoten zich verder uitbreiden.
Gedeputeerde Staten verstrekken alleen subsidie als daarmee een geïsoleerde populatie invasieve exoten wordt aangepakt. Als er geen sprake is van een geïsoleerde populatie zal de exoot na verwijderen vanuit naburige percelen immers weer snel terugkomen. Een geïsoleerde populatie kan zich uitstrekken over meerdere percelen van verschillende eigenaren. Voor de aanpak van een geïsoleerde populatie die zich over meerdere percelen van verschillende eigenaren uitstrekt is samenwerking tussen de verschillende eigenaren nodig. Bij de aanvraag wordt dan het akkoord van de eigenaren voor de aanpak van de populatie op hun percelen bijgevoegd. Een aanvraag kan betrekking hebben op meerdere geïsoleerde populaties.
De subsidiabele activiteit draagt bij aan de bescherming van de biodiversiteit in de Gelderse natuurparel. Dit betekent dat de activiteit ook buiten de parel kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door bestrijding van de duizendknoop op een oever die bovenstrooms van de parel ligt.
In het derde lid wordt gesproken over een geïsoleerd water. Dit is bijvoorbeeld een ven, meer of poel.
Met onderdeel a wordt bedoeld: de aanwezigheid van de soort binnen een gebied. Dit kan worden aangeduid in de vorm van kilometerhokken, zijnde hokken van 1 bij 1 km, of uurhokken, zijnde hokken van 5 bij 5 km.
Artikel 2.12.6 Hoogte van de subsidie
Na het verwijderen en gedurende drie jaren verwijderd houden kan, als de invasieve exoot toch weer terugkeert op die locatie, opnieuw subsidie worden aangevraagd om de exoot op hetzelfde perceel aan te pakken.
Artikel 2.12.7 Weigeringsgronden
De evaluaties zijn bedoeld om van elkaar te leren; en dus niet om elkaar te controleren. Ook moet de provincie rapporteren aan het Rijk over de aanpak van de invasieve exoten die op de Europese lijst staan. De ontvanger van subsidie voor het aanpakken van invasieve exoten monitort de effecten van de getroffen maatregelen. Het is een overzicht van de stand van zaken twee jaar na de start van uitvoering van de activiteiten. Het is mogelijk dat de evaluatie ook wordt onderbouwd met foto’s. Een mogelijke uitkomst van het plan is dat samenwerking tussen verschillende partijen niet of slechts beperkt nodig is. Na een jaar meldt de subsidieontvanger de voortgang van de uitvoering van het gebiedsplan.
Paragraaf 2.13 Voorkomen van schade door wolven
Artikel 2.13.1 Begripsomschrijving
Door BIJ12 wordt, na een melding van (vermoedelijk) wolvenschade, op basis van de melding en foto’s beoordeeld of nader onderzoek nodig is. In dat geval wordt de melding beoordeeld als “wolf niet uit te sluiten”. Is dat het geval, dan gaat binnen 24 uur na de melding een taxateur langs voor een veldopname, sporenonderzoek, sectie van het kadaver en DNA-afname. De melding wordt dan op de website van BIJ12 vermeld op het overzicht schademelding, zie https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/diersoorten/wolf/schademeldingen/#overzicht
Bij een calamiteit gaat het dus om minimaal twee verschillende aanvallen op twee verschillende dagen. Bij twee verschillende aanvallen op één dag is dus geen sprake van een calamiteit.
Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteit
Er zijn geregistreerde schapen- en geitenhouders die alleen een vaste afrastering hebben voor hun dieren. Er zijn ook houders die zowel een vaste afrastering als een verplaatsbare afrastering hebben. Om het doel van de regeling, het voorkomen van schade door wolven aan schapen en geiten, zo goed mogelijk na te streven, is voor beide soorten afrastering een subsidiemogelijkheid opgenomen. Onder een verplaatsbare afrastering valt tevens een automatisch draadoprolsysteem.
De regeling is enerzijds bedoeld om tegemoet te komen aan schapen- en geitenhouders die al schapen of geiten in het leefgebied hielden voor de datum van publicatie van de aanwijzing van het leefgebied door Gedeputeerde Staten. Het gaat om het houden van eigen schapen of geiten, dus niet die van iemand anders.
Anderzijds is de regeling bedoeld om buiten het leefgebied tegemoet te komen aan schapen- en geitenhouders die schapen of geiten houden in een gebied waar een zwervende wolf mogelijk langer rond blijft hangen.
Op moment van inwerkingtreding van deze regeling was al een leefgebied aangewezen door Gedeputeerde Staten, het Leefgebied wolven Noord- en Midden-Veluwe. Dit leefgebied is aangewezen op 26 maart 2019. Op 16 maart 2021 hebben Gedeputeerde Staten besloten dit leefgebied uit te breiden. Aan de noordzijde als uitbreiding van het bestaande leefgebied van de wolven van de Noord-Veluwe. Op de Zuidwest Veluwe als gevolg van een nieuwe vestiging van wolven. Informatie over het leefgebied en de besluiten van Gedeputeerde Staten is te vinden op www.gelderland.nl/De-Wolf.
De aanvallen kunnen hebben plaatsgevonden binnen één gemeente, maar ook binnen twee aan elkaar grenzende gemeenten. Op de website van BIJ12 worden de meldingen van de aanvallen geregistreerd: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/diersoorten/wolf/schademeldingen/#overzicht
Daar kan een schapen- of geitenhouder dus nakijken of sprake is van ten minste twee aanvallen op verschillende dagen in zeven dagen in één gemeente of in twee aan elkaar grenzende gemeenten.
Vindt een aanval plaats in de gemeente X en binnen 7 dagen nog een aanval in de aangrenzende gemeente Y, dan kunnen schapen- of geitenhouders uit zowel de gemeente X als Y een aanvraag indienen. Vinden binnen zeven dagen twee aanvallen plaats in de gemeente X, dan kunnen alleen schapen- of geitenhouders uit de gemeente X een aanvraag indienen. In beide gevallen geldt uiteraard dat hierbij wel aan alle criteria moet worden voldaan.
Gedeputeerde Staten baseren zich op de publicatie door BIJ12 en verwachten van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland dat steeds actief bekend wordt gemaakt wanneer aan dit criterium is voldaan.
Uiteraard gelden er eisen aan de afrastering om de wolf te weren. In geval van uitbreiden of aanpassen van een bestaande afrastering geldt dat de gehele afrastering aan deze eisen moet voldoen. Dus niet enkel de uitbreiding of het deel dat aangepast is. De eisen zijn opgenomen in het schadepreventieplan van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland.
Artikel 2.13.4 Subsidiabele kosten
Door achteraf te subsidiëren kunnen al uitgevoerde maatregelen worden meegenomen en kan een subsidieaanvraag direct worden toegekend, vastgesteld en uitbetaald. Dat maakt de behandeling van de aanvraag eenvoudiger en daarmee sneller.
Op grond van het Besluit houders van dieren dient de houder zijn dieren te beschermen tegen onder andere roofdieren. Het treffen van preventieve maatregelen tegen een wolf kan dan ook worden gezien als een wettelijke verplichting. Daarom wordt een uitzondering gemaakt op het gestelde in artikel 1.3.4 onder f.
De houder moet een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben en zijn geregistreerd voor de betreffende diersoort. Registratie vindt plaats in het identificatie- en registratiesysteem van dieren. RVO beheert dit systeem.
De subsidieregeling staat ook open voor particulieren die niet bedrijfsmatig dieren houden.
Een van de criteria is dat de gehele afrastering voldoet aan de eisen. Daarom is het van belang dat een fotoverslag van de gehele afrastering wordt gevoegd bij de aanvraag. Dus bijvoorbeeld niet alleen van het deel dat uitgebreid of aangepast wordt. Omdat een automatisch draadoprolsysteem onder een verplaatsbare afrastering valt moet ook hiervan een foto worden gevoegd bij de aanvraag.
De lengte in meters betreft de lengte van de afrastering in zijn geheel, dus bij meerdere draden boven elkaar gaat het niet om de totale lengte van de draad.
Artikel 2.13.7 Hoogte van de subsidie
Met het geregistreerd aantal schapen en geiten als bedoeld in artikel 2.13.6, tweede lid, wordt bedoeld het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten. Aantonen van dit gemiddelde gebeurt aan de hand van uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren, ook stallijsten genoemd. Met de peildata is aangesloten bij de peildata die RVO hanteert voor de heffing aan het Diergezondheidsfonds.
Het kan echter zo zijn dat niet alle schapen en geiten die op deze stallijsten staan, ook daadwerkelijk in het aangewezen leefgebied worden gehouden. Daarom vragen we bij de aanvraag ook om een verklaring van het aantal schapen en geiten waarvoor een vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast of een verplaatsbare afrastering is aangeschaft en wordt de hoogte van de subsidie op basis van dit aantal schapen of geiten bepaald. Hierbij geldt als maximum echter altijd het gemiddelde dat wordt berekend aan de hand van de stallijsten.
Het is mogelijk dat een aanvrager in de loop van de tijd de beschikking krijgt over nieuwe percelen, bijvoorbeeld omdat hij een stuk grond van zijn buurman erbij kan kopen, waarop hij een vaste afrastering wil plaatsen. Er kan dan opnieuw een aanvraag voor een vaste afrastering worden ingediend. Keerzijde daarvan is dat door het steeds weer moeten afrasteren van nieuwe percelen de kosten toenemen. Als daarbij een beroep wordt gedaan op deze regeling, wordt rekening gehouden met de al verstrekte subsidie en bestaat de totale bijdrage uit een vast bedrag van € 500 inclusief een variabel bedrag van maximaal € 100 per dier, waarbij voor het totale aantal dieren wordt uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing. De totale subsidie van de verschillende aanvragen voor een vaste afrastering bedraagt dus nooit meer dan dit maximum.
Artikel 2.13.8 Weigeringsgrond
Houders kunnen in meerdere provincies tegelijk actief zijn. In de toekomst is het waarschijnlijk dat ook andere provincies een subsidieregeling als deze instellen. Het is niet de bedoeling dat een kudde van dezelfde houder zowel in de ene provincie als in de andere provincie meetelt en voor de bescherming van deze kudde tweemaal een subsidie kan worden aangevraagd voor een verplaatsbare afrastering. Aan de hand van de levensnummers die vermeld staan op de uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren kan bekeken worden of deze weigeringsgrond zich voordoet.
Paragraaf 2.14 Groene Icoonprojecten
Subsidie kan worden aangevraagd voor het ontwerp, voor de realisatie van het icoonproject of voor beide onderdelen. De subsidie voor het ontwerp wordt verleend volgens het principe ‘first come, first serve’. Het doel van de subsidie voor het ontwerp is een ontwerp of tekening van het voorgenomen groene icoonproject. Het ontwerp zal in de praktijk vaak worden gemaakt door een architect of andere adviseur. De aanvragen van de subsidie voor realisatie worden met elkaar vergeleken, waarbij het beste project als eerste subsidie ontvangt. Het doel van deze subsidie is het daadwerkelijk realiseren van het groene icoonproject.
De subsidie voor het ontwerp en de realisatie wordt alleen verleend als het project minstens 1.000 m2 omvat. Dit hoeft geen aaneengesloten gebied te zijn. Verschillende delen van openbaar groen die gezamenlijk één groen icoonproject vormen, bijvoorbeeld in woonwijken, kunnen dus ook gesubsidieerd worden.
Als de subsidie voor het ontwerp eenmaal is verleend, geldt een aantal verplichtingen waar het ontwerp aan moet voldoen. Bij het maken van het ontwerp moet de architect hier rekening mee houden. Deze verplichte punten voor het ontwerp zijn hetzelfde als de criteria op basis waarvan de adviescommissie de ontwerpen beoordeelt in het kader van subsidie voor de realisatie.
De ingediende plannen voor de realisatie van het icoonproject worden aan een adviescommissie voorgelegd en beoordeeld. Centraal staat de bijdrage aan biodiversiteit, klimaatadaptatie, maatschappelijke waarde en de mate waarin het project iconisch is.
Kosten voor gebouwen zijn niet-subsidiabel. Voorbeelden van gebouwen zijn winkels, schuren of cafetaria’s. Deze zijn niet subsidiabel omdat ze niet bijdragen aan de doelen van deze subsidie. Klimaatadaptieve maatregelen of maatregelen die bijdragen aan de biodiversiteit van gebouwen zijn wel subsidiabel. Voorbeelden hiervan zijn het afkoppelen van regenwater of het realiseren van een groen dak. Kosten voor bouwwerken zoals vlonders, uitkijktorens of bankjes zijn wel subsidiabel omdat ze bijdragen aan de maatschappelijke waarde.
Ambtelijke inzet (uren) vanuit de gemeente is niet subsidiabel.
Subsidie voor het ontwerpen van een groen icoonproject wordt verleend als een ruimte van 1.000 m2 beschikbaar is en een gemeente betrokken is bij de aanvraag. In artikel 2.14.9 staan de verplichtingen waar het ontwerp van het icoonproject aan moet voldoen. Deze verplichtingen komen in hoofdlijnen overeen met de criteria waarop de subsidie aanvragen voor de uitvoering van het project worden beoordeeld.
Paragraaf 2.15 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur
De provincie Gelderland werkt sinds medio 2019 met hoge prioriteit aan de ‘Gelderse Maatregelen Stikstof’ (GMS) in nauwe samenwerking met onze Gelderse partners uit de sectoren mobiliteit, industrie, bouw, landbouw, natuur en gemeentelijke regio’s. Met Veluwe en Rijntakken is Gelderland verantwoordelijk voor de twee grootste Nederlandse en in Europees verband unieke Natura 2000-gebieden op het vasteland. Ook de kleinere veengebieden in de Achterhoek zijn van belang. Voor robuust systeemherstel van de stikstofgevoelige Gelderse natuurgebieden hebben wij in lijn met onze gebiedsgerichte aanpak samen met de Gelderse natuurorganisaties, waterschappen en de landbouwsector op hoofdlijnen een effectief programma uitgewerkt voor de gehele programmaperiode van 2021-2030. Deze subsidieregeling is de eerste stap in de uitwerking hiervan en is bedoeld voor maatregelen die vooruitlopend op de vaststelling van het definitieve uitvoeringsprogramma al kunnen worden uitgevoerd. Het betreft natuurherstelmaatregelen, hydrologische maatregelen, het bestrijden van invasieve exoten, bosrevitalisering en apparaatskosten.
Maatregelen moeten onomstotelijk bijdragen aan de Natura 2000-doelen. Dit wordt ook wel ‘no regret’ genoemd. Als twijfel bestaat of de maatregel bijdraagt aan de doelen is deze maatregel niet subsidiabel. Dit komt ook tot uitdrukking in het criterium dat het toekomstige natuurherstelmaatregelen niet in de weg mag staan. Meer specifiek moet de maatregel bijdragen aan het herstel van stikstofgevoelige habitats of leefgebieden. Elk Natura 2000-gebied in Gelderland is stikstofgevoelig en overbelast, met uitzondering van Arkemheen en de Veluwerandmeren. Een maatregel die niet bijdraagt aan stikstofgevoelige habitats of gebieden is niet subsidiabel onder deze regeling. Deze maatregel kan mogelijk wel subsidiabel zijn onder paragraaf 2.7 van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023. De natuurherstelmaatregel wordt meestal uitgevoerd in een kwalificerend habitat of leefgebied van een Natura 2000-gebied. Een maatregel kan ook daarbuiten worden uitgevoerd, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de criteria in dit artikel.
Alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de activiteit zijn subsidiabel. Hieronder vallen bijvoorbeeld de inrichtingskosten, voorbereidingskosten, uitwerking en begeleiding, projectmanagement, leges, onderzoekskosten, kosten voor de accountant etc.
Subsidie onder € 50.000 wordt niet verleend. Als een organisatie namens andere aanvraag subsidie aanvraagt, geldt de ondergrens van € 50.000 per aanvraag. De normkosten in dit artikel gelden als een maximum per hectare of eenheid. De verantwoording dient plaats te vinden op basis van werkelijke kosten.
Gedeputeerde Staten moeten aan het Rijk de financiële verantwoording via de SiSa-systematiek uitvoeren. De subsidieontvanger is verplicht de daarvoor benodigde gegevens te verstrekken. In de subsidiebeschikking worden daarover concrete verplichtingen opgenomen.
Wat betreft natuurherstelmaatregelen zijn eenmalige maatregelen subsidiabel waarbij de fysieke condities of kenmerken van de natuur worden gewijzigd met als doel herstel of versterking van de natuur. Als de fysieke condities of kenmerken niet wijzigen, is geen sprake van een fysieke natuurherstelmaatregel. De benodigde onderzoekskosten (bijvoorbeeld naar soortenbescherming of archeologie) zijn ook subsidiabel. Ook kosten voor nazorg zijn subsidiabel, wij kwalificeren de uitvoeringsactiviteiten inclusief nazorg dus als een eenmalig project. Onder nazorg verstaan wij ook monitoring van het effect van de uitgevoerde activiteit en of mogelijk aanvullende maatregelen nodig zijn. Het gaat om de lokale monitoring van de maatregel dus niet op gebiedsniveau of landschapsschaal. Het uitvoeren van beheer is subsidiabel onder de SNL en dus niet onder deze regeling.
Een hydrologische maatregel is gericht op de wijziging van de waterhuishouding. Het betreft vernatting of op het voorkomen van verdroging. Voorbeelden zijn het aanpassen van sloten, het verondiepen van beken of watergangen of het aanpassen van het waterpeil.
Voorbeelden van onderzoekskosten zijn onderzoek naar een nulmeting, flora- en fauna of archeologie. Ook een haalbaarheidsonderzoek, bijvoorbeeld een landschapsecologische systeem analyse (lesa) of een watersysteemanalyse (wasa), valt hieronder.
Een hydrologische maatregel is een specifieke vorm van een natuurherstelmaatregel. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden. Een hydrologische maatregel die wel bijdraagt aan bijvoorbeeld natte landnatuur maar niet voldoet aan de criteria in dit artikel, is niet subsidiabel. Voor investeringen op landbouwgronden gelden de vereisen van artikel 14 LVV, waaronder de eis van niet-productiviteit.
Het haalbaarheidsonderzoek heeft als doel te beoordelen welke maatregelen nodig en haalbaar zijn om te komen tot systeemherstel van de natuurgebieden. Hierbij wordt gekeken naar abiotische omstandigheden als de kwaliteit van water of bodem en ecologische potentie. Het onderzoek moet dus altijd betrekking hebben op een concreet project en kan geen algemeen onderzoek zijn. Dit laatste zou niet voldoen aan de vereisten die volgen uit de staatssteungrondslag van artikel 53 AGVV.
Deze kosten komen niet voor subsidie in aanmerking omdat zij zijn uitgesloten in het goedkeuringsbesluit staatssteun voor de SKNL of LVV. Kosten voor aanschaf machines zijn niet subsidiabel, wel kunnen de afschrijvingskosten worden gesubsidieerd. Onder afwateringswerkzaamheden verstaan wij het afvoeren van water uit de bodem over en door de grond, met als gevolg het verlagen van het grondwaterpeil. Hierbij kan het water worden afgevoerd via drains, kleine sloten of greppels. Afwateringswerkzaamheden zijn als gevolg van de LVV uitgesloten.
De staatssteungrondslag voor de natuurherstelmaatregelen is het goedkeuringsbesluit SKNL van 10 maart 2021, C(2021) 1526, met betrekking tot steunmaatregel SA.59463 (2020/N). Ook hydrologische maatregelen in natuurgebieden vallen onder dit goedkeuringsbesluit. Hydrologische maatregelen op landbouwgronden zijn alleen subsidiabel als het voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 14 van de LVV, meer specifiek het derde lid, onderdeel d. De hydrologische maatregelen zijn alleen subsidiabel als deze niet-productief zijn en als deze bijdragen aan de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, namelijk de staat van instandhouding van soorten en habitats van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
De staatssteungrondslag voor het haalbaarheidsonderzoek en de onderzoekskosten als zelfstandige subsidiabele activiteit is artikel 53 AGVV mits ze betrekking hebben op een concreet project voor natuurherstel. De minister van LNV heeft in artikel 2.15.2, tweede lid, van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies Natura 2000-gebieden aangewezen als natuurerfgoed als bedoeld in artikel 53 AGVV. Wij sluiten daar in deze subsidieregeling op aan. Voor zover het haalbaarheidsonderzoek en de onderzoekskosten worden opgevoerd als voorbereidingskosten bij de natuurherstelmaatregelen, geldt het SKNL-goedkeuringsbesluit als staatssteungrondslag.
Op grond van deze paragraaf wordt subsidie verstrekt voor het verwijderen, verwijderd houden en beheersen van invasieve exoten. Om de exoten verwijderd te houden is het monitoren van eventuele terugkeer van exoten van belang. Een van de subsidiabele kostenposten is onderzoekskosten. Het kan hierbij gaan om een inventarisatie waar de exoten aanwezig zijn of een beschrijving van de methode van het aanpakken van de invasieve exoten. Aan de subsidie is de verplichting gekoppeld dat op de plek waar de invasieve exoot verwijderd is, inheemse plantensoorten worden geïntroduceerd als dat voor het verwijderd houden van de invasieve exoot nodig is. De groei van inheemse plantensoorten moeten voorkomen dat invasieve exoten dominant terugkomen. Subsidie voor het verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten kan worden aangevraagd via paragraaf 2.15.4
Onder revitalisering wordt verstaan het nemen van maatregelen gericht op het mitigeren of wegnemen van knelpunten ten aanzien van de vitaliteit van bos, gericht op herstel van bodem en hydrologie en op het bijsturen van de boomsoortensamenstelling en de bosstructuur.
Onder het verwijderen van uitheemse soorten valt ook de nabehandeling. Sommige soorten lopen opnieuw uit en het verwijderen van deze nieuwe soorten valt ook onder de subsidiabele activiteit.
Onder rijkstrooiselsoorten wordt verstaan boom-en struiksoorten die relatief veel nutriënten in hun blad opslaan en/of snel verteren wanneer ze op de bosbodem liggen.
Het realiseren van het netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (OAD-netwerk) betreft het creëren van verbindingen van liggend en staand dood hout. Het gaat dus om het laten liggen van dood hout of het bevorderen van staand dood hout. Alleen de planvorming is subsidiabel. De uitvoering hiervan is al subsidiabel onder de SNL en dus niet onder deze subsidieregeling.
Naast de voorwaarden in dit artikel gelden ook de voorwaarden genoemd in artikel 2.15.1.2.
Lid 2: Subsidie wordt ook verstrekt direct rondom oude bosgroeiplaatsen voor het verkrijgen van een logische begrenzing op basis van perceels- of eigendomsgrens. De subsidie voor het wildkerend raster is bedoeld om jong inheems loofhout te beschermen tegen in het wild levende dieren. Om in aanmerking te komen voor subsidie moet zowel aan onderdeel a als onderdeel b zijn voldaan. Aan onderdeel a is al voldaan als één van de drie in dat onderdeel genoemde situaties van toepassing is. Onder compartimenteren verstaan wij het opdelen van een risicovol terrein in kleinere delen die worden gescheiden door stroken of elementen (speciaal aangelegd of onderhouden) om brand tegen te houden of op die locatie te bestrijden.
Lid 3 Met het type kraaihaai-dennenbos worden bossen bedoeld die worden gekenmerkt door grove dennen met een onderbegroeiing van kraaihei, (korst-)mossen van het stuifzandlandschap en plaatselijk jeneverbesstruwelen.Binnen het habitattype geldt als aanvullende voorwaarde dat alle aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de duurzame instandhouding van het habitat vormen worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat slechts een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen het kwalificerende habtitattypen worden verwijderd. Een oude bosgroeiplaats is een boslocatie die in het midden van de negentiende eeuw als bos op de historische kaarten staat aangegeven.
Lid 4 en 5: Om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen wordt de aanplant enkel groepsgewijs en dus niet vlaktegewijs gesubsidieerd. Een richtlijn daarbij is maximaal 25 stuks per groep en maximaal 20 groepen per ha. Individuele plantbescherming kan worden uitgevoerd middels plantkokers of kleinschalig groepsgewijs uitrasteren.
Lid 6: Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 80% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moeten deze verplichtingen worden stopgezet omdat door de omvorming het kruiden- en faunarijk grasland niet langer wordt beheerd. Dit kan door het indienen van een melding in het kader van de subsidie natuurbeheer. Deze melding moet worden ingediend in het jaar voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. De beschikking natuurbeheer wordt hierop aangepast. Na omvorming kan het nieuwe natuurtype worden toegevoegd aan het natuurbeheerplan en kan subsidie natuurbeheer voor het nieuwe natuurtype worden verleend.
Een voorbeeld van opvolgend beheer is het verwijderen van uitheemse soorten die gelijktijdig met het inheemse loofhout opkomen. Plantsoenbonnen met daarop de herkomst van het plantsoen moeten op aanvraag van de provincie beschikbaar zijn.
Apparaatskosten worden in de Regeling specifieke uitkering Programma Natuur van de minister van LNV omschreven als kosten die samenhangen met de regievoering van voorbereiding en uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma. Gedeputeerde Staten bereiden dit programma samen met partners voor en voeren het uit. In dit programma staat aangegeven hoe gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan het realiseren van de condities, die nodig zijn voor een landelijk gunstige staat van instandhouding op de locaties, waar bij aanvang van het programma sprake is van een te hoge stikstofdepositie voor stikstofgevoelige soorten en habitats. Organisaties kunnen voor de regievoering of organisatie met betrekking tot de voorbereiding van dit uitvoeringsprogramma apparaatskosten maken die additioneel zijn ten opzichte van hun reguliere werkzaamheden. De organisatie maakt deze kosten bijvoorbeeld door het maken van een SPUK-programma ten behoeve van de subsidieaanvraag voor uitvoeringsactiviteiten onder deze regeling.
Voorbeelden van coördinatie en programmaleiding zijn kosten voor budgetbewaking, SPUK overleggen, projectleiding of aansturing SPUK. Apparaatskosten zijn kosten die de aanvrager maakt voor salarissen, huisvestigings-, materieel- en automatiseringskosten voor personeel dat ingezet wordt voor regievoering en organisatie van de voorbereiding en uitvoering van een programma onder SPUK Natuur. De loonkosten worden berekend conform artikel 1.3.5, tenzij Gedeputeerde Staten een andere methode vaststellen. Het betreft uitsluitend personeelskosten of kosten derden, bijvoorbeeld inhuur van personeel. De apparaatskosten zijn inclusief die apparaatskosten die worden gemaakt in de periode tot en met 31 december 2021 voor de regievoering van voorbereiding en uitvoering van uitvoeringsactiviteiten vanaf 1 januari 2024.
Kosten die direct samenhangen met de uitvoering van andere subsidiabele activiteiten worden niet aangemerkt als apparaatskosten. Deze kosten zijn onder voorwaarden wel subsidiabel in de andere subparagrafen. Het betreft dan bijvoorbeeld kosten voor planvoorbereiding, uitvoering en begeleiding van uitvoeringsmaatregelen en projecten of kosten voor communicatie en afstemming met betrokkenen in een gebied en de provincie over uitvoeringsmaatregelen en projecten.
De subsidie is bedoeld voor boscompensatie. In het verleden zijn bossen gekapt om doelstellingen voor Natura 2000 te realiseren. Het Rijk heeft via de SPUK geld beschikbaar gesteld om deze bossen, buiten natuurgebieden, te compenseren. Subsidie wordt verstrekt voor functieverandering in combinatie met realisatie van bos. Subsidie voor uitsluitend realisatie van bos is ook mogelijk. Onder de realisatie van bos wordt verstaan het planten van bomen en struikvormers of spontane begroeiing. Bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten verspreid over de eerste jaren van de aanplant. Wij subsidiëren alleen bos met een minimale omvang van één tot drie hectare en geen landschapselementen als singels, houtwallen of rijen bomen. De definitie landbouwgrond is vertaald naar de registratie in de database landbouwgrond van RVO / EZ. Alleen grond die als beteelde oppervlakte en als agrarische grond in de databases van EZ is geregistreerd komt in aanmerking voor de waardedaling functieverandering. De functieverandering wordt gewaarborgd door zowel de kwalitatieve verplichting als het planologisch borgen. In de praktijk betekent dit dat de gemeente het perceel bestemt als bos of een omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan afgeeft.
De functieverandering en aanleg van bos wordt alleen gesubsidieerd als het bos wordt uitgevoerd met minimaal 80% inheemse soorten. Dit is de belangrijkste eis voor het realiseren van een natuurbeheertype N14 (vochtig bos) of N15 (droog bos). Bij spontane opslag moeten activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie, die ook subsidiabel zijn en geschaard kunnen worden onder de aanlegkosten, gericht zijn op het bevorderen van inheemse begroeiing en bestrijden van uitheemse begroeiing. Een aanvullend criterium, artikel 2.15.1.2, onderdeel e, is dat verplicht vooroverleg plaatsvindt. De minimale omvang betreft een aaneengesloten bos.
Het realiseren van bos is planologisch niet overal toegestaan. Wij verlenen daarom alleen subsidie als het college van burgemeester en wethouders de intentie uitspreekt op deze locatie een bos planologisch te willen borgen. Deze intentieverklaring moet ingaan op zowel de wil als de juridische mogelijkheden. Vanuit landschappelijk oogpunt is bos niet overal mogelijk. In de Omgevingsverordening Gelderland worden gebieden als ganzenrustgebied, Groene ontwikkelingszone, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Limes, waardevol open gebieden en nationale landschappen beschermd. Voor de Groene ontwikkelingszone gelden ook de door Gedeputeerde Staten vast te stellen nadere regels. Aanvrager moet onderbouwen dat het bos op deze locatie in overeenstemming is met de regels die vanuit de omgevingsverordening gelden. Deze onderbouwing moet opnieuw geleverd worden bij de planologische toestemming van de gemeente. Bossen zijn vaak niet toegestaan in een waardevol open gebied, in de delen van de Groene ontwikkelingszone met kernkwaliteit openheid en in de cultuurhistorische gebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes. Het college kan de intentie uitspreken, maar de bevoegdheid ligt soms bij de gemeenteraad. Daarom kunnen activiteiten pas starten nadat de planologische procedure is doorlopen.
In beginsel zijn alle overige kosten wel subsidiabel. Natuurbeheer is niet subsidiabel, maar bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten van de aanplant.
Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.
Opname op de kaart van het Natuurbeheerplan betekent niet automatisch dat het bos ook als subsidiabel op de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan komt te staan.
Paragraaf 2.15.7 Recreatiezonering
Het doel van recreatieve zonering is het bereiken van een duurzaam evenwicht tussen de natuurkwaliteit van de Veluwe en de beleving van de Veluwenatuur. De mogelijkheid voor recreanten om de natuur op de Veluwe te beleven is belangrijk en moet blijven bestaan. Tegelijkertijd vraagt de achteruitgang van verschillende (wettelijk beschermde) soorten planten en dieren om aanpassingen in het huidige recreatieve gebruik: niet alles kan overal. Gedeputeerde Staten hebben op 17 mei 2022 het Recreatiezoneringsplan vastgesteld. Het Recreatiezoneringsplan brengt in beeld waar meer ruimte is voor recreatie en op welke plekken de natuur extra rust en ruimte nodig heeft. Het plan laat ook zien welke maatregelen genomen moeten worden om te komen tot die betere balans tussen de aanwezigheid van mensen en bescherming van de natuur.
Artikel 2.15.7.1 Begripsomschrijvingen
Onderdeel a. Een recreatieve voorziening kan bijvoorbeeld zijn een uitkijktoren, wildobservatiepunt, picknickbankje, schuilhut, hondenlosloopterrein of een hondenspartelvijver.
Artikel 2.15.7.2 Subsidiabele activiteit
Onderdeel a. Het aanpassen van de paden- en routestructuur en de toegankelijkheid van gebieden zijn maatregelen die betrekking hebben op de aanwezigheid van paden en op de mate waarin terreinen door recreanten betreden mogen worden. Het kan daarbij gaan om het omleiden, verleggen of weghalen van paden, het verleggen van routes, om (tijdelijk) beperkte toegang van terreinen, etc. Deze maatregelen zijn vooral bedoeld om meer, grotere en ‘goed-getimede’ kernen van rust te creëren op die plekken op de Veluwe waar zich verstoringsgevoelige natuur bevindt. De maatregelen zijn vaak kleinschalig en eenvoudig uit voeren, maar hebben potentieel een grote impact op de kwaliteit van het leefgebied van verstoringsgevoelige plant- en diersoorten.
Onder het aanpassen van de paden- en routestructuur valt niet alleen het verleggen van paden of het aanleggen van paden, maar onder meer ook de aanleg van de daarbij behorende bewegwijzering, slagbomen, paaltjes, het afwaarderen of opwaarderen van paden.
Onderdeel b. Het aanpassen, plaatsen of verplaatsen van een recreatieve voorziening wordt nooit gedaan enkel met het oog op de recreatieve beleving van de Veluwe. Een dergelijke maatregel draagt ook bij aan de natuurkwaliteit doordat recreanten zo geleid of verleid worden naar plekken waar de natuur minder gevoelig is voor verstoring of omdat een dergelijke maatregel wordt genomen in combinatie met maatregelen in de nabijheid die tot vermindering van verstoring leiden.
Onderdeel c. Voorafgaand aan het uitvoeren van maatregelen zal onderzocht worden welke maatregelen nodig zijn, welk effect ze hebben op de natuur en de toepasbaarheid van de maatregel. Op grond van deze regeling wordt voor dergelijk onderzoek subsidie verstrekt. Subsidie voor de aanleg of veranderen van infrastructuur wordt op grond van deze regels niet verstrekt.
Onderdeel d. Subsidie voor standaard openstellingsborden wordt niet verstrekt, deze worden gezien als onderdeel van het reguliere beheer. Inhoudelijke aanpassing van borden vanwege een wijziging in het (gewenste) gebruik van terreinen wel, evenals borden met voorlichting over recreatiezonering en borden die aangeven dat een terrein of pad niet mag worden betreden.
Lid 2. De provincie subsidieert alleen onderzoeken als de aanvrager de beoogde maatregelen wil gaan uitvoeren.
Lid 3. Uitgangspunt is dat alleen activiteiten die op de Veluwe uitgevoerd worden voor subsidie in aanmerking komen. Het is echter denkbaar dat een activiteit net buiten de Veluwe ertoe leidt dat op de Veluwe de verstoring vermindert. Bijvoorbeeld door een mountainbike- of wandelroute te verleggen of een fietsenstalling te verplaatsen van op de Veluwe naar buiten de Veluwe. Ook die activiteiten kunnen voor subsidie in aanmerking komen, als de aanvrager aantoont dat die activiteit bijdraagt aan het verminderen van de verstoring op de Veluwe.
Artikel 2.15.7.4 Hoogte van de subsidie
Lid 1. In bijlage 5 zijn de normkosten opgenomen die horen bij deze paragraaf.
Lid 2. Bij beslissingen over de hoogte van de subsidie van maatregelen die ook voor recreatie genomen worden, wordt gekeken naar de verhouding tussen de bijdrage die de maatregel levert aan enerzijds de natuurkwaliteit en anderzijds de recreatieve beleving.
Lid 3. Het subsidiepercentage voor de subsidiabele kosten bedoeld in het tweede lid kan met 25% worden verhoogd, als de recreatieve voorziening niet op zichzelf staat, maar onderdeel is van een groter geheel aan fysieke maatregelen die de recreatieve mogelijkheden in een gebied beperken om verstoring tegen te gaan of te verminderen.
Artikel 2.15.7.8 Weigeringsgrond
Lid 2. Subsidie voor beheer en onderhoud van paden kan worden verstrekt op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016. Standaard openstellingsborden worden niet vergoed, deze worden gezien als onderdeel van het reguliere beheer.
Paragraaf 2.16 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000
De inhoud van deze paragraaf komt grotendeels overeen met paragraaf 2.15.4. Paragraaf 2.15.4 is gericht op aanvragen binnen een Natura 2000-gebied, paragraaf 2.16 is gericht op aanvragen buiten een Natura 2000-gebied en binnen het Gelders natuurnetwerk.
Met betrekking tot hydrologisch herstel kan subsidie worden aangevraagd voor onderzoek of herstelmaatregelen. In het onderzoek staat het bos centraal, maar de directe omgeving van het bos mag ook worden meegenomen als dat noodzakelijk is voor het onderzoek. Datzelfde geldt voor de herstelmaatregelen: ook deze mogen buiten het bos worden getroffen mits de uitvoering direct effect heeft op vochtige of natte boshabitats.
De subsidie voor het wildkerend raster is bedoeld om jong inheems loofhout te beschermen tegen in het wild levende dieren (onderdeel a). Een aanvullend vereiste is dat wordt voldaan aan onderdeel b of onderdeel c.
Subsidie voor het verwijderen van uitheemse soorten kan worden verleend voor een multifunctioneel bos met productie (N16) mits de intentie bestaat om dit bos op termijn om te zetten naar een natuurbos (N14 of N15). Omzetting op de kaart van het Natuurbeheerplan kan als het percentage uitheemse soorten laag genoeg is en beperkte houtproductie plaatsvindt. Het verwijderen vindt plaats op oude bosgroeiplaatsen. Om te voorkomen dat de oude bosgroeiplaats weer gekoloniseerd kan worden na het verwijderen, mogen soorten op direct nabijgelegen randpercelen ook worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen de oude bosgroeiplaats worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat slechts een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd.
Om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen wordt de aanplant enkel groepsgewijs en dus niet vlaktegewijs gesubsidieerd. Een richtlijn daarbij is maximaal 25 stuks per groep en maximaal 20 groepen per ha.
Het gaat hier om natuurgronden N12.02, deze gronden hebben dus een natuurbestemming en geen agrarische bestemming. Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 60% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moet een melding worden ingediend om de kaart van het Natuurbeheerplan aan te passen.
De normkosten in dit artikel gelden als een maximum per hectare of eenheid. De verantwoording dient plaats te vinden op basis van werkelijke kosten.
Niet-mechanisch verwijderen is een verplichting om de bodem te beschermen. Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.
De zesjarige instandhoudingsverplichting houdt in dat de natuur in stand blijft en redelijkerwijs wordt beheerd. Dit betreft regulier vervolgbeheer.
Het Gelders natuurnetwerk is als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland aangewezen als natuurerfgoed in de zin van artikel 53 van de AGVV. De Wet natuurbescherming en het Besluit algemene regels ruimtelijke ontwikkeling dragen provincies op om gebieden aan te wijzen die gezamenlijk het natuurnetwerk Nederland vormen.
Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering
Deze subsidieregeling is onderdeel van de Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). GMS staat voor een provinciale stikstofaanpak gericht op het werken aan een hernieuwde balans tussen Gelderse welvaart en draagkracht van de natuur. Deze aanpak richt zich op een clustering van drie prioritaire Natura 2000-gebieden: de Veluwe, de Achterhoek en de Rijntakken. Stikstofuitstoot en -neerslag in Gelderland wordt veroorzaakt door de bouw, industrie, mobiliteit maar ook door de landbouw. Deze regeling focust zich op de landbouw. Binnen de N2000-gebieden willen Gedeputeerde Staten met deze regeling verouderde stallen moderniseren en innovaties binnen de agrarische sector aanjagen.
De regeling omvat een paragraaf innovatie en een paragraaf modernisering. Innovatie is gericht op het voorkomen van stikstofemissie: brongerichte maatregelen. Modernisering richt zich op het voorkomen van stikstofemissie of om het voorkomen en zuiveren van emissie: dus zowel brongerichte als nageschakelde technieken. Deze paragraaf biedt ruimte voor technieken die bewezen zijn omdat ze op bijlage 1 van de Rav voorkomen of omdat deze zijn onderbouwd door een onafhankelijke onderzoeksorganisatie.
Artikel 2.17.1. Begripsomschrijvingen
Deze definitie laat ruimte voor alle innovaties en bewezen technieken die zorgen voor voorkomen van emissie mits deze niet nageschakeld zijn. Hierdoor kunnen ook de maatregelen om emissie bij de bron voor pluimvee te verminderen, onder de werking van de regeling worden gebracht, omdat het in de praktijk bij de pluimvee niet mogelijk is om mest en urine van elkaar te scheiden.
Artikel 2.17a.2 Criteria subsidiabele activiteit
Als gevolg van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt als de aanvraag betrekking heeft op een van de afzonderlijke fasen of uit een combinatie van de onderzoeks- en ontwikkelingsfase met ofwel alleen de emissiemetingenfase ofwel alleen de fase van resterende productieve levensduur.
Als de aanvraag bestaat uit een combinatie van de emissiemetingenfase en de resterende productieve levensduurfase, dient aanvrager aan te tonen dat de onderzoeks- en ontwikkelingsfase in de afgelopen twee jaar is uitgevoerd.
Paragraaf 2.18 Aanleg agroforestry
Agroforestry is gericht op het verhogen van de veerkracht en weerbaarheid van het landbouwsysteem. In tegenstelling tot een monocultuur, waarbij op eenzelfde perceel één gewas wordt verbouwd, is agroforestry een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw, groenteteelt of veeteelt. Het kent verschillende vormen zoals strokenlandbouw, bosweides, oeverstroken, voederhagen, schaduwbomen en voedselbossen. Deze lijst is als gezegd niet volledig. Strokenlandbouw is een combinatie van houtige gewassen en eenjarige gewassen. Bij bosweides wordt veeteelt zoals pluimvee en graasdieren gecombineerd met noten- en fruitbomen. Oeverstroken zijn lijnvormige beplantingen langs bijvoorbeeld watergangen. Voedselbossen zijn landbouwsystemen bestaande uit een gelaagde structuur met een hoge biodiversiteit die qua functies dicht bij een natuurlijk bos staan.
Artikel 2.18.4 Subsidiabele kosten
Onder de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van agroforestry worden bijvoorbeeld verstaan afrastering om begrazing tegen te gaan of hulpmiddelen om water te geven.
Paragraaf 2.19 Adviezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw
Deze regeling ondersteunt het beleid uit de Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030“. Door middel van het inleveren van een door de provincie verstrekte adviesvoucher bij een aanbieder van adviesdiensten naar keuze, krijgt de landbouwondernemer een onafhankelijk advies ten aanzien van één van de genoemde onderwerpen in artikel 2.19.2, onder c.
Doel van deze regeling is landbouwondernemers inzicht te geven over mogelijke aanpassingen in hun specifieke bedrijfssituatie en bedrijfsvoering om tot natuurinclusieve kringlooplandbouw over te gaan en daarbij een duurzaam verdienmodel te behouden.
Dat wordt voldaan aan de criteria genoemd onder c, d en g moet uit de offerte blijken.
Om als aanbieder van adviesdiensten in aanmerking te komen voor subsidie, dient het advies te gaan over minimaal één van de genoemde onderwerpen onder c. Een aantal voorbeelden bij de genoemde onderwerpen:
Denk bij d, onder ii, aan effecten op natuur, bodem en water, landschap en fysieke leefomgeving.
Financieel, juridisch en organisatorisch onafhankelijk.
De adviesvoucher is een document van de provincie Gelderland die op meerdere manieren aan landbouwondernemingen in Gelderland wordt uitgegeven. De landbouwondernemer overhandigt de adviesvoucher aan een aanbieder van een adviesdienst naar keuze en samen vullen zij de adviesvoucher volledig in. De ingevulde adviesvoucher moet als bijlage worden toegevoegd om subsidie op grond van deze regeling aan te kunnen vragen. Subsidie wordt verstrekt, zolang het subsidieplafond niet is bereikt.
De aanvraag past binnen de regels van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening. Dit betekent ook dat het advies nog niet aan de landbouwonderneming mag zijn verstrekt, voor de subsidie wordt aangevraagd.
Paragraaf 3.3 Overdracht bodemtaken onder de Omgevingswet
Deze subsidieregeling is bedoeld voor gemeenten in het kader van de warme overdracht van de bodemtaken. Door het vervallen van de Wet bodembescherming en de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan de taken rondom bodem en ondergrond over van de provincie naar gemeenten. Met deze subsidieregeling wil de provincie gemeenten ondersteunen bij het oplossen van knelpunten, het inrichten van de organisatie, het delen van kennis bij de overdracht van de bodemtaken. Daarmee is deze regeling onderdeel van een breder pakket waarmee richting wordt gegeven aan de zogenaamde ‘warme overdracht’ van de bodemtaken van provincie naar gemeenten.
De subsidie is bedoeld voor ondersteuning die helpt bij het wegnemen van weerstanden en het implementeren van bodem en ondergrond in Omgevingsvisies, -plannen en -programma’s. Ook kennisontwikkeling en organisatorische processen kunnen daar onderdeel van uitmaken. De gemaakte kosten moeten een duidelijke relatie hebben met bodem en ondergrond. Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.3 komen niet in aanmerking de kosten van fysieke projecten zoals bodemsaneringen.
Paragraaf 3.4 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling
Ruimtelijke ontwikkeling wordt ruim uitgelegd, hieronder valt ook klimaatadaptatie en energiewinning.
Artikel 3.4.1 Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op: a. het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een ruimtelijke visie (omgevingsvisie of omgevingsplan) of bestemmingsplan. Hierbij kan deze informatie bijdragen aan: i. het beschouwen/meewegen in keuzes die worden gemaakt in de planvorming; of ii. input leveren of een voorbereiding zijn voor business cases voor gebiedsontwikkeling waar bodem- en ondergrondaspecten onderdeel van zijn; b. het bieden van een kennisfundament voor alle regionaal relevante ondergrondkwaliteiten; c. de ontwikkeling van een instrument om de ondergrondambitie te operationaliseren. Het ontwikkelen van een handelingskader, bedoeld als een instrument dat professionals en ook niet-professionals stimuleert en enthousiasmeert en verleidt om de schouders te zetten onder de ambitie om te komen tot een duurzaam en integraal gebruik en bescherming van de ondergrond in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in samenhang met de bovengrond. Het delen van de opgedane kennis kan ook via een website of sociale media.
Paragraaf 4.5 Complexe maatregelen hoofdfietsnet
Deze subsidieparagraaf geeft uitvoering aan het Definitiekader voor het Hoofdfietsnet Gelderland: dat Provinciale Staten op 31 januari 2018 (PS2017-766) hebben vastgesteld. Dat beleid geeft de kaders voor het bepalen van een hoogwaardig regionaal fietsnet in Gelderland.
Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf subsidie voor het verbeteren van het hoofdfietsnet binnen de provincie, door een complexe maatregel uit te voeren. Daaronder wordt verstaan:
In dit artikel is vastgelegd dat een activiteit voldoet aan de richtlijnen van de Ontwerpwijzer fietsverkeer van het CROW. Op die manier wordt een bepaalde kwaliteit geborgd. Aangezien het om richtlijnen gaat, is er ruimte om daarvan af te wijken. Gedeputeerde Staten vragen in die voorkomende gevallen een onderbouwing van de aanvrager waarom van de richtlijnen afgeweken zou moeten worden.
De start van een nieuwe concessie voor openbaar vervoer kan tot gevolg hebben dat er nieuwe buslijnen worden gereden en dat bestaande buslijnen worden opgeheven. Als een nieuwe lijn langs een route gaat waar geen bushaltes zijn, zullen deze gerealiseerd moeten worden. Als een lijn wordt opgeheven, kunnen de daaraan gelegen bushaltes weggehaald worden. Ligt de halte aan een lijn die in de oude concessie bestond en ook in de nieuwe blijft bestaan, dan kan het zijn dat halte aangepast worden als er meer lijnen dan voorheen bij de halte komen.
Waar een bushalte uit bestaat hangt af van de situatie ter plaatse en het aantal reizigers. Een bushalte bestaat in elk geval uit een haltepaal, een verhoogd trottoir met blokkenband en een geleidestrook. Afhankelijk van de functie in het netwerk, het gewenste ontwerp, de beschikbare ruimte en het aantal reizigers kan de halte onder andere worden ingericht met een haltekom, abri, digitale reizigersinformatie, verlichting of een fietsenstalling.
Paragraaf 4.10 Eenvoudige maatregelen fietsveiligheid
De subsidieregeling maakt het mogelijk voor gemeenten om subsidie aan te vragen voor de uitvoering van eenvoudige maatregelen die de fietsveiligheid verbeteren op de gemeentelijke infrastructuur.
In dit artikel is uitgewerkt voor welke eenvoudige maatregelen subsidie kan worden aangevraagd. Daaronder valt ook de fietsstrook. Een fietsstrook bevordert niet altijd de verkeersveiligheid, maar kan de onveiligheid zelfs vergroten. Gedeputeerde Staten hebben daarom een voorkeur voor vrijliggende fietspaden. Er kunnen omstandigheden in de fysieke ruimte zijn waardoor een vrijliggend fietspad niet haalbaar is. Van dergelijke omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als de benodigde grond niet in eigendom is van de gemeente, een brug niet breed genoeg is, of dat de ruimte voor een vrijliggend fietspad er niet is. Voor subsidie voor een fietsstrook, toont de aanvrager aan dat de fietsstrook de veiligheid verbetert en dat een vrijliggend fietspad niet haalbaar is. Alleen het argument van (hoge) kosten voor de aanleg van een vrijliggend fietspad is daarbij niet voldoende. Het is wel mogelijk dat de kosten van de aanleg van een vrijliggend fietspad niet proportioneel zijn.
Paragraaf 4.11 Kruisingen en fietsoversteken
Op grond van deze paragraaf wordt subsidie verstrekt voor het nemen van maatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de verkeersveiligheid op of ten behoeve van een kruising of fietsoversteek. Het kan gaan om fysieke, infrastructurele maatregelen of niet-fysieke maatregelen. De laatste maatregelen zijn gebaseerd op technieken voor gedragsbeïnvloeding die specifiek gericht zijn op de veiligheid van een kruising of fietsoversteek.
Maatregelen die gebaseerd zijn op technieken voor gedragsbeïnvloeding zijn bijvoorbeeld een lespakket, klaar-over, campagne, printje op het wegdek, het promoten van een veiliger route (bijvoorbeeld het promoten van een route die meer verkeersluw is dan die over een gevaarlijke kruising), interventies die het gedrag van de weggebruiker ter plaatse beïnvloeden (bijvoorbeeld gericht op het voorkomen van spookfietsen) of het plaatsen van snelheidsdisplays.
Op de provinciale website wordt een overzicht van kruisingen en fietsoversteken geplaatst die voor subsidie in aanmerking komen. De kruisingen hebben een hoge risicoscore (score vijf) in het Gelderse verkeersveiligheidsmodel (www.ongevalrisico.nl). De fietsoversteken zijn afkomstig uit informatie van gemeenten, die fietsoversteken hebben geïnventariseerd op grond van een aantal risicobepalende criteria. Als een gemeente een risicovolle kruising of fietsoversteek in de lijst mist kan deze - voorafgaand aan de subsidieaanvraag - na overleg met de provincie worden toegevoegd aan de lijst, mits het voorstel onderbouwd is met een risicoanalyse.
Hoofdstuk 5 Cultuur en Erfgoed
In deze regeling staat de professional en zijn behoefte of ontwikkelwens centraal. Dat is ook de reden dat deze professionals ook zelf aan kunnen vragen. Soms kan het echter nodig zijn om in een collectief met elkaar te leren en te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat de beoogde ontwikkelstap dit vraagt, omdat de beoogde artistieke productie die uit het ontwikkeltraject voortvloeit dit vraagt of omdat het ontwikkelen in groepsverband een artistieke meerwaarde heeft. Het kan dan handig zijn dat de begeleider of begeleidende instantie de aanvraag coördineert en indient. De aanvraag kan daarom door zowel een professional als een begeleider, dan wel de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam bij is, worden gedaan.
Paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed
Voor het restaureren, verduurzamen of herbestemmen van erfgoed dagen we de aanvrager uit om samen met anderen in de productieketen (van grondstof tot gebruiker) efficiënter gebruik te maken van grondstoffen en de uitstoot van CO2 te verminderen. Zo sluiten de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd aan bij de transitie naar een meer circulaire economie. Denk het aan hergebruik van sloopafval, het gebruik van hernieuwbare i.p.v. fossiele grondstoffen en het toepassen van biobased bouwmaterialen.
Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten ten opzichte van de voorgaande regeling een nieuwe werkwijze vastleggen. In de nieuwe werkwijze staat de opgave centraal en niet het instrumentarium of het geld. Bij voorkeur zijn Gedeputeerde Staten al vroegtijdig bij projecten betrokken zodat samen met de partners kan worden gekeken hoe een project verder geholpen kan worden. Soms is dat bijvoorbeeld de inzet van expertise over verduurzaming, een andere keer is het ondersteuning bij een haalbaarheidsonderzoek naar herbestemmingsmogelijkheden en weer een andere keer is dat informeren over leningen, bijvoorbeeld een lening via het Nationaal Restauratie Fonds. Financiering is het sluitstuk van het proces dat gezamenlijk wordt doorlopen. Wanneer er sprake is van een sluitende businesscase dan is een lening het beste instrument. De investering verdient zich namelijk terug. Als er geen sprake is van een sluitende businesscase (onrendabele top) of wanneer er überhaupt geen verdienmodel te maken is, dan kunnen projecten voor provinciale subsidie in aanmerking komen.
Stap 1: Met het oog op de nieuwe werkwijze is een verkennend gesprek verplicht. Bij een initiatief voor een restauratie, herbestemming of energieaanpak, wordt door de initiatiefnemer een verkennend gesprek aangevraagd. Tijdens dit gesprek verkennen de initiatiefnemer en de provincie samen de inhoud van het initiatief, de relatie met de omgeving, betrokken partijen, kansen en knelpunten en worden globaal de financiën besproken. Aan het einde van het gesprek is duidelijk of de provincie een rol heeft en wat er nodig is om het project verder te helpen. Dit kan bijvoorbeeld procesondersteuning, kennis, specialistische expertise, financiering of iets anders zijn. Als er een duidelijke financieringsvraag aan de orde is, wordt eerst bepaald of het project in categorie I of II valt. Daarna volgt stap 2. Valt het in categorie I dan worden de stappen 2 en 5 gevolgd. Bij categorie II worden alle stappen gevolgd.
Stap 2: De initiatiefnemer vult een verplicht intakeformulier in die door de provincie wordt toegestuurd. Op basis van het formulier vindt een intakegesprek plaats waar alle wensen en omstandigheden op tafel komen en waarbij ook de gemeente aanwezig is. Er wordt bijvoorbeeld gekeken of er nog andere integrale en gebiedsgerichte kansen zijn die meegenomen kunnen worden en er wordt geadviseerd over de inhoud en kwaliteit van het plan (bijvoorbeeld het toepassen van duurzaamheidsmaatregelen). Daarbij worden ook de financiën doorgenomen: de investeringen, opbrengsten en exploitatiebegroting. Op die manier wordt onderzocht of er sprake is van een verdienmodel. Als er na deze check onzekerheid is over het feit dat de investering wellicht terugverdiend kan worden, dan worden alsnog alle onderstaande stappen doorlopen.
Stap 3: Op basis van het intakegesprek wordt een expertpool samengesteld. De samenstelling van de expertpool kan per project verschillen. Welke partijen aan tafel zitten is afhankelijk van de vraag van de aanvrager en het stadium van het project. Denk aan Monumentenwacht, gemeente, provincie, een onafhankelijk planeconoom en een energieadviseur. Samen met de expertpool worden opgaven en kansen in beeld gebracht. Bouwtechnisch, cultuurhistorisch; energetisch, exploitatie en kansen voor andere beleidsdoelen. Doel is om het project concreet en uitvoeringsgereed te krijgen (in deze fase moeten ook de benodigde vergunningen worden aangevraagd en verleend).
Stap 4: Dit is de toetsing van de financieringsbehoefte en -mogelijkheden. De kosten en opbrengsten wordt besproken en het instrumentarium wordt toegelicht. Het is mogelijk dat het Nationaal Restauratiefonds nu (ook) aan tafel zit. We kijken of er sprake is van een financieel tekort. Pas als er geen of onvoldoende sprake is van een verdienmodel, komt provinciale subsidie in beeld.
Stap 5: De onrendabele top of subsidiabele kosten worden vastgesteld en de eventuele subsidie kan officieel aangevraagd worden. De provincie stuurt hiervoor de aanvraagformulieren toe.
Op grond van het verkennende gesprek kan een onderscheid worden gemaakt tussen categorie I projecten en categorie II projecten. In categorie I vallen aanvragen waarbij het gaat om reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw en waarbij snel duidelijk is dat de kosten niet terugverdiend kunnen worden. De aanvraagprocedure is korter en het maximale subsidiebedrag lager. Tot categorie II behoren aanvragen waarbij complexere restauraties of energiemaatregelen aan de orde zijn of als er sprake is van herbestemming. Dit zijn veelal gebiedsgerichte of integrale projecten. Bij aanvragen in categorie II is meer onderzoek naar de kosten en opbrengsten nodig.
Richtlijnen om te bepalen of er sprake is van een aanvraag onder categorie I of II:
Reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw | Complexere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één of meerdere gebouwen |
Onderdeel 1 a: Aan de hand van een exploitatiebegroting kan bestendig gebruik van erfgoed worden vastgesteld. Een exploitatiebegroting geeft namelijk inzicht in de vraag of de exploitatie- en beheerskosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden.
Onderdeel 1 e: Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten, zoals de maatschappelijke toegankelijkheid: door middel van openstelling van erfgoed kunnen zoveel mogelijk mensen meegenieten van het Gelders erfgoed. Een ander voorbeeld is de participatie van burgers: het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. De mogelijkheden hiertoe variëren per project.
Onderdeel 1 h: Er moet sprake zijn van een integrale instandhoudingsvisie en financiering van het erfgoed. Oftewel: één totaalplan. Dit zorgt voor een toekomstbestendige visie en exploitatie en voorkomt dat projecten in meerdere onderdelen worden opgeknipt.
De subsidievoorwaarden zijn in overeenstemming met de staatssteunregels opgesteld. Subsidie van de activiteiten die op grond van deze regeling wordt verleend is toegestaan voor zover die niet in strijd is met hoofdstuk I en de artikelen 38, 41 en 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Er is geen sprake van staatssteun als het grensoverschrijdend effect van de subsidie ontbreekt. Dit wordt per project beoordeeld
Paragraaf 5.4 Instandhouding gemeentelijke monumenten van de Regels Ruimte voor Gelderland
Deze regeling is een aanvulling op de gemeentelijke subsidieverordening die eigenaren van gemeentelijke monumenten ondersteunt. Na evaluatie van deze regeling is besloten om de regels voor het aanvragen van subsidie voor gemeenten te vereenvoudigen. De belangrijkste wijziging hierin is dat de alle subsidies bij verlening gelijktijdig worden vastgesteld. Om dit mogelijk te maken wordt het maximale subsidiebedrag verlaagd van € 200.000 naar € 125.000. Als prestatie verleent de gemeente jaarlijks een overzicht van de door haar verleende subsidies op grond van de gemeentelijke subsidieverordening. Bij onderbesteding van de door gemeente en provincie beschikbaar gestelde middelen, dient de gemeente hiervan melding te doen. Dit kan er mogelijk toe leiden dat (een deel van) de subsidie moet worden terugbetaald.
paragraaf 5.8 Jeugdpodiumkunsten
De subsidieregeling Jeugdpodiumkunsten heeft tot doel om te voorzien in professioneel, passend aanbod van jeugdpodiumkunsten voor alle Gelderse jeugd (0 – 18 jaar) op scholen en podia verspreid over Gelderland. Met het Netwerk Jeugdpodiumkunsten Gelderland is gekozen voor een netwerkaanpak. In dit kader dient er bij aanvragen sprake te zijn van een samenwerking tussen minimaal twee professionele aanbieders of afnemers (zoals scholen, podia of cultuurpunten) van jeugdpodiumkunsten. Om de artistieke kwaliteit te waarborgen dient tenminste één samenwerkingspartner een aanbieder te zijn die meerjarig wordt gesubsidieerd door de Rijksoverheid. Dat kan via de Culturele Basisinfrastructuur (BIS), het landelijke culturele subsidiestelsel waarover de Raad voor Cultuur eens in de vier jaar adviseert, of één van de Rijkscultuurfondsen (bijv. het Fonds Podiumkunsten).
De inhoudelijke criteria die in artikel 5.8.3 worden gesteld zijn beperkt in verband met de artistieke vrijheid en de professionaliteit van de aanvragers. Wel vragen we de aanvragers om in hun aanvraag aandacht te schenken aan een aantal aspecten (artikel 5.8.6, eerste lid, onder b).
Artikel 6.2.1 Procesbegeleidingsactiviteiten kunnen zijn:
Paragraaf 6.6 Realiseren sociale huurwoningen
Actie 8 uit het Actieplan Wonen is uitgewerkt in deze subsidieregeling Realiseren sociale huur. Deze regeling geeft een impuls aan de Gelderse woningbouw en heeft tot doel het realiseren van sociale huurwoningen. Onderdeel van de regeling is dat er in de woningbouwprojecten aandacht is voor biodiversiteit en klimaatadaptatie in de openbare ruimte.
Gelderse gemeenten kunnen een aanvraag indienen voor woningbouwprojecten met een publiek financieel tekort. Via de regeling Realiseren sociale huurwoningen zorgt de provinciale bijdrage aan dit tekort voor versnelde realisatie van sociale huurwoningen.
De gemeenten handelen hierbij vanuit hun overheidstaak met betrekking tot woningbouw. Gemeenten houden daarbij uiteraard rekening met geldende aanbestedings- en staatssteunregelgeving. Mocht de gemeente daarnaast handelen vanuit een private rolopvatting, dan houdt zij rekening met de vereisten omtrent marktconformiteit.
De bijdrage aan het publiek financieel tekort kan worden ingezet om tekorten te dekken op de verschillende publieke maatregelen noodzakelijk voor de bouw van sociale huurwoningen of als dekking dienen voor het vergroten van het aandeel sociale huurwoningen. Welke publieke maatregelen dit zijn hangt af van de specifieke locatie van het project of van de gemeentelijke voorwaarden die worden gesteld op het gebied van bouwen. Bijvoorbeeld de samenstelling en de kwaliteit van het programma, de in te richten openbare ruimte, de noodzakelijke infrastructurele ontsluiting van het gebied, of kosten die gepaard gaan met de bouw van sociale huurwoningen waar ondanks de toepassing van het maximale kostenverhaal of de opbrengst uit grondverkoop een publiek tekort blijft voor de gemeente. De kosten noodzakelijk voor de bouw van sociale huurwoningen zijn bijvoorbeeld gericht op de verwerving/inbrengwaarde, sanering en bodemverbetering, sloop, bouw- en woonrijp maken, plankosten en VTU (Voorbereiding, Toezicht op Uitvoering) ten behoeve van het project.
Artikel 6.6.3, eerste lid sub g: bewijs leveren is bijvoorbeeld mogelijk door het overleggen van afspraken (of het bestuurlijk voornemen daartoe) over een bestemmingscategorie sociale koop, anti-speculatiebedingen, kettingbedingen of een zelfbewoningsplicht.
Artikel 6.6.3 eerste lid, onderdeel j
Regionale woonagenda’s of woonprogrammering is een bekend begrip voor gemeenten en bevat regionale afspraken tussen gemeenten en provincie over de aantallen en soorten woningen die er in de komende jaren gebouwd gaan worden.
Dit is een vrij open vereiste waarbij aangetoond moet worden dat in het ontwerp rekening gehouden wordt met mogelijke droogte en dat schade voorkomen wordt. Voor het grondwater wordt rekening gehouden met de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) en de verwachting van de grondwaterstand in extreme jaren. Dit betekent dat het uitzakken van het grondwaterpeil niet leidt tot extra bodemdaling, sterfte van (openbare) groenvoorzieningen en bomen. Noodmaatregelen als het bewateren met schaars drink- of oppervlaktewater zijn ongewenst. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met beperkte beschikbaarheid van het oppervlaktewater tijdens droogte. Maatregelen als gestuurde drainage hebben niet de voorkeur omdat hierbij de zoetwatervraag in droge periode toeneemt.
Bij een grotere waterdiepte tot 50 cm worden maatregelen genomen om schade aan het gebouw te voorkomen of wordt er aangetoond dat voorkomen van schade doelmatig is.
Paragraaf 6.7 Cofinanciering Besluit Woningbouwimpuls 2020
Deze regeling maakt het mogelijk voor gemeenten om publieke cofinanciering aan te vragen bij de provincie Gelderland voor Gelderse projecten die een uitkering ontvangen op basis van het Besluit Woningbouwimpuls 2020. De gemeenten handelen hierbij vanuit hun overheidstaak met betrekking tot woningbouw. Gemeenten moeten daarbij uiteraard rekening houden met geldende aanbestedings- en staatssteunregelgeving. Mocht de gemeente daarnaast handelen vanuit een private rolopvatting, dan dient zij rekening te houden met de vereisten omtrent marktconformiteit.
De subsidie mag uitsluitend worden ingezet om de last van onrendabele toppen te delen. Het gaat hierbij om publieke investeringen die niet volledig gedekt worden door de publieke opbrengsten waardoor een gebiedsontwikkeling niet van start kan gaan zonder additionele financiële dekking of aanpassing van het programma. De gemeente maakt de publieke investering van de gehele gebiedsontwikkeling inzichtelijk.
Paragraaf 6.8 Verhuisvergoeding
Deze subsidieregeling beoogt met een financiële stimulans de doorstroom in sociale huurwoningen te bevorderen. Het doel is dat 55-plussers vanuit een ruime huurwoning verhuizen naar een kleinere huurwoning, zodat de ruimere woning beschikbaar komt voor bijvoorbeeld een groter huishouden. Een verhuizing gaat altijd gepaard met onkosten. De verhuisvergoeding kan besteed worden aan kosten die bij een verhuizing komen. Het kan dan gaan om directe kosten zoals de kosten van een verhuizer, klusjesman, verf of gordijnen. Het kan ook gaan om indirecte kosten omdat hulp uit eigen kring wordt ingeschakeld. De verhuisvergoeding kan voor de doelgroep hierin net de noodzakelijke stimulans zijn om de stap te durven zetten. Het bedrag van de verhuisvergoeding is beperkt en aannemelijk is dat dit geenszins kostendekkend zal zijn voor alle kosten die aan een verhuizing verbonden zijn.
Artikel 6.8.1 Begripsomschrijvingen
De verhuiscoach kan een persoon zijn die voor de provincie Gelderland werkzaam is of een medewerker met een vergelijkbare functie die hiertoe is aangewezen door een gemeente, woningcorporatie of welzijnsorganisatie.
Artikel 6.8.2 Subsidiabele activiteit
De regeling is gericht op het vrijkomen van ruimere huurwoningen voor bijvoorbeeld gezinnen. De nieuw te betrekken woning moet een huurwoning zijn. Bij het betrekken van een koopwoning, wordt een financiële stimulans in de vorm van deze verhuisvergoeding niet nodig geacht.
Artikel 6.8.3 Criteria subsidiabele activiteit
Aanhef, onderdeel a, onder iii
Met deze bepaling wordt geborgd dat geen verhuisvergoeding wordt verstrekt voor een woning die toch al verlaten moet worden, bijvoorbeeld omdat de woning op de nominatie staat om gesloopt of verkocht te worden. Het doel van de regeling is te zorgen voor een grotere beschikbaarheid van passende sociale huurwoningen.
Aanhef, onderdeel b, onder iii
Het begrip senioren is in deze niet gedefinieerd. Het gaat om personen van gevorderde leeftijd die mogelijk minder mobiel zijn en om die reden behoefte kunnen krijgen aan een gelijkvloerse woning. Gedacht wordt aan woningen die een slaapkamer, woonkamer, keuken, toilet en douche op dezelfde verdieping hebben, met het oog op het langer kunnen gebruiken van de woning.
Vanuit de provincie Gelderland wordt vormgegeven aan een intervisiegroep met verhuiscoaches. Deze intervisiegroep is gericht op het uitwisselen van kennis en ervaringen rond het stimuleren en begeleiden van verhuizingen van 55-plussers. Ook wordt besproken hoe invulling kan worden gegeven aan de rol van de verhuiscoach genoemd onder 6.8.3 lid 3 onder b. Met deze aanpak wordt gewaarborgd dat er bij elke toekenning van een subsidie contact is geweest tussen een verhuiscoach die bekend is met de bedoeling en criteria van de verhuisvergoeding. De verhuiscoach spant zich in om aanvrager naar een juiste woning te begeleiden die tevens past binnen de criteria te begeleiden. Dit persoonlijke contact helpt ook om fraude te voorkomen.
De leeftijdsgrens van 55 jaar is gekozen vanuit het oogpunt van de regeling om doorstroming te bevorderen in een zo vroeg mogelijk stadium. Gemiddeld genomen is 55 jaar een leeftijd waarop eventuele kinderen zijn uitgevlogen, waarmee de facto het huis ruimer is dan nodig. Een hogere leeftijdsgrens betekent dat doorstroming later op gang komt en dat de groep die in aanmerking komt, kleiner wordt.
De subsidieregeling voor Lokale Duurzame Energieprojecten (paragraaf 8.2) biedt de mogelijkheid van een subsidie voor kleinschalige energieprojecten zoals collectieve zonnedaken. Het gaat daarbij om kleinschalige projecten die relatief eenvoudig ruimtelijk inpasbaar zijn. De ontwikkeling van grootschalige lokale duurzame energieprojecten zoals windparken en zonnevelden vereisen daarentegen een kostbare en tijdrovende ruimtelijke, technische en communicatieve voorbereiding. Er is veel geld nodig om studies te laten uitvoeren, rapportages op te stellen, etc.
Om lokale energie coöperaties instaat te stellen ook dergelijke grootschalige energieprojecten te ontwikkelen is er de regeling in paragraaf 8.3. Zij voorziet in subsidie voor de kosten van de ruimtelijke voorbereiding van een windpark of een zonnepark, de technische voorbereiding daarvan en de kosten van projectleiding, marketing en communicatie.
De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening onder markconforme voorwaarden. De lening moet na realisatie (financial close) van het project worden terug betaald uit de opbrengsten van het project (doorgaans verkoop van energie en SDE+-subsidie.
Paragraaf 8.3 Voorfinanciering ontwikkelkosten
Artikel 8.3.1 Onder duurzaam energiebedrijf kunnen ook ondernemingen vallen die nog in de voorbereidende fase zijn van de productie van waterenergie, windenergie of zonne-energie.
De definities van windpark en zonnepark onder b en c zijn overeenkomstig de Omgevingsvisie. In het tweede lid is de definitie van lokaal duurzaam energiebedrijf buiten toepassing gelaten, waarvoor andere subsidiemogelijkheden bestaan. In onderdeel e is het bevoegde bestuursorgaan gedefinieerd. Het bevoegde bestuursorgaan is de gemeenteraad of Provinciale Staten als artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 van toepassing is.
Artikel 8.3.2 Onder de voorbereiding van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark vallen onder andere kosten voor projectleiding, kosten voor het opstellen van aanvragen voor ruimtelijke planvorming zoals een MER en het aanvragen van een omgevingsvergunning, kosten voor een marketing- of communicatieplan, kosten voor het uitvoeren van onderzoek ten behoeve van de financiering van de realisatie van het zonnepark, de waterenergie-installatie of het windpark, kosten voor het opstellen en beoordelen van contracten voor de levering van turbines en panelen, kosten voor het voorbereiden en regelen van de netaanpassing en kosten voor overig juridisch en financieel advies.
Artikel 8.3.3 De ontwikkeling van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark maakt alleen kans van slagen als er sprake is van een gedegen voorbereiding. Er wordt dan ook niet alleen verwacht dat de aanvrager op het moment van de aanvraag aannemelijk kan maken dat het park ruimtelijk en financieel kan worden gerealiseerd. Maar ook dat aanvrager qua kennis en organisatie instaat is om een complex project als de realisatie van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark te realiseren.
Artikel 8.3.4 De praktijk wijst uit dat particulier (lokaal) eigenaarschap van windparken en zonneparken draagvlak verhogend werken. Het oogmerk van de regeling is dan ook om initiatieven van particulieren te ondersteunen. Door in het eerste lid te bepalen dat natuurlijke personen ook op andere wijze aangesloten kunnen zijn bij de aanvrager, wordt de mogelijk gecreëerd dat ook deelname van particuliere verenigingen en andere vormen van samenwerking tussen particulieren kunnen deelnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voetbalverenigingen, wijkverenigingen en dergelijke. Het zal vaak voorkomen dat ook bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in het tweede lid bepaald dat die onderneming voor tenminste 50% in eigendom is van en het bedrijf als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 8.3.5 Het tweede lid kan ertoe leiden dat de subsidie minder bedraagt dan 90% van de subsidiabele kosten. Dat is het geval als het aandeel van de gezamenlijke natuurlijke personen in het eigen vermogen van de aanvrager ten opzichte van eventuele investeerders of andere commerciële ondernemingen minder is dan 90%. De hoogte van de subsidie houdt gelijke tred met het genoemde percentage.
De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening. De lening wordt doorgaans na de financial close van het project terugbetaald. Als een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark niet wordt gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan zijn Gedeputeerde Staten gehouden om de verplichting tot terugbetaling van de subsidie en de tot op dat moment opgebouwde rente in te trekken. Daarbij hebben zij geen beleidsruimte voor een nadere afweging. Voor het bepalen van strijd met een goede ruimtelijke ordening wordt aangesloten bij de inhoud die dat begrip in de jurisprudentie over de Wet ruimtelijke ordening heeft. Daaronder vallen bijvoorbeeld zaken als slagschaduw, landschappelijke kwaliteit en geluidhinder. Het ontbreken van draagvlak bij omwonenden is geen aspect van goede ruimtelijke ordening en kan daarom geen grond zijn de verplichting tot terugbetaling te laten vallen. Dat geldt evenzeer voor het ontbreken van medewerking van de gemeenteraad, omdat de Elektriciteitswet voorziet in een bevoegdheid van Provinciale Staten om een inpassingsplan vast te stellen.
Artikel 8.3.6 In artikel 8.3.6, tweede lid, onderdeel f staat dat de aanvrager informatie moet verstrekken waaruit blijkt dat het bevoegd bestuursorgaan van het windpark, de waterenergie-installatie of het zonnepark wil meewerken aan de realisatie ervan. Het is niet noodzakelijk dat deze informatie aantoont dat de besluitvormingsprocedure bij het bevoegde bestuursorgaan over het windpark of zonnepark al geheel is doorlopen.
Artikel 8.3.7 De aanvrager is verplicht om mee te werken aan een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de geldlening zijn opgenomen. De provincie vraagt zekerheden van de aanvrager die in de overeenkomst worden vastgelegd. Die zullen, tezamen met andere relevante aspecten van de lening, worden vastgelegd in die overeenkomst als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht. De zekerheden vervallen op het moment dat de lening is terugbetaald. De duur van de lening wordt in overleg met de aanvrager bepaald en is afhankelijk van de planning van het project of projectonderdeel.
Artikel 8.3.8 De lening als bedoel in deze paragraaf kwalificeert als staatssteun. Zij wordt alleen verstrekt als dat geoorloofd is op basis van hoofdstuk I en artikel 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 22 maakt het mogelijk dat leningen worden verstrekt aan startende kleine ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal kleiner is dan € 10 miljoen en die bovendien minder dan vijf jaar geleden zijn ingeschreven, nog geen winst hebben uitgekeerd en die niet uit een fusie zijn ontstaan. In het geval er andere ondernemingen betrokken zijn bij het duurzame energiebedrijf (als zogenaamde partneronderneming of verbonden onderneming), worden de gegevens geheel of gedeeltelijk betrokken om te bepalen of het duurzame energiebedrijf nog kwalificeert als een kleine onderneming.
Subsidies op grond van deze paragraaf moeten in een eerste fase (fase 1) stimuleren dat op het niveau van een of meerdere wijken onderzocht wordt in hoeverre verduurzaming van de wijk kans van slagen heeft. Verduurzaming kan bijvoorbeeld worden bereikt door het besparen van energie of het gebruik van duurzame energiebronnen. De vervolgfase (fase 2) richt zich op het opstellen van een concreet en integraal transitieplan. Het plan bevat bij voorkeur koppelingen met andere onderwerpen zoals (duurzame) mobiliteit, (ondergrondse) infrastructuur, herstructurering, biodiversiteit, klimaatadaptatie, leefbaarheid en sociale cohesie. Onder de definitie van ‘wijk’ vallen in verband met de leesbaarheid van deze paragraaf tevens geografische eenheden die in de praktijk ook wel buurt, buurtschap, kern of dorpskern worden genoemd.
Onder een integraal transitieplan wordt verstaan: een plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik van bestaande gebouwen. Bij voorkeur bevat een transitieplan ook andere wijk verduurzamende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, klimaatadaptatie en sociale cohesie. Een integraal transitieplan dient steeds tot stand te komen in interactie met de betrokken partijen, in het bijzonder de bewoners.
Artikel 8.4.2 In artikel 8.4.2 en verder wordt gesproken over de externe deskundige. Met extern is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het gaat om een deskundige die noch aan de subsidieverstrekker, noch aan de subsidieontvanger gelieerd zijn. De externe adviseur vervult een onafhankelijke rol ten opzichte van alle partijen die worden betrokken bij het integraal transitieplan.
Artikel 8.4.4 Het kan zijn dat een aanvrager op eigen initiatief, zonder subsidie van de provincie, een inventarisatie heeft opgesteld of heeft laten opstellen. Als deze inventarisatie beantwoordt aan de verplichtingen van deze regeling (en minimaal de aandachtspunten bevat uit het document zoals genoemd in artikel 8.4.4), kan deze de basis vormen voor de aanvraag van de subsidie voor fase 2.
Artikel 8.4.6 Voor wat betreft de subsidiabele kosten geldt dat die voor het grootste deel besteed zullen worden aan de inzet van de externe deskundige. In voorkomend geval kunnen ook andere deskundigen worden ingezet voor bepaalde specifieke onderdelen van het proces. Het is echter ook toegestaan om andere kosten die rechtstreeks met het proces en de taken van de procesbegeleider samenhangen voor subsidie in aanmerking te brengen. Zoals zaalhuur of het gebruik van bepaalde methodieken waarvoor een vergoeding moet worden betaald. Hiervoor is een maximum van 15% opgenomen.
Het doel van de subsidie is om in zoveel mogelijk wijken te komen tot uitvoering van de integrale transitieplannen. Om de kans van slagen zo groot mogelijk te maken, is het van belang dat actief wordt deelgenomen aan het kennis- en leerprogramma dat voor deze Wijken van de Toekomst bestaat. Het kennis- en leerprogramma, genoemd in artikel 8.4.9, derde lid, onder h, is bedoeld voor procesbegeleiders en gemeenteambtenaren en bewoners om van elkaar te leren, kennis en ervaringen met elkaar te delen, dilemma’s met elkaar te bespreken en te horen over de processen in andere wijken.
Ook is het belangrijk dat verslag wordt gedaan van de activiteiten en de resultaten. De intentie is dat anderen kunnen profiteren van verworven kennis en inzichten, ook als er in de betreffende wijk geen vervolg komt op het doorlopen proces. Om die reden is voor beide fasen de verplichting opgenomen dat de aanvrager binnen zes weken na beëindiging van de activiteiten verslag uitbrengt. Verslagen zijn in beginsel vormvrij. In alle gevallen zal een kwalitatief goed verslag worden verlangd dat voldoet aan de eisen van artikel 8.4.9.
Paragraaf 8.5 Ondersteuning van gemeenten bij toezicht op energiebesparing 2021-2024
De provincie Gelderland wil vanuit de samenwerking in het Gelders Energie Akkoord bedrijven aanzetten tot het nemen van deze maatregelen. Daartoe is reeds in 2016 de Gelderse aanpak ontwikkeld. Deze aanpak is nog steeds actueel en is gericht op de sporen communicatie, stimulering van zo veel mogelijk en toezicht op en handhaving van zogenaamde achterblijvers. De gemiddelde toezichtkosten per bedrijf zijn gesteld op € 800. De provincie draagt voor 50% bij in die kosten. De subsidie is uitsluitend bestemd voor uitoefening van toezicht en niet voor bestuursrechtelijke handhaving.
Paragraaf 8.7 Verwijderen van drugsafval
Artikel 8.7.1 Begripsomschrijvingen
Het eerste deel van de begripsomschrijving van “bodem” ziet op het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming. Opgemerkt zij dat het grondwater ook onderdeel uitmaakt van de bodem. Artikel 13 van de Wet bodembescherming bevat een bijzondere regeling voor de aanpak van zogenoemde nieuwe verontreinigingen, dat wil zeggen bodemverontreinigingen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan. Genoemde regeling heeft voorrang op de in hoofdstuk IV, paragraaf 3, van de Wet bodembescherming vastgelegde regeling voor zogenoemde historische verontreinigingen (dat wil zeggen verontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan). De zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembescherming is van toepassing op degene die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van die wet, waaronder het laten van stoffen op of in de bodem.
De Wet bodembescherming is ingevolge artikel 99, vierde lid, van de Wet bodembescherming niet van toepassing op de sanering van de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam in de zin van artikel 1.1 van de Waterwet. Aangezien het in het kader van deze subsidieregeling wenselijk wordt gevonden dat ook de sanering van verontreinigde bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam subsidiabel is, is in de begripsomschrijving van “bodem” opgenomen dat daaronder tevens wordt verstaan: de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet. In geval van waterbodemsanering is het waterschap bevoegd gezag.
Artikel 8.7.2 Subsidiabele activiteit
Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt voor het afvoeren en verwijderen van gedumpt drugsafval, het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater of sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval. Sanering van de bodem kan gelijktijdig met het opruimen van het drugsafval plaatsvinden, zodat het project beide activiteiten omvat. Het is echter ook mogelijk dat er alleen sprake is van bodemverontreiniging als gevolg van drugsdumping of dat er na een dumping geen sprake is van bodemverontreiniging. In dat geval omvat het project slechts een van genoemde activiteiten.
Het tweede lid, onder a; en derde lid, onder a, bepalen dat de afvoer en verwijdering dan wel de sanering plaats moeten hebben gevonden volgens de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Het kader daarbij is onder meer vastgelegd in de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet milieubeheer. Het derde lid, onder b, bepaalt dat in geval van bodemsanering aan het project een saneringsverslag ten grondslag moet liggen. In artikel 39c van de Wet bodembescherming is een wettelijke verplichting omtrent een dergelijk saneringsverslag opgenomen. Ook in geval van sanering van de waterbodem dient een dergelijk verslag te worden overlegd.
Artikel 8.7.6 Hoogte van de subsidie
De opruimkosten van drugsafval omvatten, kort samengevat, de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval, daardoor verontreinigd oppervlaktewater en bodemsanering.
In het kader van de subsidieregeling die hiervoor gold, kregen particulieren (plus Staatsbosbeheer) de opruimkosten volledig vergoed tot een bedrag van maximaal € 25.000. Gemeenten, provincies en waterschappen kregen de helft van de kosten vergoed, dit tot een bedrag van € 25.000.
Voor de meeste dumpingen voldeed deze regeling. Soms zijn de opruimkosten echter hoger dan € 25.000. Om schrijnende situaties te voorkomen, is de vergoeding van de opruimkosten verruimd. Private partijen kunnen daardoor nu hun opruimkosten volledig vergoed krijgen tot een maximumbedrag van € 200.000.
Decentrale overheden krijgen de opruimkosten tot € 50.000 voor 50% vergoed. Opruimkosten die daarbovenop komen, worden tot aan € 175.000 volledig vergoed. Het maximumbedrag voor decentrale overheden is daardoor eveneens € 200.000: 50% van € 50.000 = € 25.000 + € 175.000.
Met deze wijziging worden ongewenste situaties tegengegaan die zich eerder konden voordoen wanneer de kosten hoger waren dan de maximale vergoeding van € 24.999 die voorheen gold. Te denken valt aan de situatie dat een particulier daardoor een hoge rekening uit eigen zak moest betalen. Daarom wordt het voor aanvragers die eerder de maximale vergoeding ontvingen nu mogelijk om een aanvraag in te dienen zodat zij alsnog een subsidie kunnen ontvangen voor de kosten die zij eerder niet gesubsidieerd konden krijgen. De totale subsidie voor het project bedraagt, net als voor aanvragen onder het eerste lid, maximaal € 200.000. Bij een aanvraag op basis van het tweede lid gaat het om € 24.999 aan eerder verstrekte subsidie, plus maximaal € 175.001 via een nieuwe aanvraag. Om dit te waarborgen, bevat het tweede lid de bepaling dat de maximale subsidie van € 200.000 wordt verminderd met de eerder ontvangen subsidie.
Voor drugsdumpingen waarbij de opruimkosten het plafond van deze subsidieregeling overstijgen, geldt dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de kosten van deze saneringen financiert. Deze zogenaamde megadumpingen vragen om een oplossing buiten deze subsidieregeling om.
Onder gebruiker kan zowel de aanbieder van activiteiten als de deelnemer aan activiteiten worden begrepen.
Onder een gemeenschapsvoorziening die is of wordt gevestigd op een openbaar gebied kan worden verstaan: een centraal gelegen openbare buitenruimte die in eigendom is van de gemeente, waar een ontmoetingsplek is of wordt gerealiseerd in samenhang met verschillende activiteiten op het gebied van cultuur, sport, zorg, educatie of welzijn. De aanvrager dient hiervoor een verklaring van geen bezwaar op te vragen bij de gemeente.
Een dorpendeal dient om gedeelde belangen en behoeftes in beeld te brengen en de gezamenlijke agenda te benoemen. Om deze kracht bij te zetten worden de samenwerkingsafspraken die zijn gemaakt tussen de betreffende Gelderse dorpen, wijken of buurten, de gemeente, ondernemers, maatschappelijke organisaties en de provincie Gelderland, vastgelegd in een dorpendeal. Lokale partners zoals verenigingen en dorpsraden maken een belangrijk onderdeel uit van deze nieuwe samenwerkingsverbanden. Partijen delen gezamenlijk eigenaarschap voor de opgave en aanpak. De provincie Gelderland geeft door middel van het sluiten van een deal vorm aan haar rol als partner van bewoners en gemeenten en ondersteunt hen in de vorm van kennis, kunde, inzet van haar netwerk of financiële middelen. Wat we leren uit de evaluatie van de City Deals (PBL, 2017) is dat de passende verhouding tussen de rollen van de verschillende partners afhankelijk is van de inhoudelijke maatschappelijke opgave, het stadium van het transitieproces waaraan de deal bijdraagt; en de fase in het deal-proces. Dit zal dus ook per deal verschillen.
Artikel 10.3.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie is bedoeld voor dorpendeals met enige impact en enige omvang. Dit kan blijken uit de bijdrage die gevraagd wordt maar kan ook op andere manieren blijken.
Deze regeling geeft invulling aan het doel van het programma Vrijheid om een impuls te geven aan een actieve bewustwording van naoorlogse generaties in Gelderland van de onschatbare waarde van vrijheid, hoe we met elkaar samenleven in deze vrijheid en hoe we vrijheid borgen voor de toekomst. Het vergroten van dat bewustzijn is een voorwaarde voor subsidieverlening op grond van deze paragraaf. Daaraan is voldaan als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat de activiteit leidt tot een groter bewustzijn van de waarde van vrijheid.
Artikel 11.2.3, tweede lid, aanhef en onder a en b.
Met de term ‘substantieel’ wordt bedoeld Nederlanders met een migratie-achtergrond en jongeren daadwerkelijk inhoudelijk bij de uitvoering van het project te betrekken. De aanvrager kan er bijvoorbeeld niet mee volstaan hen in te zetten bij het schenken van koffie of het bemannen van de garderobe.
Voorbeelden van een beeld- of audiomedium zijn een livestream en een aftermovie.
Dit impliceert dat het beeld- of audiomateriaal rechtenvrij aan de provincie geleverd wordt.
Artikel 11.2.5, tweede lid, aanhef en onder a en b.
Met de term ‘substantieel’ wordt bedoeld Nederlanders met een migratie-achtergrond en jongeren daadwerkelijk inhoudelijk bij de uitvoering van het project te betrekken. De aanvrager kan er bijvoorbeeld niet mee volstaan hen in te zetten bij het schenken van koffie of het bemannen van de garderobe.
Artikel 11.2.7, aanhef en onder b.
De aanvrager dient aannemelijk te maken dat en hoe aan dit criterium inhoud wordt gegeven. Het vereiste van aansluiting op hedendaagse vraagstukken wordt gesteld om de verbinding te maken met wat de jongere generaties meemaken aan vrijheid en onvrijheid, zoals Corona, immigratie, uitsluiting van mensen vanwege hun geaardheid, ras, geloof, etc. De bedoeling is te voorkomen dat het in een educatief programma vooral over de Tweede Wereldoorlog gaat, evenwel zonder dat de Tweede Wereldoorlog als belangrijk referentiekader voor onvrijheid wordt losgelaten.
Artikel 11.2.7, aanhef en onder c.
Met het blijvende karakter van vrijheidseducatie wordt bedoeld dat het educatieve programma een diepte-investering moet zijn met een lang rendement. Het geheel van de activiteiten van het educatieve programma moet het perspectief bieden dat niet met vrijheidseducatie wordt gestopt als het programma is afgelopen.
Bijlage 1. Maximale subsidiebedragen paragraaf 2.7 Inrichting Gelders Natuurnetwerk
Maximale subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 2.7 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk, artikel 2.7.1 onderdeel a tot en met e, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023
Bijlage 2. Lijst van prioritaire soorten behorende bij paragraaf 2.5 Behoud van prioritaire soorten
Bijlage 3. Lijst van subsidiabele kosten behorende bij paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed
Subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 5.3.7 zijn:
Het uurloon is het gemiddelde uurloon dat is vermeld op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: https://cultureelerfgoed.nl/dossiers/subsidies/instandhoudingssubsidie-sim-aanvragen. Het gemiddelde uurloon is exclusief algemene bouwplaatskosten, algemene bedrijfskosten, winst, risico en BTW.
De subsidiabele indirecte kosten zijn in totaal ten hoogste 20% van de subsidiabele directe kosten als bedoeld onder nummer 1.
De algemene bouwplaatskosten betreffen de kosten van de hoofdaannemer die niet direct aan een onderdeel zijn toe te wijzen en die onder meer betrekking hebben op verzorgend, uitvoerend en administratief personeel op het werk, tijdgebonden materieel, keten, loodsen en dergelijke, bouwplaats en dergelijke, verbruikskosten, bewaking, verletbestrijding, bereken- en tekenwerk en dergelijke.
Directiekosten zijn alleen subsidiabel als zij betrekking hebben op de levering van een totaalpakket aan werkzaamheden zoals omschreven in de DNR-2011 (standaard voorwaarden, 2011 herzien 2013, rechtsverhoudingen opdrachtgever-architect). De percentages worden berekend aan de hand van de bouwsom. Tot de bouwsom behoren zowel de subsidiabele kosten als de niet-subsidiabele kosten.
Bijlage 4 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 5.3.8, lid 4
Voorzieningen voor geriefs- of functieverbetering, zoals isolatie voor warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie; energieopwekking etc., worden op zodanige wijze ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering. Vooraf wordt contact opgenomen met de gemeente over de vergunningplicht van dit soort voorzieningen.
Voor aanvang van de werkzaamheden informeert de subsidieaanvrager alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen, zoals de eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren bouw- en woningtoezicht etc., over deze uitvoeringsvoorschriften. Alle betrokken partijen houden zich aan deze uitvoeringsvoorschriften.
Bij de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten, zoals muurplanten, vleermuizen, kerkuilen, etc. wordt contact opgenomen met het Provincieloket van de provincie Gelderland, telefonisch bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 16.30 uur via nummer: 026 – 359 99 99. Voor meer informatie raadpleeg de website https://www.gelderland.nl/Wet-Natuurbescherming-Beschermde-soorten-ontheffing
Artikel 2 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk
Gevelreiniging is niet toegestaan. Onder gevelreiniging alsmede het verwijderen van graffiti wordt onder meer verstaan: agressieve gevelreiniging, zoals stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen. De reden hiervoor is dat de “bakhuid” niet mag worden beschadigd. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten onder bepaalde voorwaarden gevelreiniging toe te staan.
Het inboeten van het metselwerk wordt uitgevoerd met bijpassende steen, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk wordt in het bestaande metselverband uitgevoerd met metselmortel aangepast aan het historisch juiste metselwerk. Metselmortel komt in samenstelling, hardheid en kleur overeen met het bestaande, historisch juiste metselwerk. Hiertoe wordt bij de aanvang van het werk aan Gedeputeerde Staten opgegeven wat de samenstelling is van de metselmortel.
Nieuw voegwerk is qua samenstelling, kleur en uitvoering gelijk aan het bestaande, historisch juiste voegwerk. Hiertoe wordt voor de aanvang van het werk aan de subsidieverlener opgegeven wat de samenstelling is van de voegmortel. Bij herstel van voegwerk wordt eerst een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het voegwerk. Ter hoogte van het maaiveld wordt het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De voegen worden in verband met een goede hechting van de voegspecie kantig en voldoende diep uitgehakt opdat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2. Het uithakken van voegen geschiedt uitsluitend met de hand, of als pneumatisch, met een fijne beitel. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.
Nieuw pleisterwerk komt in samenstelling, kleur en uitvoering overeen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk, tenzij de gesteldheid van de ondergrond een ander pleistersysteem behoeft. Het pleisterwerk wordt onder het maaiveld tot op de eerste funderingsversnijding nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De samenstelling van het pleisterwerk is aan de hardheid van de onderliggende steen aangepast. Hierbij wordt een opgave gegeven van de samenstelling. Voor het herstel van het pleisterwerk wordt een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het pleisterwerk.
Artikel 5 Zinkwerk, koperwerk en loodwerk
Zinkwerk wordt in de dikte 1,1 mm STZ 16 en met voldoende overlap ca.15 mm uitgevoerd. Waar nodig, in verband met de lengte, wordt het zink in bakgoten van een broek- of rekstuk voorzien. Dit is noodzakelijk omdat rekening moet worden gehouden met een uitzetting van 1 mm per strekkende meter vaste gootlengte.
Het loodwerk wordt ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen of voegklemmen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. En daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk. Bij het toepassen van voegklemmen bestaat het metselwerk boven de klemmen uit minstens 3 strekken.
Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. worden door middel van muurlood en loketten uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 NHL 20 en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. Het lood tussen de proppen of klemmen wordt platgeslagen en daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk.
Het lood op hoekkepers en nokken wordt in minimaal 25 kg/m2 NHL 25, in meterstukken met gefelste naden of met voldoende overlap ca. 10 cm uitgevoerd. Op iedere felsnaad wordt een koperen klang ter bevestiging aangebracht. In het zicht blijvende koperen klangen worden voor montage vertind. Ieder stuk lood wort slechts in het midden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels worden met trotseerloodjes afgedekt.
De nok- en hoekkepervorsten worden met behulp van een vezelversterkte kalkmortel aangebracht. Bevestiging aan de ruiter mag enkel verdekt en met roestvaste middelen. De mortel kan, als nodig, door toevoeging van zogenaamd kleur poeder iets worden bijgekleurd naar de kleur van de pan. De nok- en hoekkeperruiters worden minimaal in hoogte uitgevoerd. Wanneer de onderconstructie is gewijzigd en er twijfel bestaat over de afwerking van de vorsten met mortel, wordt dit eerst voorgelegd aan de subsidieverlener.
Bij het dekken van het riet wordt gebruik gemaakt van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Voor binddraad wordt gebruikt nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn tevens toegestaan. Voor rietbedekking op en aan molens gelden andere bindmethoden.
Te vervangen natuursteenonderdelen of -constructies worden overeenkomstig bestaande, historisch juiste detaillering uitgevoerd. De bevestiging met doken of krammen wordt uitgevoerd in roestbestendig materiaal. De vervangen onderdelen worden altijd ter controle bewaard tot de subsidie is vastgesteld.
Bijlage 5 Normkosten paragraaf 2.15 en 2.16
Normkosten paragraaf 2.15 en 2.16 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur | ||
realiseren van een OADnetwerk ( betreft onderzoek/planvorming) | ||
Plaatsen houten begeleidingsrailing (hoog ca 1 m) of laag (ca 40 cm). | |||
Aanbrengen houten balken in geaccidenteerd wandelpad (trede) | |||